Bekijk online - Ghent University Library

advertisement
Academiejaar 2011-2012
China's militair beleid in de noordelijke en noordwestelijke
grensgebieden tijdens de Noordelijke Song-dynastie (960-1126)
Cao Wei en de defensie van Shaanxi
Promotor:
Prof. Dr. Angela Schottenhammer
Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit der
Letteren en Wijsbegeerte, tot het verkrijgen
van de graad van Master in de Oosterse talen en
culturen door Sam Vanden Driessche
“Niets is ooit gemakkelijk!”
Zeddicus Z’ul Zorander
Inhoudstafel
Woord vooraf .......................................................................................................................................... 3
Inleiding ................................................................................................................................................... 4
1
Mythe versus realiteit: De Song en haar relatie met de barbaren ................................................. 7
1.1
Het traditionele Chinese wereldbeeld: Zhongguo en tianxia ................................................. 7
1.2
Pragmatiek en flexibiliteit: De Song-dynastie als staat onder gelijken ................................... 9
2
Herbeschouwing van het “zhongwen qingwu” (重文輕武)-concept ........................................... 13
3
Kenmerken van het militaire beleid (960-1063) ........................................................................... 18
3.1
Consolidatie van de centrale macht ...................................................................................... 18
3.1.1
Controle over het opperbevel ....................................................................................... 19
3.1.2
Een flexibel toezicht op grensgeneraals ........................................................................ 21
3.1.3
Supervisie over de strijdkrachten.................................................................................. 23
3.1.3.1
De componenten van het Song leger ........................................................................ 23
3.1.3.1.1 De keizerlijke troepen ......................................................................................... 23
3.1.3.1.2 Het prefecturale leger ......................................................................................... 24
3.1.3.1.3 Milities ................................................................................................................. 24
3.1.3.1.4 Niet-Chinese strijdkrachten ................................................................................ 25
3.1.3.2
3.2
Militaire controlemechanismen ................................................................................ 25
Kentering van het militair beleid ........................................................................................... 29
4
Militaire problemen en hun oplossingen ...................................................................................... 32
5
Cao Wei en de defensie van Shaanxi: een casestudy.................................................................... 41
5.1
Cao Wei’s grenspolitiek: inleiding ......................................................................................... 41
5.2
De relaties met Xixia en Tibet: “Barbaren met barbaren bestrijden” ................................... 42
5.2.1
Xixia ............................................................................................................................... 43
5.2.2
Tibet............................................................................................................................... 46
5.3
Componenten van de Shaanxi defensie ................................................................................ 48
5.3.1
De meervoudige functie van forten .............................................................................. 48
5.3.2
Boogschutters................................................................................................................ 51
5.3.3
Fanbing of niet-Chinese geallieerde troepen................................................................ 54
5.3.3.1
De oprichting en ontwikkeling van fanbing............................................................... 54
5.3.3.2
De integratie van niet-Chinese troepen in de defensie van Shaanxi ........................ 58
5.3.3.3
Conflicten en discriminatie........................................................................................ 61
5.3.3.4
Besluit ........................................................................................................................ 63
1
Conclusie ............................................................................................................................................... 64
Bibliografie ............................................................................................................................................ 70
Primaire Bronnen .............................................................................................................................. 70
Secundaire Bronnen .......................................................................................................................... 71
2
Woord vooraf
Voor ik mijn studies aanvatte was ik van plan in het leger te stappen. Zover is het
nooit gekomen, maar militaire zaken hebben me steeds kunnen boeien. Reeds tijdens mijn
bachelorproef besprak ik de burgerlijk-militaire relaties tijdens de vroege Song-dynastie. Het
domein waarbinnen mijn thesis zich zou situeren was dus evident. Als thesisonderwerp wilde
ik de rol van fanbing of niet-Chinese soldaten tijdens de Noordelijke Song-dynastie bespreken,
een onderwerp dat ik oorspronkelijk naar voren bracht voor de bachelorproef. Al snel werd
duidelijk dat de studie van de Chinese militaire geschiedenis slechts in haar kinderschoenen
staat. Toen bleek dat er geen enkele westerse bron over dit thema te vinden was, maar enkel
Chinese artikels, liet ik het onderwerp al snel links liggen. Bij de start van het masterjaar
stelde ik mijn promotor Angela Schottenhammer het idee voor. Zij toonde veel enthousiasme
en interesse in dit onderwerp en motiveerde mij de uitdaging aan te gaan. De zaak bleek veel
gecompliceerder en uitgebreider dan verwacht. Te weinig tijd en middelmatige beheersing
van het klassiek Chinees vormden onoverkomelijke barrières. Na de ontdekking van een
aantal zeer waardevolle dissertaties, kreeg ik weer hoop en moed om verder te werken, en
besloot mijn thesis te laten aansluiten op het onderwerp van mijn bachelorproef, en slechts
een klein gedeelte te wijden aan de fanbing.
Deze thesis kwam bovendien tot stand tijdens een van de zwaarste periodes uit mijn
leven. Psychologische en fysieke problemen en de scheiding van mijn ouders maakten het
voltooien van deze thesis tot een hel. Dankzij de steun van mijn promotor Angela zag het één
jaar later dan gepland dan toch het levenslicht. Zij bracht nuttige vraagstellingen en
invalshoeken naar voren, en heeft daarnaast ettelijke uren opgeofferd om samen het Chinese
artikel voor het vak onderzoekspraktijk te vertalen naar het Nederlands. Hiervoor moet ik ook
Man Li bedanken. Dankzij hem werden enige enigma’s in luttele minuten opgelost.
Ik wil ook mijn moeder bedanken voor haar steun. Niet enkel tijdens het tot stand
komen van mijn thesis, maar tijdens mijn volledige studie kon ik op haar rekenen. Mijn broer
Tom, met wie ik in hetzelfde schuitje zat, en die nu ook een moeilijke periode doormaakt. Als
laatste wil ik al mijn vrienden uit de klimwereld, en in het bijzonder David ‘Illitch’ Leduc en
Tim ‘Gonzalez’ Dedobbeleer, bedanken voor hun blijvende steun en aanmoedigingen tijdens
de afmattende trainingssessies en onze klimtrips.
3
Inleiding
De Chinese geschiedenis en cultuur is reeds vanuit vele invalshoeken bestudeerd.
Denken we hierbij onder meer aan politiek, economie, kunst, filosofie en religie. Aan het
begin van de 21e eeuw staat de studie van de Chinese militaire geschiedenis echter in haar
kinderschoenen. In de overvloed aan wetenschappelijke studies werd het militaire aspect vaak
gemarginaliseerd of simpelweg achterwege gelaten. Hoewel weinigen dit specifieke
onderzoeksdomein durven en/of hebben betreden, is er in de laatste decennia een
mentaliteitsverandering waarneembaar, waarbij de publicatie van enkele waardevolle werken
wijst op de toenemende interesse vanwege historici. Op conferenties pleit men voor een
verdere studie van deze discipline, en wordt duidelijk dat de groei en ontwikkeling van dit
vakgebied aan een opmars bezig is. 1 Vele paden blijven niettemin onbewandeld, en dit
specifieke onderzoeksdomein biedt nog vele mogelijkheden en uitdagingen voor de toekomst.
Een van die mogelijkheden vormt het onderwerp van deze thesis, namelijk een
onderzoek naar het gevoerde militaire beleid van de Noordelijke Song-dynastie in het noorden
en noordwesten van het rijk als reactie op de groeiende externe dreigingen in de vorm van de
Tangoet Xixia en de Khitan Liao, en dit ruwweg tussen de periode 960-1063. Het is alom
geweten dat deze opkomende steppevolkeren de Chinese leiders noopten afstand te doen van
het welbekende sinocentrisme en relaties te onderhouden op basis van diplomatieke gelijkheid.
De vraag hoe de Noordelijke Song reageerde en welke militaire middelen zij aangreep in het
geval de diplomatie faalde is echter veel minder bestudeerd en staat centraal in deze thesis.
Een tweede problematiek omvat het wijdverbreide idee als zou de Song-dynastie – en bij
uitbreiding China – volledig doordrongen zijn van een niet- of antimilitair gedachtegoed. Dit
vormt een van de mogelijke redenen dat het militaire verleden van China onderbelicht is
gebleven, en er in het westen bijgevolg sprake is van een verdraaide kijk op haar
verhoudingen met het leger. Het effect dat ik met deze thesis bij de lezer wil bereiken is
aantonen dat de Chinese maatschappij en cultuur niet kunnen losgekoppeld worden van het
militaire aspect, en dat de reactie van de Noordelijke Song op de opkomende rijken getuigde
van een grote mate van flexibiliteit, realisme en pragmatiek.
Hoofdstuk 1 voorziet de lezer van een breder kader waarbinnen de verschillende
theorieën van deze thesis kunnen gesitueerd worden. Het schets de mentaliteitswijziging van
China met betrekking tot haar eigen positie in het grotere wereldsysteem, en de manier hoe dit
1
Een voorbeeld is het European Social Science History Conference dat tweejaarlijks wordt georganiseerd. In
2010 vond de conferentie plaats in de Bijloke te Gent, en werden er onder meer een aantal lezingen gegeven
die, vertrekkende vanuit een globaal perspectief, zich toespitsten op de Chinese militaire geschiedenis.
4
zich naar de realiteit vertaalde. Ik vang dan ook aan met een summiere beschrijving van het
traditionele Chinese wereldbeeld, om vervolgens dieper in te gaan op hoe deze mythe in
praktijk werd afgezworen en men zijn toevlucht zocht tot realisme, flexibiliteit en pragmatiek
in de confrontatie met de opkomende steppevolkeren.
In hoofdstuk 2 worden de verhoudingen tussen de civiele bureaucratie en het militaire
apparaat onderworpen aan een kritische heroverweging. De misvatting dat China een antimilitaire houding aannam, en neerkeek op oorlog en militairen als haar uitvoerders is
wijdverspreid, maar niet langer houdbaar. De doelstelling is een genuanceerdere interpretatie
te voorzien van het zhongwen qingwu (重文輕武)-idee, en aan te tonen dat het militaire
apparaat een cruciale factor vormde in het behoud van stabiliteit en vrede in het Chinese rijk.
In hoofdstuk 3 wordt de vraag gesteld hoe de dynastie haar macht handhaafde op
militair vlak, en hoe ze de controle behield over het militaire apparaat. Hiertoe worden enkele
algemene kenmerken van de militaire administratie en het leger van naderbij belicht.
Achtereenvolgens wordt ingegaan op het proces van de machtsconsolidatie en de interactie
met verschillende spelers, zijnde het opperbevel, grensgeneraals en de troepen zelf. Er wordt
tevens ingegaan op een aantal significante evoluties en koerswijzingen binnen het militair
beleid die plaatsvonden onder de keizer Song Zhenzong en Renzong
In hoofdstuk 4 staan de bijkomende problemen en de dalende efficiëntie van het leger
die gepaard gingen met deze koerswijzigingen en evoluties op macroscopisch niveau centraal.
Vervolgens wordt er dieper ingegaan op het politieke debat dat bruikbare oplossingen en
alternatieven diende te voorzien om de defensie opnieuw op het rechte pad te krijgen.
Aan de hand van een casestudy in het vijfde en laatste hoofdstuk worden bovenstaande
conclusies getoetst aan de realiteit. Het voorbeeld richt zich op het beleid van Cao Wei, die
als grensgeneraal onder Zhenzong een markante invloed uitoefende door met een aantal
maatregelen de tanende defensie van Shaanxi te wapenen tegen de opkomende stepperegimes.
Er wordt hierbij extra aandacht besteed aan de rol van fanbing of niet-Chinese tribale soldaten.
Uiteraard brengt de huidige stand van het onderzoek enkele complicaties met zich mee
voor diegenen die zich inlaten met de militaire geschiedenis van China in het algemeen, en
die van de Song-dynastie in het bijzonder. Naast het beperkt aantal voorhanden zijnde studies,
is de relevante literatuur ook moeilijk of in mijn geval niet terug te vinden in de universitaire
vakgroepbibliotheken van Gent, Leuven en Leiden, en noodzaakte mij een aantal dissertaties
zelf aan te schaffen. De totstandkoming van deze thesis heb ik in grote mate te danken aan de
uiterst waardevolle informatie die terug te vinden is in de doctoraatsverhandelingen Rulers
and Soldiers: Perception and Management of the Military in Northern Sung China (960-
5
ca.1060) van John Richard Labadie, en War and Peace in Northern Sung China: Violence
and Strategy in Flux 960-1104 A.D. van Shui-lung Tsang. Beide werken vormen een ideale
inleiding op het onderwerp, en zijn onmisbaar om een afdoend inzicht te krijgen in de functie
van en de perceptie op militairen en oorlogsvoering gedurende de Noordelijke Song-dynastie.
Daar de persoon Cao Wei en de fanbing tot op heden aan een nauwere blik van
historici is ontsnapt, is de totstandkoming van de casestudy in hoofdstuk 5 grotendeels
gestaafd door Chinees bronnenmateriaal. Het secundair bronnenmateriaal met betrekking tot
Cao Wei valt te herleiden tot het onderzoek van Tang Kaijian en Wang Tianshun. Fanbing
werden reeds aan een uitgebreider onderzoek onderworpen, maar ook hier beperkt de
informatie zich tot artikels waarbij er geen sprake is van enige integratie. Het vertalen van
primair bronnenmateriaal blijkt noodzakelijk bij het onderzoeken van beide onderwerpen. De
meeste citaten zijn afkomstig uit Li Tao’s Xu Zizhi tongjian changbian, en de Songshi van
Tuotuo. Beide werken bevatten verspreid over duizenden pagina’s losse fragmenten die een
schat aan informatie verbergen tot iemand orde schept in de chaos.
6
1 Mythe versus realiteit: De Song en haar relatie met de barbaren
1.1 Het traditionele Chinese wereldbeeld: Zhongguo en tianxia2
De aard van China’s contacten met omliggende rijken en gemeenschappen werd
gedurende de loop van haar geschiedenis bepaald door haar wereldvisie en de plaats die ze
zich daarbinnen aanmat. Volgens Li Zhaojie kan de traditionele Chinese wereldvisie als volgt
worden omschreven:
[…] The concept of the Chinese world order was based on the notion of a Sinocentric
universal state, colored with the assumption of cultural and normative superiority over less
advanced neighbors. It was organized on hierarchy and anti-egalitarianism, and legitimized by
orthodox Confucian culturalism. Within this order, there existed only civilization and
barbarity. In the sense that “civilization was an empire without neighbors,” 3 the Chinese
empire was not a nation-state in the modern sense of the term. Rather it was “the
administration of civilized society in toto.”4
China beschouwde zichzelf als centrum van de wereld. De naam Zhongguo (中國), letterlijk
“het centrale rijk” of “het rijk van het midden”, wijst op de plaats die het rijk zichzelf
toebedeelde in het wereldsysteem. De wereld werd aangeduid met de term tianxia (天下), wat
betekent “alles onder de hemel”. In het centrum van de wereld bevond zich de keizer, ook wel
“de zoon van de hemel” of tianzi (天子) genoemd, die omwille van zijn deugdzaamheid (de
德) het mandaat van de hemel (tianming 天命) bekwam om te heersen over tianxia. Volgend
citaat van Hsu toont aan dat de Chinese maatschappij en cultuur werd beschouwd als
superieur: “He was barbarian who did not accept Chinese civilization and who knew not the
refinement of ceremony, music, and culture.”5 Alle andere vormen van samenleven werden
aldus bestempeld als barbaars.6 De keizer, als vertegenwoordiger van de verfijnde culturele
waarden, was in staat de barbaarse stammenleiders door middel van zijn deugdzame
2
Voor een diepgaande studie over het traditionele Chinese wereldbeeld en de relaties tussen China en nietChinese buurstaten, zie John King Fairbank (ed.), The Chinese World Order: Traditional China's Foreign Relations,
Cambridge: Harvard University Press, 1968.
3
Mark Mancall, China at the Center: 300 Years of Foreign Policy, New York: The Free Press, 1984, p.13.
4
Ibid.; en Li Zhaojie en James Li, “Traditional Chinese World Order”, Chinese Journal of International Law, 1,
2002, pp.47-48.
5
Immanuel C.Y. Hsü, China's Entrance into the Family of Nations: The Diplomatic Phase, 1858–1880,
Cambridge: Harvard University Press, 1960, pp.6-7.
6
Volgens Fairbank werden buurlanden rondom het centraal gelegen China op basis van culturele en
geografische afstand tot het Middenrijk opgedeeld in drie zones: De “Sinic Zone” omvatte Korea, Vietnam, de
Ryukyu-eilanden en soms Japan, gebieden die in het verleden tot het Chinese grondgebied behoorden en/of
nauwe culturele banen onderhielden met China. De tweede zone was de “Inner Asian Zone”, en omvatte nietChinese (semi-)nomadische stammen die een tribuutrelatie onderhielden met China. De derde zone was de
“Outer Zone”. Hiertoe behoorden verafgelegen gebieden in Zuid- en Zuidoost-Azië en Europa. Zie Fairbank, "A
Preliminary Framework", in The Chinese World Order, p.2.
7
heerschappij te overtuigen van de Chinese cultuur en de moreel superieure vorm van bestuur,
en hen te laten transformeren of siniseren (laihua 來華).7
Het sinocentrische wereldbeeld wordt dus gekenmerkt door een dichotomie: Chinese
beschaving versus barbaarsheid. Binnen dit systeem gold een strikte hiërarchie, naar analogie
met de hiërarchische opdeling van de Chinese maatschappij zelf. De ongelijkheid die dit
systeem kenmerkt moet begrepen worden in culturele termen, eerder dan politieke.8 Iemands
positie in deze hiërarchie werd bepaald door de mate waarin hij zich assimileerde met de
Chinese cultuur. Niet-Han-Chinezen of buitenlanders (fanren 蕃人) die bereid waren zich aan
te passen (i.e. onderwerpen) aan de Chinese cultuur, werden aangeduid met de term shufan
(熟蕃), wat betekent “rijpe” of “gesiniseerde barbaren”. Zij die weerstand boden en niet
gesiniseerd waren, werden shengfan (生蕃) of “rauwe barbaren” genoemd.9 Niet zozeer de
taal of oorsprong definieerden een barbaar, dan wel het al of niet aanhangen van de Chinese
cultuur.10
Het tribuutsysteem was de manier waarop relaties met barbaren werden onderhouden.
Het Confucianistische principe van superordinatie-subordinatie dat de sociale interactie tussen
individuen in de Chinese maatschappij reguleerde kenmerkte deze tribuutrelaties. De relatie
werd beschouwd als een vorm van ouder-kind relatie, waarin China de rol van ouder op zich
nam. Er vonden geen contacten plaats op basis van principes als soevereine gelijkheid of
territoriale onafhankelijkheid. 11 Indien buurstaten contacten met China wensten te onderhouden, dienden de heersers ervan hun ondergeschiktheid en gehoorzaamheid te betuigen aan
de zoon van de hemel. Tribuutrelaties vormden vaak de aanzet tot het uitbouwen van
handelsbetrekkingen en tribuutstaten ondergingen deze vernederingen met het oog op de
economische voordelen die eraan verbonden waren. Ondanks haar gepretendeerde autarkie,
7
Morris Rosabi (ed.), China among Equals: The Middle Kingdom and its Neighbors, 10th - 14th Centuries,
Berkeley: University of California Press, 1983, p.2; en Li Zhaojie, “Traditional Chinese World Order”, pp.30-31.
8
Hsü, China's Entrance into the Family of Nations, pp.6-7.
9
In de Engelstalige literatuur wordt shufan 熟蕃 doorgaans vertaald als “gekookte barbaren”. Binnen het
Chinese wereldbeeld werd elk omliggend (semi-)nomadisch volk of inheemse stam als minder geciviliseerd
aanzien en bijgevolg bestempeld als barbaars. Men maakte evenwel een onderscheid tussen barbaren die zich
hadden onderworpen aan het Chinese gezag en de stap hadden gezet naar cultivering. Deze mensen waren
reeds bewerkt, vandaar “gerijpt” of “gekookt”. De “rauwe barbaren” of shengfan 生蕃 stonden buiten het
assimilatieproces. Zie Endymion Wilkinson, Chinese History: A Manual, Revised and Enlarged, United States of
America: Harvard University Asia Center, 2000, p.707; James S. Olson, An Ethnohistorical Dictionary of China,
Westport: Greenwood Press, 1998, p.95. “Rauw” en “gekookt” wijst eveneens op de consumptiewijze van
voedsel. Het enkel rauw eten van voedsel werd beschouwd als een onmiskenbaar kenmerk van barbaarsheid.
Zie Frank Dikötter, The Discourse of Race in Modern China, London: Hurst en Co., 1992, p.9.
10
Li Zhaojie, “Traditional Chinese World Order”, p.30.
11
Vandaar dat er geen Ministerie van Buitenlandse Zaken was. Hiervoor diende men buurstaten te erkennen
als gelijken. Hsü, China's Entrance into the Family of Nations, p.13.
8
had China op haar beurt behoefte aan barbaren, ware het niet op economisch dan wel op
symbolisch vlak. Zonder barbaren die zich onderwierpen had de Chinese opperheerschappij
geen grond om zich op te legitimeren.12
China was niet altijd in staat dit systeem te handhaven. Confederaties van nomadische
steppevolkeren benoorden het Chinese territorium, die uitblonken in militaire slagvaardigheid,
ondergroeven het sinocentrische wereldsysteem danig tijdens de Noordelijke Song-dynastie.
1.2 Pragmatiek en flexibiliteit: De Song-dynastie als staat onder gelijken13
In China among Equals stelt Morris Rossabi dat het Chinese keizerrijk gedurende de
periode van de 10e tot de 13e eeuw niet langer haar superieure positie kon behouden binnen
het sinocentrische wereldsysteem:
From the ten to thirteenth centuries, China did not dogmatically enforce its system of foreign
relations. The Sung (960-1279), the principal dynasty during that era was flexible in its
dealing with foreigners. Its officials, recognizing the military weakness of the dynasty,
generally adopted a realistic foreign policy. They could not demand that foreigners adhere to
a Chinese-imposed scheme of conducting foreign relations. Some of the “barbarian” rulers had
already seized Chinese territory and could threaten more land if a new agreeable settlement
between them and the Sung was not reached.14
Rossabi stelt verder dat:
The Sung was one of a number of important states in East Asia. Unlike the T’ang, it did not
dominate the area and could not impose a Chinese world order. […] To the north and
northwest […] were two “barbarian” peoples who founded Chinese-style dynasties. The
Khitans established the Liao dynasty, and the Tanguts formed the Hsi Hsia dynasty.15
De Song-dynastie bevond zich tegenover rijken “gedomineerd door volkeren te paard maar
met een efficiënte politieke en sociale organisatie”. 16 In confrontaties met deze (semi)nomadische steppevolkeren als de Khitans en Tangoeten bleek al snel dat de Song haar
dominantie niet langer louter op niet-militaire culturele grond kon baseren, maar zich diende
12
Li Zhaojie, “Traditional Chinese World Order”, pp.33-34, 48-49, 52-53 en 56; en Rossabi, China among Equals,
p.4.
13
Wang Gungwu spreekt zelfs van de Song als een “lesser empire”. Zie Wang Gungwu, The Rhetoric of a Lesser
Empire: Early Sung Relations wit hits Neighbors”, in Morris Rosabi (ed.), China among Equals: The Middle
Kingdom and its Neighbors, 10th - 14th Centuries, Berkeley: University of California Press, 1983, pp.47-65.
14
Rossabi, China among Equals, p.4.
15
Ibid., p.9.
16
Karl August Wittfogel en Feng Chia-shen, History of Chinese Society: Liao, 907-1125, Transactions of the
American Philosophical Society. New York: Macmillan Co., 1949, p.907; en Christian Schwarz-Schilling, “The
Treaty of Shanyuan – Then and Now: Reflections 1000 Years Later”, Crossroads - Studies on the History of
Exchange Relations in the East Asian World, Vol.1/2, 2010, p.14.
9
te beroepen op militaire slagkracht of het diplomatieke kanaal.17 Men diende afstand te doen
van het traditionele wereldbeeld en het bijbehorende tribuutsysteem. Indien een militaire
interventie geen uitkomst bood, zoals het geval was in de strijd met de Khitans om het gebied
van de Zestien Prefecturen, stapte men over op het onderhouden van relaties op basis van
diplomatieke gelijkheid. Het Verdrag van Chanyuan (1005) vormt zo een mijlpaal in de
Chinese geschiedenis, en getuigt van een flexibele, realistische en pragmatische benadering
met betrekking tot China’s buurstaten.18 Het was “een succesvolle overlevingsstrategie in een
ongekende situatie”.19
Ondanks de officiële erkenning van haar positie onder gelijken, hanteerden de Song
heersers een retoriek die nog steeds uitging van het aloude superioriteitsgevoel. 20 Lien-Sheng
Yang wijst erop dat men een duidelijk onderscheid moet maken tussen mythe en realiteit:
In studying the Chinese world order it is important to distinguish between myth and reality
whenever possible. Both can be influential. One may prefer to call a myth a cultural or
psychological reality. Nevertheless, it should be distinguished from political reality. 21
Christian Schwarz-Schilling verwoordt de situatie als volgt:
What becomes clear is that the Chinese spirit adapted to the political realities, while still
maintaining the claim of a universal Chinese empire.22
17
Ibid., pp.14-15.
Rossabi, China among Equals, p.7. Het Verdrag van Chanyuan luidde een meer dan 100 jaar durende vrede in.
Één van de voorwaarden opgenomen in het verdrag was de jaarlijkse betaling van 100.000 tael zilver en
200.000 rollen zijde aan de Liao. In 1042 werd dit opgetrokken naar een totaal van 500.000. Voor de
voorwaarden van het verdrag, zie bijvoorbeeld Tao Jing-shen (Tao Jinsheng) 陶 晉 生 , “Barbarians or
Northerners: Northern Sung Images of the Khitans”, in Rossabi, China among Equals, p.68. De oorspronkelijke
tekst is terug te vinden in Li Tao 李燾, Xu Zizhi tongjian changbian 續資治通鑒長編 (Uitgebreide Versie van de
Voortzetting van de Doorlopende Spiegel tot Hulp bij het Bestuur), Taibei: Shijie shuju, 1983, 58, pp.15a-17b en
22b-23a. Een studie van het Verdrag van Chanyuan wordt voorzien door onder andere Christian SchwartzSchilling, Der Friede van Shan-yuan (1005n. Chr.): Ein Beitrag zur Geschichte der Chinesischen Diplomatie,
Wiesbaden: Otto Harrassowitz, 1959; en David C. Wright, “The Sung-Kitan War of AD 1004-1005 and the Treaty
of Shan-yüan”, Journal of Asian History, 32, 1998, pp.3-48.
19
John Chaffee, “Song China and the Multi-state Commercial World of East Asia”, Crossroads - Studies on the
History of Exchange Relations in the East Asian World, Vol.1/2, 2010, p.35.
