Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 5

advertisement
DE
SCHOOLSTRIJD
dertig jaar op zich wachten; zij kreeg pas vorm in de lager-onderwijs-wet
van 1920 die bepaalde dat het bijzonder lager onderwijs (voor het middelbaar en voorbereidend-hoger onderwijs werd enige tijd later een overeenkomstige regeling getroffen) op eenzelfdewijze gefmancierd zou worden als
het openbaar onderwijs. Twintig jaar later, in 1940, ontving ongeveer
twee-derde van alle leerlingen lager onderwijs op bijzondere scholen, d.w.z.
onderwijs op protestantse of katholieke grondslag.
Men moet niet de kracht van overtuiging onderschatten waarmee die
Schoolstrijd tientallen jaren lang gevoerd was - door de protestanten, dunkt
ons, heftiger nog en met nog sterker persoonlijke inzet dan door de katholieken. Eenvoudige katholieken volgden hun pastoor en hun bisschop; door de
meeste protestanten werd de eigen verantwoordelijkheid dieper beseft. De
protestanten hadden de strijd ook vroeger aangebonden dan de katholieken
en zij hadden hem in een milieu gevoerd waarin de liberalen sterker waren.
Intussen was het door beiden, katholieken èn protestanten, als grof onrecht
gevoeld, ja als een aantasting van hetgeen het geloof voorschreef, dat niet
de ouders zèlf zouden bepalen welk onderwijs hun kinderen zouden ontvangen.
De bijzondere scholen gingen als regel van verenigingen uit welker
besturen verantwoordelijk waren voor de aanstelling C.q. het ontslag van
het personeel en voor de keuze der leermiddelen. Daarin waren die besturen
geheel vrij. In de katholieke wereld waar die schoolbesturen vaak samenvielen met de kerkbesturen (een en ander binnen de parochies met overheersende invloed van de pastoors), waren de scholen gegroepeerd naar de
verschillende diocesen die elk het werkterrein waren van bisschoppelijke
inspecteurs. Schoolbesturen en inspecteurs kregen sinds de jaren' 20 aanwijzingen van een landelijk bureau: het Rooms-Katholiek Centraal Bureau
voor Opvoeding en Onderwijs waarvan in '40 mgr. Th. J. F. Verhoeven
directeur was. Mgr. Verhoeven was een studievriend van aartsbisschop de
Jong; hij was diens naaste adviseur in onderwijszaken - en een plooibaar
man, veel inschikkelijker dan de aartsbisschop. Onze lezer herinnert zich
misschien dat Verhoeven een van de twee auteurs was van een voor mgr. de
Jong opgesteld concept-rondschrijven waarin na Seyss-Inquarts installarietoespraak (29 mei '40) alle katholieken een tegemoetkomende houding
jegens de bezetter aangeraden werd, en dat mgr. de Jong geërgerd ('Ik wil
geen tweede Innitzer zijn') het concept niet eens ten einde had willen
lezen.
In de protestantse wereld was de organisatie veel minder overzichtelijk
dan in de katholieke. Hierin kwamen de stromingen en tegenstromingen
tot uiting die in de negentiende eeuw bij de protestanten nieuwe verdeeld-
359
Download