De invloed van Fair Value Accounting op de kredietcrisis - UvA-DARE

advertisement
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
De invloed van Fair Value
Accounting op de
kredietcrisis
Rutger Vermeer
5630363
Bachelor Thesis Accountancy & Control
D. Veenman
2-7-2010
Inhoud
1. Abstract ......................................................................................................................... 2
2. Inleiding ........................................................................................................................ 3
3. Begrip en regelgeving Fair Value................................................................................. 5
4. Fair Value Accounting tegenover Historical Cost Accounting .................................... 9
5. Kredietcrisis ................................................................................................................ 14
6. Implicaties FVA in kredietcrisis ................................................................................. 16
7. Conclusie .................................................................................................................... 21
8. Bibliografie ................................................................................................................. 22
1
1. Abstract
Onder het waarderingssysteem Fair Value Accounting wordt de onderliggende
economische waarde van een activum weergegeven, dit in tegenstelling tot Historical
Cost Accounting, waar wordt gewaardeerd op de historische aanschafprijs. Fair Value
Accounting krijgt veel kritiek. Critici stellen dat Fair Value Accounting de kredietcrisis
heeft verergerd, door haar procyclische werking en het daarbij horende contagion effect.
Hier is echter geen sprake van, omdat er beschermingen bij het gebruik van FVA zijn
ingebouwd, die de negatieve effecten tegengaan. Er is geen bewijs gevonden dat Fair
Value Accounting de kredietcrisis daadwerkelijk heeft verergerd, en deze bewering is
daardoor ongegrond. Fair Value Accounting brengt de verliezen enkel sneller aan het
licht, maar veroorzaakt deze niet. Daarnaast geeft Fair Value Accounting de kans om
sneller te reageren op economische schokken, omdat het waardewijzigingen eerder aan
het licht brengt.
2
2. Inleiding
Met de kredietcrisis wordt de crisis op de financiële markten bedoeld, die in de zomer
van 2007 is ontstaan. De kredietcrisis werd in belangrijke mate geïnitieerd door de
stagnerende huizenmarkt in de Verenigde Staten. Gebundelde hypotheken werden in
hoog tempo minder waard. Hierdoor kwamen financiële instellingen in problemen en
werden er uiteindelijk honderden miljarden afgeschreven op gekochte obligaties. De
banken leenden elkaar geen geld meer. Verschillende banken zijn genationaliseerd,
failliet gegaan of overgenomen. De Amerikaanse Zakenbank Lehman Brothers ging
failliet. In Nederland moest de DSB-bank er aan geloven, het faillissement was een feit.
Deze financiële crisis heeft uiteindelijk een omslag gemaakt naar de globale
economie. De oorzaken van de kredietcrisis zijn inmiddels uitvoerig geanalyseerd. De
steeds toenemende schuldfinanciering, het roekeloze gedrag van bankiers, het te
complexe bankieren, de ‘graaicultuur’ en het falen van de toezichthouders worden door
de media keer op keer als oorzaak genoemd (Vanstraelen, 2009, p. 9)
Er was ook kritiek richting accountants, die goedkeurende verklaringen hebben
afgegeven aan de banken die zich blootstelden aan de grote risico’s. Daarnaast is er ook
kritiek op de accountingstandaarden die door bedrijven gebruikt moeten worden. Met
name Fair Value Accounting heeft het zwaar te voorduren. Fair Value Accounting
(FVA) is kortgezegd het waarderen van activa en passiva tegen de reële, marktconforme
waarde. Dit staat tegenover Historical Cost Accounting (HCA), waarbij er gewaardeerd
wordt tegen kostprijs. Critici stellen dat FVA de kredietcrisis heeft verergerd. FVA zou
in hoogconjunctuur de schuldfinanciering stimuleren, en in laagconjunctuur leiden tot
grote afboekingen van activa (Vanstraelen, 2009, p. 11).
3
In deze thesis wordt de rol van FVA in de kredietcrisis onderzocht aan de hand
van de volgende onderzoeksvraag: Heeft Fair Value Accounting de kredietcrisis
verergerd? Door middel van een literatuuronderzoek wordt het onderwerp onderzocht.
De thesis is als volgt opgebouwd: Allereerst geeft het een algemene uitleg over
het begrip Fair Value en de regelgeving omtrent Fair Value Accounting. Daarna volgt
een afweging van FVA tegen haar belangrijkste alternatief, HCA. Na de afweging volgt
een algemene analyse van de kredietcrisis. Vervolgens worden de implicaties van FVA
in de kredietcrisis geanalyseerd. Tenslotte volgt de conclusie met daarin antwoord op de
onderzoeksvraag.
4
3. Begrip en regelgeving Fair Value
In de financiële verslaggeving is Fair Value Accounting een alternatief voor de
historische kostprijs, vaak aangeduid met Historical Cost Accounting (HCA). Bij HCA
wordt er gewaardeerd op de historische kostprijs, dit is de initieel betaalde prijs met de
eventueel daarbij komende inkoopkosten. Het waardeverloop bij HCA ligt vast en
verandert, behalve in bepaalde gevallen, niet. Bij activering wordt de afschrijving
vastgesteld en deze verandert vrijwel nooit. Resultaten worden bij HCA pas genomen
op het moment dat ze daadwerkelijk gerealiseerd zijn (Barth, e.a., 1995, p. 578).
