Oorzaken voor dekolonisatie na 1945

advertisement
Moderne tijd
Tijd van Burgers en Stoommachines (1800- 1900)
Kenmerkende aspecten:
De Industriële Revolutie, die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële
samenleving
De uitvindingen in de textiel- en ijzerindustrie maakten van Engeland de eerste industriële
samenleving, waarin niet meer de landbouw toonaangevend was, maar de industrie. De bedrijfstak
textiel maakte machinale productie mogelijk. Stoom zorgde voor de aandrijving van machines, de
koloniën voor een onbeperkte afzetmarkt. De aanleg van kanalen en spoorwegen zorgde voor snel
en goedkoop vervoer van personen en goederen. Grote hoeveelheden ijzer en kolen waren makkelijk
voorhanden. Dat alles bij elkaar vormde samen de ingrediënten voor het succes van de Engelse
ondernemers en fabrikanten die nieuwe wegen durfde in te slaan. Met het begrip Industriële
Revolutie wordt in de eerste plaats deze verandering in de Britse samenleving aangeduid tussen 1750
en 1850. In het algemeen wordt de term aangegeven: de snelle omslag in een samenleving van
landbouw en nijverheid naar industrie. Handkracht was vervangen door machinale productie,
huisnijverheid door fabrieksarbeid.
Discussies over de ‘sociale kwestie’
Steeds meer arbeiders trokken naar de stad voor werk. Overal schoten huurkazernes en
sloppenwijken uit de grond. Het zag overal zwart van de roet en de rook dat op de huizen en straten
neerdaalde uit de vele schoorsteenpijpen, die de walm van stoommachines uitbraakten. Er was geen
waterleiding of riolering. De kwaliteit van de huizen waren beroerd. Geregeld stortte de boel in of
zakten mensen door de veel te dunne vloeren. Je woonde vaak met verschillende gezinnen in een
kamer. Het stierf er van ongedierte. Telkens weer braken er cholera en tyfus uit. Dit raakte veel
slachtoffers iedere keer. Veel arbeiders grepen naar de fles om hun zorgen weg te drinken. Deze
situatie deed zich overal voor in Europa waar industrialisatie om zich heen greep. Veel welgestelde
burgers maakten zich na verloop van tijd zorgen. Zij noemden de problemen van de arbeider de
sociale kwestie. Schoorvoetend liet de overheid het economisch liberalisme los. Verschillende wetten
maakten het leven van de arbeider stukje bij beetje wat dragelijker.
De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie
De moderne vorm van imperialisme, is Europa als grootmacht. De geïndustrialiseerde landen gingen
uit onderontwikkelde landen grondstoffen halen, zoals Afrika. De grote Europese landen zoals
Engeland en Frankrijk eigende grote stukken van Azië en Afrika toe. Het ging hen om de toegang tot
grondstoffen en afzetmarkten. Daarbij was het niet voldoende om handelsposten te hebben; deze
gebieden moesten ook daadwerkelijk in bezit genomen worden. Af en toe dreigden zij onderling
slaags te raken, waarna de invloedssferen afbakenden, zoals in Afrika. In China volgeden de Europese
staten een opendeurpolitiek, waardoor zij tot de Chinese markt toegang kregen. Nederland wist zich
in Nederlands- Indië door de invoering van het cultuurstelsel te verzekeren van grote koloniale
winsten. De uitbreiding van imperia leidde tot grote macht voor de Europese landen maar ook tot
dreigende militaire conflicten en toename van de bewapening, met name de vlootbouw.
De opkomst van emancipatiebewegingen
Er komen verschillende groepen in de samenleving die voor hun rechten opkwamen. Arbeiders lieten
zich niet langer wegzetten als mensen die geen rechten maar wel plichten hadden. Eerst zorgden zij
ervoor dat zij zich in sociaal- economisch opzicht konden weren tegenover de ondernemers door het
oprichten van vakbonden. Marx en Engels dachten dat revolutie het enige en beste middel was om
arbeidersklasse te verheffen. De meeste socialistische partijen vonden het algemeen kiesrecht en
sociale en economische hervormingen een betere aanpak. Zij eisten algemeen kiesrecht. Vrouwen
werden zich steeds meer bewust van hun veranderende plaats in de maatschappij. Voor het eerst in
de geschiedenis ontstond met het feminisme een georganiseerde politieke beweging en kregen ook
vrouwen politieke rechten. In het confessionalisme vonden de kleine luyden van Abraham Kuyper
een beweging die tegemoetkwam aan hun belangen en ideeën op basis van een christelijke
overtuiging.
Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het
politieke proces
In 1848 brak de Februarirevolutie uit. De soldaten van de nationale garde weigerden op te treden. De
burgerij steunde de koning niet langer en Louis- Philippe moest aftreden. Hij vluchtte met zijn vrouw
in vermomming naar Londen. Na zijn vertrek werd Frankrijk voor de tweede keer een republiek. De
Assemblee Constituante werd gekozen met algemeen mannenkiesrecht. Frankrijk leek hiermee de
toon te zetten voor een voortschrijdende democratisering in Europa. Er waren meer royalisten op
het Franse platteland dan radicale arbeiders in Parijs en andere grote steden. De Assemblee stelde
een nieuwe grondwet op. Hierin werd bepaald dat de president op basis van algemeen
mannenkiesrecht gekozen werd. Hij kreeg uitgebreide bevoegdheden. Van de drie machten van
Montesquieu kreeg de uitvoerende macht veel meer te vertellen, ten koste van de wetgevende
macht. Daar maakte de neef van Napoleon meteen gebruik van in de daaropvolgende jaren. Pas na
1900 kregen vrouwen langzamerhand ook meer kiesrecht.
De opkomst van politiek- maatschappelijke stromingen; liberalisme, nationalisme, socialisme,
confessionalisme en feminisme
De snelle veranderingen in de samenleving en de snelle groei van de economie brachten nieuwe
ideeën met zich mee over het economisch handelen van de mens.
Liberalisme: In Parijs bracht de Julirevolutie de burgerkoning Louis- Philippe aan de macht, een
vertegenwoordiger van de gegoede burgerij. Haar ideologie, het liberalisme, zette zich af tegen adel
en kerk. De grondwet van de VS en de Verklaring van Rechten van de mens en burger waren
richtinggevend. Iedereen moest vrij kunnen kiezen wat betreft godsdienst, politiek en economie.
Iedereen had recht op vrede en veiligheid, gewaarborgd door de overheid.
Nationalisme: Duizenden hadden zich ingezet om Napoleon te verdrijven. Zij vonden dat de Duitse
vorsten nu over de brug moesten komen. Die hadden volksvrijheid en volksvertegenwoordiging
beloofd. Na de overwinning bleken deze beloften loos. Slechts een kleine groep slaagde erin om de
idealen overeind te houden, zoals de studenten in Jena. Zij richtten de Deutsche Burschenschaft op.
Als driekleur verkozen zij de rijkskleuren, zwart, rood en goud en als devies ‘eer, vrijheid, vaderland’.
Zij hadden overigens zelf nauwelijks een bijdrage geleverd aan de verdrijving van Napoleon ‘de tiran’.
Ook elders schoten tal van halve en hele geheime organisaties als paddenstoelen uit de grond,
broeinesten van patriottische en nationalistische agitatie.
Socialisme: In 1884 richtte Pieter Jelles Troelstra de Sociaal- democratische Partij (SDAP) op. Elke
eerste mei demonstreerden de SDAP en vakbeweging met rode vlaggen voor algemeen kiesrecht en
een achturige werkdag. Het ontstaan van de SDAP en de vakbeweging zijn nauw verbonden met de
opkomst van het socialisme. Het socialisme trok zich het lot van de arbeiders aan en keerde zich
onder andere tegen het liberalisme. In de ogen van de socialisten was de fabrieksondernemer de
voorvechter van de vrije markt, de wereldhandel, winststrevend en privé- eigendom, een kapitalist.
Het ging om winst en de concurrentie voor te blijven. De economische stelsel, het kapitalisme, had
de oude standenmaatschappij vervangen. Er ontstonden twee klassen: de bourgeoisie of burgerij
tegenover de arbeidersklasse
Confessionalisme: Het confessionalisme is georganiseerd op basis van het geloof.
Feminisme: In de nasleep van de revolutie van 1884 besluit een klein groepje vrouwen in de VS de
eerste Women’s Right Convention te organiseren. Die bijeenkomst is het begin van het feminisme,
de vrouwenbeweging, die zich afzet tegen de ongelijkheid van man en vrouw in de
huwelijkswetgeving, de dubbele seksuele moraal en de geringe onderwijs- en beroepsmogelijkheden
voor vrouwen. Vrouwenkiesrecht was volgens de feministen het middel om de ongelijkheid tegen te
gaan. Maar voor vrouwen werd er geen plek in het parlement ingeruild. Twee Engelse vrouwen
besloten uiteindelijk tot harde actie over te gaan. Moeder Emmeline en dochter Christabel Pankhurst
ontregelden (samen met andere vrouwen) politieke bijeenkomsten en ketenden zich vast aan de
hekken van BuckinghamPalace. Ze weigerden zelfs belasting te betalen. Naar het Engelse woord voor
stemrecht (= suffrage) werd deze militante vrouwengroep genoemd, suffragettes. Vrouwen kregen in
Engeland uiteindelijk in 1928 kiesrecht en vrouwen in Nederland in 1917.
Jaar
17e eeuw
18e eeuw
1750 (- 1850)
19e eeuw
1815
1830
1848
Uitleg
Eerst werkende stoommachine pompte grondwater weg uit de mijnen
Stagnatie ijzerproductie
Begin van de Industriële Revolutie in Engeland, de Britse samenleving veranderd
van een landbouw naar een industrie
. Steeds meer machines die het handwerk overnamen
. Groot- Brittannië grootste ijzerproducent ter wereld
. De West- Europese landen breidden hun koloniale bezittingen uit tot grote
wereldrijken
. Begin transport van grondstoffen en energie uit Afrika naar Europa
. Steeds meer vrouwen uit de burgerij gingen buitenshuis werken
. Burschenschaft in Jena, Duitsland
. Veldslag bij Waterloo  Deze situatie en de slag bij Trafalgar, leidde tot Pax
Brittanica
. Congres van Wenen
. Katoen de baas in de Engelse industrie ‘King Cotton’
. Opstanden en revoluties in verschillende Europese hoofdteden
. Julirevolutie in Frankrijk
. Cultuurstelsel in Nederlands- Indië
. Eerste stoomtrein met passagiers, de Rocket, aan zijn officiële reis van Liverpool
naar Londen, met 38 km/u
. Februarirevolutie in Frankrijk
. Napoleon keert terug naar Frankrijk  stelt zich verkiesbaar op
. Nederland: Thorbecke stond op met zijn liberalistische ideeën  hij wilde
grondwetherziening en een nieuwe regering
1849
1849 – 1850
1850
1851
1857
1859
1862
1866
1867
1870 – 1871
1871
1876
1879
1880
1884
1898
1900
1917
1928
. Duitsland : Realpolitik
. Arbeiders, vrouwen, middenstanders, boeren en ambachtslui gingen zich
organiseren om hun positie te verbeteren  ontstaan nieuwe politieke
stromingen
. Women Right’s Convention  begin feminism
. Communistisch manifest door Friedrich Engels en Karl Marx
Nieuwe grondwet en censuskiesrecht  de macht van de koning werd ingeperkt.
