Antwoorden H - Thorn | Mededelingenbord

advertisement
Geschiedenis voor de bovenbouw
Antwoorden examenkatern havo
Auteurs
Eelco Beukers
Geertje Dekkers
Eleonoor Geenen
Judith Tadema
Vakdidactisch advies en eindredactie
Stephan Klein
www.memo-malmberg.nl
Malmberg ’s-Hertogenbosch
Vierde druk
© Malmberg 's-Hertogenbosch, 2013
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave (met uitzondering van de bijlagen) mag worden
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in
enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige
andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet
1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985,
St.b. 471, en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen
te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van
gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16
Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
2
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1515-1648
Intro
1
Aan het begin van de periode waren de Nederlanden een
verzameling losse gebieden. Aan het einde bestond er een
bloeiende Republiek. Vanuit een onsamenhangend geheel
ontstond de directe voorloper van het huidige Nederland.
2
In de vroege middeleeuwen hadden koningen gebieden in
leen gegeven aan leenmannen: graven, hertogen en andere
heren. Graafschappen, hertogdommen en heerlijkheden
hoorden bij het feodale stelsel. In de loop van de tijd gingen
leenmannen hun gebied als eigen, erfelijk bezit beschouwen
en stelden ze zich onafhankelijker op van hun leenheer.
3
In de late middeleeuwen was de handel opgeleefd, in
belangrijke mate dankzij verhoogde landbouwopbrengsten.
Handelaren vormden handelsgemeenschappen, die weer
ambachtslieden aantrokken. Dankzij onderhandelingen met
de landsheer kregen zij privileges, die samen konden
uitmonden in stadsrechten. Zo ontstonden nieuwe, vaak
bloeiende steden.
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1515-1648
Deelcontext 1 Opstand in de Nederlanden (1515-1572)
1
a Luther wees de katholieke hiërarchie af. Volgens hem was
de Bijbel de basis van het geloof en moest iedere gelovige zelf
op zoek naar God. De geestelijkheid kon niet bepalen wat
goed of slecht was. De pauselijke ban was voor Luther dus
niet geldig.
b In het Duitse Rijk had Luther veel aanhang, ook onder
vorsten. Volgens Luther was de vorst het hoofd van de kerk
en mochten gelovigen zich niet tegen hem verzetten. Vandaar
dat de oplossing in het Duitse Rijk voor de hand lag. In de
Nederlanden was de katholieke Filips de baas. Hier kreeg
Calvijn meer volgelingen. Volgens hem mochten gelovigen
zelf beslissen, onafhankelijk van hun vorst.
2
a Ambtenaren waren afhankelijk van hun salaris. Dat
betekende dat de landsheer trouw kon verwachten zolang hij
betaalde. De adel was vaak financieel onafhankelijk en was
daarom niet altijd volgzaam.
b Edellieden hadden land en posities en dat gaf hun macht. De
feodale verhoudingen waren in deze tijd al zo dat de
landsheer de adel niet zomaar kon passeren.
c Nee. Absolutisme is een regeringsvorm waarin de koning
alle macht heeft en zelf boven de wet staat. Karel V en Filips II
probeerden de Nederlanden weliswaar te centraliseren en zo
macht naar zich toe te trekken, maar ze hadden zich ook
verbonden aan allerlei privileges en wetten. Ze streefden naar
meer macht, maar stonden nog niet zo sterk als latere absolute
vorsten.
3
‘Stadhouder’ betekent plaatsvervanger van de (nietaanwezige) heer van een gebied. In 1567 legt Willem van
Oranje die functie neer en vlucht hij naar Duitsland (waarna
Flips II een andere stadhouder benoemt). Na 1572 erkennen
de statenvergaderingen Willem weer gewoon als stadhouder,
alsof er niets is gebeurd. Inmiddels strijdt Willem van Oranje
echter tegen de Spanjaarden.
4
a Sinds de 15e eeuw was in de steden in de Nederlanden
sprake van een oplevende handel en geldeconomie. Vandaar
dat Antwerpen voor een handelaar een aantrekkelijke plaats
kon zijn.
b In steden woonden mensen die van de handel leefden en
voor dat soort werk was lezen en schrijven handig. Voor het
werk van boeren leek het minder nodig. In de Nederlanden
deden boeren echter vaak aan gespecialiseerde landbouw en
veeteelt, waarvoor lezen en schrijven ook nodig was.
4
c De Reformatie werd voor een belangrijk deel verspreid
dankzij de nieuwe boekdrukkunst. In een gebied waar veel
mensen konden lezen en schrijven, konden de ideeën van
hervormers als Luther en Calvijn goed worden verspreid.
5
a Leerlingen moeten drie van de vier onderstaande punten
noemen.
Protestanten hadden kritiek op katholieke geestelijken die
voor gelovigen bepaalden wat zij moesten geloven en die
gehoorzaamheid eisten. Dat blijkt in het gedicht uit de zinnen
‘En alles te doen wat hij u zegt’ en ‘Gods plaatsvervanger met
volmacht’.
Protestanten hadden kritiek op de aanbidding van heiligen en
vooral van heiligenbeelden. Dat blijkt uit het tweede couplet,
waarin het gaat over kostbare beelden: ‘Bewijs die eer, en ga
bedevaarten lopen.’
Protestanten hadden kritiek op het celibaat: van hen mochten
geestelijken trouwen. Volgens dit gedicht is het celibaat
bedoeld om rijk te worden, omdat je geen gezin hoeft te
onderhouden: ‘En met veel gemak aan soldij te geraken / Niet
beladen met vrouw en kind.’
Protestanten hadden kritiek op de verkoop van aflaten,
waarmee een gelovige de straf voor zijn zonden kon afkopen.
Dat blijkt uit het laatste couplet, en vooral uit de zin ‘Breng
geld, ik zal u vergeven’.
b Zo konden ze gemakkelijk informatie en politieke meningen
overdragen, zonder het op papier te zetten. Op ketterij stond
de doodstraf, dus zeker in gebieden die in handen waren van
Filips II was iets op papier zetten riskant.
6
Antwoord A is het goede antwoord. De aanwezigheid van
Amerika maakt duidelijk dat het schilderij in ieder geval van
na 1450 is (eigenlijk na 1492/1497). Het feit dat de zeventien
Nederlanden op één vlag staan maakt duidelijk dat de
afgebeelde gebeurtenis na 1543 (alle zeventien landen onder
Karel V) moet hebben plaatsgevonden.
[In werkelijkheid dateert het schilderij van ca. 1630-1640 en
verwijst het naar de troonsafstand van Karel V in 1555.]
7
a Hooft heeft het over centralisatiepolitiek.
b Karel V en Filips II zetten de politiek van de Bourgondische
hertogen voort. Dat was een belangrijke oorzaak van de
Opstand. Vandaar dat Hooft deze politiek noemt.
c Voorbeeld van een goed antwoord:
Hooft geeft de ‘Nederlandse’ visie op de Opstand, want:
- Hooft wil duidelijk maken dat de hertogen en hun opvolgers
inbreuk maakten op heel oude tradities. Vandaar dat hij zo ver
5
teruggaat in de tijd als hier mogelijk is: tot de val van het
Romeinse Rijk.
- Hooft zegt ‘Deze grootheid dacht het recht te zijn ontgroeid’,
waarmee hij aangeeft dat de centralisatiepolitiek onrechtmatig
was.
8
De juiste volgorde is: B – C – F – E – A – D.
6
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1515-1648
Deelcontext 2 Ontstaan van de Republiek (1572-1588)
1
a Alva probeerde voor alle Nederlanden één belasting te
heffen, en niet voor elke stad of elk gewest afzonderlijk. Dat is
een voorbeeld van centralisatie, en dus van kenmerkend
aspect 17: het begin van staatsvorming en centralisatie.
b Steden en gewesten waren gewend in ruil voor belastingen
privileges en dergelijke te krijgen. Als een heer geld wilde,
moest hij daar iets tegenover stellen. Maar iedereen moest de
tiende penning altijd betalen. De steden en gewesten zouden
dus hun onderhandelingspositie kwijtraken en de
mogelijkheid om voorrechten af te dwingen.
2
Feiten B en C waren goed nieuws voor Filips II.
B: Filips II voerde meerdere oorlogen tegelijk, waaronder een
tegen het Osmaanse Rijk. Daardoor kon hij minder geld en tijd
besteden aan de Nederlanden. De rust aan de oostkant van
zijn rijk betekende dat hij zich meer kon concentreren op de
Nederlanden.
C: Spanje was in 1575 failliet gegaan en Filips had te weinig
geld om zijn troepen te betalen. Maar dankzij de zilvervloten
had hij weer geld voor zijn soldaten en kon hij de
opstandelingen in de Nederlanden weer in het nauw laten
drijven.
3
De juiste chronologische volgorde is:
C inname van Den Briel door de watergeuzen (1572)
A Pacificatie van Gent (1576)
E Unie van Utrecht (1579)
D Plakkaat van Verlatinghe (1581)
B hertog van Anjou wordt heer der Nederlanden (1582)
4
a Den Briel lag op een strategisch belangrijke positie. Wie het
stadje beheerste had toegang tot onder meer Rotterdam, Delft,
Leiden, en andere belangrijke plaatsen.
b Holland was een erg waterrijk gebied. Grote legers konden
er moeilijk manoeuvreren. De opstandelingen waren
weliswaar slecht in veldslagen, maar ze waren sterk op het
water. Met toestemming van Willem van Oranje voerden ze
een soort guerrillaoorlog tegen de grotere legers van Filips.
c Op deze kaart staat Amsterdam grijs gemarkeerd: het staat
aan de kant van Filips II. Dus deze situatie is van vóór de
Alteratie van 1578 (en dus ook van vóór 1580.)
5
a Karel V had de Nederlanden niet als geheel geërfd, maar ze
in de loop van de tijd allemaal in handen gekregen. Voor
tijdgenoten vormden de Nederlanden nog niet
vanzelfsprekend een samenhangend geheel.
