H13T1pilot CSE Economie H5 2013-I Opgave 1 Groeten uit Schierland Schierland is een eiland op drie kwartier varen van het vasteland. De eilanders leven vooral van het toerisme. Het aantal toeristen per dag is afhankelijk van het seizoen. Voor hun dagelijkse boodschappen zijn de eilanders en de toeristen afhankelijk van de op Schierland gevestigde aanbieders. Op het eiland zijn één bakker, één kapper, één supermarkt en twee fietsverhuurders. De supermarkt heeft geen brood in het assortiment. Bakker Van de Wal bakt dagelijks brood. Hij stelt per seizoen een prijs per brood vast waarbij de winst maximaal is. De bakker maakt onderscheid tussen laagseizoen, middenseizoen en hoogseizoen: zie bron 1. Gebruik bron 1 bij de vragen 1, 2 en 3. 2p 1. Maak van de onderstaande zinnen een economisch juiste tekst. − Op de markt voor brood is er op Schierland sprake van de marktvorm ...(1).... − Bij de overgang van het middenseizoen naar het hoogseizoen neemt de vraag naar brood …(2)…. − In het laagseizoen rekent de bakker per brood een …(3)… prijs dan in het hoogseizoen. Kies uit: bij (1) monopolie / monopolistische concurrentie / oligopolie bij (2) af / toe bij (3) hogere / lagere. 2p 2. Toon aan dat in het middenseizoen de winst van bakker Van de Wal maximaal is bij een prijs van € 2 per brood. Op een dag in het hoogseizoen verkoopt de bakker 1.200 broden. 2p 3. Bereken hoe groot het verschil in omzet per dag voor de bakker is tussen het middenseizoen en het hoogseizoen. De twee fietsverhuurders op het eiland, Remkens en Ketting, rekenen beiden een tarief van € 5 per dag per fiets. Remkens en Ketting overwegen beiden een verhoging van dit tarief met één euro. Ze hebben geen overleg. De matrix in bron 2 laat de winstverwachtingen zien bij twee opties: handhaving van het huidige tarief of verhoging van het tarief met één euro. Gebruik bron 2 bij de vragen 4 en 5. 2p 4. Leg uit welke optie Ketting zal kiezen. Maak daarbij gebruik van de winstcijfers uit bron 2. 2p 5. Kunnen beide fietsverhuurders op basis van de matrix hun winst vergroten door een prijsafspraak te maken? Verklaar het antwoord. H13T1pilot Bron 1 Vraag naar brood per dag, marginale opbrengst en marginale kosten De vraag naar brood per dag (Qv) en de marginale opbrengst (MO) zijn verschillend per seizoen: hoog, midden of laag. laagseizoen middenseizoen hoogseizoen vraag naar brood Qv = −2000P + 4.600 Qv = −2000P + 5.000 Qv = −2000P + 5.400 P = prijs per brood in euro’s Q = aantal broden per dag De marginale kosten bedragen € 1,50. Bron 2 Prijsconcurrentie tussen aanbieders van fietsverhuur (pay-off matrix) Ketting tarief niet verhogen tarief wel verhogen tarief niet verhogen 10 14 10 6 Remkens tarief wel verhogen 6 12 14 12 − − − Elk getal is een winstbedrag in duizenden euro’s per maand. De cursieve getallen betreffen de winst van Remkens. De vetgedrukte getallen betreffen de winst van Ketting. H13T1pilot Opgave 2 Stijgen en dalen in Zwitserland uit een krant (3 augustus 2011): “Na aanhoudende koersstijgingen is de koers van de Zwitserse frank kortstondig gedaald ten opzichte van de euro. Oorzaak is een renteverlaging van de Zwitserse centrale bank naar een tarief van 0%. Maar de centrale bank vindt de frank nog steeds ‘overgewaardeerd’ en zegt dat de hoge koers van de munt de stabiele Zwitserse economie bedreigt. Ongeveer de helft van het Zwitserse nationaal product wordt verdiend met de uitvoer van goederen en diensten.” Een directielid van de Zwitserse centrale bank beweert: “De hoge koers van de frank ten opzichte van de euro wordt deels veroorzaakt door risicoavers gedrag van sommige beleggers.” Gebruik bron 1. 2p 1. Bereken, in één decimaal nauwkeurig, de procentuele koersdaling van de euro in Zwitserse frank in de periode 1 juli - 1 augustus 2011. Uit de kranten van 2011 komen onderstaande koppen. krantenkop 1 Belastingontduiking door Duitse spaarders in Zwitserland niet langer mogelijk: ze wisselen hun franks weer om voor euro’s krantenkop 2 Landen uit de eurozone importeren minder goederen uit Zwitserland krantenkop 3 Begrotingstekort en staatsschuld in eurolanden veroorzaken eurocrisis 2p 2. Leg uit dat krantenkop 3 een verklaring kan geven voor het risicoaverse gedrag dat het directielid noemt in zijn bewering. 