Ministers werden verantwoordelijk voor het regeringsbeleid en voor de daden van
de koning. De rechten van de Eerste en Tweede kamer werden uitgebreid.
Hongersnood in Nederlands- Indië
IJzerindustrie tot bloei  gebouwen, bruggen, torens en machines werden er van
gemaakt
. Crystal Palace, geopend door koningin Victoria en prins Albert, gebouwd met
gietijzer  het grootste tentoonstellingsgebouw ooit
. Napoleon de Derde keizer in Frankrijk  De Tweede Republiek wordt het
Tweede Keizerrijk
Direct Rule
Multatuli, boek van Max Havelaar
In Pruisen kwam de politieke leiding in handen van Otto von Bismarck
Epidemie in Amsterdam, 21.000 slachtoffers door ziektes (cholera en tyfus)
Eerste schip door het Suezkanaal
Duits – Franse oorlog
. Uitroeping van het keizerrijk Duitsland in de spiegelkamer van Versailles
. Suez- kanaal in handen van de Engelsen
. Nederlandsch Werklieden Verbond
Nederland: Protestantse patrimonium of rooms-katholieke vakbond
Oprichting van Anti-Revolutionaire Partij door Abraham Kuyper
Europese Industriële vakbonden
. Algemene Nederlandse Diamant bewerkersbond
. SDAP (Sociaal- Democratische Arbeiderspartij) opgericht onder leiding van Pieter
Jelles Troelstra  opkomst socialisme  tegenhanger van het kapitalisme
Tasjoda- incident
Bokseropstand in China
Nederlandse vrouwenkiesrecht
Engelse vrouwenkiesrecht
Bekende mensen
Otto von Bismarck
Napoleon 3
Queen Victoria
Thorbecke
Emmeline Pankhurst
Duitse staatsman en een dominant figuur in de
wereldgeschiedenis. Hield toezicht op de Duitse
eenwording. Hij werd bondskanselier van de
Noord- Duitse Bond. Hij was de ontwerper van
het Duitse Keizerrijk en de eerste rijkskanselier
President van Frankrijk
Koningin van het Verenigd Konkrijk en keizerin
van Indië
Nederlandse staatsman en grondlegger van het
Nederlandse parlementarisme
Een van de oprichters van de Briste
suffragettebeweging
Aletta Jacobs
Karl Marx
Abraham Kuyper
Metternich
Adam Smith
Troelstra
De eerste Nederlandse vrouw die afstudeerde
als arts
Duitse denker, grondlegger van de
arbeidersbeweging en een centrale figuur in de
geschiedenis van het socialisme en communisme
Oprichter van de ARP
Oostenrijks staatsman en een van de
belangirjkste diplomaten van zijn tijd. Hij werkte
hard, was eerlijk en gecultiveerd, maar hijw as
ook een ijdele man die eindeloos over zichzelf
sprak en schreef.
Schotse filosoof en een van de belangrijkste
figuren van de Schotse verlichting. Een pioneer
op het gebied van politieke economie
Oprichter van de SDAP
Landbouw, agrarische revolutie zorgt voor meer voedsel en een grotere bevolking (grotere vraag
naar kleding, goed voor de textielnijverheid)
Mijnbouw, James Watt verbetert de stoommachine die in de mijnen gebruikt worden 
stoommachine kan waterkracht vervangen
Textiel nijverheid, door diverse uitvindingen in de textielnijverheid leiden tot gemechaniseerde
productie  daardoor is er meer behoefte aan een stabiel energiebron en aan arbeiders
Eerste Industriële Revolutie
1775-1850
Energie: steenkool
Materiaal: ijzer
Tweede Industriële Revolutie
1850-1900
Energie: elektriciteit en olie
Materiaal: Staal
Economische gevolgen
- Huisnijverheid wordt verdrongen door
fabrieksarbeid
- Enorme toename van de productie
- Dalende prijzen van de producten
Sociaal gevolgen
Landbouwstedelijke samenleving wordt een
industriële samenleving:
- Voornaamste middel van bestaan:
industrie, afname huisnijverheid
- Snelle bevolkingsgroei en urbanisatie
- Uitgebreide vervoersmogelijkheden 
uitvindingen: trein, stoomschepen =
transport revolutie
- Grotere inkomensverschillen, groter
verschil tussen arm en rijk
Franse Revolutie (1789- 1799): Geen koning, macht bij de burgers, afschaffen standen samenleving
Na 1815: Restauratie van de macht van de vorsten
Industriële revolutie: Ontstaan van arbeidersklasse/groeiende kloof tussen arm en rijk
Standensamenleving
Geen sociale mobiliteit
Klassensamenleving
Sociale mobiliteit mogelijk
1 - Adel
2 – Geestelijkheid
3 – Burgers
1 – Adel + gegoede burgerij
2 – Burgerij (middenklasse)
3 – Geschoolde arbeiders
4 – Ongeschoolde arbeiders
Nationalisme
Adel + gegoede
burgerij &
middenklasse
Liberalisme
Adel + gegoede
burgerij &
middenklasse
Socialisme
Arbeiders
Romantiek
(eerste helft 19e
eeuw)
Niet rationalisme
maar gevoel
Verlichting &
Democratische
revoluties
(Amerikaanse &
Franse)
John Locke
Adam Smith
Vrijheid van het
individu
Industriële
Revolutie
Voorliefde voor
het eigen volk (en
eigen natie)
Cultuur:
. Een eigen taal
maakt een volk
tot een eenheid
. Ieder volk heeft
een eigen cultuur
. Geschiedenis is
belangrijk
Politiek:
. Ieder volk heeft
recht op een
eigen natiestaat
(eigen wetgeving,
eigen regering)
Politiek:
. Grondwet
1 – Beperking
macht van de
koning
2 – Garantie van
burgerrechten
. Gelijkheid voor
de wet
. Volksvertegenwoordiging
moet de koning
controleren
Economie:
. Particulier bezit
. Vrijhandel
. Weinig
bemoeienis van
de overheid
Cultuur:
. Vrijheid van
denken
. Geen censuur
Confessionalisme
Adel + gegoede
burgerij &
middenklasse +
arbeiders
Vooral in
Nederland en
Duitsland
Feminisme
Adel + gegoede
burgerij &
middenklasse
Karl Marx (18181883)
Gelijkheid en
gelijkwaardigheid
voor de
arbeidersklasse (2
richtingen)
1 - Communisme:
. Omverwerping
van het
kapitalisme via
een gewelddadige
revolutie
. Radicale
verbetering
Katholieken en
protestanten
Samenleving op
basis van
religieuze normen
en waarden
Mary Wollstonecraft
Gelijkwaardige
positie van de
vrouw in de
maatschappij
Politiek
. Tegen de
liberale scheiding
van kerk en staat
Politiek
. Gelijkheid voor
de wet
. Kiesrecht
Sociaal:
. grote angst dat
arbeidersklasse
zich los maakt van
het geloof
Economie:
. Gelijke kansen
op de
arbeidsmarkt
2 – Sociaaldemocratie:
. Kiesrechtuitbreiding
. Sociale
wetgeving
. Gematigde weg
verbetering
Cultuur:
. Rol van het
geloof moet
belangrijk blijven
in de
maatschappij
Sociaal:
. Gelijke rechten
op gebied van
onderwijs en
opleiding
Verlichting &
Franse Revolutie
Cultuur:
. Tegen de
dubbele sexuele
moraal
Eenwording van Duitsland (1871): Tot 1871 bestaat het Duitse Rijk uit losse staatjes  Grootste
staat is Pruisen  invoerrechten maakt de handel ingewikkeld tussen de losse staatjes  Pruisen
industrialiseert en wilt af van invoerrechten bij grensovergangen  1834: Oprichting Zollverein,
vrijhandel tussen bepaalde staatjes  Otto von Bismarck, minister president van Pruisen, hij wil dat
de staat een woord  1866: Noord- Duitse bond na overwinningen in Duits- Deense en PruisischOostenrijkse oorlogen  1871: Duitse eenwording na overwinning in Frans- Duitse oorlog
Democratisering
Democratische revoluties (17e eeuw), burgerij meer macht, maar na 1815: restauratie van de macht
van de vorsten, inspraak van de bevolking beperkt (in eerst instantie vindt de bevolking dat niet erg
want de tijd van Napoleon was een rommelige periode)
Nederland:
1815: Koninkrijk der Nederlanden is een constitutionele monarchie:
. Grondwet (constitutie)
. Koning (monarch) kan ontbinden parlement, benoemen van ministers, Koninklijke besluiten =
Koning Willem 1  Koning heel veel inspraak
1848: Revolutiejaar (hongerjaar, burgers in opstand)  de grondwetswijziging van Thorbecke
(liberalist):
. Koning – Bleef lid van de regering & onschendbaar (koning niet op aangesproken voor de wet van
de ministers)
. Ministers – Ministeriele verantwoordelijkheid (meer invloed op de wet)
. Volksvertegenwoordiging: parlement nieuwe vorm:
- Eerste Kamer: Gekozen door Provinciale Staten
- Tweede kamer: Gekozen door de burgers met censuskiesrecht & mogen ministers ontslaan
Nieuwe vrijheden:
. Vrijheid van onderwijs
. Vrijheid van vereniging en vergadering
Censuskiesrecht = Geen sprake van democratie, census betekent grens, mensen die een bepaald
bedrag belasting betaalt, mag stemmen  de helft van de gegoede burgerij kon stemmen (alleen
mannen)
Democratisering = Groei van de invloed van de bevolking in politiek en samenleving door uitbreiding
van het kiesrecht
v.a. 1870: Links- liberalen willen uitbreidingen van wie mag kiezen & socialisten
1887: Mannen met bepaalde kenteken van geschiktheid en maatschappelijke welstand voor
kiesrecht in aanmerking
1896: Mannen met status, woning, opleiding mogen stemmen
v.a. 1900: Opkomst feminisme
1917: Pacificatie; algemeen mannenkiesrecht, passief vrouwenkiesrecht
1919: Algemeen vrouwenkiesrecht
Emancipatiebeweging = Beweging die naar gelijkberechtiging streeft
Socialisme
Confessionalisme
Feminisme
Gelijkheid en gelijkwaardigheid Samenleving op basis van
Gelijkwaardige positie van de
voor de arbeidersklasse
christelijke normen en waarden vrouw in de maatschappij
Socialisten wilden betere woon- . Openbaar onderwijs
Ongelijkheid voor de wet tussen
