Programma Maria Joao Pires 2016.indd

advertisement
de oosterpoort
programma
maandag 6 juni, 20.15 uur
maria joão pires piano
antonio meneses cello
Programma
L. van Beethoven (1770-1827)
Sonate nr. 4 voor piano en cello in C, opus 102/1
Andante – Allegro vivace / Adagio – Allegro vivace
L. van Beethoven
Sonate 32 voor piano in c, opus 111
Maestoso: Allegro con brio e appassionato /
Arietta: Adagio molto, semplice e cantabile
pauze
M. de Falla (1876-1946)
Suite populaire espagnole voor cello en piano
J. Brahms (1833-1897)
Sonate voor cello en piano nr. 1 in e, opus 38
Allegro non troppo / Allegretto quasi Menuetto / Allegro
Maria João Pires
Maria João Pires is op 23 juli 1944 in
Lissabon geboren. In 1948 gaf ze haar
eerste openbare concert. Ze studeerde
bij Campos Coelho en Francine Benoit en
later in Duitsland bij Rosl Schmid en Karl
Engel.
Vanaf de zeventiger jaren houdt Maria
João Pires zich bezig met de invloed van de
kunsten op de samenleving en opvoeding.
Daarbij legt ze de nadruk op de uitwerking
van strategieën omtrent de ontwikkeling
van nieuwe pedagogische methodes in
verschillende sociale milieus.
Eveneens ontwikkelt Maria João
Pires, als reactie op de destructieve
en materialistische tendens van de
globalisering, nieuwe vormen van
communicatie, die de natuurlijke
ontwikkeling van het individu respecteren.
In 1999 stichtte zij in haar voormalige
woonplaats Belgais het Centre for the
Study of the Arts. De pedagogie en
filosofie van Belgais zijn o.a. bij projecten
in Salamanca en Bahia toegepast.
In 2005 stichtte Maria João Pires het
experimentele Theater-, Dans- en
Muziekensemble “Impressões d’Arte”.
Pires doceert aan de faculteit van de
Queen Elizabeth Music Chapel in België,
waar ze werkt met zeer getalenteerde
jonge pianisten en samen hebben ze het
project “Partitura” opgezet. Het doel
van dit project is om een altruïstische
dynamiek te creëren tussen artiesten en
musici van verschillende generaties en
om daarmee ook een alternatief te bieden
in een wereld waar de focus te vaak ligt
op competitie. Daarnaast leidt Maria
João Pires een sociaal project genaamd
“Equinox” waarin jonge kansarme kinderen
tussen de 6 en 14 jaar oud de kans krijgen
om in een koor te zingen.
In het seizoen 2014-2015 trad Pires op met
onder andere het Londen Philharmonisch
orkest, het Koninklijk Concertgebouw
orkest, de Boston Symphony, de Deutsche
Staatsoper Orchester Berlin, het London
Chamber Orchestra, het Orquesta
National de Espagña, het Orchestre du
Capitole de Toulouse, het Orchestra
Filarmonica della Scala, het Budapest
Festival Orchestra en de Chamber
Orchestra of Europe. Daarnaast speelde
zij kamermuziek recitals met de cellist
Antonio Meneses en violist Augustin
Dumay. In het kader van het Partitura
Project speelt zij recitals in Italië, Spanje,
België, Nederland, de Canarische Eilanden,
Frankrijk, Istanbul en de Wigmore Hall in
Londen.
Zowel voor het platenlabel Erato als
voor Deutsche Grammophon heeft Pires
talrijke opnamen gemaakt. Dit betroffen
opnamen van solo-, kamermuziek- en
orkestwerken. Hierbij werkte zij samen
met tal van beroemde orkesten, dirigenten
en solisten.
Antonio Meneses
Antonio Meneses, geboren in Recife
(Brazilië) in 1957 en afkomstig uit een
muzikale familie, begon zijn cello studie op
tienjarige leeftijd. Op zestienjarige leeftijd
ontmoette hij de fameuze Italiaanse cellist
Antonio Janigro, die hem uitnodigde bij
hem te studeren in Düsseldorf en later
in Stuttgart. In 1977 won Meneses de
Eerste Prijs bij de Internationale ARD
Competition in München en in 1982
ontving hij de Eerste Prijs én de Gouden
Medaille bij de Tchaikovsky Competition in
Moskou.
