Het dynamische gedrag van onregelmatige bandslijtage R.G.J. Rijkers DCT 2008.079 Bachelor eindproject Coaches: Dr. Ir. I.J.M. Besselink Ir. H. E. van Benthem (Vredestein) Supervisor: Prof. Dr. H. Nijmeijer Technische Universiteit Eindhoven Department Mechanical Engineering Dynamics and Control Group Eindhoven, April, 2008 Samenvatting Onregelmatige bandslijtage is een complex fenomeen, omdat er erg veel factoren een rol spelen. In samenwerking met bandenfabrikant Vredestein wordt in dit rapport voortgeborduurd op eerder onderzoek van masterstudent Janno Veen. De centrale vraag in dit onderzoek luidt: Wat is de oorzaak van onregelmatige bandslijtage en wat kan er aan gedaan worden om het te voorkomen? De door Janno Veen gebruikte laterale Magic Formula is vervangen door een rigid ring model dat de verschillende relatieve translaties en kantelbewegingen tussen band en velg modelleert. Met behulp van het bestaande bandmodel van J. Veen kan slijtage worden gesimuleerd met het nieuw dynamisch lateraal bandmodel. De verschillen tussen het gebruikte laterale bandmodel en de Magic Formula zijn echter niet overtuigend. Met het nieuwe model is er nog steeds sprake van een statische versterking met bijna verwaarloosbare fasedraaiing. De dwarskracht is met dit model wel een factor twee hoger dan met de Magic formula wat ook twee keer meer slijtage tot gevolg heeft. Vervolgens is voor beter begrip van het lokale slijtmechanisme een borstelmodel ontwikkeld. Dit model werkt met lange en korte rubberen blokjes die het loopvlak van de band simuleren. Met een oneindig stijve bandgordel kunnen eenvoudig krachten en verplaatsingen worden berekend per discrete tijdsstap. Deze informatie wordt dan gebruikt voor de bepaling van slip en slijtage per blokje. Vooral voor kleine sliphoeken bij bepaalde verticale krachten en blokdimensies is duidelijk te zien dat een korter blokje meer slijt dan een lang blokje. Dit leidt uiteindelijk tot onregelmatige slijtage, doordat een afgesleten stuk band relatief meer slijt dan de rest van de band. Een suggestie voor verder onderzoek naar onregelmatige slijtage is het toepassen van een slijtagemodel met meerdere contactpunten zoals het gebruikte borstelmodel terwijl krachtvariaties ook in acht worden genomen zoals bij het rigid ring bandmodel. De parameters van het borstelmodel zouden gevalideerd moeten worden zodat er meer inzicht wordt verkregen over de precieze werking van het slijtagemechanisme en zodat men ook meer kan zeggen over de betrouwbaarheid van de absolute resultaten. Voor beter begrip zou ook meetdata van translaties en hoekkantelingen bij een onregelmatig slijtende autoband van pas komen. 2 Inhoudsopgave 1 Inleiding 1.1 Motivatie 1.2 Aanpak van dit onderzoek 4 4 5 2 Dynamisch lateraal bandmodel 2.1 Aanpak en beperkingen van het model van J. Veen 2.2 Ontwikkeling van het dynamisch lateraal bandmodel 2.3 Resultaten van het dynamisch lateraal bandmodel 6 6 9 12 3 Alternatief slijtagemodel 3.1 Probleem en globale aanpak 3.2 Modelvorming 3.3 Resultaten van het borstelmodel 15 15 15 16 4 Conclusies en aanbevelingen 4.1 Conclusies 4.2 Aanbevelingen 20 20 21 Referenties 22 Symbolenlijst 23 A 25 Bewegingsvergelijkingen van het verticale bandmodel B.1 Parameterlijst van het model van J. Veen 26 B.2 Parameterlijst van het dynamisch lateraal bandmodel 27 C Implementatie van het borstelmodel 28 D Parameterlijst van het borstelmodel 31 E State-space vorm van het dynamisch lateraal bandmodel 32 3 1 Inleiding 1.1 Motivatie Behalve aërodynamische krachten en zwaartekracht worden alle grote krachten op een auto via het contactoppervlak tussen band en weg uitgeoefend. Daarom is het belangrijk dat het gedrag van de banden en het contact goed begrepen worden. Een complex fenomeen in de bandenwereld is cupping. Dit is een vorm van onregelmatige bandslijtage, die vooral optreedt op de achteras van voorwielaangedreven auto’s. Van een gecupte band is sprake als er een hoogteverschil ontstaat in de profielblokken op de schouder van de band. Zie figuur 1.1. Figuur 1.1: Cupping [1] De precieze oorzaak en maatregelen die moeten worden genomen zijn niet bekend. Bandslijtage is al lastig te voorspellen, laat staan onregelmatige bandslijtage. Er spelen zo veel factoren mee dat het probleem erg complex is. Afstudeerder Janno Veen heeft een dynamisch model gemaakt, waarmee slijtage van een band kan worden berekend. Dit model is gebaseerd op de theorie van Sueoka [5]. De resultaten van zijn onderzoek zijn aanleiding voor nieuwe invalshoeken van het cupping probleem. In samenwerking met bandenfabrikant Vredestein zijn bovendien enkele suggesties bedacht om het model van Janno Veen te verbeteren en het probleem van een andere kant te benaderen. De centrale vraag van dit onderzoek evenals het onderzoek van J. Veen luidt als volgt: Wat is de oorzaak van onregelmatige bandslijtage en wat kan er aan gedaan worden om het te voorkomen? 4 1.2 Aanpak van dit onderzoek In dit verslag wordt in hoofdstuk twee kort uitgelegd hoe het model van J. Veen werkt. Vervolgens wordt beschreven waarom zijn Lateral Magic Formula vervangen is door een bandmodel met laterale dynamica en hoe dit bandmodel werkt. Met deze nieuwe insteek worden enkele tests gedaan en deze worden besproken. De tweede helft van het onderzoek zoals beschreven in hoofdstuk drie richt zich op het lokale slijtagemechanisme met behulp van een zogenaamd ‘borstelmodel’. De vraag is of een afgesleten stuk band meer slijt dan een niet afgesleten stuk. Dit zou onregelmatige slijtage veroorzaken. Eerst wordt de globale aanpak voor dit probleem besproken. Vervolgens wordt uitgelegd hoe het model werkt en uiteindelijk zullen de resultaten van dit borstelmodel worden getoond. In hoofdstuk vier zullen uit de resultaten van de twee onderdelen conclusies worden getrokken en er zullen aanbevelingen worden gegeven voor verder onderzoek wat betreft onregelmatige bandslijtage. 