en werkomstandigheden voor
. Bijzonder onderwijs (ingericht man en vrouw
de arbeidersklasse
naar een bepaald
idee/stroming)
Sociaal – democraten
Liberale overheid gaf alleen
Eerste feministische golf:
organiseerden zich in politieke
subsidie aan openbaar
Vrouwen uit de burgerij wilden
partijen  kiesrechtuitbreiding
zou voor meer sociale
wetgeving zorgen
Kiesrecht:
1917: Algemeen
mannenkiesrecht, passief
vrouwenkiesrecht
1919: Algemeen
vrouwenkiesrecht
onderwijs Schoolstrijd:
kiesrecht  nieuwe wetgeving
financiële gelijkstelling van
zou dan de positie van de
openbaar en het bijzonder
vrouw in de maatschappij
onderwijs  Schoolstrijd leidt
verbeteren
tot protestantse en katholieke
verzuiling en tot de oprichting
van confessionele politieke
partijen
Pacificatie (vredesluiting)van 1917:
Schoolstrijd:
Sociale kwestie:
1917: Financiele gelijkstelling
v.a. 1900: Toenemende sociale
van openbare en bijzondere
wetgeving
scholen
De sociale kwestie
De industriële revolutie had grote gevolgen:
Mechanisatie: . Handwerklieden raakten hun baan kwijt  zij richtten de eerste vakbonden op
. Verhoudingen op de werkvloer werden harder
. Het werken aan de machines kon gevaarlijk en slecht voor de gezondheid zijn
Urbanisatie: . Huizen waren klein en van slechte kwaliteit
. Slechte hygiene zorgde voor gezondheidsproblemen
. Bezorgde mensen uit de burgerij brachten de gevolgen onder de aandacht
Sociale kwestie:
- Armoede en slechte werk- en leefomstandigheden van de arbeidersklasse
- Integratie in de maatschappij
Voor
Tegen
Links- liberalen: Arbeiders staan zwak tegenover Conservatief- liberalen: Sociale wetten zorgen
werkgevers en hebben geen geld voor
voor luiheid en een gebrek aan zelfstandigheid
verzekeringen
Sociale confessionelen: Arbeiders moeten
Conservatieve confessionelen: Armoede is door
beschermd worden tegen de hebzucht van de
God gegeven. Arbeiders moeten hard werken en
werkgevers
onderdanig zijn
Sociaal- democraten: Arbeiders staan zwak
Communisten: Wetgeving gaat niet ver genoeg.
tegenover de werkgevers en hebben geen geld
De arbeiders moeten d.m.v. een revolutie de
voor verzekeringen
macht grijpen
Modern imperialisme = Het streven naar een groot rijk onder macht van een keizer of een volk
1 – Het Romeinse imperium
2 – Europese imperium d.m.v. kolonialisme 1500-1850: Overzeese handel werd gedreven in
kustgebieden vanuit factorijen
Kolonialisme
1500-1850
Modern imperialisme
1850-1920
Meer bezetting dan verovering
Haalde grondstoffen uit de koloniën
Ook in Noord en Zuid- Amerika
Voorheen was de VS een kolonie
Verovering en intensiever bestuur van koloniën
Grondigere exploitatie van de koloniën
Alleen Azië en Afrika
Nieuwe landen gaan koloniën veroveren (zoals
de VS)
Oorzaken van het moderne imperialisme
Politiek
Cultuur
Nationalisme: Een groot rijk gaf Verspreiding van het
internationaal politiek en
christendom
militair aanzien
Sociaal- darwinisme: Blanke ras
zou superieur zijn
White man’s burden: de morele
van blank Europa om minder
ontwikkelde volken/
beschavingen bij te brengen
Gevolgen voor de koloniën
Economie
Politiek
Cultuur
Wereldwijde arbeidsverdeling
Koloniën werden direct of
Onder invloed van het
indirect bestuurd door de
christendom en westerse
Europese mogendheden
rechtspraak werden lokale
tradities aangetast
Deel van de inheemse
bevolking werd ingeschakeld bij
het bestuur en het leger
Economie
Grondstoffen voor de
groeiende industrie
Afzetmarkten voor de
groeiende industrie
Communisme
Begin 19e eeuw
Confessionalisme Tweede helft van de 19e eeuw
Economisch
Liberalisme
In de Verlichting van de 18e eeuw
Fascisme
1922, in Italië, onder leiding van
Mussolini
Feminisme
Einde 19e eeuw
Kapitalisme
Ontstaan 19e eeuw, Frankrijk
Een ideologie waarbij een samenleving
wordt nagestreefd waarin iedereen gelijk is.
Een klassenloze samenleving zou er volgens
de communisten komen via een revolutie.
Arbeiders zouden hierbij de macht grijpen
en grond, fabrieken en machines zouden
staatseigendom worden.
Politieke stroming waarbij het geloof
uitgangspunt is voor handelen. Wijst
liberalisme en socialisme af.
Opvatting waarin de overheid zo min
mogelijk moet ingrijpen in het economisch
verkeer. De vrije markt zorgt voor welvaart
voor iedereen.
Een antileer die zich keerde tegen
democratie, communisme en kapitalisme.
Het wilde een sterke staat o.l.v. een sterke
man
Politieke stroing die zich ten doel stelt de
achtergestelde positie van de vrouw te
verbeteren, in de eerste plaats via
kiesrechthervorming
Economisch stelsel waarin de
fabrieksmatige productie de hoogste
Liberalisme
In de Verlichting van de 18e eeuw
Nationaal
socialisme
Na de 1e wereldoorlog
Nationalisme
-
Socialisme
Ontstaan 19e eeuw
opbrengsten bereikt door te streven naar
winst. Een vrije markt is voorwaarde om dit
te verwezenlijken
Politieke stroming die de vrijheid van het
individu tegenover de almacht van de staat
centraal stelt
Een antileer die veel overeenkomsten
vertoonde met het fascisme, aangevuld
met racisme
Streven naar een onafhankelije staat op
basis van een gemeenschappelijke taal,
geschiedenis, cultuur en etnische
achtergrond. Overdreven vaderlandsliefde.
Politieke stroming waarin de
arbeidersklasse de macht van de bezittende
rijke burgerij wil breken, eerst door
revolutie, later door hervormingen in het
parlement. Dan zou het lot van de arbeider
daadwerkelijk verbeteren.
Tijd van de Wereldoorlogen (1900– 1950)
Kenmerkende aspecten:
Het voeren van twee wereldoorlogen (Eerste Wereldoorlog)
1e oorlog: Op 1 augustus 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit, na aanleiding van de dood op
kroonprins Frans Ferdinand van Oostenrijk- Hongarije op 28 juni 1914. Oorzaken: Nationalisme en
modern imperialisme. Het nationalisme, waarbij mensen trots zijn op hun eigen volk, zorgde voor
een eenheid. Het gevoel beter te zijn dan andere volken kon leiden tot een oorlog. Ook het feit dat
veel Europese landen in de 19e eeuw druk bezig waren geweest met zoveel mogelijk koloniën
stichten in Afrika en Azie, leverde spanningen op. Koloniën zorgden namelijk niet alleen voor
goedkope grondstoffen voor de industrie. Het hebben van overzees gebied gaf landen ook status. De
race om koloniën was zodoende een strijd om macht. Een derde oorzaak van de Grote oorlog kan
worden gevonden in militairisme. Veel Europese landen vonden het leger een belangrijke plaats
moest innemen in de maatschappij. Internationale problemen konden het best worden opgelost
door oorlog. Om een dergelijke oorlog vervolgens te kunnen winnen was een sterk leger nodig. Veel
geld werd daarom besteed aan het produceren van wapens en het opbouwen van een goed getraind
leger. De moderne industrie leverde begin 20e eeuw allerlei vernietigende wapens, zoals mitrailleurs ,
vlammenwerpers, tanks en granaten. Ten slot heeft het sluiten van allerlei bondgenootschappen een
sterke bijdrage geleverd aan het uitbreken van de oorlog. De machtigste landen van Europa waren
aan het einde van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw bezig geweest met onderling verdragen
te sluiten. Bijvoorbeeld de Driebond (Duitsland, Oostenrijk- Hongarije en Italië) en Triple Entente
(Frankrijk, Rusland en Groot- Brittannië). In deze verdragen werd vastgesteld dat landen elkaar te
hulp zouden schieten bij een oorlog. Een oorlog tussen twee landen zou op die manier snel leiden tot
een grote Europese oorlog.
2e oorlog: Hitler kwam in 1933 aan de macht. Hitler en Stalen vertrouwden elkaar niet, ondanks het
non- agressiepact. Hitler had zijn aandacht gevestigd op Polen. Half september in 1939 kwam
Duitsland met een Blitzkrieg, de nieuwe Duitse overrompelingstactiek met snel oprukkende legers.
Het was een succes en zij namen Polen in. In het voorjaar van 1940 nam Duitsland Noorwegen en
Denemarken in. Hitler wilde deze landen in zijn greep hebben, om zijn vrije aanvoer van ijzererts uit
het neutrale Zweden veilig te stellen. Ook leuk Noorwegen een perfecte uitvalsbasis voor zijn vloot.
Op 10 mei 1940 opende Hitler een aanval op Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk. Op 14 juni
was ook Frankrijk verslagen. Bij de slag om Engeland verloren de Duitsers van de Engelse, maar
Hitler zat niet bij de pakken neer. Hij richtte zijn verovering op Oost- Europa. Ondertussen kreeg de
Verenigde Staten oorlog met Japan en er kwam een grote alliantie. Duitsland, Italië en Japan aan de
ene kant en de Verenigde Staten, Sovjet unie en England aan de andere kant. Op 6 juni 1944 vielen
de geallieerden Normandië binnen en op 2 mei 1945 veroverde het Rode Leger (de Sovjetunie)
Berlijn. Hitler zag de nederlaag al aankomen en pleegde zelfmoord. In mei werden de bezette landen
een voor een bevrijdt door de geallieerden.
