UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE De invloed van Fair Value Accounting op de kredietcrisis Rutger Vermeer 5630363 Bachelor Thesis Accountancy & Control D. Veenman 2-7-2010 Inhoud 1. Abstract ......................................................................................................................... 2 2. Inleiding ........................................................................................................................ 3 3. Begrip en regelgeving Fair Value................................................................................. 5 4. Fair Value Accounting tegenover Historical Cost Accounting .................................... 9 5. Kredietcrisis ................................................................................................................ 14 6. Implicaties FVA in kredietcrisis ................................................................................. 16 7. Conclusie .................................................................................................................... 21 8. Bibliografie ................................................................................................................. 22 1 1. Abstract Onder het waarderingssysteem Fair Value Accounting wordt de onderliggende economische waarde van een activum weergegeven, dit in tegenstelling tot Historical Cost Accounting, waar wordt gewaardeerd op de historische aanschafprijs. Fair Value Accounting krijgt veel kritiek. Critici stellen dat Fair Value Accounting de kredietcrisis heeft verergerd, door haar procyclische werking en het daarbij horende contagion effect. Hier is echter geen sprake van, omdat er beschermingen bij het gebruik van FVA zijn ingebouwd, die de negatieve effecten tegengaan. Er is geen bewijs gevonden dat Fair Value Accounting de kredietcrisis daadwerkelijk heeft verergerd, en deze bewering is daardoor ongegrond. Fair Value Accounting brengt de verliezen enkel sneller aan het licht, maar veroorzaakt deze niet. Daarnaast geeft Fair Value Accounting de kans om sneller te reageren op economische schokken, omdat het waardewijzigingen eerder aan het licht brengt. 2 2. Inleiding Met de kredietcrisis wordt de crisis op de financiële markten bedoeld, die in de zomer van 2007 is ontstaan. De kredietcrisis werd in belangrijke mate geïnitieerd door de stagnerende huizenmarkt in de Verenigde Staten. Gebundelde hypotheken werden in hoog tempo minder waard. Hierdoor kwamen financiële instellingen in problemen en werden er uiteindelijk honderden miljarden afgeschreven op gekochte obligaties. De banken leenden elkaar geen geld meer. Verschillende banken zijn genationaliseerd, failliet gegaan of overgenomen. De Amerikaanse Zakenbank Lehman Brothers ging failliet. In Nederland moest de DSB-bank er aan geloven, het faillissement was een feit. Deze financiële crisis heeft uiteindelijk een omslag gemaakt naar de globale economie. De oorzaken van de kredietcrisis zijn inmiddels uitvoerig geanalyseerd. De steeds toenemende schuldfinanciering, het roekeloze gedrag van bankiers, het te complexe bankieren, de ‘graaicultuur’ en het falen van de toezichthouders worden door de media keer op keer als oorzaak genoemd (Vanstraelen, 2009, p. 9) Er was ook kritiek richting accountants, die goedkeurende verklaringen hebben afgegeven aan de banken die zich blootstelden aan de grote risico’s. Daarnaast is er ook kritiek op de accountingstandaarden die door bedrijven gebruikt moeten worden. Met name Fair Value Accounting heeft het zwaar te voorduren. Fair Value Accounting (FVA) is kortgezegd het waarderen van activa en passiva tegen de reële, marktconforme waarde. Dit staat tegenover Historical Cost Accounting (HCA), waarbij er gewaardeerd wordt tegen kostprijs. Critici stellen dat FVA de kredietcrisis heeft verergerd. FVA zou in hoogconjunctuur de schuldfinanciering stimuleren, en in laagconjunctuur leiden tot grote afboekingen van activa (Vanstraelen, 2009, p. 11). 3 In deze thesis wordt de rol van FVA in de kredietcrisis onderzocht aan de hand van de volgende onderzoeksvraag: Heeft Fair Value Accounting de kredietcrisis verergerd? Door middel van een literatuuronderzoek wordt het onderwerp onderzocht. De thesis is als volgt opgebouwd: Allereerst geeft het een algemene uitleg over het begrip Fair Value en de regelgeving omtrent Fair Value Accounting. Daarna volgt een afweging van FVA tegen haar belangrijkste alternatief, HCA. Na de afweging volgt een algemene analyse van de kredietcrisis. Vervolgens worden de implicaties van FVA in de kredietcrisis geanalyseerd. Tenslotte volgt de conclusie met daarin antwoord op de onderzoeksvraag. 