5 2 Dynamisch lateraal bandmodel 2.1 Aanpak en beperkingen van het model van J. Veen Globaal overzicht van het slijtagemodel van J.Veen De analytische dynamische modellen zijn een manier om meer inzicht te krijgen wat betreft het onregelmatige slijtagepatroon op banden. Er wordt vooral gekeken naar hele kleine instabiliteiten in de banddynamica tijdens een steady-state situatie bij hogere snelheden (denk aan 100 km/u). Als uitgangspunt is het model van het onderzoek van Janno Veen gebruikt [1]. De opbouw van dit model is weergegeven in figuur 2.1. Figuur 2.1: schematisch overzicht van gebruikte modellen van J. Veen In deze modellen wordt met behulp van een verticaal rigid ring bandmodel en een band met een onregelmatige straal een normaalkracht berekend. De straal van de band die wordt ingevoerd is de initiatie. Door deze variaties in hoogte van de band zal een variatie in de normaalkracht ontstaan. Deze normaalkracht Fz wordt met de lateral Magic Formula omgerekend naar een spoorkracht Fy, welke de invoer is van een slijtagewet. De berekende slijtage wordt ten slotte weer opgeteld bij de initiatie van de band. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe enkele onderdelen van het model van J. Veen werken en wat de beperkingen zijn. Vertical rigid ring tyre model Voor een juiste modellering van het gedrag van een band kan het verticale dynamische gedrag van het hele voertuig worden bekeken. Dit gedrag kan een grote invloed uitoefenen op de slijtage van de band. Een van de door J. Veen gebruikte modellen is het ‘vertical rigid ring tyre model’. In figuur 2.2 is een schematisch overzicht en een free body diagram gegeven van dit model. 6 Figuur 2.2: (a) Schematisch overzicht van het ‘vertical rigid ring tyre model’, (b) Free body diagram van het model De verplaatsingen van de as en de gordel van de band zijn respectievelijk gemodelleerd met Za en Zb met daartussen veren en dempers. Dit bandmodel werkt met een velg met voorgeschreven verplaatsing en neemt dus de trillingen van het gehele voertuig niet mee (in tegenstelling tot een kwartvoertuig model). Voor afleidingen van de bewegingsvergelijkingen en initiële condities zie appendix A. In Matlab/Simulink heeft J. Veen dit model gekoppeld aan de invoer, namelijk de straal van de band die continu varieert. Zo kan het verloop van de normaalkracht Fz berekend worden. In figuur 2.3 is weergegeven hoe Fz varieert bij een simulatie voor dit model met een enkel klein hoogteverschil op de band als initiatie. Parameters voor deze simulatie staan in appendix B.1. 7 Figuur 2.3: Variaties in de normaalkracht Fz voor het ‘vertical rigid ring tyre model’ De normaalkracht gedraagt zich bij dit bandmodel als een gedempte sinus die ontstaat als gevolg van de instantane stap in de initiatie (het kleine hoogteverschil op de band). De frequentie van deze sinus is de eigenfrequentie van dit systeem en bedraagt ongeveer 85 Hertz. Laterale Magic Formula De ‘Magic Formula’ wordt vaak gebruikt in voertuigdynamica onderzoek. Het is een betrouwbaar model om de zijdelingse kracht te berekenen. De formule heeft als invoer de variërende normaalkracht Fz , de camberhoek van het wiel γ en de sliphoek α en kan dus in deze vorm worden geschreven: F y = Magicformula (Fz (t ), γ , α ) (2.1) Het verband is erg complex en voegt weinig toe aan de betrouwbaarheid van het systeem ten opzichte van een lineaire variant, omdat er alleen kleine verplaatsingen en verdraaiingen plaatsvinden. Bovendien wordt er geen dynamisch gedrag gesimuleerd in dwarsrichting en in de verdraaiingen, maar verandert de spoorkracht instantaan mee met de verticale kracht. Relaxatie-effecten zouden een grote rol kunnen spelen in dit verband voor de spoorkracht, welke direct verbonden is met bandslijtage. Om deze redenen is gekozen de Magic Formula te vervangen met een dynamisch lateraal bandmodel die zijdelingse bewegingen en hoekverdraaiingen van de band kan simuleren. 8 2.2 Ontwikkeling van het dynamisch lateraal bandmodel Het dynamische gedrag van een band in zijdelingse richting is belangrijk voor het simuleren van bandslijtage. De Vries heeft onderzoek gedaan naar de stabiliteit van motorfietsen [2]. Er wordt aangenomen dat het ‘rigid ring tyre model’ wat bij deze analyse gebruikt wordt het gedrag van een band goed weergeeft in dwarsrichting en in de stuur- en camberhoeken. Het gaat hier om de aparte beweging van de velg en de gordel van de band, welke met elastische verbindingen zijn gemodelleerd. Dit is dus –voor de duidelijkheid- een rigid ring model in dwarsrichting (out-of-plane motion), zodat er in feite een rigid ring model gebruikt wordt voor de verticale en laterale richting. De gelineariseerde bewegingsvergelijkingen van dit model zijn onder weergegeven (vergelijking 2.2-2.4). Omdat er sprake is van kleine bewegingen rond een evenwichtspunt voldoet deze gelineariseerde vorm van het model in dit geval. Een enkel subscript ( x ) geeft een translatie in die richting aan en een dubbel subscript ( xx ) geeft een rotatie aan. De subscripts a en b staan respectievelijk voor de velg en de gordel van de band. I xx γɺɺb = − K xx (γ b − γ a ) − I yy Ωψɺ b − K zz Ω(ψ b −ψ a ) − rFy + ( yb − y a − rγ b )Fz (2.2) I zzψɺɺb = I yy Ωγɺb + K xx Ω(γ b − γ a ) − K zz (ψɺ b − ψɺ a ) − C zz (ψ b − ψ a ) + M z (2.3) M b ɺyɺb = − K y ( yɺ b − yɺ a ) − C y ( y b − y a ) + Fy (2.4) Een overzicht van het coördinatenstelsel en de kracht en momentrichtingen zijn weergegeven in figuur 2.4. 