De crisis van het wereldkapitalisme
Na de eerste Wereldoorlog waren er veel schade. In 1923 kon Duitsland de schadevergoedingen niet
meer betalen aan Groot- Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten. Er kwam een dawes- plan, dat
inhield dat Amerika Duitsland leningen ging verstrekken zodat zij de herstelbetalingen wel konden
voldoen. De welvaart in de VS ging steeds slechter, ondanks dat aandeelkoersen op de beurs bleven
stijgen. Dit kon niet lang meer goed gaan en in oktober 1929, stortte de beurs op Wall Street in New
York in elkaar. Het gevolg was dat banken failliet gingen, mensen niets meer kochten en fabrieken
arbeiders ontsloegen. De lonen werden gehalveerd en één op de vier Amerikanen verloor hun baan.
De Verenigde Staten waren door de beurskrach beland in een enorme economische crisis.
Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/
nationaalsocialisme
Rusland: Communisme, De bolsjewieken in Rusland waren het niet eens met het instellen van de
Voorlopige Regering en vrije verkiezingen. Zij wilden op basis van de ideeën van Karl Marx het land
besturen. Onder leiding van Lenin voorspelden ze dat er een revolutie van arbeiders zou komen. Na
deze revolutie zouden de arbeiders, ook wel het proletariaat genoemd, de macht overnemen.
Eenmaal aan de macht ontstond er volgens hen een ideale samenleving, waarbij fabrieken en
landbouwgrond gemeenschappelijk bezit werden. Tijdens het regeren van Lenin was er veel onvrede.
In 1928 kwam Stalin aan de macht. Hij stelde een planeconomie in en besloot tot collectivisatie. Alles
was voor de overheid.
Duitsland: Nationaalsocialisme, Sinds het begin van de jaren twintig was Hitler leider van de NSDAP.
De ideologie van de NSDAP was het nationaalsocialisme. Deze leer was in eerste instantie een
protest tegen bijna alles en iedereen. Het was een ‘anitleer’. De nazi’s waren tegen democratie. Ze
wilden een staat die werd geleid door een sterke man. Verder waren ze tegen het communisme en
maakten ze het individuele belang volkomen ondergeschikt aan het staatsbeland. Voor mensen met
een eigen mening was binnen het sociaalnationalisme geen plaats. Het nationaal socialisme lijkt heel
erg op het facisme, met racisme toegevoegd.
Italië: Facisme, Benito Mussolini werd in oktober 1922 minister- president. Mussolini was een facist.
Hij breidde zijn macht steeds verder uit, zodat hij in 1926 alleen heerser van Italië werd.
De rol van de moderne propagenda – en communicatiemiddelen en vormen van massa organisatie
Propaganda is het beïnvloeden van de mening van een grote groep mensen om aanhangers te
winnen voor bepaalde (politieke) ideeën. Door de komst van communicatiemiddelen (de radio en de
film) werd het makkelijker je ideeën te verspreiden. Een voordeel van propaganda is het
benadrukken van je eigen kracht. Maar een nadeel van propaganda is het benadrukken van de
zwakte van de tegenstander.
Totalitaire systemen proberen de mening van de bevolking te beïnvloeden door de oprichting van
massaorganisaties (Sovjetunie: Komsomol, Duitsland: Hitlerjugend
Vormen van verzet tegen het west Europese imperialisme
Na Eerste Wereldoorlog kwam er verzet tegen het West- Europese imperialisme in Zuid- Oost Azië.
Oorzaken voor de opkomst van de nationalistische bewegingen: Economische uitbuiting in de
koloniën en de economische wereldcrisis van de jaren ’30. Politiek hadden de koloniën geen inspraak
in het bestuur. De macht lag in handen van de grote landen. Er kwamen een groei van het
nationalisme. De koloniën gingen denken, waarom kunnen wij niet zoals Europa zijn? Door
internationale ontwikkelingen. De grootmachten VS en Sovjetunie waren tegen het
imperialisme.Twee nationalistische organisaties: Mahatma Gandhi (Brits- Indië), geweldloos verzet,
alleen nog maar Indische producten kopen, Engelse producten boycotten, met succes. En Soekarno
(Nederlands- Indië), gewelddadig verzet, na afloop van de Tweede Wereldoorlog een grote strijd
tussen Nederland en Indonesië.
Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de
betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering
Door de Industriële Revolutie was massaproductie mogelijk. Er waren nieuwe technologische
ontwikkelingen gekomen zoals atoomwapens, miltirieurs, traangas en tanks. Deze producten werden
massaproducties. Landen kregen een oorlogsproductie.
Vele steden werden gebombardeerd en niet eerder vielen er zoveel doden onder de burgerij.
Bijvoorbeeld bij het bombardement van Rotterdam.
Er kwam een massavernietigingswapen, de atoombom. Deze zette Amerika in tegen Japan, om hun
bang te maken. Amerika wierp twee atoombommen op Japan (Hiroshima en Nagasaki). Amerika
dreigde met een derde maar toen gaf Japan zich over. Op 15 augustus 1945 kwam er een einde aan
een oorlog die meer vernietiging, geweld, wreedheid en leed had veroorzaakt dan welke andere
oorlog ook.
De Duitse bezetting van Nederland
Op 15 mei 1940 viel Duitsland Nederland binnen. De Nederlandse regering en de koninklijke familie
waren toen al gevlucht. In 1941 weden alle politieke partijen verboden behalve de NSB, die in 1931
werd opgericht door Anton Mussert. Nederland probeerde de verzetting niet te forceren. In 1940
moesten allen Nederlanders een verklaring ondertekening dat ze van ‘Arische’ afkomst waren en in
1941 moesten alle joden zich registreren. In 1942 kwam er een februaristaking in Amsterdam tegen
het joodse mishandel beleid. Op dinsdag 5 september 1944, ook wel dolle dinsdag, dachtten de
Nederlanders bevrijdt te worden door de geallieerden, maar pas op 5 mei 1945 was Nederland
officieel bevrijdt. De NSB’ers werden opgepakt en vastgezet.
Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de Joden
Duitsland kende na de Eerste Wereldoorlog grote problemen. Veel mensen waren gefrustreerd door
het Verdrag van Versailles en de grote werkloosheid, die vanaf eind jaren twintig ontstond. Hitler
legde de schuld bij de joden. Zij waren in zijn ogen een minderwaardig ras en moesten worden
aangepakt. Deze joden haat, was een ‘normaal’ verschijnsel in Duitsland en andere Europese landen.
Hitler verdeelde de mensheid in superieure en minderwaardige rassen. Bovenaan stond het Arische
ras, waartoe hij de Duitsers rekende. Deze ‘übermenschen” hadden blond haar, blauwe ogen, een
lang postuur en een hoog voorhoofd. De joden vormden het laagste ras, de “untermenschen”. Om
deze ideeën onder de aandacht te brengen van de Duitse bevolking maakten de nazi’s veel gebruik
van anti joodse propaganda en werd p scholen de rassenleer behandeld.
Datum
Jaar
Wa
ar
EU
Wat?
-
-
Eind
19e/
begin
20e
1905
SU
Opstand (onvrede van de bevolking)  de enige tegemoetkoming
aan de bevolking was instelling van een parlement, De Doema
Kroonprins Frans Ferdinand van Oostenrijk- Hongarije wordt
vermoord door Bosnische nationalist Gavrilo Princip, die in Servië
woont
Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog
Duitsland valt België in = Schliefenplan (1906)
Duitsland zetten wapen voor het eerst in aan het front bij Leper –
vooral doden en gewonden
Italië was uit de Driebond gestapt (Italië, Frankrijk en Rusland
Slag bij Verdun  Ruim 700.000 doden  begonnen door
engelsen
De bolsjewieken grijpen de macht in Rusland en beginnen een
communistische revolutie
Duitsland kondigt onbeperkte duikbootoorlog aan tegen Amerika
Massale stakingen en democraties in Petrograd, hoofdstad Rusland
 februari revolutie  nieuw bestuur
VS verklaart Duitsland de oorlog
Lenin pakt de macht met communistische ideologie 
oktoberrevolutie
Veel landen hadden schulden bij de VS en waren afhankelijk,
Nederland was neutraal, dus stond er aan het einde van de eerste
wereldoorlog beter voor dan andere EU-landen
In Duitsland, Republiek van Weimar- democratie
Vrede van Brest- Litovsk
Opstanden in Duitsland
Duitse keizer Wilhelm 2 doet afstand van de troon  socialist
Ebert probeert de orde te herstellen
Einde Eerste Wereldoorlog
28 juni
1914
OS
1 augustus
4 augustus
-
1914
1914
1915
EU
BE
DU
21 februari
1915
1916
EU
FA
-
1917
SU
Februari
1917
1917
DU
SU
6 april
8 november
1917
1917
VS
SU
-
1918
VS
Maart
Oktober
9 november
1918
1918
1918
1918
DU
SU
DU
DU
11
november
november
1918
EU
1918
NL
5 januari
1919
DU
-
1919
EU
. Verdragen Duitsland en Oostenrijk- Hongarije en Italië
. Verdragen Frankrijk, Rusland en Groot- Brittannië
Socialistische leider Pieter Jelles Troelsra riep een bijeenkomst in
Rotterdam op tot revolutie  revolutiepoging is mislukt
Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht leiden een communistische
opstand in Berlijn
Verdrag van Versailles wordt gesloten
-
1920
DU
-
1921
1922
1923
1923
SU
IT
DU
DU
-
1924
1928
NL
SU
1929
VS
-
1930
1932
EU
EU
Januari
1933
DU
Maart
VS
27 februari
1933
DU
Juli
30 juni
1933
1934
DU
DU
Augustus
15
december
Maart
-
1934
1935
DU
DU
NL
DU
DU
DU
26 april
1936
1936
1936
19361939
19361940
1937
12 maart
29
1938
1938
1938
DU
DU
DU
17 Juli
SP
SP
. Duitsland schadevergoeding betalen voor de aangerichte
verwoestingen. Deze herstelbetalingen moesten in goud worden
betaald
. Duitsland moest ontwapenen, waarbij het leger niet
groter mocht zijn dan 100.000 soldaten
. Rijland moest worden demilitariseerd. Geen Duitse
doldaten worden gelegerd
. Duitsland moest gebied afstaan  het economisch
belangrijke gebied Elzas- Lotharingen kwam weer bij Frankrijk
. Duitsland kreeg als enige de schuld van WO1
NSDAP, Nationaalsocialistische Duitse arbeiderspartij, onder
leiding van Hitler  nationaalsocialisme is antileer
Lenin voert de Nieuwe Economische Politiek (NEP) in
Italië Benito Mussolini (facist) minster- president
‘Mein Kampf’
Duitsland kan de schadevergoedingen aan Groot- Brittannië,
Frankrijk en de VS niet meer betalen  Amerika komt met het
Dawes- plan
Minister president Hendrik Kolijn = Anti- revolutonaire partij
Stalin wordt de nieuwe leider in de Sovjet- Unie + stelt
planeconomie in
De beurs op Wall Street in New York stort in: het begin van een
economische wereldcrisis
Spanningen in verschillende landen nemen toe
Veel armoede en werkloosheid in Nederland, 40% van de Duitse
bevolking werkloos, half miljoen mensen in de VS werkloos
Hitler wordt rijkskanselier in Duitsland en maakt van dat land een
dictatuur.