Als een activum tegen Fair Value gewaardeerd wordt, wordt er geprobeerd de
onderliggende economische waarde weer te geven. Hierdoor wordt de Fair Value in het
Nederlands ook vaak de reële waarde genoemd. Omdat de onderliggende economische
waarde kan veranderen, kan de waarde van een onder FVA gewaardeerd actief ook
veranderen. Een gevolg hiervan is dat eventuele ongerealiseerde resultaten, al wel als
resultaat genomen worden. (Barth, e.a., 1995, p. 578)
De International Financial Reporting Standards (IFRS) is de Europese
boekhoudkundige standaard voor het opstellen van jaarverslagen voor beursgenoteerde
bedrijven. De regelgeving van het IFRS staat beschreven in de ‘International
Accounting Standard (IAS)’. Het IFRS definieert Fair Value in IAS 39 als volgt: ‘’Fair
value is the amount for which an asset could be exchanged, or a liability being settled,
between knowledgeable, willing parties in an arm’s length transaction’’ (Hoeven, 2006,
p. 10).
De volgende kenmerken komen hieruit naar voren: het gaat om een ruiltransactie
tussen twee partijen, deze partijen moeten onafhankelijk van elkaar zijn (arm’s length),
de partijen moeten over een redelijke mate van onderhandelingsvaardigheid beschikken
en bewust zijn van de eventuele alternatieven in de bestaande marktomstandigheden
(Krens, 2003, p. 371).
De Amerikaanse boekhoudkundige regelgeving is beschreven in de Financial
Accounting Standard (FAS) door het Financial Accounting Standards Board (FASB).
FAS beschrijft de Fair Value als de marktwaarde van de toekomstige kasstromen.
5
De FASB heeft een hiërarchie van inputs opgesteld voor het bepalen van de Fair
Value. Deze is in 2006 vastgelegd in FAS 157. FAS 157 spreekt van 3 verschillende
inputniveaus. Bij het eerste inputniveau wordt de Fair Value de laatste marktprijs in een
actieve markt voor dezelfde activa. Het activum wordt dan gewaardeerd op de
marktwaarde, dit wordt ook wel aangeduid als mark-to-market accounting. Als
inputniveau 1 wordt gebruikt spreekt men ook van Fair Value accounting in haar
zuiverste vorm.
Als deze inputs niet beschikbaar zijn, worden modellen gebruikt voor het
bepalen van de Fair Value. Daardoor wordt vaak gerefereerd aan marking-to-model. Als
het eerste inputniveau dus niet beschikbaar is, wordt het tweede inputniveau gebruikt.
De Fair Value wordt hier bepaald door de laatste marktprijzen van vergelijkbare activa,
alsmede door andere relevante data vanuit de markt.
Het derde en laatste inputniveau wordt gebruikt wanneer zelfs marktprijzen van
vergelijkbare activa niet beschikbaar zijn. De input is niet waarneembaar, en daardoor
wordt de Fair Value bepaald door modellen (Laux en Leuz, 2009a, p. 6).
Hoeven (2006, p. 43) heeft 4 criteria opgesteld waaraan activa moeten voldoen,
om een waardering met FVA nuttig te laten zijn. Het eerste criterium is de
zelfstandigheid. Het actief moet, onafhankelijk van andere activa, kasstromen
genereren.
Het tweede criterium is het samenvallen van de inkoop- en verkoopmarktprijzen.
Dit moet in brede zin worden opgevat, bij handelsondernemingen wordt aan dit
criterium voldaan. Bij productieondernemingen wordt waarde aan het product
toegevoegd, en vallen de inkoop- en verkoopmarktprijzen dus niet meer samen
(Hoeven, 2006, p. 43) .
Het derde criterium is de ontwikkeling van het rendement en de prijs van het
actief. Hierbij is ook het doel van de aanschaf van het actief van belang. Om FVA nuttig
te laten zijn, moet het management belang hebben bij de rendement/prijsontwikkeling in
het kader van de beoordeling van het actief (Hoeven, 2006, p. 44).
6
Het vierde en laatste criterium is de betrouwbaarheid. Vanzelfsprekend moet de
vastgestelde waarde van het actief gewaardeerd met FVA betrouwbaar zijn (Hoeven,
2006, p. 44).
Voor financiële instrumenten gelden aparte regels. Financiële instrumenten zijn
overeenkomsten die leiden tot een financieel actief bij een partij en een financiële
verplichting of eigen vermogensinstrument bij een andere partij. Bij financiële
instrumenten wordt Fair Value Accounting toegepast aan de hand van het mixedattribute model. Dit houdt in dat (de mate van) het gebruik van Fair Value afhangt van
het soort activum en de behandeling hiervan voor het bedrijf.
De financiële instrumenten worden daarom in FAS 115 ingedeeld in
verschillende categorieën. Als een financieel instrument een investering is, met als doel
deze tot het einde van de looptijd te behouden, wordt geen Fair Value Accounting
toegepast. Deze instrumenten worden gewaardeerd op de historische kostprijs.
Als het instrument echter is gekocht, met het doel deze op korte termijn te
verkopen, dient Fair Value Accounting te worden toegepast. Eventuele
waardeveranderingen worden in de resultatenrekening opgenomen en zijn dus direct van
invloed op het resultaat.