20
In dit opzicht maakt Wang Gungwu een onderscheid tussen wat hij noemt “external and internal
communications” of “rhetoric for foreign use” en “rhetoric for domestic consumption”. Officiële documenten
en briefwisseling tussen de Song en de Liao, en contacten tussen gezanten van beide partijen na het Verdrag
van Chanyuan getuigen van een zekere mate van respect voor de ander en worden gekenmerkt door het
gepaste decorum. Dit wijst op de wil om vriendschappelijke relaties te onderhouden. Dit verhinderde Song
ambtenaren echter niet om in eigen kringen nog steeds naar de Liao te verwijzen als ‘slaven’ of ‘barbaren’.
Voor verdere toelichting en voorbeelden, zie Wang Gungwu, “The Rhetoric of a Lesser Empire: Early Sung
Relations with its Neighbors”, pp.47-65; en Tao Jing-shen, “Barbarians or Northerners: Northern Sung Images of
the Khitans”, pp.66-86.
21
Lien-sheng Yang, “Historical Notes on the Chinese World Order”, in Fairbank (ed.), The Chinese World Order:
Traditional China's Foreign Relations, Cambridge: Harvard University Press, 1968, p.22.
22
Christian Schwarz-Schilling, “The Treaty of Shanyuan – Then and Now: Reflections 1000 Years Later”, p.11.
18
10
Men kan dus stellen dat enerzijds het superioriteitsgevoel over barbaren, zowel op cultureel,
politiek, als militair vlak, behouden bleef, maar dat men anderzijds voldoende de realiteit
inzag van de militaire macht van deze opkomende confederaties. Tao Jing-shen’s analyse van
Song documenten met betrekking tot de Liao toont aan dat het aannemelijk is te stellen dat de
houding van intelligentsia en ambtenaren door beide standpunten tegelijkertijd werd
beïnvloed. 23 Zo lagen volgens Han Qi interne problemen aan de basis van externe
dreigingen.24 De dreiging van barbaren werd dus beschouwd als een afgeleid probleem. Een
defensieve houding en een deugdelijk bestuur maakte een invasie immers minder aanlokkelijk.
Ook Wang Anshi’s hervormingen waren gericht op het verrijken van de staat en het
versterken van het leger (fuguo qiangbing 富國強兵), voordat men ook maar aan expansie
dacht. 25 Zo kan men diplomatieke relaties beschouwen als een tijdelijke concessie totdat
problemen op militair vlak werden opgelost.26
Anderen stonden een pragmatischer en realistischer aanpak voor. Beleidsmakers
waren op de hoogte van de vijandelijke militaire slagkracht. De meningen waren echter
verdeeld over het te volgen beleid. Sommige ambtenaren waren voorstander van een
vredevolle aanpak: non-interventie en pacificatie waren te verkiezen boven directe oorlog.
Anderen waren ervan overtuigd dat de vijand onbetrouwbaar was en de voorwaarden van het
verdrag niet zou nakomen. Zij pleitten voor het uitbouwen van het militaire apparaat en het
versterken van de defensie.27
Een diplomatieke oplossing was slechts één van de vele opties die de Song had om de
dreiging af te weren. Gedurende de periode van de 10e tot de 12e eeuw had de Noordelijke
Song een gevarieerd gamma aan mogelijke strategieën ter beschikking. Haar ‘buitenlands’
beleid paste zich logischerwijze aan bepaalde “strategische attitudes” en haar visie op geweld
en het leger die op een bepaald tijdstip gangbaar waren aan. Volgens Shui-lung Tsang was er
sprake van een “flexibility among a myriad options”:
Perpetual peace, temporarily reconciliation, “negative peace”, economic blockade, forward
defense, defense-in-depth, elastic defense, aggressive defense, attrition, “shallowed incursion”,
offense in limited-scale or short duration, and parabellum were employed or seriously
considered by decision makers from 960 to 1104. The model of hawk vs. dove and the “gang
23
Tao Jing-shen, “Barbarians or Northerners: Northern Sung Images of the Khitans”, pp.80-81.
Tao Jing-shen (Tao Jinsheng) 陶晉生, Sung-Liao jian de pingdeng waijiao guanxi 宋辽间的平等外交关系
(The Equal Diplomatic Relationship between the Song and the Liao)”, Shen Gangbo xiansheng bashi rongjing
lunwen ji 沈刚伯先生八秩榮慶论文集, Taibei: Lianjing chubanshe, 1976, p.248.
25
Ibid., p.76.
26
Herbert Franke, “Sung Embassies: Some General Observations”, in Rossabi, China among Equals, Berkeley:
University of California, 1983, p.121.
27
Tao Jing-shen, “Barbarians or Northerners”, pp.76-79.
24
11
of surrender” vs. “gang of patriot” simply does not work in explaining the Northern Sung
foreign attitude.28
Hoewel offensieve en defensieve strategieën elkaar afwisselden, stelde de Song zich over het
algemeen defensief op: het patroon wordt gekenmerkt door een minimum aan geweld,
stabiliteit eerder dan expansionisme, indirecte strategieën als “barbaren tegen barbaren
inzetten”, enzovoorts. Men was zich bewust van de verwoestende impact die oorlog had op de
schatkist en de ontwrichting van het dagelijkse leven van burgers die het met zich meebracht.
Het is echter onhoudbaar te stellen dat de Song een puur pacifisme nastreefde, of zich antimilitair opstelde. De aard van de vijand waarmee men werd geconfronteerd, en de staat
waarin het militaire apparaat zich bevond, dat in grote mate werd bepaald door economische
groei, bepaalden het buitenlandse en militaire beleid. Zo waren er na 1067 radicale
veranderingen merkbaar. De omstandigheden waren van die aard dat men toen opteerde voor
een door expansie gedreven machtspolitiek. Zowat alle buurstaten werden aangevallen, en
irredentische campagnes, zoals die van Wang Shao in Xihe, werden op touw gezet. 29
Desondanks domineert het beeld van de Song als een stabiele, maar militair zwakke dynastie
nog steeds het gros van de relevante wetenschappelijke literatuur. In de laatste decennia gaan
er echter ook stemmen op die een veel genuanceerder beeld schetsen van de Song.
28
Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China: Violence and Strategy in Flux 960-1104 A.D., Ph.D.
diss., University of Arizona, 1997, pp.526-527.
29
Ibid., pp.526-530. Onder goedkeuring van Song Shenzong en Wang Anshi stond Wang Shao aan het hoofd
van de gebiedsuitbreiding in het westelijke gelegen Qinghai en Gansu. Wang Shao had in 1068 een voorstel
ingediend om het gebied tussen Xining in het noorden en de Tao Vallei in het zuiden te koloniseren, en
monopolies in te stellen op de buitenlandse handel die bedreven werd in dit gebied, een gebied dat de Song
bovendien kon voorzien van een grote hoeveelheid oorlogspaarden. Het opzet was een springplank te creëren
van waaruit Song troepen de Xixia eveneens vanuit de flank konden aanvallen. Het bleek een succes. In 1072
werd het nieuwe militaire circuit Xihe bij het territorium van de Song gevoegd. Zie Paul Jakov Smith, “Shentsung’s Reign and the New Policies of Wang An-shih, 1076-1085”, in Denis Twitchett en Paul Jakov Smith, The
Cambridge History of China. Volume 5: Part One: The Sung Dynasty and its Precursors, 907-1279, New York:
Cambridge University Press, 2009, pp.464-468.
12
2 Herbeschouwing van het “zhongwen qingwu” (重文輕武)-concept
Chinese culture has broadly been characterized as non-military or anti-military. […] This is
substantively and obviously false, but it has remained an enduring myth up to the
present day.30
De Song is door menig klassiek en modern historicus afgeschilderd als een stabiele,
maar militair zwakke dynastie.31 Ondanks verschillende pogingen de laatste decennia om deze
misvatting recht te zetten,32 is ze toch blijven bestaan. Terwijl het op economisch en cultureel
vlak een hoogtepunt kende, bleef het militaire aspect onderontwikkeld en ging het rijk
uiteindelijk ten onder aan de Jürched (1126), en later aan de Mongolen (1279). Het
onvermogen een gepast antwoord te bieden op externe dreigingen zou rechtstreeks verband
houden met het beleid van de Song, dat vaak wordt omschreven als “het benadrukken van het
burgerlijke en het onderwaarderen van het militaire” (zhongwen qingwu 重文輕武).
Het ‘falende’ militair en buitenlands beleid wordt door sommige historici
toegeschreven aan een overheersend pacifistische en antimilitaristische gezindheid, als
uitdrukking van een confucianistische maatschappij. Kuhn is van mening dat “during the three
centuries of Song rule, Confucian ideology became a powerful force in both public and
private live, and government policy was framed by the ethical and educational precepts of this
ancient philosophy.”33 Bol deelt hetzelfde idee, en stelt dat “the priority of the civil principle
over the military principle – a fundamental ideal of Confucianism – became the creed of the
Song dynasty.”34 Verschillende academici zijn het eens dat de strijd tussen wen en wu de basis
30
Peter Lorge, Warfare in China to 1600 (The International Library of Essays on Military History), Burlington:
Ashgate Publishing Company, 2005, p.xi.
31
Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, p.40. Labadie geeft een brede opsomming van
enkele auteurs die deze mening toegedaan zijn, en wijst op de hiaten in hun betoog. John Richard Labadie,
Rulers and Soldiers: Perception and Management of the Military in Northern Sung China (960-ca.1060), Ph.D.
diss., University of Washington, 1981, pp.3-7.
32
Zie bijvoorbeeld Nie Chongqi 聶崇岐, “Lun Song Taizu shou bingquan 宋太祖收兵權 (Discussing Song Taizu’s
Receiving Military Power)”, Yanjing xuebao (Yanjing Journal of Chinese Studies), 6, 1948, pp. 85-106. Dit artikel
is eveneens opgenomen in Nie Chongqi, Songshi congkao 宋史叢考 (Collected Examinations of the Song
History), Taibei: Huashi chubanshe, 1986, pp.263-282. In een belangrijke dissertatie stelt Edward Worthy dat
onder de verschillende integrerende factoren die het verdere verloop van de vroege Song bepaalden, het
militaire apparaat een cruciale positie innam. Zie Edmund H. Worthy, The Founding of Sung China, 950-1000:
Integrative Changes in Military and Political Institutions, Ph.D. diss., Princeton University, 1976. In een andere
dissertatie heeft John Labadie geprobeerd de perceptie dat de Song als het ware militair zwak is te weerleggen.
Volgens hem heeft het Song leger meermaals z’n sterkte bewezen op het slagveld. Zie John R. Labadie, Rulers
and Soldiers, pp.229-232.
33
Dieter Kuhn, The Age of Confucian Rule: The Song Transformation of China, Cambridge: The Belknap Press of
Harvard University Press, 2009, p.9.
34
Peter K. Bol, “This Culture of Ours”: Intellectual Transitions in T’ang and Sung China, Stanford: Stanford
University Press, 1992, p.148.
13
vormde voor de militaire zwakheid van de dynastie. Volgens Fairbank is de uitsluiting van de
militairen te wijten aan het feit dat:
The literati still dwelled in “the great Confucian myth of the state: government by virtue.”
Their idea of pacifism combined with “the buildup of a bureaucratism burdened with the costs
of defense” formed one of the Song’s biggest weaknesses: an inability to avoid alien conquest
from the grasslands.35
Het idee dat militairen werden ondergewaardeerd door confucianistisch geïnspireerde
ambtenaren, die bovendien niets te maken wilden hebben met krijgskunde, vermits dit niet in
overeenstemming stond met hun pacifistische idealen, verduistert de zaken meer dan het
verheldert. Boodberg biedt ons een realistischer beeld van de omstandigheden:
Confucian scholars are often quoted as making attacks on all forms of military activity, and
their denunciations of militarism are frequently advanced to prove “the inherent peace-loving
character” of the Chinese nation. It would be easy to prove, however, that most of these
invectives hide behind them political motives and are not built on a consistent pacifist basis.36
For most of the political philosophers of China the civil and military functions are closely
bound together. The Wen 文 and the Wu 武 are the two poles of political activity.37
Volgens Labadie ligt het probleem in de interpretatie van “qingwu”. Dit kan vertaald
worden als “neerkijken op het beroep van militair; verminderen van de onafhankelijkheid van
militairen; burgerlijke ambtenaren bevel laten voeren over de legers; het leger zien als een
noodzakelijk kwaad, enkel te gebruiken als laatste redmiddel.” Naast deze mogelijke
betekenissen, die allen in min of meerdere mate aanwezig waren in het politieke discours,
stelt Labadie een vijfde fundamentelere betekenis voor, namelijk de macht en invloed van
militairen in regeringsaangelegenheden verminderen door geleidelijk aan civiele ambtenaren
35
J.K. Fairbank en M. Goldman, China: A New History, Cambridge: The Belknap Press of Harvard University
Press, [1992] 2006, pp.108-109.
36
Deze politieke motieven vinden hun oorsprong in het zeer competitieve examensysteem. Hier betekende
toegang tot de keizer macht en een manier om zijn eigen kwetsbare positie veilig te stellen. Volgens Peter
Lorge werden bovendien nauwe banden tussen de keizerlijke clan en de militaire families onderhouden. In
reactie hierop creëerden de literati een systeem met als doel zelflegitimering. Zichzelf als de basis voor de
stabiliteit van de dynastie beschouwende, zagen ze de wereld als een hiërarchie met boven hen de keizer, en
de andere lagen van de bevolking onder hen. Het lijkt erop dat deze mythe gecreëerd werd gedurende de 11e
eeuw door literati-historici als Ouyang Xiu 歐陽修 (1007-1072). Onze westerse visie op de Chinese geschiedenis
en maatschappij is voor het grootste gedeelte beïnvloed door bronnen geschreven door deze literati, en is
daarom misleidend. Peter Lorge, Warfare in China to 1600, pp.435-439. Volgens Richard Davis is het eveneens
zo dat historici in te grote mate een te hoge graad van consensus binnen de groep van literati veronderstellen,
waarbij onderlinge verschillen tussen de literati en de individuele ontwikkeling vrijwel genegeerd worden.
Richard L. Davis, “Martial Men and Military Might in The Historical Writing of Ouyang Xiu”, in Kim Hua Paksa
Cengnyen Kinyem Sahak Nonchong [Festschrift celebrating the retirement of Professor Yub Kim], Chungbuk,
Korea: Chungbuk Historical Society, 21, 1998, p.754.
37
Boodberg Peter, The Art of War in Ancient China, Berkely: University of California, Ph.D. diss., 1930, p.xv.
14
aan te stellen met als doel de macht van de militairen te controleren en ondergeschikt te
maken aan de civiele bureaucratie.38
Volgens Sariti is het feit dat er een overwicht was van wen ten overstaan van wu niet
te wijten aan een pacifistische of antimilitaire houding, en betekent het zeker niet dat civiele
ambtenaren niet betrokken waren bij militaire aangelegenheden. Burgerlijke ambtenaren
specialiseerden zich in militaire aangelegenheden, zoals het hanteren van een zwaard, boog of
kruisboog. Anderen verdiepten zich in militaire technologie, logistiek of de kunst van het
oorlogsvoeren. Na verloop van tijd namen ze zelfs commandofuncties op zich en sommigen
werden bekwame generaals.39 Oppositie tegen irredentisme en militarisme wil niet zeggen dat
men het militaire instituut in haar geheel afwijst. Bovendien vonden niet alle pleidooien voor
vrede hun oorsprong in antimilitaire of pacifistisch gezinde kringen.40 Volgens Sariti vond er
tijdens de Noordelijke Song geen algemene verwerping van het militaire apparaat en oorlog
plaats: “No one, not even the most outspoken critic of government policy, rejected war or the
military as legitimate instruments through which to settle foreign policy problems.” 41 Een
soort middenweg, waarbij men enkel in uiterste nood toevlucht nam tot geweld, en in tijden
van vrede een zekere mate van paraatheid behield, werd voorgesteld als een gepaste situatie.
Volgens Zhang Qixian “waren honderd veldslagen en honderd overwinningen niet zo goed als
overwinningen zonder veldslagen.”42
Deze opvattingen waren niet zozeer ingegeven door een overtuigd pacifisme, dan wel
door praktische en economische drijfveren. Hoge troepenaantallen vereisten zware logistieke
inspanningen. Het aantal manschappen moest afnemen om economische stabiliteit te
verkrijgen en de last op de bevolking te verlichten, niet omdat men tegen soldaten was.
Oppositie tegen territoriale expansie focuste zich op ontoereikende logistieke steun en
mogelijke bedreiging van de interne stabiliteit, niet op expansie per se. Daarenboven kon een
op het eerste zicht pacifistisch beleid ingegeven zijn door de wetenschap van zwakke
grensgarnizoenen, een situatie die de vijand als het ware uitnodigde om binnen te vallen. 43
38
Labadie, Rulers and Soldiers, p.11.
Zie bijvoorbeeld Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, pp.249-259.
40
Volgens Ronald Glossop omhelst het concept vrede in brede zin louter de afwezigheid, en niet noodzakelijk
de beëindiging, van oorlog. Ronald J. Glossop, Confronting War: An Examination of Humanity’s Most Pressing
Problem, Jefferson and London: McFarland & Company, 1987, p.10. Pacifisme houdt een onvoorwaardelijke
verwerping van geweld en oorlog in. Zo wordt er geen onderscheid gemaakt tussen wat men noemt een “just”
en “unjust war”, of een “offensive” en “defensive war”. Anatol Rapoport, The Origin of Violence: Approaches to
the Study of Conflict, New York: Paragon House, 1989, p.443.
41
Anthoni William Sariti, “A Note on Foreign Policy Decision Making in the Northern Sung”, Sung Studies
Newsletter, 8, 1973, p.5.
42
Ibid., pp.4-5.
43
Ibid., pp.5-8.
39
15
Sariti’s conclusie is dat militaire zwakheid niet voortkwam uit een pacifistische,
antimilitaristische of antimilitaire houding. Het probleem bevindt zich eerder in de
schizofrene houding ten overstaan van het leger. Langs de ene kant wilde men een sterk en
goed georganiseerd leger, bestaande uit professionele militairen. Langs de andere kant was
men als de dood voor een herrijzenis van de militocratie en een te grote invloed van militairen
in regeringsaangelegenheden.44 Uiteindelijk waren het civiele ambtenaren die op het hoogste
niveaus van planning de functies vervulden, en liep men heel wat kennis en vakkundigheid
van ‘echte’ militairen mis.45
Het idee ontwikkelde zich verder onder invloed van Han nationalisme, dat ontstond
tijdens de Zuidelijke-Song en Ming, en zijn hoogtepunt kende tijdens de Qing-dynastie en
Republikeins China.46 De Song slaagde er niet in het gebied van de Zestien Prefecturen te
herwinnen, en werd als het ware verantwoordelijk gesteld voor het feit dat China werd
ingenomen door de Jürched, de Mongolen, de Mantsjoes en zelfs de Japanners. 47 Chinese
nationalistische historici evalueerden de militaire betekenis van de Song op basis van een
aantal in het oog springende historische feiten, en maakten vervolgens een vergelijking met de
Han- en Tang-dynastieën, zonder daarbij rekening te houden met andere significante
verwezenlijkingen, de veranderde ‘internationale’ situatie van die tijd of de beleidsvoorkeur
van de Song heersers. John Chaffee maakte een juiste beoordeling toen hij zei:
Chinese historians for centuries blamed the military weakness of the Song and its policy of
esteeming the civil and despising the military, but neither the Han nor Tang had faced such an
array of well developed and powerful states.48
Inderdaad, vanuit een sinocentrische en Han-nationalistische perceptie op militaire prestaties
gezien en in vergelijking met de militaire verwezenlijkingen van de Tang-dynastie, slaagde de
Noordelijke-Song er niet in iets wezenlijks te bereiken op politiek en militair vlak.49 De Song
werd echter geconfronteerd met militair sterkere en vooral beter georganiseerde vijanden dan
de Tang-dynastie. Nomadische stammen waren sinds het einde van de Tang en gedurende de
volgende periodes tot de 10e-11e eeuw geëvolueerd tot machtige rijken, georganiseerd en
bestuurd naar Chinees model. Het doel van de dynastie in ogenschouw genomen, namelijk het
44
Ibid., pp.8-9.
Labadie, Rulers and Soldiers, pp.239-240.
46
Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, pp.13-14.
47
Labadie, Rulers and Soldiers, pp.230-231. In de 17e eeuw werd een incompetente en corrupte regering
aangeduid als “Song zwakte”. De Song zou ook aan de basis liggen van een “eeuw van vernedering” tussen
1840 en 1940. Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, p.40.
48
John Chaffee, “Song China and the Multi-state Commercial World of East Asia”, p.35.
49
Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, p.14.
45
16
behouden van interne stabiliteit en het afweren van barbaarse invallen, kan men stellen dat de
Noordelijke Song er wel degelijk in slaagde succesvol te zijn. Immers, de troepen bewezen
meermaals hun waarde in de strijd tegen de Khitans en de Tangoeten, en verhinderden dat
dezen het regime omverwierpen; er vonden geen significante rebellieën plaats; en de
militairen werden strikt onder controle gehouden en vormden op geen enkel moment een
bedreiging voor de troon. Dit alles werd verwezenlijkt door middel van het militaire, politieke
en diplomatieke kanaal, onder de controle van civiele ambtenaren.50
50
Labadie, Rulers and Soldiers, pp.9-10.
17
3 Kenmerken van het militaire beleid (960-1063)
Dit deel is tweeledig en stelt tot doel na te gaan hoe de pas gestichte dynastie haar
macht handhaafde op militair vlak. Zonder een exhaustief overzicht te willen bieden, worden
de algemene kenmerken van de militaire administratie en het leger weergegeven. Hierbij
wordt achtereenvolgens ingegaan op het proces van de machtsconsolidatie en de interactie
met verschillende spelers, zijnde het opperbevel, grensgeneraals en de troepen zelf. Een
tweede luik focust op de veranderingen die plaatsvonden onder latere keizers en de nefaste
gevolgen voor de defensie die dit met zich meebracht.
3.1 Consolidatie van de centrale macht
Zhao Pu was ervan overtuigd dat de militocratie aan de basis lag van de turbulente
tijden voorafgaand aan de Song. Met het oog op politieke stabiliteit en de consolidatie van de
centrale macht, formuleerde hij het principe van “het versterken van de stam en het
verzwakken van de takken” (qianggan ruozhi 强 幹 弱 枝 ) en “het benadrukken van het
burgerlijke en het onderwaarderen van het militaire”. 51 Alhoewel het zo is dat kort na de
stichting van de dynastie civiele ambtenaren werden aangesteld in lokale overheidsposities
om militairen te vervangen of te controleren, mag men er niet vanuit gaan dat er onmiddellijk
een civiele bureaucratie ontstond. 52 Het leger speelde een cruciale rol, en vormde in die
hoedanigheid ook een potentieel gevaar voor de stabiliteit van het rijk. Met andere woorden,
aan de ene kant steunde het succes van de dynastie op de steun van het leger; aan de andere
kant, als de keizer zijn successen en verwezenlijkingen wilde behouden, dan was het niet
alleen nodig via een aantal controlemechanismen de macht van de militairen in te perken,
maar was het eveneens vereist een volledig nieuwe institutionele verandering door te voeren.
Het welslagen van de Song hing dus af van de mate waarin ze het leger in haar macht had.53
51
Labadie, Rulers and Soldiers, pp.36-37; en Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, p.78.
Worthy, The Founding of Sung China, pp.5-6.
53
Er dient opgemerkt te worden dat Song Taizu’s militaire beleid eigenlijk verder bouwde op de realisaties van
de keizers van de Latere Zhou. Zo ondernam Zhou Shizong verscheidene stappen om het Keizerlijk Leger onder
controle te krijgen. Tijdens zijn regeerperiode werd eveneens met de unificatie van het rijk gestart. Dit speelde
zeker in het voordeel van Song Taizu, daar hij kon inspelen op eerder gemaakte fouten, en bijgevolg voorkwam
dat z’n dynastie een ‘ordinaire’ zesde dynastie zou worden. Volgens Worthy kan de Zhou gezien worden als een
integraal deel van de Song, of de Song als deel van de Zhou. Worthy, The Founding of Sung China, pp.2-3; en
Paul Jakov Smith, “Eurasian Transformations of the Tenth to Thirteenth Centuries: The View from Song China,
960-1279”, Medieval Encounters: Jewish, Christian and Muslim Culture in Confluence and Dialogue, Vol.10, 1-3,
2004, pp.285-286.
52
18
Song Taizu’s en Taizong’s militair, politiek, fiscaal en justitieel beleid delen dezelfde
noemer, namelijk centralisering. De centralisering van de macht wordt door een bekende
metafoor omschreven als “het versterken van de stam en het verzwakken van de takken”,
waarbij de stam verwijst naar de keizer of de centrale regering, en de takken naar de
provinciale macht. In tegenstelling tot wat aangenomen wordt promootte men militair
professionalisme als manier om een grotere controle te verwerven over het leger en haar
aanvoerders.54 Een ommekeer van hun beleid is reeds voelbaar onder Zhenzong en duidelijk
waarneembaar onder Renzong (zie 3.2 Kentering van het militaire beleid (960-1063)). Deze
afwijkingen droegen uiteindelijk bij aan de verzwakking van het leger en het promoten van
milities (zie 4 Militaire problemen en hun oplossingen). In de volgende paragrafen zullen een
aantal essentiële mechanismen die werden toegepast door Taizu en Taizong om het leger
terug onder centraal gezag te plaatsen, van naderbij bekeken worden.
3.1.1
Controle over het opperbevel
Song Taizu en Taizong kunnen beiden omschreven worden als keizers van het
“organiserende type”.55 Verschillende controlemechanismen stonden nog niet danig op punt,
en persoonlijke relaties complementeerde de manieren waarop zij controle voerden over het
militaire apparaat. Taizu, en in mindere mate Taizong, hadden namelijk beiden een militaire
carrière achter de rug toen ze de troon bestegen. Hun methode bestond erin zelf de
belangrijkste militaire beslissingen te nemen, met een minimum aan raadgeving van adviseurs;
persoonlijke relaties met de hoogste rangen van de legerleiding te onderhouden; persoonlijk
de troepen te schouwen, en beloningen, promoties en straffen uit te delen; en persoonlijk de
legers aan te voeren op het slagveld.
In een eerste stap de keizerlijke positie veilig te stellen werden de samenzweerders van
de coup, allen hooggeplaatste officieren, ervan overtuigd hun militaire macht op te geven in
ruil voor lange termijn politieke macht. Deze gebeurtenis die plaatsvond op 20 augustus 961
staat gekend als ‘Het ontbinden van de militaire macht tijdens een beker wijn’ (beijiu shi
54
Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, pp.123-124.
James T. C. Liu brengt de keizers van de Song-dynastie onder in een aantal administratieve types. Deze types
worden gekenmerkt door hun positie ten aanzien van de ultieme macht op beleidsniveau, de uitvoerende
macht op het operationele niveau en de opiniemacht. Als keizer van het organiserende type hadden Song Taizu
en Taizong zowel de ultieme, als de uitvoerende macht in handen, op het moment dat de opiniemacht zich nog
in een embryonale fase bevond. James T.C. Liu, “An Administrative Cycle in Chinese History”, The Journal of
Asian Studies, 21, 1962, pp.141-142.