4 3. Begrip en regelgeving Fair Value In de financiële verslaggeving is Fair Value Accounting een alternatief voor de historische kostprijs, vaak aangeduid met Historical Cost Accounting (HCA). Bij HCA wordt er gewaardeerd op de historische kostprijs, dit is de initieel betaalde prijs met de eventueel daarbij komende inkoopkosten. Het waardeverloop bij HCA ligt vast en verandert, behalve in bepaalde gevallen, niet. Bij activering wordt de afschrijving vastgesteld en deze verandert vrijwel nooit. Resultaten worden bij HCA pas genomen op het moment dat ze daadwerkelijk gerealiseerd zijn (Barth, e.a., 1995, p. 578). Als een activum tegen Fair Value gewaardeerd wordt, wordt er geprobeerd de onderliggende economische waarde weer te geven. Hierdoor wordt de Fair Value in het Nederlands ook vaak de reële waarde genoemd. Omdat de onderliggende economische waarde kan veranderen, kan de waarde van een onder FVA gewaardeerd actief ook veranderen. Een gevolg hiervan is dat eventuele ongerealiseerde resultaten, al wel als resultaat genomen worden. (Barth, e.a., 1995, p. 578) De International Financial Reporting Standards (IFRS) is de Europese boekhoudkundige standaard voor het opstellen van jaarverslagen voor beursgenoteerde bedrijven. De regelgeving van het IFRS staat beschreven in de ‘International Accounting Standard (IAS)’. Het IFRS definieert Fair Value in IAS 39 als volgt: ‘’Fair value is the amount for which an asset could be exchanged, or a liability being settled, between knowledgeable, willing parties in an arm’s length transaction’’ (Hoeven, 2006, p. 10). De volgende kenmerken komen hieruit naar voren: het gaat om een ruiltransactie tussen twee partijen, deze partijen moeten onafhankelijk van elkaar zijn (arm’s length), de partijen moeten over een redelijke mate van onderhandelingsvaardigheid beschikken en bewust zijn van de eventuele alternatieven in de bestaande marktomstandigheden (Krens, 2003, p. 371). De Amerikaanse boekhoudkundige regelgeving is beschreven in de Financial Accounting Standard (FAS) door het Financial Accounting Standards Board (FASB). FAS beschrijft de Fair Value als de marktwaarde van de toekomstige kasstromen. 5 De FASB heeft een hiërarchie van inputs opgesteld voor het bepalen van de Fair Value. Deze is in 2006 vastgelegd in FAS 157. FAS 157 spreekt van 3 verschillende inputniveaus. Bij het eerste inputniveau wordt de Fair Value de laatste marktprijs in een actieve markt voor dezelfde activa. Het activum wordt dan gewaardeerd op de marktwaarde, dit wordt ook wel aangeduid als mark-to-market accounting. Als inputniveau 1 wordt gebruikt spreekt men ook van Fair Value accounting in haar zuiverste vorm. Als deze inputs niet beschikbaar zijn, worden modellen gebruikt voor het bepalen van de Fair Value. Daardoor wordt vaak gerefereerd aan marking-to-model. Als het eerste inputniveau dus niet beschikbaar is, wordt het tweede inputniveau gebruikt. De Fair Value wordt hier bepaald door de laatste marktprijzen van vergelijkbare activa, alsmede door andere relevante data vanuit de markt. Het derde en laatste inputniveau wordt gebruikt wanneer zelfs marktprijzen van vergelijkbare activa niet beschikbaar zijn. De input is niet waarneembaar, en daardoor wordt de Fair Value bepaald door modellen (Laux en Leuz, 2009a, p. 6). Hoeven (2006, p. 43) heeft 4 criteria opgesteld waaraan activa moeten voldoen, om een waardering met FVA nuttig te laten zijn. Het eerste criterium is de zelfstandigheid. Het actief moet, onafhankelijk van andere activa, kasstromen genereren. Het tweede criterium is het samenvallen van de inkoop- en verkoopmarktprijzen. Dit moet in brede zin worden opgevat, bij handelsondernemingen wordt aan dit criterium voldaan. Bij productieondernemingen wordt waarde aan het product toegevoegd, en vallen de inkoop- en verkoopmarktprijzen dus niet meer samen (Hoeven, 2006, p. 43) . Het derde criterium is de ontwikkeling van het rendement en de prijs van het actief. Hierbij is ook het doel van de aanschaf van het actief van belang. Om FVA nuttig te laten zijn, moet het management belang hebben bij de rendement/prijsontwikkeling in het kader van de beoordeling van het actief (Hoeven, 2006, p. 44). 6 Het vierde en laatste criterium is de betrouwbaarheid. Vanzelfsprekend moet de vastgestelde waarde van het actief gewaardeerd met FVA betrouwbaar zijn (Hoeven, 2006, p. 44). Voor financiële instrumenten gelden aparte regels. Financiële instrumenten zijn overeenkomsten die leiden tot een financieel actief bij een partij en een financiële verplichting of eigen vermogensinstrument bij een andere partij. Bij financiële instrumenten wordt Fair Value Accounting toegepast aan de hand van het mixedattribute model. Dit houdt in dat (de mate van) het gebruik van Fair Value afhangt van het soort activum en de behandeling hiervan voor het bedrijf. De financiële instrumenten worden daarom in FAS 115 ingedeeld in verschillende categorieën. Als een financieel instrument een investering is, met als doel deze tot het einde van de looptijd te behouden, wordt geen Fair Value Accounting toegepast. Deze instrumenten worden gewaardeerd op de historische kostprijs. Als het instrument echter is gekocht, met het doel deze op korte termijn te verkopen, dient Fair Value Accounting te worden toegepast. Eventuele waardeveranderingen worden in de resultatenrekening opgenomen en zijn dus direct van invloed op het resultaat. Er zijn ook financiële instrumenten die niet in een van deze categorieën te plaatsen zijn. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen als het instrument gekocht is, maar het nog niet zeker is of het tot het einde van de looptijd aangehouden gaat worden of niet. Deze instrumenten worden ook gewaardeerd tegen Fair Value, maar de waardeveranderingen worden echter niet in de resultatenrekening opgenomen. De waardewijzigingen hebben dus niet direct invloed op het resultaat. FAS 115 voorschrijft dat ze zichtbaar worden op de balans in het eigen vermogen als ‘other comprehensive income’. 7 De samenhang tussen inputniveaus de categorieën van FAS 157 wordt samengevat in de volgende illustratie: (Feldman, 2009) Als een onderneming een korte termijnbelegging heeft, is de Fair Value hiervan vaak eenvoudig vast te stellen. Hiervoor kan de actuele beurskoers gebruikt worden. Hier wordt dus inputniveau 1 gebruikt. Als het doel van het instrument onzeker wordt, wordt het vaak lastiger om hiervoor marktprijzen als input te gebruiken. Het gaat hier bijvoorbeeld om een aandeel in een niet beursgenoteerde onderneming, of een eenmalige investering in een project. De illustratie laat zien dat in deze gevallen gebruik wordt gemaakt van inputniveaus 2 en 3. FAS 159 biedt nog de mogelijkheid tot vrijwillig rapporteren onder Fair Value Accounting. Onder bepaalde voorwaarden kan gekozen worden voor een waardering met Fair Value of met Historical Cost Accounting. Dit is gedaan om het voor bedrijven eenvoudig en overzichtelijk te houden. In de praktijk wordt echter weinig gebruik van de keuzemogelijkheid van FAS 159 gemaakt (Laux en Leuz, 2009a, p. 10). 8 4. Fair Value Accounting tegenover Historical Cost Accounting Om de rol van FVA in de kredietcrisis te analyseren, is het belangrijk om Fair Value Accounting af te wegen tegen haar belangrijkste alternatief: Historical Cost Accounting. Er wordt een vergelijking gemaakt, waarin de belangrijkste verschillen tegen elkaar worden afgewogen. FVA rapporteert de onderliggende economische waarde van een activum, HCA rapporteert de prijs die in het verleden is betaald. Voor investeerders geeft de onderliggende economische waarde meer informatie, omdat het uiteindelijk om de verwachting voor de toekomst gaat. Die informaie is waardevol en is belangrijk voor het nemen van beslissingen. Dit wordt door HCA niet verschaft. HCA geeft, naast de historische kostprijs, geen overige informatie. FVA verschaft dus extra informatie, die voor investeerders van waarde is (Penman, 2007, p. 33). De timing van informatie is ook belangrijk. Doordat je bij FVA gedwongen wordt waardeveranderingen gelijk op te nemen, worden deze zichtbaar zodra ze zich voordoen. Dit kan als een waarschuwing werken. De organisatie ziet de waardeverandering sneller, en is hierdoor in de gelegenheid sneller te reageren en actie te ondernemen (Laux en Leuz, 2009b, p. 832). De organisatie is ook in staat om de prestaties van het activum beter te beoordelen, omdat uit wordt gegaan van de onderliggende waarde in plaats van de betaalde prijs onder HCA. Het zou kunnen zijn dat een actief onder HCA niet voldoende rendabel is, en onder FVA wel. Dit kan bijvoorbeeld als er teveel voor het actief is betaald. Het activum wordt onder HCA onrendabel geacht, terwijl het eigenlijk de verantwoordelijkheid van de inkoper is geweest, en niet van het activum zelf. De waarde van de informatie van FVA hangt ook af van het activum waar het betrekking op heeft. Het heeft weinig nut de Fair Value van een investering met de looptijd van 20 jaar weer te geven, waarbij geen enkele intentie bestaat deze voor het einde van de looptijd af te wikkelen. Hier biedt het mixed-attribute model in FAS 115 uitkomst. Zoals eerder uitgelegd verschaft dit model een indeling voor wanneer activa wel, en wanneer activa niet met FVA gewaardeerd dienen te worden. Laux en Leuz 9 (2009a, p. 15) stellen dat waardering volgens FVA zelfs nuttig is voor activa die tot het einde van de looptijd worden aangehouden. De Fair Value waarde geeft namelijk ook informatie over het risico waar het activum aan blootgesteld is, en de daarmee samenhangende kans op het wellicht toch niet aanhouden tot het einde van de looptijd. Zij (Laux en Leuz, 2009a, p. 16) stellen