Er zijn ook financiële instrumenten die niet in een van deze categorieën te
plaatsen zijn. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen als het instrument gekocht is, maar het
nog niet zeker is of het tot het einde van de looptijd aangehouden gaat worden of niet.
Deze instrumenten worden ook gewaardeerd tegen Fair Value, maar de
waardeveranderingen worden echter niet in de resultatenrekening opgenomen. De
waardewijzigingen hebben dus niet direct invloed op het resultaat. FAS 115 voorschrijft
dat ze zichtbaar worden op de balans in het eigen vermogen als ‘other comprehensive
income’.
7
De samenhang tussen inputniveaus de categorieën van FAS 157 wordt
samengevat in de volgende illustratie:
(Feldman, 2009)
Als een onderneming een korte termijnbelegging heeft, is de Fair Value hiervan
vaak eenvoudig vast te stellen. Hiervoor kan de actuele beurskoers gebruikt worden.
Hier wordt dus inputniveau 1 gebruikt. Als het doel van het instrument onzeker wordt,
wordt het vaak lastiger om hiervoor marktprijzen als input te gebruiken. Het gaat hier
bijvoorbeeld om een aandeel in een niet beursgenoteerde onderneming, of een
eenmalige investering in een project. De illustratie laat zien dat in deze gevallen gebruik
wordt gemaakt van inputniveaus 2 en 3.
FAS 159 biedt nog de mogelijkheid tot vrijwillig rapporteren onder Fair Value
Accounting. Onder bepaalde voorwaarden kan gekozen worden voor een waardering
met Fair Value of met Historical Cost Accounting. Dit is gedaan om het voor bedrijven
eenvoudig en overzichtelijk te houden. In de praktijk wordt echter weinig gebruik van
de keuzemogelijkheid van FAS 159 gemaakt (Laux en Leuz, 2009a, p. 10).
8
4. Fair Value Accounting tegenover Historical Cost Accounting
Om de rol van FVA in de kredietcrisis te analyseren, is het belangrijk om Fair Value
Accounting af te wegen tegen haar belangrijkste alternatief: Historical Cost Accounting.
Er wordt een vergelijking gemaakt, waarin de belangrijkste verschillen tegen elkaar
worden afgewogen.
FVA rapporteert de onderliggende economische waarde van een activum, HCA
rapporteert de prijs die in het verleden is betaald. Voor investeerders geeft de
onderliggende economische waarde meer informatie, omdat het uiteindelijk om de
verwachting voor de toekomst gaat. Die informaie is waardevol en is belangrijk voor
het nemen van beslissingen. Dit wordt door HCA niet verschaft. HCA geeft, naast de
historische kostprijs, geen overige informatie. FVA verschaft dus extra informatie, die
voor investeerders van waarde is (Penman, 2007, p. 33).
De timing van informatie is ook belangrijk. Doordat je bij FVA gedwongen
wordt waardeveranderingen gelijk op te nemen, worden deze zichtbaar zodra ze zich
voordoen. Dit kan als een waarschuwing werken. De organisatie ziet de
waardeverandering sneller, en is hierdoor in de gelegenheid sneller te reageren en actie
te ondernemen (Laux en Leuz, 2009b, p. 832). De organisatie is ook in staat om de
prestaties van het activum beter te beoordelen, omdat uit wordt gegaan van de
onderliggende waarde in plaats van de betaalde prijs onder HCA. Het zou kunnen zijn
dat een actief onder HCA niet voldoende rendabel is, en onder FVA wel. Dit kan
bijvoorbeeld als er teveel voor het actief is betaald. Het activum wordt onder HCA
onrendabel geacht, terwijl het eigenlijk de verantwoordelijkheid van de inkoper is
geweest, en niet van het activum zelf.
De waarde van de informatie van FVA hangt ook af van het activum waar het
betrekking op heeft. Het heeft weinig nut de Fair Value van een investering met de
looptijd van 20 jaar weer te geven, waarbij geen enkele intentie bestaat deze voor het
einde van de looptijd af te wikkelen. Hier biedt het mixed-attribute model in FAS 115
uitkomst. Zoals eerder uitgelegd verschaft dit model een indeling voor wanneer activa
wel, en wanneer activa niet met FVA gewaardeerd dienen te worden. Laux en Leuz
9
(2009a, p. 15) stellen dat waardering volgens FVA zelfs nuttig is voor activa die tot het
einde van de looptijd worden aangehouden. De Fair Value waarde geeft namelijk ook
informatie over het risico waar het activum aan blootgesteld is, en de daarmee
samenhangende kans op het wellicht toch niet aanhouden tot het einde van de looptijd.
Zij (Laux en Leuz, 2009a, p. 16) stellen dat het daarom nuttig is om de Fair Values in
ieder geval in de toelichting weer te geven.
De American Bankers Association (ABA, 2009) heeft veel kritiek op Fair Value
Accounting. De ABA stelt dat de verliezen die door FVA genomen moeten worden,
veel groter zijn dan de verwachte verliezen aan het einde van de looptijd. FVA zou de
situatie dus negatiever voorsteller dan hij uiteindelijk is. Dit wordt geïllustreerd met de
volgende grafiek.