Roosevelt wordt president in de Verenigde Staten en voert de
‘New Deal’ in
Brand in het gebouw van de Rijksdag  Nederlander Marinus van
der Lubbe gearresteerd (communist) hij wilde waarschuwen voor
de gevaren van het nationaalsocialisme
Hitler aan de macht
SS- commando de leiding van de SA uit te moorden  Nacht van
de lange messen
Hitler leider na de dood van president von Hindenburg
Hitler komt met Neurenberger wetten
Nederland verlaat als laatste land de gouden standaard
Duitse troepen vallen het Rijnland in
Duitsland en Italië sluiten een verdrag
Zowel tegenstanders als hoge partijfunctionarissen en officieren
van het Rode Leger veroordeeld
Spaanse Burgeroorlog  Spanje blijft een dictatuur
Duitsland bombaarden vliegtuigen in het noord- Spaanse stadje
Guernica  het was marktdag (circa 1600 doden)
Op grote schaal geweld tegen joden
Anschluss, Duitsland en Oostenrijk
Conferentie van München
september
9 – 10
november
1 september
1938
DU
Kristellnacht
1939
Begin Tweede Wereldoorlog  Blitzkrieg (Polen veroverd
Maart
3 september
-
1939
1939
1939
1939
1939
1940
Pol
en
DU
EU
EU
EU
EU
EU
26 oktober
10 mei
14 mei
15 mei
1940
1940
1940
1940
GB
NL
NL
NL
14 juni
Juni
22 juni
-
1940
1940
1940
1941
FR
GB
SU
NL
-
1941
NL
25 + 26
februari
15 juli
20 januari
7 december
1941
NL
1941
1941
1942
1942
1942
SU
VS
NL
DU
JA
Zomer
1942
1942
VS
EG
23 augustus
1942
19421943
1944
1944
1944
1944
1944
EU
SU
NL
NL
NO
NL
NL
Duitsland valt Sovjet- Unie aan
De VS in oorlog met Duitsland en Japan
1e trein vanuit Nederland naar kamp Westerbork
Wannsee Conferentie
Japan valt Amerika aan: Pearl Harbor, Amerika verklaart oorlog aan
Japan  Grote alliantie: Duitsland/Japan/Italië tegen
Sovjetunie/Engeland/Verenigde Staten
Amerikaanse oorlogsproductie
Generaal Rommel verliest slag bij El Alamein in Egypte (Amerika
wint van Japan)
Rode Leger tegen Duitsland
Slag om Stalingrad  De Russen winnen  begin van het einde
van Hitler
Anne Frank gearresteerd
Anne Frank vermoord
D-day (decision day), invasie van de Geallieerden in Normandië
Dolle Dinsdag
Amerikanen vallen Zuid- Limburg binnen
1944
NL
1e bevrijde Nederlandse stad
1944
1945
NL
DU
Slag bij Arnhem & Hongerwinter
Russen ontdekken eerste concentratiekampen en bevrijdden
mensen (in 1944 zagen de Duitsers de nederlaag al aankomen en
Maart
6 juni
5 september
12
september
14
september
-
Duitsland bezet Sudetenland
Appeasement- politiek (Duitsland en Frankrijk/Engeland)
Non—agressiepact (Duitsland – Sovjetunie)
Groot- Brittannië en Frankrijk in oorlog met Duitsland
Opkomst communicatiemiddelen
Duitsland bezet Noorwegen, Denemarken, Nederland, België,
Luxemburg en Frankrijk
Winston Churchill aan de macht in Engeland
Duitsland valt Nederland binnen
Bombardement Rotterdam
Nederland geeft zich over  Nederlandse regering en koninklijke
familie vlucht naar Engeland
Parijs verovert
Slag om Engeland  Engeland verslaat Duitsland
Duitsland aanval op Rusland (operatie Barbarossa)
Alle politieke partijen verboden, behalve de NSB (in 1931 opgericht
door Musselt)
Je moest Arisch verklaard worden + alle joden moesten zich
melden
Februaristaking in Amsterdam
13 maart
30 april
2 mei
5 mei
8 mei
6 augustus
15 augustus
November
-
1945
1945
1945
1945
1945
1945
1945
1945
1945
1948
begonnen een antal concentratiekampen te evacueren)
Koningsfamilie terug in Nederland
Hitler pleegt zelfmoord in zijn Berlijnse bunker
Rode Leger verovert Berlijn
Noord- en Oost- Nederland wordt bevrijdt
Het derde rijk (Duitsland) valt
Hiroshima (atoombom) en niet veel later Nagasaki
Japan geeft zich over aan Amerika
Rechtspraak over WO2, dat een jaar zal duren
Einde Tweede Wereldoorlog
Einde rechtspraak in Tokyo
NL
DU
DU
NL
DU
JA
JA
EU
EU
JA
Bekende mensen:
Thomas Woodrow Wilson
Wilhelm 2
Frans Ferdinand
Nicolaas 2
Vladimir Lenin
Benito Mussolini
Jozef Stalin
Adolf Hitler
Joseph Goebbels
Theodor Roosevelt
Hendrikus Colijn
Joseph Chamberlain
Winston Churchill
Pablo Picasso
Francisco Franco
Koningin Wilhelmina
Arthur Seyss- Inquart
Anton Mussert
Georgi Zjoekov
Keizer Hirohito
Adolf Eichmann
Anne Frank
MAIN (de oorzaken)
De 28e president van de VS en politicus van de democratische partij
De laatste Duitse keizer en koning van Pruisen
Koning van Oostenrijk
De laatste tsaar (keizer) van Rusland en een autocraat
Russische revolutionair en eerste leider van de SU
Italiaanse fascistische dictator van Italië
Sovjet- Russische politicus en dictator van de SU
Rijkskanselier van Duitsland en staatshoofd van Duitsland
Duitse minister van propaganda in nazi- Duitsland
De 26e president van de Verenigde Staten
Nederlands militair, topfunctionaris en politicus van de ARP
Minister van Buitenlandse zaken in Engeland
Britse staatsman die als premier Hitler weerstond en daarmee een
beslissende rol in diens ondergang en de geallieerde overwinning
heeft gespeeld
Een van de bekendste Spaanse kunstenaars
Spaanse staatsleider, regent, president en generaal, een dictator
Koningin der Nederlanden
Oostenrijkse jurist en nazipoliticus
Oprichter en leider van de NSB in Nederland, tijdens de Tweede
Wereldoorlog
Een van de belangrijkste Sovjetgeneraal in de Tweede Wereldoorlog
Keizer van Japan
Een Duitse SS- functionaris en hoofdverantwoordelijken voor de
massamoord op de Joden
Joods meisje dat bekend is geworden door het dagboek dat zij schreef
tijdens de Tweede Wereldoorlog
Militarism (= door Industriële Revolutie, de technologische ontwikkeling)
Alliances
Imperalism
Nationalism
Oorzaken Eerste Wereldoorlog:
-
-
-
Groeiend nationalisme
. Frans revanchisme (Franse wilde wraak op Duitsland door het verliezen van Frans- Duitse
oorlog)
. Opkomst van Duitsland (naar de Frans- Duitse oorlog werd Duitsland steeds meer een)
Modern imperialisme
. Duitse Weltpolitik (Duitsland wil een plek op de wereldmarkt)
Wapenwedloop
. Engeland had de grootste vloot en Duitsland wilde de grootste oorlogsvloot hebben  het
aantal legers en wapens groeit
Bondgenootschappen
. Centralen (Duitsland, Italië en …) tegen de geallieerden (Frankrijk, Engeland, Rusland)
Groeiend militarisme
. Gewone burger wilde ook steeds meer aanzien en een sterke positie (als bijvoorbeeld
militair)
1914
Frans Ferdinand wordt vermoord door een Servier en die heeft een
bondgenootschap met Rusland  Oostenrijk verklaart Servië de oorlog, besluit Rusland dat ze Servië
steunen  dus ruzie Oostenrijk en Rusland  Oostenrijk bondgenootschap van Duitsland dus ook
ruzie met Rusland
Allerlei oorlogsverklaringen en mobilisaties
1917
VS sluiten zich aan bij de geallieerden  VS heel lang neutraal, ze werden wel
slachtoffer toen er wat engelse schepen tot zinken werden gebracht & toen Duitsland Mexico een
voorstel had gedaan om de VS aan te vallen, besluit de VS zich aan te sluiten bij de geallieerden
Rusische revolutie, Rusland wordt communistisch en sluit vrede met Duitsland
1918
1919
Wapenstilstand tussen de geallieerden en de centralen
Verdrag van Versailles
. Duitsland is de schuldige (niet helemaal terecht), Duitsland moest alles betalen,
mochten maar een klein leger houden
Verdrag van Versailles, Duitsland:
-
Volkenbond
Inleveren grondgebied
Verlies koloniën
Herstelbetalingen
Uitlevering Wilhelm 2 en Hindenburg
Wereldoorlog = Oorlog tussen veel staten die wereldwijd gevoerd worden
Burgerdoelen & verwoestingen op grote schaal
Vanaf 1914:
Modern imperalisme, westerse koloniën worden n de strijd betrokken, vandaar dat
het een wereldoorlog was
Vanaf 1917:
Deelname van de VS (en andere Amerikaanse landen), dit maakt het ook een
wereldoorlog
Verwoestingen op niet vertoonde schaal, waardoor:
-
Loopgraventactiek (veel doden en gewonden)
Massavernietigingswapens (door Industriële Revolutie) bijvoorbeeld gifgas, vliegtuigen,
onderzeeers en mitrieurs, tanks
Betrokkenheid van de burgerbevolking bij de oorlogvoering:
-
Dorpen en steden in de frontlinie
Oorlogseconomie (genoeg wapens, kleding en voedsel)
Propaganda en censuur (op de radio en in toesprake hoor je alleen maar waarom de oorlog
doorgezet moet worden)
Eerste wereldoorlog is een totale oorlog, waarbij alle burgers betrokken zijn
De economische wereldcrisis
24 oktober 1929: Zwarte Donderdag, New York, Wallstreet, heel veel Amerikanen verliezen hun
geld door de aandelen = Wereldwijde economische crisis die de gehele jaren 1930 blijft duren
Oorzaken:
Economie
Overproductie in landbouw en industrie (door
de Eerste Wereldoorlog gingen bedrijven zich
uitbreiden. De amerikaanse boeren stuurde
eten naar de oorlogsgebieden. Na de eerste
wereldoorlog gingen de oorlogsgebieden weer
zelf produceren, waardoor de Amerikaanse
boeren teveel gingen produceren en de prijs
omlaag ging. Ook werden mensen ontslagen,
dus verdiende weinig en veel werkloosheid)
Beurskrach, waardoor de aandelenkoersen
beginnen te dalen (iedereen die geld
investeerde in de aandelen verloren hun geld.