2p 3. Kies krantenkop 1 of krantenkop 2 en leg uit dat deze kop géén verklaring kan zijn voor de stijgende koers van de Zwitserse frank in euro’s. Schrijf het nummer op van de gekozen krantenkop. De Zwitserse centrale bank had, behalve met een renteverlaging, ook kunnen ingrijpen met aan- of verkooptransacties op de valutamarkt om de koers van de frank in euro’s te laten dalen. Gebruik bron 2. 2p 4. Welke grafiek uit bron 2 geeft de bedoelde ingreep juist weer? H13T1pilot Bron 1 Koers Zwitserse frank (CHF) in euro (€) 2011 Bron 2 Valutamarkt Zwitserse frank (CHF) − − V of V1 en A of A1: vraag en aanbod op 1 augustus 2011. V2 en A2: vraag respectievelijk aanbod na de ingreep. H13T1pilot Opgave 3 Gemeente had liever een Wajonger! Twee fragmenten uit een krantenbericht van oktober 2011: “Sinds 2004 neemt het aantal Wajong-uitkeringen sterk toe. Als de instroom in deze regeling zo doorgaat, zijn er méér dan 400.000 Wajongers in het jaar 2040. De Wajong is een sociale regeling voor mensen die vóór hun 18e levensjaar arbeidsongeschikt zijn en voor studenten die voor hun 30ste levensjaar arbeidsongeschikt raken. De Wajong-uitkering wordt door de Rijksoverheid betaald uit de belastingen.” “In januari 2004 werd de nieuwe bijstandswet (WWB) van kracht. De gemeenten in Nederland verzorgen de uitvoering van de WWB. Het geld daarvoor ontvangen ze van de Rijksoverheid op basis van een vast budget dat gerelateerd is aan het inwoneraantal van de gemeente. De gemeenten hebben een prikkel om zoveel mogelijk te besparen op de bijstandsuitkeringen, omdat zij het niet gebruikte deel van het budget voor andere uitgaven kunnen inzetten. De bijstandsuitkering is gebaseerd op het sociaal bestaansminimum: 70% van het brutominimumloon. Bijstand is een sociale voorziening voor mensen zonder betaald werk.” 1p 1. Citeer uit bovenstaand krantenbericht de zin waaruit blijkt dat er met betrekking tot de Wajong sprake is van verplichte solidariteit. Gebruik bron 1 bij de vragen 2 en 3. 2p 2. Laat met een berekening zien dat na invoering van de WWB het beroep op de Wajong relatief sterker is toegenomen dan in de voorgaande periode van 1 januari 1999 tot 1 januari 2004. 2p 3. Beschrijf aan de hand van de ontwikkeling van het aantal bijstandsuitkeringen de conjunctuur in Nederland vanaf 2005. De 27-jarige alleenstaande Sander heeft een Wajong-uitkering. Op 1 januari 2011 bedroeg zijn uitkering € 1.076,40 per maand. Jaarlijks per 1 januari wordt het bedrag van de uitkering aangepast. In 2011 bedroeg de gemiddelde stijging van de cao-lonen 1,75%. Gebruik bovenstaande gegevens en bron 2 bij de vragen 4 en 5. 1p 4. Bereken de hoogte van de uitkering die Sander vanaf 1 januari 2012 zou moeten ontvangen, wil er sprake zijn van een waardevaste uitkering. 2p 5. Is die waardevaste uitkering per 1 januari 2012 ook welvaartsvast? Verklaar het antwoord met een berekening. De regering is van plan om de gemeenten ook verantwoordelijk te maken voor de uitvoering van de Wajong. De Wajong wordt dan net als de bijstand een onderdeel van het vaste budget dat gemeenten ontvangen voor alle sociale voorzieningen. Hiermee wil de regering een einde maken aan wat zij noemt ‘het substitutie-effect bij de gemeenten tussen bijstand en Wajong’. 2p 6 Leg de redenering van de regering uit hoe deze maatregel een einde kan maken aan dit substitutie-effect. Gebruik ongeveer 40 woorden. H13T1pilot Bron 1 Aantal uitkeringen 1999-2010 (in duizendtallen) peildatum per jaar: 1 januari Bron 2 Consumentenprijsindex (CPI) Nederland 2005-2011 H13T1pilot Opgave 4 2p 1. Maak van onderstaande zinnen een economisch juiste tekst. Een staatsobligatie is een lening aan de overheid met een …(1)… looptijd en in de meeste gevallen een …(2)… rente. Staatsobligaties worden door beleggers meestal beoordeeld als beleggingen met een …(3)… risico dan beleggingen in aandelen. Kies uit: bij (1) korte / lange bij (2) variabele / vaste bij (3) hoger / lager uit een krant van november 2011: “De