55
19
bingquan 杯酒釋兵權).56 Met niemand van voldoende hoge rang om aanspraak te maken op
de troon, kon men zichzelf beschermen tegen mogelijke pogingen tot usurpatie.
In een tweede fase werden de belangrijkste en hoogste posities (lees: diegenen die de
grootste dreiging vormden) vacant gelaten. Dit betekent dat deze posten nog steeds bestonden,
maar simpelweg niet werden ingevuld. Het resultaat was een grotere institutionele flexibiliteit,
alsook een daling van de macht en het prestige van zowel het Paleiscommando, als het
Hoofdstedelijk Commando. Er werd niet langer een opperbevelhebber (dianqian du dianjian
殿前都點檢) of vice-opperbevelhebber (dianqian fu du dianjian 殿前副都點檢) aangesteld,
wat wil zeggen dat de stafchef (dianqian du zhihui shi 殿前都指揮使) de hoogste rang
vormde in het Paleiscommando. De hoogste posities in het Hoofdstedelijk Commando waren
nu de stafchef van de cavalerie (majun du zhihui shi 馬軍都指揮使) en de stafchef van de
infanterie (bujun du zhihui shi 步 軍 都 指 揮 使 ). Hierdoor werd de sterkte van het
Hoofdstedelijk Commando effectief in twee gespitst, nog voor de formele reorganisatie onder
Song Zhenzong. Worthy merkt op dat “the calculated result of not staffing all the senior posts
of the palace armies was to weaken their command structure, but not the fighting efficiency of
the army.”57
Een andere manier om het aanzien van de legerleiding te reduceren bestond erin loyale
mannen van een relatief lage rang of met beperkte militaire capaciteiten aan te stellen in hoge
leidinggevende functies. Deze “appointees”, zoals Worthy ze noemt, waren officieren die
geen stevige machtsbasis konden uitbouwen, of geen voldoende macht konden vergaren om
een eventuele bedreiging te vormen voor de troon.58
Bevelhebbers van het keizerlijk leger konden geen expeditieleger de stad uit leiden.
Het waren militaire gouverneurs, die overigens zelf geen positie bekleedden binnen het
keizerlijk leger, of mensen die geen banden hadden met het keizerlijk leger, die werden
aangesteld om een campagne te leiden. Na de campagne werd men uit deze tijdelijke functie
ontzet. Aan elk expeditieleger werd tevens een halfonafhankelijk militair controleur (jianjun
監軍) toegewezen, die toezicht hield op de activiteiten van het leger en onmiddellijk rapport
56
Nie Chongqi bespreekte als eerste het belang van dit feit in “Lun Song Taizu shou bingquan”, pp. 85-106. De
bijeenkomst wordt beschreven door Sima Guang 司馬光, Sushui jiwen 涑水記聞 (Verslagen en Notities van
Sima Guang), in Zhongguo yeshi jicheng 中國野史集成 (Verzameling van de Niet-officiële Geschiedenissen van
China), Chengdu: Ba-Shu shushe, 1993, 8:526; en Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 2:49-50. Dit stuk werd
vertaald door onder andere Peter Lorge, “The Entrance and Exit of the Song Founders”, Journal of Sung-Yuan
Studies, 29, 1999, pp.43-62; en Worthy, “The Founding of Sung China, 950-1000”, pp.174-175.
57
Worthy, The Founding of Sung China, pp.176-177.
58
Ibid.
20
uitbracht aan de troon. 59 Net voordat de legers zouden oprukken, werden de kaarten en
aanvalsstrategieën in kwestie aan de bevelhebber overhandigd. Wanneer een campagne echt
van start ging, werd er door de keizer vanuit de hoofdstad continue bevelen en richtlijnen
gestuurd. Van zodra men verliezen begon te leiden, kwam er vanzelfsprekend kritiek op dit
systeem.60
Taizu wilde koste wat het kost een einde maken aan de “praetorian coups”,61 die zo
algemeen waren tijdens de periode van de Vijf Dynastieën, en waardoor Taizu zelf aan de
macht was gekomen. Hiertoe verbood hij in augustus 966 de militaire gouverneurs, evenals
andere hooggeplaatste bevelvoerende officieren, om een persoonlijk contingent troepen
(yajun 牙 軍 ) te bezitten. Van tijd tot tijd was het voor officieren met de rang van
commandant (dianqian duyuhou 殿前都虞候) en hoger verplicht de hoeveelheid soldaten
onder hun bevel te rapporteren, om te controleren of de troepenlimiet niet werd
overschreden.62
Om mogelijke samenzweringen tijdig op te sporen werd een geheime politiemacht,
een uitgebreid netwerk van informanten en infiltranten, in het leven geroepen. In de Song
werd dit bureau het Bureau van Militaire Deugd (wudesi 武德司) genoemd. Later veranderde
men de naam naar Hoofdstedelijk Veiligheidsbureau (huangchengsi 皇 城 司 ). Deze
spionnenbureaus, bestaande uit eunuchen, hielden vrijwel iedereen in de gaten. Het bureau
functioneerde als een onafhankelijk controleorgaan op het leger, en het keizerlijk leger in het
bijzonder.63
3.1.2
Een flexibel toezicht op grensgeneraals
Flexibiliteit en pragmatiek kenmerkte het grensbeleid van de Song-dynastie. Song
Taizu hanteerde een eerder losse controle op grensgeneraals. Dit kan begrepen worden in het
licht van diens “zuiden eerst, noorden later” strategie (xian nan, hou bei 先南, 后北). 64
59
Labadie, Rulers and Soldiers, pp.168-169.
Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, pp.147-148; en Worthy, The Founding of Sung China,
pp.187-188.
61
Labadie, Rulers and Soldiers, p.35.
62
Worthy, The Founding of Sung China, pp.185-186.
63
Ibid., p.189. Voor meer informatie over het Hoofdstedelijk Veiligheidsbureau en haar functies, zie Saeki
Tomi 佐佰富, “Sōdai no kōjōshi ni tsuite – kunshu dokusaiken kenkyū no hitokoma” 宋代の皇城司に就いて -君主獨裁權研究の一齣 (The Capital Security Office of the Song Dynasty – Research on the Ruler’s Power and
Autocracy), Tōhō gakuhō(Kyoto) 東方學報 (京都) (Journal of Oriental Research) (Kyoto), 9, 1938, pp.158-196.
64
Volgens Leung Wai Kei hebben vele academici de strategie van de unificatie campagnes beschouwd als "eerst
het zuiden, later het noorden" (先南征,後北伐). Leung betwijfelt deze visie ten zeerste. Op basis van tekstueel
60
21
Grensgeneraals, in tegenstelling tot centrale generaals, waren het grootste gedeelte van hun
carrière gestationeerd aan de noordelijke en westelijke rijksgrenzen. Van tijd tot tijd werden
zij overgeplaatst naar een andere lokaliteit en ontvingen allerlei opdrachten. Deze generaals
waren verantwoordelijk voor zowel militaire als burgerlijke aangelegenheden, en genoten een
grote mate aan autonomie in het nemen van militaire, administratieve en fiscale maatregelen.
Zij werden tevens regelmatig geconsulteerd over grensgerelateerde kwesties. 65 Na 1005 werd
de autonomie van grensgeneraals aan banden gelegd. Waar Zhenzong enkel generaals in de
meest precaire gebieden burgerlijke functies verder liet uitvoeren, en de meerderheid ontzette
uit hun functie als prefecturaal administrateur of militair intendant, liet Renzong vrijwel elke
civiele positie door civiele ambtenaren bezetten, en stelde militaire ambtenaren aan als
afgevaardigden of als staflid.66
Naast het feit dat deze generaals een relatieve vrijheid kregen toegewezen in het
uitvoeren van hun functie, liet hun lage bevelspositie hen niet toe veel macht te vergaren of
een groot troepenaantal te leiden. Zodoende kon de keizer in grotere mate controle op hen
uitvoeren. Er werd hen wel toegestaan een kleine persoonlijke troepenmacht (yabing 牙兵) ter
eigen bescherming te houden, hetgeen strikt verboden was voor officieren van het Keizerlijk
Leger. Voorts voorzag Song Taizu grensgeneraals van allerlei giften en rijkdommen, en was
het voor hen toegestaan grenshandel te drijven. In ruil voor deze financiële vrijheid en
‘flexibele’ controle, waren de generaals loyaal en toegewijd – dat was tenminste de bedoeling
– aan Taizu. Onder Taizong veranderde de houding van een losse controle naar een strikte
supervisie, daar de resterende regio’s in het zuiden waren geünificeerd, en de noordelijke
gebieden nu onder de aandacht van de keizer kwamen. 67 Onder Taizu en Taizong gold de
onderzoek kwam Leung tot de conclusie dat het jaar waarin Taizu een bezoek bracht aan Zhao Pu en hem om
raad vroeg, 965 was, terwijl de unificatieoorlog reeds startte in 963. Deze ontmoeting (“xueye fang Pu 雪夜訪
普 Taizu's bezoek aan Zhao Pu tijdens een sneeuwachtige nacht”) wordt in het algemeen erkend als een
cruciale gebeurtenis in de ontwikkeling van de strategie om het rijk te unificeren. De auteur stelt de rol van
Zhao Pu en deze aangelegenheid echter in vraag. Leung betwist eveneens het standpunt, dat gedeeld wordt
door verscheidene academici, dat er onder Taizu, Zhao Pu en andere keizerlijke adviseurs steeds van
eensgezindheid sprake was. Leung beweert net het tegenovergestelde. Terwijl Zhao Pu voorstelde eerst het
Zuiden, en dan pas het Noorden te veroveren, had Taizu reeds twee aanvallen uitgevoerd op de Noordelijke
Han, alvorens de regio’s in het zuiden aan te vallen. Leung’s conclusie is dat de oorspronkelijke strategie "eerst
het noorden, later het zuiden” was, en niet omgekeerd. Leung Wai Kei 梁偉基, “Xian nanzheng, hou beifa:
Songchu tongyi quanguo de wei yi zhanlue (960-976)? 先南征后北伐: 宋初统一全国的惟一战略 (“First the
South, Later the North”: The Only Strategy of the Song Unification Campaign (960-976)?)”, Zhongguo wenhua
yanjiusuo xuebao 中国文化研究所学报 (Journal of Chinese Studies), 8, 1999, pp.73-100.
65
Labadie, Rulers and Soldiers, pp.158 en 167.
66
Ibid., pp.176-177.
67
Worthy, The Founding of Sung China, pp.190-195; en Wang Yunchang 王云裳, “Song Taizu ren bianshuai “jie
fuyu cai”de huairou zhengce ji yingxiang 宋太祖任边帅“皆富于财”的怀柔政策及影响 (Emperor Song Taizu’s
22
gouden stelregel dat geen enkele grensgeneraal gelijktijdig een functie kon uitoefenen in het
Paleiscommando of het Hoofdstedelijk Commando. 68 Een centraal generaal werd eveneens
verhinderd een machtsbasis uit te bouwen in de perifere regio’s. Na 999 deed men afstand van
dit principe.69
3.1.3
Supervisie over de strijdkrachten
3.1.3.1 De componenten van het Song leger
De strijdkrachten van de Song-dynastie kunnen onderverdeeld worden in drie groepen:
de keizerlijke troepen, de prefecturale troepen en de lokale milities. In de Songshi wordt
tevens een vierde component vermeld, met name de fanbing (蕃兵), wat zoveel betekent als
“tribale soldaten”. De keizerlijke en prefecturale troepen vormen samen de reguliere of
standaardtroepen (zhengbing 正兵).
3.1.3.1.1 De keizerlijke troepen70
De keizerlijke troepen vormden het hoofdbestanddeel van de Song strijdkrachten, en
stonden in voor de verdediging van de keizer en het hoofdstedelijk gebied. Daarnaast werden
soldaten op driejaarlijkse basis van en naar de hoofdstad, provincies en grensgebieden
geroteerd. Dit werd aangevuld met campagnes in vijandelijk gebied.
Deze legercomponent kan allerminst als uniform beschouwd worden, en valt op te
delen in het Paleiscommando (Dianqian shiwei si 殿 前 侍 衛 司 ) en het Hoofdstedelijk
Commando (Shiwei qinjun mabu si 侍衛親軍馬步司). Deze laatste werd later opgesplitst in
het Hoofdstedelijk Infanteriecommando (majun si 馬軍司) en het Hoofdstedelijk Cavaleriecommando (bujun si 步軍司). Samen vormden deze drie eenheden de Drie Militaire Bureaus
(sanya 三衙). De meest prestigieuze troepen waren de Vier Hoogste Legers (shangsijun 上四
軍 ), samengesteld uit twee legers van het Paleiscommando en twee legers van het
Conciliatory Policy to Commanders of Border-guard Forces and its Impact)”, Zhejiang shifan daxue xuebao
(shehui kexue ban) (Journal of Zhejiang Normal Unversity (Social Sciences)), 166, 2010, ff.66-69.
68
Labadie, Rulers and Soldiers, p.178.
69
Ibid., p.169.
70
Ibid., pp.139-140.
23
Hoofdstedelijk Commando,71 en de Keizerlijke Elite (banzhi 班直), de persoonlijke lijfwacht
van de keizer.
3.1.3.1.2 Het prefecturale leger72
Gedurende de periode van de Vijf Dynastieën en Tien Koninkrijken bezaten de
militaire gouverneurs persoonlijke strijdkrachten. Tijdens de annexatie van de zuidelijke
gebieden werden deze troepen ingelijfd als prefecturale troepen. De voornaamste troepen uit
de provincies werden vervolgens geselecteerd om dienst te doen in het keizerlijk leger. Aan
de andere kant werden onfit bevonden soldaten uit de keizerlijke troepen gedetacheerd naar de
provincies.
Deze legercomponent bood logistieke steun en voerde daarnaast tal van bouwkundige
opdrachten uit. Zo stond het in voor aanleggen en onderhouden van bruggen, wegen, dijken,
irrigatiekanalen en fortificaties. Desalniettemin werd er in oorlogstijd of voor grootschalige
projecten wel nog beroep gedaan op de burgerbevolking. Enkel de beste troepen kregen
kwaliteitsvolle training. De meerderheid echter kreeg geen training uit vrees voor rebellie. Het
gevolg was dat deze troepen een minder effectieve strijdkracht vormden. Bovendien lag de
desertiegraad vrij hoog, en werden de soldaten derhalve vaak gebrandmerkt of getatoeëerd. In
de jaren 1040 kwam hier echter verandering in en kregen de troepen een meer prominente
functie als verdedigers van de grensgebieden. Hieraan werd tevens een training vergelijkbaar
met die van de keizerlijke troepen gekoppeld. Deze ommekeer was een reflectie van de
financieel-economische situatie.
3.1.3.1.3 Milities73
De xiangbing (鄉兵) waren lokale militie-eenheden en vormden geen onderdeel van
de reguliere troepen. Naast vrijwilligers bestond dit onderdeel hoofdzakelijk uit boeren, die
71
Deze vier legers waren het Leger van de Drakenwachters (longwei jun 龍衛軍), het Leger van de Goddelijke
Wachters (shenwei jun 神衛軍), het Zonondersteunende Leger (pengri jun 捧日軍) en het Leger van de
Hemelse Strijders (tianwu jun 天武軍).
72
Labadie, Rulers and Soldiers, pp.140-142.
73
Een bespreking van de organisatie en evolutie van milities tijdens de Noordelijke Song-dynastie is te vinden
in volgende artikels: Qiang Wenxue 强文学, “Beisong xiangbing zhengmu zhidu tanjiu 北宋乡兵征募制度探究
(Het Rekruteringssysteem van Milities tijdens de Noordelijke Song)”, Gansu shehui kexue, 4, 2009, pp.200-203;
Qiang Wenxue 强文学, “Beisong xiangbing de bianzhi 、 jiaoyue zhidu 北宋乡兵的编制 、 教阅制度
(Organisatie en Training van Milities tijdens de Noordelijke Song)”, Hexi xueyuan xuebao, 25, 2009, pp.27-31;
en Qiang Wenxue 强文学, “Beisong xiangbing shulun 北宋乡兵述论 (Een Beschouwing van de Milities tijdens
de Noordelijke Song)”, Gansu gaoshi xuebao, 14, 2009, pp.53-56.
24
werden geselecteerd uit geregistreerde huishoudens en andere lokale organisaties. In
vredestijd bewerkte men het land, en in tijden van oorlog stond men in voor de verdediging
van de eigen woonplaats. Samen met de prefecturale troepen werden ze vanaf de jaren 1040
meer en meer ingezet in de noordelijke, noordwestelijke en zuidwestelijke grensregio’s. 74 Het
toenemende belang van milities is enerzijds te koppelen aan de lagere kosten, en anderzijds
aan de stijgende deficiëntie in de keizerlijke legers (zie verder).
3.1.3.1.4 Niet-Chinese strijdkrachten
Fanbing (蕃兵) vormden een onderdeel van de milities, maar waren, in tegenstelling
tot gewone milities, afkomstig uit niet-Chinese etnische bevolkingsgroepen die zich gevestigd
hadden in grensgebieden in het noorden en noordwesten van het Song-rijk. Vergeleken met
lokale milities, verliep de organisatie en het commando over deze strijdkrachten volgens
gelijkaardige principes, en daarom worden ze doorgaans ondergebracht bij deze laatste groep.
Deze troepen werden vaak ingezet bij spionage en als voorhoede voor de reguliere troepen.
Dankzij hun kennis van het terrein en van de bewegingen van de vijand vormden ze een
belangrijke aanvulling op de reguliere troepen. Hoewel clanleiders het bevel konden voeren
over hun eigen troepen, waren ze nog steeds ondergeschikt aan Chinese officieren. In
volgende hoofdstukken wordt uitgebreider ingegaan op de rol en organisatie van deze
component.
3.1.3.2 Militaire controlemechanismen
Verschillende mechanismen werden aangewend om de macht te centraliseren in de
hoofdstad, en anticipeerden op elke mogelijke vorm van staatsbedreigende loyaliteit tussen
troepen en officieren. 75 Zo werden de meest uitmuntende troepen in de onmiddellijke
nabijheid van de keizer gestationeerd. Dankzij twee eenvoudige procedures kon men ervoor
zorgen dat het keizerlijk leger de beste strijdkracht uitmaakte. Ten eerste werd het op
regelmatige tijdstippen onderworpen aan trainingsoefeningen en inspecties om de fitste en
sterkste mannen te selecteren. Soldaten die niet voldeden aan de fysieke vereisten werden
gedemobiliseerd in een inactieve reserve of shengyuan 剩 員
(letterlijk “overtollig
74
Wong Hon-chiu, Government Expenditures in Northern Sung China (960-1127), Ph.D. diss., University of
Pennsylvania, 1975, p.3.
75
Zie bijvoorbeeld Worthy, The Founding of Sung China, pp.180 en 182.
25
personeel” ). 76 In aanvulling daarop werden de voornaamste trainingen in de hoofdstad
Kaifeng georganiseerd, om zich ervan te verzekeren dat de troepen in de hoofdstad het fitst
waren. Voorts werden de voornaamste troepen uit de provincies geselecteerd om dienst te
leveren in het keizerlijk leger. Derhalve werd de macht van de militaire gouverneurs verzwakt
en nam die van de gewapende strijdkrachten in de hoofdstad toe.77
De Song troepen bestonden voornamelijk uit vrijwilligers. Sommigen hadden reeds
banden met het leger,78 anderen waren misdadigers of bannelingen die veroordeeld werden tot
legerdienst (zhepei 謫配).79 Ook slachtoffers van hongersnood of natuurrampen konden zich
aanmelden bij het leger. 80 Kandidaten werden onderzocht en onderworpen aan fysieke
proeven, en ondergebracht in de keizerlijke of prefecturale troepen naargelang hun prestaties.
Het leger bestond dus voornamelijk uit werklozen, criminelen en marginalen, en sommigen,
zoals Wang Anshi, wezen op de povere kwaliteit en onbetrouwbare aard van dit type soldaat.
Daarnaast werden lokale ambtenaren gunsten toegewezen op basis van het aantal mannen dat
zij konden rekruteren. Dit leidde tot een instroom van grote aantallen incapabele soldaten. Een
voordeel was dat het aantal boerenopstanden en bendevorming tot een minimum werd
gebracht. Met uitzondering van lokale militie-eenheden, werd de diensplicht afgewezen,
eveneens omwille van de vrees dat er sociale onrust zou uitbreken en dat velden onbewerkt
zouden blijven.81
Song Taizu hechtte veel belang aan de discipline van zijn manschappen, en
onderwierp hen aan een strikt en streng regime.82 Dagdagelijkse training vormde de hoofd76
De inactieve reserve had een dubbele functie. Ten eerste voerden de reservisten een aantal (openbare)
werkzaamheden uit, waardoor de corveelast op het volk afnam. Ten tweede kon men via de reserve toezicht
houden op deze onbekwaam bevonden soldaten, en voorkwam men de vorming van dievenbendes.
77
Fan Xuehui 范学辉, “Songren benchao junzheng tizhi lunzheng shitan 宋人本朝军政体制论争试探 (Debates
in the Song Dynasty on its Military-Political System)”, Wenshizhe (Journal of Literature, History and Philosophy),
4, 2007, p.73.
78
Het leger van de vroege Noordelijke Song bestond voor een groot gedeelte uit soldaten die onder bevel van
Song Taizu stonden tijdens de Latere Zhou. Na de staatsgreep in 960 werden zij onderdeel van het Song leger.
Michael Charles McGrath, Military and Regional Administration in Northern Sung China (960-1126), Ph.D. diss.,
Princeton University, 1982, p.143.
79
Het militaire en rechtssysteem waren nauw met elkaar verbonden. Met name in het strafrecht werden
misdadigers vaak een militaire dienstplicht opgelegd, in plaats van een gevangenisstraf uit te zitten. Men was
ervan overtuigd dat de discipline in het leger de misdadigers terug op het rechte pad zou brengen. Zie
“Hoofdstuk 12: Penal Registration” in Brian E. McKnight, Law and Order in Sung China, Cambridge and New
York: Cambridge University Press, 1982, pp.385-445.
80
Naast “rehabilitatiecentrum voor criminelen” (zie boven), diende het Song leger ook als “opvangcentrum
e
voor zwervers”. Beide taken waren innoverend en controversieel voor de 10 eeuw, en er valt uit af te leiden
dat het leger werd beschouwd als rolmodel voor de maatschappij, en politieke en sociale stabiliteit verzekerde
door bedreigende elementen onder haar hoede te nemen. Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung
China, p.130.
81
Labadie, Rulers and Soldiers, pp.146-147 en 155-156.
82
Voorbeelden worden aangehaald in Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, p.127.
26
bezigheid van soldaten van het keizerlijk leger. 83 Soldaten ontvingen een vast loon, dat
varieerde van 0,3 guan tot 1 guan per maand, 84 afhankelijk van de graad waartoe men
behoorde. Allerhande premies en beloningen ter gelegenheid van militaire verdienste en
speciale gelegenheden, zoals Nieuwjaar, vulden het loon aan, en werden aangewend als een
methode om in de gunst te komen bij de troepen.85 Om zijn generaals in het gareel te houden,
weerhield of verminderde Taizu echter dikwijls premies en promoties. Taizong daarentegen
ging in het algemeen lakser om met het behoud van discipline dan zijn broer Taizu, en zou
nooit overwegen beloningen te verminderen of helemaal geen beloningen en/of promoties uit
te delen.86
Taizu bracht eveneens een rotatiesysteem, gengshu 更戍 genaamd, in voege. Na drie
jaren dienst in de hoofdstad werden de troepen van het keizerlijke leger overgeplaatst naar
verschillende grensposten (tunpo 屯泊) of strategische gebieden in verscheidene provincies
(tunzhu 屯駐) of verzorgden ze de logistiek tussen de hoofdstad en perifere gebieden (jiuliang
就粮). In de provincies waren de intervallen korter en werd men frequenter geroteerd. Aldus
trainden soldaten in wisselende omstandigheden en leerden ze te opereren in meer precaire
situaties.87 Volgens de Songshi diende dit systeem om “de soldaten te laten wennen aan werk
en ontberingen […zodat] ze niet arrogant en lui [zouden] worden.”88
Het systeem had zowel negatieve, als positieve gevolgen. Het opbouwen van banden
met troepen werd aanzienlijk lastiger, en de macht van aanvoerders werd aan banden gelegd.
Anderzijds nam de efficiëntie in de strijd zienderogen af, daar officieren en soldaten minder
op elkaar waren ingespeeld. Bovendien waren keizerlijke troepen die naar het front werden
geroteerd minder vertrouwd met de situatie. Na hevige kritiek in de jaren 1000, werd het
systeem na het Verdrag van Chanyuan zo goed als verwaarloosd, en gedurende de jaren ’30
pleitte men voor het afschaffen ervan wegens de te hoge kosten. Het duurde tot 1074 voordat
men het systeem volledig afschafte en een systeem bestaande uit 90 jiang (將) invoerde (zie
verder).89
83
In het keizerlijk leger werden soldaten met een maandelijks salaris hoger dan 500 contanten dagelijks
onderworpen aan training. Soldaten met een salaris dat varieerde tussen de 300 en 500 contanten voerden
deeltijds logistieke taken uit en werden deeltijds getraind. Tuotuo 脱脱, Songshi 宋史 (Geschiedenis van de
Song), Beijing: Zhonghua shuju, 1974, 195, p.4853.
84
Een guan 貫 omvat 1000 contanten.
85
Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China pp.127-128.
86
Worthy, The Founding of Sung China, pp.180-185.
87
Labadie, Rulers and Soldiers, pp.169-170.
88
Tuotuo, Songshi, 188, p.4627. Geciteerd en vertaald in Labadie, Rulers and Soldiers, p.170.
89
Labadie, Rulers and Soldiers, pp.170-171.
27
Als belangrijk principe gold dat troepen zodanig in en rond de hoofdstad, en op een
grotere schaal in de provincies, gestationeerd werden dat men elkaar ‘gemakkelijk’ in de
gaten kon houden en opstanden snel de kop kon indrukken. 90 De klassieke auteur Chen
Fuliang maakt gewag van een aantal vormen van deze wederzijdse controle.91
Keizerlijke troepen in het hoofdstedelijk gebied stonden tegenover de troepen in de
provincies. Op het eerste zicht lijkt er sprake van een evenwicht, maar, zoals reeds vermeld,
werden de fitste troepen gestationeerd in de hoofdstad. Hoewel de troepen in de hoofdstad en
in de provincies qua kwantiteit ruwweg overeenkwamen, gold dit niet voor de vechtkwaliteit.