Meneses speelde op de belangrijkste
muzikale podia in Europa, de Verenigde
Staten en Azië en werkte samen
met vele gerenommeerde orkesten
zoals de Berliner Philharmoniker, het
London Symphony Orchestra, het BBC
Symphony Orchestra, het Koninklijk
Concertgebouworkest, de Wiener
Symphoniker, het Orchestre National de
France, het Czech Philharmonic Orchestra,
het St. Petersburg Philharmonic
Orchestra, het Israel Philharmonic
Orchestra, het Orchestre de la Suisse
Romande, het Orchester des Bayerischen
Rundfunks, de Münchner Philharmoniker,
het New York Philharmonic Orchestra,
het Philadelphia Orchestra, het National
Symphony Orchestra (Washington
D.C.) en het NHK Symphony Orchestra.
Meneses werkte samen met dirigenten als
Claudio Abbado, Gerd Albrecht, Herbert
Blomstedt, Andrey Boreyko, Semyon
Bychkov, Riccardo Chailly, Sir Andrew
Davis, Charles Dutoit, Daniele Gatti,
Neeme Järvi, Mariss Jansons, Herbert von
Karajan, Riccardo Muti, Andre Previn,
Mstislav Rostropovitch, Kurt Sanderling,
Vladimir Spivakov, Yuri Temirkanov en
Christian Thielemann. Antonio Meneses
is regelmatig te gast bij belangrijke
muziekfestivals in Salzburg, Wenen, Berlin,
Colmar, Luzern, Praag, Jeruzalem, New
York, Seattle en San Juan (Puerto Rico).
Antonio Meneses is een zeer toegewijd
kamermusicus en heeft als zodanig
samengewerkt met het Vermeer Quartet
en tussen oktober 1998 en september
2008 was Antonio Meneses cellist van
het beroemde Beaux Arts Trio. Hij geeft
kamermuziek concerten met pianisten als
Menahem Pressler en Maria João Pires.
Naast zijn drukke concert schema,
geeft Antonio Meneses regelmatig
masterclasses in Europa, onder meer in
Madrid, Siena, de Verenigde Staten en
Japan. Sinds 2008 doceert hij ook aan het
Conservatorium van Bern (Zwitserland).
Ludwig van Beethoven: cello en piano
Beethoven’s vijf cello sonates zijn, net
als zijn zes piano trio’s, gecomponeerd
over een groot gedeelte van zijn creatieve
leven. De twee eerste cello sonates
dateren uit 1796, de derde uit 1807 en de
laatste twee uit 1815 en geven ons dus een
uitgebreid overzicht van zijn ontwikkeling
en van zijn ideeën over de vorm van de
duo sonate. Dit waren overig ook de eerste
werken van echte betekenis voor cello en
piano. De verschillende experimenten die
Beethoven uitprobeerde gedurende het
schrijven van deze sonates benadrukken
de problemen waar hij mee te maken
kreeg in dit relatief nieuwe en ongebruikte
medium.
Een van de grootste problemen was
de balans: de moeilijkheid om de sterk
zingende stem van het middenregister
van de cello te laten passen bij de relatief
zachte toon en de beperkt dragende kracht
van de laat achttiende-eeuwse piano. Het
is belangrijk om te zien dat Beethoven dit
probleem oploste door de cello weinig
gelegenheid te geven om zijn excellente
capaciteit van het cantabile spel te laten
horen, ook vermeed hij in zijn geheel
langzame delen bij de eerste sonates,
daardoor bleef alleen nog een langzame
introductie over. Het is zelfs zo dat hij
alleen in de laatste sonate (welke werd
gecomponeerd in een tijd dat de snaren
van de piano dikker werden en een sterker
frame de ontwikkeling van de ‘nieuwe’
piano aankondigden) besloot de cello zijn
volledige kracht te laten zien in een echt
langzaam deel, zonder dat hij de angst had
dat deze de piano zou overstemmen.
De eerste twee sonates zijn geschreven
gedurende de concert tournee in Praag
en Berlijn, in 1796. Ze werden het eerst
uitgevoerd voor koning Friedrich Wilhelm
II van Pruisen, door Pierre Duport,
hof cellist en de docent van de keizer,
Beethoven bespeelde hier zelf de piano.
De componist werd geëerd met een
gouden snuifdoos gevuld met louis d’or,
en de sonates werden opgedragen aan de
monarch toen ze werden gepubliceerd in
Wenen in 1797.