9 Figuur 2.4: Overzicht van coördinatenstelsel en kracht en momentrichtingen [3] In vergelijking (2.5) zorgt de relaxatielengte σ c ervoor dat het flexibele contactoppervlak (die niet in het rigid ring model zit) toch kan worden meegenomen in het model. σ cαɺ 1 = rγɺb − aψɺ b + Vψ b − yɺ b − Vα 1 (2.5) In de bedoelde toepassing van dit model waren Fz, Fy en Mz constanten, terwijl dat voor deze applicatie niet zo is. De variërende term Fz maakt vergelijking 2.2 nietlineair door de vermenigvuldiging met andere variërende termen. Bovendien hangen de termen Fy en Mz af van twee variabelen wat ook resulteert in een niet-lineair verband. Er zijn dus aanpassingen nodig. In vergelijking 2.2 is de laatste niet-lineaire term een soort knikkracht in de band en deze is erg klein ten opzichte van de andere termen. Om het model lineair te houden wordt deze term verwaarloosd. Verder zijn de termen Fy en Mz die afhankelijk zijn van de drifthoek en de normaalkracht Fz in twee lineaire stukken gesplitst (zie vergelijking 2.6 en 2.7). 10 dC fa Fz ( t ) − Fz 0 ⋅ α 0 + αɶ1 ( t ) Fy = C fa ( t ) ⋅ α1 ( t ) = C fa 0 + dFz (2.6) dC ma [Fz (t ) − Fz 0 ] ⋅ [α 0 + α~1 (t )] M z = C ma (t ) ⋅ α 1 (t ) = C ma 0 + dFz (2.7) De constante waarden in deze formules zijn bepaald voor het werkpunt bij een normaalkracht van vierduizend Newton en een sliphoek van één graad. De verschillen met de eerder beschreven laterale Magic Formula zijn minimaal bij kleine oscillaties rondom het werkpunt. Hiervoor zijn resultaten van krachtmetingen gebruikt, een van deze plots is weergegeven in figuur 2.5 [3]. Figuur 2.5: linearisatie Fy voor variaties van Fz De 2e term in Fy neemt dus de kleine variaties van Fz rondom het werkpunt voor zijn rekening, zie hiervoor vergelijking 2.6. De vier bewegingsvergelijkingen van dit laterale bandmodel zijn ingevoerd in een state-space model en is vervolgens ingevoerd in Matlab/Simulink. Ingangen van het state-space model zijn de hoekverdraaiing en verplaatsingscoördinaten van de velg. Uitvoer van het model zijn de verplaatsingen en hoekverdraaiingen van de gordel en sliphoek alfa. Zie appendix E voor het state-space model. Met deze sliphoek kan vervolgens de spoorkracht Fy berekend worden die bepalend is voor de bandslijtage. Dit state-space model is geïmplementeerd in het bandslijtage model van J. Veen in de plaats van de laterale Magic Formula zodat onder dezelfde omstandigheden de verschillen kunnen worden gesimuleerd. Er is een onderdeel toegevoegd die het opstartverschijnsel weg filtert, zodat dit niet wordt meegenomen in de slijtage. Dit is nodig omdat er gekeken wordt naar de slijtage bij stationaire situaties. Voor een parameterlijst van de gebruikte modellen zie appendix B. 11 2.3 Resultaten van het dynamisch lateraal bandmodel De eigenschappen van het gelineariseerde dynamisch lateraal bandmodel kunnen worden bekeken. Een belangrijk detail voor de betrouwbaarheid van de simulatie zijn de werkpuntswaarden. De werkpuntswaarde voor de verticale kracht is 4000 Newton en deze is precies het gemiddelde van de responsie in de simulatie. Verder is het nog van belang dat de sliphoek dicht rondom zijn werkpuntswaarde exciteert. Aangezien er rekening wordt gehouden met het gedeformeerde contactoppervlak zal de gebruikte gedeformeerde sliphoek anders zijn dan de stuurhoek van de velg. Om dit te controleren wordt de gesimuleerde responsie van de gedeformeerde sliphoek α 1 bekeken, zie figuur 2.7. Figuur 2.7: gesimuleerde responsie van gedeformeerde sliphoek α 1 Zoals te zien in de figuur oscilleert α 1 rond 0.0207 rad of 1.19 graden, wat ongeveer overeenkomt met de ingestelde hoek ψ a van de velg die de werkpuntswaarde α 0 op dient te leggen. Hieruit kunnen we concluderen dat de sliphoek en de verticale kracht dicht bij hun werkpuntswaarden liggen. Het inschakelverschijnsel wordt weg gefilterd zoals eerder vermeldt. Nu de gebruikte functie voor Fy gevalideerd is kunnen de systeemeigenschappen worden bekeken. De overdrachten tussen de in en uitgangen van het systeem kunnen weergegeven worden met bode-plots. In figuur 2.8 is de overdracht Fz/Fy weergegeven in een bodediagram. 12 Figuur 2.8: Bodediagram van de overdracht Fy/Fz voor het laterale banddynamica model De frequentie waarbij Fz exciteert ligt ongeveer op 85 Hertz. Bij deze frequentie is een versterking van 0.35 en een fasedraaiing van -328 graden te zien. De normaalkracht zal de spoorkracht dus niet veel anders beïnvloeden dan een simpele statische versterking, die eerder ook al gebruikt is. Door de fasedraaiing in dit systeem zal de onregelmatige bandslijtage wel op een iets andere plek komen. Aangezien er slechts gekeken wordt naar stationaire situaties zal de verticale kracht responsie altijd op een bepaalde frequentie liggen, waardoor versterking en faseverschuiving vastliggen. Als zou worden gekeken naar variaties in deze verticale krachtfrequenties over de tijd zou dit wellicht wel resulteren in een heel ander slijtagepatroon. 