Wat betreft de troepen in de hoofdstad, waren er vier niveaus van wederzijdse controle actief:
Troepen gestationeerd buiten de stadsmuren en binnen de stadsmuren hielden elkaar in balans;
de Vier Hoogste Legers verdedigden respectievelijk de binnen- en buitenstad; de Keizerlijke
Elite, verantwoordelijk voor de interne paleishallen, vormde het tegenwicht voor de bewakers
van de binnenstad; ten slotte hield het Hoofdstedelijk Veiligheidsbureau, dat dienst deed in de
externe paleishallen, de Keizerlijke Elite in het oog.92
Een laatste, zij het verwaarloosbare, balans is diegene tussen de lokale milities en
troepen in het hoofdstedelijk gebied en troepen in de rest van het rijk. Ook de opsplitsing van
bevoegdheden tussen het Bureau voor Militaire Aangelegenheden (shumiyuan 樞密院) en de
Drie Militaire Bureaus kan gezien worden als onderdeel van het evenwichtsprincipe. De
eerste had enkel de bevoegdheid troepen uit te sturen, maar het voerde zelf geen commando
over de manschappen. De sanya voerde het eigenlijke bevel, maar kon niet handelen zonder
de goedkeuring van de shumiyuan.93
90
In zijn artikel maakt Cheng Minsheng een beoordeling van de aard van de stationering van de troepen
gedurende de gehele Song-dynastie. Zijn conclusie is dat de verdeling van de manschappen tussen het
hoofdstedelijk gebied en de districten vrijwel gelijk was tijdens de vroege Song. Tijdens de regeerperiode van
Song Shenzong (r. 1067-1085), werd de meerderheid van de troepen gestationeerd in de noordwestelijke
gebieden. Tegelijkertijd nam het aantal soldaten in de hoofdstad af. In de Zuidelijke Song-dynastie kwam het
principe van wederzijdse controle opnieuw in voege, en werd de meerderheid van de manschappen opgesteld
in het gebied rond de hoofdstad Lin’an 臨安. De situatie werd echter opnieuw omgedraaid op het einde van de
Zuidelijke Song. Cheng Minsheng 程民生, “Songdai bingli bushu kaocha 宋代兵力部署考察 (The Disposition
of Troops in the Song Dynasty)”, Shixue jigan 史学集刊 (Collected Papers of History Studies), 5, 2009, pp.66-74.
91
Chen Fuliang 陳傅良, Lidai bingzhi 歴代兵制 (Het Militaire Systeem van de Opeenvolgende Dynastieën), in
Biji xubian 筆記續編, Taibei: Guangwen, 1969, 8/2b. Vertaald in Worthy, The Founding of Sung China, p.195.
92
Worthy, The Founding of Sung China, pp.195-198; en Lau Nap-yin en Huang K’uan-chung, “Founding and
Consolidation of the Sung Dynasty under T’ai-tsu (960-976), T’ai-tsung (976-997), and Chen-tsung (997-1022)”,
in Denis Twitchett en Paul Jakov Smith (reds.), The Cambridge History of China. Volume 5: Part One: The Sung
Dynasty and its Precursors, 907-1279, New York: Cambridge University Press, 2009, pp.233-235.
93
Wang Xiaoxue 王晓雪, “Beisong qianqi yiwu zhengce jiqi sikao 北宋前期抑武政策及其思考 (Reflections on
the policy of curbing the military during the early Northern Song period), Junshi lishi yanjiu 军事历史研究
(Military Historical Research), 1, 2009, p.132; en Fan Xuehui, “Songren benchao junzheng tizhi lunzheng shitan”,
28
3.2
Kentering van het militair beleid
Bovenstaande principes werden niet steeds nagevolgd door latere keizers. Op
sommige punten verschilt het beleid danig, dat er dan ook geen sprake kan zijn van
continuïteit. Luo Qiuqing is ervan overtuigd dat het feit dat het initiële beleid van Taizu en
Taizong niet volledig nagevolgd werd door latere keizers bepalend was voor het algemene
militaire debacle tijdens de Song.94
Een eerste opmerkelijke verandering in het militaire beleid is die van een persoonlijk
en informeel systeem naar een formeel en onpersoonlijk controlesysteem, gekenmerkt door
rationalisering en systematisering. Song Taizu en Taizong leverden een groot persoonlijk
aandeel in administratie en commando, en onderhielden nauwe banden met het leger als vorm
van controle.95
Zhenzong was in mindere mate betrokken bij militaire operaties dan zijn twee
voorgangers. Hij onderhield nog steeds persoonlijke relaties met zijn generaals, maar
vertrouwde meer op hun expertise en adviezen wat betreft militaire zaken. Zhenzong was niet
opgegroeid in een militair milieu, en was in sommige operaties danig onzeker en besluiteloos
dat zijn generaals het roer moesten overnemen. Het uitvoeren van militaire operaties werd dan
ook grotendeels aan hen overgelaten.96 Cao Wei is een van de gekende voorbeelden. De eerste
drie keizers verzekerden zich van de loyaliteit, dienstbaarheid en respect van aanvoerders en
troepen door persoonlijke relaties te onderhouden en duidelijk te maken dat zij het laatste
woord hadden in het uitdelen van promoties, degradaties en straffen. 97 Na 1010 nam het
belang van persoonlijke relaties af, en werden meer en meer burgers aangesteld in het Bureau
van Militaire Aangelegenheden, dat de keizer bijstond in het nemen van militaire
beleidsbeslissingen en het beheer van het militaire apparaat.98
Song Renzong was veel minder vertrouwd met militaire aangelegenheden, en
distantieerde zich van danig van zijn generaals. Hij stelde meer vertrouwen in burgerlijke
ambtenaren, die geleidelijk aan de hoogste posities binnen de administratie (shumiyuan) en
het commando (sanya) bezetten. Zo namen burgerlijke ambtenaren als Fan Zhongyan en Han
p.74. Voor een uitgebreide discussie aangaande de functie en ontwikkeling van de Shumiyuan van Tang tot
Song, verwijs ik naar Worthy, The Founding of Sung China, pp.212- 263.
94
Luo Qiuqing 羅球慶, “Beisong bingzhi yanjiu 北宋兵制研究 (Onderzoek naar het Militaire Systeem van de
Noordelijke Song-dynastie)”, Xinya xuebao (New Asian Journal), 3.1, 1957, pp.269-270.
95
Labadie, Rulers and Soldiers, pp.79-80.
96
Zie bijvoorbeeld ibid., pp.67-72.
97
Voor een bespreking van de rol van persoonlijke relaties in de consolidatie van de keizerlijke macht, zie ibid.,
pp.186-194.
98
Ibid., pp.80-81.
29
Qi het bevel van de troepen op zich in de oorlog tegen de Xixia. Een toenemende
aanwezigheid van burgers, ten koste van ervaren militairen, in de hoogste regionen van
militaire beleidsvorming en bevelsvoering leidde tot een verlies aan efficiëntie.99 Allerhande
standaardprocedures, die persoonlijke relaties als vorm van controle overbodig maakten,
maakten van promoties een routinezaak, gebaseerd op rang en anciënniteit, eerder dan
ervaring en competentie. Officieren werden beroofd van hun initiatiefneming en creativiteit,
daar alles vastlag in statische processen, van het bepalen van tactieken tot het carrièrepad van
een officier.100 Volgens Labadie kan dit wel eens één van de oorzaken zijn dat de efficiëntie
van het leger afnam na 1030.101
De kwestie van grensgeneraals is representatief voor bovenstaande evolutie. In het
licht van de vereniging van het rijk beriepen Taizu en Taizong zich op hoog gekwalificeerde
militairen om zowel militaire, als burgerlijke functies op zich te nemen in de noordelijke en
westelijke grensgebieden. Deze generaals werden een hoge mate van flexibiliteit en
autonomie toegekend op vlak van administratie en fiscaliteit. Onder Zhenzong en Renzong
nam de dreiging van de Liao af en werd bovenstaande praktijk aan banden gelegd door een
scheiding in te bouwen tussen militaire en civiele bevoegdheden. Waar Zhenzong de
meerderheid van de generaals ontzette uit hun functie als prefecturaal administrateur of
militair intendant, en enkel generaals in de meest precaire gebieden een burgerlijke functie
verder liet uitvoeren, liet Renzong vrijwel elke burgerlijke taak (administratief, fiscaal en
juridisch) waarnemen door een burgerlijke functionaris, en stelde hij militaire ambtenaren aan
als afgevaardigden of als staflid.102
Onder Taizu en Taizong gold de gouden stelregel dat geen enkele grensgeneraal
gelijktijdig een functie kon uitoefenen in het Paleiscommando of het Hoofdstedelijk
Commando.
103
Een generaal uit het keizerlijk leger werd eveneens verhinderd een
machtsbasis uit te bouwen in de perifere regio’s. Na 999 deed men afstand van dit principe
om meer controle te verwerven over de perifere gebieden en de grensgeneraals. 104
99
Ibid., pp.75-79, 81 en 194-200.
Voorbeelden zijn het oprichten van militaire scholen, en het houden van bijhorende militaire examens als
rekruteringskanaal voor nieuwe officieren; het gebruik van zhentu 陣圖, die voorzagen in standaardtactieken
en troepenopstelling te gebruiken tijdens veldslagen; en het samenstellen van militaire encyclopedieën, zoals
de Wujing zongyao 武經總要 (Verzamelde Essentalia van Militaire Aangelegenheden) en de Huqian jing 虎鈐
經 (Het Zegel van de Tijger), als hulpmiddel bij allerhande militaire aangelegenheden, vormden onderdelen van
het standaardisatieproces. Zie ibid., pp.175-176, 178-186 en 200-204.
101
Ibid., p.200.
102
Ibid., pp.176-177.
103
Worthy, The Founding of Sung China, p.178.
104
Labadie, Rulers and Soldiers, p.169.
100
30
Taizu’s rotatiesysteem raakte in onbruik wegens te kostelijk en inefficiënt. Zhenzong
en Renzong stationeerden meer en meer keizerlijke troepen in de grensgebieden, ondersteund
door stijgende aantallen prefecturale troepen en milities, zoals de Boogschutters en de tribale
soldaten. Men ondergroef zo Taizu’s “qianggan ruozhi” beleid, en de machtsbalans sloeg
over naar de perifere gebieden. Deze keuzes leidden tot hoogoplopende logistieke kosten,
stijgende druk op de bevolking en vraagstukken hoe de controle te bewaren. In het volgende
onderdeel zal de invloed van bovenstaande beleidskeuzes nader worden toegelicht.
31
4 Militaire problemen en hun oplossingen
De oorsprong van vele militaire problemen zijn terug te brengen tot beslissingen
genomen op het hoogste niveau door keizers en hun burgerlijke ambtenaren, en zijn in wezen
geen problemen veroorzaakt door militairen. Bovendien is het zo dat na 1010 minder beroep
werd gedaan op de competenties van militairen in het proces van militaire beleidsvorming, en
volgens Labadie is het zo dat “if an instrument is not used properly, it is unreasonable to
blame the instrument”.105 In politieke debatten trachtte men een antwoord te formuleren op
volgende kwesties: de slechte kwaliteitstraining en de daaruit voortvloeiende matige prestaties;
de hoge kosten en logistieke druk op de bevolking; de troepenverdeling en het behoud van
controle over de het leger in de periferie. Een van de centraal geformuleerde oplossingen was
het vervangen van reguliere troepen door milities, als middel om de kosten te reduceren en als
middel om de hoge concentratie van manschappen aan de rijksgrenzen – zowel een logistiek
probleem, en later een probleem qua controle en macht – te drukken. In dit hoofdstuk worden
deze problemen en hun oorsprong toegelicht, evenals de naar voren geschoven oplossingen.
In het volgende hoofdstuk wordt de cruciale rol van milities, en meer bepaald de tribale
soldaten (fanbing), nader belicht.
Verscheidene ontwikkelingen droegen bij aan de dalende efficiëntie van het leger. Zo
steeg het totaal aantal manschappen exponentieel, nam de kwaliteit van de hoofdstedelijke
troepen zienderogen af, en dit ten voordele van de troepen in de provincies. Dit bracht een
verhoogde druk teweeg op de staatskas, en bijgevolg de bevolking. De verhouding tussen het
aantal soldaten gelegerd in het centrum en in de periferie sloeg om, en het aantal
dienstplichtigen oversteeg de hoeveelheid professionele soldaten.106 Na 997 waren de meeste
veranderingen van het militaire systeem gericht op het opvoeren van de efficiëntie en het
reduceren van kosten.107
De Song-dynastie is bekend vanwege z’n astronomisch hoog troepenaantal. Vanaf
1048 werd het aantal strijdkrachten boven het miljoen gehouden. 108 Dit zorgde voor een
enorme financiële aderlating. 109 De klassieke auteur Chen Fuliang 陳 傅 良 (1137-1203)
105
Ibid., pp.221-222 en 231.
McGrath, Military and Regional Administration in Northern Sung China (960-1126), p.113.
107
Ibid., p.142.
108
Wong Hon-chiu, Government Expenditures in Northern Sung China (960-1127), p.4. De gegevens in verband
met het aantal troepen wordt vermeld in Tuotuo, Songshi, 187/8a; en in Ma Duanlin 馬端臨, Wenxian Tongkao
文獻通考 (Algemene Geschiedenis van Instellingen en Kritisch Onderzoek van Documenten en Studies), Taibei,
1964, 152.1328c-1329a.
109
Voor een grondige discussie van militaire uitgaven tijdens de Song verwijs ik naar bovenstaand werk van
Wong Hon-chiu, pp.1-61.
106
32
beweerde dat ofschoon het aantal manschappen onder Taizu en Taizong gelijkmatig toenam,
de oorsprong van de latere ontwikkeling waarbij het aantal troepen letterlijk explodeerde niet
aan Taizu kan worden toegeschreven. 110 McGrath gaat hier niet met akkoord. Hij is ervan
overtuigd dat Song Taizu’s inactieve reserve of shengyuan een bepalende factor was voor de
stijging in troepenaantallen. Taizu en diens opvolgers wilden rebellie, vorming van
dievenbendes en rooftochten door gedemobiliseerde soldaten voorkomen. Immers de
meerderheid bestond uit professionele soldaten waarvan velen geen andere dan het militaire
ambacht kenden. Door hen aan half loon in deze reserve onder te brengen kon men controle
over hen blijven uitoefenen. Soldaten bleven met andere woorden binnen het systeem
circuleren, waardoor er geen afname van troepen, en dus kosten, mogelijk was.111
De constante dreiging van de Khitan en een mogelijke alliantie met de Tangoeten van
de Xixia noodzaakten de Song een zeer lange defensielijn te bewaken. Gecombineerd met
bovenstaande kwestie nam het troepenaantal exponentieel toe, met 370.000 soldaten in 960,
600.000 in 995, 900.000 in 1017, en een climax in 1038 waarbij het leger 1.250.000 miljoen
soldaten omvatte. 112 Wong Hon-chiu heeft data verzameld aangaande overheidsuitgaven
tijdens de Noordelijke Song. Volgens zijn berekeningen bedroegen de militaire uitgaven in
1048 43% van de totale staatsuitgaven. In 1064 werd dit geschat op 60 à 70%. 113 Verder
concludeert Labadie dat de salarissen van soldaten in het keizerlijk leger 2 à 3 maal meer
bedroegen dan de salarissen van prefecturale troepen en milities, en dat de salarissen van deze
laatsten 30 à 37% van de totale militaire uitgaven in beslag namen in de periode 975-1041.
Het onderhoud van milities zette de staatsbegroting in elk geval minder onder druk. 114 In 1034
berekende Chen Lin, een commissaris van financiën, dat het bedrag dat nodig was voor het
onderhoud van één reguliere soldaat in een grensgarnizoen overeenkwam met de
onderhoudskost van drie soldaten in een staatsboerderij (tuntian 屯田).115 Voorts bedroeg het
onderhoud van de reguliere troepen in Hebei en Shaanxi 30% en 50% respectievelijk van de
totale inkomsten uit het gebied.116
110
Ma Duanlin, Wenxian Tongkao, 152/1326a.
De inactieve reserve voerde werkzaamheden uit in onder andere ministeries, het paleis, tempels, parken,
opslagplaatsen in de hoofdstad en de provincies. McGrath, Military and Regional Administration in Northern
Sung China (960-1126), pp.149 en 164-165; Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, pp.129 en
296; Ma Duanlin, Wenxian Tongkao, 152.1325c; en Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 154, p.3743.
112
Labadie, Rulers and Soldiers, pp.46-47.
113
Wong Hon-chiu, Government Expenditures in Northern Sung China (960-1127), p.59.
114
Labadie, Rulers and Soldiers, p.209. Labadie’s conclusies zijn gebaseerd op materiaal ontleend aan Wong
Hon-chiu, Government Expenditures in Northern Sung China (960-1127), pp.155-157 en Appendix A.
115
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 114/15. Vertaald in Labadie, Rulers and Soldiers, p.104.
116
Ma Duanlin, Wenxian Tongkao, 152/1328. Vertaald in Labadie, Rulers and Soldiers, p.208.
111
33
Een tweede probleem werd gevormd door het rotatiesysteem (gengshu), dat erop
gericht was het smeden van banden tussen officieren van hogere rang en manschappen te
voorkomen. Door de snelle overplaatsing van zowel officieren als troepen raakten beide
partijen niet voldoende op elkaar ingespeeld. Dit resulteerde in matig getrainde soldaten.
Bovendien werden de meer ervaren soldaten na drie jaren vervangen door nieuwe troepen die
niet gewend waren aan de strijd in bergachtig terrein en zo vele nederlagen leden tegen de
Xixia. Tot het oprichten van trainingsdivisies (jiang), kon men ter compensatie enkel maar
meer rekruten aanwerven of meer nadruk leggen op prefecturale troepen en milities. Het
systeem bracht ook een financiële aderlating teweeg, zoals blijkt uit een commentaar van Su
Shi:
In terms of expense none is greater than support of troops and of the costs of supporting an
army none is greater than troop movements. Nowadays we send out palace armies to garrison
the prefectures an subprefectures. The distant ones are some several thousand li from the
capital. Besides annual rations and salary there is fodder. Once every three years there is a
rotation … no different than the several hundred thousand soldiers going on a campaign once
every three years. How indeed can the farmers not be exhausted?117
Een succesvolle defensie ging hand in hand met een vlotte aanvoer van voedingsmiddelen en
een goed uitgebouwd fortificatiesysteem. Langs rivieren en kanalen konden manschappen,
voedsel en bouwmaterialen aangevoerd worden. De bevoorrading van de bergachtige regio’s
in Hedong en Shaanxi verliep echter volledig over land.118 Volgens berekeningen van Shen
Kuo (1033-1097) waren 300.000 dragers nodig om de bevoorrading van een expeditieleger
bestaande uit 100.000 soldaten te voorzien gedurende een campagne van 31 dagen (16 dagen
oprukken in vijandelijk gebied, en 15 dagen voor de aftocht). Voorts stelt Shen Kuo vast dat
menselijk transport te verkiezen was boven lastdieren. Hoewel dieren meer gewicht
aankonden, was het verlies van lading groter als een dier omkwam. Bovendien verbruikten ze
ook meer voeder en waren oncontroleerbaar tijdens een aanval. Het mobiliseren van grote
aantallen dragers bleek de enige optie te zijn.119
De Noordelijke Song was een sterke militaire macht tijdens de 10e eeuw. Na het
Verdrag van Chanyuan (1005) takelde het militaire apparaat echter af. Ouyang Xiu geeft een
mogelijke reden:
117
Su Shi 蘇軾, Dongpo ji 東坡集 (Collecties van Su Shi), Taibei: Shijie shuju, 1969, 18. Geciteerd en vertaald in
McGrath, Military and Regional Administration in Northern Sung China (960-1126), p.165.
118
Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, pp.140-142.
119
Shen Kuo 沈括, Mengxi bitan jiaozheng 夢溪筆談校証 (Herzieningen bij de Aantekeningen van de
Droomkreek), commentaar door Hu Daojing 胡道靜, Shanghai: Shanghai guji, geïnterpungeerde editie, 1957,
heruitgave 1987, 11, pp.419-420; en Shen Kuo 沈括, Mengxi bitan jiaozheng 夢溪筆談 (Aantekeningen van de
Droomkreek), Beijing: Zhonghua, geïnterpungeerde editie, 1975, 11, pp.126-127. Vertaald in ibid., pp.142-143.
34
For thirty-three years there has been peace. All the soldiers who have had any experience of
are either dead or decrepit. Those who have been recruited later know nothing of actual
warfare.120
Gedurende de 11e eeuw kende de Noordelijke Song een aantal decennia van rust en vrede,
enkel opgeschrikt door twee periodes van felle oorlogsvoering tegen de Tangoeten (10381045 en 1081-1085) en het verlies tegen de Jürchen in 1127. Het gevolg was dat zowel
officieren als soldaten gedurende lange periodes inactief bleven. Sommigen hadden nog nooit
deelgenomen aan een grootschalige campagne, en ervaren troepen en aanvoerders waren
overleden of gepensioneerd. Langere periodes van vrede brachten een toenemend
verwaarlozing van het leger met zich mee. De militairen waren in slechte conditie, en vaak
arrogant en ongedisciplineerd. “Keizerlijke troepen in grensposten [of dongbing 東兵] zaten
simpelweg in hun forten zonder de nodige mate van paraatheid te behouden.”121 Volgens Cao
Wei had het leger behoefte aan een streng en strikt leiderschap, waarbij bestraffing en
beloning consequent werden uitgevoerd.122 Als prefect van Qinzhou bemerkte hij tijdens een
inspectieronde rond de stadsmuren op dat de houten panelen, die dienden om pijlen af te
weren, te hoog waren geplaatst. Hij gaf de verantwoordelijke de opdracht ze naar beneden te
halen. Overtuigd van zijn jarenlange ervaring in het leger, antwoordde deze arrogant dat “het
altijd al zo was geweest”. Cao Wei duldde geen tegenspraak en beval de man naar beneden te
brengen om hem te laten onthoofden. De manschappen waren geschokt en gehoorzaamden
onmiddellijk.123 Cao Wei’s tuchtsancties hadden het gewenste effect. Toen Jia Tong Cao Wei
een bezoek bracht in Qinzhou, en ze samen door het legerkamp liepen, viel er geen enkele
soldaat te bespeuren. Toen Jia Tong vroeg waar de troepen waren, riep Cao Wei hierop een
bevel en onmiddellijk verschenen in alle stilte 3000 bewapende soldaten te paard om
vervolgens een cirkel rondom beide mannen te vormen. Jia Tong was verbijsterd en
complimenteerde Cao Wei meermaals met diens verwezenlijking.124
Het troepenaantal bleef echter toenemen om op hetzelfde niveau van slagvaardigheid
blijvend een antwoord te kunnen bieden op externe dreigingen. Dit leidde op zijn beurt tot
verhoogde uitgaven en een verhoogde druk op de lokale bevolking. Uit het kamp van de
120
Geciteerd en vertaald in Henry Raymond Williamson, Wang An Shih, Westport, Conn.: Hyperion Press, 1973
(reprint of Arthur Probsthain edition of 1935), pp.186-187; en Peter Lorge, War, Politics and Society in Early
Modern China, 900-1795, New York: Routledge, 2005, p.39.
121
Labadie, Rulers and Soldiers, p.103.
122
Tuotuo, Songshi, 258, p.8984.
123
Zhu Xi 朱熹, Wuchao mingchen yanxinglu 五朝名臣言行錄 (Woorden en Daden van Invloedrijke
Ambtenaren onder Vijf Regeerperiodes), Taibei: Taiwan shangwu yinshuguan, 1965, 3.5/4.
124
Tuotuo, Songshi, 258, p.8989.
35
staatsambtenaren kwam hierop felle kritiek, en in een ultieme poging het tij te doen keren
werden hervormingen naar voren geschoven om de paraatheid op te krikken en de stijgende
kosten een halt toe te roepen. Zo werd de eerste oorlog tegen de Tangoeten gevolgd door de
Qingli hervormingen (1043-1045), en de tweede door de Nieuwe Beleidsmaatregelen (xinfa
新法) van Wang Anshi.125 De belangrijkste hervormingen richtten zich voornamelijk op het
oprichten van trainingsdivisies en het rekruteren van milities.126
Vanaf 1074 werd de distributie van keizerlijke troepen niet langer bepaald door het
rotatiesysteem, dan wel door het systeem van trainingsdivisies (zhijiang 直將). Het oogmerk
was het niveau van de troepen op te voeren door betere training. 127 Aanvankelijk werden
trainingszones opgericht rond de hoofdstad en in Hebei, en later uitgebreid naar andere
regio’s. Net als het rotatiesysteem maakt de verspreiding van trainingsdivisies duidelijk dat
het noorden en noordwesten, naast de hoofdstedelijke regio, de meest precaire gebieden
vormden. Na 1068 waren er 397 bataljons gestationeerd in Hebei, 209 in Hedong, en 428 in
Shaanxi.128 Het aantal jiang in Hebei werd opgetrokken van 17 in 1074, naar 35 in 1075. In
Shaanxi steeg het aantal van 17 in 1075, naar 42 in 1079. De verdeling in Shaanxi was als
volgt: Huanqing (8), Xihe (9), Qinfeng (5), Jingyuan (8 en later 11) en Fuyan (9). 129 Elke
jiang werd aangevoerd door een generaal die aan het hoofd stond van enkele duizenden, tot
wel 10.000 manschappen in uitzonderlijke gevallen. Het nieuwe systeem bracht zowel
keizerlijke, prefecturale, als fanbing en boogschutters in grensgebieden, samen in één eenheid,
dat verder werd onderverdeeld in compagnieën (bu 部) en ploegen (dui 隊).130 De aanvoerder
van een jiang had vrijwel complete autonomie in het trainen en het aanvoeren van zijn troepen
als perikelen de kop op staken, en was geen verantwoording verschuldigd aan lokale
burgerlijke ambtenaren. Hoewel de aanvoerders van een jiang ondergeschikt waren aan de
Drie Militaire Bureaus, hadden de centrale autoriteiten aanzienlijk minder directe invloed op
de militaire strijdkrachten dan voorheen. Met de troepen verspreid over het volledige
grondgebied, kwam er een einde aan het initiële beleid de macht te centraliseren en controle te
125
Lorge, War, Politics and Society in Early Modern China, 900-1795, p.40.
McGrath, Military and Regional Administration in Northern Sung China (960-1126), p.142.
127
In 1041 of 1042 had Fan Zhongyan in Shaanxi reeds een voorloper van dit systeem gecreëerd. Hij verdeelde
het circuit Fuyan in zes afdelingen, en wees aan iedere afdeling 3000 manschappen toe, onder leiding van een
afdelingshoofd die zowel aan het hoofd stond van logistiek, als training en operaties. Volgens Fan Zhongyan
was dit efficiënter dan het huidige systeem van administratieve compartimentering. Shui-lung Tsang, War and
Peace in Northern Sung China, pp.298 en 363; en Ouyang Xiu 歐陽修, Ouyang Xiu quanji 歐陽修全集
(Collected Works of Ouyang Xiu), Taibei: Shijie shuju, 1961, 20, p.145.
128
McGrath, Military and Regional Administration in Northern Sung China (960-1126), p.176.
129
Ibid., p.177; en Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, p.363.
130
Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, pp.364-365.
126
36
behouden over de troepen. 131 Het voorzag evenwel een efficiëntere militaire administratie.
