Mongoolse Juk - Skript Historisch Tijdschrift

advertisement
Artikel: In de schaduw van Dzjengis Khan. Representaties van het ‘Mongoolse Juk’ in de
twintigste-eeuwse niet-sovjethistoriografie
Auteur: Tymen Peverelli
Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 33.4, 242-254.
© 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam
ISSN 0165-7518
Abstract:
The Mongol period in Russian history has been subject to a fierce debate among
a wide range of scholars. In this article Tymen Peverelli investigates the connotations of the socalled ‘Mongol Yoke’ used by Russian historians outside of the Soviet-Union in the twentieth
century, especially those who were living in exile. Through the use of this term the Mongol
period has become a symbol for the Russian national identity to many historians. There are
three different schools to be distinguished: the Traditionalist School, the Eurasian School, and
the Revisionist School. All hold a considerable different view on how to interpret the Mongol
period. However, the author contents that much continuity and similarity can be detected
between these three schools.
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van
de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar
verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele
historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder
publiek te presenteren.
Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het
machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de
redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar
bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam •
www.skript-ht.nl • [email protected]
In de schaduw van Dzjengis Khan
Representaties van het ‘Mongoolse Juk’ in de
twintigste-eeuwse niet-Sovjethistoriografie
Tymen Peverelli
De Mongoolse overheersing van Rusland in de dertiende eeuw neemt in de
Russische historiografie een bijzondere plaats in. De meeste Russische historici
zijn geneigd deze ‘vreemde onderbreking’ in negatieve termen te beschrijven,
maar er zijn uitzonderingen. In dit artikel brengt Tymen Peverelli de Russische
niet-Sovjethistoriografie in beeld, met name die van de émigrés, en onderscheidt
daarin drie verschillende opvattingen over het de plaats van het ‘Mongoolse Juk’
binnen de Russische geschiedenis.
De verovering en 150 jaar durende overheersing van een territorium dat zich
uitstrekte van de Donau tot de Stille Oceaan door de legers van Dzjengis
Khan en zijn nakomelingen hebben historici een lange tijd gefascineerd. Van
de dertiende tot en met de vijftiende eeuw vielen de grootste gedeelten van de
voormalige Rus’ landen onder de heerschappij van het Mongoolse Khanaat
van de Gouden Horde.1 Deze geschiedenis strookte moeilijk met de Russische
historische verbeelding, omdat het de hegemonie van een veronderstelde
‘primitieve’ samenleving over een ‘geciviliseerde’ samenleving impliceerde. Vanaf
de zeventiende eeuw raakte de term ‘het Mongoolse Juk’ in de historiografische
mode en sindsdien is het gebruikt om de onderwerping van het Russische volk
door de Mongoolse overheersers en de nalatenschap van deze onderwerping
te beschrijven.2 Dit idee is als founding myth van de Russische natie nauw
verbonden met het debat over de Russische nationale identiteit.3 De discussie
draait dan vaak om de vraag of het ‘Mongoolse Juk’ als oorzaak kan worden
gezien van het vermeende autoritaire of ‘euraziatische’ karakter van Rusland.4
Het debat over het Mongoolse Juk dat zich ontwikkelde in Russische en
westerse academische kringen gedurende de twintigste eeuw is het onderwerp
van dit artikel. Hierbij wil ik mij richten op de representaties van de Mongoolse
periode in de publicaties van enkele bekende historici van de Russische
middeleeuwse geschiedenis. Aangezien de grootte van dit onderzoek het niet
toelaat, zal ik de Sovjethistoriografie noodgedwongen buiten beschouwing laten.5
Dit betekent dat de werken van de ballinghistorici, wetenschappers die na de
Oktoberrevolutie gedwongen waren Rusland te verlaten, een belangrijk deel van
dit onderzoek innemen. Recente historiografische studies naar het Mongoolse
Juk richten zich voornamelijk op de geschiedschrijving van het Sovjettijdperk
en daarna.6 De ballinghistorici vormen echter een interessante casus, omdat hun
vertoog in grote mate werd beïnvloed door de specifieke politieke en historische
Skript Historisch Tijdschrift 33.4
33.4 definitief.indd 242
242
28-12-2011 23:38:23
context. Na hun vertrek bleef er een gevoel van nationale verbondenheid, wat
hen ertoe dreef houvast te zoeken in de Russische geschiedenis. Bovendien
bevonden – met name tijdens de Koude Oorlog – ook westerse historici zich
niet in een politiek vacuüm. Het is daarom niet verwonderlijk dat het debat
over het Mongoolse Juk in een hoge mate is geïdeologiseerd, wat is terug te zien
in de hechte verwevenheid van nationale herinneringen met de professionele
historiografie.
Ik wil in dit artikel drie door mij onderscheidde stromingen in de
historiografie ontleden. In de eerste paragraaf zal er worden gekeken naar de
traditionalistische school, bestaande uit historici die de Mongoolse invloed op
de Russische geschiedenis hebben ontkend of geminimaliseerd. Vervolgens zal de
eurazianistische school worden onderzocht. Deze historici hebben betoogd dat
de Mongoolse periode wel een langdurige invloed op de Russische maatschappij
heeft behouden, maar binnen deze groep bestaan er uiteenlopende ideeën over
hoe deze invloed is te duiden. Tot slot zal ik de ideeën van de revisionistische
historici bestuderen. De revisionisten hebben geprobeerd om nieuwe
onderzoeksmethodes te ontwikkelen waarmee ze wilden breken met de daaraan
voorafgaande historiografie. De interpretatie van het Mongoolse Juk door deze
verschillende historici verschilt uiteindelijk in veel opzichten van die van hun
voorgangers.