13 Figuur 2.9: vergelijking tussen slijtage met laterale banddynamica model (a) en lateral Magic Formula (b) In figuur 2.9 is het verschil te zien tussen de gesimuleerde slijtage bij het laterale banddynamica model en bij het model waar de Magic Formula toegepast is, beide in combinatie met hetzelfde verticale bandmodel en beide met dezelfde simulatieparameters. De slijtagegroeven zijn inderdaad enkele graden verdraaid ten opzichte van elkaar zoals verwacht. Wat bovendien opvalt, is het verschil in slijtage van ongeveer een factor 2. Dit is te verklaren met de hogere versterking die het statespace model geeft aan de relatie tussen verticale kracht en spoorkracht bij de eigenfrequentie van 85 Hertz. Verder is er een relatief kleine slijtageplek te zien rond de nul graden bij het dynamisch lateraal bandmodel. Door de kleine faseverschuiving wordt Fy net voor de initiatiepiek –veroorzaakt door de straalvariatie van de bandlager dan bij het andere model waardoor er extra slijtage optreedt. 14 3 Alternatief slijtagemodel 3.1 Probleem en globale aanpak Uit de evaluatie van het vrij gecompliceerde lateraal bandmodel met een simpel slijtage model gaf relatief weinig nieuwe inzichten ten aanzien van onregelmatige slijtage. In samenwerking met bandenfabrikant Vredestein is er een alternatieve aanpak naar voren gekomen. De aandacht gaat meer uit van het lokale slijtagemechanisme in plaats van de dynamica van velg en gordel. In het vorige deel van dit onderzoek wordt de slijtage gesimuleerd met een puntcontact en een direct verband tussen dwarskracht en slijtage op dat punt. Het slijtagemechanisme is in werkelijkheid een stuk complexer. Daarom wordt in dit hoofdstuk getracht meer inzicht te krijgen in het lokale slijtagemechanisme met een verdeeld contact. Met een discreet borstelmodel kan lokale slijtage per tijdstap over een heel contactoppervlak worden gesimuleerd, zie figuur 3.1. De volgende hypothese wordt onderzocht: is het mogelijk dat een korte borstel sneller slijt dan een lange borstel bij constante rijsnelheid en sliphoek en veroorzaakt dit onregelmatige bandslijtage? 3.2 Modelvorming De band wordt gemodelleerd als een platte schijf met elastische borstels. Elke borstel is in feite een rubberen blokje met een axiale stijfheid en een puntcontact aan de grond. Elk blokje zit vast aan een vervormde oneindig stijve gordel, welke dus niet van vorm verandert. De vorm ziet eruit als een afgeplatte parabool. Dit is geoorloofd omdat alleen stationaire situaties worden bekeken zonder globale krachtvariaties in verticale richting. De overige invloeden op vervorming van de gordel, zoals krachtvariatie per blokje van de gordel en zijdelingse vervorming van de gordel worden verwaarloosd. In figuur 3.1 is een schematische weergave van het model gegeven. De borstels zijn hier weergegeven als sprieten. Figuur 3.1: Borstelmodel [3]. 15 De band wordt bij een constante snelheid gedwongen een voorgeschreven (constante) sliphoek α te volgen, waardoor de rubberen blokjes zullen vervormen in dwarsrichting. De krachtenbalans wordt opgelost en als de dwarskracht groter wordt dan de verticale kracht maal een wrijvingscoëfficiënt op een blokje zal deze slippen en slijten. De slijtage per blokje wordt berekend met de verrichte arbeid in de tijdstap maal een constante slijtagefactor. Na een tijdstap schuiven alle blokjes een plaats op en begint de som opnieuw. Dit alles wordt in stationaire situatie gesimuleerd in Matlab met discrete tijdstappen. In appendix C wordt uitgelegd hoe de verschillende delen van het model zijn opgebouwd. In appendix D is een parameterlijst voor een enkele simulatie weergegeven. 3.3 Resultaten van het borstelmodel In deze paragraaf wordt besproken wat de resultaten zijn van het borstelmodel. Eerst wordt gekeken naar een enkele simulatie en zal het onregelmatige slijtage proces worden uitgelegd aan de hand van de resultaten. Vervolgens wordt gekeken naar enkele parameterwijzigingen en de invloed daarvan op de slijtage. Onregelmatige slijtage door verschillende initiële bloklengtes Om het proces van onregelmatige slijtage uit te leggen worden de resultaten van een enkele simulatie gebruikt. De gebruikte parameters staan in appendix D. Het verloop van de verticale kracht Fz en dwarskracht Fy over de x-as op een lang blokje en op een kort blokje is weergegeven in figuur 3.3. Figuur 3.3: Krachten voor lang en kort blokje over de x-as De blokjes lopen in de tijd over de x-as. Doordat de gordelvorm in hoogte varieert over de x-as is de verticale kracht niet op elke plek hetzelfde. Verder is te zien dat de verticale kracht voor een korter blokje over de hele tijd lager is dan voor een lang blokje. 16 De oorzaak hiervan is dat een korter blokje minder wordt ingedrukt, omdat dit blokje in onbelaste toestand korter is. Verder neemt de dwarskracht evenveel toe in de xrichting voor beide blokjes tot een zeker punt. Vóór dat punt is er sprake van totale adhesie en geldt er Fy = µ·Fz , met bij deze simulatie µ = 1. Vanaf het punt dat de dwarskracht hoger wordt dan de verticale kracht zal er dus slip optreden. De dwarskracht hangt af van de y-positie van het blokje en deze is voor beide blokjes tot het slippunt hetzelfde. Dit betekent dus dat door de lagere verticale kracht een kort blokje eerder slipt dan de lange blokjes en dat is te zien in de laatste vier posities van figuur 3.3 Als er slip optreedt bij een blokje zal deze gaan slijten. In figuur 3.4 is de slijtage voor een kort en een lang blokje te zien. Figuur 3.4: Slijtage voor lang en kort blokje over de