Voordien beschikte men enkel over het bataljon (zhihui 指揮), ongeveer 500 soldaten, als
grootste administratieve legereenheid.132
Een tweede belangrijke kenmerk van het militaire beleid was het toenemende belang
van milities. Na het eindigen van grootschalige hostiliteiten bleek dat zowel kosten als druk
op de bevolking niet afnamen, en dat oorlog an sich niet zozeer de oorzaak was, dan wel de
grote troepenaantallen. Het voorstel om reguliere troepen te vervangen door milities werd dan
ook vooropgesteld om de hoge kosten te drukken.133
Taizong maakte reeds een gering gebruik van milities, maar ambtenaren namen
hierover eerder een wantrouwige houding aan. Op een voorstel van Taizong in 987 om Yijun
(義軍) milities te vormen, antwoordde Li Fang, een burgerlijk ambtenaar, dat boeren niet
geschikt zijn om te vechten. Velden zouden onbewerkt blijven, en men zou zich in
roversbendes organiseren en aan het plunderen slaan. Wang Yuanxi was niet overtuigd van de
slagvaardigheid van milities. Als lokale politiemacht konden ze wel banditisme aanpakken,
maar oorlog was een zaak van getalenteerde generaals en goed opgeleide soldaten. Enkel in
uiterste nood zou men milities mogen aanwenden.134
Zhenzong vertrouwde op competente generaals als Ma Zhijie, He Chengju, Wang
Chao en Cao Wei, die kennis en ervaring hadden op het terrein en de kern van het probleem
ten volle beseften. In vele gevallen kregen ze toestemming eigen voorstellen in de praktijk om
te zetten.135 Na het Verdrag van Chanyuan (1005) werd het behoud van een stevige defensie,
met evenwel afgeslankte troepenaantallen en verminderde kosten beschouwd als dé te
verwezenlijken doelstellingen.136 Zo stelde Zhu Taifu in 999 voor om op basis van de lokale
omstandigheden toch milities te rekruteren en te incorporeren in staatsboerderijen. 137 Een jaar
later adviseerde Qian Ruoshui de keizer om de lokale grensbevolking te rekruteren en
bovendien hun taksen te verminderen ter compensatie.138 In 1002 adviseerde Ma Zhijie lokale
131
Labadie, Rulers and Soldiers, pp.171-172.
Een leger of jun (軍) werd nooit in haar totaliteit uitgestuurd. In de praktijk werden honderden bataljons
behorende tot verschillende legers geselecteerd en uitgestuurd naar het front of gestationeerd in de hoofdstad,
en dit om een militaire staatsgreep te voorkomen. Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China,
pp.365-366.
133
Labadie, Rulers and Soldiers, p.115.
134
Ibid., pp.95-96; en Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 28/3-4.
135
Zie bijvoorbeeld Labadie, Rulers and Soldiers, pp.124-131.
136
Ibid., p.66; en Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 59/6 en 18.
137
Labadie, Rulers and Soldiers, p.100; en Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 44/6-10.
138
Labadie, Rulers and Soldiers, pp.100-101; en Zhao Ruyu 趙汝愚 ed., Song mingchen zouyi 宋明臣奏議
(Memoranda van Song Ambtenaren), (in Siku quanshu zhenben 四庫全書珍本, ser.6, v.101-116), Taibei: The
Commercial Press, 1971, 130/14-18.
132
37
milities in te zetten ter vervanging van keizerlijke troepen. 139 Chen Guan stelde in 1005 zelfs
voor om grensdefensie volledig over te laten aan de lokale bevolking, daar die meer
vertrouwd was met de situatie dan de hoofdstedelijke keizerlijke troepen.140 Cao Wei stelde
voor mannen onder de lokale Chinese grensbevolking te rekruteren als Boogschutters, en hen
te voorzien van wapens en tuig. Zij konden als voorhoede ondersteuning bieden aan reguliere
troepen. In ruil verkregen ze land dat was vrijgesteld van taksen. Daarnaast richtte hij zich
ook tot niet-Chinese grensstammen, en rekruteerde fanbing (蕃兵) als belangrijk element ter
consolidatie van de grensdefensie (zie verder).141
De dertiger en veertiger jaren van de 11e eeuw zagen grote veranderingen op vlak van
militaire administratie en beleid (zie boven). Men kampte nog steeds met de reeds
aangehaalde problemen, zijnde een overvloed aan soldaten (rongbing 冗兵); uitbetaling van
soldij dat leidde tot zeer hoge kosten; en gebrek aan kwaliteitstraining. In het licht van de
nederlaag tegen de Xixia en de eis van de Khitan om de voorwaarden van het Verdrag te
herzien, werden deze kwesties opnieuw ter discussie gebracht. Onder leiding van Fan
Zhongyan kwam in 1043 een hervormingsbeweging op gang, dat antwoord moest bieden op
de militaire crisis. Dit staat bekend als de Qingli Hervorming (1043-1045). In hun tien-punten
memorandum stelden zij onder meer een geleidelijke herinvoering van het fubing-systeem van
de Tang-dynastie voor om de lokale defensie op te voeren, en dan vooral in de precaire
grensgebieden. 142 In tegenstelling tot het huurlingensysteem, bood het een goedkopere en
139
Labadie, Rulers and Soldiers, p.71; en Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 51/7.
Labadie, Rulers and Soldiers, p.102; en Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 59/14.
141
Labadie, Rulers and Soldiers, p.70 en 102; en Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 60/5. Zie Wang Tianshun 汪
天顺, “Cao Wei yu Beisong xibei bianfang zhengchi 曹玮与北宋西北边防整饬 (Cao Wei en de Consolidatie van
de Noordwestelijke Grensdefensie tijdens de Noordelijke Song-dynastie)”, Xibei minzu yanjiu, 4, 2001, pp.15-25
voor een uitgebreider overzicht van Cao Wei’s grensbeleid en diens rekrutering van Boogschutters en fanbing.
142
F.W. Mote, Imperial China 900-1800, Cambridge: Harvard University Press, 1999, pp.124 en 137; Shui-lung
Tsang, War and Peace in Northern Sung China, p.297; en Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 143, p.3441. De
hervormingen hadden tot doel af te rekenen met de incompetentie en het alomtegenwoordige nepotisme
binnen de bureaucratie; het doen heropbloeien van de economie en landbouw; en het versterken van de lokale
defensie. Het volledige overzicht van de tien voorstellen is terug te vinden in Fan Zhongyan 范仲淹, Fan
Wenzheng gong zhengfu zouyi 范文正公政府奏議 (Fan Zhongyan’s Regeringsmemoranda), in Sibu congkan
xubian 四部叢刊續編, vol.45, Taibei: Taiwan shangwu yinshuguan, 1967, pp.176-182; Li Tao, Xu Zizhi tongjian
changbian, 143, p.3431-3444; James T.C. Liu, “An Early Sung Reformer: Fan Chung-yen,” in John K. Fairbank
(ed.), Chinese Thought and Institutions, Chicago: University of Chicago Press, 1957, pp.105-131; en M.C.
McGrath, “The Reigns of Jen-tsung (1022-1063) and Ying-tsung (1063-1067)”, in Denis Twitchett en Paul Jakov
Smith, The Cambridge History of China. Volume 5: Part One: The Sung Dynasty and its Precursors, 907-1279,
New York: Cambridge University Press, 2009, p.318.
Volgens Fan Zhongyan ging Song Taizu’s principe van “qianggan ruozhi” ten koste van een degelijke
defensie, zeker in tijden van militaire dreiging. Hij wees op de ontoerijkende aantallen manschappen die
gestationeerd waren langsheen de grens. In noodsituaties hadden regionale aanvoerders niet voldoende
mankracht ter beschikking, en dienden ze te wachten op bevelen en extra troepen uit de hoofdstad. Het
inperken van de macht van militairen verzekerde wel de troon, maar had ook als gevolg een zwakkere defensie
140
38
meer betrouwbare en regelmatige bron van soldaten. 143 Hoewel er tijdens voorgaande
dynastieën veelvuldig gebruik werd gemaakt van boer-soldaten, bereikte men geen consensus
over het al dan niet herinvoeren van het fubing-systeem op nationale schaal. Het huidige
systeem, namelijk een scheiding van boeren en soldaten, bleek zodanig verankerd in de
samenlevingsstructuren dat huurlingen niet zonder meer konden vervangen worden door
milities.144 Zij werden dan maar als hulptroepen voor het reguliere leger ingezet in bepaalde
grensprefecturen. Critici als Sima Guang vreesden echter dat de dienstplicht, naast de
overheidstaksen, de bevolking dubbel zou belasten. 145 Andere tegenstanders waren van
mening dat hun prestaties in het veld maar gering zouden blijken. Het optimaliseren van de
training van reguliere troepen werd gezien als een beter alternatief.146
Hoewel vele hervormingen na twee jaar werden herroepen, 147 staat vast dat onder
keizer Renzong en Yingzong burgerlijke adviseurs zich meer overtuigd voelden van het feit
dat milities toch noodzakelijk bleken om de kosten te kunnen drukken.148 Voorafgaand aan de
hervormingen, werden in 1042 in Hebei en Hedong respectievelijk 189.230 en 77.079 Yiyong
(義勇) militiesoldaten gerekruteerd.149 In 1064 slaagde Han Qi er wel in zijn voorstellen op
kleinere schaal door te voeren in Shaanxi, Hebei en Hedong in 1064.150
Wat onder de eerste keizers werd beschouwd als laatste redmiddel en potentieel gevaar
voor de stabiliteit van de economie en maatschappij, werd onder Renzong door velen aanzien
als de ultieme oplossing. Ambtenaren maakten zich zorgen om het behoud van controle over
door een vertraagde militaire respons en het ontbreken van een degelijke basis voor lokale ordehandhaving.
Zie Mote, Imperial China 900-1800, p.138. Het omkeren van Taizu’s beleid creëerde niet enkel een verhoogde
druk op de bevolking, maar ook toenemende zorgen over het behoud van controle over het leger. Zie Labadie,
Rulers and Soldiers, p.205.
143
Labadie, Rulers and Soldiers, p.77.
144
Ibid., p.155.
145
Sima Guang 司馬光, Wenguo wenzheng Sima gongji 溫國文正司馬公集 (Collected Works of Sima Guang),
(in Sibu congkan chubian 四部叢刊初編, ser.1, vol.40), 32, p.275; en Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 203,
pp.4914-4922. Vertaald en geciteerd in Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, pp.298-299 en
333 respectievelijk.
146
Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, p.294.
147
De Qingli Hervormingen werden binnen hogere machtskringen beschouwd als zijnde bedreigend voor de
keizerlijke macht en de bureaucratische belangen. Het vertrouwen tussen keizer Song Renzong en de factie van
hervormers was geschonden en men ging dan ook over tot de opheffing van de nieuwe maatregelen. Zie
McGrath, “The Reigns of Jen-tsung (1022-1063) and Ying-tsung (1063-1067)”, p.321-328.
148
Labadie, Rulers and Soldiers, p.74. De oorlog tussen 1038 en 1043 betekende een enorme financiële tol voor
de Song. De taksen stegen met 50% in de circuits Shaanxi, Hebei en Hedong van 50,3 naar 73,1 miljoen
eenheden om de defensiecapaciteiten te kunnen blijven behouden. Zie Paul Jakov Smith, “Shen-tsung’s Reign
and the New Policies of Wang An-shih, 1076-1085”, p.348; en Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 140, p.3366.
149
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 138, p.3311-3312. Vertaald in Shui-lung Tsang, War and Peace in
Northern Sung China, p.297.
150
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 203, p.4915. Vertaald in Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern
Sung China, p.297.
39
de militairen, eerder dan banditisme door gewapende boeren, en zagen milities als ideaal
tegengewicht voor de grote aantallen reguliere troepen in de grensgebieden.151
In het volgende onderdeel wordt een van de mogelijke scenario’s geboden hoe
bovenstaande ideeën in de praktijk konden worden geconcretiseerd. De casestudy richt zich in
dit geval op de defensie van Shaanxi, een cruciale grensregio in het noordwesten van China.
Er wordt besproken hoe de spilfiguur Cao Wei omging met de externe dreigingen en de
interne crisis, en op welke manieren hij poogde de landsverdediging terug op koers te brengen.
151
Labadie, Rulers and Soldiers, pp.115-116.
40
5 Cao Wei en de defensie van Shaanxi: een casestudy
5.1 Cao Wei’s grenspolitiek: inleiding
Cao Wei (973-1030) was één van de sleutelfiguren die zijn stempel drukte op de
defensie van Shaanxi.152 Als zoon van Cao Bin (931-999) deed hij militaire ervaring op in de
persoonlijke wacht van zijn vader. Op 19-jarige leeftijd werd Cao Wei op diens aanbeveling
benoemd tot administrateur van Weizhou (heden ten dage Gansu Pingliang).153 In 992 werd
hij eveneens aangesteld als aanvoerder in een campagne tegen Li Jiqian, en kwam in contact
met de eigenlijke bevelsvoering in het veld. Toen reeds bleek Cao Wei een uiterst competent
militair en briljant strateeg te zijn. Dit vloeide mede voort uit diens grote belezenheid van de
Drie Commentaren op de Chunqiu. 154 Onder keizer Zhenzong bekleedde hij verschillende
posities en bevelsfuncties in Shaanxi en Hebei, 155 en werd omwille van zijn expertise in
grensaangelegenheden (bianshi 邊事) vaak door de keizer geconsulteerd. Zo wordt er in Cao
Wei’s biografie vermeld:
Zhenzong handelde zeer omzichtig militaire aangelegenheden af, en met betrekking tot
allerhande grenskwesties schreef hij tot tien maal toe eigenhandig edicten uit om [voorgelegde
verzoekschriften] in vraag te stellen en te weerleggen. Maar Cao Wei volhardde in het eerste
verzoekschrift [dat hij had voorgelegd], en uiteindelijk werd er niets [van wat in dit eerste
verzoekschrift vermeld stond] weggelaten. Hoewel andere generaals later verder
discussieerden over grensaangelegenheden, vroeg [Zhenzong] Cao Wei heimelijk om het af
te handelen.156
Zoals reeds vermeld, nam Cao Wei de erbarmelijke discipline en staat van paraatheid
van het leger onder handen. De soldaten in de grensgarnizoenen waren ongetraind, arrogant
en ongedisciplineerd. De training van de troepen werd opgevoerd, en men bracht hen opnieuw
de betekenis van discipline bij. Lafheid en insubordinatie werden streng aangepakt. Op het
152
Opgericht in 997 als één van de 15vofficiële circuits, wordt Shaanxi omgeven door de Tangoetregio’s in de
Ordos, de oostelijke bocht van de Gele Rivier, het Qinling Gebergte, en het grensgebied ten oosten van de Tao
Rivier. In 1041 werd het opgesplitst in de 4 militaire circuits Qinfeng, Jingyuan, Huanqing en Fuyan. In 1072
werden Yongxing en Xihe hier aan toegevoegd. Paul Jakov Smith, “Introduction: The Sung Dynasty and its
Precursors, 907-1279”, in Denis Twitchett en Paul Jakov Smith (reds.), The Cambridge History of China. Volume
5: Part One: The Sung Dynasty and its Precursors, 907-1279, New York: Cambridge University Press, 2009, p.23.
153
Tuotuo, Songshi, 258, p.8984.
154
Ibid.
155
In Shaanxi ging het om de plaatsen Qinzhou, Weizhou, Huanzhou, Qingzhou, Fuzhou, Yanzhou en
commanderij Zhenrong. In Hebei waren dit Zhendingzhou, Dingzhou en commanderij Tianxiong. Zie Tang
Kaijian 汤开建, “Beisong yubian mingjiang – Cao Wei 北宋御边名将--曹玮 (Cao Wei – Befaamd Grensgeneraal
tijdens de Noordelijke Song-dynastie)”, Xibei minzu xueyuan xuebao, 2, 1986, p.37.
156
Ibid., p.8988.
41
slagveld gold dat wie geen gehoor gaf aan de bevelen onthoofd werd. 157 Deze strenge
maatregelen en dito uitvoering van straffen en beloning had tot resultaat dat hij tijdens zijn
40-jarige actieve dienst nooit werd verslagen.158
Met een aantal andere maatregelen poogde Cao Wei Shaanxi te wapenen tegen de
opkomende stepperegimes. Hiertoe wees hij in eerste instantie op het belang van milities. Het
rekruteren van lokale grensbewoners kon een antwoord bieden op de dure en moeizame
bevoorrading van de grensgarnizoenen. Daarnaast haalde hij het belang van forten aan, die in
een langdurige oorlog niet enkel een buffer vormden tegen aanvallen van buitenaf, maar
eveneens centra waren waarrond landbouw en handel floreerden. Dit alles speelde zich af in
een multi-etnische omgeving, gekenmerkt door menig conflict. In de omgang met deze
volkeren bood Cao Wei aan hen te rekruteren als fanbing, geallieerde niet-Chinese soldaten
afkomstig uit naburige stammen, en dit in ruil voor bescherming en een zeker inkomen. Door
jarenlange ervaring met deze volkeren kon Cao Wei zijn stempel drukken op de
beleidsvorming aangaande de diplomatieke betrekkingen tussen Song en Xixia, en tussen
Song en Tibet. Het belang van Cao Wei wordt aangetoond door het feit dat Fan Zhongyan en
Han Qi in de strijd tegen de Xixia (1038-1045) teruggrepen naar diens gedachtegoed in het
formuleren van hun grensbeleid.
5.2 De relaties met Xixia en Tibet: “Barbaren met barbaren bestrijden”
Centraal in Cao Wei’s beleid staat de nieuwe interpretatie die hij gaf aan het idee van
“yi yi zhi yi (以夷制夷)”, oftewel “barbaren met barbaren bestrijden”. Reeds in voorgaande
dynastieën werd er veelvuldig gebruik gemaakt van deze indirecte strategie, en dan
voornamelijk in gebieden waar men minder militaire middelen ter beschikking had. Leiders
van belangrijke stammen werden in eerste instantie officieel erkend door het keizerlijk hof en
kregen een honoraire titel toegekend. Zo behielden ze een zekere onafhankelijkheid en nam
hun aanzien te midden van andere stammen toe. Ten tweede werden er handelsrelaties met de
gemeenschap in kwestie uitgebouwd dat hen voorzag van economische middelen. Beide
partijen waren gebaat bij deze vorm van “losse controle” (jimi 羁縻 ). Op deze manier
creëerde de Song een buffer tussen China en andere vijandig gezinde stammen. Als antwoord
op een te sterke drang naar onafhankelijkheid schakelde men over op het “yi yi zhi yi” beleid.
Deze “verdeel-en-heers” tactiek had tot doel onderlinge verdeeldheid te zaaien tussen
157
158
Ibid.
Zhu Xi, Wuchao mingchen yanxinglu, 3.5.
42
nomadische stammen door bijvoorbeeld een stamleider van minder aanzien rijkelijk te
belonen met titels en allerlei rijkdommen. Door stammen tegen elkaar op te zetten werd hun
aandacht weggehouden van het Chinese grondgebied, en verzekerde men zich ervan dat beide
stammen geen alliantie tegen China zouden aangaan.159
Zoals verder in deze thesis zal worden aangetoond, ging Cao Wei’s benadering echter
veel verder dan louter politieke erkenning en het creëren van wederzijds wantrouwen onder de
stammen. Hij was van mening dat de Song diende te voorzien in de bescherming van lokale
grensgemeenschappen die zich hadden afgekeerd van de Xixia. In ruil voor bescherming
traden de stammen op als beschermers van de grenzen. Zij werden fanbing of tribale soldaten
genoemd.160 In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de evoluerende relaties tussen de
Song, Xixia en Tibet, en de toepassing van de hierboven beschreven “yi yi zhi yi” politiek.
5.2.1
Xixia
De Tangoeten onderhielden aanvankelijk vriendschappelijke relaties met de Tangdynastie. Omwille van de groeiende dreiging van het Tibetaanse rijk vestigden toenemende
aantallen Tangoeten rond het einde van de 7e eeuw met toestemming van het regime in
Chang’an zich in het zuiden van het Ordosgebied, ruwweg rond de steden Qingzhou,
Lingzhou en Xiazhou. In de begindagen van de Song-dynastie was het regime in Xiazhou
uitgegroeid tot een niet te onderschatten speler op diplomatiek en militair vlak, en zou het als
meer bedreigend moeten worden beschouwd dan de Khitan-Liao. Aanvankelijk verleende het
regime in Xiazhou haar steun aan de Song in de strijd tegen de Noordelijke Han en de Liao,
en werden de leiders beloond met prestigieuze posities. De Song werd echter verblind door
deze vriendschappelijke samenwerking. Immers niet alle leden van de koninklijke clan waren
bereid een deel van hun autoriteit af te staan.161
Toen de onpopulaire Li Jipeng, de nieuwe Tangoetleider gevestigd in Xiazhou, zijn
territorium in 982 overhandigde aan de Song, kwam diens neef Li Jiqian samen met enkele
andere Tangoetstammen in opstand tegen het repressieve grensregime van de Song, dat in het
strategische Ordos gebied haar defensie tegen de Liao wilde uitbouwen, en veroorzaakte grote
onrust in het noordwesten van het rijk. Als bevrijder van de Tangoeten, slaagde Li Jiqian er
eveneens in aanzienlijke steun te verwerven onder andere lokale stammen van verschillende
159
Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, pp.206-207.
Ibid., pp.211 en 273.
161
Ibid., pp.186-187.
160
43
etnische origine, ook onder diegenen die loyaal waren aan de Song, de zogenaamde “rijpe” of
“gecultiveerde huishoudens”. Het herhaaldelijk invoeren van embargo’s op de zouthandel,
zowat de enige lucratieve bron van inkomsten voor de Xixia, veroorzaakte eveneens sociale
onrust onder de bevolking die trouw was aan de Song, en leidde tot opstanden en plundering
door zowel Tangoeten als Tibetanen. Schattingen met betrekking tot het aantal
guerrillastrijders hebben het over 10.000 cavaleristen in 996, en 50.000 soldaten in 1001.
Hoewel de troepenmacht in aantal ver achterliep op de Liao, waren de Tangoeten des te
vastberadener hun onafhankelijkheid te behouden. Het regime had immers geen ervaring met
de verwoestende gevolgen en ontwrichting die langdurige strijd met zich meebracht.162
Ondanks het feit dat de Song superieur was op het vlak van technologie, (getrainde)
manschappen en strijd in open terrein, hinkte het op operationeel vlak enorm achter op Li
Jiqian’s strijdkrachten. Met een kleiner troepenaantal, dat bovendien uit matig geëquipeerde
guerrillastrijders bestond, zou Li Jiqian te allen tijde een open gevecht met de Song vermijden.
Bovendien was het na de inname van Xiazhou in 994 voor de Song zonder informant uiterst
moeilijk, zo niet onmogelijk de lichte en wendbare cavalerie te lokaliseren en in te sluiten in
het bergachtige en moeilijk begaanbare Ordos gebied. De logistiek vormde echter het grootste
obstakel (zie boven). Aanvoerlijnen waren niet alleen zeer kwetsbaar, het bracht tevens
enorme verliezen met zich mee, zowel op financieel als humanitair vlak. Dit was één van de
hoofdfactoren die Song Taizong en diens adviseurs ervan overtuigden af te zien van
grootschalige offensieven. Gezien deze omstandigheden kon de Song niet anders dan haar
grensdefensie te versterken in de vier grenscircuits van Shaanxi, namelijk Fuyan, Huanqing,
Jingyuan en Qinfeng. 163 Ondanks de dreiging en het potentiële verlies van Lingzhou, dat
voorzag in de aanvoer van paarden afkomstig uit de Hexi Corridor, had de Song de handen
vol met de dreiging van de Khitan. Oorlog voeren aan twee fronten bleek onmogelijk, en
aldus kwam Shaanxi op de tweede plaats te staan. Hierdoor viel Lingzhou in 1002 in handen
van Li Jiqian.164
162
Zie Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, pp.186-192 en 202; en Lau Nap-yin en Huang
K’uan-chung, “Founding and Consolidation of the Sung Dynasty under T’ai-tsu (960-976), T’ai-tsung (976-997),
and Chen-tsung (997-1022)”, pp.251-252.
163
De discussies draaiden rond de keuze van een “actieve defensie” of een “perimeter defensie”. Het eerste
had tot doel de stootkracht in de Ordos te verhogen met behulp van grotere hoeveelheden cavalerie. Hebei
had echter meer nood aan paarden, en daarom viel de keuze op een perimeter defensie, die tot doel had de
economisch en geografisch meest strategische gebieden zo goed mogelijk te beschermen door het oprichten
van een reeks forten en versterkingen.
164
Zie Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, pp.190-205. Li Jiqian zette alles in op het
innemen van Lingzhou, een prefectuur dat gescheiden was van het binnenland door een woestijn dat een leger
5 à 7 dagen kostte om te doorkruisen. Het was echter een agrarisch en commercieel centrum, voorzien van een
kanaal- en irrigatiesysteem. In handen van Li Jiqian versterkte het de economische en politieke basis van diens
44
In 1004 werd Cao Wei overgeplaatst naar Commanderij Zhenrong. Cao Wei’s opzet
bestond erin een flinke hap te nemen uit Li Jiqian’s strijdkrachten door de relaties met de
grensstammen naar een hoger niveau te tillen. Li Jiqian’s oorlogszuchtig bewind botste
namelijk op heel wat ongenoegen en verzet onder diens stammen. Cao Wei nam de
gelegenheid te baat “alle Qiang te begeesteren [door] onmiddellijk brieven te zenden naar alle
stammen en hen op de hoogte te stellen van de welwillendheid en het vertrouwen van het hof,
en dat iedereen van bijstand zou worden voorzien.”165 Schijnbaar vormde de Song een grotere
bron van inspiratie dan het regime van Li Jiqian, want “toen de amnestieverlening uit het
keizerlijke edict hen ter ore kwam, wilde iedereen het zien en was er niemand die niet
huilde.”166 Vele stammen voelden zich hierdoor aangetrokken en sloten zich onder gezag van
de Song aan. Zo “leidden de Miao’e, Yanjia en Shuwei stam [in 1006] 3000 huishoudens,
meer dan 17.000 mensen en tienduizenden lastdieren naar het front om hun overgave aan te
bieden.”167 Het was met de hulp van Panluozhi, de leider van de Tibetaanse Zes Valleien
stammen in Liangzhou, dat Li Jiqian werd verslagen. In 1004 raakte Li Jiqian dodelijk
gewond in een verrassingsaanval van Panluozhi, die zich schijnbaar aan hem had overgegeven
toen deze laatste Liangzhou bezet hield.168
Li Jiqian’s overlijden en de overgave van diens zoon Li Deming bracht slechts soelaas
van korte duur. Cao Wei betwijfelde Li Deming’s loyaliteit en waarschuwde het hof geen
strategische gebieden aan hem over te dragen. Cao Wei verzocht dan ook een strafexpeditie
uit te sturen169 om “[Li] Deming gevangen te nemen, uit te leveren aan de keizer, en Henan
opnieuw onder te brengen bij de commanderijen en districten [van de Song].”170 Volgens hem
“was [Li] Deming ontembaar, en indien men z’n vleugels niet zou knippen, maar hem onder
hoede nam, dan zou hij zeker wegvliegen.”171 Tegen Cao Wei’s advies in liet men de kans
glippen af te rekenen met de Xixia.
bestel. Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 35, p.769; en 39, p.833; en Maeda Masana 前田正名, Hexi lishi
dilixue yanjiu 河西历史地理学研究 (Study of the History and Geography of Hexi), vertaald door Zhen Junmou
阵俊谋, Beijing: Zhongguo zangxue chubanshe, 1993, pp.389-428.
