Taaltypologie 1 De wetenschap die zich bezighoudt met de verscheidenheid van de talen staat bekend als ‘taaltypologie’. Op grond van hun morfologie (woordstructuur) kunnen talen in vier basistypes worden onderverdeeld: isolerende, agglutinerende, flecterende en polysynthetische talen. Deze verdeling is vooral gebaseerd op de volgende criteria: (1) Kan een woord verdeeld worden in kleinere betekenisvolle delen (morfemen)? (2) Is dat het geval, zijn dan de morfeemgrenzen duidelijk? (3) Heeft elk deel zijn eigen betekenis? Als het antwoord op de eerste vraag ontkennend is, betreft het een isolerende taal, waarin grammaticale concepten worden uitgedrukt in afzonderlijke woorden. Tot deze typen behoren het Chinees en het Vietnamees. Het Mandarijnse tā bú huì yòng dāo chā chī fàn ‘Hij kan niet met mes en vork eten’ betekent letterlijk: ‘Hij niet kunnen gebruiken mes vork eten rijst’. In een agglutinerende taal kunnen woorden in kleinere delen (morfemen) worden gesplitst met duidelijke morfeemgrenzen, en wordt elke grammaticale betekenis uitgedrukt door een afzonderlijk morfeem. Het Japanse tabe-sase-rare-ru betekent ‘kunnen laten eten’; tabe betekent ‘eten’, sase betekent ‘veroorzaken’, rare betekent ‘kunnen’ en ru markeert de tegenwoordige tijd. In een flecterende taal zijn de grenzen tussen de morfemen minder duidelijk, en kunnen morfemen meer dan een grammaticale betekenis tegelijk uitdrukken. Zo geeft in het Latijnse emergo (zoals in luctor et emergo ‘ik worstel en kom boven’) de uitgang -o zowel enkelvoud, eerste persoon, indicatief, als tegenwoordige tijd aan. Dit principe geldt ook voor het Russisch en andere Slavische talen. In een polysynthetische taal worden verscheidene morfemen samengevoegd om lange samengestelde woorden te vormen die als een volledige zin dienst kunnen doen, zoals in het Chukchi tə-meyŋə-levtə-pəγt-ərkən, datletterlijk betekent ‘eerste persoon-groot-hoofd-pijnvoortduren (ik heb vreselijke hoofdpijn). Taaltypologie 2 Ook belangrijk is de typologie van de elementaire woordvolgorde, dat wil zeggen de volgorde in de zin van subject (S, onderwerp), verbum (V, werkwoord) en object (O, lijdend voorwerp). Zoals is te zien in de tabel, komen alle zes logische mogelijkheden voor.De eerste drie worden verreweg het vaakst aangetroffen, wat duidt op een universele tendens het object te laten voorafgaan door het subject. SVO SOV VSO VOS OSV OVS ‘koe eet gras’ ‘koe gras eet’ ‘eet koe gras’ ‘eet gras koe’ ‘gras koe eet’ ‘gras eet koe’ Engels, Chinees, Fins, Swahili Hindi/Urdu, Turks, Japans, Koreaans Klassiek Arabisch, Welsh, Samoaans Malagasisch, Tzotzil (een Maya-taal uit Zuid-Amerika) Kabardisch (noordelijke Kaukasus) Hixkaryana (Caribische taal uit Brazilië) Hoewel niet alle talen op deze manier kunnen worden geclassificeerd (de woordvolgorde in het Hongaars is zo vrij dat in principe alle zes mogelijkheden kunnen voorkomen), overheerst in de meeste talen één volgorde. Een bepaalde woordvolgorde is dikwijls een gemeenschappelijk kenmerk van talen in een bepaalde streek die genetisdch geproken geen familie van elkaar zijn. Zo kennen zowel de Indische als de Dravidische talen die in India worden gesproken de SOV-volgorde