dat het daarom nuttig is om de Fair Values in ieder geval in de toelichting weer te geven. De American Bankers Association (ABA, 2009) heeft veel kritiek op Fair Value Accounting. De ABA stelt dat de verliezen die door FVA genomen moeten worden, veel groter zijn dan de verwachte verliezen aan het einde van de looptijd. FVA zou de situatie dus negatiever voorsteller dan hij uiteindelijk is. Dit wordt geïllustreerd met de volgende grafiek. (ABA, 2009) Het gaat hier om een instrument van gebundelde hypotheken van 1.000 dollar. Tot aan vandaag is er 1,80 dollar aan verlies genomen, het uiteindelijk verwachte verlies aan het einde van de looptijd is 100 dollar. Als het instrument zou worden gewaardeerd op de marktprijs, zou een verlies van 913 dollar genomen moeten worden. De ABA stelt dat de marktprijs echter in dit geval niet interessant is, omdat de bank de intentie heeft het instrument tot het einde van de looptijd aan te houden (ABA, 2009). 10 Voor het gebruik van FVA is het wel van belang dat de gebruikte inputs objectief zijn. Zolang inputniveau 1 gebruikt kan worden, is er weinig ruimte voor manipulatie. De marktprijzen worden gevolgd en geven een objectieve waarde weer. Inputniveau 2 en 3 zijn minder objectief. Bij deze inputniveaus is sprake van mark-tomodel, er worden dus modellen gebruikt om de Fair Value vast te stellen. Hier begint de informatieasymmetrie tussen het bestuur van het bedrijf en de buitenstaanders een rol te spelen. Het bestuur heeft meer zicht op de onderliggende waarde van een actief dan buitenstaanders. Het gebruik van marking-to-model brengt twee problemen met zich mee. Allereerst is het voor het bestuur moeilijker om een betrouwbare waarde vast te stellen. De Fair Value kan dus onderworpen zijn aan schattingsfouten, door niet perfect functionerende modellen. Daarnaast kan het bestuur van de organisatie de Fair Values manipuleren vanuit eigenbelang. Als er sprake is van een zwakkere Corporate Governance, zijn de problemen met informatieasymmetrie groter. Song, e.a. (2010, p. 28) onderzoeken of de waarde van de informatie van Fair Value opgesteld met inputniveau 3 toeneemt, naarmate er sprake is van strengere Corporate Governance. Dit wordt onderzocht door te kijken of Corporate Governance een grotere invloed heeft op de waarde van informatie van Fair Values opgesteld met niveau 3, dan die van Fair Values opgesteld met niveau 1 of 2. Er blijken significante verschillen te zitten tussen de inputniveaus. De waarde van de informatie van Fair Values is dus afhankelijk van de mate van Corporate Governance. Strenge Corporate Governance verkleint de informatieasymmetrie en schattingsfouten. Dit is het duidelijkst zichtbaar als inputniveau 3 is gebruikt, omdat de informatieasymmetrie en schattingsfouten hier meest aanwezig is (Song, e.a., 2010, p. 29). Als inputniveau 1 niet kan worden gebruikt, gaat de FVA van een objectieve waarde naar een subjectieve waarde. Deze waarde moet door buitenstaanders als juist worden aangenomen. Laux en Leuz (2009a, p. 25) laten zien dat investeerders een dollar onder inputniveau 1 significant hoger waarderen dan onder niveau 3. Dit bewijst dat wanneer een hoger inputniveau wordt gebruikt, het nut voor de investeerders afneemt. HCA laat weinig ruimte over voor subjectiviteit, omdat de betaalde kostprijs 11 wordt gerapporteerd (Laux en Leuz, 2009a, p. 7). Dit is een vast gegeven, dat niet door het bestuur kan worden aangepast. Song, e.a. (2010, p. 28) ondersteunen deze bewering. Zij tonen allereerst aan dat de informatie van Fair Values onder alle inputniveaus waardevol is voor investeerders. Echter bewijzen ze ook dat de waarde van informatie van Fair Values opgesteld met inputniveau 3 significant lager is dan die van Fair Values opgesteld met inputniveau 1 of 2. Investeerders beschouwen inputniveau 3 dus als minder waardevol, omdat dit inputniveau meer onderworpen is aan informatieasymmetrie en schattingsfouten. Fair Value Accounting verschilt met Historical Cost Accounting bij het erkennen van waardeveranderingen. Bij HCA wordt de waarde alleen naar beneden bijgesteld. Dit gebeurt met afschrijvingen en impairments. Met FVA kan de waarde ook naar boven worden bijgesteld, terwijl opwaardering nog niet gerealiseerd is. Als het bedrijf bij HCA de winst toch wilt nemen, wordt het activum verkocht, en later weer voor een hogere prijs wordt teruggekocht (Penman, 2007, p. 36). Landsman (2005, p. 2) ziet hier een belangrijk voordeel van FVA in. Volgens hem verdwijnt door FVA het voordeel van het verkopen en later weer terugkopen van activa om een winst te realiseren. Het grootste punt van kritiek op FVA ten opzichte van HCA is de procyclische werking van FVA. Als er hoogconjunctuur is, zullen de prijzen van de activa stijgen, terwijl de