165
Ibid., 258, p.8984.
166
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 56, 8b (p.542).
167
Ibid., 63, 6b (p.609).
168
Zie Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, pp.205-208; Wang Tianshun, “Cao Wei yu
Beisong xibei bianfang zhengchi”, pp.16-17; en Tuotuo, Songshi, 485, pp.13988-89, en 492, pp.14155-56.
169
Wang Tianshun, “Cao Wei yu Beisong xibei bianfang zhengchi”, p.16.
170
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 63, 4a (p.608).
171
Ibid.
45
Onzeker over wat met Panluozhi aan te vangen, “was het hof Li Deming gunstig
gezind, en [liet] [Cao Wei’s] brieven onderscheppen en bracht er geen rapport over uit.”172
Lingzhou werd overgedragen aan Li Deming, en het regime bleef bestaan. Dit toont de
inconsistentie aan in de houding van het hof. Song Taizong, noch Zhenzong hadden een
duidelijk beeld voor ogen over hoe de geschikte situatie er in het noordwesten zou moeten
uitzien. Het hof “stuurde continue gezanten uit om tribuut te schenken aan [Li] Deming” 173 en
schonk hem allerhande honoraire titels, zoals Koning van Xiping, in de hoop dat deze zich
zou onderwerpen.174 Wilde men deze misstappen op beleidsniveau compenseren, dan was het
volgens Cao Wei van prioritair belang in deze regio verder publieke steun te verwerven en Li
Deming’s plannen de omliggende stammen in te lijven effectief een halt toe te roepen.175 Cao
Wei had succes, zoals blijkt uit Li Deming’s beklag aan het Songhof: “Recentelijk sluiten
stammen onder mijn gezag zich onophoudelijk aan bij Commanderij Zhenrong, omdat Cao
Wei nog steeds amnestie verleend. Ik heb reeds het bevel van het hof ontvangen, en verzoek
nu dat [Cao Wei] de proclamatie overhandigt.”176
5.2.2
Tibet
De situatie werd desalniettemin nog complexer toen een nieuwe speler zijn intrede
deed. In de periode tussen 1008 en 1016 maakte het Tibetaanse regime van Gusiluo snel
opgang, en “voerde [met behulp van] 60 à 70.000 uitstekende soldaten verzet tegen Zhao
Deming”. 177 Ondanks de diplomatieke relaties die het met de Song onderhield, was dit
ontluikende bestel zeer onvoorspelbaar. Cao Wei wees als één van de eersten op het feit dat
indien men de defensie van de noordwestelijke gebieden wenste te consolideren, de Song haar
contacten en samenwerking met het regime van Gusiluo diende te herzien, om aldus één blok
te vormen tegen Li Deming.
Aanvankelijk zocht het regime toenadering tot de Song (1014), die eerder lauw
reageerde door hem een onbeduidende rang toe te kennen. De weinige belangstelling van de
Song valt te verklaren door het feit dat het Tibetaanse regime nog maar net opkwam en er nog
veel verdeeldheid onder Gusiluo’s stammen te vinden was, ondanks het feit dat hij tot zanpu
172
Ibid.
Ibid.
174
Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, pp.208-209.
175
Wang Tianshun, “Cao Wei yu Beisong xibei bianfang zhengchi”, pp.16-17.
176
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 64, 4b (p.619).
177
Tuotuo, Songshi, 492, p.14160.
173
46
verkozen was.178 In tegenstelling tot het wantrouwen dat uitging van Kaifeng, zag Cao Wei
wel heil in een alliantie met Tibet. Hij was goed op de hoogte van de situatie in het westen, en
indien men de situatie goed aanpakte zou men conflicten kunnen laten beslechten tussen deze
Tibetaanse stammenleiders en Li Deming’s regime. En dus verzocht Cao Wei “Gusiluo
genereus te behandelen om weerstand te bieden aan Deming, en verder [Li] Lizun (leider van
de Tibetaanse stammen in Hehuang) de positie van militair gouverneur van Commanderij
Baoshun toe te kennen, net zoals in het geval van Siduodu (leider van de Tibetaanse Zes
Valleien stammen in de prefectuur Xiliang en jongere broer van Panluozhi).”179 De Song ging
akkoord met diens voorstel, en zijn aanpak bleek het gewenste effect te hebben, in die zin dat
de stammen onder Gusiluo’s gezag vaak ten strijde trokken tegen de Xixia, en zo
grootschalige aanvallen op de Song konden afwenden.180
Het hof bleef Gusiluo steun verlenen tot aan diens dood, ook al kwam het regime nu
en dan in opstand. Zoals bijvoorbeeld in 1015, toen Li Lizun het Song hof eiste hem de titel
van zanpu te verlenen. Om de machtsbalans in de regio niet te verstoren adviseerde Cao Wei
niet op het verzoek in te gaan. Bovendien “zou de situatie langzamerhand niet meer te
overzien zijn, indien men steeds gehoor gaf aan eisen [van Tibetaanse nobelen].” 181 Als
antwoord op de afwijzing plande Li Lizun een grootschalige aanval op Qinzhou, dat was
gelegen aan de bovenloop van de Wei Rivier.182
[In de 9e maand van 1016] begaven Qiang soldaten afkomstig uit Maxianshan, Lanzhou,
Kangu, Lumaoshan, Taohe en Hezhou onder leiding van Gusiluo en diens officieren zich naar
de Vallei van de Drie Steden nabij Fort Fuqiang, [daarop] stuurde [Cao Wei] troepen uit om
hen uit te schakelen, en achtervolgde hen gedurende 20li naar het noorden. [De soldaten]
sneden meer dan duizend linkeroren af, namen 7 mannen gevangen, en confisqueerden in
totaal 3300 paarden, runderen, een verscheidenheid aan vee, kledij, en wapentuig.183
De oorlog had een beter uitgebouwde defensie in Qinzhou tot gevolg, wat de
veiligheid in de regio van het Qinling Gebergte, het Long Gebergte (het zuidelijke deel van
het Liupan Gebergte) en de Centrale Shaanxi Vlakte ten goede kwam. Het betekende tevens
178
De titel Zanpu of bTsan-po in het Tibetaans werd gebruikt als titel voor de koning of keizer van Tibet, en
betekende zoveel als “de Almachtige”. Zie David L. Snellgrove en Hugh Edward Richardson, A Cultural History of
Tibet, Boulder: Prajñā Press, 1968, p.23. Volgens Cao Wei is zanpu gelijk aan kehan 可汗. Zie Tuotuo, Songshi,
258, p.8986.
179
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 83, 18b (p.801); en Tuotuo, Songshi, 258, p.8986.
180
Wang Tianshun, “Cao Wei yu Beisong xibei bianfang zhengchi”, p.18; en Tang Kaijian, “Beisong yubian
mingjiang – Cao Wei”, p.38.
181
Tuotuo, Songshi, 258, p.8986.
182
Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, p.241.
183
Tuotuo, Songshi, 492, p.14159.
47
het begin van vriendschappelijke relaties tussen de Song en Tibet. In deze relaties speelde Cao
Wei een sleutelrol.184 Zhang Fangping geeft hierover volgende beschouwing:
In de Vallei van de Drie Steden zijn [onze Song troepen] geïnspireerd [door de overwinning in
de oorlog], en zijn de Qiang verslagen. Zelfs nu, dertig jaar later, leven ze nog steeds in angst
en durven niets te ondernemen. Tijdens de Baoyuan periode vergenoegden de Xiarong (i.e. de
Xixia barbaren) zichzelf [met roof- en plundertochten] en een veilige thuiskomst, en ontstond
er tumult aan twee grenzen. Long werd echter gestabiliseerd, waardoor de [Song]
grensdefensie weer veilig was. Dit was te danken aan de huidige keizer (i.e. Song Zhenzong)
die de strategie voor verre en vreemde gebieden van de overledene (i.e. Li Di) aanvaardde, en
deze [Li Di] beriep zich op Cao Wei’s bekwaamheid.185
De Xining periode onder Song Shenzong zag verdere toenadering tussen beide partijen,
toen Wang Shao erin slaagde de door Tibetaanse bevolkingsgroepen bewoonde gebied van
Xizhou, Hezhou, Taozhou en Minzhou te bezetten en onder Song bestuur te plaatsen. Wang
Shao’s territoriale uitbreiding bracht de ontwikkeling van de westelijke grensdefensie in een
hoger stadium, en zorgde voor de juiste omstandigheden om af te rekenen met de Xixia. Dit
valt te beschouwen als een voortzetting van Cao Wei’s beleid.
5.3 Componenten van de Shaanxi defensie
5.3.1
De meervoudige functie van forten
Omwille van het logistieke probleem bleek de Song niet in staat allesbeslissende
offensieven uit te voeren diep in vijandelijk gebied. Uiteindelijk werd er geopteerd meer te
investeren in een goed verdedigbare frontlinie. Na het wegvallen van de Noordelijke Han als
bufferstaat tussen Song en Tangoeten in 979, strekte de te verdedigen linie zich echter uit over
een afstand van meer dan 1000km (2000li). Van Linfu 麟府 in het oosten tot Yiqin 儀秦 in
het westen. Men beschikte in totaal over slechts 300.000 manschappen die in grensposten
konden worden gestationeerd. Het volledige gebied bemannen zou leiden tot een flinterdunne
linie, waar een cavalerieaanval zonder moeite doorheen zou kunnen breken. Het bleek
realistischer de focus te verleggen naar een aantal vitale economische en strategische locaties,
en de gaten in de perimeter zo goed als mogelijk te voorzien van extra versterkingen. Op
bevel van Cao Wei en He Chengju werden tal van nieuwe forten186 en andere verdedigings184
Wang Tianshun, “Cao Wei yu Beisong xibei bianfang zhengchi”, p.19.
Zhang Fangping 張方平, Lequan ji 樂全集 (Verzamelde Werken van Zhang Fangping) [Siku quanshu 四庫全
書, Wenyuan ge 文淵閣 1779 ed.]. In Siku quanshu zhenben chuji 四庫全書珍本初集, 1934-5. Vols. 252-5,
Taibei: Taiwan shangwu yinshuguan, 1969, 36, 16a.
186
Er wordt onderscheid gemaakt tussen 3 soorten forten, namelijk cheng 城, zhai 寨 en bao 堡. Een bao was
een “klein fort” dat onder jurisdictie stond van een “groot fort”, namelijk een zhai of cheng. De omtrek van een
185
48
werken aangelegd, die als het ware de ruggengraat vormden in de verdediging van Shaanxi.
Tang Kaijian heeft het in deze context zelfs over de “Lange Muur van de Song”.187 Aldus nam
het percentage van de frontlinie dat effectief werd verdedigd toe. De kwestie van de povere
troepen werd onder meer aangepakt door extra prefecturale troepen in te zetten, en milities als
de Boogschutters en fanbing te rekruteren onder de lokale bevolking. Met deze tactiek slaagde
het opperbevel erin met een ‘beperkt’ aantal keizerlijke troepen een toch uitgestrekt front te
beschermen.
Forten dienden in de eerste plaats een militaire functie. Als hoofdprincipe gold dat het
aanleggen van omwalde vestingen diende te gebeuren op een moeilijk in te nemen locatie. De
strategische ligging van vele steden en dorpen bewijzen dat dit principe trouw werd gevolgd.
Zo was Li Jihe ervan overtuigd dat zonder Lingzhou, dat in 1002 in handen viel van Li Jiqian,
een toekomstige strijd zou beslecht worden in de buurt van het Liupan gebergte (六盤山). Om
het circuit Jingyuan extra veiligheid te bieden, verzocht hij het gebied rond Commanderij
Zhenrong te voorzien van extra fortificaties en grachten.188 Een ander voorbeeld is Cao Wei’s
Fort Longgan in Weizhou, dat “naar binnen toe een beschermende barrière voor Weizhou
vormt, en naar buiten toe bescherming biedt aan het Qinling en Longshan gebergte (heden ten
dage de provincies Shaanxi en Gansu)”.189 Dit fort, waarvan de naam werd omgedoopt tot
Commanderij Deshun in het begin van de jaren ’40, was van enorm militair belang tijdens de
eerste Song-Xixia oorlog. 190 Fort Nanshi “dat zich 150li van Qinzhou in het zuidwesten
bevindt, en 80li van Fort Longgan in het noordoosten, daar waar Qin en Wei aan elkaar
grenzen, was een cruciale locatie om vat te krijgen op de Xirong (de westelijke barbaarse
stammen)”.191
Op gelijkaardige wijze werden er eveneens criteria voor het graven van grachten
vastgelegd: “Hierbij wordt het bevel uitgevaardigd dat [de kanalen] 1 zhang en 5 chi (±5m)
diep en breed dienen te zijn. In zeer moeilijk begaanbaar en bergachtig terrein dienen geen
grachten gegraven te worden, de steile berghellingen zullen wel met hen afrekenen, dit moet
“groot fort” was tussen de 500 en 900bu 步 (±166 à 300m). Een “klein fort” had een omtrek van 100 à 200bu
(±33 à 67m). Zie Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, pp.268-269; en Li Tao, Xu Zizhi
tongjian changbian, 328, pp.7895-7896.
187
Tang Kaijian, “Beisong yubian mingjiang – Cao Wei”, pp.40-41.
188
Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, p.210; en Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 50,
pp.1090-1091.
189
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 139, 2b (p.1403).
190
Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, pp.210-211.
191
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 86, 9a (p.827). In totaal liet Cao Wei 13 forten oprichten in Qinzhou.
Wang Tianshun voorziet een tabel met opsomming van alle defensieve werkzaamheden die plaatsvonden
onder leiding van Cao Wei in de periode 1005-1018. Wang Tianshun, “Cao Wei yu Beisong xibei bianfang
zhengchi”, pp.22-23.
49
volstaan om hen tot staan te brengen.”192 Als prefect van Commanderij Zhenrong werden er
honderden kilometers grachten uitgegraven in oostelijke richting langs het Longshang
gebergte, om de cavalerie van de Xixia tot een halt te brengen. 193 In de 5e maand van 1016
werden er in Qinzhou grachten uitgegraven over een afstand van 190km. 194 De tijd en het
aantal arbeiders dat hiervoor nodig was is niet bekend, maar de aanleg van een 25km lange
gracht tussen de westelijke muur van Yongning en Zanluolong een maand eerder, werd
voltooid binnen de 22 werkdagen.195
Hoewel het bouwen van deze forten of het aanleggen van omwallingen en grachten
rond dorpen moeizaam was en grote druk legde bij de bevolking die veel en vaak corvee
diende te leveren, bood het geheel voor zowel de grensbewoners als mensen die verder
inlands leefden een garantie op een veilige thuishaven en bescherming van de gewassen
tijdens een aanval.196 Onder Song Zhezong haalde Zhang Jie dit punt aan:
Naar mijn bescheiden mening is het zeker mogelijk Li Jihe’s en Cao Wei’s intentie achter de
constructie van forten en kampementen te achterhalen. De plaatsen Sanchuan en Dingchuan
zijn slechts 18li (9,6km) van elkaar verwijderd, maar beide omwalde dorpen bevinden zich
buiten bergachtig gebied en kunnen elkaar van overal gadeslaan. De afstand tussen beide
plaatsen is zeer klein. Zelfs als de westelijke bandieten eventueel een plundertocht zouden
ondernemen, dan kunnen ze toch geen grote bedreiging vormen. [Deze plaatsen] zijn
voldoende beschermd en de versterkingen zijn nog steeds intact, en tot op heden hebben [de
bewoners] er steeds baat bij gehad.197
Hoewel forten en grachten niet onoverkomelijk waren voor vijandelijke aanvallen,
verhoogden ze het veiligheidsgevoel aanzienlijk. In latere decennia traden mannen als Fan
Zhongyan en Zhang Kang in Cao Wei’s voetsporen door tientallen forten op te richten als
bescherming tegen de Xixia en Tufan.198
Naast militaire bolwerken, dienden forten eveneens als economische centra waar
handel en landbouw werd bedreven tussen Han-Chinezen, Tangoeten, Tibetanen en andere
bevolkingsgroepen. De Song mikte hier voornamelijk op het aankopen van paarden. De
logistieke kosten om een leger in de uithoeken van een rijk te onderhouden waren aanzienlijk,
en de overheid benadrukte dan ook de zelfvoorziening van grensgarnizoenen. Plaatsen met
192
Tuotuo, Songshi, 258, p.8988.
Tang Kaijian, “Beisong yubian mingjiang – Cao Wei”, p.41.
194
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 87.
195
Ibid., 86.
196
Wang Tianshun, “Cao Wei yu Beisong xibei bianfang zhengchi”, p.23.
197
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 496, 9b-10a.
198
Tang Kaijian, “Beisong yubian mingjiang – Cao Wei”, p.41; en Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern
Sung China, pp.268 e.v.
193
50
vruchtbaar land in de nabijheid, aanwezigheid van water (een absolute voorwaarde) en relatief
gemakkelijk te bereiken voor handelaars, vormden ideale locaties om tuntian 屯田 of militaire
nederzettingen op te richten. In het reeds vermelde Fort Longgan “dreven buitenlanders en
Han-Chinezen handel met elkaar. De stad was dichtbevolkt en welvarend, en overtrof de
nabijgelegen prefecturen.”199 Verder bevond Fort Shuiluo “zich in de regio tussen de Gele
Rivier en de Wei Rivier. Hier zijn de velden zeer vruchtbaar, en dit over een gebied dat zich
enkele honderden kilometers ver uitstrekt.”
200
Deze streek bevatte eveneens ruime
hoeveelheden natuurlijke mineralen, zoals zilver en koper, voldoende om een staand leger te
onderhouden. Bovendien was het een welvarende en bevolkte regio en honderden handelaren
stroomden hier toe.201
Terwijl steden, forten en dorpen in aanbouw waren, werd braakliggend terrein in de
nabijheid omgevormd tot landbouwgrond, de zogenaamde vierkante velden (fangtian 方
田).202 Via irrigatiekanalen werden de velden van water voorzien. “Zo was er in het noorden
van Weizhou een oude waterplas aan de voet van een berg”, en Cao Wei beval irrigatiekanalen te graven, “en gaf de mensen de opdracht hiermee de velden te irrigeren”.203
5.3.2
Boogschutters
Omwille van een gebrekkig militair en politiek beleid daalde de slagvaardigheid en
efficiëntie van de reguliere troepen zienderogen. Dit fenomeen was nog prominenter
aanwezig in grensgarnizoenen, waar de continue bevoorrading van de troepen voor een
tweede aanzienlijk probleem zorgde. In dit kader vormden milities een waardevolle
aanvulling op de reguliere troepen.
Reguliere troepen uit de hoofdstad waren niet voorbereid op de zware omstandigheden aan de
grenzen. Ze werden dan wel de “stoere jongens” genoemd, het doorbreken van de vijandelijke
gelederen was niet iets waar ze in uitblonken. Soldaten die ter plaatse werden gerekruteerd
voldeden niet steeds aan de standaard [van een regulier soldaat], ze waren echter des te
onverschrokken in de strijd.204
199
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 139, 2b/3a (pp.1403-1404).
Ibid., 144, 9b (p.1460).
201
Ibid., 78.
202
Ibid., 63, 17a (p.615).
203
Ibid., 82, 10a (p.787).
204
Tuotuo, Songshi, 187, p.4574.
200
51
Onder vernieuwde aandacht voor het tuntian-systeem,205 greep Cao Wei terug naar het
klassieke concept van garnizoensmilities (fubing) of boer-soldaten die werden tewerkgesteld
in staatsboerderijnen. 206 In de 5e maand van 1005 stelde Cao Wei, toen aangesteld in
Commanderij Zhenrong, voor grensbewoners te rekruteren als Boogschutters (gongjianshou
弓箭手), 207 en [dit omdat] ze “vlot de toegang tot grenspassen konden versperren; de taal
van de Qiang begrepen; in staat waren zware ontberingen te verduren; en in noodsituaties de
reguliere troepen konden begeleiden als voorhoede.”208
Om als boogschutter aangenomen te worden diende men te slagen voor een proef die
erin bestond al galoperend pijl en boog te hanteren. Het huishouden van elke man die slaagde
voor de proef verkreeg 2qing land om de soldaat in kwestie te onderhouden. Huishoudens die
3qing land kregen toegewezen moesten ook een paard onderhouden ter uitbreiding van de
cavalerie. Vervolgens werden de boogschutters in bataljons van 300 man onderverdeeld en
werd de cavalerie naarstig getraind om zich te kunnen meten met de pastorale steppevolkeren.
Er werden forten opgericht om de nieuwe troepen te detacheren. Officieren onder de rang van
commandant209 werden aangesteld, en de meest verdienstelijken onder de commandanten van
de wacht210 werden gepromoveerd tot hoofd-commandanten211 van het campagneleger. Een
205
Zie Labadie, Rulers and Soldiers, p.60.
De Tang-dynastie (618-907) had haar stabiliteit en succesvolle expansiepolitiek in grote mate te danken aan
een goed georganiseerd systeem van fubing 府兵 dat ontstaan was tijdens de periode van de Noordelijke
Dynastiëen (420-589) en de Sui-dynaste (581-618). Per 6 families werd een capabel man geselecteerd om te
dienen in een van de 634 garnizoenen (fu 府), waarvan de meerderheid gesitueerd was in de streek rond
Chang’an, Luoyang en de noordelijke en noordwestelijke grensgebieden. De soldaat-boeren dienden het land
te cultiveren teneinde te kunnen instaan voor het eigen levensonderhoud. Daarnaast werden ze op
regelmatige basis onderworpen aan trainingen en schouwingen. Volgens het rotatiesysteem werd men
gedurende één maand gestationeerd in de hoofdstad, gevolgd door drie jaar aan het front. Men kon eveneens
opgeroepen worden om deel te nemen aan expedities. Labadie, Rulers and Soldiers, p.25; en Hucker, Charles
O., A Dictionary of Official Titles in Imperial China, Stanford: Stanford University Press, 1985, p.34.
207
Tuotuo, Songshi, 190, p.4712. Volgens Wei Tian’an was er sprake van drie soorten Boogschutters: de tuntian
gongjianshou ( 屯 田 弓 箭 手 ) of Pachter-Boogschutters; de xianyi gongjianshou ( 縣 邑 弓 箭 手 ) of
Districtsboogschutters; en de baoyi gongjianshou (保毅弓箭手) of Baoyi Boogschutters. Met PachterBoogschutters verwees men naar de milities die werden ingezet in de strijd tegen de Xixia.
Districtsboogschutters waren een lokale politiemacht onder leiding van de districtssheriff. Baoyi Boogschutters
vormden een overblijfsel van het militiesysteem tijdens de Vijf Dynastieën, en tijdens de Song werden ze
allengs minder ingezet. Zie Wei Tian’an 魏天安, “Beisong gongjianshou zhidu kaoshi 北宋弓箭手屯田制度考实
(Het Boogschuttersysteem tijdens de Noordelijke Song-dynastie)”, Henan daxue xuebao, Philosophy and Social
Science Edition, 4, 1988, pp.55-60.
208
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 60, 5a/b (p.582).
209
Tijdens de Tang en de Song was de commandant (zhihuishi 指揮使) aanvoerder van een leger (jun 軍). Deze
eenheid was allicht kleiner dan dat waar een generaal bevel over voerde. Een commandant kon eveneens aan
het hoofd staan van gespecialiseerde eenheden die bijvoorbeeld het bewaken van keizerlijke graftombes als
taak hadden. Deze titel werd tijdens de Song en de Qing eveneens toegekend aan bevriende zuidwestelijke
stammenleiders. Hucker, A Dictionary of Official Titles in Imperial China, p.159.
210
Aan elk keizerlijk mausoleum werd een commandant van de wacht (xiaozhang 校長) gestationeerd. Hij
stond aan het hoofd van een eenheid bewakers om plundering te voorkomen. Hucker, A Dictionary of Official
206
52
militair inspecteur werd aangesteld ter supervisie.”212 Dit betekende de formele oprichting van
de Boogschutters. Het systeem zou later nog meer gestandaardiseerd en gereguleerd worden.
Deze Boogschutters waren in eerste instantie pachters die percelen ontgonnen land in
de nabijheid van forten en dorpen bewerkten. In de strijd dienden ze meestal als voorhoede
voor de reguliere troepen. De staat voorzag geen steun in oorlogstijd, en de boogschutters
dienden in eigen materiaal (boog en pijlen) en proviand te voorzien. Het succes van het
systeem werd dus mede mogelijk gemaakt door de aanwezigheid van grote oppervlakten
onontgonnen land langsheen de grenzen van Shaanxi, waardoor lokale autoriteiten de rekruten
blijvend konden voorzien van akkerland en dezen zodoende konden instaan voor hun eigen
levensonderhoud. Hoewel dit land eigendom was van de Song, werden de pachters vrijgesteld
van enige vorm van taxatie in ruil voor de militaire dienst die men leverde.213
Dat de lokale bevolking werd geprefereerd boven dongbing (东兵)214 is te wijten aan
het feit dat deze mensen beschikten over kennis van het terrein, lokale dialecten en de staat
van de vijandelijke troepen. Bovendien waren het goede ruiters die gewend waren aan de
ontberingen en bittere koude. Omdat ze direct vochten voor het voortbestaan van hun familie
en bezittingen, werd verwacht dat ze feller en meer verbeten zouden vechten. 215 Dat het
systeem succesvol bleek te zijn wordt bewezen door het feit dat, nadat het in Qinzhou,
Weizhou en in Commanderij Zhenrong was geïmplementeerd, eveneens snel ingang vond in
andere plaatsen in de circuits Fuyan, Huanqing, Jingyuan en Hedong.216 In 1028 waren er in
totaal 54 bataljons, en meer dan 7900 boogschutters gestationeerd in Commanderij
Zhenrong.217 Fan Zhongyan, Han Qi en Zhong Shiheng zouden later min of meer hetzelfde
systeem hanteren.218
Titles in Imperial China, p.234. Volgens Hans Bielenstein, The Bureaucracy of Han Times, Cambridge: Cambridge
University Press, 1980, p.29, betekent xiaozhang eveneens regimentshoofd.
211
Een hoofdcommandant (du zhihuishi 都指揮使) kon aan het hoofd staan van een leger op campagne, van
de prefecturale troepen, of van de troepen in de hoofdstad. Deze titel werd soms toegekend aan de leiders van
onderworpen stammen uit het zuidwesten. Hucker, A Dictionary of Official Titles in Imperial China, p.537.
212
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 60, 5a/b (p.582); en Tuotuo, Songshi, 190, p.4712.
213
Wang Tianshun, “Cao Wei yu Beisong xibei bianfang zhengchi”, p.21; en Tang Kaijian, “Beisong yubian
mingjiang – Cao Wei”, p.41.
214
Keizerlijke soldaten uit de hoofdstad die naar Shaanxi werden overgeplaatst om de grenzen te verdedigen
kregen van de bevolking de bijnaam dongbing. Tang Kaijian, “Beisong yubian mingjiang – Cao Wei”, p.39.