De laatste twee sonates zijn geschreven
in juli en augustus 1815 en waren bedoeld
voor Joseph Linke, cellist in het beroemde
Schuppanzigh Kwartet, welke later veel
geassocieerd werd met de werken van
Schubert. Ze werden gepubliceerd in
maart 1817 en opgedragen aan Grafin
Marie von Erdödy, de moeder van enkele
leerlingen van Linke.
Beethoven: Pianosonates
Tussen 1795 en 1822 componeerde
Beethoven 32 pianosonates. Velen
beschouwen deze sonates als een
hoogtepunt in Beethovens oeuvre.
Nergens kon hij zich hartstochtelijker
uitdrukken, zijn verdriet uithuilen en zijn
leed uitschreeuwen, dan achter zijn eigen
instrument. Velen vragen zich af hoe
het mogelijk is dat een opstandig mens
zulke prachtige klanken kon bedenken.
In ieder geval vormen zij een belangrijk
onderdeel van de pianoliteratuur in de
muziekgeschiedenis. Men gaf de sonates
zelfs de titel Het Nieuwe Testament van
de muziek, (Bach’s Wolthemperierteklavier
noemde men Het Oude Testament.) De
sonates van Beethoven vormen een brug
tussen de salon en concertzaal.
Beethoven is nooit getrouwd geweest;
zijn liefdesleven liep bepaald niet over
rozen. Het is waarschijnlijk dat hij zijn
overbekende Für Elise componeerde voor
zijn leerlinge Therese von Brunswick.
Voor zijn geliefde Gravin Giuletta schreef
Beethoven de Mondscheinsonate. Voor
een onbekende liefde schreef hij de
liederencyclus An die ferne Geliebte.
Het is overigens niet Beethoven die de
titel Mondscheinsonate bedacht. Deze
werd gegeven door de muziekcriticus en
dichter Ludwig Rellstab, die tijdens een
avondwandeling de maan in het water zag
schijnen en zich Sonate 14 van Beethoven
herinnerde.
Een voorbeeld van opstandigheid en
schoonheid is Pianosonate 14 uit 1801, de
Mondscheinsonate. Het inleidende adagio
heeft de beklemming van een stilte voor
de storm, en herbergt één van de mooiste
thema’s uit de muziekgeschiedenis. Het
tweede deel is een tamelijk opgewekt
menuet, in het derde deel barst de hel los.
Andere zeer geliefde sonates: Pianosonate
23, (Appassionata), Pianosonate 8,
(Pathetique). Pianosonate 21, (Waldstein).
De Waldsteinsonate heeft alles te maken
met Beethovens vriend graaf Ferdinand
von Waldstein die naar verluidt niet
onverdienstelijk kon improviseren aan
het klavier. De graaf werd een belangrijk
beschermheer en hielp de jonge
componist voet aan de grond te krijgen
in Wenen. Pianosonate 32 in c klein is
de laatste uit de reeks en werd in 1822
gepubliceerd. De sonate bestaat uit twee
delen. Het beroemde tweede deel telt
negen variaties en wordt beschouwd
als het toppunt van zijn sonates. Het
vereist een ongekende techniek en
uithoudingsvermogen van de solist.
Manuel de Falla
Een glimp van Falla’s persoonlijkheid,
gezien door zijn tijdgenoten, behoort tot
de zeldzaamheden. Maar er resten twee
portretten van hem; het ene is Picasso’s
melancholieke tekening uit 1920 en het
andere is Stravinsky’s opmerking dat hij
‘de minst medelijdende persoon was die
ik ooit kende – en de minst gevoelige voor
blijken van humor’. Erg vleiend is het beide
niet. En toch schreef deze strenge man
die zijn leven lang vrijgezel is gebleven
een aantal werken dat tot het sensueelste,
aanlokkelijkste behoort uit het hele
Spaanse repertoire.
Falla werd geboren in een welgestelde
familie in de havenstad Cadiz. Hij kreeg
alle gelegenheid en aanmoediging om iets
te gaan betekenen op muziekgebied, te
beginnen met pianoles van zijn moeder en
voortgezet door een reeks voortreffelijke
leraren. Toch kon hij jarenlang geen keuze
maken tussen een literaire of een muzikale
carrière. Maar op zijn zeventiende besloot
hij toch maar om componist te worden.
Het was in de tijd waarin hij kennis maakte
met de nationalistisch getinte werken
van Grieg en besloot om wars van alle
Teutoonse invloeden een dergelijke strijd
te voeren voor de Spaanse muziek.