(ABA, 2009)
Het gaat hier om een instrument van gebundelde hypotheken van 1.000 dollar.
Tot aan vandaag is er 1,80 dollar aan verlies genomen, het uiteindelijk verwachte verlies
aan het einde van de looptijd is 100 dollar. Als het instrument zou worden gewaardeerd
op de marktprijs, zou een verlies van 913 dollar genomen moeten worden. De ABA stelt
dat de marktprijs echter in dit geval niet interessant is, omdat de bank de intentie heeft
het instrument tot het einde van de looptijd aan te houden (ABA, 2009).
10
Voor het gebruik van FVA is het wel van belang dat de gebruikte inputs
objectief zijn. Zolang inputniveau 1 gebruikt kan worden, is er weinig ruimte voor
manipulatie. De marktprijzen worden gevolgd en geven een objectieve waarde weer.
Inputniveau 2 en 3 zijn minder objectief. Bij deze inputniveaus is sprake van mark-tomodel, er worden dus modellen gebruikt om de Fair Value vast te stellen. Hier begint de
informatieasymmetrie tussen het bestuur van het bedrijf en de buitenstaanders een rol te
spelen. Het bestuur heeft meer zicht op de onderliggende waarde van een actief dan
buitenstaanders. Het gebruik van marking-to-model brengt twee problemen met zich
mee. Allereerst is het voor het bestuur moeilijker om een betrouwbare waarde vast te
stellen. De Fair Value kan dus onderworpen zijn aan schattingsfouten, door niet perfect
functionerende modellen.
Daarnaast kan het bestuur van de organisatie de Fair Values manipuleren vanuit
eigenbelang. Als er sprake is van een zwakkere Corporate Governance, zijn de
problemen met informatieasymmetrie groter. Song, e.a. (2010, p. 28) onderzoeken of de
waarde van de informatie van Fair Value opgesteld met inputniveau 3 toeneemt,
naarmate er sprake is van strengere Corporate Governance. Dit wordt onderzocht door
te kijken of Corporate Governance een grotere invloed heeft op de waarde van
informatie van Fair Values opgesteld met niveau 3, dan die van Fair Values opgesteld
met niveau 1 of 2. Er blijken significante verschillen te zitten tussen de inputniveaus.
De waarde van de informatie van Fair Values is dus afhankelijk van de mate van
Corporate Governance. Strenge Corporate Governance verkleint de
informatieasymmetrie en schattingsfouten. Dit is het duidelijkst zichtbaar als
inputniveau 3 is gebruikt, omdat de informatieasymmetrie en schattingsfouten hier
meest aanwezig is (Song, e.a., 2010, p. 29).
Als inputniveau 1 niet kan worden gebruikt, gaat de FVA van een objectieve
waarde naar een subjectieve waarde. Deze waarde moet door buitenstaanders als juist
worden aangenomen. Laux en Leuz (2009a, p. 25) laten zien dat investeerders een
dollar onder inputniveau 1 significant hoger waarderen dan onder niveau 3. Dit bewijst
dat wanneer een hoger inputniveau wordt gebruikt, het nut voor de investeerders
afneemt. HCA laat weinig ruimte over voor subjectiviteit, omdat de betaalde kostprijs
11
wordt gerapporteerd (Laux en Leuz, 2009a, p. 7). Dit is een vast gegeven, dat niet door
het bestuur kan worden aangepast. Song, e.a. (2010, p. 28) ondersteunen deze bewering.
Zij tonen allereerst aan dat de informatie van Fair Values onder alle inputniveaus
waardevol is voor investeerders. Echter bewijzen ze ook dat de waarde van informatie
van Fair Values opgesteld met inputniveau 3 significant lager is dan die van Fair Values
opgesteld met inputniveau 1 of 2. Investeerders beschouwen inputniveau 3 dus als
minder waardevol, omdat dit inputniveau meer onderworpen is aan
informatieasymmetrie en schattingsfouten.
Fair Value Accounting verschilt met Historical Cost Accounting bij het
erkennen van waardeveranderingen. Bij HCA wordt de waarde alleen naar beneden
bijgesteld. Dit gebeurt met afschrijvingen en impairments. Met FVA kan de waarde ook
naar boven worden bijgesteld, terwijl opwaardering nog niet gerealiseerd is. Als het
bedrijf bij HCA de winst toch wilt nemen, wordt het activum verkocht, en later weer
voor een hogere prijs wordt teruggekocht (Penman, 2007, p. 36). Landsman (2005, p. 2)
ziet hier een belangrijk voordeel van FVA in. Volgens hem verdwijnt door FVA het
voordeel van het verkopen en later weer terugkopen van activa om een winst te
realiseren.
Het grootste punt van kritiek op FVA ten opzichte van HCA is de procyclische
werking van FVA. Als er hoogconjunctuur is, zullen de prijzen van de activa stijgen,
terwijl de onderliggende economische waarde niet is veranderd. De werkelijke
onderliggende waarde wordt nu dus niet door FVA weergegeven (ABA, 2009).Hierdoor
verandert de balanspositie (en in sommige gevallen ook het resultaat) wel. Er zullen dan
ongerealiseerde winsten worden genomen, en het eigen vermogen zal toenemen. Door
de toename van het eigen vermogen, zal de financiële positie van bedrijven verbeteren.