Verschil en achterlijkheid
De eerste academische trend die hier besproken zal worden is de
traditionalistische school. Deze wetenschappelijke stroming vindt nog steeds
navolging, maar was op zijn hoogtepunt tijdens de eerste helft van de twintigste
eeuw. De algemene houding van de traditionalistische historici ten opzichte van
de Mongoolse periode is er een van afwijzing en ontkenning. Dit houdt verband
met hun visie op de Russische nationale identiteit en is vaak gerelateerd aan de
context van hun ballingschap. In deze paragraaf zal ik kijken naar het effect
hiervan op de representatie van de Mongoolse periode in de traditionalistische
geschiedschrijving.
Veel traditionalistische wetenschappers kunnen in meer of mindere mate
worden geassocieerd met het Russische liberalisme. Pavel (Paul) Miljoekov (18591943) is een van de leidende historici binnen deze beweging. Zijn activiteiten
als een vooraanstaand liberaal politicus aan het begin van de twintigste eeuw
dwongen hem echter om naar de Verenigde Staten (VS) uit te wijken in 1917.
Zowel voor als na zijn vlucht publiceerde hij enkele historische werken over
de Russische geschiedenis. Miljoekov erkent de langdurige Mongoolse invloed
op de Russische fiscale instituties, maar over het algemeen ruimt hij in zijn
boeken weinig plaats in voor de Mongoolse periode.7 In zijn visie had Rusland
een liberaal karakter, een beeld waar de ‘on-Europese’ Mongolen niet inpasten.
Zijn biograaf, Melissa Stockdale, concludeerde al dat ‘history and politics –
the individual effort to write the history of one’s country and also to shape its
243
33.4 definitief.indd 243
28-12-2011 23:38:23
future – were joined in the person of Paul Miliukov to a remarkable degree.’8 De
geschiedbeschouwing van Miljoekov is daarom niet los te zien van zijn positie
als liberaal politicus in tsaristisch Rusland en later als banneling in de VS. Door
het belang van de tweehonderdjarige overheersing van Rusland door de Gouden
Horde in zijn geschiedenis te bagatelliseren, kon hij ruimte maken voor zijn
narratief van een liberaal Rusland.
Een vergelijkbare benadering vinden we bij Valentin A. Rijasanovskij
(1884-1968). Hij was een professor in Russisch burgerlijk recht, die zich na
de Oktoberrevolutie gedwongen zag om naar China en vervolgens de VS te
emigreren. Hier raakte hij geïnteresseerd in de geschiedenis van de oriëntaalse
rechtssystemen en in de periode 1918-1938 publiceerde hij enkele onderzoeken
in dit veld. De fundamentele principes van het Mongoolse recht uit 1937 kan
worden gezien als een van zijn belangrijkste publicaties. In dit werk probeert
hij het Mongoolse rechtssysteem terug te brengen tot zijn historische essentie.
Deze essentialistische benadering leidt hem tot de stelling dat de nomadische
wortels de inferioriteit van dit systeem bevestigden.9 Hiermee maakt Rijasanovski
duidelijk dat deze cultuur wezenlijk anders was dan zijn Russische tegenhanger:
We find that in view of the objective data of the social development of the two
peoples, and in particularly the differences between their cultures, Mongol
culture generally and Mongol legal culture specifically could not have
exerted, and did not exert, any significant influence on Russian culture
and law.10
Ook stelt hij dat de post-Mongoolse staat in Rusland voornamelijk antiMongoolse trekken had.11
Het is belangrijk om op te merken dat Rijasanovski hier de notie van
‘verschil’ gebruikt. Dit is een terugkerend narratief in het werk van veel
traditionalisten en sommige eurazianisten. Vanuit dit perspectief zijn de
Russische en de Mongoolse cultuur dusdanig verschillend dat ze onverenigbaar
zijn, wat betekent dat het ‘verschil’ een argument an sich wordt. Het argument
is gecentreerd rond enkele etnische stereotypen, uitgedrukt in antoniemen:
nomadisch en sedentair, Aziatisch en Europees, Islam en Christendom, polygamie
en monogamie. De termen die hier worden gebruikt voor de Mongoolse cultuur
hebben een duidelijk negatieve connotatie. Bovendien is dit een ahistorische notie,
aangezien Rijasanovski de twee culturen beschrijft als metafysische entiteiten die
onveranderlijk en daarmee per definitie onverenigbaar zijn. Uiteindelijk leidt dit
hem onvermijdelijk tot de conclusie dat de Russen moderniteit en vooruitgang
representeren en de Mongolen achterlijkheid en achteruitgang.