Ze hadden nu minder te besteden en gingen
minder voedsel bijvoorbeeld kopen. Dit was
ook weer ten nadelen van de boeren)
Cultuur
Optimisme over de economie ‘live now, pay
later’, men spaarde minder en gingen meer
lenen
Politiek
Weinig toezicht op de banken gehouden,
waardoor de leningen zo uit de hand konden
lopen
Gevolgen van de ‘Great Depression’:
-
Hoge werkloosheid
Armoede (krottenwijken in de VS)
Wereldwijde crisis in kapitalistische landen (landen die samenwerkte met de VS kwamen ook
in crisis)
Kapitalisme, past goed bij liberalisme
Reacties van de Amerikaanse regering:
1929 – 1933 Hoover, president, liberalist: Hij vindt dat de crisis vanzelf over gaat, niet ingrijpen in
de economie, want dan gaat het juist mis + vasthouden aan de gouden standaard (een dollar was vrij
duur en bleef duur)
1932
Presidentsverkiezingen, 20% is werkloos
1933 – 1945 Roosevelt wordt president en zegt dat de crisis niet vanzelf over gaat, Roosevelt
actief ingrijpen in de economie: New Deal  uitkeringen, subsidies, opgezette overheidsactiviteiten
 het was tegen het idee van de liberalisten
Loslaten van het gouden standaard
De New Deal helpt een beetje maar niet helemaal.
Uiteindelijk zorgt de Tweede Wereldoorlog voor een einde aan deze crisis
Totalitaire systemen
Totalitaire
Politiek systeem dat een totale controle van de
maatschappij nastreeft, inclusief het denken en
voelen van alle mensen
Één partij met één sterke leider
Propaganda/censuur
 Iedereen moet de ideeën van de
politieke leider volgen
Onderdrukking
 mensen bedreigen zodat ze het met je eens
worden
Geen individuele vrijheid
Ideologieën
Een geheel van opvattingen over de
maatschappij:
1. Zo zit de maatschappij in ekaar
2. Zo zou de maatschappij eruit moeten
zien
Communisme
= Politieke stroming met als voornaamste
streven gelijkwaardigheid en gemeenschappelijk
bezit
Bedacht door Karl Marx
Kapitalisme (kleine overheid, liberaal,
particuliere productiemiddelen, eigenaar geeft
loon aan de arbeiders, maar eigenaar houdt zelf
de winst en met de winst breidt hij zijn bedrijf
uit en wordt hij rijker en rijker, dit zullen de
arbeiders op een gegeven moment niet meer
trekken en zullen ze in opstand komen) –
socialisme (de arbeiders worden socialistisch,
grote overheid, herverdeling van
productiemiddelen, zowel particuliere bedrijven
of in handen van de staat of in handen van de
arbeiders) – communisme (geen overheid,
klasseloze samenleving met gemeenschappelijk
bezit van productiemiddelen, iedereen is even
rijk en deelt alle winsten en iedereen is even rijk,
Nationaal – socialisme
= Politieke stroming die een combinatie vormt
van het fascisme en het antisemitisme
Adolf Hitler (1933-1945)
Andere partijen buiten spel gezet, Duitsland ook
een partijstaat
Fascisme = Extreem nationalistische en
totalitaire politieke stromingen
 Lebensraum voor het Duitse volk (een
groot sterk Duitsland) zoals Mussolini in
Italië, groot sterk Italië
 Propaganda
 Censuur
 Onderdrukking
iedereen is gelijkwaardig)
Antisemitsme = Vijandigheid tegen joden
Communisme in de Sovjetunie, praktijk, waarom
het communisme een slechte naam heeft:
Vanaf 1921: een partijstaat zonder individuele
vrijheid (Lenin 1917-1924) daarna Stalin (19281953)
Communistische partij leidde de economie:
. Staatsgeleide economie (geen prive bedrijven,
maar alles in de hand van de staat)
. Propaganda (Stalin was een goede vader en
een goede vader voor de Sovjetunie)
. Censuur ( andere meningen worden
weggehaald uit de media)
. Onderdrukking (werkkampen in Siberië,
mensen die al in de ogen van de leiders andere
ideeën hadden werden onderdrukt)
Herverdeling ging nog goed, maar niet iedereen
werd gelijk
Propaganda en communicatie
Propaganda = Het beïnvloeden van de mening van een grote groep mensen om aanhangers te
winnen voor bepaalde (politieke) ideeën
Voordelen propaganda
Benadrukken van de eigen kracht
Nadelen propaganda
Benadrukken van de zwakte van de
tegenstander
In de 20e eeuw neemt het gebruik van propaganda toe dankzij de komst van nieuwe
communicatiemiddelen (film en radio)
Totalitaire systemen proberen de mening van de bevolking te beïnvloeden door de oprichting van
massaorganisaties (Sovjetunie: Komsomol, Duitsland: Hitlerjugend)
Verzet tegen het imperialisme
Na Eerste Wereldoorlog: Verzt tegen het West- Europese imperialisme in Zuid- Oost Azië
Oorzaken voor de opkomst van de nationalistische bewegingen:
Economie
Politiek
Cultuur
Economische
uitbuiting in de
koloniën
Economische
wereldcrisis van de
jaren ‘30
Geen inspraak in het
bestuur  macht in de
handen van de grote
landen
Europees onderwijs
van de elite (waarom is
het niet zo in de
koloniën?)

Groei nationalisme

Beschavingsoffensief
Internationale
ontwikkelingen
Grootmachten VS en
de Sovjetunie waren
tegen het imperialisme
Nationalistische organisaties  verzet:
. Mahatma Gandhi (Brits- Indië), geweldloos verzet, alleen nog maar Indische producten kopen,
Engelse producten boycotten, met succes
. Soekarno (Nederlands- Indië), gewelddadig verzet, na afloop van de Tweede Wereldoorlog een
grote strijd tussen Nederland en Indonesië
Tweede Wereldoorlog
Oorzaken in Europa:
-
Streven naar Lebensraum voor het Duitse volk (Duits grondgebied uitgebreid worden)
Duitsland belooft: wraak voor verdrag van Versailles (1919), veel Duitsers waren daar boos
over  Hitler en zijn partij beloofde verbeteringen
Appeasementpolitiek van Engeland en Frankrijk (het te vriend houden van Duitsland, maar
Hitler maakte er gebruik van en ging steeds een stapje verder), einde 1931 als Duitsland
Polen invalt
Wereldoorlog = Oorlog tussen veel staten die wereldwijd gevoerd wordt  Europa en veel strijd in
Oost- Azië
1940
Duitse inval in Polen
1940
Verovering van o.a. Nederland, België en Frankrijk
1940
Battle of Britain, Duitsland verliest
1941
Operatie Barbarossa, inval van Sovjetunie
1941
Japanse aanval op Pearl Harbor en valt de VS in
1942
Slag om Stalingrad, Duitsland wordt verslagen (door de Russen wordt Duitsland
steeds meer teruggedraagd)
1943
1944
1945
1945
Slag om Stalingrad, omkeer
D-Day, bevrijding van West- Europa
Duitse overgave, alleen nog strijdt in Oost- Azië
Overgave Japan (na aanleiding van twee atoombommen die werden ingezet)
Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal:
-
Massavernietigingen (atoombom)
Vernietigingsoorlog (Eerste Wereldoorlog was een soldatenoorlog), veel steden werden
gebombardeerd, burgerdoelen
Betrokkenheid van de burgerbevolking bij de oorlogvoering:
-
Veel meer burgerslachtoffers (Eerste Wereldoorlog zo’n 5 procent)
-
Propaganda en censuur
-
Oorlogseconomie
Tweede Wereldoorlog is een totale oorlog.
Kenmerken nationaalsocialisme:
-
Dictatuur
-
Totalitaire staat
Genocide
Racisme = De opvatting dat de wereldbevolking kan worde opgedeeld in rassen, waarbij het ene ras
beter is dan het andere ras
Discriminatie = Onderscheid maken tussen mensen met de bedoeling een bepaalde groep achter te
stellen
Genocide = Systematische uitroeiing van een volk of een bevolkingsgroep (massamoord)
Antisemiisme = Vijandigheid tegen joden
1933
Hitler, Duitse regeringsleider
. Toename van geweld door SA (partijleger van de Nazi’s)
. Toename van anti- Joodse wetgeving
1935
Neurenberger wetten
. Duitsers mogen niet meer trouwen met joden
. Joden hebben geen burgerrechten meer
1938
Kristallnacht
 openlijke geweldpleging tegen Joden in heel Duitsland onder aanvoering van de
SA
1939
Europese joden worden gevangen gezet of vermoord door de nazi’s
1941
Hitler vraagt de SS om de ‘Endlösung’ (eindoplossing)
1942
Wannsee- conferentie
. Endlösung: Deportatie van de jodne naar concentratiekampen
Duitse bezetting in Nederland
1940
10 mei Duitse inval in Nederland, Nederland had gekozen voor neutraliteit, maar na
de bombardering van Rotterdam geven ze zich over, de Nederlandse overheid vlucht en gaat in
ballingsschap  de Duitsers nemen de macht over
1940
Meldingsplicht (voor de joden) en Ariërsverklaring (verklaring dat je Arier bent en
geen jood)
accommodatie = Het gewone leven zoveel mogelijk proberen voort te zetten
1941
Februaristaking in Amsterdam, openlijk verzet in Nederland= in opstand komen tegen
de Duitse bezetter
1941
NSB enige toegestane partij in Nederland, collaboratie = Samenwerking met de
Duitse bezetter
1942
Begin Endlösung, deportatie van joden naar de concentratiekampen
1944
Bevrijding van Zuid- Nederland
1945
Hongerwinter
Overgave Duitsland in Nederland
Gevolgen:
Politiek
Economie
Cultuur
Nederlandse regering in
Dwangarbeid door
Pogingen tot nazificatie d.m.v.