Banken zijn hierdoor bijvoorbeeld in staat tot het nemen van extra schuldfinanciering
(Laux en Leuz, 2009b, p. 827).
Bij laagconjunctuur zullen de prijzen van de activa dalen, waardoor de balans
weer niet de onderliggende economische waarde weergeeft. Er zullen afboekingen
gemaakt moeten worden, bedrijven kunnen zelfs gedwongen zijn de activa te verkopen
tegen een te lage prijs, die de marktprijs weer beïnvloedt (Laux en Leuz, 2009b, p. 827).
12
Dit kan een neerwaartse spiraal van dalende prijzen veroorzaken. Deze spiraal wordt
vaak aangeduid als het ‘contagion effect’ van FVA (ABA, 2009). Als er sprake is van
het contagion effect, kan een enkele schok zich snel uitspreiden, en een beschadigend
effect op de hele economie hebben.
Na deze analyse is het moeilijk te zeggen of HCA beter is dan FVA of andersom.
Het blijft een trade-off tussen beide accountingmethodes. De trade-off tussen relevantie
en betrouwbaarheid is hierin erg belangrijk. Om voor FVA als waarderingsmethode te
kiezen, is het essentieel dat de waarde enerzijds relevant is, en anderzijds ook
betrouwbaar is. De best passende methode kan per bedrijfstak en soort activum
verschillen (Laux en Leuz, 2009b, p. 832). Ook Song, e.a. (2010, p. 1) spreken van de
trade-off tussen relevantie en betrouwbaarheid. FVA is alleen relevant, als de waarde
betrouwbaar is vastgesteld. Dat is het essentiële punt in de tegenstellingen tussen FVA
en HCA.
13
5. Kredietcrisis
Om de implicaties van Fair Value Accounting in de kredietcrisis te analyseren is het
belangrijk om eerst de kredietcrisis goed te begrijpen. Zoals in de inleiding vermeld,
vond de kredietcrisis haar oorsprong op de Amerikaanse hypotheekmarkt. De banken
hebben zeer risicovol gehandeld, door gemakkelijk hypotheken te verlenen. De
hypotheken werden zelfs verleend aan de zogenaamde ninja’s (No Income, No Job and
Assets), dit is een term gebruikt voor mensen zonder inkomen, baan en bezittingen.
Deze leningen met veel risico worden aangeduid als subprime mortgages. De subprime
mortgages hoeven op zichzelf geen probleem te zijn, omdat de banken zich in kunnen
dekken met hogere risicopremies. De hypotheekbanken verwachtten dat, mocht het echt
misgaan, de centrale banken wel te hulp zouden schieten (Den Butter, 2008, p. 20).
Een direct gevolg van het gemakkelijk verlenen van hypotheken was een
toename van het uitstaand consumentenkrediet. Dit is duidelijk te zien in het volgende
figuur.
(Vanstraelen, 2009, p. 10)
Op de y-as is het uitstaand consumentenkrediet in miljarden dollars in de
Verenigde Staten te zien, de x-as geeft de tijd weer. De grafiek laat zien dat het
consumentenkrediet tussen 1990 en 2008 verdrievoudigd is. Hier is ook goed te zien dat
de toegenomen schuldfinanciering niet een ontwikkeling van de laatste jaren is, maar al
een jaar of vijftien aan de gang is.
14
De hypotheekbanken verpakten de subprime mortgages in pakketten,
zogenaamde securisatie. Hierdoor zouden de hypotheken een hoger rendement op
kunnen leveren en het risico worden gespreid. Er was echter niet gerekend op een daling
van de huizenprijzen. Door deze daling werden de huizen van de ninja’s, als ze niet
meer aan de betalingsverplichtingen konden voldoen, met een verlies verkocht. De
gebundelde hypotheken werden in hoog tempo minder waard. Het risico was wel
gespreid, maar het macro-economische risico van het niet kunnen betalen van de
hypotheeklasten bleef bestaan. De securisatie bleek niet te werken en de verliezen
spreden zich uit als een olievlek. (Den Butter, 2008, p. 21).
De hypotheekbanken en andere financiële instellingen rapporteerden
afwaarderingen op de gebundelde hypotheken. Een aantal banken kwam in de
moeilijkheden, en in januari 2008 presenteerde de Verenigde Staten een steunpakket
van 160 miljard dollar. In september 2008 ging de Amerikaanse zakenbank Lehman
Brother’s failliet, nadat er geen overeenstemming bereikt kon worden over een
reddingsplan. De Amerikaanse overheid kocht bijna 80% van verzekeraar AIG om het
faillissement te voorkomen.
Ondertussen bleven er maar afwaardering gerapporteerd worden, en de situatie
verergerde.
In november 2008 bleek dat de kredietcrisis doorsloeg op de mondiale
economie. Centrale banken en overheden namen allerlei maatregelen, er werden
kapitaalinjecties gedaan, garanties werden verleend en banken werden genationaliseerd.
Een recessie kon echter niet worden voorkomen, ook Nederland kwam in een recessie
terecht. Naast banken kwamen ook andere ondernemingen in de moeilijkheden,
bijvoorbeeld in de auto-industrie. Op dit moment is er nog steeds sprake van een
economische crisis. Over tijdsduur van het herstel zijn de meningen verdeeld.