x-as Het korte blokje begint dus eerder met slijten dan de lange blokjes. Doordat het korte blokje eerder slijt beweegt deze niet verder in de y-richting, waardoor de dwarskracht in de laatste tijdstappen lager is dan voor de lange blokjes. Hierdoor is de instantane slijtage aan het einde kleiner voor het korte blokje. Het feit dat het korte blokje op meer posities slijt zal uiteindelijk zorgen voor meer slijtage per omwenteling van het wiel. Zoals eerder vermeld gaat het niet om de absolute slijtage maar slechts om het verschil tussen de slijtage van een kort en een lang blokje. Om dit duidelijk weer te kunnen geven wordt een relatieve slijtage parameter geïntroduceerd: ξ (t ) = Totale slijtage van een kort blokje Gemiddelde totale slijtage van lange blokjes (3.1) Na duizend tijdstappen is ξ (t = 1000) = 2.14 , dus heeft het korte blokje meer dan twee keer zoveel gesleten als een lang blokje. 17 Parameter studie In de vorige paragraaf wordt voor een enkele simulatie het onregelmatige slijtagemechanisme uitgelegd. Of dit slijtagemechanisme echt op zal treden is te betwijfelen, want sommige parameters zijn echter slechts in orde grootte bepaald. Een parameterstudie zal hier wellicht een beter inzicht geven. Bovendien is het goed te weten of bij variatie van bepaalde parameters de onregelmatige slijtage toeneemt of afneemt. Het model van de vorige paragraaf is als uitgangspunt genomen (zie parameterlijst in appendix D) en vervolgens zullen enkele parameters worden gevarieerd. Met de relatieve slijtage ratio ξ zullen enkele invloedrijke parametervariaties worden vergeleken. Ten eerste wordt gekeken naar variaties in de sliphoek. Tabel 3.1 laat de verschillende relatieve slijtage ratio zien voor deze parameterwijzigingen. De dikgedrukte waarde is hetzelfde als de eerder gebruikte waarde. α [graden] ξ 0.01 inf 0.02 2.14 0.041 1 0.05 0.88 0.1 0.64 1 0.64 10 0.64 Tabel 3.1: Relatieve slijtage ratio voor variaties in sliphoek alfa [graden]. Voor een sliphoek van 0.01 graden gaat de ratio naar oneindig. Dit betekent dus dat de lange blokjes helemaal niet slijten, terwijl een kort blokje dat wel doet. Verder is te zien dat vanaf een sliphoek van 0.041 graden en hoger de lange blokjes al meer slijten dan de korte blokjes. De ratio heeft een limiet van 0.64. Korte blokjes slijten meer bij kleine sliphoeken, omdat de dwarskracht lager is. Lange en korte blokjes zullen beide minder slijten op hetzelfde punt, terwijl een kort blokje op meer punten slijt. De waarden van de sliphoek waarvoor onregelmatige slijtage optreedt, is erg laag. De tweede parameter die de slijtage sterk beïnvloedt is de onderlinge afstand tussen de blokjes. Als deze waarde kleiner wordt zullen er meer blokjes aanwezig zijn in het contactoppervlak. Tabel 3.2 laat de resultaten zien. 18 dx [mm] aantal blokjes n ξ 1 200 0.59 3 67 1.09 4 50 2.88 5 40 2.14 7 29 1.8 10 20 1 17 12 1 18 11 Tabel 3.2: Relatieve slijtage ratio voor variaties in onderlinge afstand tussen midden van de blokjes dx bij een sliphoek van 0.02 graden Een kort blokje slijt relatief het meeste bij een onderlinge afstand van 4 mm en 50 blokjes. Verder kan opgemerkt worden dat voor lagere en hogere onderlinge afstanden (meer en minder blokjes) de relatieve slijtage afneemt. Bij een hoog aantal blokjes slijten lange en korte blokjes op veel posities door de lage verticale krachten. Korte blokjes slijten nog wel op meer posities, maar lange blokjes slijten harder op die posities waar ze slijten. Bij 11 blokjes of minder slijten beide blokjes niets meer. Dit heeft te maken met de hoge verticale krachten per blokje, die zorgen voor een goede wrijvingskracht in het bandwegcontact waardoor er geen slip en slijtage zal optreden. Ten slotte zijn de variaties in de totale verticale kracht die wordt uitgeoefend op de borstels gevarieerd. De resultaten staan in tabel 3.3. Fz [N] ξ 3000 0.92 3500 1.28 4000 2.14 4500 8.03 5000 0.89 Tabel 3.3: Relatieve slijtage ratio voor variaties in totale verticale kracht Fz bij een sliphoek van 0.02 graden. De relatieve slijtratio daalt voor lagere verticale krachten, omdat de lange blokjes dan ook op meer posities zullen slijten. Voor hoge verticale krachten daalt de ratio uiteindelijk ook, doordat de dwarskracht dan meer toeneemt dan de verticale kracht waardoor er voor beide blokjes eerder slip en dus slijtage zal optreden. De ratio is maximaal en opvallend hoog voor een verticale kracht van 4500 Newton. Bij deze verticale kracht slippen de korte blokjes aanzienlijk meer dan de lange blokjes. 19 4 Conclusies en aanbevelingen Dit hoofdstuk bevat de belangrijkste conclusies van dit onderzoek en geeft aanbevelingen voor verder onderzoek ten aanzien van onregelmatige bandslijtage. Het doel van het onderzoek is het uitbreiden van het onderzoek van Janno Veen in het beantwoorden van de volgende centrale vraag: Wat is de oorzaak van onregelmatige bandslijtage en wat kan er aan gedaan worden om het te voorkomen? 