Na een succesvolle studie aan het
conservatorium in Madrid (piano bij
Tragó in 1898/9) waarin hij in diverse
disciplines prijzen won, werd hij student
van Felipe Pedrell, de stamvader van de
Spaanse nationale muziek. De invloed
die Pedrell uitoefende op de jonge
Spaanse componisten uit zijn tijd was
even belangrijk en vruchtbaar als die van
Rimsky-Korsakov als leraarcomponist
in Rusland werd uitgeoefend op onder
andere Stravinsky. Pedrell die hem van
1901 tot 1903 voor compositie onder zijn
hoede had, moedigde Falla aan om een
muziek te ontwikkelen die was gebaseerd
op de volksmuziek, net zoals hij dat eerder
bij Granados en Albéniz had gedaan. Hij
toonde meteen ook aan hoe dat binnen een
breder Europees verband mogelijk was.
Hoewel Falla menig idee van Pedrell
ter harte nam, ontwikkelde hij in twee
opzichten toch een fundamenteel heel
eigen stijl: in de eerste plaats besloot
hij geen veelschrijver te worden en
hij had ook een hekel aan muziek met
teveel noten. Pedrells eigen composities
en werken als Granados’ Goyescas en
Albéniz’ Iberia waren volgens hem in
dat opzicht te overdadig. In de tweede
plaats besloot Falla om nooit direct
volksmelodieën over te nemen zoals
Pedrell voorstond, maar om alleen de
essentie van die muziek te verwerken
en om daaruit wat nieuws op te bouwen.
In een essay uit 1917 zei hij hierover: “Ik
denk dat de geest van het populaire lied
belangrijker is dan de letter”.
Brahms - Sonate voor piano en cello
Brahms was drieëndertig toen hij in 1865
na drie jaar noeste arbeid zijn eerste
cellosonate voltooide. Het werk had
oorspronkelijk ook een Adagio, maar
de zelfkritische componist vernietigde
het helaas voordat het werk werd
gepubliceerd. De tweede volgde meer dan
twintig jaar later. De verschillen tussen
beide werken zijn significant, zowel qua
toon als qua karakter. Bij nr. 1 gaat het in
essentie om een hartelijk en betrekkelijk
vriendelijk werk, nr. 2 is vol stevige
contrasten.
In beide werken toont Brahms een groot
begrip voor de karakteristiek van de
cello en het muzikale potentieel van het
instrument. Dat reikt van nors-bruuske
knorrigheid via manlijke vurigheid tot
bijna vrouwelijke lyrische teerheid.
Brahms schrijfwijze voor de piano, zijn
eigen instrument, toont een voorkeur voor
de lagere registers, voor kruisritmen en
vette akkoorden. Dat was een probleem
bij het vinden van een goede balans tussen
beide instrumenten, maar lukte grosso
modo aardig.
In de gewoon vierdelige tweede sonate
in F-groot exploreert de componist
nog grondiger de mogelijkheden en de
karakteristiek van beide instrumenten
dan in de eerste sonate. Meteen aan het
begin van het Allegro vivace wordt een
sfeer van mededeelzaamheid en zelfs
verrukking geschapen. Gedurende dit deel
krijgen beide instrumenten tremolando
begeleidingen in plaats van de gebroken
akkoorden die de componist doorgaans
gebruikt voor de piano. Dat geeft meteen
een gevoel van opwinding aan het
declamatorische beginthema. Dat middel
vinden we ook terug in de verschillende
context van de doorwerking, waar de
tremolandi van de cello als achtergrond
fungeren bij een lange reeks pianissimo
piano akkoorden.
In het Adagio affetuoso (in Fis) delen beide
instrumenten een lange, lyrische melodie;
het rijke harmonische klankweefsel wordt
doorbroken door de afwisseling tussen pizzicato en gestreken legato van de cello, alles
binnen de drie natuurlijke registers van het
instrument. Het scherzo is een Allegro appassionato in f-klein met een meest rustig
golvende melodielijn die soms krachtige
accenten heeft en de rusteloze muziek
accentueert. Het triogedeelte is een mooi
contrasterend dolce espressivo, waarin de
cello de leidende rol op zich neemt. Het
thema waarmee de finale, Allegro molto
(in F) begint en dat het meteen domineert,
heeft een verhalend karakter. De basisgedachte wordt gemodificeerd naarmate het
deel zich ontwikkelt. Het contrasterende
gedeelte is lyrisch en in bes-klein, maar in
de laatste achtentwintig maten keert het
hoofdthema nog een keer terug.
Download