ballingschap in Engeland
Arbeidseinsatz (verplicht in
propaganda en censuur
Duitse industrie werken)
Einde van de rechtsstaat in
Afstaan van grondstoffen
Nederland
Conclusie:
1. De Eerste Wereldoorlog heeft de Europese problemen opgelost
2. Het communisme in Rusland was praktisch uitvoerbaar
3. De economische wereldcrisis was een logisch gevolg van de WO1
4. Zonder terreur en propaganda had Hitler nooit de macht kunnen grijpen en houden
BEGRIPPEN:
Collectivisatie = Werknemer van de staat toe eigenen van productie (alle middelen van productie &
bestaansmiddelen) = Volledige controle
Isolationisme = Afsluiten en zo min mogelijk bemoeien met andere landen
Sovjets = Politieke raden van arbeiders en soldaten
Bolsjewieken = Russische marxisten
Februarirevolutie = 1917, Sint- Pietersburg, tsaar Nicolaas 2 gedwongen af te treden
Februaristaking = 1941, Amsterdam, stakingen voor anti- joden beleid
Kristallnacht = Aanval op de joden
Goelag archipel = Verzamelnaam voor vele politieke straf- en werkkampen in SU (voor mensen die
tegen het communisme zijn)
Concentratiekampen = Voor joden
New Deal = Roosevelt, VS, 1933
NEP = Lenin, SU, 1921
Verdrag van Versailles = 1919, Duitsland moet boeten
Conferentie van München = 1938, Hitler wil Sudetenland bij Duitsland voegen
Wannsee Conferentie = 1942, Systematische vernietiging van de joden
Antisemitisme = Jodenhaat
Einsatzgruppen = Speciale SS- commando’s, opdracht joden massaal te vermoorden
Endlösung = Eindoplossing, systematisch uitroeien van Europese joden tijdens de WO2
Genocide = Volkenmoord
Holocaust = De systematische vernietiging van 6 miljoen Europese joden tijdens de WO2
Neurenberger Wetten = Wetten in nazi- Duitsland, joden zijn geen staatsburgers en mogen niet
trouwen met niet- joden
Tijd van Televisie en Computer (vanaf 1950)
Kenmerkende aspecten:
De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de
daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog
Toen Hitler verslagen was, zorgden de ideologische verschillen voor steeds grotere spanningen. De
Verenigde Staten en Engeland wilden dat overal in Europa democratische regeringen zouden komen,
ook in Oost- Europa. Stalin begreep niet waar het Westen zich mee bemoeide. Uiteindelijk was het
zijn Rode Leger dat, ten koste van miljoenen soldaten, Oost- Europa had bevrijd. Stalin was
vastbesloten om van de Oost- Europese landen Sovjetvriendelijke, communistische staten te maken.
Oost- Europa zou zo een buffer vormen tegen een mogelijke nieuwe aanval vanuit het westen. In
Jalta kreeg Stalin zijn zin voor wat betreft de toekomst van Polen. Zoals Churchill en Roosevelt
vreesden, volgden de andere Oost- Europese landen het Poolse lot al snel. Tussen 1945 en 1949
groeiden de spanningen tussen het Westen en de Sovjet- Unie. Stalins weigering om in Oost- Europa
vrije verkiezingen te houden en ruzies over het bestuur van Duitsland speelden daarbij een
belangrijke rol. Geleidelijk werd Europa verdeeld in twee machtsblokken: het communistische
oostblok onder Sovjetinvloed en het democratische- kapitalistische westblok onder Amerikaanse
leiding.
De dekolonisatie die een einde maakte aan de westerse hegemonie in de wereld
Tijdens het nationalisme in Azië met kracht toegenomen. Onafhankelijkheidsstrijders waren bereid
om tot het uiterste voor hun vrijheid te vechten. Zij hadden geluk, want ook de nieuwe
wereldleiders, de Sovjet- Unie en de Verenigde Staten, hadden een hekel aan kolonisatie. Beide
landen hoopten bovendien vrienden te maken onder de nieuwe naties en zo hun machtsblokken uit
te breiden. Sommige Europese mogendheden probeerden hun kolonie met geweld te behouden,
maar uiteindelijk moesten ze allemaal hun boeltje pakken en vertrekken. Door de dekolonisatie
kwam een einde aan de westerse hegemonie in de wereld. Toch bleef de verhouding met de
voormalige moederlanden ongelijkwaardig. Tot grote teleurstelling van velen leverde de
onafhankelijkheid weinig welvaart op. Azië heeft in de laatste jaren echter wel een sterke
economische groei doorgemaakt. Vooral in Vietnam heeft de Koude Oorlog een belangrijke rol
gespeeld in het dekolonisatie proces. Hoewel de VS tegen het kolonialisme was, was hun afkeer van
het communisme nog vele malen groter. In de jaren zestig raakten Amerikanen verstrikt in de
gruwelijke oorlog tegen de communistische Viet Minh. Maar ondanks hun militaire, technische en
economische overwacht konden zij de oorlog niet winnen. De Vietnam- oorlog toonde aan dat zelfs
de macht van een supermogendheid niet onbegrensd is.
De eenwording van Europa
In 1951 werd door zes landen, Nederland, België, Luxemburg, Italië, Duitsland en Frankrijk de
Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) opgericht. Kolen en staal vormden toen nog de
basis van de militaire industrie. Door een gemeenschappelijk beheer van deze sectoren moest
voorkomen worden één van de landen een krachtig leger zou opbouwen. In 1957 werd de
samenwerking uitgebreid met de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG).
Daarmee streefde de zes landen naar een gemeenschappelijke markt en een gezamenlijk economisch
beleid. Ook werd de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) opgericht voor een
gezamenlijke ontwikkeling van atoomenergie. Sinds het Verdrag van Maastricht, 1992, spreken we
van de Europese Unie (EU). De EU streeft niet alleen naar volledige economische eenwording, maar
ook naar politieke en juridische integratie. Zo wordt nu nauw samengewerkt op het gebied van
buitenlands en binnenlands beleid, misdaadbestrijding en asielbeleid. Door de toetreding van steeds
meer nieuwe landen is geleidelijk een Europees blok ontstaan. In 2007 telde de EU 27 lidstaten.
De toenemende welvaart die vanaf de jaren zestig van de 20e eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende
sociaal- culturele veranderingsprocessen
Dankzij de Marshallhulp, de geleide loonpolitiek en de nadruk op industrialisatie werd Nederland in
snel tempo een industrieland met een stereke dienstensector. Werkgevers en werknemers leerden
onder toezicht van de rooms- rode coalitie van PvdA en KVP samen te werken. De regering stelde
organisaties in waarin dat kon, zoals de sociaal-economische raad en de stichting voor de arbeid.
Daarin zaten vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en de regering. Over de lonen werd
niet meer gesteggeld, maar in besloten kring onderhandeld. Velen waren bereid om zich in te zetten
voor de wederopbouw van Nederland. De regering zorgde voor wetten die de mens van de wieg tot
het graf opvinden, zoals de AOW voor ouderen. Zo ontstond de verzorgingsstaat. De premier van
deze kabinetten, de socialist Willem Drees, stond hierom bekend als ‘engeltje van barmhartigheid’.
De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen
Door de komst van miljoenen mensen uit de voormalige koloniën en gastarbeiders uit het MiddenOosten, ontstond er een multiculturele samenleving.
Datum
-
Jaar
1917
Waar
SU
Februari
13 maart
Juli - augustus
-
1945
1945
1945
19461958
1947
IND
NL
DU
NL
1947 &
1948
19481952
1948 –
1949
1948
1949
1949
1949
IND
Trumandoctrine  Truman beloofde hulp aan alle landen die
zich door de communistische expansie bedreigd voelden
(onderdeel ervan is: containmentpolitiek)
Politionele acties tegen Indonesische nationalisten
EU
West- Europa ontvangt Marshallhulp
DU
Blokkade van Berlijn
12 maart
4 april
Augustus
-
Juni
Februari
1950 –
1953
1953
27 juli
14 mei
1 november
23 oktober
1 januari
1951
1951
1953
1955
1955
1956
1956
1957
13 augustus
Oktober
1 mei
19611989
1962
1972
30 april
1975
VS
Wat?
Russische revolutie , Lenin, communistische wereldrevolutie,
Rode Leger door Oost- Europa in de Tweede Wereldoorlog
Conferentie van Jalta (februari)
Wilhelmina terug in Nederland
Conferentie Potsdam (augustus)
Wederopbouw Nederland
DU
BE
IND
CH
Duitsland verdeeld in DDR en BRD
Oprichting NAVO
Indonesië onafhankelijk
China communistisch  Verenigde Staten moest containment
politiek uitbreiden, om te voorkomen dat tijdens de
dekolonisatie vanaf 1945 in Zuidoost- Azië, de onafhankelijke
landen communistisch werden
Korea Korea- oorlog (in de Franse koloniën)
NL
Watersnoodramp in Zeeland en Zuid- Holland , daarna besluit tot
deltawerken
EU
Europese gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS)
NL
Eerste televisie uitzending in Nederland
Korea Einde Korea- Oorlog
Polen Oprichting Warschaupact
VIE
Vietnam oorlog, angst voor het communisme
SU
Destalinisatie
HO
Hongaarse opstand
EU
Oprichting Europese Economische Gemeenschap en Euratom
(EEG)
DU
Berlijnse muur
Cuba
NL
VIE
Cuba- crisis
Kabinet Den Uyl, kabinet van het gelijkheidsideaal treedt aan 
gevolg van de progressieve samenwerking in Nederland in de
jaren zeventig
Einde Vietnam oorlog
-
1981
EU
4 november
1982
NL
19 januari
3 oktober
11 september
6 mei
1990
1990
1990
2001
2002
SU
DU
EU
VS
NL
2 november
2004
NL
Computer (eerste comsumptie computer)  massaal
documenten opslaan
Kabinet Lubbers keert Dutch disease door liberale economische
politiek
Uiteenvallen van de Sovjet- Unie
Hereniging van Duitsland
Val van het communisme
Aanslag op het World Trade Center in New York
Pim Fortuyn vermoord vanwege zijn kritische geluiden over de
minderhedenpolitiek
Cineast Theo van Gogh vermoord door moslim- terrorist
Bekende mensen:
Harry Truman
George Marshall
Mao Zedong
Nikita Chroesjtsjov
John F. Kennedy
Fidel Castro
Soekarno
Ho Tsji Minh
Charles de Gaulle
Ronald Reagan
Michail Gorbatsjov
Franciscus Lieftinck
Willem Drees
Robert Jasper Grootveld
Claus von Amsberg
Beatrix
Joop den Uyl
Bisschop
WilhelmusBekkers
Hans van Agt
Ruud Lubbers
Theo van Gogh
33e president van de VS, opvolger van Franklin Roosevelt
Amerikaanse generaal en Humanitair activist. Hij is bekend door het
Marshallplan, hij ontving daarvoor een Nobelprijs voor de Vrede
Chinees politicus en partijleider, hij vormde decennialang het gezicht
van de Volksrepubliek China
Partijleider van de Communistische Partij van de SU en leidde de SU na
Stalin
Amerikaanse politicus van de Democratische Partij en de 35e president
van de VS
Cubaanse revolutionair en president van Cuba. Hij diende ook als de
eerste secretaris van de Communistische Partij van Cuba.