onderliggende economische waarde niet is veranderd. De werkelijke onderliggende waarde wordt nu dus niet door FVA weergegeven (ABA, 2009).Hierdoor verandert de balanspositie (en in sommige gevallen ook het resultaat) wel. Er zullen dan ongerealiseerde winsten worden genomen, en het eigen vermogen zal toenemen. Door de toename van het eigen vermogen, zal de financiële positie van bedrijven verbeteren. Banken zijn hierdoor bijvoorbeeld in staat tot het nemen van extra schuldfinanciering (Laux en Leuz, 2009b, p. 827). Bij laagconjunctuur zullen de prijzen van de activa dalen, waardoor de balans weer niet de onderliggende economische waarde weergeeft. Er zullen afboekingen gemaakt moeten worden, bedrijven kunnen zelfs gedwongen zijn de activa te verkopen tegen een te lage prijs, die de marktprijs weer beïnvloedt (Laux en Leuz, 2009b, p. 827). 12 Dit kan een neerwaartse spiraal van dalende prijzen veroorzaken. Deze spiraal wordt vaak aangeduid als het ‘contagion effect’ van FVA (ABA, 2009). Als er sprake is van het contagion effect, kan een enkele schok zich snel uitspreiden, en een beschadigend effect op de hele economie hebben. Na deze analyse is het moeilijk te zeggen of HCA beter is dan FVA of andersom. Het blijft een trade-off tussen beide accountingmethodes. De trade-off tussen relevantie en betrouwbaarheid is hierin erg belangrijk. Om voor FVA als waarderingsmethode te kiezen, is het essentieel dat de waarde enerzijds relevant is, en anderzijds ook betrouwbaar is. De best passende methode kan per bedrijfstak en soort activum verschillen (Laux en Leuz, 2009b, p. 832). Ook Song, e.a. (2010, p. 1) spreken van de trade-off tussen relevantie en betrouwbaarheid. FVA is alleen relevant, als de waarde betrouwbaar is vastgesteld. Dat is het essentiële punt in de tegenstellingen tussen FVA en HCA. 13 5. Kredietcrisis Om de implicaties van Fair Value Accounting in de kredietcrisis te analyseren is het belangrijk om eerst de kredietcrisis goed te begrijpen. Zoals in de inleiding vermeld, vond de kredietcrisis haar oorsprong op de Amerikaanse hypotheekmarkt. De banken hebben zeer risicovol gehandeld, door gemakkelijk hypotheken te verlenen. De hypotheken werden zelfs verleend aan de zogenaamde ninja’s (No Income, No Job and Assets), dit is een term gebruikt voor mensen zonder inkomen, baan en bezittingen. Deze leningen met veel risico worden aangeduid als subprime mortgages. De subprime mortgages hoeven op zichzelf geen probleem te zijn, omdat de banken zich in kunnen dekken met hogere risicopremies. De hypotheekbanken verwachtten dat, mocht het echt misgaan, de centrale banken wel te hulp zouden schieten (Den Butter, 2008, p. 20). Een direct gevolg van het gemakkelijk verlenen van hypotheken was een toename van het uitstaand consumentenkrediet. Dit is duidelijk te zien in het volgende figuur. (Vanstraelen, 2009, p. 10) Op de y-as is het uitstaand consumentenkrediet in miljarden dollars in de Verenigde Staten te zien, de x-as geeft de tijd weer. De grafiek laat zien dat het consumentenkrediet tussen 1990 en 2008 verdrievoudigd is. Hier is ook goed te zien dat de toegenomen schuldfinanciering niet een ontwikkeling van de laatste jaren is, maar al een jaar of vijftien aan de gang is. 14 De hypotheekbanken verpakten de subprime mortgages in pakketten, zogenaamde securisatie. Hierdoor zouden de hypotheken een hoger rendement op kunnen leveren en het risico worden gespreid. Er was echter niet gerekend op een daling van de huizenprijzen. Door deze daling werden de huizen van de ninja’s, als ze niet meer aan de betalingsverplichtingen konden voldoen, met een verlies verkocht. De gebundelde hypotheken werden in hoog tempo minder waard. Het risico was wel gespreid, maar het macro-economische risico van het niet kunnen betalen van de hypotheeklasten bleef bestaan. De securisatie bleek niet te werken en de verliezen spreden zich uit als een olievlek. (Den Butter, 2008, p. 21). De hypotheekbanken en andere financiële instellingen rapporteerden afwaarderingen op de gebundelde hypotheken. Een aantal banken kwam in de moeilijkheden, en in januari 2008 presenteerde de Verenigde Staten een steunpakket van 160 miljard dollar. In september 2008 ging de Amerikaanse zakenbank Lehman Brother’s failliet, nadat er geen overeenstemming bereikt kon worden over een reddingsplan. De Amerikaanse overheid kocht bijna 80% van verzekeraar AIG om het faillissement te voorkomen. Ondertussen bleven er maar afwaardering gerapporteerd worden, en de situatie verergerde. In november 2008 bleek dat de kredietcrisis doorsloeg op de mondiale economie. Centrale banken en overheden namen allerlei maatregelen, er werden kapitaalinjecties gedaan, garanties werden verleend en banken werden genationaliseerd. Een recessie kon echter niet worden voorkomen, ook Nederland kwam in een recessie terecht. Naast banken kwamen ook andere ondernemingen in de moeilijkheden, bijvoorbeeld in de auto-industrie. Op dit moment is er nog steeds sprake van een economische crisis. Over tijdsduur van het herstel zijn de meningen verdeeld. 