Tekst Gert-Jan van den Bemd Beeld Censuur.com Op naar ‘personalised medicine’ Artsen en onderzoekers hebben de beschikking over steeds meer en steeds complexere patiëntengegevens. Het is lastig om door de bomen het bos te zien, maar slim gebruik van IT zal leiden tot behandelingen die zijn toegespitst op individuele patiënten. het laboratorium het RAD 51-eiwit niet meer naar een breuk toegaat wanneer de cel is gekweekt bij 42 graden, zou volgens ons de verklaring kunnen zijn waarom in de kliniek hyperthermie het resultaat van kankertherapie verbetert. Die temperatuur zou DNA-reparatie beïnvloeden, óók in kankercellen.” Deze patiënten hebben baat bij zogeheten PARPremmers. Dat medicijn tast de gezonde cellen niet aan, maar zorgt ervoor dat er extra veel breuken ontstaan in de kankercellen. Enerzijds neemt het offensief tegen de verkeerde cellen toe, anderzijds kunnen deze vanwege de erfelijke mutatie maar moeizaam repareren. Medicijn Perspectiefrijk Maar de geroemde publicatie reikt verder. De onderzoekers waren zich bewust van een situatie bij 37 graden waarin het RAD 51-eiwit zich evenmin naar DNAschade begeeft om de zaak te herstellen. Dat gebeurt bij een kleine patiëntengroep, waarvoor een medicijn is ontwikkeld dat het effect van gebrekkige reparatie versterkt. Kanaar: “Dat die reparatie-eiwitten niet ophopen bij de DNA-schade, zie je ook bij tumorcellen van een kleine groep borstkankerpatiënten met een erfelijke mutatie in het BRCA-2 gen. De mutatie houdt in dat in alle cellen van het lichaam één kopie van dat gen is uitgeschakeld. Dat is op zich niet erg, want de cellen hebben nog een back-up van dat gen, ofwel het gen van hun vader ofwel het gen van hun moeder, dat wel goed werkt en de functie van dit gen kan uitoefenen. De functie van het BRCA-2 gen is het vervoer van het RAD 51-eiwit naar de plaats van DNA-schade. Maar wat gebeurt er bij de borstkankerpatiënten met de mutatie in BRCA2? Hun cellen in de tumoren verliezen de goede kopie van het gen. Het hele BRCA-2 eiwit werkt dan niet goed meer, het RAT 51-eiwit kan moeilijker of helemaal niet meer worden getransporteerd naar DNA-schade en de kankercel wordt belemmerd in de reparatiewerkzaamheden.” Kanaar benadrukt een mogelijk perspectiefrijke overeenkomst: “Artsen zijn bekend met patiënten bij wie als gevolg van een genetisch defect in het BRCA-2 het hersteleiwit RAD 51 niet wordt vervoerd naar DNA-schade. Nu hebben wij in het lab hetzelfde patroon gevonden, maar dan met verhitting als oorzaak. Onze theorie is dat je patiënten die worden behandeld met radiotherapie en hyperthermie ook PARP-remmers moet geven. Dan wordt door de warmte het transporteiwit BRCA-2 even afgebroken en kan tegelijkertijd zowel de radiotherapie als de PARP-remmer breuken veroorzaken in de kankercellen. Het concept dat in de geneeskunde is ontwikkeld voor een kleine patiëntengroep met een specifieke afwijking, zou je - nog steeds in theorie - kunnen toepassen binnen een veel breder scala van tumoren. Want hyperthermie wordt gebruikt tegen borstkanker, blaaskanker, baarmoederhalskanker, melanomen en hoofdhals-kanker.” 38 P akweg twintig jaar geleden had de arts de beschikking over een enkele röntgenfoto, nu zijn er opnamen van het gehele lichaam, gemaakt met CT -, MRI - en andere scanners. Toen waren er een paar laboratoriumuitslagen, nu is er een uitgebreid overzicht van een scala aan eiwitten en andere stoffen die zijn aangetroffen in allerlei lichaamsvloeistoffen, zoals bloed, urine en speeksel. Bovendien is in principe de volledige DNA volgorde van een patiënt bekend. Om een idee te geven van de hoeveelheid gegevens die dat alleen al oplevert: het DNA van een mens bevat 3,5 miljard bouwstenen; genoeg informatie om er 750 telefoonboeken mee te vullen. ‘Een arts moet in één oogopslag kunnen zien wat er met een patiënt aan de hand is.’ Of de theorie ook praktijk is, moet blijken uit het vervolgwerk op het vlak van onder meer radiotherapie, hyperthermie en medische oncologie in het Erasmus MC in samenwerking met het AMC. Kanaar: “We hopen dat de ideeën klinisch toepasbaar worden, maar het zal een jarenlang proces zijn om daar achter te komen.” Die gegevens hebben alleen nut als je ze kunt koppelen aan de klinische gegevens. Alleen dan kun je verbanden zien tussen oktober 2012 • Monitor Monitor • oktober 2012 ziektebeelden en bijvoorbeeld de genetische informatie. En alleen dan kun je ook een behandeling geven die helemaal is toegespitst op die ene patiënt. Personalized medicine, heet dat. (zie kadertekst: Vereende krachten). De koppeling wordt gemaakt met krachtige computersystemen en geavanceerde software, waarmee niet alleen snel gerekend kan worden, maar die de gegevens ook op een begrijpelijke manier kunnen presenteren. Zonder die vertaalslag zijn al die gegevens onbruikbaar. Of zoals dr. Jan Hazelzet het verwoordt: “Een arts moet in één oogopslag kunnen zien wat er met een patiënt aan de hand is.” Hazelzet is chief medical information officer (CMIO). Hij is de schakel tussen de mensen die in de kliniek werken en de knappe koppen van de IT afdeling. Hazelzet heeft zelf geen IT achtergrond. “Ik ben van huis uit kinderarts en dat ben ik nog steeds, voor de helft van de tijd. De andere helft ben ik CMIO. Ik vertegenwoordig het medisch perspectief in de IT, vertaal de behoefte die er bij medici op dat gebied bestaat. In de Verenigde Staten is het beroep van CMIO steeds vaker een fulltime baan, maar ik vind de combinatie nog niet zo verkeerd. Ik kom nu in mijn werk als arts dingen tegen waarvan ik denk: ‘Dat moet anders’.” Over de grens Sommige aandoeningen komen maar weinig voor. Als je de gegevens van slechts een paar patiënten bekijkt, zul je niet zo snel patronen ontdekken. Die kans wordt vergroot als gegevens van verschillende ziekenhuizen of onderzoeksgroepen kunt combineren. Hazelzet: “Dokters moeten dan wel dezelfde taal leren spreken, niet alleen binnen het Erasmus MC of binnen Nederland, maar in de hele wereld.” Om dat te stimuleren stelt de CMIO van het Erasmus MC drie voorwaarden: “De software moet gebruikersvriendelijk zijn, de IT afdeling moet de artsen ondersteunen in het nemen van beslissingen en de arts moet snel over de gewenste informatie kunnen beschikken. Anders gaat het niet lukken.” Privacy De koppeling van genetische informatie met gegevens uit de kliniek is niet alleen voor artsen van belang, maar ook voor onderzoekers. Zij kunnen bijvoorbeeld heel gericht op zoek gaan naar een gen dat mogelijk betrokken is bij een bepaalde ziekte. Hazelzet benadrukt dat de privacy van patiënten niet in het geding is: “De informatie wordt op een beveiligde plek opgeslagen en voor de onderzoekers zullen de persoonsgegevens van de patiënt niet zichtbaar zijn.” 39 Peters principe: 1+1=3 Het Erasmus MC en IT-bedrijf Oracle gaan samenwerken om klinische gegevens te koppelen aan het DNA profiel van patiënten. Dat maakt gepersonaliseerd medisch advies en behandeling mogelijk. Vereende krachten P eter van der Spek, hoogleraar Bioinformatica van het Erasmus MC, ziet het helemaal voor zich: in de nabije toekomst komen patiënten naar het ziekenhuis met een harde schijf onder de arm. Op die harde schijf staat zijn of haar genoom, de complete DNA code, weergegeven in 3,5 miljard lettertjes. De taak van de onderzoekers en specialisten: vaststellen wat er mis is aan die code. Er is namelijk een aanzienlijke kans dat er ergens in dat genoom een of meerdere foutjes zitten die de ziekte van de patiënt verklaren. Op grond van die vaststelling kan de diagnose worden gesteld en de meest effectieve therapie worden gestart. Synergie De sleutel tot de ontwikkeling van een persoonlijke pil ligt volgens Van der Spek in analyse van het DNA: “Heel veel ziekten zoals kanker en aangeboren afwijkingen zijn het gevolg van mutaties, fouten in het DNA. Een mens heeft ongeveer 25.000 genen, dus is het zoeken naar specifieke genen waar iets mis mee zou kunnen zijn, als het zoeken naar een speld in een hooiberg. ‘Ik vergelijk het met het zoeken naar een tikfoutje in een strook kettingpapier van 250 kilometer lengte’ oplevert. Een paar jaar geleden pasten de resultaten van een DNA analyse van een verzameling genen op een enkele cd. Al vrij snel daarna werden de DNA chips uitgebreid naar meer genen en was er een dvd noodzakelijk. Tegenwoordig, bij een complete genoomanalyse, heb je een stapel van 300 dvd’s nodig om al die gegevens op te slaan, of een harde schijf van 1,5 terabyte. Niet alleen de opslagcapaciteit heeft een vlucht genomen. De hoeveelheid en complexiteit van de gegevens stellen ook steeds hogere eisen aan computers en software. Van der