Zijn zoon Nicolas V. Riasanovsky (1923-2011) kan worden beschouwd
als een exponent van dezelfde school, alhoewel hij er een enigszins andere
visie op nahoudt. Net als zijn vader was hij een onderdeel van de Russische
ballinggemeenschap. Zijn belangrijkste werk, A history of Russia (1963), gold
sinds de publicatie in de VS als een standaardwerk.12 Zijn houding ten opzichte
Skript Historisch Tijdschrift 33.4
33.4 definitief.indd 244
244
28-12-2011 23:38:23
Deze afbeelding toont het monument dat in 1850 werd opgericht om de overwinning van de Russische prins Dmitri Donskoj op
een Mongools leger onder leiding van generaal Mamai in de slag bij Koelikovo van 1378 te herdenken. Deze overwinning
betekende bij lange na nog niet het einde van het ‘Mongoolse Juk’, maar dat is wel de manier waarop hij voortleeft in de
collectieve herinnering. Alhoewel de precieze locatie van de slag wordt betwist, wordt deze slag ieder jaar rond 17 september
herdacht tijdens een groot middeleeuws festival – compleet met re-enactment op de locatie (300 kilometer ten zuiden van Moskou).
245
33.4 definitief.indd 245
28-12-2011 23:38:23
van de Mongoolse periode in de Russische geschiedenis is enigszins ambigu,
waardoor hij niet direct in een van de hier besproken scholen in te delen valt.
Enerzijds stelt hij dat de Mongoolse overheersing van Rusland ‘retarded the
development of the country by some 150 or 200 years’.13 Hij suggereert hier zelfs
dat zonder de Mongolen Rusland aan essentieel Europese processen, zoals de
Renaissance en de Reformatie, had kunnen deelnemen. Met deze stelling sluit hij
zich grotendeels aan bij de argumenten van de eurazianisten.
Anderzijds komt de door Nicolas Riasanovsky gebruikte terminologie
vrijwel geheel overeen met die van zijn vader. Naast de nadruk op ‘verschil’ is de
geschiedenis van Riasanovsky doorspekt met verwijzingen naar een Mongoolse
‘achterlijkheid’.14 Hij stelt dat ‘Mongol influence on Russia could not parallel the
impact of the Arabs on the West, because, to quote Pushkin, the Mongols were
“Arabs without Aristotle and algebra” – or other cultural assets.’15 Het verschil
in ontwikkeling tussen de Mongolen en de Russen was dusdanig groot dat er
van enige positieve invloed op de Russische cultuur geen sprake kon zijn. Dit
verschil wordt onderstreept door de door Riasanovksy gebruikte antoniemen.
Ook hij benadrukt de afstand tussen de twee culturen door te wijzen op hun
respectievelijk nomadische en sedentaire herkomst. Daarbij meent hij dat ‘religion
posed a formidable barrier between the two peoples’.16 Voor Riasanovsky zijn
de Mongolen dus alles wat de Russen niet zijn. Riasanovsky geeft echter weinig
materiële onderbouwing voor deze stelling, maar hij baseert zich voornamelijk
op de argumenten van ‘verschil’ en ‘achterlijkheid’. Hij zegt hiermee dat
de Mongolen geen positieve invloed op de Russische samenleving konden
uitoefenen, simpelweg omdat ze nomadisch en moslim waren. Deze argumenten
maken de redeneertrant van de traditionalistische historici duidelijk. Door de
Mongoolse periode af te schilderen als irrelevant of on-Russisch kon deze immers
worden geïsoleerd van de historische ontwikkeling van de Russische natie.
Volgens Riasanovsky dateert de essentie van de Russische natie namelijk al van
voor de Mongoolse invasies: ‘all these elements, family and home, Orthodoxy,
motherland, for which one was to live and die, went back at least to 988 or
beyond that date.’17 Hij persisteert met dit essentialistische vooruitgangsdenken
in een idee van de natie die zich als tijdloze en onveranderbare entiteit door de
geschiedenis beweegt.
‘Krab een Rus en vind een Tataar’18
Eurazianistische historici houden er een geheel andere kijk op de geschiedenis
op na. In tegenstelling tot hun traditionalistische collega’s betogen zij dat de
invloed van de Mongoolse heerschappij in Rusland significant is geweest. Voor
hen is het post-Mongoolse Rusland een natie gesitueerd tussen twee werelden:
Europa en Azië. Ook hier spelen ideeën over de Russische nationale identiteit
dus een grote rol. Desalniettemin vinden we binnen deze groep historici een grote
verscheidenheid aan connotaties verbonden aan het idee van een euraziatisch
Rusland. Terwijl sommigen menen dat de erfenis van de Gouden Horde heeft
Skript Historisch Tijdschrift 33.4
33.4 definitief.indd 246
246
28-12-2011 23:38:23
geleid tot een Russische traditie van autoritarisme, geloven anderen dat dit juist
in positieve zin heeft bijgedragen aan het ontstaan van een uniek euraziatisch
karakter van Rusland. In deze paragraaf zal ik onderzoeken welke verschillende
richtingen er binnen deze stroming te ontdekken zijn.
De negatieve waardering van het euraziatische Rusland als gevolg van het
Mongoolse Juk is voornamelijk te vinden onder niet-Russische historici. De
Hongaarse historicus Tibor Szamuely (1925-1972) is hier een voorbeeld van. Hij
werd geboren in Moskou als kind van Hongaarse ouders en leefde het grootste
gedeelte van zijn leven in Boedapest. Hij vertrok echter naar Engeland in 1964 na
een dispuut met het communistische regime in Hongarije. Daarna ontwikkelde
hij zich als een harde criticaster van de Sovjet-Unie.19 Zijn bekendste boek, The
Russian tradition, dat als introductie voor een nooit verschenen groter werk over
de Russische geschiedenis postuum werd gepubliceerd, is daarom niet los te zien
van zijn houding ten opzichte van de Sovjet-Unie.