7
b Een indirect gevolg en/of een onbedoeld gevolg. Bron 10 is
een voorbeeld van de centralisatiepolitiek van Karel V, die
Filips II doorzette. Het besluit om de Nederlanden als één
geheel te behandelen, stuitte op veel verzet. Dat verzet
mondde uit in de Opstand en uiteindelijk in het afzweren van
Filips II als soeverein. Dat laatste is dus indirect en zeker ook
niet bedoeld door Karel V (bron 10).
c In de Akte van Verlatinghe namen de Nederlanden afstand
van Filips II, maar ze beriepen zich daarbij op hun oude
privileges en rechten.
Ten tijde van de Akte van Verlatinghe was het nog niet
duidelijk, maar een paar jaar later, in 1588, zou een aantal
Nederlanden zonder landsheer doorgaan als republiek. Dat
was een grote verandering.
6
a De centralisatie was in Frankrijk beter geslaagd dan in de
Nederlanden. De koning had een veel sterkere positie dan de
landsheer van de Nederlanden. In Frankrijk deden zowel
katholieken als protestanten hun best zijn gunst te winnen.
b De schilder was zelf protestant. Hij beeldt de vele doden af,
een smekende persoon op de voorgrond, zonder de daders
heroïsch voor te stellen. De slachtoffers zijn weerloos
afgebeeld, als echte slachtoffers.
c Leerlingen moeten twee van onderstaande punten noemen:
- Filips vocht een slepende oorlog met het Osmaanse rijk: die
maakte dat hij zich niet volledig kon concentreren op de
opstandelingen in de Nederlanden.
- Filips’ aanval op Engeland met de Armada: Filips vond zijn
aanval op Elizabeth I zo belangrijk dat hij de herovering van
de Nederlanden liet stilleggen.
- Eventueel: de regelmatige aanvoer van zilver voor Filips II
uit Amerika, waardoor hij in de jaren na 1577 de herovering
van de Nederlanden weer kon oppakken.
7
a Deze bron gaat over de Alteratie van Amsterdam. In 1578
ging de stad, die steeds trouw was gebleven aan de koning,
over naar de zijde van de opstandelingen. In deze bron staat
beschreven hoe de opstandelingen (‘geuzen’) de macht
overnamen van de katholieken.
b De auteur was tegen de opstandelingen/voor het gezag van
Filips II. Dat blijkt uit het feit dat:
- hij de opstandelingen beschrijft als wilde beesten die
vreselijke schade aanrichtten. De Alteratie verliep in
werkelijkheid zonder bloedvergieten;
- hij schrijft op een meelevende manier over de katholieke
geestelijken en burgers (hij spreekt van ‘goede katholieken’)
en benadrukt hoe ze werden mishandeld.
8
c Twee jaar voor de gebeurtenissen uit bron 13 hadden
katholieken en protestanten zich tijdelijk verzoend in de
Pacificatie van Gent. Maar er kwam al snel een einde aan de
eendracht in de Nederlanden. Dat had onder andere te maken
met de radicale opstelling van sommige calvinisten.
Katholieken in de Zuidelijke Nederlanden schrokken daar erg
van en een deel schaarde zich weer helemaal onder het gezag
van de koning. Zo droegen berichten over geweld door
radicale calvinisten bij aan het einde van de Opstand in
sommige delen van de Zuidelijke Nederlanden.
9
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1515-1648
Deelcontext 3 Het ontstaan van de Gouden Eeuw (1588-1648)
1
a Drie oorzaken zijn:
- het kunnen importeren van graan en hout uit het Oostzee
gebied (de moedernegotie);
- de zwakke feodale structuren waardoor boeren meer ruimte
hadden om eigen producten te verbouwen of te telen;
- de val van de stad Antwerpen in 1585.
b Moedernegotie en zwakke feodale structuren zijn meer
indirecte oorzaken van de economische bloei: ze scheppen
voorwaarden. De val van Antwerpen is een meer directe
oorzaak: het betekende de uitschakeling van een concurrent
en leidde tot een toevloed van menselijk kapitaal door
immigratie.
c De moedernegotie en zwakke feodale structuren zijn sociaaleconomische oorzaken van de economische bloei. De val van
Antwerpen is zowel een sociaaleconomische (de immigratie
naar de Republiek), als een politiek-bestuurlijke oorzaak (de
Spaanse inname is een gevolg van de Spaanse politiek om de
Opstand te onderdrukken en de reactie vanuit de Republiek
om de Schelde af te sluiten is ook een politieke beslissing).
2
a De Opstand was in belangrijke mate een strijd tegen
centralisatiepolitiek. Gewesten hechtten erg aan hun
zelfstandigheid. Daarom lag het gevoelig om verplicht geld te
moeten afdragen.
De gezamenlijke betaling was erg belangrijk omdat Filips II de
onafhankelijkheid van de Republiek niet accepteerde en de
Republiek dus in oorlog was.
b Holland betaalde verreweg het meest aan de oorlogskas. Als
de kosten uit de hand liepen, merkte Holland dat het meest.
3
a Afbeeldingen van steden pasten bij het burgerlijk karakter
van veel kunst uit deze periode. De vele steden in de
Republiek waren de thuisbases van trotse burgers, die ook
graag zichzelf lieten portretteren.
b In de Republiek was de vrijheid van drukpers veel groter
dan in omringende landen.
c Rond 1600 begonnen handelaren uit de Nederlanden
intensief te handelen met Azië. In 1602 werd de VOC
opgericht, die een belangrijke positie wist te veroveren. De
aanvoer van goederen uit Azië nam daardoor sterk toe.
4
Argumenten zijn:
- Voor: De VOC wist in Azië een belangrijke positie te
veroveren en er waren veel handelaren die profiteerden van
de handel.
10
- Tegen: Het belang van de VOC voor de economie van de
Republiek werd nooit erg groot. De moedernegotie bleef veel
belangrijker dan de handel met Azië.
5
a Amsterdam en Middelburg groeiden het hardst. Middelburg
lag het dichtst bij Antwerpen en Amsterdam profiteerde van
de ligging aan het water.
b Uit de tabel blijkt dat al ruim voor 1602, het oprichtingsjaar
van de VOC, mensen naar Amsterdam trokken. De groei van
de stad was niet gebaseerd op de handel op Azië (maar kwam
bijvoorbeeld door de val van Antwerpen).
c De republiek was een statenbond, een
samenwerkingsverband van zeven zelfstandige gewesten
(landen). Verhuizing naar een andere stad of gewest was dus
vergelijkbaar met verhuizen naar een ander land nu.
d Kort na 1585 piekte het percentage immigranten uit de
Zuidelijke Nederlanden. Dat valt te verklaren uit de val van
Antwerpen in 1585. Daarna trokken veel protestanten naar het
noorden. Dat de stroom lang aanhield, is een gevolg van de
groeiende economische verschillen: de groeiende rijkdom van
Amsterdam bleef migranten trekken.
6
a De gebieden die na 1588 bij de Republiek kwamen, werden
generaliteitslanden genoemd. Zij hadden geen
vertegenwoordiging in de Staten-Generaal, en werden
rechtstreeks door de Staten-Generaal bestuurd.
b De Republiek was een sterk verstedelijkt gebied. Daardoor
was het heel belangrijk om steden in handen te hebben om de
Republiek te beheersen.
c Holland was voor de inkomsten voor een groot deel
afhankelijk van de handel over zee, en dus van een vloot die
de schepen kon beschermen.
7
Uit de tekst bij de prent blijkt sympathie voor Oldenbarnevelt.
- De woorden ‘eerlijk loon’ zijn ironisch bedoeld:
Oldenbarnevelt krijgt stank voor dank, maar legt nog een keer
(in de tweede tekst) rustig uit dat hij niets verkeerd heeft
gedaan.
- Maurits, verstopt in zijn toren, gebruikt grove taal want hij
noemt Oldenbarnevelt een ‘hondsvot’.
- Onderaan op de prent staat dat Oldenbarnvelt sterft als een
‘helt’ (= held).
Als de tekenaar aan Oldenbarbevelts kant staat, dan is hij
waarschijnlijk staatsgezind en tegen de stadhouder.
8
In het Duitse Rijk verliep de centralisatie zeer moeizaam. Het
rijk bleef versnipperd en de verschillende vorsten hielden veel
macht. In Frankrijk slaagde de centralisatie veel beter. Daar
11
wist de koning veel meer macht naar zich toe te trekken dan
de Duitse keizer. In Frankrijk ontbraken dus de sterke vorsten
die in Duitsland voor henzelf en hun onderdanen de religie
mochten kiezen. Vandaar dat in Frankrijk zo’n versnipperde
oplossing minder voor de hand lag.
9
De uitspraak sloeg op het strenge katholieke bewind, waar de
opstandelingen van af wilden – ze werden bij wijze van
spreken nog liever onderdeel van het vreemde Osmaanse rijk
waarmee Filips II ook in oorlog was.
10 a Na het Smeekschrift werden de kettervervolgingen tijdelijk
opgeschort. Toen voelden protestanten zich vrij om naar
hagenpreken te gaan, en daaruit kwam de Beeldenstorm
voort.
b Het is een propagandaprent tegen de ‘Spaanse tirannie’. De
Opstand was in belangrijke mate een propagandaoorlog. Om
zo veel mogelijk aanhang te krijgen, benadrukten de
opstandelingen de wreedheid van hun tegenstanders.
11 a Het schilderij heeft een burgerlijk onderwerp, een burgerlijk
interieur, en dat is typisch voor de Gouden Eeuw. Bovendien
hangt er een groot aantal schilderijen aan de muur. Ook dat is
typerend, want inwoners van de Republiek kochten in die tijd
erg veel schilderijen.
b Door de grote rijkdom in de Republiek was er grote vraag
naar schilderijen, en dus veel werk voor schilders.
c Het portret van Elizabeth verbeeldt met veel pracht en praal
de koningin van Engeland, terwijl bron 12 het huis van een
burger laat zien, die dankzij zijn rijkdom kunst naar zijn eigen
smaak kon laten maken. Het Engelse schilderij was bedoeld
voor het hof; het Nederlandse voor de burgerij. Samen
illustreren ze de verschillende politieke verhoudingen in de
landen.
d Als Elizabeth de soevereiniteit had aangenomen, had
Engeland grote problemen gekregen met de machtige Filips II,
die toch al tegen haar was. Maar in 1588 bleek dat Filips II hoe
dan ook uit was op haar ondergang, toen hij de Armada naar
Engeland stuurde.
e Voor een koningin als Elizabeth was de Opstand in de
Nederlanden bedreigend. Op haar portret presenteert ze
zichzelf nadrukkelijk als een machtige heerseres. Voor haar
was het ongehoord dat burgers zo hevig in opstand kwamen
als ze in de Nederlanden hadden gedaan.