Eerste president van de Republiek Indonesië
Vietnamese communistische revolutionaire leider en president van de
Democratische Republiek Vietnam
Franse militair en politicus die vocht tijdens de Eerste Wereldoorlog als
officier in de Slag bij Verdun en was leider van de Franse regering in
ballingschap tijdens de Tweede Wereldoorlog. En de eerste president
van de Vijfde Republiek, Frankrijk
40e president van de VS en voormalig filmacteur
Secretaris- generaal van de Communistische Partij van de Sovjet- unie
en president van de SU
Nederlandse predikant en politicus voor de Liberale Unie
Een van de belangrijkste naoorlogse Nederlandse politici en ministerpresident van Nederland, politicus voor de SDAP en latere PvdA
Nederlandse kunstenaar en voorloper van de provobeweging
Prins- gemaal van prinses Beatrix der Nederlanden
Koningin der Nederlanden en oudste kind van koningin Juliana der
Nederlanden
Nederlandse politieke leider van de Partij van de Arbeid en minister
president van Nederland
Een Nederlandse rooms-katholiek bisschop
Nederlandse politicus van de KVP en later het CDA
Een Nederlands christendemocratisch politicus en minister president
van Nederland
Een Nederlandse regisseur, acteur, scenarioschrijver, columnist en
programmamaker en presentator voor televisie die werd
doodgeschoten
Dekolonisatie:
Vanaf 1870: Modern imperialisme
Vanaf 1919: Verzet tegen de westerse hegemonie
vanaf 1945: Dekolonisatie, Westerse koloniën worden onafhankelijk
Dekolonistatie verloopt in drie golven
1945 – 1953: Zuidoost- Azië/Midden Oosten
1951- 1980: Afrika
1965 – 1975: Caribisch gebied (bijvoorbeeld Suriname)
Oorzaken voor dekolonisatie na 1945:
Tweede Wereldoorlog
Japan had laten zien dat westerse landen te
verslaan waren
KoudeOorlog
SU en VS wilden zoveel mogelijk bondgenoten
(ze stimuleerde onafhankelijkheid, zodat ze hun
konden helpen)
Gevolgen:
Politiek
Dictaturen (staatsgrepen)
(burger) oorlogen
Economie
Economische overheersing en uitbuiting door
het westen ging door
De Koude Oorlog
Koude Oorlog = Periode van vijandschap tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie (1945-1989),
met geen specifieke begin en eindpunt
arm/rijk, communistisch/kapitalistisch
Verenigde Staten
Kapitalisme
Democratie
Vrije markteconomie
Sovjet Unie
Communisme
Dictatuur
Planeconomie (vijfjarenplannen)
Tegengestelde ideologieën
VS denkt dat de Sovjetunie een communistische De SU denkt dat de Verenigde Staten een
wereldrevolutie wil
westers imperialisme wil
Blokvorming = Tijdens de Koude Oorlog vormden zich twee vijandige ideologische tegengestelde
blokken  grens is: ijzeren gordijn
Containment politiek = Uitbreiding van het communisme moet voorkomen worden door het in te
dammen. Dit gebeurt door middel van economische (Marshallhulp) en militaire steun
Wapenwedloop = Race om het sterkste wapenarsenaal te krijgen  VS en SU strijden om wie de
meeste wapens heeft, wat de kans op een atoomoorlog vergrootte  we zijn allebei in staat om
elkaar te vernietigen daarom valt niemand elkaar aan (wederzijde afschrikking)
Belangrijke conflicten in de Koude Oorlog:
. Berlijn (1947- 1989) verdeling van de stad, in Oost- Duitsland, Berlijnse muur, Oost is communistisch
. Koreaoorlog (1950-1953), China en SU steunen communistische noorden en VS het kapitalistische
zuiden
. Cubacrisis (1962), communistisch, SU was bezig met een atoomwapen in Cuba te plaatsen om de VS
aan te vallen, VS komt hierachter en ze bluffen flink wat af maar uiteindelijk trekt SU zijn
atoomwapens terug
. Vietnamoorlog (1945- 1973), communist Hojimin, Verenigde Staten wil niet dat heel Vietnam
communistisch wordt, noord communistische deel neemt kapitalistische zuiden uiteindelijk in
Het einde van de Koude oorlog
Wedloop was voor Sovjetunie niet vol te houden (nieuwe leider, Gorbatsjov, glasnost = (openheid)
alles moest openlijk besproken kunnen worden & perestrojka = (hervorming) verandering in
economie en politiek om de SU gezonder te maken)
Hervormingen van Gorbatsjov leiden tot meer vrijheid in Oost- Europa  1989 Berlijnse muur valt
Welvaart en cultuur:
Economie en politiek
1945 – 1955: Wederopbouw, periode van schaarste, Minister president Willem Drees (vadertje
Drees):
. Vaststellen van lonen en prijzen
. Bevorderen van de industrialisatie
. Opbouw van de sociale zekerheid (uitkeringen, subsidies)
1955 – 1973: Ontstaan consumptiemaatschappij:
. Groeiende welvaart
. Toenemende autogebruik
. Introductie van de televisie
. Meer (buitenlandse) vakanties
1973: Oliecrisis  tekort aan olie (fabrieken kunnen minder draaien) zorgt voor: stagnatie van de
economie (tot 1985)  afname van de industrie:
. Werk wordt verplaatst naar lage lonenlanden
. Werk wordt geautomatiseerd
Vanaf 1995: Informatiemaatschappij (postindustriële samenleving)
19e eeuw industriële samenleving  20e eeuw informatiesamenleving
Cultuur en sociaal
Vooral vanaf jaren ’60 grote sociaal- culturele veranderingen door toenemende welvaart
. Ontkerkelijking en ontzuiling
. Opkomst jeugdculturen (bijvoorbeeld provo’s)
- Kritiek op de maatschappij, dit is de eerste generatie met meer luxe zoals vrije tijd
- Generatieconflict (afzetten tegen de maatschappij en ouders)
. Individualisering
- Toenemende vrije tijd, meer tijd om aan onszelf te besteden
- Toenemende mobiliteit, meer geld te besteden
- Opkomst televisie, invloeden uit andere landen
- Tweede feministische golf, eerste vooral over politieke rechten, tweede op sociale rechten
De Europese eenwording
Na de Tweede Wereldoorlog grote groei van West- Duitse economie  Frankrijk angst voor
herleving Duitse militarisme  Robert Schuman: Duitse en Franse kolen- en staalindustrie onder
gemeenschappelijk bestuur
1952: Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS)
1957: Europese Economische Gemeenschap (EEG), in de volgende jaren volgen steeds meer landen
1973: Oliecrisis = stagnatie van de economie (tot 1985)
. Belemmeringen nationale verschillen moeten verdwijnen
. 1990: Duitse eenwording
1992: Europese Unie (hoofdstad: Brussel)
. Meer macht voor de Europese instellingen
. Een europese munt (1999/2002: invoering van de Euro)
2004: Uitbreiding van de EU met 10 lidstaten
2005: Europese grondwet wordt afgewezen (door Nederland), argwaan en angst voor de EU:
. Macht van Europese instellingen gaan ten koste van nationale soeverniteit
. Toetreding van armere landen is een bedreiging van de welvaart
2007: Nog meer landen erbij
Heden: 28 lidstaten
Pluriforme en multiculturele samenlevingen
Multicultureel
= Veel leefstijlen, een multiculturele
samenleving bevat vee verschillende culturen
die naast en door elkaar leven
Afkomst
Pluriform
= In een pluriforme samenleving wonen veel
verschillende groepen mensen naast en met
elkaar
Leefwijze
Voordelen
Culturele verrijking
Economische impulsen
Nadelen
Maatschappelijke spanningen
Maatschappelijk isolement van nieuwkomers
Immigratiegolven in Nederland:
1945 – 1960
1960 – 1965
Politiek
Economie
Indonesië
Spanje, Italië, Griekenland
Door de dekolonisatie
Welvaart en cultuur
Vanaf 1975
Vanaf 1990
Politiek
Politiek
Suriname
Midden Oosten
(gastarbeiders)
Dekolonisatie
Oorlog
Verschuiving politieke opinie door televisie
Wederopbouw = comsumptiemaatschappij (westerse wereld)
Inkomen + onafhankelijkheid = individualisering
Rusland: Lenin  Stalin  Chroesjtsjov
BEGRIPPEN:
BDR = Kapitalistisch, Amerika/Engeland/Frankrijk
DDR = Communistisch, Sovjetunie
EGKS =
Supranationale
Gezamenlijk behaal Kolen en Staal
EEG =
6 EGKS- landen
Gemeenschappelijke markt
Vrij verkeer van personen, goederen en diensten
EU =
Samenwerkingsverband
Economisch, politiek en juridisch
NAVO =
Militair bondgenootschap
VS, CA & W- EU
VN =
Opvolger Volkenbond
Toezien op vrede en veiligheid
Warschaupact = Tegenhanger VN, SU
Glasnost
Perestrojka
= Meningsuiting
= Hervorming van Sovjetsysteem, economisch en politiek
Hegemonie = Overwicht
Sattelietstaten = Controle
Akkoord van Linggadjati
Akkoord van Wassenaar
=
=
Nederlandse onderhandelaars en Indonesische nationalisten
Werkgevers en werknemers
Download