Voor Szamuely is Rusland altijd een ‘frontier country’ geweest. Hij stelt:
‘Russia had no frontiers: for many centuries she was herself the frontier, the
great open, defenceless dividing-line between the settled civilized communities
of Europe and the nomadic barbarian invaders of the Asian steppes.’20 De
oorzaak hiervan ligt voor een belangrijk deel bij het Mongoolse Juk. De
Mongoolse heerschappij over Rusland liet het land niet slechts een positieve
politieke erfenis na, zoals een efficiënte militaire organisatie en oriëntaalse
belastingmethodes, maar ook een autoritaire en gewelddadige politieke
cultuur.21 Net als de traditionalistische historici gebruikt Szamuely categorieën
als ‘geciviliseerd’ en ‘barbaars’, maar het verschil is dat hij Rusland een
middenpositie toeschrijft. Centraal in zijn denken is dus de notie dat Rusland
in alles anders is dan Europa. Dit toont niet alleen het euraziatische karakter
van zijn geschiedopvatting, maar sluit ook naadloos aan bij zijn ideeën over de
Sovjet-Unie. Door de Rusland een statische autoritaire traditie toe te schrijven,
kon hij de Sovjet-Unie als logische uitkomst van de geschiedenis presenteren.
Ook bij andere westerse historici resulteert de context van de Koude
Oorlog in een nogal grimmig beeld van de Russische geschiedenis. Het
Mongoolse Juk wordt door veel van hen aangewezen als de oorzaak van
Ruslands gewelddadige en autoritaire politieke tradities. Opnieuw spelen
‘achterlijkheid’ en ‘verschil’ een grote rol. Zo stelt James Chambers in zijn boek
met de sprekende titel The devil’s horsemen dat dankzij de Gouden Horde
‘Russia was torn away from Europe, and when the Mongols abandoned it
after two hundred years it was feudal and backward.’22 Politieke overwegingen
zijn hierbij belangrijk, zoals te zien is in de werken van Richard Pipes, die
gedurende de vroege jaren tachtig directeur was van de afdeling Eastern
European and Soviet Affairs van de National Security Council in de VS.23
Volgens Pipes introduceerden de Mongolen in Rusland een autoritair
systeem dat diende om een totale controle over de burgers te verkrijgen – de
vergelijkingen met de Sovjet-Unie spreken voor zich.24 Daarbij meent hij dat
deze traditie onveranderlijk is: ‘Despite its reputation for unpredictability,
Russia is a remarkably conservative nation whose mentality and behavior
247
33.4 definitief.indd 247
28-12-2011 23:38:24
change slowly, if at all, over time, regardless of the regime in power.’25 Het
probleem met dergelijke constructies is echter dat ze er vaak toe dienen om het
ondemocratische en onliberale karakter van Rusland te bewijzen en te verklaren.
Op deze manier wordt de Mongoolse periode gebruikt om een essentialistisch en
anachronistisch beeld van de Russische geschiedenis te bestendigen.
Daarnaast zijn er ook enkele historici voor wie het Mongoolse Juk een
positievere bijklank heeft. Grigori Vernadskij (1887-1973) vertrok uit Rusland
in 1920 en publiceerde sindsdien als hoogleraar op Yale meerdere studies over
de Russische geschiedenis. Zoals we eerder hebben gezien, speelt ook hier de
persoonlijke en politieke context een grote rol. Hij beweert dat
The Mongol invasion contributed to the downfall of the free political
institutions of the Kievan age and to the growth of absolutism and serfdom.
Russia’s position was further aggravated by the fact that simultaneously with
the Mongol onslaught from the East she was subjected to the Teutonic
drang nach osten from the West.26
Vernadski interpreteert deze historische gebeurtenissen hoofdzakelijk in een
nationaal kader. Hij presenteert het verzet tegen het Mongoolse Juk daarom als
Ruslands nationale bevrijdingsstrijd van zowel de Germaanse als de Mongoolse
machten. Desalniettemin is zijn houding ten opzichte van de Mongolen enigszins
ambivalent. Aan de ene kant maakten zij volgens Vernadski een einde aan de
Gouden Eeuw van de premoderne democratie en egalitarisme tijdens het Kievse
Rijk. Hij benadrukt dat de Moskovische staat na het Mongoolse Juk vrijwel al
zijn politieke vrijheid en sociale gelijkheid had verloren.27 Aan de andere kant
erfde het nieuwe Rusland Mongoolse tradities op het gebied van religie, taal
en diplomatie. Vernadski betoogt zelfs met enige trots dat in deze opzichten
Moskovisch Rusland kan worden beschouwd als de directe opvolger van de
Gouden Horde.28
Hier zien we de eerste contouren van het eurazianisme, een intellectuele
beweging die veel aanhang genoot onder ballingen uit de Sovjet-Unie.29 Deze
eurazianisten sloten zich aan bij een Russische intellectuele traditie die de
historische connectie tussen Rusland en het ‘Oosten’ benadrukte.30 Een centraal
figuur binnen deze beweging was de Russische prins Nikolaj Troebetskoj,
een linguïst en historicus in ballingschap. Naast zijn beroemde taalkundige
verhandelingen schreef hij veel historische werken over de relatie van Rusland
met het ‘Westen’ en het ‘Oosten’. Hoewel hij gedwongen was geweest de
Sovjet-Unie te ontvluchten, vermengt zijn denken Russisch nationalisme met
zowel antiwesterse, orthodox-christelijke als socialistische denkbeelden.31 Voor
Troebetskoj, net als voor de andere eurazianisten, is de Mongoolse periode
beslissend geweest voor de vorming van de Russische nationale identiteit. Hij
beschouwt Dzjengis Khan als de eerste die erin slaagde om Eurazië te verenigen
in een geografisch, etnografisch en economisch geïntegreerd systeem.32 Aangezien
het tsaristische Rusland dit opnieuw realiseerde, kan het worden beschouwd
Skript Historisch Tijdschrift 33.4
33.4 definitief.indd 248
248
28-12-2011 23:38:24
als de echte erfgenaam van het Mongoolse Rijk. Troebetskojs nationalistisch
finalisme leidt hem uiteindelijk tot de conclusie dat Eurazië onder Russische
leiding niets anders dan een eenheid had kunnen worden.