12 a Volgens de auteur ging het Karel en Filips niet zozeer om
het geloof zelf, maar om het ‘opperste gezag’ van het land. De
12
bestrijding van de ketterij was volgens hem een dekmantel
voor de centralisatiepolitiek van Karel en Filips.
b Met zijn politiek van centralisatie schond Filips II in de ogen
van de opstandelingen bestaande privileges; de bezworen
wetten en voorrechten. De Opstand was voor een belangrijk
deel een strijd voor het behoud van de oude rechten, en tegen
Filips’ centralisatiepolitiek.
c Staatsgezinden hadden problemen met het feit dat de
stadhouder – in hun ogen – veel macht naar zich toe
probeerde te trekken. Zij benadrukten het belang van deling
van de macht. Dat doet Wagenaar hier ook. Hij wees de
centralisatiepolitiek aan als het ware probleem, en daaruit valt
te concluderen dat hij staatsgezind was.
13 De Republiek had een wijdvertakt handelsnetwerk, en dus
was er volop aanvoer van exotische spullen, vooral na de
oprichting van de VOC in 1602.
De Gouden Eeuw was ook de periode van de
wetenschappelijke revolutie, waarin eigen observatie en
verwerving van nieuwe kennis belangrijk werden gevonden.
De aanvoer van exotische spullen droeg bij aan het besef dat
de aarde veel groter was dan Europa en er was veel behoefte
daar zelf meer over te leren.
13
Historische context Duitsland 1871-1945
Intro
1
a Eigen antwoord van de leerling. Bijvoorbeeld: Duitse
eenwording 1871, nazisme, Jodenvervolging, Berlijnse Muur,
Duitse eenwording 1990.
b Afhankelijk van het eigen antwoord van de leerling. In dit
geval Duitse eenwording 1871, nazisme.
2
Dat is laat vergeleken met Frankrijk. Frankrijk was al veel
eerder (in de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd) een
eenheidsstaat met een krachtig centraal bestuur.
3
Het nationalisme.
14
Historische context Duitsland 1871-1945
Deelcontext 1 Het Duitse Keizerrijk (1871-1918)
1
a Het probleem was dat het keizerrijk weliswaar een Europese
grootmacht was, maar ook kwetsbaar, doordat het werd
omringd door andere sterke landen.
b Bismarck loste dit probleem op door te streven naar
handhaving van de bestaande situatie; de politici onder
Wilhelm II probeerden de Duitse macht waar mogelijk wel te
vergroten, zoals in Afrika en in Oost-Europa.
c Grotendeels wel. Er is een tweefrontenoorlog ontstaan,
waarbij de Duitsers streden tegen de Fransen en de Britten in
het westen en de Russen in het oosten. Aan die strijd is het
keizerrijk ten onder gegaan.
2
Industriële Revolutie
modern imperialisme
liberalisme, nationalisme,
socialisme, confessionalisme
en feminisme
twee wereldoorlogen
verwoestingen op ongekende
schaal; betrokkenheid
burgerbevolking
Het Duitse keizerrijk ontleende zijn kracht
voor een groot deel aan de sterke
industrialisatie in de 19e en begin 20e
eeuw.
Het Duitse keizerrijk, dat in 1871 nog geen
koloniën had, probeerde net als GrootBrittannië een koloniaal rijk te krijgen,
waardoor de spanningen opliepen.
Het Duitse keizerrijk was voortgekomen
uit nationalistische sentimenten.
Het Duitse keizerrijk was een belangrijke
partij in de Eerste Wereldoorlog en ging
daaraan uiteindelijk ten onder.
De verliezen aan mensen en middelen in
deze ‘totale oorlog’ leidden tot opstand en
revolutie en uiteindelijk tot de ondergang
van het keizerrijk.
3
Antwoord C is het juiste antwoord. Bismarck was geen
voorstander van een groot koloniaal rijk. Antwoord a is dus
onjuist. De conferentie is geen voorbeeld van Bismarcks
weerzin, want hier werden juist afspraken gemaakt over de
manier waarop westerse staten delen van Afrika in bezit
konden nemen en nog tijdens Bismarcks kanselierschap
eigende ook Duitsland zich enkele Afrikaanse gebieden toe.
Antwoord b is dus ook onjuist.
4
De Duitse Weltpolitik was het streven naar meer Duitse macht
in de wereld. Een van de middelen daarvoor was het
opbouwen van een sterk militair apparaat, waaronder een
15
grote marinevloot. Dat laatste werd mogelijk dankzij de Eerste
Vlootwet.
5
De Slag bij de Marne is van belang, omdat hier de Duitse
poging om Frankrijk snel te veroveren, vastliep. Vanaf dit
moment werd de Eerste Wereldoorlog een taaie
loopgravenoorlog, die het Duitse keizerrijk uiteindelijk zou
verliezen.
6
a Het gevolg van de nederlaag was dat de
Weimarrepubliek/Duitsland een belangrijk deel van zijn
macht kwijtraakte. Dit bleek vooral uit de officiële
vredesovereenkomst na de Eerste Wereldoorlog, het Verdrag
van Versailles. Duitsland moest gebieden afstaan, enorme
bedragen betalen om de geallieerde oorlogsschade te
vergoeden en ontwapenen.
b
1871-1888
1888-1918
1918-1933
7
Weinig gevolgen: Bismarck voerde een terughoudende buitenlandse
politiek.
Het machtsevenwicht raakt verstoord: het Duitse keizerrijk eist een
grotere plaats voor zichzelf op, zowel in Afrika als in Oost-Europa, en
daardoor lopen de spanningen op. Uiteindelijk leiden die tot het
uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
De nieuwe Duitse republiek die voortkwam uit de puinhopen van het
Duitse keizerrijk, was economisch, bestuurlijk en militair sterk
verzwakt.
a
Duits
De verkoop en het rondbrengen
van pullen bier (Biergarten)
Het uniform en de helm van de
man op de giraf en andere
kledingstukken (hoge hoeden,
paraplu’s, uniformjassen, schort
van de serveerster)
De blanke mannen in de kooi
De braadworstjes die de tijger in
zijn bek heeft
Het kegelspel
Duitse opschriften
inheems-Afrikaans
Afrikaanse hutten
Naaktheid (blote borsten vlak
onder het bord, het naakte
jongetje dat de messenslijper
helpt
De aanwezigheid van zwarte
mensen
Kannibalisme
Het gebruik van doodshoofden
op de kegels en als bal
De exotische dieren en planten:
de giraf, de tijger, palmen
16
b De tekenaar wil duidelijk maken dat het Duitse koloniale
bestuur (nog) niet veel voorstelt. Hun cultuur is inmiddels wel
enigszins doorgedrongen, maar de Duitsers hebben de situatie
allesbehalve onder controle. Niet de Duitsers zijn de baas (die
zitten in een kooi), maar de feestvierende zwarten (met de
zwarte man op de giraf als een soort politieagent). Daardoor is
de kolonie nog allesbehalve beschaafd (kannibalisme, kegelen
met doodshoofden, naaktheid).
C De leerling moet in zijn antwoord in elk geval blijk geven
van het besef dat de tekening geen getrouwe informatie geeft
over de daadwerkelijke situatie in Duits-West-Afrika. Een
onderzoeksvraag als ‘Hadden de Duitsers in 1897 de situatie
in Duits-West-Afrika onder controle?’ is dan ook fout.
Voorbeelden van correcte vragen zijn:
- Hoe beoordeelden Duitse sociaaldemocraten het koloniale
bestuur in Afrika in 1897?
- Hoe keken Duitsers aan tegen de inheemse cultuur in hun
Afrikaanse koloniën?
8
a Een juist antwoord bevat de volgende elementen:
- In de buitenlandse politiek diende de Vlootwet het
handhaven/versterken van Duitslands positie als
grootmacht/de Weltpolitik, die erop was gericht van Duitsland
een echte wereldmacht te maken.
- Uit de bron blijkt dat Tirpitz meent dat de bevordering van
de Duitse maritieme belangen een nationale taak moest
worden die ook economische ontwikkeling zou stimuleren en
zo zou helpen tegen de groei van de aanhang van de
sociaaldemocraten (een binnenlands politiek doel).
b Tirpitz gebruikt als argument voor een sterke marinevloot
onder meer dat die noodzakelijk is ter bescherming van de
‘trans-Atlantische koloniën’ en in het verlengde daarvan de
overzeese handel en de exportindustrie. Kenmerkend voor het
modern imperialisme is dat Europese landen hun overzeese
bezittingen beschouwden als essentiële onderdelen van hun
economie: als bron van grondstoffen en voor de afzet van
producten.
9
De juiste volgorde is D – A – C – B
D: De rijkskanselier is erop tegen dat de staat koloniën
verwerft; het moet dus gaan om Bismarck.
Het citaat komt uit Bismarcks rede voor de Rijksdag op 26 juni
1884, naar aanleiding van de verwerving van Angra Pequena
(Duits-Zuidwest-Afrika).
A: Deze uitspraak past bij de tijd van de eerste Vlootwet, toen
de Duitsers zochten naar versterking van hun zeemacht.
17
De uitspraak is van Keizer Wilhelm II, 23 september 1898, in
een toespraak ter gelegenheid van de opening van de
vrijhaven van Stettin (nu Szczecin, Polen).
C: Deze uitspraak heeft betrekking op het begin van de Eerste
Wereldoorlog, toen Duitse troepen België binnentrokken om
vandaaruit Noord-Frankrijk te veroveren.
De uitspraak komt uit de open brief ‘An die Kulturwelt!’ van
93 Duitse geleerden, op 4 oktober 1914 afgedrukt in talloze
Duitse dagbladen, als verweer tegen buitenlandse
beschuldigingen aan het adres van het Duitse keizerrijk.
B: Het woord ‘burgeroorlog’ verwijst naar de revolutionaire
situatie aan het eind van de Eerste Wereldoorlog, toen de
Duitse keizer moest opstappen.
De uitspraak is van Keizer Wilhelm II in zijn memoires (1922)
naar aanleiding van zijn aftreden als keizer van het Duitse
Rijk.
