Volkenrecht Volkenrecht Ige F. Dekker, Nico J. Schrijver 1 Nederlandse jurisprudentie Immuniteit van jurisdictie Op 22 december 1989 deed de Hoge Raad uitspraak in een arbeidsgeschil tussen de Verenigde Staten en de Nederlandse Van der Hulst, die, na twee maanden te hebben gewerkt bij de Amerikaanse ambassade in Den Haag, ontslagen werd 'for security reasons'. De vraag was of de Verenigde Staten zich terecht konden beroepen op een in het volkenrecht erkende uitzondering die de rechtsmacht van de Nederlandse rechter uitsluit (vgl. art. 13a Wet AB; zie ook de kwestie Zaïre, Katern 27, AA 37(1988)6, p. 1132). In het arrest wijst de Hoge Raad op de tendens het beroep van staten op immuniteit van jurisdictie slechts toe te laten voor overheidsonderhandelingen (acta iure imperii) en dus uit te sluiten voor bijvoorbeeld privaatrechtelijke overeenkomsten en de daaruit voortvloeiende geschillen. Verwezen wordt naar het Europese Verdrag inzake staatsimmuniteit van 1972 (Trb. 1973, 43) en het ILC ontwerp inzake 'Jurisdictional Immunities of States and their Property' van 1986 (26 ILM 1987, 625). Deze hoofdregel geldt, volgens de Raad, ook als de vreemde Staat de arbeidsovereenkomst wil opzeggen door middel van een typische overheidshandeling. Maar, zo stelt de Raad (in navolging van de rechtbank), op deze regel bestaan uitzonderingen en één daarvan doet zich in dit geval voor: bij het uitoefenen van zijn diplomatieke missie en zijn consulaire diensten in het gastland is de vreemde Staat bevoegd om redenen van staatsveiligheid het aangaan of voortbestaan van een privaatrechtelijke overeenkomst te laten afhangen van het resultaat van een veiligheidsonderzoek. En dat laatste staat niet ter beoordeling van de wederpartij of de rechter van het gastland (RvdW 1990, 15). Het is de vraag of met het aanvaarden van deze 'escape' de eerder bedoelde tendens in feite niet wordt omgebogen. Conflict van verdragen Op 30 maart 1990 deed de Hoge Raad uitspraak in de zaak S., een in Nederland gelegerde Amerikaanse militair, die bekend heeft zijn 1588 KATERN 36 Volkenrecht echtgenote te hebben gedood en in stukken te hebben gesneden. De Verenigde Staten hebben, krachtens art. VII (3)(a)(l) van het NAVO statusverdrag {Trb. 1953, 10), voorrang van rechtsmacht voor de berechting van dit misdrijf en zij vroegen op grond daarvan de overlevering van de verdachte. Hiertegen verzette S. zich door middel van twee kort geding procedures tegen de Nederlandse Staat. Dit met name vanwege het feit dat hij, ingevolge art. 118 van de Amerikaanse Uniforme Code of Military Justice, voor dit misdrijf ter dood zou kunnen worden veroordeeld. Uiteindelijk verbood de Hoge Raad de Staat S. aan de Amerikaanse autoriteiten over te leveren omdat het 'doodstrafrisico' in strijd is met het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en met name het daarbij behorende Zesde Protocol inzake het doodstrafverbod {RvdW 1990, 76; vergelijk ook de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 7 juli 1989 in de Soering-zaak, Series A nr. 161; NJ 1990, 158 en Katern 33, AA 38(1989) 12, p. 1402). Vanuit algemeen volkenrechtelijk oogpunt is dit arrest interessant omdat de Hoge Raad hier geconfronteerd werd met verdragsverplichtingen die niet met elkaar te verenigen zijn, ook niet aan de hand van een onderlinge rangorde. Art. 30 van het Weens Verdragenverdrag van 1969 is hier immers niet van toepassing. Dat geeft de Staat echter geen vrij spel. De Hoge Raad overwoog dat het enkele feit dat de Staat zich tot een bepaalde gedraging bij verdrag heeft verplicht, de Nederlandse rechter niet belet te beoordelen of deze gedraging inbreuk maakt op een andere verdragsnorm waaraan burgers rechtstreeks rechten kunnen ontlenen. Dit uitgangspunt aanvaardde de Hoge Raad eerder in het zogenaamde Kruisrakettenarrest