Schoolbestuur 2

advertisement
WAT BETEKENT DE KERKKRITIEK VAN KATHOLIEKEN?
In mijn vorige bijdrage noemde ik dat de katholieke kerk binnen de geloofsbeleving van
katholieken een centrale rol speelt. Dat klinkt u misschien vreemd in de oren want katholieken, of
ze nou kerkelijk of onkerkelijk zijn, staan in de regel vooral bekend om hun kritische houding ten
opzichte van de kerk 1, iets wat doorgaans wordt opgevat als een teken van mentale afstand. Dat
is ook wel verleidelijk, vooral als kritiek bijna de enige manier is waarop de kerk ter sprake komt.
Toch kwam ik in mijn onderzoek naar de beleving van het katholicisme onder drie generaties van
kerkelijke en onkerkelijke katholieken 2, tot een genuanceerder beeld. In deze bijdrage licht ik dat
graag toe met behulp van enkele onderzoeksbevindingen.
DE BETROKKEN SPREEKSTIJL
Een eerste signaal vormde de manier waarop gesproken werd; de spreekstijl3. Die was doorgaans
uitgesproken bewogen, en dan in het bijzonder als binnen de gesprekken over de katholieke
godsdienst en kerk aan de orde waren. In de spreekstijl tekenden zich dan emoties af: tranen,
vuistslagen op de tafel, stilte, wijzen naar een Mariabeeld, de handen die ten hemel werden
geheven of het ijsberen door de kamer. Met behulp van het lichaam maakte men dan duidelijk,
waar men geen woorden voor had. Niet alleen het zwijgen maar ook het spreken getuigden nogal
eens van een grote betrokkenheid bij het katholieke geloof. De toon liet dan boosheid zien, of
verdriet, verlangen of heimwee. Het was daarbij echter opvallend, dat die bewogen toon, nogal
eens in contrast stond met dat wat inhoudelijk gezegd werd. Om een voorbeeld te noemen: de
uitspraak dat iemand zich emotioneel los heeft weten te maken van de kerk en dat de kerk nu
geen rol meer speelt binnen het eigen leven, is dubbelzinnig als die woorden haperend en met een
verstikte stem gezegd worden. De spreekstijl sprak dus nogal eens een eigen taal; de taal van
emotionele betrokkenheid bij de kerk die soms op het vlak van de inhoud werd ontkend of
genivelleerd.
Binnen het onderwijs is dat herkenbaar: binnen scholen bijvoorbeeld als het gaat om een
methode voor het vak Godsdienst of Levensbeschouwing. Of rond de discussie over het al dan
niet schrappen van de K uit de naam. De betrokken spreekstijl laat zien dat er betekenissen in het
geding zijn, die het verbale en rationele overstijgen.
DE KERK ALS CENTRAAL THEMA
Binnen mijn onderzoek gaf naast de spreekstijl, ook de inhoud te denken. Want vragen over het
persoonlijke geloof werden geregeld beantwoord door in te gaan op ervaringen met de kerk, of
op visies op de kerk. Dat liet als zodanig al zien hoe centraal de kerk was. De katholieken die ik
interviewde maakten zich niet druk om theologische discussies over de juiste manier om over
God of de triniteit te denken. Discussies over de vraag of de slang in Genesis 3 wel of niet sprak
en hoe letterlijk je dat moet nemen, zouden ze maar matig interessant vinden. Waar deze
katholieken zich druk over maakten, dat was de kerk. Ook binnen het onderwijs speelt dit: in de
1
Zo stelt bijvoorbeeld G. Groener vast dat katholieken tegenwoordig niet meer trots zijn op hun kerk, terwijl ze
dat in de tijd voor en na Vaticanum II wel waren. Zie: Ingewijd en toegewijd. Profiel en vorming van de
parochiepastor. 2003.Zoetermeer: Meinema, p. 138
2
A.J.M. Elshof. 2009. Van huis uit katholiek. Een praktisch-theologisch onderzoek naar de ontwikkeling van
religiositeit in drie generaties van rooms-katholieke families. Delft: Eburon
3
Dat de semiotische analyse, vooral de subjectale semiotiek aandacht heeft voor de non-verbale uitingsvormen
die het spreken begeleiden, maakt deze onderzoeksmethode interessant voor onderzoek naar onderwerpen die
gevoelig liggen (bijvoorbeeld seksualiteit) of voor thema’s die het bereik van het verbale en het cognitieve per
definitie overschrijden (bijvoorbeeld religie). Zie: G. Lukken & J. Maas. 1996. Luisteren tussen de regels. Een
semiotische bijdrage aan de praktische theologie. Baarn: Gooi&Sticht. Zie ook: T Elshof. 2004. Hoe te spreken
over het ‘heilige’? In: Kwalon. Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek in Nederland. nr.9, pp. 39-43
manier waarop scholen zoeken naar een weg om op een manier die past bij hun situatie, contact
te onderhouden met de kerk. Net als in mijn interviews bestaat er ook binnen het onderwijs
moeite met wat dan ‘de kerk als instituut’ genoemd wordt en waarmee de bestuurlijke,
organisatorische en hiërarchische kanten van de kerk worden gerangschikt4. Die moeite met de
kerk als instituut neemt echter ook binnen het onderwijs, net als onder kerkelijke en onkerkelijke
katholieken, het verlangen niet (altijd) weg naar een kerk als geloofsgemeenschap die ook het
onderwijs wil en kan inspireren.