10 a
16e eeuw
1884
1918
1954
1961
1964
Portugezen bemachtigen het
handelsmonopolie op de kuststeden; ze
handelen onder meer in slaven.
Het land wordt een Duitse kolonie
(Duits-Oost-Afrika).
De Britten gaan het land onder de naam
Tanganyika besturen.
Julius Nyerere, zoon van een stamhoofd,
richt een onafhankelijkheidsbeweging op,
de Tanganyika Afrikaanse Nationale
Unie (TANU).
Tanganyika wordt onafhankelijk.
Tanganyika en het eiland Zanzibar
versmelten tot de nieuwe staat Tanzania.
Europese overzeese
expansie
modern imperialisme
verzet tegen het WestEuropese imperialisme
dekolonisatie
b In 1918 verloor het Duitse keizerrijk de Eerste Wereldoorlog.
Een van de tegenstanders van Duitsland was Groot-Brittannië.
Kennelijk betekende de Duitse nederlaag ook dat zij het
bestuur over deze kolonie aan de Britten moesten overdragen.
11 a De twee belangrijkste verschillen zijn:
1 Het beeld van Leenhoff laat één belangrijke persoon – de
leidinggevende – zien, het schilderij van Sargent toont juist
een groep gewone soldaten.
2 Het beeld van Leenhoff heeft een heldhaftige uitstraling, het
schilderij van Sargent maakt het leed op het slagveld
zichtbaar.
18
De leerling zou verder kunnen opmerken dat er een verschil is
in de aard van de wapens: Coen draagt een zwaard, de
soldaten zijn gewond door strijdgas.
De leerling kan langs twee lijnen redeneren:
1 Hij geeft er in zijn hypothese blijk van het onderscheid te
zien tussen een voorindustriële oorlog met zwaarden en
kanonnen enerzijds en anderzijds een oorlog op industriële
schaal waarin gebruik wordt gemaakt van
massavernietigingswapens (strijdgas) en waarin aan beide
zijden enorme aantallen slachtoffers vallen. Een aannemelijke
hypothese is dat oorlogvoering met
massavernietigingswapens de aandacht heeft gevestigd op het
aangerichte leed, in plaats van op het heldendom.
2 Hij geeft er in zijn hypothese blijk van een verschil te zien in
politieke overtuigingen. Eind 19e eeuw was een tijd waarin
het nationalisme nog heel hevig was. Door de verschrikkingen
van de Eerste Wereldoorlog zagen sommigen het nationalisme
(en de verering van helden) juist als een kwaad. Een
aannemelijke hypothese is: het beeld van Leenhoff staat in
dienst van de verering van het vaderland, het schilderij van
Sargent neemt daar juist afstand van en laat zien waartoe de
strijd tussen nationale staten kan leiden.
19
Historische context Duitsland 1871-1945
Deelcontext 2 De Republiek van Weimar ((1919-1933)
1
a De politieke groepen zijn:
Politieke groep
Voor of tegen
oude elite uit de keizertijd
tegen
sociaaldemocraten
voor
communisten
tegen
extreemrechts
tegen
NSDAP (onderdeel extreemrechts)
tegen
b Het zou leiden tot verdeeldheid en chaos (NSDAP) of tot
sociale onrechtvaardigheid omdat er moest worden
samengewerkt met de oude elite (communisten).
c Liberalen.
2
Omdat het parlement niet de hoogste macht in de staat had.
Die lag bij de keizer, die de regering samenstelde.
3
Drie factoren zijn:
- de aanwezigheid van uiteenlopende politieke groepen die de
parlementaire democratie om verschillende redenen afwezen;
- het gebrek aan vertrouwen in democratische politici, die de
oorlog zouden hebben verloren en slechte vredesvoorwaarden
hadden geaccepteerd;
- de zware economische crisis van 1929, waardoor Duitse
kiezers ontvankelijk werden voor de roep om een sterke man
en het afschaffen van de democratie.
4
De Spartakusopstand was het werk van communisten die
door middel van revolutie het ontstaan van een parlementaire
democratie probeerden te verhinderen; in plaats daarvan
wilden zij een totalitaire ideologie (namelijk het communisme)
in de praktijk brengen, waarbij de staat, via raden van
arbeiders en soldaten, een grote greep zou krijgen op alle
aspecten van de samenleving.
De Rijksdagbrand werd door nationaalsocialisten gebruikt om
de linkse oppositie uit te schakelen en aldus een einde te
maken aan de democratie. Ook de nationaalsocialisten
probeerden een totalitaire ideologie in de praktijk te brengen,
waarin de staat volledig greep zou krijgen over het leven van
de burgers.
5
De crisis van het wereldkapitalisme brak uit in 1929, toen de
beurs in New York instortte. Het Dawesplan (en in 1929
inmiddels de opvolger daarvan, het Youngplan) voorzag in
grote Amerikaanse leningen aan Duitsland, dat anders
nauwelijks kon voldoen aan de opgelegde herstelbetalingen.
20
Omdat de Amerikanen in de crisisjaren hun geld terugeisten
en Duitsland zonder geld kwam te zitten, hadden de Duitsers
het in de crisisjaren extra zwaar.
6
Ja, hij deelt die visie. Volgens de NSDAP was de brand
aangestoken door communisten. De volgende elementen
ondersteunen deze interpretatie:
- Van der Lubbe is afgebeeld als een boze, arme, plat
sprekende arbeider, typisch een communistische arbeider.
- Hij komt uit de richting van Moskou, de hoofdstad van de
communistische Sovjet-Unie.
- Hij gaat ‘iets’ doen (tegen Duitsland); de rode haan in zijn
rugzak laat zien dat dat brandstichting zal zijn.
De tekening gaat er dus van uit dat de brand doelbewust door
communisten is aangestoken.
7
a Het antwoord bevat de volgende elementen:
- De Duitse bevolking leed zwaar onder de Eerste
Wereldoorlog; er heerste veel onrust.
- De Eerste Wereldoorlog was formeel nog gaande, maar in
feite had het Duitse keizerrijk al verloren.
- Om die reden was de keizer afgetreden en deed de oude elite
afstand van de macht. Het was onduidelijk hoe Duitsland
verder zou worden bestuurd.
b Liebknecht wil een veel grotere breuk met het verleden dan
Scheidemann. Scheidemann constateert weliswaar dat de
keizer is afgetreden, maar legt verder accent op de
continuïteit:
- er is een rijkskanselier die als vanouds moet worden
gehoorzaamd;
- de hoogste militaire commandant en de minister van Oorlog
blijven zelfs aan en moeten worden gehoorzaamd, ook al
mogen zij niet langer zelfstandig besluiten nemen.
Liebknecht spreekt nadrukkelijk van de vorming van ‘een
nieuw, proletarisch staatsbestel’; daaronder verstaat hij een
‘regering van arbeiders en soldaten’. De breuk blijkt ook uit
het feit dat Liebknecht nadrukkelijk spreekt van een
socialistische republiek. Ook in sociaal opzicht is er een groter
onderscheid: in de nieuwe republiek zal er geen ongelijkheid
meer bestaan tussen kapitalist en arbeider.
c Deze twee republieken staan voor achtereenvolgens een
sociaaldemocratische invulling van de democratie
(parlementaire democratie waaraan alle Duitsers participeren)
en een communistische invulling daarvan (radendemocratie,
de macht aan de arbeidersklasse). Een extra aanwijzing is dat
Liebknecht later een van de aanstichters was van de
Spartakusopstand (1919), een communistische opstand naar
Russisch voorbeeld, die werd neergeslagen onder
21
verantwoordelijkheid van de sociaaldemocratische
rijkskanselier.
d De republiek die was uitgeroepen door Scheidemann (later
aangeduid als de Republiek van Weimar). Hiervoor zijn
argumenten:
- De aanhangers van Karl Liebknecht deden tijdens de
Spartakusopstand een poging hun radendemocratie alsnog
door te voeren, maar dat mislukte, zoals ook andere
communistische opstanden in Duitsland mislukten.
- In 1919 kreeg de Duitse Republiek een nieuwe grondwet die
gebaseerd was op de beginselen van de parlementaire
democratie (en die dus in het verlengde lag van de idealen
van Scheidemann en niet die van Liebknecht).
8
Het antwoord bevat de volgende elementen:
- De NSDAP is fel tegenstander van de bepalingen in de Vrede
van Versailles. Zij protesteert met name tegen de zware
herstelbetalingen, die de Duitse economie in haar ogen te
zwaar belasten.
- In 1923 is de eerste financiële crisis, die leidt tot hyperinflatie.
Bij de eerste verkiezingen in 1924 geven kiezers door hun stem
aan de NSDAP te kennen dat zij af willen van de
herstelbetalingen.
- In 1924 leidt het Dawesplan tot verzachting van de
herstelbetalingen en bloeit de economie enigszins op; het
probleem van de herstelbetalingen is minder acuut en de
aanhang van de NSDAP slinkt.
- In 1929 vindt de beurskrach in New York plaats en belandt
de Duitse economie in een zeer zware recessie. In 1930 vertaalt
zich dat in een enorme verkiezingswinst voor de NSDAP: de
kiezers willen alsnog af van de herstelbetalingen.
- In latere jaren (tot 1933) slagen politici van andere partijen er
niet in de crisis en massawerkeloosheid op te lossen en groeit
het aantal NSDAP-stemmers verder.
9
a In 1916 was Duitsland in oorlog met onder meer Engeland.
Dat een Duitser op dat moment zijn naam om politieke
redenen verengelst, duidt er vermoedelijk op dat hij het niet
eens is met die oorlog.
b De fotomontage geeft een ongebruikelijke uitleg aan de
Hitlergroet: die zou nuttig zijn omdat je zo geld kunt
aannemen van grote partijen die zich achter Hitler hebben
opgesteld. Het citaat ‘Miljoenen staan achter mij [= Hitler]’ is
ook een ongebruikelijke interpretatie: ‘miljoenen’ slaat nu op
de hoogte van het bedrag, niet op het aantal aanhangers. De
suggestie die van dit omslag uitgaat is dat Hitler heimelijk
werd gesteund door het grootkapitaal. [Uit historisch
onderzoek is overigens komen vast te staan dat de NSDAP op
22
dat moment niet op grote schaal door het Duitse bedrijfsleven
werd gefinancierd.]
c Tot de socialisten of communisten. (Beide antwoorden zijn
correct: de leerling kan het onderscheid op basis van de
aangeleverde informatie niet maken; in werkelijkheid was
Heartfield actief lid van de communistische partij van
Duitsland.)