4.1 Conclusies In het door Janno Veen gebruikte bandmodel is de laterale band dynamica niet meegenomen, want de Lateral Magic Formula die hij gebruikte is slechts een statische versterking voor kleine variaties in sliphoek tijdens een stationaire situatie. Het vervangende laterale banddynamica model met een flexibel contactoppervlak zorgt voor een meer realistische weergave van het dynamische gedrag tussen gordel en contactoppervlak tussen band en weg. Het model resulteert voor de gebruikte omstandigheden slechts in een statische versterking met verwaarloosbaar kleine faseverdraaiing. Het resultaat komt dus globaal overeen met dat van J. Veen. De versterking in de overdracht tussen verticale en dwarskracht is echter wel een factor twee hoger, waardoor de band ook twee keer zo snel slijt. Het borstelmodel dat gebruikt wordt voor een alternatief slijtagemodel laat zien dat voor kleine sliphoeken en bepaalde omstandigheden de slijtage voor korte blokjes duidelijk groter is dan voor lange blokjes. Dit leidt uiteindelijk tot onregelmatige slijtage, doordat een afgesleten stuk band de slijtage op dat stuk versterkt. Een belangrijke beperking van het model zijn verwaarlozing van verticale krachtvariaties en gordelvervorming. 20 4.2 Aanbevelingen De volgende aanbevelingen zijn gemaakt voor meer onderzoek in de toekomst over onregelmatige bandslijtage. • Een relatie zou kunnen worden gelegd tussen de resultaten van het borstelmodel en een dynamisch model van de ophanging en band. Een model zou dan een verband kunnen leggen tussen de bandbewegingen en krachtvariaties op de band en het lokale slijtagemodel dat hier is toegepast. Met deze krachtvariaties zal het lokale slijtagemechanisme wellicht een heel ander patroon vertonen. • Om meer inzicht te krijgen in de translaties en rotaties van de band in alle richtingen moeten metingen worden gedaan. Hierbij kan worden gedacht aan een auto met gecupte banden die met constante snelheid rechtuit rijdt op een trommel. Men legt een vaste sliphoek op en meet de responsies van translaties en hoekkantelingen van bandonderdelen. Met deze meetwaarden kunnen bestaande modellen worden gecontroleerd en verbeterd en kan meer inzicht worden verkregen over de trillingen in de ophanging. • De parameters van het borstelmodel zouden beter gevalideerd moeten worden zodat er meer inzicht wordt verkregen over de precieze werking van het slijtagemechanisme en zodat men meer kan zeggen over de betrouwbaarheid van de absolute resultaten. • Een andere verbetering die kan worden gemaakt bij het borstelmodel is de onderlinge relatie tussen blokjes. Hierbij kan men denken aan een toevoeging van veer en dempers tussen de verschillende blokjes in longitudinale richting, zodat de blokjes elkaar sterker beïnvloeden. • Bovendien kan worden nagedacht over de slijtage op andere posities van de band. Tot nu toe zijn er alleen modellen gebruikt met één positie in de breedte van de band. Het is denkbaar dat een band onder een sliphoek in een bepaalde richting slijt die niet gelijk is aan de gebruikte assen en wellicht treedt er meer onregelmatige slijtage op bij bepaalde posities in de breedte van de band. 21 Referenties [1] Veen, J., “An analytical approach to dynamic irregular tyre wear”, DCT 2007.093 [2] De Vries, E.J.H. en Pacejka, H.B., “The effect of tire modeling on the stability analysis of a motorcycle,” Delft University of Technology. [3] Besselink, I.J.M., “Vehicle Dynamics 4L150”, dictaat van vak 4L150 TU Eindhoven, 2005-200. [4] Lupker, H., Cheli, F., Braghin, F., Gelosa, E. en Keckman, A., “Numerical Prediction of Car Tyre Wear Phenomena and Comparison of the Obtained Results with full-Scale Experimental Tests”, Tire Society meeting, 2003, pp 1418. [5] Sueoka, A., Ryu, T., Konou , T., Togashi, M. and Fujimoto, T., “PolygonalWear of Automobile Tire,’ JSME International journal series C, Vol. 40, No.2, Juni 1997, pp. 209-217, ISSN 1344-7653 22 Symbolenlijst α α0 α1 α~1 γ γb γa ψb ψa ξ µ σc Sliphoek [rad] Werkpuntswaarde voor sliphoek [rad] Gedeformeerde sliphoek [rad] Variaties rondom werkpunt van gedeformeerde sliphoek [rad] Kantelhoek [rad] Kantelhoek van de gordel [rad] Kantelhoek van de velg [rad] Stuurhoek van de gordel [rad] Ω A C fa Stuurhoek van de velg Relatieve slijtage parameter Rolweerstand coëfficiënt Relaxatielengte Omwentelingssnelheid van het wiel Effectief contactoppervlak van de band Constante voor lineair verband tussen Fy en α [rad] [-] [-] [m] [rad/s] [ m2 ] [N/rad] C fa 0 Werkpuntswaarde voor lineair verband Fy ~ α 1 [N/rad] dC fa / dFz Werkpuntswaarde voor lineair verband Fy ~ Fz [1/rad] C ma 0 dC ma / dFz Werkpuntswaarde voor lineair verband M z ~ α 1 Werkpuntswaarde voor lineair verband M z ~ Fz [Nm/rad] [m/rad] Cy Laterale stijfheid van één blokje [N/m] Cz C z −totaal C zz dh gordel dx E Fy Verticale stijfheid van één blokje Totale verticale stijfheid van alle blokjes Torsie zijdelingse stijfheid rond z-as Variërende hoogte van de gordel t.o.v. het midden Onderlinge afstand tussen midden blokjes in x-richting Elasticiteitsmodulus van rubber Dwarskracht op blokje [N/m] [N/m] [N/rad] [m] [m] [Pa] [N] Fy − noslip Dwarskracht op blokje voor oneindige rolweerstand [N] Fy −totaal Totale dwarskracht op alle blokjes [N] Fz Fz 0 Fz −totaal i I xx Verticale kracht Werkpuntswaarde verticale kracht [N] [N] Totale verticale kracht op alle blokjes Teller van het blokje Traagheidsmoment van de gordel rond x-as [N] [-] [kg m 2 ] 23 I yy Traagheidsmoment van de gordel rond y-as [kg m 2 ] I zz k1 k2 K xx Ky Traagheidsmoment van de gordel rond z-as Slijtageparameter 1 Slijtageparameter 2 Torsie zijdelingse demping rond x-as [kg m 2 ] [1/N] [-] [Nm/rad] Laterale demping [Ns/m] K zz l0 Mb Mz n r slipweg t V W y y noslip Torsie zijdelingse demping rond z-as Initiële lengte van een lang blokje Massa van de gordel [Nm/rad] [m] [Kg] Zelf instellend moment van de band Aantal rubberen blokjes Effectieve straal van het wiel Geslipte afstand van blokje gedurende een tijdsstap Teller van