Spek: “Ik vergelijk het met het zoeken naar een tikfoutje in een strook kettingpapier van 250 kilometer lengte. Dat is niet meer handmatig te doen. Zeker niet als je het DNA van een aantal patiënten wilt vergelijken met het DNA van een grote groepen gezonde mensen. Dan zijn krachtige computers en software noodzakelijk.” Van der Spek vond de vereiste soft- en hardware bij Oracle Health Sciences, onderdeel van IT-gigant Oracle (meer dan 100.000 medewerkers en een omzet van ruim 35 miljard dollar). De samenwerking zal volgens Van der Spek voor beide partijen vruchten afwerpen: “Oracle beschikt over krachtige soft- en hardware die wij zo goed kunnen gebruiken, wij hebben de enorme hoeveelheden data waarmee zij hun systemen kunnen beproeven. Samen komen we tot een snellere en efficiëntere analyse van genen. En dat heeft weer geweldig impact op het stellen van de juiste diagnose, het geven van medisch advies en het toepassen van de therapie, afgestemd op de individuele patiënt. Eén plus één is drie.” Samen sterk Een paar jaar geleden was de analyse van een beperkt aantal genen een zeer kostbare en tijdrovende aangelegenheid, maar inmiddels is de ontrafeling van het gehele genoom (alle genen en de tussenliggende stukken DNA, waarvan de betekenis nog niet helemaal duidelijk is, red.) een stuk goedkoper en sneller geworden. Nu zijn in één klap alle afwijkingen in het DNA bekend. Niet dat daarmee ook alle verklaringen voor ziekten zijn gevonden, maar de weg ligt open om dat te gaan doen.” Die genoomanalyse heeft als bijkomstigheid dat het enorme hoeveelheden gegevens 40 oktober 2012 • Monitor Monitor • oktober 2012 De kracht van genoomanalyses schuilt in de grootte van de database: hoe meer gegevens met elkaar worden vergeleken, hoe betrouwbaarder het resultaat. Van der Spek pleit er dan ook voor dat centra zoveel mogelijk samenwerken. “Het heeft geen zin dat elke onderzoeksafdeling zijn eigen analyseapparatuur gaat aanschaffen. Dan heb je te weinig geld, te weinig onderzoeksmateriaal en te weinig hoogopgeleid personeel om met de apparatuur te kunnen werken. Daar bereik je niets mee. We moeten samenwerken. Binnen Nederland is er al een aantal universitair medische centra die zich aansluiten bij het Erasmus MC. En ik ben op zoek naar Europese partners.” Tal van artsen en onderzoeksgroepen weten de afdeling Bioinformatica te vinden als zij hun klinische bevindingen willen koppelen aan DNA gegevens. Bijvoorbeeld de plastisch chirurgen prof. dr. Steven Hovius en prof. dr. Irene Mathijssen. Zij doen onderzoek bij kinderen met aangeboren afwijkingen van de armen en handen en van het gezicht. Afdelingshoofd Plastische Chirurgie Hovius: “Informatie over mutaties in het DNA helpt ons om die afwijkingen te ordenen in categorieën. Regelmatig gaan afwijkingen in het aangezicht gepaard met andere, soms niet direct zichtbare afwijkingen van bijvoorbeeld het hart, de hersenen, of de nieren. Als we bij een kind een bekende mutatie vinden, weten we dat we ook alert moeten zijn op die minder direct zichtbare aandoeningen. Bovendien kunnen we door die uitgebreidere kennis de ouders goed voorlichten. Zij weten dankzij DNA analyse tijdens de zwangerschap al wat hun kindje mankeert voordat het is geboren. We kunnen de ouders vertellen wat hen te wachten staat en wat we eraan kunnen doen. Dat is voor ouders heel belangrijke informatie.” Ook internist-hematoloog dr. Peter te Boekhorst van de afdeling Hematologie erkent het belang van genetische informatie voor zijn patiënten met leukemie. “Nu zoeken we gericht naar een beperkt aantal mutaties die een rol kunnen spelen bij het veroorzaken van leukemie. Daarmee kunnen we lang niet alle gevallen van leukemie verklaren. Er zijn waarschijnlijk nog veel meer gebieden in het genoom te vinden die bij mutatie aanleiding kunnen geven tot woekering van beenmergcellen.” Volledige genetische informatie maakt het mogelijk om de leukemieën in categorieën in te delen. En die informatie helpt de arts weer bij het kiezen van de meest efficiënte behandeling. Te Boekhorst: “Sommige vormen van leukemie zijn ongevoelig voor chemotherapie. Vind je bij een patiënt een mutatie in het DNA die hoort bij zo’n type leukemie, dan kun je bijvoorbeeld beter met stamceltransplantatie behandelen. Genetische informatie is dus heel waardevol.” 41