Daarvoor zijn de volgende aanwijzingen:
- De montage stelt het nationaalsocialisme in een kwaad
daglicht (gefinancierd door kapitalisten), dan wel maakt het
nationaalsocialisme belachelijk (de Hitlergroet blijkt heel
andere bedoelingen te hebben). Socialisten en communisten
enerzijds en nationaalsocialisten anderzijds waren felle
tegenstanders van elkaar.
- Het tijdschrift A-I-Z waarvoor hij werkte, werd, net als veel
andere linkse uitingen, direct na de Rijksdagbrand verboden.
10 Voor dit onderzoek komt verzameling C het meest in
aanmerking. Dagboeken zijn geschreven voor eigen gebruik
en geven dus een redelijk betrouwbaar beeld van de manier
waarop gewone kiezers reageren op ideeën die via
propaganda zijn verspreid.
Minder in aanmerking komen:
- A: deze verzameling geeft wel een idee van de ideeën die
door de NSDAP werden verspreid, maar niet van de manier
waarop mensen daarop reageerden.
- B: dit is een indirecte bron: het geeft een idee hoe journalisten
in die tijd dachten over de NSDAP-propaganda, maar hooguit
via een omweg hoe kiezers daarop reageerden; bovendien is
niet uit te sluiten dat zulke beschouwingen ook weer een
politiek doel hadden.
- D: de verkiezingsuitslagen geven wel een idee van de op- en
neergang van de aanhang, maar over de motieven van
stemgedrag geven ze geen informatie; niet elke stem is het
resultaat van effectieve propaganda.
- E: zie a.
11 a De Duitse Democratische Republiek (DDR) was het
communistische Duitsland dat na de Tweede Wereldoorlog
tot stand kwam. De regering van deze staat zag in dit gebouw
een symbool voor het Duitse keizerrijk, dat kapitalistisch was
en waarin de adel een grote rol speelde. In de ogen van de
DDR was dit het ‘slechte’, overwonnen Duitsland. Het had er
dus geen moeite mee dit symbool af te breken.
b Het zorgvuldig bewaren van de herinnering aan Karl
Liebknecht en zijn Socialistische Republiek Duitsland geeft
aan dat de DDR zich meer verbonden voelde met deze
23
republiek (die al snel ten onder ging) dan met de
kapitalistische Weimarrepubliek.
c Door het einde van de Koude Oorlog (de val van de Berlijnse
Muur, 1989) en het einde van de DDR (Duitse hereniging,
1990).
12 a Frankrijk en België vonden dat Duitsland te veel achterstand
had opgelopen bij de herstelbetalingen die in Versailles waren
overeengekomen. Met de bezetting probeerden ze de Duitse
regering te dwingen de gemaakte afspraken na te komen.
b Bron 12 stelt de bezetters voor als relatief vreedzaam
(hoewel er een geweer zichtbaar is). De Franse militairen zijn
waardig en rustig; de bevolking protesteert weliswaar, maar
de Duitse politieman houdt hen in bedwang en gehoorzaamt
dus feitelijk aan de Fransen. In bron 13 ligt het accent op de
laffe houding van de Franse bezetters, die een onschuldige
Duitser (een gewone, ongewapende vader, net terug van het
werk) hebben vermoord.
De verklaring van het verschil is een verschil in standpunt. De
Duitser ziet de bezetting van een deel van zijn land als
onrechtvaardig en verbeeldt die onrechtvaardigheid door het
accent te leggen op het lijden van de Duitse bevolking. De
Fransman ziet de bezetting als een gerechtvaardigde manier
om de Duitse regering onder druk te zetten en onderstreept
daarom dat alles rustig en beheerst is verlopen: het gaat er niet
om de Duitse bevolking te treffen.
24
Historische context Duitsland 1871-1945
Deelcontext 3 Nazi-Duitsland (1933-1945)
1
Gevolgen van het nationaalsocialistische bewind in Duitsland, 1933-1945, voor
Duitsland
de rest van Europa
nazificatie van de samenleving
voor 1939: teruggave van grondgebieden
aan Duitsland
terreur en geweld jegens
1939-1945: oorlog en bezetting
andersdenkenden (politieke
tegenstanders)
uitsluiting en vervolging van groepen op
tijdens bezetting: terreur en geweld jegens
basis van ras, handicap of seksuele
andersdenkenden (politieke
geaardheid; genocide
tegenstanders)
publieke opinie beperkt door propaganda tijdens bezetting: uitsluiting en vervolging
en censuur
van groepen op basis van ras, handicap of
seksuele geaardheid; genocide
1939-1945: oorlog
in 1945: totale overwinning op de Duitsers
1939-1943: verovering van vrijwel het hele
Europese vasteland
in 1945: totale nederlaag voor de Duitsers;
volledige afhankelijkheid van geallieerden
2
a De wereld werd verdeeld in twee invloedssferen: een
kapitalistische/democratische (onder invloed van de
Verenigde Staten) en een communistische (onder invloed van
de Sovjet-Unie). In Europa strekte de invloedssfeer van de
Russen (Sovjets) zich verder naar het westen uit dan ooit.
b Een onbedoeld gevolg: de nationaalsocialisten hoopten juist
een wereld te scheppen zónder (instabiele) democratie en
zónder communisme.
3
a Twee argumenten zijn:
1 In het kamp zijn behalve politieke tegenstanders en
geestelijken ook Joden opgesloten.
2 Het was een model voor andere concentratiekampen,
waaronder de vernietigingskampen die bedoeld waren voor
de uitroeiing van de Joden.
b Auschwitz was een vernietigingskamp, Dachau niet.
c Het kamp was oorspronkelijk opgezet voor het opsluiten
van politieke tegenstanders; het gebrek aan politieke vrijheid
is een van de kenmerken van een totalitaire ideologie.
4
Bij kenmerkend aspect 37, de rol van propagandamiddelen.
Een van de middelen van de nationaalsocialistische
propaganda was de bevordering van ‘gezonde kunst’ (onder
25
toezicht van de Rijkscultuurkamer) en de veroordeling en
verwijdering van ‘ontaarde kunst’. Kokoschka was een
moderne (expressionistische) schilder, wiens werk door de
nationaalsocialisten dus werd veroordeeld en geweerd. Dit
schilderij is daarop Kokoschka’s antwoord: ook al schilderde
hij op een manier die de nationaalsocialisten ‘ziek’ en
‘ontaard’ vonden, toch ziet hij er op dit schilderij niet uit als
een gevaarlijk monster, maar als een gewoon mens; op die
manier probeerde Kokoschka de nationaalsocialistische
propaganda te ontkrachten.
5
Het juiste antwoord is B: juli 1941. De optimistische toon van
het fragment past bij de Duitse opmars vóór de Slag om
Stalingrad (dus voor augustus 1942). De andere
mogelijkheden vallen af:
- in 1940 was Duitsland de Sovjet-Unie nog niet
binnengevallen;
- maart 1943 was na de Slag om Stalingrad, toen de Duitsers
niet meer oprukten, maar zich moesten terugtrekken;
- april 1945 kan al helemaal niet: de Sovjets stonden toen op
het punt Berlijn te veroveren en de Duitse troepen waren toen
dus allang weer weg uit de Sovjet-Unie.
6
De juiste volgorde is: C – D – B – A.
7
Dit pamflet past meer bij de fase van de Neurenberger wetten
dan bij die van de Wannseeconferentie. In de Neurenberger
wetten werd een strikte scheiding gemaakt tussen Duitsers en
Joden. De laatsten waren geen volwaardige Duitse burgers
meer en mochten om die reden bijvoorbeeld geen seksuele
omgang meer hebben met Duitsers. Ook in deze bron wordt
een strikte scheiding aangebracht tussen Duitsers en Joden
(die zelfs niet meer in het Duits zouden mogen publiceren).
Maar: zowel in de Neurenberger wetten als in deze tekst
mogen Joden als afgezonderde vreemdelingen nog wel in
Duitsland leven. In de tijd van de Wannseeconferentie was dit
wezenlijk anders: tijdens deze conferentie werden afspraken
gemaakt over de volledige uitroeiing van Joden in door
Duitsers bestuurde landen.
[Het pamflet Tegen de on-Duitse geest! is van 12 april 1933; de
Neurenberger wetten zijn van 15 september 1935; de
Wannseeconferentie vond plaats op 20 januari 1942.]
8
a Eind jaren dertig was Hitler bezig met de geleidelijke
uitbreiding van het Duitse grondgebied in Midden-Europa.
De inlijving van Oostenrijk is onderdeel van die politiek.
Andere voorbeelden daarvan zijn de inname van Sudetenland
(1938) en de verovering van Polen (1939). (Leerlingen zouden
26
ook nog kunnen noemen: de annexatie van het Rijnland in
1936 en de volledige annexatie van Tsjecho-Slowakije, 1939.)
b Nee. Door het Verdrag van Versailles na de Eerste
Wereldoorlog (1919) had Duitsland een deel van zijn
grondgebied moeten afstaan aan andere landen. De
nationaalsocialisten vonden dat onrechtvaardig en eisten die
gebieden terug. Maar dat gold niet voor Oostenrijk: dat is
altijd een zelfstandig land geweest en was nooit deel van het
Duitse Rijk.
9
a De Rijkscultuurkamer had tot doel de Duitse pers en kunst
te nazificeren. Onderdeel daarvan was de bevordering van
‘Duitse kunst’ en de bestrijding van ‘ontaarde kunst’, dat wil
zeggen kunst die niet overeenkwam met het ‘gezonde
volksgevoel’. Deze beide tentoonstellingen lieten zien wat
goede kunst was (zoals bron 13) en wat slechte (‘ontaarde’)
(zoals 12).
b Het was een vorm van moderne kunst (expressionistisch)
met ‘vreemde’ elementen (zoals de blauwe kleur van de
paarden). Moderne kunst en kunst van Joodse kunstenaars
gold voor de nationaalsocialisten als ‘ontaard’.
c Marc was in de Eerste Wereldoorlog als vrijwilliger
gestorven voor het vaderland en was dus een goede Duitser.