Zijn houding ten opzichte van zowel het Westen als het Oosten kenmerkt zich
door enkele ogenschijnlijke tegenstrijdigheden. Enerzijds bepleit hij de adoptie van
de westerse vooruitgang door Rusland, maar anderzijds meent hij dat verregaande
europeanisering louter zou leiden tot een degeneratie van de Russische natie. De
wending tot het Westen van tsaar Peter de Grote en de andere ‘antinationale’
tsaren had dientengevolge juist geleid tot lijfeigenschap en feodalisme.33 De
Russische natie zou moeten terugkeren naar haar natuurlijke historische pad, wat
enkel bereikt zou kunnen worden door een herwaardering van haar euraziatische
wortels. Dit betekent echter niet dat Troebetskoj het Oosten zoveel hoger
heeft zitten. Net als bij de traditionalisten vinden we ook hier het narratief van
‘achterlijkheid’ en ‘verschil’ terug, nu slechts in een andere – vaak primitivistische
– vorm. In zijn betoog dienen de Mongolen vooral een functioneel doel, namelijk
als alteriteit en tegenbeeld voor het Westen. Het utopische Eurazië van Troebetskoj
en de eurazianisten fungeert dus vooral om de ‘andersheid’ van de Russische natie
te cultiveren, en als ideologisch tegengif voor het marxisme-leninisme.34 Recentelijk
wint deze interpretatie van het Mongoolse Juk weer aan populariteit dankzij het
neo-eurazianisme van historici als Lev Goemiljov.35
Deconstructie en reconstructie
Vanaf de jaren zeventig kwam de traditionele geschiedschrijving van het
Mongoolse Juk onder toenemende druk te staan door nieuwe publicaties
van historici van de revisionistische school. Het doel van deze historici was
om een herziene versie van de Russische geschiedenis te bieden, die gericht
zou moeten zijn op een herwaardering van de originele bronnen zonder de
anachronismen van hun negentiende- en twintigste-eeuwse voorgangers.36 Om
de oude geschiedschrijving, die teveel was beïnvloed door culturele en politieke
vooroordelen, te weerleggen, staan deze revisionisten voor een onbevooroordeelde
en genuanceerde kijk op de Mongoolse periode. In de praktijk betekende dit
een positievere benadering van deze historische episode en een nadruk op de
continuïteiten tussen de pre-Mongoolse, Mongoolse en post-Mongoolse periodes.
Het probleem was echter dat de meeste middeleeuwse bronnen de Mongolen
afschilderden als de wrede bezetters van de Rus’ gebieden. Daarom betoogden
de revisionisten dat deze bronnen op een juiste manier zouden moeten worden
geïnterpreteerd en gecontextualiseerd. Hierbij kwamen nieuwe invalshoeken
aan bod, zoals beeldvorming, representatie en transculturele uitwisseling. Dit
betekende in sommige, maar lang niet alle, gevallen een radicale hervorming van
de conventionele geschiedenissen.
Deze veranderende benadering binnen de historiografie van het Mongoolse
Juk is voor het eerst terug te vinden in het werk van Michael Cherniavsky
(1923-1973). Beeldvorming en representatie nemen een belangrijk deel van zijn
249
33.4 definitief.indd 249
28-12-2011 23:38:24
geschiedschrijving in. Alhoewel hij het begrip niet compleet wil afschrijven,
problematiseert hij het gebruik van het Mongoolse Juk:
The historians of Russia generally interpret the Mongol conquest and yoke as
a diabolus ex machina, an external factor, which interrupted or distorted
the natural, internal logic of Russian historical development. As such the
Tatar Yoke was mainly significant for its implications in later Russian
history; the chief historiographic quest was to find out in what way and to
what extent it actually interrupted or distorted Russian history. Underlying
this procedure was, of course, the particular view each historian had of the
pattern and logic of Russian history as a whole.37
Cherniavsky betoogt dat dit determinisme ertoe leidde dat historici de
Mongoolse invloed op de Russische geschiedenis lang hebben onderschat.