van 10 november 1989, RvdW 1989, 254 (vgl. Katern 34, AA 39(1990)3, p. 1478). In zo'n situatie dienen de belangen die bij de nakoming van de verdragsverplichtingen in het geding zijn te worden afgewogen. In het onderhavige geval meende de Raad dat, 'gezien het grote gewicht dat moet worden toegekend aan het recht niet de doodstraf te ondergaan', die afweging 'niet anders dan in het voordeel van S. (kan) uitvallen.' Zie verder het artikel van B.P. Vermeulen in 15 NJCM Bulletin 1990, p. 429. Indien de Nederlandse strafrechter, zoals het Hof te Amsterdam heeft beslist, in deze zaak geen rechtsmacht heeft ontstaat toch een zeer onbevredigende situatie. De enige uitweg daaruit lijkt vooralsnog, zoals ook de Advocaat-Generaal Strikwerda in zijn scherpe conclusie aangeeft, dat de Verenigde Staten alsnog de garantie geven dat een mogelijk op te leggen doodstraf niet zal worden uitgevoerd, waarna tot overlevering zou kunnen worden overgegaan. Terzijde is vermeldenswaard dat de Algemene Vergadering van de VN op 15 december 1989 met 59 stemmen vóór (waaronder Nederland), 26 tegen (24 ontwikkelingslanden, Japan en de Verenigde Staten) en 48 onthoudingen een Tweede Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burger- en politieke rechten van 1966 aannam, dat zich richt op afschaffing van de doodstraf (A/Res/44/128 annex). 2 Zuid-Afrika In december 1989 kwam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, nog tijdens haar gewone zitting, in een bijzondere — de 16e — zitting bijeen voor het bespreken van 'Apartheid en de destructieve gevolgen daarvan in zuidelijk Afrika'. Zeer opmerkelijk is dat de Declaratie over dit onderwerp aan het slot van de zitting met algemene stemmen werd aangenomen (A/Res/S-16/1 annex, 14 december 1989). Anders dan in de vele voorgaande resoluties van de Algemene Vergadering over ZuidAfrika ontbreken nu de bekende passages waartegen vooral de westerse landen bezwaar hadden. Verwijzingen naar bijvoorbeeld het 'racist minority régime', de 'legitimate armed struggle of the oppressed people' en het verder opvoeren van economische sancties tegen ZuidAfrika zijn nu achterwege gelaten. De Declaratie staat in het teken van het politieke veranderingsproces dat zich in ZuidAfrika aan het voltrekken is. Zij is in belangrijke mate gebaseerd op de zogenaamde Verklaring van Harare, waarin het onderhandelingsplan van het ANC voor de beëindiging van het apartheidsstelsel is neergelegd en dat eerder steun kreeg van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid en van de Niet-Gebonden Landen (zie VN-doc. klAAjd91 annex en A/44/551 annex). In de Declaratie wordt in de eerste plaats ingegaan op de doelstellingen van de onderhandelingen, waarvan de belangrijkste is het totstandbrengen van een verenigde, niet-raciale en KATERN 36 1589 Volkenrecht democratische Zuidafrikaanse staat. In de tweede plaats worden de maatregelen genoemd die het Zuidafrikaanse regime dient te nemen voor het scheppen van een onderhandelingsklimaat, waaronder het vrijlaten van alle politieke gevangenen en het opheffen van de noodtoestand. Zoals bekend, zijn deze maatregelen voor een belangrijk deel al uitgevoerd. In de derde plaats worden enkele richtlijnen voor het onderhandelingsproces gegeven, zoals een vroegtijdige overeenstemming over de wijze van opstelling van een nieuwe grondwet en over de rol van de internationale gemeenschap in de overgangsfase naar een democratische samenleving. Tot slot stellen de leden van de Verenigde Naties dat de bestaande maatregelen tegen Zuid-Afrika, waaronder het wapenembargo, gehandhaafd dienen te blijven tot dat 'ingrijpende en onomkeerbare veranderingen' zijn doorgevoerd. Wellicht mede onder invloed van het bezoek van Nelson Mandela hebben de lidstaten van de Europese Gemeenschappen, op de Europese top van 25 en 26 juni 1990 te Dublin, zich nog eens uitdrukkelijk bij deze oproep aangesloten. 