de tijdsstap Longitudinale snelheid van het voertuig Verrichte arbeid per blokje gedurende een tijdsstap Daadwerkelijke positie van een blokje op y-as Positie van blokje op y-as voor oneindige rolweerstand [Nm] [-] [m] [m] [-] [m/s] [Nm] [m] [m] Za Verplaatsing van de velg over de y-as Verplaatsing van de gordel over de y-as Verticale verplaatsing van de as [m] [m] [m] Zb Verticale verplaatsing van de gordel [m] ya yb 24 A Bewegingsvergelijkingen van het verticale starre ring bandmodel Het verticale bandmodel is een dynamisch model voor de krachten en verplaatsingen tussen de weg, de as en de gordel van een band. Het gebruikte model benadert de werkelijkheid met twee voorgeschreven randvoorwaarden. De gordelmassa mb hangt tussen de velg en de weg in met veren en dempers. De schematische weergave van het model is zichtbaar in figuur 2.2a. De verplaatsingen van de velg, de gordel en de dikte van het loopvlak van de band zijn respectievelijk gemodelleerd met Z a , Z b en U (t − T ) met daartussen veren en dempers die zich als de ophanging gedragen. De volgende krachtbalansen kunnen voor het bandmodel worden afgeleid: Fz (t ) = c r (U (t − T ) − Z b (t )) F (t ) = k ⋅ Zɺ (t ) + c (Z (t ) − Z b b b b b (A.1) a0 ) (A.2) In bovenstaande vergelijkingen is Fz de normaalkracht die op de weg werkt en Fb de kracht werkend tussen de riem en de as van het wiel. Deze vergelijkingen worden gebruikt om de bewegingsvergelijking van de gordel af te leiden. mb Zɺɺb (t ) + k b ⋅ Zɺ b (t ) + cb (Z b (t ) − Z a 0 ) + c r (Z b (t ) − U (t − T )) + mb g = 0 (A.4) De initiële conditie Fz 0 is bepaald door de som van de zwaartekracht van de gordel met de constante kracht Fl 0 , die veroorzaakt wordt door de onafgeveerde en afgeveerde massa van de auto. Fz 0 = Fl 0 + mb ⋅ g (A.5) De initiële verplaatsingen worden afgeleid uit de bewegingsvergelijkingen in stationaire situatie. Er is geen dynamische onregelmatige bandslijtage in stationaire situatie, omdat er geen krachtvariaties zijn. Om deze reden is de waarde U 0 (t − T ) nul verondersteld. Fl 0 + mb ⋅ g cr F + mb ⋅ g Fl 0 = − l0 − cr cb Z b0 = − (A.6) Z a0 (A.7) 25 B.1 Parameterlijst van het model van J. Veen Parameter Waarde Eenheid Beschrijving Vx 112 [km/u] Voorwaartse snelheid tmax 100 [s] simulatie tijd mb 4.6 [Kg] gordelmassa cr 2.99E+05 [N/m] Residuele stijfheid cb 0.941 [N/m] zijdelingse stijfheid kb 147 [Ns/m] zijdelingse demping ms 383 [Kg] afgeveerde massa v 1.09E-12 [m/N] slijtage weerstand factor alfa 1 [deg] sliphoek gamma 0 [deg] camberhoek n 1 [-] nth power van slijtage r 0.3 [m] Straal van het wiel g 9.81 [m/s^2] gravitatie Table B.1: Parameterlijst van het model van J. Veen 26 B.2 Parameterlijst van het dynamisch lateraal bandmodel Parameter Ky Cy Cxx Czz Kxx Kzz Ixx Iyy Izz oc Waarde 100 800000 25500 25500 4 4 0.326 0.633 0.326 0.25 Eenheid [Ns/m] [N/m] [N/rad] [N/rad] [Ns/rad] [Ns/rad] [Kg m^2] [Kg m^2] [Kg m^2] [m] Beschrijving residuele zijdelingse demping residuele zijdelingse stijfheid zijdelinge torsiestijfheid rond x-as zijdelinge torsiestijfheid rond z-as zijdelinge torsiedemping rond x-as zijdelinge torsiedemping rond z-as traagheidsmoment rond x-as traagheidsmoment rond y-as traagheidsmoment rond z-as relaxatielengte in werkpunt halve bandcontactlengte in a 0.1 [m] werkpunt Fz0 4000 [N] totale verticale kracht in werkpunt alfa0 1 [deg] sliphoek in werkpunt constante voor Fy bepaling rond Cfa0 1250 [N/rad] werkpunt constante voor Mz bepaling rond Cma0 45 [Nm/rad] werkpunt constante voor Fy bepaling rond dCfa/dFz 0.15 [1/rad] werkpunt constante voor Mz bepaling rond dCma/dFz 0.01 [m/rad] werkpunt gamma_a0 0 [rad] camberhoek van velg gamma_at0 0 [rad/s] camberhoeksnelheid van velg psi_a0 0 [rad] stuurhoek van velg psi_at0 0 [rad/s] stuurhoeksnelheid van velg y_a0 0 [m] translatie van velg over y-as y_at0 0 [m/s] snelheid van velg over y-as Table B.2: parameterlijst van dynamisch lateraal bandmodel 27 C Implementatie van het borstelmodel Het tweede deel van dit onderzoek is gebaseerd op een discreet borstelmodel, geprogrammeerd in Matlab. De achtergrond van dit model is gebaseerd op een borstelmodel uit het collegedictaat van het vak ‘Vehicle Dynamics’ aan de Technische Universiteit Eindhoven [3]. Ideeën over implementatie van het slip- en het slijtagemechanisme zijn deels afkomstig van Hans van Benthem, werknemer bij bandenfabrikant Vredestein. Hieronder wordt kort uitgelegd hoe de belangrijkste onderdelen van de Matlab-file werken. Axiale stijfheid per blokje Er wordt uitgegaan van een constant contactoppervlak tussen band en weg. Er wordt uitgegaan van een effectief contactoppervlak van 0.1 bij 0.15 meter met de weg, dus de groeven van de band zitten hier niet bij. Het aantal rubberen blokjes n hangt af van de contactlengte xtotaal en de onderlinge afstand tussen midden van de blokjes dx. n= xtotaal dx (3.1) Vervolgens kan worden berekend wat de totale verticale stijfheid van het rubberen blokje is. De axiale stijfheid per blokje C z wordt uiteindelijk als volgt afgeleid: Cz = C z −totaal E ⋅ A = n n ⋅ l0 (3.2) Vorm van de gordel De vorm van de gordel is bepalend voor de krachtverdeling op de blokjes in verticale richting. De vorm zal dus ook invloed hebben op de slijtage. Omdat er slechts gekeken wordt naar stationaire situaties wordt er uitgegaan van een constante (vervormde) gordelvorm. De gordel wordt oneindig stijf veronderstelt en heeft de vorm van een afgeplatte parabool. De kromming van de parabool wordt aangepast aan de parameters zodat de buitenste blokjes nog net de grond raken in belaste toestand. Aangezien de buitenste blokjes het minste worden ingedrukt raken alle gebruikte blokjes dus de weg. Verticale en dwarskrachten De blokjes worden samen belast met een totale kracht van 4000 Newton in verticale richting. Deze kracht wordt verdeeld over de blokjes met een stijfheid berekening, waarin de variërende hoogte van de gordel dh gordel in acht wordt genomen. De totale dwarskracht op het contactoppervlak is een empirisch gefitte functie van de sliphoek en totale verticale kracht. 