Dat maakte het moeilijk om zijn werk ‘ontaard’ en ‘on-Duits’
noemen.
10 a Overeenkomsten: zeer grootschalig (miljoenen gevangenen);
een dodelijke afloop voor velen; (onder meer) bedoeld om
politieke tegenstanders uit te schakelen; de gevangenen
moeten dwangarbeid verrichten.
Verschil: nazi-Duitsland kende speciale vernietigingskampen
voor het ombrengen van mensen van een ‘minderwaardig
ras’; uit de hier aangereikte informatie blijkt niet dat die er in
de Sovjet-Unie waren.
b In beide landen was sprake van een totalitair systeem dat
geen ruimte bood aan afwijkende politieke opvattingen. In
beide landen moesten mensen die volgens de leiding niet in
het systeem pasten, uit de gewone samenleving worden
verwijderd. Dat gebeurde door hen op te sluiten en desnoods
te laten sterven.
11 De juiste volgorde is C– A – D – B.
12 Tijdens de Conferentie van München probeerden Frankrijk en
Groot-Brittannië oorlog te voorkomen door de Duitsers toe te
staan Sudetenland (een deel van Tsjecho-Slowakije) in te
nemen. Churchill, die in de oppositie zat, was het met deze
appeasementpolitiek om twee redenen niet eens: hij vond
27
deze politiek ‘eerloos’, omdat het Sudetenland werd
weggegeven zonder instemming van de Tsjecho-Slowaken
zelf (een vorm van verraad); bovendien dacht Churchill dat
deze politiek niet zou werken en dat Hitler zijn agressieve
houding ten opzichte van omringende landen niet zou
opgeven.
13 a De moord op de Joden is een van de ergste misdaden uit de
moderne tijd. Daarom is het niet alleen voor nabestaanden,
maar voor iedereen belangrijk te weten wie daarvoor
verantwoordelijk is. Over die schuldvraag gaat dit boek.
Immers: als gewone Nederlanders (die geen onderdeel
vormden van het naziregime) vooraf niet wisten dat de Joden
zouden worden vermoord, lijken ze minder schuldig aan de
Holocaust dan wanneer ze het wel precies wisten.
b Antwoord 2 is goed: volgens Gans en Ensel is de
bronnenverzameling niet representatief. Ze stellen dat het
aandeel Joodse dagboeken veel te groot is en dat de selectie
dus geen goede afspiegeling is van de samenstelling van de
Nederlandse bevolking. Over de politieke kleur of de
onbetrouwbaarheid van de bronnen zeggen ze niets (dan
hadden ze gewezen op vertekeningen in de dagboeken zelf)
en ze zeggen evenmin iets over het te persoonlijke karakter
(dan hadden ze uitgelegd dat Van der Boom geen dagboeken
had mogen gebruiken).
14 a Nee. Hij vindt dat de stichting van het huidige Israël (op
Palestijns grondgebied) niet ‘logisch’ is.
b Netanyahu bedoelt dat Iran in 2006 net zulke agressieve
bedoelingen ten opzichte van Israël heeft als nazi-Duitsland
indertijd had ten opzichte van de rest van de wereld. Die
dreiging blijkt uit het feit dat Iran het bestaansrecht van Israël
niet erkent, net zoals Duitsland indertijd van mening was dat
delen van andere landen in Europa eigenlijk Duits waren.
c Hij doelt op de Conferentie van München, toen Britten en
Fransen, uit angst voor oorlog, Duitsland toestonden om een
deel van Tsjecho-Slowakije in te nemen.
d De Conferentie van München in 1938 heeft laten zien wat er
gebeurt als de wereld een antisemitische dictator als Hitler
zijn gang laat gaan: dan zijn de gevolgen veel ernstiger dan
wanneer direct was ingegrepen. De les van ‘1938’ is volgens
Netanyahu dat de wereld een land als Iran direct moet
aanpakken, om erger (in dit geval de vernietiging van Israël)
te voorkomen.
28
Historische context Koude oorlog 1945-1991
Intro
1
Bijvoorbeeld: Ja, omdat er veel vernietigende wapens
(wederzijdse afschrikking) in omloop waren werd de ‘vrede’
(een situatie waarin er niet gevochten wordt) in zekere zin
gewaarborgd.
Bijvoorbeeld: Nee, tijdens de Koude Oorlog hebben er wel
degelijk oorlogen plaatsgevonden, al kwamen de Verenigde
Staten en de Sovjet-Unie daarbij niet rechtstreeks tegenover
elkaar te staan.
2
Rusland was al sinds de 15e eeuw een monarchie, waarin een
erfelijke troonopvolger de macht had. In de Verenigde Staten
werd vanaf de onafhankelijkheid - op basis van de trias
politica - de macht verdeeld tussen de (gekozen) president, het
(gekozen) congres, en het (benoemde) hooggerechtshof.
3
In 1917 vond er in Rusland een revolutie plaats. De
eeuwenoude monarchie werd omvergeworpen en er kwam
een communistisch bewind voor in de plaats.
Rusland veranderde wel in een communistische staat, maar de
macht kwam opnieuw in handen van een kleine elite. De
Sovjet-Unie, waarvan Rusland het grootste land was, kende
geen liberale democratie en vrije markteconomie.
29
Historische context Koude oorlog 1945-1991
Deelcontext 1 Twee ideologische blokken (1945-1955)
1
De Amerikaanse politicus zou wijzen op (persoonlijke)
vrijheid. In de Sovjet-Unie werd alles bepaald door de
communistische partij/staat. Iedere Rus was ondergeschikt
aan het grote geheel. In de Verenigde Staten stond/staat
persoonlijke vrijheid centraal. Ieder mens mag zijn eigen
keuzes maken.
De Sovjetpoliticus zou wijzen op gelijkheid. In Amerika
verrijkte de kapitalistische elite zich ten koste van de
arbeiders, terwijl in de Sovjet-Unie iedereen gelijk was.
2
a De antwoorden zijn:
- Tweede Wereldoorlog: de VS en de SU bevrijdden beide
grote delen van Europa en aan deze gebieden wilden ze
allebei hun eigen ideologie opleggen.
- Conferentie van Potsdam: de VS en de SU kwamen er niet uit
wat er moest gebeuren met Europa. De VS wilde vrije
verkiezingen, de SU niet. Ook over Duitsland werden ze het
niet eens.
- Trumandoctrine/Marshallhulp: in 1947 beloofde Truman
steun aan alle landen die het communisme buiten de deur
wilden houden; met het Marshallplan wilde hij Europese
landen aan zich binden en hiermee voorkomen dat het
communisme voet aan de grond zou krijgen. Hierdoor werd
de deling duidelijk voelbaar. De landen die voor Marshallhulp
kozen, waren ‘automatisch’ tegen Stalin.
- Blokkade van Berlijn: doordat de Verenigde Staten hulp
boden aan West-Berlijn werd duidelijk dat Trumans doctrine
geen loze belofte was en dat hij bereid was in te grijpen.
Hierdoor werd de deling tussen Oost en West duidelijk.
- Duitse deling: na de Blokkade van Berlijn werd Duitsland
verdeeld in twee landen; de democratische (naar westers
model) BRD en de communistische DDR. Hiermee was de
scheidslijn in Europa getrokken en waren er twee ideologische
machtsblokken ontstaan.
b De antwoorden zijn:
- Invloedssferen: doordat de VS en de SU in gunstig gelegen
gebieden hun macht lieten gelden en hun eigen ideologie
veiligstelden groeide de spanning.
- Trumandoctrine: hiermee lieten de Verenigde Staten
duidelijk zien dat ze het communisme als een gevaar zagen en
bereid waren hier tegen op te treden.
- Marshallplan: die landen die voor het Marshallplan kozen,
kozen voor de Amerikaanse ideologie vond Stalin. De
patstelling werd hiermee nog groter.
30
- Blokkade van Berlijn: dit was de eerste echte confrontatie
tussen Oost en West. Hier werd duidelijk hoe ver men wilde
gaan om ‘eigen’ gebied te verdedigen.
- wapenwedloop: doordat zowel de VS als de SU vanaf 1949
atoomwapens konden maken ontstond er een gevaarlijke
situatie die de spanningen tussen beide partijen snel op liet
lopen.
- militaire bondgenootschappen: doordat er op militair gebied
afspraken werden gemaakt tegen elkaar namen de
spanningen nog verder toe.
3 De antwoorden zijn:
- De atoombom op Hiroshima is een voorbeeld van het
kenmerkende aspect: het voeren van twee
wereldoorlogen/verwoestingen op niet eerder vertoonde
schaal door massavernietigingswapens (en toen de SU vanaf
1949 ook een atoomwapen had: een voorbeeld van het
kenmerkende aspect wapenwedloop en de dreiging van een
atoomoorlog). De atoombommen hebben immers voor
enorme verwoestingen gezorgd tijdens de Tweede
Wereldoorlog. Terugblikkend is de vraag gesteld of deze
atoombommen wel gebruikt hadden mogen worden.
- Het Marshallplan is een voorbeeld van de kenmerkende
aspecten: de verdeling van de wereld in twee ideologische
blokken en (het begin van) de eenwording van Europa. Het
Marshallplan zette Oost en West nog scherper tegenover
elkaar, omdat de communistische vazalstaten van Stalin de
hulp niet mochten accepteren. Stalin was bang dat met de
financiële steun ook het kapitalisme/de democratie de
vazalstaten zou binnensijpelen. Doordat West-Europa wel
Marshallhulp accepteerde en de Verenigde Staten aandrongen
op betere samenwerking tussen de landen werd hier een begin
gemaakt met de Europese eenwording.
- De redevoering van senator McCarthy is een voorbeeld van
de kenmerkende aspecten: de rol van moderne propaganda en
de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken. Dit
blijkt uit de manier waarop hij in zijn redevoeringen duidelijk
een zwart-witbeeld schilderde waarmee hij de publieke opinie
probeerde te beïnvloeden. Dit deed hij door te benadrukken
dat de normen en waarden van de democratische en
kapitalistische landen goed waren en die van de communisten
slecht. Hij maakte de verschillen tussen de ideologische
blokken onoverbrugbaar groot.