215
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 60, 5a/b (p.582); Tuotuo, Songshi, 187, p.4574; en 258, p.8985; Wang
Tianshun, “Cao Wei yu Beisong xibei bianfang zhengchi”, p.20.
216
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 60, 5a/b (p.582).
217
Xu Song 徐松 et al., Song huiyao jigao 宋會要輯稿 (Manuscript van de Verzamelde Essentialia van de
Song), Taiwan: Xinwenfeng chuban gongsi, 1985, bing 4/2a (p.6807).
218
Zie Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, pp.270-272.
53
5.3.3
Fanbing of niet-Chinese geallieerde troepen
Despite China’s persistent and often pronounced Sinocentrism and her general distrust of
aliens in the interior, the theoretically self-sufficient Middle Kingdom in practice had to make
use of foreign military talents. This was true not only of conquest dynasties and periods when
martial values were disesteemed.219
Het inzetten van buitenlandse strijdkrachten was geen onbekend verschijnsel in China. Reeds
tijdens de Han-dynastie werden er veelvuldig allianties aangegaan met vreemde stammen, die
de verdediging van strategische posten op zich namen. 220 Gedurende meer dan 2000 jaar
vormde het een vast principe in de militaire administratie, en zo ook tijdens de Noordelijke
Song-dynastie. 221 Dit deel poogt een beeld te vormen van het ontstaan en de functie van
fanbing, evenals de gangbare principes en praktijken die van kracht waren in het opbouwen
van relaties met de grensbevolking en hun integratie in de Chinese samenleving. Verder wordt
er nagegaan of concrete objectieven en doelstellingen te rijmen vielen met de discriminatie en
lagere positie van fanbing in de realiteit.
5.3.3.1 De oprichting en ontwikkeling van fanbing
Binnen de academische wereld, en meer bepaald onder Chinese academici, bestaat er
geen consensus over de precieze periode waarin fanbing in het leven werden geroepen, of
wanneer er sprake was van een officiële integratie in het Chinese militaire systeem. Uit
verscheidene artikels blijkt wel dat deze nieuwe strijdkracht een lang ontwikkelingsproces
doormaakte vooraleer ze haar definitieve vorm aannam. Hoewel ik mij aansluit bij auteurs die
het standpunt verdedigen dat Cao Wei de oprichter was van de fanbing, of er op zijn minst
een groot aandeel in heeft gehad, licht ik in dit onderdeel in brede lijnen de huidige
opvattingen toe.
De Songshi vermeldt dat het systeem in gebruik werd genomen tijdens de begindagen
van de dynastie.222 Volgens Liu Jianli en Zhao Binglin is dit meer bepaald te situeren tijdens
de regeerperiode van Song Taizong. Nadat Li Kuorui was overleden in 978, nam diens broer
Li Jipeng het militaire gouverneurschap over. De oudere clanleden bereikten geen consensus
over de legitimiteit van Li Jipeng’s usurpatie, en deze laatste werd gedwongen zich in 982
219
Richard J. Smith, “The Employment of Foreign Military Talent: Chinese Tradition and Late Ch’ing Practice”,
Journal of the Royal Asiatic Society Hong Kong Branch, Vol.15, 1975, p.113.
220
Zie bijvoorbeeld Yingshi Yu, Trade and Expansion: A Study in the Structure of Sino-Barbarian Economic
Relations, Berkeley and Los Angeles: University of California Press, 1967, pp.65-78.
221
In Richard J. Smith, “The Employment of Foreign Military Talent”, pp.113-138 evalueert de theorie en
praktijk aangaande de relaties met barbaarse volkeren, en voorziet voorbeelden per dynastie.
222
Tuotuo, Songshi, 187, p.4569.
54
naar het Song hof in Kaifeng te begeven en de vier prefecturen Xiazhou, Suizhou, Yinzhou en
Youzhou over te dragen aan Song Taizong. Vervolgens ordonneerde Taizong om Li’s
onderdanen naar Kaifeng over te brengen als symbool voor het gezag dat hij nu had over het
gebied.223 Samen met de territoriale uitbreiding kwamen er 278 stammenleiders en 50.000
families onder gezag van de Song te staan.224 De sterkste en meest capabele mannen werden
gerekruteerd als tribale troepen of fanbing. Volgens Liu Jianli en Zhao Binglin vormt deze
gebeurtenis het officiële beginpunt voor de fanbing.225
An Guolou is van mening dat omwille van het proces van machtsconsolidering en de
unificatieoorlogen het voor Taizu en Taizong een organisatorische onmogelijkheid was
geallieerde stammen te organiseren tot een op zich zelf staand onderdeel van het militaire
apparaat. Men achtte het wel noodzakelijk een buffer bestaande uit niet-Chinese stammen te
creëren in conflictgebieden tussen de Song, Liao en Xixia. In ruil voor erkenning en behoud
van een grote mate van autonomie op administratief en militair vlak, sloten verscheidene
stammen zich aan bij de Noordelijke Song, en namen de taak van grensdefensie op zich, of
leverden steun als het hof een beroep op hen deed.226 Zo zette Cao Can in 992 fanbing in
tegen Li Jiqian, die aan het hoofd van enkele stammen rebelleerde tegen de Song bezetting
van de zonet vermelde vier prefecturen.227 Op dit moment was er al sprake van strijdkrachten,
waarnaar men verwees als fanbing, maar vormden deze nog geen georganiseerde en verenigde
troepenmacht. De verschillende stammen waren verspreid over het grensgebied tussen de
Song en de Tangoet confederatie, en er wordt noch melding gemaakt van hun integratie in het
militaire defensieapparaat van de Song, noch van een aangepast etnisch beleid.228
De meningen over de precieze periode waarin fanbing officieel deel gingen uitmaken
van het militaire systeem van de Song zijn zowaar nog verdeelder. Onder Chinese academici
wordt gewag gemaakt van drie mogelijke periodes. De reden voor de uiteenlopende meningen
wordt ingegeven door de verschillende criteria waarop historici zich baseren om al dan niet te
223
Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, pp.187-188; Ruth Dunnel, “The Hsi Hsia”, in
Herbert Franke en Denis Twitchett (reds.), The Cambridge History of China. Volume 6, Alien Regimes and Border
States, 907-1368, Cambridge: Cambridge University Press, 1994, pp.167-168.
224
Zeng Gongliang 曾公亮 en Ding Du 丁度, Wujing zongyao 武經總要 (Compendium van Essentiële Zaken uit
de Militaire Klassieken), in Siku quanshu wenyuan ge 四庫全書文淵閣, Shanghai: The Commercial Press, Eerste
Collectie, 18.2, 1b.
225
Liu Jianli 刘建丽 en Zhao Binglin 赵炳林, “Lüe lun Songdai fanbing zhidu 略论宋代蕃兵制度 (Een korte
schets van het fanbing-systeem tijdens de Song-dynastie)”, Zhongguo bianjiang shidi yanjiu (China’s Borderland
History and Geography Studies), Vol.14, 2004, p.31.
226
An Guolou 安国楼, “Lun Songdai “fanbing” zhi 论宋代蕃兵制 (Bespreking van het fanbing-systeem tijdens
de Song-dynastie), Zhengzhou daxue xueban (Journal of Zhengzhou University), Vol.30, 1997, p.116.
227
Tuotuo, Songshi, 258, p.8983.
228
Liu Jianli en Zhao Binglin, “Lüe lun Songdai fanbing zhidu”, p.31.
55
kunnen spreken van een officiële oprichting. Liu Jianli en Zhao Binglin zijn ervan overtuigd
dat dit plaatsvond onder Song Zhenzong. Hiervoor wijzen zij op het feit dat het benoemen van
een bepaalde groep en onderverdeling in administratieve eenheden aantoont dat de soldaten in
casu onderdeel uitmaakten van het Chinese militaire apparaat. Volgens hen was dit reeds het
geval ten tijde van Zhenzong, toen “niet-Chinese manschappen van twee bataljons Guangrui
uit Weizhou strijd leverden met de vijand nabij Tianmachuan. Ze onthoofden er tientallen,
sneden meer dan honderd oren en neuzen af, en namen wapenrusting en paarden in beslag”.229
Het bataljon was een administratieve indeling, en Guangrui de benaming van een
cavaleriesectie binnen de fanbing.230 Hoewel Liu en Zhao geen gewag maken van Cao Wei
als oprichter van de fanbing, zijn westerse academici als Michael McGrath en Shui-lung
Tsang het eens met Luo Qiuqing en Wang Tianshun dat Cao Wei een groot aandeel had in de
organisatie van fanbing. 231 In het licht van bovenstaande feiten, valt zijn voorstel in 1005
gebruik te maken van niet-Chinese tribale soldaten, eerder te interpreteren als een voorstel tot
het organiseren en integreren van fanbing in het Chinese leger, eerder dan het oprichten van
een op dat moment nog onbestaande troepenmacht. Ik volg deze opvatting, en verderop wordt
de rol van Cao Wei dan ook uitgebreid toegelicht.
Volgens aanhangers van de Renzong en Yingzong these kan er maar sprake zijn van
een officiële oprichting bij aanwezigheid van uniforme regels en gestandaardiseerde
processen wat betreft de militaire administratie van de troepen. Volgens An Guolou was
hiervan sprake ten tijde van Song Renzong.232 Ren Shumin daarentegen situeert de officiële
oprichting onder Song Yingzong.233
An Guolou is van mening dat onder Zhenzong fanbing reeds duidelijk aanwezig waren,
en dat stammenleiders op bevel van Cao Wei militaire posities kregen toegewezen binnen hun
eigen stam (zie verder), maar dat de organisatie uniformiteit en consistentie miste. De
rangorde van militaire functies werd verder uitgebreid onder Renzong.234 Met de ijver van
Fan Zhongyan en Zhong Shiheng werden fanbing onder verenigd gezag voor het eerst ingezet
in campagnes tegen de Xixia. Zo bijvoorbeeld in 1042, toen Xixia troepen fort Dingchuan
229
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 83, 1b.
Liu Jianli en Zhao Binglin, “Lüe lun Songdai fanbing zhidu”, p.31.
231
McGrath, Military and Regional Administration in Northern Sung China (960-1126), p.184; Shui-lung Tsang,
War and Peace in Northern Sung China, p.211; Luo Qiuqing, “Beisong bingzhi yanjiu”, p.230; Wang Tianshun,
“Cao Wei yu Beisong xibei bianfang zhengchi”, p.21.
232
An Guolou, “Lun Songdai fanbing zhi”, p.117.
233
Ren Shumin 任树民, “Beisong xibei bianfang jun zhong de yi zhi jinglü – fanbing 北宋西北边防军中的一支
劲旅一蕃兵 (Fanbing: de Elitetroepen van de Noordwestelijke Defensie tijdens de Noordelijke Song-dynastie)”,
Xibei minzu yanjiu , 2, 1993, p.108.
234
Zie Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 132, 30b-31a.
230
56
bezet hielden, en vrij spel hadden in Weizhou. Daarop begaf Zhong Shiheng zich met enkele
duizenden Qiang soldaten naar het circuit Jingyuan om de vijand van antwoord te dienen. 235
De aantallen fanbing in Shaanxi tonen verder aan dat het systeem op volle kracht werkte: in
Jingyuan ging het om 13341 fanbing en 5500 paarden afkomstig uit 177 stammen; in Qinfeng
waren er 147 stammen, 35600 soldaten en 22470 paarden; Huanqing beschikte over 247
stammen, 44000 soldaten en 4330 paarden; en in Yanfu waren 9 grote stammen aanwezig, en
in totaal 12700 fanbing en 1490 paarden.236 In 1041 werd er in elk circuit een Bureau voor
pacificatie van buitenlandse stammen (zhaofu fanluo si 招 撫 蕃 落 司 ) opgericht, die de
verantwoordelijkheid had fanbing gerelateerde zaken af te handelen, zoals bijvoorbeeld het
registreren van de families, het toekennen van land, het overhandigen van geschenken en titels
aan stamhoofden, enzovoorts.237
Het was pas onder latere keizers dat het systeem z’n definitieve vormen aannam. Liu
en Zhao merken op dat fanbing onder keizer Yingzong nog niet waren geïntegreerd in het
Chinese leger, en hun status als stammentroepen behielden. Pas nadat het jiang-systeem in
werking trad, maakten fanbing echt onderdeel uit van het Song leger.238 Zo werd er in 1075
“beslist de meer dan 20.200 reguliere troepen in het circuit Qinfeng, samen met meer dan
24.000 boogschutters, geciviliseerde huishoudens en niet-Chinese soldaten onder te brengen
in 4 jiang.”239 De uitwerking en implementering van een aantal regelgevingen in verband met
de organisatie en administratie van fanbing, zoals de “Regelgeving voor het in dienst nemen
van fanbing” (用蕃兵法) van 1069, en de “Regelgeving voor de rekrutering van fanbing in de
circuits van Shaanxi” (陝西路蕃兵部伍取丁法) dat in 1075 werd geïmplementeerd, wijzen
op het toenemende belang van fanbing in de landsverdediging.240
Uit de Chinese literatuur treden de meningsverschillen over de officiële oprichting
duidelijk naar voren. Ik wil hier echter wijzen op het onderscheid dat men voor ogen moet
houden tussen de oprichting van een systeem enerzijds, en de verdere uitbouw en integratie
van dat systeem in een groter geheel anderzijds. Dat de initiële fase eerder een ad hoc karakter
had is logisch en onvermijdelijk, en is, volgens mij, verzoenbaar met de betekenis van
oprichten. Vele Chinese auteurs spreken echter pas van formele oprichting onder Renzong of
235
An Guolou, “Lun Songdai fanbing zhi”, pp.116-117.
Zeng Gongliang en Ding Du, Wujing zongyao, Eerste Collectie, 18.1, 2b, 9a, 16b en 28a.
237
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 132, 1a; en Ren Shumin, “Beisong xibei bianfang jun zhong de yi zhi
jinglü – fanbing”, p.108.
238
Liu Jianli en Zhao Binglin, “Lüe lun Songdai fanbing zhidu”, p.31.
239
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 263, p.6435.
240
Liu Jianli en Zhao Binglin, “Lüe lun Songdai fanbing zhidu”, p.31; en An Guolou, “Lun Songdai fanbing zhi”,
p.118-120.
236
57
Yingzong, terwijl het misschien gepaster zou zijn te spreken van verdere ontwikkeling of
integratie van het systeem. Het staat ontegensprekelijk vast dat Cao Wei mede aan de basis
lag van de fanbing, en dat Fan Zhongyan en anderen voortbouwden op diens fundamenten.
Het volgende deel is dan ook gewijd aan Cao Wei en zijn aandeel in de ontwikkeling van nietChinese soldaten.
5.3.3.2 De integratie van niet-Chinese troepen in de defensie van Shaanxi
Zoals duidelijk blijkt uit bovenstaand onderdeel kregen fanbing een steeds
prominentere rol toebedeeld in de verdediging van de noordwestelijke landsgrenzen. De
discussie van exacte oprichting buiten beschouwing gelaten, kunnen we met zekerheid
vaststellen dat, hoewel fanbing pas echt in zwang kwamen toen Fan Zhongyan onder Song
Renzong de grensdefensie superviseerde, 241 Cao Wei het belang van fanbing in de
landsverdediging danig deed toenemen. Zo stelde Wang Yaochen in een memorandum dat:
In het circuit Jingyuan kreeg elk stamhoofd van de in totaal 10470 geciviliseerde huishoudens
een post kreeg toegewezen. In de hoedanigheid van gezagvoerder van dit circuit legde Cao
Wei een briljant en opmerkelijk leiderschap aan de dag, en deed hij geregeld beroep op hen
om de Westelijke Qiang (i.e. de Xixia) te pacificeren.242
Het gaat hier met andere woorden om “een nieuwe vorm van een oude strategie”, namelijk
“barbaren met barbaren beheersen”.243 “Tribale soldaten stonden geregistreerd onder plaatsen
van strategisch belang en behoorden tot verschillende stammen. Ze werden samengebracht
om te dienen als buffersoldaten.” 244 Cao Wei vestigde de aandacht van de keizer op de
specifieke capaciteiten en de voorsprong die deze stammen hadden op de eigen manschappen,
en was ervan overtuigd dat “de niet-Chinese soldaten van Commanderij Zhenrong echte elite
troepen vormden”.245 In een verzoekschrift wees hij op het feit dat de “de bataljons van de
stammen uit de grensprefecturen volledig uit lokale bewoners waren samengesteld, en dat zij
vertrouwd waren met de natuurlijke omgeving, de wegen en de relaties tussen verschillende
stammen. Telkens wanneer er een aanval of achtervolging plaatsvond, werden ze geregeld
ingezet als voorhoede.”246 Dit vertoont grote overeenkomsten met de Boogschutters. Zoals
241
Zie Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 132; Tuotuo, Songshi, 191; Ma Duanlin 馬端臨, Wenxian tongkao,
156.
242
Tuotuo, Songshi, 191, p.4751; en Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 132, 21a (p.1269).
243
Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, p.273.
244
Tuotuo, Songshi, 191, p.4750.
245
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 65, 7a (p.627).
246
Ibid., 77, 17b.
58
reeds werd aangehaald stonden zowel Boogschutters, als fanbing centraal in de verdediging
van forten, en kon men met behulp van deze extra troepen een al te grote uitdunning van de
frontlinie tegengaan. Volgens Sima Guang werd de relatieve veiligheid van het circuit
Huanqing tijdens de jaren ’40 dan ook in grote mate verzekerd door de geallieerde
hulptroepen.247 Onder Song Renzong bevonden 14.595 geallieerde soldaten zich in een totaal
van tien forten. Fan Zhongyan stelde dan ook dat “de westelijke barbaren de stammen uit het
gebergte beschouwen als een formidabele strijdkracht, en dat de Han bevolking de
gecultiveerde huishoudens en boogschutters uit de bergen aanziet als gehard in de strijd.
Beide partijen schatten de militaire capaciteiten van deze grensbewoners naar waarde.”248
Naast maatregelen die zich richtten op het verbeteren van de defensiecapaciteiten, was
een tweede groep beleidsvoorstellen erop gericht de stammen te doen integreren in de Chinese
samenleving en het aantal conflicten tussen Chinese en niet-Chinese soldaten en bewoners
terug te brengen tot een minimum. Het principe van “losse controle” werd reeds aangehaald.
Volgens Cao Wei was het echter onvoldoende stammen louter politieke erkenning te verlenen
en wederzijds wantrouwen te zaaien tussen verscheidene stammen. Het was van primordiaal
belang de teugels aan te halen en het toezicht op de geallieerde stammen te intensifiëren.
Volgens J.K. Skaff werd politieke loyaliteit in grensgebieden gekenmerkt door een grote mate
van flexibiliteit, gericht op eigenbelang, eerder dan gedeelde etnische afkomst, culturele
affiniteiten of persoonlijke banden. Een “sociaal contract” werd afgesloten tussen een
bepaalde groep en de dynastie, waarbij beide partijen zich (informeel) tot bepaalde afspraken
verbinden. In woelige grensstreken waren stammen vaak op zoek naar economische en sociale
stabiliteit, en voelden zich aangetrokken tot diegene die hierin kon voorzien. De garantie op
financiële en materiële voordelen onder allerlei vormen, en een veilig toevluchtsoord waren
sterker dan het confucianistisch geïnspireerde idealisme.249 Of in de woorden van Richard J.
Smith: “The greater the stake a barbarian had in the order he was defending, the more likely
he was to serve China faithfully.”250
Hiertoe pleitte Cao Wei bij het hof te voorzien in de bescherming van grensstammen
die zich hadden afgekeerd van de Xixia. Stammen betuigden hun overgave door vrijwillig hun
gronden te overhandigen aan de Song, en de grenzen die hen voorheen scheidden van China
247
Sima Guang 司馬光, Wenguo wenzheng Sima gong ji 溫國文正司馬公集 (Verzamelde Werken van Sima
Guang), in Sibu congkan chubian, ser.1, Vol.40, Shanghai : Shangwu yinshuguan, Minguo 25, 1936, 33, p.284.
248
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 149, 3b (p.1502).
249
Jonathan Karam Skaff, “Survival in the Frontier Zone: Comparative Perspectives on Identity and Political
Allegiance in China's Inner Asian Borderlands during the Sui-Tang Dynastic Transition (617-630)”, Journal of
World History, Vol.15, 2004, pp.133-137.
250
Richard J. Smith, “The Employment of Foreign Military Talent”, p.117.
59
werden opgeheven. Vervolgens liet men een fort oprichten waarbinnen de stammen
beschutting konden vinden tijdens een vijandelijke aanval. Een fort in een nieuw gebied
vormde als het ware een symbool dat de Song nu het land claimde. Als geallieerden werden
de families binnen deze stammen erkend als shuhu of geciviliseerde huishoudens, en werden
aldus beschouwd als inwoners van het Chinese rijk (neishu 内屬).251 Als wederdienst nam
men samen met divisies keizerlijke troepen en andere milities als de Boogschutters, de
verdediging van het grensgebied in kwestie op zich. De stammenleiders werden erkend als
officiële ambtenaren van de dynastie door hen van een officiële positie en een maandelijks
salaris te voorzien. Het verwerven van de loyaliteit van de stamhoofden, stond gelijk aan het
verwerven van de steun van de gehele stam in kwestie. Aldus ging het hof over tot het
uitreiken van een officiële functie en maandelijks salaris aan een toenemend aantal
stamhoofden, terwijl dezen evenwel hun autonomie behielden.252 In 1014 benoemde Cao Wei
“grote stamhoofden [van geciviliseerde stammen in Yuanzhou] die aan het hoofd van meer
dan 100 families stonden tot legercommandant 253 van hun eigen stam, gevolgd door een
commandant en een vice-commandant. Stamhoofden aan het hoofd van minder dan 100
families werden aangesteld als commandant van de eigen stam.” 254 In ruil voor hun
verdiensten, werden 146 leden van geciviliseerde huishoudens afkomstig uit 7 dorpen in
Qinzhou in 1016 aangesteld in een officiële functie. Twee werden benoemd tot hoofdlegercommandant, 41 tot legercommandant, 57 tot commandant, en de overigen tot nietChinese tribale ambtenaren”.255 In 1018 legde Cao Wei in samenwerking het maandelijkse
salaris voor tribale ambtenaren uit Fuqiang, Yongning, Daxiaoluomen en Weiyuan vast. “Van
de 21 hoofdcommandanten krijgen er zes 2100 [koper munten]. De overige 15 krijgen elk
1000; de 46 vice-legercommandanten krijgen allen 700 en de 127 commandanten ontvangen
500.”256
251
Yingshi Yu, Trade and Expansion, p.71.
Wang Tianshun, “Cao Wei yu Beisong xibei bianfang zhengchi”, p.21.
253
Algemene aanduiding voor een officier aan het hoofd van een veldleger. Hucker, A Dictionary of Official
Titles in Imperial China, p.201.
254
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 82, 10a (p.787). De opsomming van functies door Li Tao verschilt
wezenlijk van de opsomming in de Songshi, 191, p.4751.
255
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 88, 14a/b (p.847).
256
Ibid., 91, 11b (p.877). Zie eveneens Songshi, 492, p.14156.
252
60
5.3.3.3 Conflicten en discriminatie
Grensgebieden
vormen
vanouds
een
overgangsgebied
tussen
culturen
van
verschillende oorsprong. In zo’n smeltkroes waar bevolkingsgroepen van verschillende
etnische afkomst, en met een andere taal, religie en gebruiken, met elkaar interageerden,
waren conflicten en/of discriminatie niet uitgesloten. Zelfs als geallieerden ontliepen fanbing
hun vreemde afkomst en het stigma van barbaren niet. Conflicten met de Chinese bevolking
of soldaten was dan ook geen eenmalig voorkomend feit. Cao Wei bepaalde dat “als de Qiang
een misdaad tegenover elkaar begingen, ze gebonden waren aan de eigen gebruiken. Indien ze
echter een misdaad begingen tegenover [Chinese] grensbewoners, zouden ze berecht worden
op basis van de [Song] wetgeving.”257 Vele disputen draaiden om land. In het noordwesten
werden er namelijk herhaaldelijk feiten van handel in of inbeslagname van land behorende
aan etnische gemeenschappen vastgesteld. De autoriteiten kwamen echter zelden
tussenbeide.258 Lokale landheren namen illegaal percelen grond van boogschutters in beslag,
die zich op hun beurt de velden van de geciviliseerde families toe-eigenden.259 In het gebied
van Huanzhou en Qingzhou “werden landbouwgronden [die toebehoren aan de Qiang] veelal
verhandeld door de grensbevolking. Dit leidde ertoe dat de zwakkeren en kwetsbaren niet
meer konden voorzien in hun eigen levensonderhoud, en omkwamen te midden van de
grensbewoners.” 260 Velden en hun opbrengsten die door deze golf van annexatie verloren
gingen vormden dientengevolge een directe aanslag op het leven van lokale etnische
grensbewoners. Deze conflicten waren nefast voor de landsverdediging, daar vele families
besloten over te lopen naar het kamp van de Xixia.261 Cao Wei stelde een verbod in op de
handel en “verordonneerde dat de gronden aan de voormalige eigenaars dienden teruggeven te
worden. Indien er nadien overtredingen werden vastgesteld, dan zou de familie overgeplaatst
worden naar het binnenland.” 262 Toen Cao Wei was aangesteld in Qinzhou, stelde hij
volgende oplossing voor:
257
Tuotuo, Songshi, 258, p.8988.
Wang Tianshun, “Cao Wei yu Beisong xibei bianfang zhengchi”, p.24.
259
Jiang Tianjian 江 天 健 , “Beisong Shaanxi lu yanbian baozhai 北 宋 陝 西 路 沿 邊 堡 寨 (Forten en
Grensversterkingen in het Circuit Shaanxi tijdens de Noordelijke Song-dynastie)”, Shihuo yuekan, 15:7-8, 1986,
pp.27-28. Later opgenomen in Jiang Tianjian 江天健, Beisong duiyu Xixia bianfang yanjiu lunji 北宋對於西夏邊
防研究論集 (Collected Essays on Research into the Defense of the Northern Sung against the Western Xia),
Taibei: Huashi chubanshe, 1993, pp.9-42.
260
Tuotuo, Songshi, 258, p.8988.
261
Wang Tianshun, “Cao Wei yu Beisong xibei bianfang zhengchi”, p.24.
262
Tuotuo, Songshi, 258, p.8988.
258
61
Sinds korte tijd hebben de Tibetaanse stammen in Qinzhou geen voedsel meer, omdat Zhang
Jie hun land met bruut geweld heeft ingenomen. Daarom zijn ze gedwongen [ergens anders
voedsel] te gaan plunderen. Ik heb nu een aantal maatregelen getroffen om hen van een ruim
stuk grond te voorzien, opdat ze aan landbouw zouden kunnen doen. Dit is de gepaste aanpak
om de mensen gerust te stellen.263
Naast conflicten die plaatsvonden tussen burgers, was er ook sprake van discriminatie
binnen het leger. Zo zijn er aanwijzingen terug te vinden die wijzen op de lage positie en
beperkte inspraak van niet-Chinese officieren. Niet-Chinese aanvoerders te allen tijde
ondergeschikt aan Chinese officieren, en dit ongeacht hun rang. Na verloop van tijd ontstond
een situatie waarbij niet-Chinese officieren van hogere rang toch verantwoording
verschuldigd waren aan Chinese aanvoerders met een lagere positie. Bovendien konden ze
enkel bevoegdheden uitoefenen binnen hun eigen contingent fanbing. Als er troepen dienden
uitgestuurd te worden, dan gebeurde dit op bevel van een Chinees officier.264
Daarnaast bestond er een enorme loonskloof tussen officieren en soldaten enerzijds, en
tussen fanbing en reguliere troepen anderzijds. Het was vanzelfsprekend onmogelijk beroep te
doen op deze mensen zonder dat daar enige vorm van salaris of remuneratie tegenover stond.