28 Fy −totaal = C fα (Fz −totaal ) ⋅ α (3.3) De dwarskracht per blokje wordt bepaald met een dwarsstijfheid C y (t ) die afhangt van y noslip (t , i ) . Dit is de y-positie van een blokje i op tijdstip t voor oneindige weerstandcoëfficient ( µ = inf ). C y (t ) = Fy −totaal (3.4) mean( y noslip (t , i )) Fy − noslip (t , i ) = C y (t ) ⋅ y noslip (t , i ) (3.5) Slip Per tijdsstap wordt aan de hand van een krachtenevenwicht bepaald of een blokje slipt of niet. De maximale wrijvingskracht die het bandwegcontact kan leveren is gelijk aan wrijvingscoëfficiënt µ maal verticale kracht Fz . Als de dwarskracht Fy − noslip van een blokje groter wordt dan deze wrijvingskracht betekent dit dat blokje i slipt op tijdstip t. Als een blokje niet slipt dan is de positie y (t , i ) hetzelfde als y noslip (t , i ) en zal er geen slijtage optreden. Slipt een blokje wel dan wordt de positie bepaald met de maximale adhesiekracht en de dwarsstijfheid: y (t , i ) = Fy (t , i ) = µ ⋅ Fz (t , i ) (3.6) C y (t ) C y (t ) In theorie zal de blokje evenveel slippen als het verschil tussen y-positie bij geen slip en bij slip. Dus geldt het volgende verband: slipweg (t , i ) = y noslip (t , i ) − y (t , i ) (3.7) Voor de duidelijkheid is in figuur 3.2 een bovenaanzicht van de posities per blokje weergegeven. Figuur 3.2: Bovenaanzicht blokje posities 29 Slijtage Nu de slip bekend is kan een slijtagemodel worden toegevoegd aan het model. De lokale slijtage van een blokje wordt vaak gemodelleerd als een functie van het vermogen [4]. slijtage = k1 ⋅ W k 2 (3.8) Met W het vermogen en k1 en k 2 constanten die bij bepaalde omstandigheden het slijtagegedrag voor rubber karakteriseren. De waarden hiervan zijn niet zo belangrijk voor dit onderzoek, omdat slechts aangetoond hoeft te worden dat kleinere blokjes relatief meer slijten dan lange blokjes en niet hoeveel ze absoluut meer slijten. Aangezien we in dit model rekenen met discrete tijdstapjes kan er gerekend worden met verrichte arbeid in plaats van vermogen. De constanten k1 en k 2 zullen dan wel een andere waarde en betekenis hebben maar dat is zoals eerder vermeld hier niet van belang. De verrichte arbeid per blokje gedurende een tijdsstap wordt als volgt berekend: W (i ) = ( F ( t , i ) − F ( t − 1, i − 1) ) ⋅ slipweg y y (3.9) 2 Voor de volgende tijdsstap wordt de nieuwe lengte en positie van elke blokje bepaald door de slijtage er af te trekken en de krachtenbalans overnieuw uit te rekenen. y noslip (t , i ) = y (t − 1, i − 1) + dx ⋅ α (3.10) Het blokje schuift elke tijdstap een stukje meer naar buiten over de y-as door de sliphoek alfa die is opgelegd. Dit wordt berekend in verband (3.10). Het achterste blokje sluit de volgende tijdsstap weer voor aan. 30 D Parameterlijst van het borstelmodel Parameter Waarde Eenheid Fz_totaal 4000 [N] alfa 0.02 [deg] mu 1 [-] a 1E-08 [1/N] b 1 [-] E 1E+07 [Pa] b_eff 0.1 [m] x_totaal 0.2 [m] l_eff 0.15 [m] l0_kort 0.99E-03 [m] l0 1E-03 [m] Beschrijving Totale verticale kracht op blokjes sliphoek wrijvingscoëfficient in slipbepaling slijtage parameter 1 slijtage parameter 2 Elasticiteitsmodulus van rubber Effectieve breedte van contactoppervlak Totale lengte van contactoppervlak Effectieve lengte van contactoppervlak lengte kort blokje lengte normaal blokje onderlinge afstand tussen middens van blokjes in xdx 5E-03 [m] richting t_eind 1000 [-] Aantal tijdsstappen voor simulatie Tabel D.1: Parameterlijst van het borstelmodel 31 E State-space vorm van het dynamisch lateraal bandmodel De vier bewegingsvergelijkingen van het dynamisch lateraal bandmodel zijn ingevoerd in een state-space model. De verticale kracht Fz is een invoer van dit model. Deze kracht is gelijk aan de normaalkracht van het tyre model of het quarter car model. De overige ingangen bepalen simpelweg de stand en verplaatsingssnelheden van de velg en de afgeleiden van deze stand naar de tijd worden nul gekozen. In Appendix B2 is een lijst weergegeven met de gebruikte parameters. Het state-space model is als volgt gedefinieerd: xɺ = A ⋅ x + B ⋅ u y = C ⋅ x + D ⋅u en Toestand x = [γɺb ,ψɺ b , yɺ b , γ b ,ψ b , y b , α 1 ] Invoer u = [Fz , γɺ a ,ψɺ a , yɺ a , γ a ,ψ a , y a ] Uitvoer K xx I xx I yy ⋅ ω I zz 0 A= 1 0 0 r oc (2.7) T (2.8) T [ y = Fy , γ b ,ψ b , y b , α 1 − I yy ⋅ ω I xx − K zz I zz 0 0 1 0 −a oc (2.9) ] T (2.10) 0 −C xx I xx − K zz ⋅ ω I xx 0 0 K xx⋅ω I zz −C zz I zz 0 0 0 0 0 0 0 0 0 V oc −K y Mb 0 0 1 −1 oc 0 32 −C y Mb 0 0 0 0 − r ⋅ C fa 0 I xx Cma 0 I zz C fa 0 Mb 0 0 0 −V oc dCma ⋅ α 0 dF ⋅ I z zz dCma ⋅ α 0 dFz ⋅ I zz dC fa ⋅ α 0 B= dFz ⋅ M b 0 0 0 0 0 0 C = 0 0 0 0 K zz I zz 0 − K xx ⋅ ω I zz C zz I zz 0 K zz I zz 0 − K xx ⋅ ω I zz C zz I zz 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Ky Mb 0 0 0 0 0 C fa 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 1 dC fa ⋅ α 0 dFz 0 D= 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 33 0 0 Cy Mb 0 0 0 0