15 6. Implicaties FVA in kredietcrisis De voor- en nadelen van FVA zijn uitvoerig besproken. De kredietcrisis is ook uitvoerig geanalyseerd. De vraag is nu wat precies de implicaties van FVA zijn in de kredietcrisis. Hierbij is vooral de link tussen FVA en bankregulering belangrijk (Laux en Leuz, 2009a, p. 4). Bankregulering onderwerpt banken aan bepaalde vereisten, restricties en richtlijnen. Het doel hiervan is de risico’s te verminderen, misbruik te voorkomen en de kwaliteit van banken hoog te houden. Door bankregulering moet onder andere aan kapitaalvereisten worden voldaan, die vertaald zijn als voorgeschreven kapitaalratio’s. De invloed van FVA op de kapitaalratio’s is groot. Als een bank een Fair Value verlies moet nemen, gaat dit ten laste van het eigen vermogen. Een bank zou hierdoor dus in de problemen kunnen komen met de kapitaalvereisten. Critici van Fair Value Accounting beweren dat banken hierdoor gedwongen worden acties te ondernemen, die normaal niet genomen zouden worden, en de situatie dus alleen maar weer verergeren (Badertscher, e.a., 2010, p. 2). Elk verlies dat door FVA genomen moet worden, staat direct in verband met het voldoen aan de bankregulering, en is dus van grote invloed. Volgens de American Bankers Association (2009) werkt FVA procyclisch. Bij hoogconjunctuur zou dit banken in staat stellen tot het aantrekken van extra vreemd vermogen. De hoge mate van schuldfinanciering wordt vaak genoemd als een van de oorzaken van de kredietcrisis. Hiermee zou FVA de kredietcrisis dus kunnen hebben verergerd. De vraag is echter of dit volledig aan FVA is toe te schrijven. Zoals eerder beschreven kan de winst onder HCA ook eerder worden genomen, door het in waarde gestegen actief te verkopen en daarna simpelweg weer terug te kopen (Laux en Leuz, 2009a, p. 7). In de praktijk blijkt dit ook veel gebeurd te zijn. Voor de kredietcrisis verkochten veel banken hun activa om ze daarna, via een repurchase agreement, weer terug te kopen. Daarom is de FVA niet de schuldige van de toegenomen schuldfinanciering, en heeft het hiermee de kredietcrisis dus niet verergerd. 16 Als er sprake is van laagconjunctuur, wordt het ‘contagion effect’ vaak genoemd als kritiekpunt op FVA. In de financiële crisis moesten banken veel financiële activa afboeken. Deze afboekingen zouden tot gedwongen verkopen kunnen leiden en de marktprijzen kunnen beïnvloeden. Hierdoor zou FVA de crisis kunnen hebben verergerd (ABA, 2009). Allen en Carletti (2007, p. 2) onderzoeken of FVA nadelig is voor financiële instellingen als er sprake is van illiquide markten. Er wordt onderzocht of in deze situatie sprake is van het contagion effect. Zij stellen dat in tijden van crisis marktprijzen geen goede maatstaf zijn. De marktprijzen geven de toekomstige inkomende kasstromen niet goed weer. Met behulp van een model onderzoeken Allen en Carletti (2007, p. 35) of FVA nadelige gevolgen kan hebben voor banken en verzekeringsmaatschappijen als er sprake is van illiquide markten. Het model is gebaseerd op eerdere onderzoeken, en kijkt naar de bank- en verzekeringssector. Het model laat zien dat als marktprijzen in plaats van verwachte kasstromen worden gebruikt, de onderliggende waarde niet goed wordt weergegeven. De waarde wordt dan te laag, omdat de markt niet liquide is, niet omdat de onderliggende economische waarde lager is geworden (Allen en Carletti, 2007, p. 25) Zij concluderen dat FVA in haar zuiverste vorm (mark-to-market) de kredietcrisis heeft verergerd. Als er sprake is van een illiquide markt, raden ze aan Historical Cost Accounting te gebruiken in plaats van Fair Value Accounting. Er zijn echter beschermingen bij het gebruik van Fair Value Accounting. FAS 157 stelt dat prijzen van gedwongen verkoop of verstoorde marktprijzen niet als input voor de Fair Value gebruikt mogen worden. Als er sprake is van een gedwongen verkoop of verstoorde markt, worden deze prijzen niet gebruikt, wat als een soort noodschakelaar werkt, om een neerwaartse spiraal tegen te gaan. De FASB heeft dus een bescherming tegen het ‘contagion effect’ ingebouwd. Hierdoor kunnen banken een optimistischere Fair Value gebruiken en is er meer flexibiliteit in het gebruik van FVA (Laux en Leuz, 2009a, p. 21). 