Volgens hem is deze invloed echter terug te vinden in het Russische beeld van
de tsaar: de seculiere en absolute macht die was gevestigd door de Mongoolse
khans werd gerepresenteerd in het tsaaridee. Ofschoon deze aandacht voor
ideeëngeschiedenis vernieuwend is, sluiten zijn ideeën aan bij zijn eurazianistische
voorgangers.38 In navolging van Vernadski ziet ook hij Rusland als de erfgenaam
van het Mongoolse autoritarisme, wat ervoor zorgt dat Cherniavsky de
geschiedenis primair in nationale kaders interpreteert. Zijn geschiedopvatting
staat evenwel op een abstracter niveau. Het zijn nu dus niet zozeer de Mongolen
zelf die zorgden voor het autoritaire element in de Russische geschiedenis, maar
het beeld van de khan dat door de latere tsaren gebruikt kon worden om hun
macht te verstevigen.39 Met deze herijking van de bestaande historiografie slaat
Cherniavsky een nieuwe weg in.
De benadering van de Amerikaanse historicus Charles Halperin sluit zich
hierbij aan en wil zich op twee manieren onderscheiden van de voorgaande
geschiedschrijving. Enerzijds heeft hij – in navolging van Cherniavsky – oog voor
representatie en beeldvorming. Een term als het Mongoolse Juk ziet hij daarom
veeleer als een zeventiende-eeuwse mythe dan als een directe representatie van
een historische werkelijkheid. Anderzijds legt hij in zijn tekstanalyse meer de
nadruk op multi-interpretabiliteit, veranderlijkheid en historisering, waar eerdere
schrijvers veelal uitgingen van het bestaan van een ‘essentie’ in de bronteksten.40
Hetzelfde geldt voor de ‘materiële’ kant van Halperins betoog. Hij spreekt net als
de eurazianisten van een langdurige Mongoolse invloed op Russische politiek,
economie en samenleving, maar het verschil is dat hij deze factoren niet een
statisch karakter toeschrijft. In weerwil van de Russische bronnen die vrijwel
eenduidig negatief zijn ten opzichte van de Mongolen, meent hij dat er veel
positieve relaties en uitwisselingen plaatsvonden tussen de Mongoolse heersers
en de Russische bevolking. Dit geldt volgens hem overigens niet voor religieus
contact, omdat de christelijke en de islamitische religieuze praktijken nu eenmaal
onverenigbaar zouden zijn.41 Dit betekent dat Halperin een hiaat creëert in zijn
argumentatie door religie wel een essentie toe te schrijven.
Skript Historisch Tijdschrift 33.4
33.4 definitief.indd 250
250
28-12-2011 23:38:24
Desondanks probeert hij zich met zijn veronderstelde niet-essentialistische
benadering te onderscheiden van de traditionalistische en euraziatische scholen.42
Dit is echter niet verwonderlijk als men bedenkt dat de overgrote meerderheid
van het te gebruiken bronnenmateriaal de door hem gewenste ‘positieve’ lezing
van de Mongools-Russische relaties in de weg staat. Daarom stelt Halperin
dat de negatieve beeldvorming over en het verzwijgen van deze relaties in de
Russische bronnen te wijten zou zijn aan een ideology of silence: de manier
waarop Russische intellectuelen het ideologische probleem van de Mongoolse
overheersing simpelweg konden negeren.43 Hiermee zet hij zich af van de wat
hij beschouwt als een te letterlijke duiding van de middeleeuwse bronnen door
zijn voorgangers. Om het gat tussen zijn veronderstelde historische realiteit en
het bronnenmateriaal op te vullen maakt Halperin gebruik van interpretatie en
contextualisering.
Dit betekent echter niet dat de benadering van de revisionisten helemaal
losstaat van de eerdere historiografie. Donald Ostrowskij bijvoorbeeld
pretendeert een nieuwe geschiedschrijving voor te staan. Ook hij wil een
positievere lezing van de Mongools-Russische relaties, een die zich afzet tegen het
gebruik van een ‘onderdrukkende mythe’ als het Mongoolse Juk.44 Daarbij is hij
net als Halperin gedwongen om een groot gedeelte van zijn onderzoek te baseren
op deductie, aangezien hij meent dat de bronnen schaars en contradictoir zijn.45
Dit weerhoudt hem er niet van om terug te vallen op de categorieën van zijn
voorgangers en zodoende nieuwe dichotomieën te creëren. Het ontstaan van de
mythe van het Mongoolse Juk is volgens hem te wijten aan de Orthodoxe Kerk.
De Kerk stond onder te grote invloed vanuit Constantinopel; met deze mythe
kon de Kerk zich vervolgens afzetten tegen de ongelovige Mongolen. Ostrowski
probeert met deze theorie om de politiek-culturele verhoudingen in Mongools
Rusland in twee tegengestelde culturele blokken te vatten: de Kerk met
Byzantijnse invloeden en de staat met Mongoolse invloeden.46 Met deze scherpe
tegenstelling tussen de Byzantijnse en Mongoolse cultuur verruilt hij – net als
Cherniavsky – de traditionalistische en eurazianistische tegenstellingen, zoals die
tussen Europa en Azië of Rusland en Mongolië, voor een nieuwe dichotomie. De
basis van zijn theorie en benaderingswijze vertoont daarom veel continuïteit met
de eerdere literatuur.