15
6. Implicaties FVA in kredietcrisis
De voor- en nadelen van FVA zijn uitvoerig besproken. De kredietcrisis is ook uitvoerig
geanalyseerd. De vraag is nu wat precies de implicaties van FVA zijn in de kredietcrisis.
Hierbij is vooral de link tussen FVA en bankregulering belangrijk (Laux en Leuz,
2009a, p. 4). Bankregulering onderwerpt banken aan bepaalde vereisten, restricties en
richtlijnen. Het doel hiervan is de risico’s te verminderen, misbruik te voorkomen en de
kwaliteit van banken hoog te houden. Door bankregulering moet onder andere aan
kapitaalvereisten worden voldaan, die vertaald zijn als voorgeschreven kapitaalratio’s.
De invloed van FVA op de kapitaalratio’s is groot. Als een bank een Fair Value
verlies moet nemen, gaat dit ten laste van het eigen vermogen. Een bank zou hierdoor
dus in de problemen kunnen komen met de kapitaalvereisten. Critici van Fair Value
Accounting beweren dat banken hierdoor gedwongen worden acties te ondernemen, die
normaal niet genomen zouden worden, en de situatie dus alleen maar weer verergeren
(Badertscher, e.a., 2010, p. 2). Elk verlies dat door FVA genomen moet worden, staat
direct in verband met het voldoen aan de bankregulering, en is dus van grote invloed.
Volgens de American Bankers Association (2009) werkt FVA procyclisch. Bij
hoogconjunctuur zou dit banken in staat stellen tot het aantrekken van extra vreemd
vermogen. De hoge mate van schuldfinanciering wordt vaak genoemd als een van de
oorzaken van de kredietcrisis. Hiermee zou FVA de kredietcrisis dus kunnen hebben
verergerd.
De vraag is echter of dit volledig aan FVA is toe te schrijven. Zoals eerder
beschreven kan de winst onder HCA ook eerder worden genomen, door het in waarde
gestegen actief te verkopen en daarna simpelweg weer terug te kopen (Laux en Leuz,
2009a, p. 7). In de praktijk blijkt dit ook veel gebeurd te zijn. Voor de kredietcrisis
verkochten veel banken hun activa om ze daarna, via een repurchase agreement, weer
terug te kopen. Daarom is de FVA niet de schuldige van de toegenomen
schuldfinanciering, en heeft het hiermee de kredietcrisis dus niet verergerd.
16
Als er sprake is van laagconjunctuur, wordt het ‘contagion effect’ vaak genoemd als
kritiekpunt op FVA. In de financiële crisis moesten banken veel financiële activa
afboeken. Deze afboekingen zouden tot gedwongen verkopen kunnen leiden en de
marktprijzen kunnen beïnvloeden. Hierdoor zou FVA de crisis kunnen hebben
verergerd (ABA, 2009).
Allen en Carletti (2007, p. 2) onderzoeken of FVA nadelig is voor financiële
instellingen als er sprake is van illiquide markten. Er wordt onderzocht of in deze
situatie sprake is van het contagion effect. Zij stellen dat in tijden van crisis
marktprijzen geen goede maatstaf zijn. De marktprijzen geven de toekomstige
inkomende kasstromen niet goed weer. Met behulp van een model onderzoeken Allen
en Carletti (2007, p. 35) of FVA nadelige gevolgen kan hebben voor banken en
verzekeringsmaatschappijen als er sprake is van illiquide markten. Het model is
gebaseerd op eerdere onderzoeken, en kijkt naar de bank- en verzekeringssector. Het
model laat zien dat als marktprijzen in plaats van verwachte kasstromen worden
gebruikt, de onderliggende waarde niet goed wordt weergegeven. De waarde wordt dan
te laag, omdat de markt niet liquide is, niet omdat de onderliggende economische
waarde lager is geworden (Allen en Carletti, 2007, p. 25) Zij concluderen dat FVA in
haar zuiverste vorm (mark-to-market) de kredietcrisis heeft verergerd. Als er sprake is
van een illiquide markt, raden ze aan Historical Cost Accounting te gebruiken in plaats
van Fair Value Accounting.
Er zijn echter beschermingen bij het gebruik van Fair Value Accounting. FAS 157
stelt dat prijzen van gedwongen verkoop of verstoorde marktprijzen niet als input voor
de Fair Value gebruikt mogen worden. Als er sprake is van een gedwongen verkoop of
verstoorde markt, worden deze prijzen niet gebruikt, wat als een soort noodschakelaar
werkt, om een neerwaartse spiraal tegen te gaan. De FASB heeft dus een bescherming
tegen het ‘contagion effect’ ingebouwd. Hierdoor kunnen banken een optimistischere
Fair Value gebruiken en is er meer flexibiliteit in het gebruik van FVA (Laux en Leuz,
2009a, p. 21).
17
Voor de werking van FAS 157 als noodschakelaar is het belangrijk te weten
wanneer een markt precies als verstoord wordt beschouwd, en of hier in de financiële
crisis sprake van is. Als een markt niet goed functioneert, kan deze als versterker
werken voor economische schokken. Een economische schok wordt hierdoor niet
opgevangen, maar juist versterkt, en heeft invloed op de algehele economie.