17 Voor de werking van FAS 157 als noodschakelaar is het belangrijk te weten wanneer een markt precies als verstoord wordt beschouwd, en of hier in de financiële crisis sprake van is. Als een markt niet goed functioneert, kan deze als versterker werken voor economische schokken. Een economische schok wordt hierdoor niet opgevangen, maar juist versterkt, en heeft invloed op de algehele economie. Allen en Carletti (2007b, p. 5) beschrijven twee benaderingen van marktfalen. De eerste benadering is gebaseerd op paniek. Marktfalen is een willekeurige gebeurtenis, die niet samenhangt met onderliggende economische waarden. Een daadwerkelijke oorzaak wijst deze theorie niet aan. Hierdoor wordt het ook moeilijk om met een oplossing te komen. De tweede benadering die Allen en Carletti (2007b, p. 8) uitwerken is gebaseerd op de onderliggende economische omstandigheden. Doordat de oorzaak hier wel duidelijk wordt, is het ook mogelijk om met oplossingen te komen. Allen en Carletti (2007b, p. 15) hebben drie symptomen van marktfalen opgesteld. Het eerste symptoom is breekbaarheid. Een schok kan van grote invloed zijn op het hele financiële systeem. Het tweede symptoom van marktfalen is besmetting. Een economische schok in een breidt zich snel uit naar een andere regio of naar een andere bedrijfstak. Het laatste symptoom wordt aangeduid als bubbel. De prijzen en de winsten blijven maar toenemen, totdat op een bepaald moment de bubbel barst, en alles in elkaar klapt. Als je de huidige economische situatie analyseert aan de hand van de symptomen (Allen en Carletti, 2007b, p. 15) kom je tot de conclusie dat er sprake is van marktfalen. De oorspronkelijke schok kwam van de financiële markten. Uiteindelijk heeft deze doorgewerkt naar de hele economie. De schok kwam vanuit de Verenigde Staten, maar heeft zicht doorgewerkt over de mondiale economie. De problemen in de banksector waren al wel zichtbaar, maar de bubbel barstte in september 2008 met het vallen van de Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers. Naast de beschermingen van FAS 157 voorschrijft FAS 115 het ‘mixed-attribute model’. Als het financiële instrument in gebruik wordt genomen, moeten banken hem zelf classificeren. Hiermee bepalen ze dus de mate waarin FVA wordt gebruikt. In 18 bepaalde situaties kan het financiële instrument zelfs gereclassificeerd worden. Dit geeft banken meer flexibiliteit bij het gebruik van FVA. (Laux en Leuz, 2009a, p. 22). Landsman (2005, p. 22) verwacht dat het mixed-attribute model op termijn zal verdwijnen. Hij stelt dat het mixed-attribute de financiële verslaggeving onnodig complex maakt. Als alle financiële activa onder Fair Value worden gewaardeerd, met de waardewijzigingen verantwoord in de resultatenrekening, zou de balans een stuk transparanter zijn. Landsman (2005, p. 22) verwacht dat in de toekomst financiële instrumenten allemaal op dezelfde manier gewaardeerd zullen moeten worden. Daarmee zou echter ook de flexibiliteit van het gebruik van het mixed-attribute model verdwijnen. De derde bescherming bij het gebruik van FVA is ook vastgelegd in FAS 157. Als er sprake is van illiquide markten, is het toegestaan waarderingsmodellen te gebruiken in plaats van marktprijzen. Inputniveau 1 wordt dan niet meer gebruikt. In de financiële crisis is hier veel gebruik van gemaakt door banken. Onderzoek van Laux en Leuz (2009a, p. 22) laat zien dat vanaf begin 2007 tot begin 2009 er steeds meer gebruikt wordt gemaakt van inputniveaus 2 en 3, en steeds minder van inputniveau 1. De drie beschermingen zouden de procyclische werking van FVA weg moeten nemen of in ieder geval in moeten dammen. Badertscher, e.a. (2010, p. 17) onderzoeken of er nog sprake is van de procyclische werking van FVA. Als FVA procyclisch zou werken, is te verwachten dat er in de periode van de kredietcrisis door banken meer activa zijn verkocht dan normaal. Banken zullen namelijk activa moeten verkopen, om aan de kapitaaleisen te blijven voldoen. Badertscher, e.a. (2010, p. 17) tonen aan dat er geen verband is tussen de periode van crisis, en de verkoop van activa door banken. Ook de meest risicovolle activa worden in de crisisperiode niet significant meer verkocht dan normaal. Deze resultaten komen overeen met hun verwachting, namelijk dat er geen sprake is van een procyclische werking van FVA. Volgens Badertscher, e.a. (2010, p. 23) bestaat er wel een significant positieve relatie tussen de verkoop van activa door banken, en de door FVA genomen verliezen. Als er FVA verliezen moeten worden genomen, gaat dit samen met een groei in de verkoop van activa. Dit suggereert een procyclische werking van FVA, en gaat tegen de 19 andere uitkomsten van hun onderzoek in. De statistische uitkomsten gaan dus tegen elkaar in, en hierdoor is niet eenduidig te zeggen dat FVA wel of niet procyclisch werkt. Badetscher, e.a. (2010, p. 10) beschouwen de uitkomsten van hun onderzoek dusdanig om te kunnen stellen dat Fair Value Accounting niet procyclisch werkt. Voorstanders van Fair Value Accounting zeggen dat de