Conclusie
Het Mongoolse Juk is een zeer beladen term gebleken en staat vaak voor meer
dan slechts een historische periode. In de historiografie is een groot aantal
connotaties en beelden de revue gepasseerd: achterlijke Mongolen, gewelddadige
en autoritaire Russen, ‘Oost’ en ‘West’, liberale en onliberale Russen, euraziatisch
Rusland, religie als onderdrukkende of als bevrijdende kracht, om er maar
een paar te noemen. Uiteindelijk leidt dit veel historici tot de conclusie dat de
Mongoolse periode symbool staat voor een Russische ‘kern’. Deze ideeën die
betrekking hebben op de aard van de Russische nationale identiteit zijn vaak
251
33.4 definitief.indd 251
28-12-2011 23:38:24
te herleiden tot de houding die de desbetreffende historicus innam ten opzichte
van de Sovjet-Unie. Voor de hier besproken ballinghistorici was deze kwestie
des te meer pregnant, aangezien de positie van vluchteling hun dwong tot het
formuleren van een tegen-identiteit. Om deze reden vervulde de Mongoolse
periode in het nationale bewustzijn van deze historici een cruciale rol. De
revisionisten hebben geprobeerd om te breken met deze essentialistische traditie,
wat ervoor heeft gezorgd dat het wetenschappelijk onderzoek de afgelopen
decennia in toenemende mate gericht is geweest op een positieve benadering
van de Mongools-Russische geschiedenis en op het benadrukken van de
continuïteiten tussen de Mongoolse en de post-Mongoolse periodes.
Hiermee wil ik echter niet suggereren dat de oude wetenschap enkel ‘fout’
is geweest en de nieuwe ‘goed’. Anachronismen zijn er ook bij de revisionistische
historici te ontdekken. Bovendien is het moeilijk om te spreken van
‘vooruitgang’, aangezien ook historici als Vernadski, Troebetskoj en Miljoekov
invloed hebben gehad op de revisionisten.47 Alhoewel de revisionisten zich
hebben willen distantiëren van hun voorgangers, is een harde scheiding tussen
de vroege en latere historiografie geen goede representatie van de verhoudingen.
Het is daarom belangrijk om altijd oog te houden voor continuïteit en
diversiteit in de historiografie. Bovendien heb ik de besproken werken niet
willen beoordelen op de kwaliteit van het bronnenonderzoek, maar heb ik me
zoveel mogelijk geconcentreerd op de gebruikte categorieën en methoden in het
wetenschappelijk onderzoek naar het Mongoolse Juk. Het is hiermee duidelijk
geworden dat dergelijke founding myths aan constante verandering onderhevig
zijn en dat de interpretatie hiervan afhankelijk is van de auteur, plaats en tijd.
Op een algemeen niveau heb ik willen wijzen op het belang van de historische
context waarin de historicus zich bevindt, en op de interactie tussen herinnering
en geschiedschrijving. De centrale positie die het eurazianisme in de huidige
Russische politiek inneemt, maakt tevens duidelijk dat deze herinnering nog
uitermate levend is.48 Uiteindelijk lijkt Djzengis Khan hiermee zijn schaduw ver
vooruit te hebben geworpen.
Noten
1
Ik gebruik hier de term ‘Gouden
Horde’, maar daarbij dient wel
te worden opgemerkt dat dit een
Moskovische, anachronistische,
zestiende-eeuwse term is. Om echter
geen verwarring te creëren met de
bestaande historiografie, zal ik in dit
artikel deze term toepassen.
Dit artikel is voortgekomen uit een
onderzoek dat gedaan is onder
begeleiding van prof. dr. M. Kemper.
Mijn dank gaat uit naar hem voor zijn
waardevolle opmerkingen
2
C.J. Halperin, The Tatar Yoke
(Columbus 1986) 17. In de historiografie
worden zowel de termen ‘Mongools Juk’
als ‘Tataars Juk’ gebruikt.
3
Anthony D. Smith gebruikt de term
mythomoteur om de vormende mythe
van een natie te beschrijven. Hij ziet
dit als een essentieel onderdeel van het
complex van mythes, symbolen,
waarden en herinneringen dat aan de
basis staat van een nationale of etnische
Skript Historisch Tijdschrift 33.4
33.4 definitief.indd 252
252
28-12-2011 23:38:24
identiteit. Het problematische aan deze
term is echter dat Smith een
mythomoteur benadert als een min of
meer statische entiteit, terwijl nationale
identiteiten aan constante verandering
onderhevig kunnen zijn. Anthony D.
Smith, The ethnic origins of nations
(Oxford en Malden 1986) 14-15.
4
S. Plokhy, The origins of the Slavic
nations (Cambridge 2006) 132-133.
S. Franklin en E. Widdis, National
identity in Russian culture. An
introduction (Cambridge 2004) 76.
5
Kijk voor een degelijke, maar wellicht
enigszins verouderde, behandeling van
de Sovjethistoriografie bij C.J. Halperin,
‘Soviet historiography on Russia and the
Mongols’, Russian review 41 (1982) 306 322.
6
C. Halperin, ‘Omissions of national
memory. Russian historiography on the
Golden Horde as politics of inclusion
and exclusion’, Ab imperio 3 (2004) 131 144. M. Bilz-Leonhardt, ‘Deconstructing
the myth of the Tatar Yoke’, Central
Asian Survey 27 (2008) 33-43.
7
P. Miljoekov, History of Russia. From the
beginnings to the empire of Peter the
Great I (New York 1968) 98-100.
8
M.K. Stockdale, Paul Miliukov and the
quest for a liberal Russia 1880-1918
(Ithaca en Londen) xii.