4
Door verschillende oorlogen tussen Duitsland en Frankrijk
(Frans-Duitse Oorlog, Eerste en Tweede Wereldoorlog) was er
een enorm onderling wantrouwen ontstaan. De angst voor een
derde wereldoorlog die voort zou kunnen komen uit de
31
Koude Oorlog was echter nog groter. Men besloot de krachten
te bundelen. In eerste instantie alleen op economisch gebied.
Later kwamen hier andere samenwerkingsverbanden uit
voort.
5
Voorbeeld van een juist antwoord:
- Volgens president Truman besloten de Verenigde Staten om
de atoombom in te zetten tegen Japan, omdat hij dacht dat de
Japanners zich niet zonder slag of stoot over zouden geven.
De Amerikaanse regering zag op tegen een veroveringsoorlog
door het Amerikaanse leger. Om manschappen te sparen en
de Tweede Wereldoorlog te beëindigen werd besloten de
atoombom in te zetten.
- Volgens generaal Zhukov besloten de Verenigde Staten om
de atoombom in te zetten tegen Japan, omdat ze hun positie in
de Koude Oorlog wilden versterken/hun imperialistische
politiek wilden uitbreiden.
6
Voorbeeld van een juist antwoord:
- Bron 7: Als dit de letterlijke tekst is die Truman op die datum
heeft opgeschreven, dan zal dit vrij goed zijn gedachten op dat
moment weergeven, al is nooit uit te sluiten dat Truman als
een publiek figuur ook in een dagboek niet al zijn twijfels of
geheime motieven weergeeft. Voor de vraagstelling lijkt de
bron dus vrij betrouwbaar, maar niet per se volledig.
- Bron 8: Zhukov was niet aanwezig bij het gesprek tussen
Stalin en Truman, maar wel direct daarna toen Stalin het
vertelde aan Molotov. Hij hoort dus Stalins interpretatie van
het gesprek. Voor de vraag is het belangrijk te beseffen dat
Truman vast niet al zijn motieven voor het inzetten van de
atoombom aan Stalin zal hebben verteld. Stalin zal wel zijn
vermoedens hebben gehad. Wat deze bron minder
betrouwbaar maakt voor de vraagstelling naar Amerikaanse
motieven is dat de anekdote pas veel later (tijdens de Koude
Oorlog in 1971) is opgetekend. Hij lijkt eerder weer te geven
hoe Sovjetpolitici later aankeken tegen het gebruik van de
atoombom door de VS. Dat Truman ook machtspolitieke
doelen had met de atoombom in 1945 valt overigens niet uit te
sluiten (zie antwoord bij Truman).
7
Voorbeeld van een juist antwoord:
- De boodschap van de cartoonist is dat Amerika Europa
economisch op weg probeert te helpen met behulp van het
Marshallplan (vlaggetje), maar dat de Amerikaanse
belastingbetaler hier niet te lang voor op wil draaien (de
Amerikaanse belastingbetaler schreeuwt Europa toe vooral te
blijven trappen op weg naar zelfredzaamheid).
32
- Ja, hij krijgt er langzaam een beetje vertrouwen in, maar hij
vindt dat het al te lang heeft geduurd.
8
a De antwoorden zijn:
- De bewering van McCarthy is dat het aantal communisten
schrikbarend is toegenomen.
- Op basis van de cijfers die hij geeft zou je dit kunnen
concluderen, maar we weten niet zeker of deze cijfers
kloppen.
- Volgens McCarthy volgt hieruit dat Amerika de Koude
Oorlog zal verliezen, door het aantal communisten/spionnen
dat in Amerika aanwezig is.
- Hij wijst hierbij op een uitspraak van een volgens hem (niet
nader genoemde) vooraanstaand historisch figuur.
b Het is natuurlijk waar dat er een deling in Europa was
ontstaan tussen communisme en liberalisme/kapitalisme met
erbij behorende militaire bondgenootschappen. Maar het
verband met binnenlandse spionage wordt hier alleen
gesuggereerd door een citaat van een anoniem
‘vooraanstaande historische figuur’, waarbij volstrekt
onduidelijk is wie dat is, over welke situatie deze figuur
sprak, of die situatie vergelijkbaar is met de huidige en of er
harde bewijzen zijn.
9
a Tijdens de Conferentie van Potsdam werd onder andere
besloten dat Duitsland en Berlijn tijdelijk opgedeeld zouden
worden in vier zones.
b De drie Westerse zones gingen al snel samenwerken en
voerden een ander beleid dan de Sovjetzone. Dit dreef een
wig, die mede door de Blokkade van Berlijn, zou resulteren in
twee Duitslanden: BRD en DDR. Duitsland zou pas in 1990
worden herenigd.
10 Reuter hield deze toespraak naar aanleiding van de Blokkade
van Berlijn. West-Berlijn was door de blokkade die Stalin had
opgeworpen bijna 11 maanden afgesloten van de geallieerde
sectoren en daardoor aangewezen op de steun van de
geallieerden/de luchtbrug.
Na de opheffing van de blokkade bleek dat de verdeeldheid
tussen de geallieerde sector en de Sovjetsector zo groot was,
dat op 23 mei 1949 besloten werd de Bondsrepubliek
Duitsland uit te roepen. Hiermee werd de geallieerde sector
onderdeel van een apart land met een eigen grondwet. In bron
12 wordt de vaststelling van deze nieuwe grondwet
beschreven.
33
Historische context Koude oorlog 1945-1991
Deelcontext 2Kritieke momenten (1955-1963)
1
Jaartal Oorzaak
1955
BRD wordt lid van de
NAVO.
Gebeurtenis
Oprichting
Warschaupact
1956
Na de toespraak van
Chroesjtsjov klinkt er in
Boedapest een roep om
democratische
hervormingen.
Hongaarse
Opstand
1961
Miljoenen inwoners uit de
DDR vluchten via WestBerlijn naar het Westen –
reputatieschade voor het
communisme.
Berlijnse Muur
1962
De Amerikaanse geheime
Cubacrisis
dienst ontdekt een
Sovjetraketbasis op Cuba en
eist ontmanteling.
Gevolg
Oost-Westverhoudingen in
Europa in evenwicht: ieder
heeft een eigen
bondgenootschap.
Sovjettroepen slaan de
opstand neer. De Verenigde
Staten doen niets. In de rest
van Europa zijn er
demonstraties. Amsterdam:
bestorming Felix Meritis.
Oost- en West-Berlijn zijn tot
1989 van elkaar gescheiden.
Het Westen doet niets. Twee
jaar later houdt Kennedy zijn
bekende ‘Ich bin ein Berliner’toespraak.
Kernwapens weg uit Cuba én
Turkije. Aanleg hotline tussen
Washington en Moskou.
2
Voorbeeld van een juist antwoord:
- Ja, ondanks een aantal heftige confrontaties is er geen directe
oorlog ontstaan tussen de VS en de SU in de periode 19551963. Tijdens de Cubacrisis nam Chroesjtsjov het besluit om
de schepen met kernkoppen om te laten draaien.
- Nee, ondanks de oproep tot vreedzame co-existentie door
Sovjetleider Chroesjtsjov bevond de wereld zich tijdens de
Cubacrisis op het randje van een atoomoorlog. Hij stelde zich
hard op. Pas op het allerlaatste moment bond Chroesjtsjov in.
3
a Goede antwoorden zijn:
- De bestorming van Felix Meritis past bij het kenmerkende
aspect ‘de rol van moderne propaganda- en
communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie’,
omdat veel Nederlanders werden opgehitst door de media om
de communisten in Nederland een lesje te leren en hier gehoor
aan gaven. En omdat de reactie van de leden van de CPN op
de Hongaarse Opstand in het communistische dagblad De
Waarheid een vorm van propaganda was tegen de
opstandelingen in Hongarije.
34
- De bestorming van het Felix Meritis past bij het
kenmerkende aspect ‘de verdeling van de wereld in twee
ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en
de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog’,
omdat de demonstranten zich richtten tegen de communisten.
Hieruit blijkt dat er ideologieën tegenover elkaar stonden. De
demonstranten namen het op voor de Hongaren die
democratische hervormingen door wilden voeren, maar dit
niet mochten van de communistische Sovjets.
b
- De toespraak van Kennedy past bij het kenmerkende aspect
‘de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen
en vormen van massaorganisatie’, omdat Kennedy met zijn
speech zowel de West-Berlijnse bevolking steunt als de
Sovjets/het communisme onderuit haalt. Hij maakt reclame
voor de ‘vrije wereld’ en ‘democratie’.
- De toespraak van Kennedy past bij het kenmerkende aspect
‘de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in
de greep van een wapenwedloop en de daaruit
voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog’, omdat hij met
zijn toespraak de twee ideologieën communisme en
democratie duidelijk tegenover elkaar zet en benadrukt dat er
twee verschillende werelden zijn: een vrije (democratische) en
een onvrije (communistische) wereld.
4
De angst voor de inzet van kernwapens en de mogelijkheid
dat daarop een atoomoorlog zou volgen zorgden ervoor dat,
ondanks de oplopende spanningen, zowel de VS als de SU een
directe militaire confrontatie uit de weg gingen.
5
a 1963 is gekozen als markering omdat na de Cubacrisis van
1962 (oktober) de relaties tussen de Verenigde Staten en de
Sovjetunie langzaam wat verbeterden (tot de jaren tachtig).
b De toespraak van Kennedy is nog wel een echt voorbeeld
van Koude Oorlog-politiek, omdat hij de tegenstellingen
benadrukte en aangaf West-Berlijn volledig te steunen als deel
van de ‘vrije’ wereld. Het was echter geen conflict zoals de
Cubacrisis, waarbij militaire escalatie dreigde.
6
Na de toespraak van Chroesjtsjov in 1956, waarin afstand
genomen werd van de politiek van terreur van Stalin,
ontstond een periode van ‘ontdooiing’. Er leek daarmee
ruimte te zijn voor meer vrijheid. In Hongarije grepen
studenten hun kans. Zij demonstreerden voor meer
democratie. Zij kregen bijval van militairen en arbeiders. Dit
mondde uit in de Hongaarse Opstand.