LAAG VAN DE ERVARING EN VAN DE VISIE
In mijn onderzoek vielen me bij die betrokkenheid bij de kerk op, dat er een discrepantie was
tussen de ervaringen met de kerk, en de visie op de kerk.
Om met de ervaringen te beginnen: er werd veelvuldig over ervaringen verteld: positieve en
negatieve. Het waren ervaringen van vreugde en geborgenheid die soms vermengd met heimwee
verteld worden: de plechtige kerkdiensten met de bijzondere sfeer, de geur van wierook, het
Mariabeeld thuis, het kruisje voor het slapen gaan, het vastentrommeltje dat open mocht, de
doop van je kind, dat je voor het eerst ter communie mocht en er echt bij hoorde, de
geborgenheid van het wij-gevoel, de innigheid van het Godsvertrouwen. Zulke ervaringen lieten
zien hoe vanzelfsprekend het kerkelijke leven ooit was. “We waren van die blije
katholieken…gewoon, die niet zo hoefden na te denken. Dat hoefde ook echt niet. Want je had
vertrouwen in het feit dat de katholieke kerk……..over twintig jaar is er nog eentje dus…….” En
er waren er ook negatieve ervaringen, met name de seksuele moraal en de daarmee verbonden
biechtpraktijk, die tot weerstand en boosheid konden leiden, maar die ook gewoon aanvaard
werden als iets dat er gewoon bij hoorde en waar je een omgang mee zocht en vond.
Bijvoorbeeld door elders te biecht te gaan. Of door aan een bepaald ritueel als de kerkgang van
de vrouw na de bevalling, een andere en meer positieve betekenis te geven die niet helemaal
overeen kwam met de betekenis die de kerk eraan gaf. Moeite hebben met de kerk leidde dus
veelal niet tot kerkverlating. Dat gebeurde toen niet, wellicht mede als gevolg van de sociale en
kerkelijke druk, maar dat gebeurde ook achteraf niet. Andere onderzoeken bevestigen mijn
waarneming. De uittocht uit de kerk vanaf de zestiger jaren was doorgaans niet het gevolg van
negatieve ervaringen met de kerk. Ervaringsverhalen hebben namelijk zelden de kleur van een
breuk met de kerk of een bevrijding uit de kerk. Het gaat veeleer om een geleidelijk wegdrijven
uit de kerk, terwijl dat wegdrijven gepaard gaat met positieve herinneringen aan diezelfde kerk.
De grote kerkverlating ontstond, anders dan wel eens wordt voorgesteld, ook niet omdat mensen
ophielden te geloven wat ze eerder wel geloofden. Dat de godsdienstige subcultuur verdween,
waarbinnen de godsdienst zo beleefd werd en betekenis had, speelde een veel grotere rol5.
Merkwaardig genoeg werken de ervaringen van katholieken met de kerk, betrekkelijk weinig door
in hun visie op de kerk. Dat merkte ik in mijn onderzoek. Want de visie op de kerk bracht
voornamelijk kerkkritiek naar voren en ging aan de ervaringslaag waarin ook het positieve
voorkwam, voorbij. Van Rooden, die een vergelijkbare discrepantie waarnam, verklaart die door
te stellen dat die wereld van toen, verdwenen is en onbegrijpelijk geworden. In onze tijd staan
4
Zie F. van Iersel 2012. The role of the Roman Catholic Church in Dutch Society illustrated by its new Focus on
the Catholic Social Teaching. Seite-Meeting at Bovendonk, Hoeven. ref. to: C. de Voogd 2000. Histoire de
Pays-Bas. Paris. Van Iersel verklaart die houding deels vanuit het verleden: de eeuwen van schuilkerken en
maatschappelijke achterstelling brachten een assertief lekenkatholicisme voort dat zich had weten te handhaven
zonder bisschoppelijke leiding. Zie ook: S. Sunier. 2004. Naar een nieuwe schoolstrijd? In: Bijdragen en
Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. nr. 4. Pp. 552-576
5
P. van Rooden. 2004. Oral history en het vreemde sterven van het Nederlandse christendom. In: Bijdragen en
Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. nr. 4, pp. 524-551. Zie ook: Marga Kerklaan. 1987.