eurocrisis is niet gestopt bij Griekenland, maar verspreidt zich over de andere landen van de eurozone. Italië heeft nu een staatsschuld van 120 procent van het bruto binnenlands product (bbp), terwijl die volgens de afspraken maximaal 60 procent mag zijn.” “De crisis in Italië verergert. Beleggers schatten het risico van beleggen in Italiaanse staatsobligaties hoger in. Mede daardoor is de rente op nieuw uitgegeven Italiaanse staatsobligaties binnen enkele maanden gestegen tot 7,2%. Zo’n hoge rente kan ertoe leiden dat de staatsschuld van Italië nog verder toeneemt. Premier Monti wil met een bezuinigingspakket en belastingverhoging het vertrouwen terugbrengen in de Italiaanse overheidsfinanciën.” 2p 1. Leg uit hoe een hoger risico voor beleggers kan leiden tot een hogere rente op nieuw uit te geven staatsobligaties. 2p 2. Leg uit hoe bij aanhoudende overheidstekorten een stijging van de rente op nieuw uit te geven staatsobligaties kan leiden tot een verdere stijging van de totale Italiaanse staatsschuld. Italië overweegt in 2011 een beroep te doen op het Europese Noodfonds (EFSF). Econoom Disconti doet over dat fonds een uitspraak: “In de afspraken die zijn gemaakt bij de start van de eurozone is al een risico op moral hazard (risico op moreel wangedrag) aanwezig. Met de oprichting van het Europese Noodfonds wordt dat risico nog groter.” Gebruik bron 1. 2p 3. Leg uit hoe de oprichting van het EFSF het risico op moral hazard in de eurozone kan vergroten. H13T1pilot Bron 1 Europees Noodfonds EFSF en afspraken bij de start van de eurozone De lidstaten van de eurozone hebben een Europees Noodfonds voor de euro ingesteld. Doel is het verschaffen van financiële steun aan lidstaten die in financiële moeilijkheden verkeren. Hiertoe worden gelden aangetrokken op de vermogensmarkten. Deelnemende landen storten in totaal ongeveer 1.000 miljard euro in het Noodfonds. Afspraken bij de start van de eurozone: − Het overheidstekort mag niet meer bedragen dan 3% van het bbp. − De staatsschuld mag niet hoger zijn dan 60% van het bbp. − Het is niet toegestaan dat lidstaten elkaar financieel bijstaan. − Elke lidstaat verplicht zich om regelmatig betrouwbare economisch-statistische informatie te geven. − Een lidstaat kan niet door de overige lidstaten uit de eurozone worden gezet, maar kan wel vrijwillig vertrekken. H13T1pilot Opgave 5 Steenrijk in een BRIC-land van een website (maart 2011): Méér miljardairs uit BRIC-landen Brazilië, Rusland, India en China “Opvallend op de jaarlijkse ranglijst van de rijkste mensen is dat het aantal miljardairs uit de BRIClanden nu groter is dan het aantal uit Europa: een kwart van alle miljardairs komt uit deze opkomende markten. Dat aandeel was vijf jaar geleden nog 10%. Miljardairs zijn in dit geval personen met een vermogen van meer dan één miljard dollar. (…) De BRIC-landen kennen de laatste jaren een hoge economische groei. Er zijn jaren waarin het bruto binnenlands product (bbp) stijgt met méér dan 8%.” 2p 1. Maak van onderstaande zinnen een economisch juiste tekst: Stijging van het bbp in een land betekent een groei van de …(1)… inkomens. Als deze groei meer dan evenredig terechtkomt bij de hogere inkomens is er sprake van …(2)… van de inkomensverdeling. Het bedrag van iemands vermogen kan op een bepaald tijdstip worden geteld en is daarom een voorbeeld van een …(3)…. Kies uit: bij (1) primaire / secundaire. bij (2) denivellering / gelijk blijven / nivellering. bij (3) stroomgrootheid / voorraadgrootheid. In India, één van de BRIC-landen, profiteert een groot deel van de bevolking van de stijgende welvaart. Ook gaat in dit land de inkomensverdeling veranderen. Uit een onderzoeksrapport dat vooruitkijkt naar 2025, komen de gegevens in de bronnen 1 en 2. Gebruik bron 1. 2p 2. Leid uit deze bron twee factoren af die bepalend zijn voor de hoogte van iemands primaire inkomen. In 2025 zal groep IV een procentueel aandeel hebben in de totale primaire inkomens dat twee keer zo groot is als het aandeel van groep II. Gebruik bron 1 bij de vragen 3 en 4. 2p 3. Bereken het ontbrekende percentage bij (a) in de tabel van bron 2. 