De jaren zeventig: breukvlak voor de sociaal-democratie? Ilse Raaijmakers De afgelopen maand was het weer eens ’68 dat de klok sloeg. Maar leven we wel echt in de schaduw van de roaring sixties? Protesten en maatschappijhervorming associëren velen met de jaren zestig, maar men vergeet dat de meeste veranderingen zich pas in de jaren zeventig voltrokken. Toen brak het ik-tijdperk definitief door. De grenzen van de groei werden bereikt en de sociaal-democratie gaf het stokje over aan rechts. In de Seventies voltrok zich kortom de breuk tussen de wereld van vroeger en de wereld van nu; een breuk die de sociaal-democratie aan den lijve onderging. De jaren zeventig blijken veel verschillende gezichten te hebben en historici aarzelen dan ook om het decennium van een definitieve duiding te voorzien. Een aanzet daartoe werd onlangs gegeven op het symposium ‘De jaren zeventig: breukvlak voor de sociaal-democratie’, dat de Werkgroep Geschiedenis van de Wiardi Beckman Stichting in samenwerking met het Onderzoekinstituut voor Geschiedenis en Cultuur van de Universiteit Utrecht organiseerde. Wat is typerend voor de jaren zeventig? Is in de jaren zeventig sprake van crisis en stagnatie, of juist van verandering en overgang? Maken deze ontwikkelingen deel uit van een langer proces, of zijn ze specifiek kenmerkend voor de jaren zeventig? Kunnen we eigenlijk wel spreken van de jaren zeventig? Hebben deze jaren voldoende eigen karakter om ze als een apart decennium te beschouwen? Deze algemene vragen kwamen tijdens de ochtendsessie aan de orde. Jacco Pekelder, voorzitter van de Werkgroep Geschiedenis, opende het symposium in stijl door te verwijzen naar het voor de jaren zeventig kenmerkende theatercollectief ‘Het Werkteater’. Na enkele typeringen stelde Pekelder nog eens het doel van deze dag aan de orde: een eerste aanzet geven tot het opmaken van de balans van de jaren zeventig. Het is nog te vroeg voor een vastomlijnd beeld van de jaren zeventig of van de rol van de sociaal-democratie in die tijd, maar we kunnen wel al discussiëren over eigentijdse stereotypen en daarmee het historisch onderzoek naar deze periode stimuleren. Doeko Bosscher, hoogleraar eigentijdse geschiedenis aan de RuG, nam de eerste lezing voor zijn rekening, met de titel ‘De jaren zeventig. Voltooiing of demasqué van de ‘jaren zestig’? Of tijdvak in zijn eigen recht?’ In die titel kwam het vraagstuk van de periodisering duidelijk aan de orde. Bosscher wees erop dat dit nauw samenhangt met het zelfbeeld van verschillende generaties. Het beeld van de jaren zeventig wordt bepaald door de generatie die in dat decennium hun ‘finest hour’, dat wil zeggen hun jonge, vormende jaren, beleefden (15-25 jaar). Hij liet nauwkeurig zien hoe zo’n zelfbeeld tot stand komt en hoe het kan botsen met bijvoorbeeld een wetenschappelijk beeld dat achteraf wordt gevormd. Daarnaast hangt de typering van de jaren zeventig samen met de begrenzing ten opzichte van de eraan voorafgaande en de erop volgende jaren. Een vergelijking tussen deze decennia bleek verhelderend voor het beeld van de jaren zeventig. Ook liet Bosscher het niet na om zelf een typering van de jaren zeventig te geven. Volgens hem lag het onderscheidende karakter van het tijdvlak in zijn radicale karakter. Het (chauvinistisch) radicalisme was het centrale kenmerk van de jaren zeventig, zowel op sociaal-cultureel als op politiek vlak. De tweede lezing van de Utrechtse hoogleraar geschiedenis van de internationale betrekkingen Duco Hellema ging vooral over de karakterisering van de jaren zeventig in internationaal vergelijkend perspectief. Wat speelde zich in die jaren