9
V.A. Rijasanovski, Fundamental
Principles of Mongol Law (2e druk;
Indiana 1965) 316.
10
Ibidem, 262.
11
Ibidem, 256.
12
P. Vitello, ‘Nicolas V. Riasanovsky dies at
87; Set standard for Russian history’, The
New York Times, 28 mei 2011.
13
N.V. Riasanovsky, A history of Russia (6e
druk; Oxford en New York 2000) 73.
14
Zie voor een uitstekende verhandeling
over het gebruik van backwardness als
troop in de nationalismehistoriografie
M. Todorova, ‘The trap of backwardness:
modernity, temporality, and the study
of Eastern European nationalism’, Slavic
review 64 (2005) 140-164, aldaar 145-147.
15
N.V. Riasanovsky, A history of Russia, 75.
16
Ibidem, 74.
17
N.V. Riasanovsky, Russian identities. A
historical survey (Oxford 2005) 61.
18
Dit is een negentiende-eeuws Russisch
aforisme. M.A. Berdy, ‘Scratch a Russian
word, find a Tatar one’, The Moscow
Times, 30 september 2005.
19
Th. of Swynnerton, ‘Szamuely, Tibor
(1925-1972)’, Oxford Dictionary of
National Biography (versie oktober
2004), http://www.oxforddnb.com/view/
article/31745 (4 januari 2011).
20
T. Szamuely, The Russian Tradition
(London 1974) 10. Het accent staat ook in
de oorspronkelijke tekst.
21
Ibidem, 20-21.
22
J. Chambers, The devil’s horsemen.
The Mongol invasion of Europe (London
1979) 167. Voor andere behandelingen
van het ‘Mongoolse Juk’ in de westerse
historiografie bekijk K.A. Wittfogel,
Oriental despotism. A comparative study
of total power (New Haven 1957) 219-
225. O. Halecki, The limits and divisions
of European History (London en New
York 1950) 108-109.
23
R. Pipes, ‘Flight from freedom. What
Russians think and want’, Foreign affairs
83 (2004) 9-15, aldaar 9.
24
R. Pipes, Russia under the Old Regime
(London 1974) 57.
25
Pipes, ‘Flight from freedom’, 9.
26
G. Vernadski, The Mongols and Russia.
A history of Russia III (New Haven en
London 1953) v.
27
Ibidem, 344-345. Ibidem, 366-367.
28
Ibidem, 388.
29
S. Mazurek en G.R. Torr, ‘Russian
Eurasianism. Historiosophy and
ideology’, Studies in East European
253
33.4 definitief.indd 253
28-12-2011 23:38:24
thought 54 (2002) 105-123, aldaar 108.
30
V. Tolz, Russia. Inventing the nation
(New York 2001) 144-147.
31
N.S. Troebetskoj, ‘Europe and mankind
(1920)’, in: A. Liberman (red.), The legacy
of Genghis Khan and other essays on
Russia’s identity (Michigan 1991), 50-52.
32
N.S. Troebetskoj, ‘The legacy of Genghis
Khan. A perspective on Russian history.
Not from the West but from the East
(1925)’, in: Liberman (red.), The legacy,
227.
33
Ibidem, 222.
34
Mazurek en Torr, ‘Russian Eurasianism’,
105-106.
35
Riasanovsky, Russian identities, 235.
36
M. Cherniavsky, ‘Introduction’, in: Ibidem
(red.), The structure of Russian history.
Interpretive essays (New York 1970) vii ix, aldaar viii-ix.
37
M. Cherniavsky, ‘Khan or basileus.
An aspect of Russian Mediaeval political
theory’, Journal of the history of ideas 20
(1959) 459-476, aldaar 459.
38
Ibidem, 473-474.
39
Ibidem, 476.
40
Ibidem, 13-14. Anachronismen zijn
Halperin echter ook niet vreemd,
bijvoorbeeld wanneer hij verwijst naar
een vermeende Germaanse drang nach
Osten in de Middeleeuwen. Ibidem, 26.
41
C.J. Halperin, ‘The ideology of silence.
Prejudice and pragmatism on the
Medieval religious frontier’, Comparative
studies in society and history 26 (1984)
442-466, aldaar 460-462.
42
Halperin, The Tatar Yoke, 13.
43
Vgl. Ibidem, 27. S. Franklin, ‘The Tatar
Yoke (review)’, The Slavonic and East
European review 66 (1988) 133-135, aldaar
135.
44
Donald Ostrowski, Muscovy and the
Mongols. Cross-cultural influences on the
steppe frontier, 1304-1589 (Cambridge
1998) 248
45
Donald Ostrowski, ‘The Mongol origins
of Muscovite political institutions’, Slavic
review 49 (1990) 525-542, aldaar 542.
46
Ostrowski, Musovy and the Mongols, 246.
47
Ibidem, 9 en 245. Ostrowski, ‘Moscovite
political institutions’, 535-536. Halperin,
The Tatar Yoke, 16 en 194, n.21.
48
Alan Ingram, ‘Alexander Dugin:
geopolitics and neo-fascism in post-Soviet
Russia’, Political Geography 20 (2001)
1029-1051, aldaar 1046-1047.
Skript Historisch Tijdschrift 33.4
33.4 definitief.indd 254
254
28-12-2011 23:38:24
Download