3 Ontwikkelingsstrategie Op 1 mei 1990 nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties tijdens haar 18e Speciale Zitting bij consensus een Verklaring aan inzake Internationale Economische Samenwerking, in het bijzonder revitalisering van economische groei en ontwikkeling van ontwikkelingslanden (A/Res/S-18/3). Het was reeds 15 jaar geleden dat de Algemene Vergadering een algemene Verklaring aannam over de richting van internationale economische samenwerking (zie A/Res/3362/S-VII, 1975 en de NIEO-resoluties van 1974). In de tussentijd zijn wel een internationale ontwikkelingsstrategie voor de jaren '80 (zie Katern 1, AA 30(1981)11, p. 40), een Verklaring inzake het Recht op Ontwikkeling (zie Katern 24, AA 36 (1987)9, p. 982), en diverse slotverklaringen van UNCTAD-conferenties tot stand gekomen (over UNCTAD-VII Katern 25, AA 37(1988)1, p. 1030). In haar Verklaring van mei 1990 constateert de Algemene Vergadering dat de jaren '80 voor veel mensen en landen in de Derde Wereld een verloren decennium voor ontwikkeling zijn geweest. In de verminderde ideologische tegen1590 KATERN 36 stellingen, het 'vredesdividend', de neiging tot hervorming, en de harde noodzaak tot samenwerking voor milieubehoud en wereldeconomische groei, ziet de Algemene Vergadering grote uitdagingen en nieuwe mogelijkheden voor de jaren '90. De Verklaring geeft een reeks van beginselen en richtlijnen voor internationale ontwikkelingssamenwerking. Daarbij komen de bekende 'structurele' punten naar voren, zoals een meer open handelssysteem, stabielere grondstoffenprijzen, de torenhoge schuldenlast, en de ontwikkelingshulp. Nieuw is de nadruk op het belang van respect voor mensenrechten, democratisering, beter nationaal beleid, vermindering van militaire uitgaven, een goed internationaal en nationaal milieubeleid, en steun voor het veranderingsproces in Oosteuropese landen en hun integratie in de wereldeconomie. Teleurstellend is dat de collectieve verantwoordelijkheid voor ontwikkeling (zie onder andere Hoofdstuk IX van het VN-Handvest en de eerder genoemde resoluties) sterk verwaterd lijkt door een eenzijdig grote nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van ontwikkelingslanden, dat er wederom geen harde toezeggingen zijn gedaan (bijv. over de 0,7% norm ontwikkelingshulp, 'should implement'), en dat de minst ontwikkelde landen er heel bekaaid afkomen. Alle 160 lidstaten (tijdens deze Speciale Zitting is Namibië als 160e lid toegelaten) hebben enthousiast op deze uitkomst bij consensus gereageerd. De Nigeriaanse president van de Algemene Vergadering sprak zelfs van 'a watershed in the history of international economie co-operation. ... It embodies our collective response to a time of turbulent change and great hope in human efforts'. De staten hebben zich verbonden om op basis van de richtlijnen van de Verklaring verder te onderhandelen. Naast de multilaterale handelsonderhandelingen in het kader van de GATT (de Uruguay-ronde) staan op stapel een VN-conferentie over de Minst Ontwikkelde Landen (Parijs, 1990), de uitwerking van een nieuwe internationale ontwikkelingsstrategie voor de jaren '90, UNCTAD-VIH (1991), en een VN-Conferentie over Milieu en Ontwikkeling in Brazilië (1992). Aan de reeks jaarlijkse rapporten van internationale organisaties over het ontwikkelingsvraagstuk, waarvan het World Development Report van de Wereldbank het meest bekende is, heeft het UNDP een belangrijke nieuwe toegevoegd: het Human Development Report, met Rechtsfilosofie en rechtstheorie tal van analyses en statistieken over de feitelijke levensomstandigheden van mensen in ontwikkelingslanden en aanbevelingen voor de toekomst. Beide rapporten worden uitgegeven door de Oxford University Press. KATERN 36 1591