op het wereldpolitieke toneel af en hoe heeft dit de binnenlandse situatie beïnvloed? In de Nederlandse historiografie wordt over het algemeen weinig aandacht besteed aan deze internationale context. De spreker gaf een tweezijdig beeld van de jaren zeventig. Enerzijds werden de maatschappelijke idealen van de jaren zestig politiek verwezenlijkt, zichtbaar in Nederland door de totstandkoming van het kabinet-Den Uyl. Anderzijds tekende zich in de jaren zeventig de opmars van de neoliberale en neoconservatieve politiek duidelijk af, waardoor de progressieve politiek in de knel kwam. Het decennium heeft zowel een ‘links’ als een ‘rechts’ karakter. Dit dubbele karakter noemt Hellema ook wel ‘het mysterie’ van de jaren zeventig. Door onder meer te wijzen op de detente tussen de twee grootmachten, de oliecrisis, de oorlog in Vietnam en de Noord-Zuid Dialoog plaatste Hellema deze ontwikkelingen in een breder internationaal perspectief. Grote internationale veranderingen vergrootten bijvoorbeeld de bereidheid in Nederland om hervormingen door te voeren. De ‘omslag’ van, grof gezegd, een progressief naar een conservatief beleid die zich in de jaren zeventig voltrok was wereldwijd zichtbaar. Het dubbele karakter van de jaren zeventig werd ’s middags nog duidelijker tijdens drie achtereenvolgende sessies waarin telkens een specifiek thema centraal stond. De eerste sessie was gewijd aan ‘Stijlbreuken in de politieke cultuur: de politicus pur sang versus de non-politicus: Den Uyl contra Van Agt.’ De biografen van de twee bekendste politici uit de jaren zeventig gingen met elkaar in debat. Uit de inleidingen van Anet Bleich (Amsterdam) en Peter Bootsma (Leiden/Nijmegen) op respectievelijk Den Uyl en Van Agt werd duidelijk dat de politici wel gegrepen waren door het tijdvak, maar vooral ook hun eigen gang bleven gaan. Bleich noemde het gezien Den Uyls verleden verwonderlijk dat hij de belichaming is geworden van de politieke stijl uit de jaren zestig en zeventig. Dit dankte hij aan zijn missie om de politiek in de harten van de burgers te doen leven en zijn voorliefde voor discussie. Bootsma noemde Van Agt een solist die behalve de sfeer waarin je politiek bedrijft, ook oog had voor de mensen waarmee je politiek bedrijft. Den Uyl was veel meer op de politieke inhoud gericht dan Van Agt. Het bleek lastig om het handelen van deze personen te verklaren aan de hand van specifieke kenmerken van de jaren zeventig. De biograaf overziet natuurlijk het hele leven van een individu en probeert vanuit de ontwikkeling van de persoon bepaalde handelingen te beschrijven. De context wordt daarbij soms te weinig in ogenschouw genomen, hoewel die uit talrijke, vaak humoristische anekdotes over beide figuren toch ook duidelijk spreekt. De tweede sessie over de sociaal-economische veranderingen haakte weer beter aan op het centrale thema van de dag. De Utrechtse hoogleraar sociale en economische geschiedenis Jan Luiten van Zanden maakte voor de leken in de zaal een aantal belangrijke economische ontwikkelingen uit de jaren zeventig inzichtelijk. Ook plaatste hij de ontwikkelingen in een langetermijnperspectief. Zo werd duidelijk dat de jaren zeventig in tweeërlei opzicht bijzonder waren. Ten eerste werd afscheid genomen van het sinds eind negentiende eeuw bestaande model van de verzorgingsstaat, waarbij de overheid een leidende rol in de markt wordt toebedeeld. Ten tweede bleek het Keynesiaanse model ook niet meer geschikt om de economische problemen van die tijd te lijf te gaan. Voorheen werd de markt altijd beschouwd als de oorzaak van economische problemen en lag de oplossing bij de overheid. In de