2p 4. Zullen de inkomensverschillen in India in de periode 2005-2025 groter worden, gelijk blijven of kleiner worden? Verklaar het antwoord met behulp van de gegevens in bron 2. Gebruik bron 1 en bron 2. 2p 5. Leg uit hoe de informatie uit beide bronnen een indicatie kan zijn dat ook huishoudens uit de laagste inkomensgroep van 2005 profiteren van de gestegen welvaart in 2025. H13T1pilot Bron 1 Huishoudens van India in vijf groepen van laag naar hoog primair inkomen groep kenmerken I II III IV V inkomen onder de armoedegrens: huishoudens zonder werk of met ongeschoold werk inkomen op of net boven de armoedegrens: o.a. fabrieksarbeiders, kleine middenstanders, kleine pachters (boeren) modale inkomens: zeer gemengde groep met onder andere hoger opgeleide starters op de arbeidsmarkt, ambtenaren, middenstanders, vertegenwoordigers bovenmodale inkomens: hoger opgeleiden met vaste banen bij bedrijven of overheid en boeren met veel eigen grond en/of vee topverdieners met een internationaal netwerk voor werk en sociaal leven: eigenaren van multinationals, topambtenaren, hoge regeringsfunctionarissen primaire inkomens per huishouden (bedragen 2005) < 90.000 rupees 90.000-200.000 rupees 200.000-500.000 rupees 500.000-1.000.000 rupees > 1.000.000 rupees Bron 2 Verdeling primaire inkomens per groep huishoudens in India 20251) 2005 groep2) % aandeel van huishoudens cumulatief 50% 95% 98% 99% 100% % aandeel van primaire inkomens cumulatief 25% 75% 85% 95% 100% % aandeel van huishoudens cumulatief 20% 50% 85% 95% 100% I II III IV V 1) prognose 2) groepsindeling identiek aan de indeling op basis van kenmerken van bron 1 % aandeel van primaire inkomens cumulatief 5% 20% 50% (a) 100% H13T1pilot Opgave 6 Huizenmarkt op slot? Nederland telt in januari 2012 ruim 4,1 miljoen koopwoningen, waarvan er op dat moment 255.000 te koop staan. Sinds 2010 is het aanbod van bestaande koopwoningen flink toegenomen, maar de vraag juist afgenomen. Philip Maison van de Vereniging Ons Eigen Huis (VOEH): “In januari 2012 heeft een vrager gemiddeld keuze uit 25 koopwoningen. We spreken dan van een ‘kopersmarkt’: een situatie in het voordeel van de vrager, die kan leiden tot een forse prijsverlaging. Maar door de aanhoudende economische crisis maken vragers weinig gebruik van deze voordeelpositie.” In bron 1 staat een overzicht van enkele factoren die de verkoopprijs van koopwoningen in Nederland beïnvloeden. Gebruik bron 1 bij de vragen 1, 2 en 3. 1p 1. Beschrijf het verband dat wordt weergegeven door pijl 6. 3p 2. Verklaar dat een stijging van de werkloosheid kan leiden tot zowel een daling als een stijging van het aanbod van koopwoningen. 2p 3. Leg uit dat de beperking van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente invloed kan hebben op de gemiddelde verkoopprijs van koopwoningen. Er zijn nog meer factoren, dan de al genoemde in bron 1, die via de vraagzijde de gemiddelde verkoopprijs van koopwoningen beïnvloeden. Gebruik bron 1. 2p 4. Noem een factor die boven pijl 5 ingevuld kan worden en leg het negatieve verband met de vraag naar koopwoningen uit. Maison beweert: “De gemiddelde verkoopprijs van koopwoningen is dan wel gedaald in de laatste jaren, maar over de gehele periode 1986-2011 is de gemiddelde verkoopprijs van koopwoningen met ruim 265% gestegen. Als ik de beide prijsontwikkelingen in bron 2 vergelijk, concludeer ik: een koopwoning is in deze periode meer waard geworden.” Gebruik bron 2. 2p 4. Leg de conclusie van Maison uit. H13T1pilot Bron 1 Schema gemiddelde verkoopprijs koopwoningen Toelichting: elke genummerde pijl, 1 tot en met 7, staat voor een oorzaak-gevolgverband een − betekent een negatief verband, een + betekent een positief verband een voorbeeld dat uitlegt hoe het schema gelezen moet worden: pijl 3: als de hypotheekrenteaftrek wordt beperkt, zal de vraag naar koopwoningen afnemen; als deze aftrek wordt uitgebreid, zal die vraag toenemen bij pijl 1 kan het verband zowel positief als negatief zijn bij pijl 7 is het oorzaak-gevolgverband niet gegeven H13T1pilot Bron 2 Gemiddelde verkoopprijs koopwoningen en inflatie (indexcijfers)