35
7
De sfeer past bij de rol van moderne propaganda- en
communicatiemiddelen, omdat uit het artikel blijkt dat de
Nederlanders in 1956 opgehitst werden door de media (krant
en radio) om de communisten aan te pakken. Adressen van
communisten werden gepubliceerd, Boedapest werd
omschreven als een martelaar van de vrijheid die op de
brandstapel sterft. Dit had duidelijk effect: mensen kwamen
samen om huizen van communisten te vernielen.
De sfeer past bij de verdeling van de wereld in twee
ideologische blokken, omdat uit deze bron duidelijk blijkt dat
er twee groepen zijn: de Amsterdammers (voorstanders van
democratie) tegen de buitenstaanders (lees communisten).
8
Voorbeeld van een juist antwoord:
Op die manier konden de Nederlanders zich beter
vereenzelvigen met het lot van de Hongaren. Tijdens de
Tweede Wereldoorlog hadden de Nederlanders zich immers
‘opgeofferd tegen de nazi-heerschappij’. Er wordt een
vergelijking getrokken tussen de nazi’s en de Sovjets: beiden
waren voorstanders van totalitaire regimes.
9
De Amerikanen kwamen de Hongaren niet te hulp uit angst
voor een directe confrontatie met de Sovjet-Unie en de kans
dat dit zou uitmonden in een atoomoorlog. Minister Luns/de
Nederlandse regering wilde niet ingaan tegen de lijn die de
Verenigde Staten had uitgezet/wilde de diplomatieke
verhoudingen met de Sovjet-Unie niet op het spel zetten.
10 Politici schrijven speeches vaak voor een specifiek publiek.
Typisch voor de Koude Oorlog is dat Kennedy meende dat hij
zich in West-Berlijn geen verzoenende opstelling tegen de
communisten kon permitteren. Dat zouden de inwoners van
West-Berlijn niet gewaardeerd hebben. Ook typerend voor de
Koude Oorlogsfeer is dat Chroesjtsjov onmiddellijk in het
openbaar en in dezelfde stad reageert op de tegenstrijdigheid
in Kennedy’s speeches.
11 De goede volgorde is : D – C - A – E – F – B
12 a Miljoenen Oost-Duitsers ontvluchtten de DDR via WestBerlijn. Dit ‘stemmen met de voeten’ schaadde het imago van
het communisme dusdanig dat de Sovjet-Unie en de DDR
besloten een muur te bouwen om een verdere leegloop te
voorkomen.
b Een voorbeeld van een goed antwoord is:
de manier waarop de inwoners van West-Berlijn afgesloten
waren van de rest van de wereld door toedoen van het
communisme/door de bouw van de muur riep
36
verontwaardiging op in het Westen. Inwoners daar konden
zich gemakkelijk met bewoners in Oost-Berlijn identificeren.
De muur werd hierdoor een symbool van onderdrukking
door de Sovjets/het communisme in West-Europa.
13 Vanuit Chroestjsjovs standpunt zou je kunnen zeggen:
Kennedy roept de Sovjet-Unie op om kernwapens niet buiten
eigen gebied te plaatsen, maar hij doet precies hetzelfde. De
plaatsing van Sovjetkernraketten op Cuba is slechts een reactie
op de plaatsing van kernwapens door de Verenigde Staten in
Turkije en Europa.
37
Historische context Koude oorlog 1945-1991
Deelcontext 3 Afnemende spanningen (1963-1991)
1
a Een voorbeeld van een top drie:
1 Salt I. Doordat er vrij gesproken werd en er onderlinge
afspraken werden gemaakt over kernwapens werd de
wapenwedloop teruggedrongen en hiermee ook de
spanningen tussen beide landen.
2 verbetering van de communicatie door het aanleggen van
een ‘hotline’ tussen Moskou en Washington. Dit zorgde voor
toenadering en een gevoel van onderlinge controle.
3 Gorbatsjov staat hervormingen toe en laat de
Brezjnevdoctrine los. Vanuit het Westen werd dit
aangemoedigd. Ook namen de onderlinge spanningen af door
de toenadering van Gorbatsjov met het Westen.
b Een voorbeeld van een top twee:
1 Door het SDI-project namen de spanningen over de
wapenwedloop weer toe. In de Sovjet-Unie ontstond onrust
omdat er te weinig geld was voor de volgende stap in de
wapenwedloop. De vijandigheid nam hierdoor toe.
2 Brezjnevdoctrine/beëindiging van de Praagse Lente,
hierdoor werd duidelijk dat de Sovjet-Unie de controle over
de invloedssfeer met geweld wilde behouden.
2
In de Trumandoctrine was vastgelegd dat de Verenigde Staten
financiële en militaire steun zouden geven aan alle landen die
democratisch wilden blijven/het communisme buiten de deur
wilden houden. De Brezjnevdoctrine komt op hetzelfde neer,
maar hier wordt natuurlijk geredeneerd vanuit de Sovjet-Unie
waarbij alle communistische landen die bedreigd worden
door het kapitalisme/democratische hervormingen met
militair ingrijpen beschermd zullen worden.
3
a Naar Salt I. Dit zie je aan het jaartal 1973. Salt I vond plaats
in 1972. Daarnaast worden de Verenigde Staten en de SovjetUnie voorgesteld als een echtpaar dat samen een kinderwagen
duwt met daarin hun ‘kindje’: een vredesduif. Tijdens Salt I
werd er toenadering gezocht tussen de SU en de VS en
werden er voor het eerst afspraken gemaakt waarmee de
wapenwedloop werd teruggedrongen.
b Mauldin is sceptisch over de samenwerking. Hij heeft de
tekening de titel: ‘het vreemde koppel’ gegeven. Hieruit zou je
af kunnen leiden dat hij de toenadering tussen de Verenigde
Staten (de arend) en de Sovjet-Unie (de beer) nog niet
helemaal vertrouwt.
4
Matuska is van mening dat de landen die toetreden hier nog
niet klaar voor zijn.
- De landen worden afgebeeld als kleine kinderen.
38
- De moeder, die Europa voor moet stellen, loopt er moe en
uitgeput bij/heeft geen controle over al die kinderen/nieuwe
lidstaten.
5
a Halverwege de jaren zestig ontstond er een
jeugdcultuur/kwamen veel jongeren in verzet tegen de
overheid/autoriteiten.
b Dit zie je terug in de bron, omdat er gesproken wordt over
jongelui met bloemen en blote voeten, wat verwijst naar de
flowerpowerbeweging. Deze jongeren probeerden het gesprek
aan te gaan met de binnenvallende Russische soldaten.
6
a De boodschap van Behrendt is dat de Verenigde Staten en
het Westen helemaal niets hebben gedaan om het neerslaan
van de Praagse Lente in Tsjecho-Slowakije tegen te gaan.
Brezjnev en bondgenoten uit het Warschaupact krijgen vrij
spel om Dubček/Tsjecho-Slowakije te executeren. Johnson en
zijn bondgenoten staan erbij en kijken ernaar. Behrendt heeft
Johnson afgebeeld alsof hij een krans komt leggen bij een
begrafenis en ook de titel van de bron verwijst daarnaar. (Het
Westen is medeverantwoordelijk voor de ‘dood’ van de
Praagse Lente.)
b De Verenigde Staten hadden in 1968 hun handen vol aan de
oorlog in Vietnam. Johnson had al zijn geld en militairen
nodig om dat conflict te winnen. Hierdoor zag hij geen
mogelijkheid om in te grijpen in Tsjecho-Slowakije.
7
a McNamara geeft aan dat het niet belangrijk is om te weten of
de Sovjet-Unie voldoende wapens heeft om de Verenigde
Staten mee aan te vallen. De Amerikanen weten dat ze
voldoende wapens hebben om de Sovjet-Unie te vernietigen.
Dat weten de Sovjets ook. Dit zal ze er dan ook van
weerhouden om een preventieve aanval te doen op de
Verenigde Staten.
b McNamara heeft het over de mogelijkheid van
‘gegarandeerde vernietiging’. Men wist dat bij een conflict of
een vergissing zowel de Sovjet-Unie als de Verenigde Staten
een nucleaire oorlog konden ontketenen waarbij het grootste
gedeelte van de wereld vernietigd zou worden. Om dit te
voorkomen werden er besprekingen georganiseerd, zodat het
aantal kernwapens in overleg teruggebracht kon worden.
8
a Door de periode van détente was er ontspanning ontstaan en
werd er gesproken over het terugbrengen van de aantallen
kernwapens. De bom raakte in de vergetelheid.
In 1979 was in het Navo-dubbelbesluit vastgelegd dat er 48
kernraketten in Nederland geplaatst zouden worden. De
39
regering zou hierover in 1981 een besluit nemen. De bom
stond weer op de agenda.
b De toegenomen welvaart (de ruime verspreiding van
televisie en de uitbreiding van onderwijs) maakten
mensen/jongeren mondiger. Ze spreken zich uit tegen de
plaatsing van kernraketten. Dit blijkt onder andere uit de
songtekst van ‘De Bom’. Jongeren hebben straks een diploma
en een goede baan, maar wat heeft dat voor zin als een
kernoorlog daar een einde aan maakt.
9
a De analyse van Greenberg is dat de macht van Brezjnev/de
Sovjet-Unie gebaseerd was/is op kernwapens (linker
wenkbrauw), maar dat dit niet lang meer zal duren omdat
Brezjnev een slechte economische situatie heeft
achtergelaten/het slecht gaat met de economie (de botjes op
de rechter wenkbrauw).
b Zijn analyse was juist. Uiteindelijk zou de slechte
economische situatie in de Sovjet-Unie/het Oostblok ertoe
leiden dat er hervormingen kwamen (glasnost en
perestrojka)/dat de Sovjet-Unie zich moest onttrekken aan de
wapenwedloop. Hierdoor kwam er binnen tien jaar tijd een
einde aan de Sovjetmacht en de Koude Oorlog.
10 a De tekenaar verwijst naar de politiek van glasnost/
perestrojka/ hervormingen die Sovjetleider Gorbatsjov
introduceerde (bloem in tank).
b Hij verwijst met een tank en het jaartal 1968 naar de
gewelddadige onderdrukking van de Praagse Lente door de
Sovjet-Unie en maakt zo het verschil duidelijk tussen de
politiek van Brezjnev en Gorbatsjov.
11 C – A – E – G – F – D - B
40
Download