Allen en Carletti (2007b, p. 5) beschrijven twee benaderingen van marktfalen. De
eerste benadering is gebaseerd op paniek. Marktfalen is een willekeurige gebeurtenis,
die niet samenhangt met onderliggende economische waarden. Een daadwerkelijke
oorzaak wijst deze theorie niet aan. Hierdoor wordt het ook moeilijk om met een
oplossing te komen. De tweede benadering die Allen en Carletti (2007b, p. 8) uitwerken
is gebaseerd op de onderliggende economische omstandigheden. Doordat de oorzaak
hier wel duidelijk wordt, is het ook mogelijk om met oplossingen te komen.
Allen en Carletti (2007b, p. 15) hebben drie symptomen van marktfalen opgesteld.
Het eerste symptoom is breekbaarheid. Een schok kan van grote invloed zijn op het hele
financiële systeem. Het tweede symptoom van marktfalen is besmetting. Een
economische schok in een breidt zich snel uit naar een andere regio of naar een andere
bedrijfstak. Het laatste symptoom wordt aangeduid als bubbel. De prijzen en de winsten
blijven maar toenemen, totdat op een bepaald moment de bubbel barst, en alles in elkaar
klapt.
Als je de huidige economische situatie analyseert aan de hand van de symptomen
(Allen en Carletti, 2007b, p. 15) kom je tot de conclusie dat er sprake is van marktfalen.
De oorspronkelijke schok kwam van de financiële markten. Uiteindelijk heeft deze
doorgewerkt naar de hele economie. De schok kwam vanuit de Verenigde Staten, maar
heeft zicht doorgewerkt over de mondiale economie. De problemen in de banksector
waren al wel zichtbaar, maar de bubbel barstte in september 2008 met het vallen van de
Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers.
Naast de beschermingen van FAS 157 voorschrijft FAS 115 het ‘mixed-attribute
model’. Als het financiële instrument in gebruik wordt genomen, moeten banken hem
zelf classificeren. Hiermee bepalen ze dus de mate waarin FVA wordt gebruikt. In
18
bepaalde situaties kan het financiële instrument zelfs gereclassificeerd worden. Dit geeft
banken meer flexibiliteit bij het gebruik van FVA. (Laux en Leuz, 2009a, p. 22).
Landsman (2005, p. 22) verwacht dat het mixed-attribute model op termijn zal
verdwijnen. Hij stelt dat het mixed-attribute de financiële verslaggeving onnodig
complex maakt. Als alle financiële activa onder Fair Value worden gewaardeerd, met de
waardewijzigingen verantwoord in de resultatenrekening, zou de balans een stuk
transparanter zijn. Landsman (2005, p. 22) verwacht dat in de toekomst financiële
instrumenten allemaal op dezelfde manier gewaardeerd zullen moeten worden. Daarmee
zou echter ook de flexibiliteit van het gebruik van het mixed-attribute model
verdwijnen.
De derde bescherming bij het gebruik van FVA is ook vastgelegd in FAS 157.
Als er sprake is van illiquide markten, is het toegestaan waarderingsmodellen te
gebruiken in plaats van marktprijzen. Inputniveau 1 wordt dan niet meer gebruikt. In de
financiële crisis is hier veel gebruik van gemaakt door banken. Onderzoek van Laux en
Leuz (2009a, p. 22) laat zien dat vanaf begin 2007 tot begin 2009 er steeds meer
gebruikt wordt gemaakt van inputniveaus 2 en 3, en steeds minder van inputniveau 1.
De drie beschermingen zouden de procyclische werking van FVA weg moeten
nemen of in ieder geval in moeten dammen. Badertscher, e.a. (2010, p. 17) onderzoeken
of er nog sprake is van de procyclische werking van FVA. Als FVA procyclisch zou
werken, is te verwachten dat er in de periode van de kredietcrisis door banken meer
activa zijn verkocht dan normaal. Banken zullen namelijk activa moeten verkopen, om
aan de kapitaaleisen te blijven voldoen. Badertscher, e.a. (2010, p. 17) tonen aan dat er
geen verband is tussen de periode van crisis, en de verkoop van activa door banken.
Ook de meest risicovolle activa worden in de crisisperiode niet significant meer
verkocht dan normaal. Deze resultaten komen overeen met hun verwachting, namelijk
dat er geen sprake is van een procyclische werking van FVA.
Volgens Badertscher, e.a. (2010, p. 23) bestaat er wel een significant positieve
relatie tussen de verkoop van activa door banken, en de door FVA genomen verliezen.
Als er FVA verliezen moeten worden genomen, gaat dit samen met een groei in de
verkoop van activa. Dit suggereert een procyclische werking van FVA, en gaat tegen de
19
andere uitkomsten van hun onderzoek in. De statistische uitkomsten gaan dus tegen
elkaar in, en hierdoor is niet eenduidig te zeggen dat FVA wel of niet procyclisch werkt.
Badetscher, e.a. (2010, p. 10) beschouwen de uitkomsten van hun onderzoek dusdanig
om te kunnen stellen dat Fair Value Accounting niet procyclisch werkt.
Voorstanders van Fair Value Accounting zeggen dat de kredietcrisis juist is
verminderd door de accountingstandaard. Omdat FVA de onderliggende waarde
weergeeft, heeft men eerder op de schokken kunnen reageren. Hierdoor was er meer tijd
voor gepaste maatregelen, en is er dus eerder actie ondernomen (Allen en Carletti, 2007,
p. 2).