jaren zeventig groeide echter het besef dat zowel de oorzaak als de oplossing van het probleem in de vrije markt besloten lagen. Door de economische politiek van de PvdA op dit verhaal toe te passen wist Van Zanden een verband tussen deze ontwikkelingen en de politieke praktijk te leggen, dat nog steeds actualiteitswaarde bezit. Werkgroeplid Marijn Molema, promovendus aan de Vrije Universiteit, trad op als coreferent. Hij voegde aan het moderniseringsproces dat Van Zanden schetste de term ‘differentiatie’ toe. Het verzuilde systeem had afgedaan en daarvoor in de plaats was een veel complexere samenleving gekomen waarin niet meer van ‘de’ politiek of ‘de’ economie gesproken kan worden. Deze ontwikkeling is juist in de jaren zeventig zichtbaar geworden. De economische praktijk was te complex geworden om door de overheid nog gestuurd te kunnen worden. Tijdens de derde werkgroep stonden sociaal-culturele ontwikkelingen in de jaren zeventig centraal en in het bijzonder de nieuwe sociale bewegingen. Anneke Ribberink, universitair docent aan de Vrije Universiteit, bracht enkele sociale bewegingen in beeld en liet hun invloed op de PvdA en de politiek in het algemeen zien. In de jaren zeventig en zeker aan het begin van het decennium lag het politieke initiatief bij de PvdA en deze partij spon zonder meer garen bij de opkomst van nieuwe sociale bewegingen die de politisering van het alledaagse vertolkten. De PvdA wist deze bewegingen deels te incorporeren of hun wensen politiek te vertalen. De partij was dus in het bijzonder door de tijdsgeest gegrepen zolang deze haar nog gunstig gezind was. Karin van Leeuwen, lid van de werkgroep en onderzoeker bij het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, vulde het verhaal van Ribberink in haar co-referaat aan door te wijzen op een andere culturele kant van de jaren zeventig. Ze stelde dat het benadrukken van de cultuurkritische mentaliteit een eenzijdig beeld van de periode gaf. De jaren zeventig staan niet alleen voor betrokkenheid en een streven naar maatschappijverbetering, maar ook voor individualisering en commercialisering. Hier zijn we weer bij het centrale thema van de dag aanbeland: de balans van de jaren zeventig. In een groot slotdebat waaraan alle sprekers deelnamen kon de zaal nogmaals vragen stellen of discussiepunten aansnijden. Opvallend was hoeveel bezoekers toch nog elementen uit de jaren zeventig in de verhalen hadden gemist: de opkomst van de liberalen en het succes van Wiegel of het belang van partijen als DS ’70. Wat is de verhouding tussen individualisme en collectivisme; tussen zelfontplooiing en het solidair zijn met de medemens? En wat valt er te zeggen over de apotheose van de maakbaarheidgedachte in de jaren zeventig die werd gevolgd door het wegvallen van het vertrouwen in de politiek? Ondanks de vele genuanceerde en veelzijdige verhalen kan een totaalbeeld van de jaren zeventig niet geschetst worden, maar dit was dan ook niet het doel van het symposium. Wel is duidelijk geworden dat, anders dan de beeldvorming rondom het decennium deed vermoeden, de jaren zeventig uiterst gedifferentieerd en veelzijdig zijn. Wie een balans van de jaren zeventig wil opmaken zal al deze facetten, die soms zelfs tegenstrijdig lijken, aan bod moeten laten komen. Het verkennende karakter van dit symposium is in deze opzet goed geslaagd. Er zijn voldoende aanknopingspunten geboden voor verder historisch onderzoek naar het decennium. Het is geen uitloop van de jaren zestig of een springplank naar de jaren tachtig. De jaren zeventig vertonen voldoende eigen karakter om als afgezonderd studieobject te kunnen dienen.