‘Zodoende was een vrouw maar een mens om kinderen te krijgen’. 300 brieven over het roomse huwelijksleven.
Baarn: Ambo
ook op religieus vlak, individuele vrijheid, mondigheid en authentiek gevoel centraal. Vanuit de
bril van de individuele zoektocht naar een authentieke religiositeit, wordt de religiositeit van toen
gediskwalificeerd als niet zelf gekozen maar opgelegd, niet persoonlijk maar collectief, niet van binnen uit
maar van boven af, niet vrij maar afgedwongen en niet individueel maar institutioneel. Het verleden wordt in
contrast gesteld met het heden, en alleen als contrast, zo zegt hij, is het verleden nog te begrijpen
6
. Kritiek op het verleden en op de eigen vreemd geworden kerkelijke betrokkenheid is dus een
houding waarmee mensen proberen om hun verleden te integreren in hun levensverhaal: door
zich ervan te distantiëren.
Zijn waarneming vind ik herkenbaar. Het verklaart de discrepantie tussen ervaringen met de kerk
en visie op de kerk binnen mijn onderzoek. Het verheldert dat een negatieve visie op de kerk niet
zomaar voortkomt uit persoonlijke ervaringen, maar mee ingegeven wordt door een cultuur die
met het eigen verleden in het reine wil komen en aan individuen dit kader aanreikt waarmee het
verleden begrepen kan worden. Dat verklaart ook, dat er kerkkritiek is, terwijl er geen
persoonlijke negatieve ervaringen zijn opgedaan.
Deze benadering is daarnaast ook vruchtbaar want het betekent dat ook als er alleen kritiek geuit
wordt, dit niet hoeft te betekenen dat er alleen kritiek leeft. Een kritische visie op de kerk kan met
andere woorden goed gepaard gaan met positieve ervaringen. Dat die niet snel ter sprake komen
heeft diverse redenen, zoals de huiver om met een gediskwalificeerde godsdienst als de roomskatholieke te worden geassocieerd of het gegeven dat de katholieke geloofsbeleving niet goed
aansluit bij een cultureel klimaat dat persoonlijke verwoording en verantwoording hoog in het
vaandel heeft staan. Dat positieve ervaringen niet of niet luid klinken, betekent dus niet per
definitie dat ze er niet zijn. Ze kunnen er wel degelijk zijn, zoals er ook verlangens zijn in de
richting van de kerk. Het laatste punt dat ik hier graag wil noemen is, dat juist de kerkkritiek
daarvan de drager kan zijn. Ook binnen het onderwijs kan kerkkritiek gepaard gaan met
verlangen. Ook daar kan de felheid waarmee kritiek soms wordt geuit, hiervan een signaal zijn.
KRITIEK ALS VERLANGEN
Het kan namelijk op een betrokkenheid bij de kerk wijzen die groter is dan men beseft of wil
weten. De kritiek drukt dan niet zozeer distantie tot de kerk uit, maar hoop: eventueel
teleurgestelde hoop. Bij kerkelijke en onkerkelijke katholieken en misschien ook binnen de wereld
van het katholieke onderwijs. Deze kritiek, die uit het hart gegrepen is van gedoopte en gevormde
katholieken die vooral in hun boosheid van hun betrokkenheid bij de kerk blijk geven, is naast
zorgwekkend en serieus te nemen ook hoopgevend. Want het wijst erop dat de kerk een
belangrijker plaats inneemt in de religiositeit dan katholieken beseffen of willen weten. Het belang
van de kerk komt soms alleen naar voren in ervaringen van gemis. In het niet gerealiseerde
verlangen dat de kerk sacramenteel is; teken en instrument van Gods heil dat op mens en wereld
betrokken is en dat de kerk ook iets realiseert van het Evangelie dat ze verkondigt. Precies
daarom weegt het zwaar, binnen mijn onderzoek maar ook binnen de katholieke
onderwijswereld, als het kerkelijke doen en laten of het handelen van een concrete ambtsdrager
niet aan de sacramentele roeping beantwoordt. De woede op (machts)misbruik door de kerk en
de clerus is groter dan de woede op (machts)misbruik door anderen. Ook onder die boosheid kan
het verlangen schuil gaan naar een kerk die aan haar sacramentele bestemming beantwoordt 7.
Ook in de betrokken kritiek op de kerk, tekent zich kerkelijke betrokkenheid af.
Van Rooden,
Het gegeven dat de misstappen van ambtsdragers de kerk als geheel wordt aangerekend, geeft aan het godsdienstige
besef uitdrukking dat Lumen Gentium 28 maar ook de Katechismus van de Katholieke Kerk in 1552 en 1553
vertolken, dat de priester de katholieke kerk vertegenwoordigt en belichaamt .
6
7
Download