Ook Laux en Leuz (2009a, p. 13) gaan tegen de kritiek op FVA in. Volgens hen
veroorzaakt Fair Value Accounting de verliezen niet, maar brengt ze alleen aan het
licht. FVA zou banken onrealistisch grote verliezen later rapporteren, die gebaseerd zijn
op onzekerheid en illiquide markten. Het onderzoek van Laux en Leuz (2009a, p. 13)
toont echter aan dat de activa voorheen te hoog waren gewaardeerd, in verhouding met
de verwachte toekomstige kasstromen. De verliezen waren er dus al, FVA heeft ze
alleen eerder aan het licht gebracht.
20
7. Conclusie
Er is veel kritiek geweest op Fair Value Accounting als waarderingsgrondslag. Critici
beweren dat FVA sterk aan de kredietcrisis heeft bijgedragen. Afgaande op de
geanalyseerde literatuur en de daarbij horende onderzoeken, kan niet gezegd worden dat
Fair Value Accounting de kredietcrisis heeft verergerd. FVA is van grote invloed op de
kapitaalratio’s en daarmee voor banken op het in staat zijn tot het voldoen aan de
kapitaalvereisten.
De procyclische werking en daarmee ook het contagion effect zijn echter niet
bewezen. Het contagion effect wordt namelijk teniet gedaan door de beschermingen van
FAS 115 en FAS 157. Prijzen van gedwongen verkopen of verstoorde markten mogen
niet als input voor FVA worden gebruikt. Het mixed-attribute geeft banken de
mogelijkheid de financiële instrumenten zelf te categoriseren. Ten slotte mogen ook de
prijzen bij een illiquide markt niet als input worden gebruikt, maar wordt de Fair Value
bepaald door modellen. De beschermingen zorgen voor flexibiliteit bij het gebruik van
Fair Value Accounting.
Fair Value Accounting zou de kredietcrisis zelfs verminderd kunnen hebben.
Onder FVA komen waardewijzigingen sneller aan het licht, wat bestuurders de kans
geeft eerder te reageren. Door de snellere kans op reactie zou dus schade kunnen zijn
voorkomen. Naar de exacte invloed van het verschaffen van extra en snellere
informatie, is echter geen empirisch onderzoek gedaan. Wellicht dat hier in de toekomst
meer duidelijkheid over komt.
Tenslotte wil ik erop wijzen dat FVA de verliezen niet heeft veroorzaakt, maar
alleen aan het licht heeft gebracht. Deze verliezen waren er onder Historical Cost
Accounting ook geweest, maar dan waren ze niet zichtbaar.
Al met al vind ik dat Fair Value Accounting de kredietcrisis niet heeft verergerd.
Fair Value Accounting verrijkt de balans met extra informatie en versnelt de reactietijd.
21
8. Bibliografie
Allen, F en E. Carletti (2007a). Mark-to-market Accounting and Liquidity Pricing.
Journal of Accountancy and Economics, 45, 358-378.
Allen, F en E. Carletti (2007b). Financial System: Shock Absorber or Amplifier?
Financial System and Macroeconomic Resilience
American Bankers Association (2009). Fair Value and Mark to Market Accounting.
(http://www.aba.com/issues/issues_fairvalue)
Badertscher, B.A., J.J. Burks en P. D. Easton (2010). Fair Value Accounting, OtherThan-Temporary-Impairments, and the Financial Crisis. Mendoza College of
Business, University of Notre Dame.
Barth, M.E., W.R. Landsman en J.M. Wahlen (1995). Fair value accounting: Effects
on banks' earnings volatility, regulatory capital, and value of contractual cash flows.
Journal of banking & finance, 19, 577-605.
Butter, F.A.G. den (2008). De macro-economie van de kredietcrisis. Tijdschrift voor
openbare financiën, 1, 20-22.
Feldman, S.J. (2010). FAS 157: A Paradigm Shift for Fair Value.
(http://www.fairvalue157.com/default.asp)
Hoeven, R.L. ter (2006). De zin en onzin van fair value in de jaarrekening. Rede,
Rijksuniversiteit Groningen.
Krens, F. (2003). Het begrip reële waarde. MAB, september 2003, 371-378.
Landsman, W.R. (2005). Fair Value Accounting for Financial Instruments: Some
Implications for Bank Regulation. Working Paper, Bank of International Settlement.
Laux, C., en C. Leuz (2009a). Did Fair Value accounting contribute to the financial
crisis? Working Paper, European Corporate Governance Institute.
Laux, C., en C. Leuz (2009b). The crisis of fair-value accounting. Accounting
Organisations and Society, 34, 826-834.
Penman, S.H. (2007). Financial reporting quality: is fair value a plus or a minus?
Accounting and Business Research, 33-44.
22
Song, C.J., W.B. Thomas en H. Yi (2010). Value Relevance of FAS 157 Fair Value
Hierarchy Information and the Impact of Corporate Governance Mechanisms. The
Accounting Review, July 2010, 1-48
Vanstraelen, A. (2009). De Rol van Accounting en Accoutingonderzoek in de
economische crisis. Rede, Maastricht University.
23
Download