kredietcrisis juist is verminderd door de accountingstandaard. Omdat FVA de onderliggende waarde weergeeft, heeft men eerder op de schokken kunnen reageren. Hierdoor was er meer tijd voor gepaste maatregelen, en is er dus eerder actie ondernomen (Allen en Carletti, 2007, p. 2). Ook Laux en Leuz (2009a, p. 13) gaan tegen de kritiek op FVA in. Volgens hen veroorzaakt Fair Value Accounting de verliezen niet, maar brengt ze alleen aan het licht. FVA zou banken onrealistisch grote verliezen later rapporteren, die gebaseerd zijn op onzekerheid en illiquide markten. Het onderzoek van Laux en Leuz (2009a, p. 13) toont echter aan dat de activa voorheen te hoog waren gewaardeerd, in verhouding met de verwachte toekomstige kasstromen. De verliezen waren er dus al, FVA heeft ze alleen eerder aan het licht gebracht. 20 7. Conclusie Er is veel kritiek geweest op Fair Value Accounting als waarderingsgrondslag. Critici beweren dat FVA sterk aan de kredietcrisis heeft bijgedragen. Afgaande op de geanalyseerde literatuur en de daarbij horende onderzoeken, kan niet gezegd worden dat Fair Value Accounting de kredietcrisis heeft verergerd. FVA is van grote invloed op de kapitaalratio’s en daarmee voor banken op het in staat zijn tot het voldoen aan de kapitaalvereisten. De procyclische werking en daarmee ook het contagion effect zijn echter niet bewezen. Het contagion effect wordt namelijk teniet gedaan door de beschermingen van FAS 115 en FAS 157. Prijzen van gedwongen verkopen of verstoorde markten mogen niet als input voor FVA worden gebruikt. Het mixed-attribute geeft banken de mogelijkheid de financiële instrumenten zelf te categoriseren. Ten slotte mogen ook de prijzen bij een illiquide markt niet als input worden gebruikt, maar wordt de Fair Value bepaald door modellen. De beschermingen zorgen voor flexibiliteit bij het gebruik van Fair Value Accounting. Fair Value Accounting zou de kredietcrisis zelfs verminderd kunnen hebben. Onder FVA komen waardewijzigingen sneller aan het licht, wat bestuurders de kans geeft eerder te reageren. Door de snellere kans op reactie zou dus schade kunnen zijn voorkomen. Naar de exacte invloed van het verschaffen van extra en snellere informatie, is echter geen empirisch onderzoek gedaan. Wellicht dat hier in de toekomst meer duidelijkheid over komt. Tenslotte wil ik erop wijzen dat FVA de verliezen niet heeft veroorzaakt, maar alleen aan het licht heeft gebracht. Deze verliezen waren er onder Historical Cost Accounting ook geweest, maar dan waren ze niet zichtbaar. Al met al vind ik dat Fair Value Accounting de kredietcrisis niet heeft verergerd. Fair Value Accounting verrijkt de balans met extra informatie en versnelt de reactietijd. 21 8. Bibliografie Allen, F en E. Carletti (2007a). Mark-to-market Accounting and Liquidity Pricing. Journal of Accountancy and Economics, 45, 358-378. Allen, F en E. Carletti (2007b). Financial System: Shock Absorber or Amplifier? Financial System and Macroeconomic Resilience American Bankers Association (2009). Fair Value and Mark to Market Accounting. (http://www.aba.com/issues/issues_fairvalue) Badertscher, B.A., J.J. Burks en P. D. Easton (2010). Fair Value Accounting, OtherThan-Temporary-Impairments, and the Financial Crisis. Mendoza College of Business, University of Notre Dame. Barth, M.E., W.R. Landsman en J.M. Wahlen (1995). Fair value accounting: Effects on banks' earnings volatility, regulatory capital, and value of contractual cash flows. Journal of banking & finance, 19, 577-605. Butter, F.A.G. den (2008). De macro-economie van de kredietcrisis. Tijdschrift voor openbare financiën, 1, 20-22. Feldman, S.J. (2010). FAS 157: A Paradigm Shift for Fair Value. (http://www.fairvalue157.com/default.asp) Hoeven, R.L. ter (2006). De zin en onzin van fair value in de jaarrekening. Rede, Rijksuniversiteit Groningen. Krens, F. (2003). Het begrip reële waarde. MAB, september 2003, 371-378. Landsman, W.R. (2005). Fair Value Accounting for Financial Instruments: Some Implications for Bank Regulation. Working Paper, Bank of International Settlement. Laux, C., en C. Leuz (2009a). Did Fair Value accounting contribute to the financial crisis? Working Paper, European Corporate Governance Institute. Laux, C., en C. Leuz (2009b). The crisis of fair-value accounting. Accounting Organisations and Society, 34, 826-834. Penman, S.H. (2007). Financial reporting quality: is fair value a plus or a minus? Accounting and Business Research, 33-44. 22 Song, C.J., W.B. Thomas en H. Yi (2010). Value Relevance of FAS 157 Fair Value Hierarchy Information and the Impact of Corporate Governance Mechanisms. The Accounting Review, July 2010, 1-48 Vanstraelen, A. (2009). De Rol van Accounting en Accoutingonderzoek in de economische crisis. Rede, Maastricht University. 23