Nochtans kregen niet alle soldaten een vast maandelijks salaris, en velen dienden zelf te
voorzien in eigen uitrusting en kledij. Hoewel er voorstellen werden aangevoerd om een vast
maandelijks bedrag uit te betalen, werd dit van de hand gedaan als zou het te hoge kosten met
zich meebrengen. Fanbing waren louter hulptroepen, en een vast maandloon werd overbodig
geacht voor de enkele malen per jaar dat er beroep op hen werd gedaan. Een andere reden dat
de salarissen bewust ver beneden het loonsniveau van de keizerlijke troepen werden gehouden,
was de vrees dat loonsverhogingen zouden leiden tot arrogantie en een daling van de
discipline. Daarnaast was het zeer plausibel dat de extra inkomsten hun weg zouden vinden in
de illegale handel in Hexi.265
Een andere veel voorkomende praktijk was tatoeëring. Pas gerekruteerde soldaten
werden gemerkt in het gezicht, op de oren of de handen, en dit om desertie tegen te gaan.
Vandaar dat men vaak naar deze soldaten verwees als zhaoci 招刺 (“gemerkte rekruten”).
263
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 85, 10b-11a (p.816).
Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China, pp.277-278; Guanque Zhaxi 官却扎西 en Wang
Xiaoyun 王晓云, “Fanbing shi Beisong xibei fangwu de zhuli 蕃兵是北宋西北防务的主力 (Fan Soldiers are the
Main Force of the Northwestern Defense during the Northern Song Dynasty)”, Guangzhou chengshi zhiye
xueyuan xuebao (Journal of the Polytechnic Institute of Guangzhou), 2, 2008, p.98; en Ren Shumin, “Beisong
xibei bianfang jun zhong de yi zhi jinglü – fanbing”, p.111.
265
An Guolou, “Lun Songdai fanbing zhi”, pp.120-121; Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China,
p.276; Tuotuo, Songshi, 191, p.4752.
264
62
Aanvankelijk werden fanbing echter niet gemerkt. 266 Toen bleek dat fanbing tijdens
expedities werden omgebracht door Chinese soldaten om valse verdienste te claimen, werden
de karakters fanbing op de voorkant van het linkeroor aangebracht.267 In 1042 verzocht Zhong
Shiheng de benaming zhongyong (忠勇) aan te brengen tussen de duim en wijsvinger van
5000 nieuwe rekruten.268 Hoewel deze praktijk als discriminerend kan beschouwd worden,
was het vooral bedoeld bescherming te bieden tijdens het strijdgewoel. Zowel het tatoeage, als
standaarden met specifieke patronen dienden de reguliere soldaten in staat te stellen fanbing te
onderscheiden van de vijandelijke troepen.269 Men kan ook bedenkingen hebben bij het feit
dat fanbing hoofdzakelijk werden ingezet in de voorhoede. Zij incasseerden met andere
woorden de eerste en hevigste vijandelijke aanvalsgolven tijdens gevechten, of ontdekten als
eerste een vijandelijke hinderlaag. Als de troepen gedwongen werden zich terug te trekken,
dan vormden fanbing de achterhoede ter bescherming van de Chinese hoofdtroepen.270
5.3.3.4 Besluit
Bovenstaande analyse van Cao Wei’s reorganisatie van verscheidene militaire en
politieke aspecten van de noordwestelijke grensdefensie onthult niet enkel diens inzicht en
ondernemerszin die beide getuigen van realisme en flexibiliteit, maar wijst steevast op het feit
dat de indirecte strategie de voorkeur van de Song-dynastie genoot in het veilig stellen van
haar belangen in het noordwesten, en dit met een minimum aan monetaire en sociale kosten.
We kunnen eveneens met zekerheid stellen dat deze indirecte strategie, die bestond uit het
inzetten van fanbing in combinatie met het rekruteren van boogschutters, het aanleggen van
een defensieve ring bestaande uit forten, omwallingen en grachten, en het uitbouwen van
nauwere relaties en samenwerkingsverbanden met de grensstammen, de regio stabiliteit bracht
en voorkwam dat de Xixia haar macht uitbreidde in oostelijke richting. Historische annalen
wijzen verder uit dat Cao Wei’s beleid zo succesvol was dat al deze elementen integraal
werden overgenomen tijdens de oorlog tegen Li Yuanhao, en de sleutel vormden die de
Noordelijke Song naar de overwinning leidde.271
266
Gu Jichen 顾吉辰, “Songdai fanbing zhidu kaoshu 宋代蕃兵制度考述 (Studie van het Fanbing-systeem
tijdens de Song-dynastie)”, Zhongyang minzu xueyuan xuebao, 2, 1988, p.32.
267
Tuotuo, Songshi, 190, p.4714.
268
Li Tao, Xu Zizhi tongjian changbian, 135, 21a/b.
269
Guanque Zhaxi en Wang Xiaoyun, “Fanbing shi Beisong xibei fangwu de zhuli”, p.98.
270
Liu Jianli en Zhao Binglin, “Lüe lun Songdai fanbing zhidu”, pp.36-37.
271
Michael McGrath, “Frustrated Empires: The Song-Tangut Xia War of 1038-44”, in Don J. Wyatt (red.),
Battlefronts Real and Imagined: War, Border and Identity in the Chinese Middle Period, New York: Palgrave
Macmillan, 2008, p.172. Johanna Fisher bespreekt in detail Fan Zhongyan’s aandeel in de totstandkoming
63
Conclusie
De algemene doelstelling van deze thesis is de lezer een inzicht te bieden in het
militair beleid van de Noordelijke Song-dynastie, en meer bepaald het beleid dat werd
gevoerd onder de eerste vier keizers. Het effect dat met deze paper werd beoogd is aantonen
dat de Chinese maatschappij en cultuur - en bij uitbreiding alle samenlevingen - niet los
kunnen gezien worden van het militaire aspect. Het idee dat de Song als het ware weinig
aandacht schonk aan het leger, of de militairen onderdrukte, werd onderworpen aan een
kritische herinterpretatie en een genuanceerder en realistischer alternatief werd naar voren
geschoven. Een tweede doelstelling was aan te tonen hoe de dynastie op militair vlak
reageerde op de evoluerende ‘internationale’ situatie, en gedwongen werd haar officiële
ideologie, zijnde cultureel superieur te zijn aan de barbaren, op te geven ten voordele van
flexibiliteit en pragmatisme door bijvoorbeeld gebruik te maken van indirecte strategieën als
“barbaren met barbaren bestrijden”. Om de theoretische inzichten te illustreren en nogmaals te
duiden op het belang van het militaire apparaat en tevens de realistische en pragmatische
houding van de Noordelijke-Song werd een casestudy over de grensgeneraal Cao Wei en
diens aandeel in de defensie van Shaanxi voorzien.
Hoofdstuk 1 ving aan met een bespreking van het traditionele Chinese wereldbeeld.
Deze visie wordt gekenmerkt door een sterk sinocentrisch denkpatroon en de overtuiging
cultureel superieur te zijn aan enige andere vorm van beschaving zoals die aanwezig was in de
aangrenzende rijken en gemeenschappen. Als gevolg van het feit dat China zichzelf letterlijk
als het centrum van de wereld beschouwde, kon er onmogelijk sprake zijn van relaties
gebaseerd op diplomatieke gelijkheid. Contact met barbaren gebeurde via tribuutrelaties, dat
op symbolisch vlak de Chinese culturele superioriteit bevestigde.
Gedurende de Noordelijke Song-dynastie was men echter niet in staat dit systeem te
handhaven. Confederaties van nomadische steppevolkeren benoorden het Chinese rijk
blonken uit in militaire slagvaardigheid en stichtten eigen dynastieën, in casu de Liao en de
Xixia. Volgens Morris Rossabi vormde China slechts een van de vele rijken in de regio, en hij
heeft het in deze context over China among Equals. Al snel besefte de Song dat ze haar
dominantie niet langer op culturele grond kon baseren, maar zich diende te beroepen op
militaire slagkracht of het diplomatieke kanaal. Dit toont duidelijk de realistische en flexibele
houding van de machthebbers aan. Om de confrontatie aan te gaan met de nieuwe spelers kon
hiervan in “Fan Chung-yen (989-1052): Das Lebensbild eines chinesischen Staatsmannes”, Oriens Extremus,
Jahrgang 2, 1955, pp.74-85.
64
men enerzijds opteren voor diplomatie. Indien een vredevolle aanpak mislukte, dan diende
men simpelweg te investeren in het uitbouwen van een degelijk militair apparaat. In welke
vorm dit apparaat tot uiting kwam hing af van verschillende factoren als de tijdsgeest,
opvattingen over het militaire ambt, evoluties binnen het militaire apparaat, de economische
situatie, enzovoorts. Een conclusie die men kan trekken is dat de Noordelijke Song zich over
het algemeen defensief opstelde, met een voorkeur voor een minimum aan geweld, stabiliteit
eerder dan expansionisme, en indirecte strategieën als “barbaren tegen barbaren inzetten”.
In hoofdstuk 2 werd de relatie tussen de dynastie en het militaire apparaat
onderworpen aan een kritische heroverweging. Het onvermogen van de Song-dynastie de
externe dreigingen af te weren werd en wordt met name door sommige historici rechtstreeks
toegeschreven aan een overwegend pacifistisch anti-militair beleid, dat vaak wordt
omschreven als “het benadrukken van het burgerlijke en het onderwaarderen van het militaire”
(zhongwen qingwu 重文輕武). Volgens mij is deze stelling pertinent fout en niet langer
houdbaar. Om een genuanceerdere kijk te bieden op de relatie tussen wen en wu heb ik mij
gebaseerd op de visies van Labadie en Sariti. Zij stellen dat qingwu of een overmate aan wen
niet zozeer een pacifistische of antimilitaire houding impliceert, dan wel een gefundeerde
poging de macht van de militairen geleidelijk aan ondergeschikt te maken aan de civiele
bureaucratie. Op geen enkel ogenblik vond er een afwijzing van het militaire instituut of
oorlog plaats. Bovendien, zo stellen zij, wordt oppositie tegen irredentisme en militarisme te
vaak gelijk gesteld aan pacifisme of een antimilitaire gezindheid. Economische en praktische
drijfveren, eerder dan Confucianistisch geïnspireerde idealen, blijken eerder van kracht te zijn.
Sariti concludeert verder dat militaire zwakheid eerder voortkwam uit de schizofrene houding
ten overstaan van het leger. De wens een leger bestaande uit professionele militairen te
onderhouden bleek onverzoenbaar met de vrees voor een herrijzenis van de militocratie en
een te grote invloed van militairen in regeringsaangelegenheden. Uiteindelijk waren het
civiele ambtenaren die op het hoogste niveaus van planning de functies vervulden, en liep
men heel wat kennis en vakkundigheid mis.
Ondanks aantijgingen van een zwak buitenlands en militair beleid, kan men stellen dat
de Noordelijke Song wel degelijk succesvol was. Immers, de troepen bewezen meermaals hun
waarde in de strijd tegen de Khitans en de Tangoeten, en verhinderden dat dezen het regime
omverwierpen; er vonden geen significante rebellieën plaats; en de militairen werden strikt
onder controle gehouden en vormden op geen enkel moment een bedreiging voor de troon.
Interne stabiliteit werd behouden en externe dreigingen werden afgeweerd.
65
Hoofdstuk 3 stelde tot doel na te gaan hoe de pas gestichte dynastie haar macht
handhaafde op militair vlak. Enkele algemene kenmerken van de militaire administratie en het
leger werden van naderbij belicht. Achtereenvolgens werd ingegaan op het proces van de
machtsconsolidatie en de interactie met verschillende spelers, zijnde het opperbevel,
grensgeneraals en de troepen zelf. Een tweede luik focuste op de koerswijzigingen die
plaatsvonden onder latere keizers en de nefaste gevolgen die dit had op de staat van defensie.
Een eerste belangrijke conclusie die werd getrokken is het feit dat het leger een
cruciale rol speelde in de machtsconsolidatie van de dynastie. In die hoedanigheid vormde het
ook een potentieel gevaar voor de stabiliteit van het rijk. Song Taizu en Taizong slaagden erin
via het onderhouden van persoonlijke relaties en via een aantal institutionele mechanismen de
macht van de militairen in te perken. Als keizers van het organiserende type leverden zij een
groot persoonlijk aandeel in de administratie en het commando, waarbij centralisering van de
macht centraal stond. Het onderhouden van persoonlijke relaties met de hoogste rangen van
de legerleiding vulde de institutionele mechanismen aan als vorm van controle en verzekerde
de keizer van hun loyaliteit.
Een tweede opmerkelijke vaststelling is de omschakeling van een persoonlijk en
informeel systeem naar een formeel en onpersoonlijk controlesysteem, gekenmerkt door
rationalisering en systematisering. Song Zhenzong was in mindere mate betrokken bij
militaire operaties dan zijn twee voorgangers, en vertrouwde meer op de expertise en
adviezen van zijn generaals wat betreft militaire zaken. Na 1010 nam het belang van
persoonlijke relaties af, en werd er minder beroep gedaan op de competenties van militairen in
het proces van militaire beleidsvorming. Meer en meer burgers werden aangesteld in het
Bureau van Militaire Aangelegenheden, dat de keizer bijstond in het nemen van militaire
beleidsbeslissingen en het beheer van het militaire apparaat. Song Renzong was veel minder
vertrouwd met militaire aangelegenheden, en distantieerde zich van danig van zijn generaals.
Hij stelde meer vertrouwen in burgerlijke ambtenaren, die geleidelijk aan de hoogste posities
binnen de administratie en het commando bezetten. Standaardprocedures leidden tot een
verlies aan ervaring en competentie. Volgens Labadie kan dit wel eens één van de oorzaken
zijn dat de efficiëntie van het leger afnam na 1030.
Een aantal koerswijzigingen en bijkomende problemen die gepaard gingen met deze
evoluties op macroscopisch niveau vormden het onderwerp in hoofdstuk 4. Er werd
geconcludeerd dat de oorsprong van vele militaire problemen terug te brengen is tot
beslissingen genomen op het hoogste niveau van beleidsvoering door keizers en hun
burgerlijke ambtenaren, en op de keper beschouwd niet veroorzaakt zijn door militairen.
66
Een van de centrale problemen was het astronomisch hoog aantal manschappen, en de
daaruit voortvloeiende financiële aderlating. Een van de centrale oorzaken werd gevormd
door de inactieve reserve, waardoor er geen afname van troepen en kosten mogelijk was.
Daarnaast noopte de constante dreiging van de Liao en Xixia de Song een zeer lange
defensielijn te onderhouden. Zhenzong en Renzong stationeerden dan ook meer en meer
keizerlijke troepen in de grensgebieden. Deze keuzes leidden tot hoogoplopende logistieke
kosten, stijgende druk op de bevolking en de vraag hoe de controle te behouden.
Een tweede probleem werd gevormd door het rotatiesysteem. De snelle overplaatsing
van zowel officieren als troepen resulteerde in een dalende efficiëntie en kwaliteit onder de
manschappen. Daarnaast werden de meer ervaren soldaten na drie jaren vervangen door
nieuwe troepen die niet waren opgewassen tegen de Xixia. Bovendien brachten langere
periodes van vrede een toenemende verwaarlozing van het leger met zich mee. De militairen
verzeilden in een slechte conditie, en werden arrogant en ongedisciplineerd. Het troepenaantal
moest dus toenemen om hetzelfde niveau van slagvaardigheid te behouden.
In politieke debatten trachtte men een antwoord te formuleren op bovenstaande
kwesties. Na het eindigen van grootschalige hostiliteiten bleek dat zowel kosten als druk op
de bevolking niet afnamen, en dat oorlog niet zozeer de oorzaak was, dan wel de grote
troepenaantallen. Een van de naar voren geschoven oplossingen was het vervangen van
reguliere troepen door milities, als middel om de kosten te reduceren en de hoge concentratie
van manschappen aan de rijksgrenzen – zowel een logistiek probleem, en later een probleem
qua controle en macht – te drukken. Dit voorstel kon aanvankelijk op weinig bijstand rekenen.
Oorlog was immers een zaak van getalenteerde generaals en goed opgeleide soldaten, en men
betwijfelde ten zeerste de competenties en betrouwbaarheid van deze boer-soldaten. Onder
Zhenzong gingen er echter meer stemmen op om milities in te zetten als onderdeel van de
defensie. Onder keizers Renzong en Yingzong werden milities zelfs noodzakelijk geacht om
de kosten te kunnen drukken. Wat onder de eerste keizers werd beschouwd als laatste
redmiddel en potentieel gevaar voor de stabiliteit van de economie en de maatschappij, werd
onder Renzong door velen aanzien als de ultieme oplossing. Ambtenaren maakten zich zorgen
om het behoud van controle over de militairen, eerder dan banditisme door gewapende boeren,
en zagen milities als ideaal tegengewicht voor de grote aantallen reguliere troepen in de
grensgebieden.
Aan de hand van een casestudy in het vijfde en laatste hoofdstuk werden bovenstaande
conclusies getoetst aan de realiteit. Het voorbeeld richtte zich op het beleid van Cao Wei, die
als grensgeneraal onder Zhenzong een grote invloed uitoefende door met een aantal
67
maatregelen de tanende defensie van het Shaanxi te wapenen tegen de opkomende
stepperegimes. Hiertoe wees hij in eerste instantie op het belang van milities. Het rekruteren
van lokale grensbewoners als Boogschutters kon een antwoord bieden op de povere
keizerlijke troepen en op de dure en moeizame bevoorrading van de grensgarnizoenen.
Daarnaast haalde hij het belang van forten aan, die in een langdurige oorlog niet enkel
een buffer vormden tegen aanvallen van buitenaf, maar eveneens centra waren waarrond
landbouw en handel floreerden. Tal van nieuwe forten en andere verdedigingswerken
vormden de ruggengraat in de verdediging van Shaanxi.
Centraal in Cao Wei’s beleid stond het idee van “yi yi zhi yi (以夷制夷)”, oftewel
“barbaren met barbaren bestrijden”. Cao Wei wees als één van de eersten op het feit dat
indien men de defensie van de noordwestelijke gebieden verder wenste te consolideren, de
Song haar contacten en samenwerking met het regime van Gusiluo diende te herzien. Cao
Wei’s benadering ging echter veel verder dan louter politieke erkenning en het creëren van
wederzijds wantrouwen onder de stammen. In de omgang met deze volkeren bood Cao Wei
aan hen te rekruteren als fanbing, geallieerde niet-Chinese soldaten, en dit in ruil voor
bescherming en een zeker inkomen.
Binnen de academische wereld bestaat er geen consensus over de precieze periode
waarin fanbing in het leven werden geroepen, of wanneer er sprake was van een officiële
integratie in het Chinese militaire systeem. We kunnen wel met zekerheid stellen dat Cao Wei
het belang van fanbing in de landsverdediging danig deed toenemen. Ondanks het feit dat dit
alles zich voltrok in een multi-etnische omgeving, en conflicten met of discriminatie door de
Chinese bevolking en machtshebbers niet waren uitgesloten, werden fanbing gewaardeerd om
hun moed en inzet in de verdediging van de grensgebieden. De draagwijdte van Cao Wei’s
optreden wordt aangetoond door het feit dat Fan Zhongyan en Han Qi in de strijd tegen de
Xixia (1038-1045) teruggrepen naar diens gedachtegoed in het formuleren van hun
grensbeleid.
Zoals ik reeds heb aangehaald in de inleiding is de studie van de militaire geschiedenis
aan een stevige opmars bezig. Een exhaustief overzicht bieden van welke mogelijkheden deze
thesis aanreikt tot verder onderzoek is onmogelijk. Desalniettemin wens ik te wijzen op een
tweetal zaken waarover totnogtoe geen alomvattende studie is verschenen. Mijn eerste
suggestie houdt verband met het onderzoek dat reeds werd gevoerd door Peter Lorge. Om een
realistischer beeld te verkrijgen van de geschiedenis van de Song-dynastie en haar
samenleving is het volgens hem noodzakelijk de sociale en politieke historische feiten vanuit
het standpunt van verscheidene actoren te bestuderen zonder zich daarbij te laten beïnvloeden
68
door het concept van “zhongwen qingwu”. Verder stelt hij dat niemand ooit heeft geprobeerd
aan te tonen in welke mate de vermeende burgerlijke waarden verspreid waren onder de
literati zelf. Hieraan zou men een studie kunnen koppelen die tot doel stelt te achterhalen hoe
het idee van een anti-militair China in het Westen tot stand is gekomen.
Een tweede punt dat nader onderzoek vereist is de verhouding van de Song-dynastie
tot de fanbing. Zoals duidelijk is gebleken gingen de contacten veel verder dan het louter
onderhouden van tribuutrelaties of het toekennen van honoraire titels, en vormden fanbing een
wezenlijk onderdeel van de defensie. De tot op heden reeds bestudeerde materie is terug te
vinden in een aantal Chinese artikels die elk apart verschillende deelaspecten behandelen.
Shui-lung Tsang’s beknopte inleiding tot de fanbing is de enige mij bekende informatie die in
het Engels werd gepubliceerd. Voor het overige is men aangewezen op primair
bronnenmateriaal. Een alomvattende studie die ons voorziet van een ruimer kader waarbinnen
interacties, conflicten
en allianties plaatsvonden tussen Chinese en niet-Chinese
bevolkingsgroepen, en dit vanuit zowel een militaire als bredere sociologische invalshoek,
zou een waardevolle bijdrage vormen die ons begrip van het leven in de grensgebieden danig
kan verrijken.
69
Bibliografie
Primaire Bronnen
Chen Fuliang 陳傅良, Lidai bingzhi 歴代兵制 (Het Militaire Systeem van de Opeenvolgende
Dynastieën), in Biji xubian 筆記續編, Taibei: Guangwen, 1969.
Fan Zhongyan 范 仲 淹 , Fan Wenzheng gong zhengfu zouyi 范 文 正 公 政 府 奏 議 (Fan
Zhongyan’s Regeringsmemoranda), in Sibu congkan xubian 四部叢刊續編, vol.45, Taibei:
Taiwan shangwu yinshuguan, 1967.
Li Tao 李燾, Xu Zizhi tongjian changbian 續資治通鑒長編 (Uitgebreide Versie van de
Voortzetting van de Doorlopende Spiegel tot Hulp bij het Bestuur), Taibei: Shijie shuju, 1983.
Ma Duanlin 馬端臨, Wenxian Tongkao 文獻通考 (Algemene Geschiedenis van Instellingen
en Kritisch Onderzoek van Documenten en Studies), Taibei, 1964.
Ouyang Xiu 歐陽修, Ouyang Xiu quanji 歐陽修全集 (Collected Works of Ouyang Xiu),
Taibei: Shijie shuju, 1961.
Shen Kuo 沈括, Mengxi bitan 夢溪筆談 (Aantekeningen van de Droomkreek), Beijing:
Zhonghua, geïnterpungeerde editie, 1975.
Shen Kuo 沈括, Mengxi bitan jiaozheng 夢溪筆談校証 (Herzieningen bij de Aantekeningen
van de Droomkreek), commentaar door Hu Daojing 胡 道 靜 , Shanghai: Shanghai guji,
geInterpungeerde editie, 1957, heruitgave 1987.
Sima Guang 司馬光, Sushui jiwen 涑水記聞 (Verslagen en Notities van Sima Guang), in
Zhongguo yeshi jicheng 中國野史集成 (Verzameling van de Niet-officiële Geschiedenissen
van China), Chengdu: Ba-Shu shushe, 1993.
Sima Guang 司馬光, Wenguo wenzheng Sima gong ji 溫國文正司馬公集 (Verzamelde
Werken van Sima Guang), in Sibu congkan chubian 四部叢刊初編, ser.1, Vol.40, Shanghai :
Shangwu yinshuguan, Minguo 25, 1936.
Su Shi 蘇軾, Dongpo ji 東坡集 (Collecties van Su Shi), Taibei: Shijie shuju, 1969.
Tuotuo 脱脱, Songshi 宋史 (Geschiedenis van de Song), Beijing: Zhonghua shuju, 1974.
Zeng Gongliang 曾公亮 en Ding Du 丁度, Wujing zongyao 武經總要 (Compendium van
Essentiële Zaken uit de Militaire Klassieken), in Siku quanshu wenyuan ge 四庫全書文淵閣,
Shanghai: The Commercial Press, 1935.
Zhang Fangping 張方平, Lequan ji 樂全集 (Verzamelde Werken van Zhang Fangping) [Siku
quanshu 四庫全書, Wenyuan ge 文淵閣 1779 ed.]. In Siku quanshu zhenben chuji 四庫全書
珍本初集, 1934-5. Vols. 252-5, Taibei: Taiwan shangwu yinshuguan, 1969.
70
Zhao Ruyu 趙 汝 愚 ed., Song mingchen zouyi 宋 明 臣 奏 議 (Memoranda van Song
Ambtenaren), (in Siku quanshu zhenben 四 庫全 書 珍本 , ser.6, v.101-116), Taibei: The
Commercial Press, 1971.
Zhu Xi 朱熹, Wuchao mingchen yanxinglu 五朝名臣言行錄 (Woorden en Daden van
Invloedrijke Ambtenaren onder Vijf Regeerperiodes), Taibei: Taiwan shangwu yinshuguan,
1965.
Secundaire Bronnen
An Guolou 安国楼, “Lun Songdai “fanbing” zhi 论宋代蕃兵制 (Bespreking van het fanbingsysteem tijdens de Song-dynastie), Zhengzhou daxue xueban (Journal of Zhengzhou
University), Vol.30, 1997, pp.116-121.
Bielenstein, Hans, The Bureaucracy of Han Times, Cambridge: Cambridge University Press,
1980.
Bol, Peter K., “This Culture of Ours”: Intellectual Transitions in T’ang and Sung China,
Stanford: Stanford University Press, 1992.
Boodberg, Peter, The Art of War in Ancient China, Berkely: University of California, Ph.D.
diss., 1930.
Chaffee, John, “Song China and the Multi-state Commercial World of East Asia”, Crossroads
- Studies on the History of Exchange Relations in the East Asian World, Vol.1/2, 2010, pp.3354.
Cheng Minsheng 程 民 生 , “Songdai bingli bushu kaocha 宋 代 兵 力 部 署 考 察 (The
Disposition of Troops in the Song Dynasty)”, Shixue jigan (Collected Papers of History
Studies), 5, 2009, pp.66-74.
Davis, Richard L., “Martial Men and Military Might in The Historical Writing of Ouyang
Xiu”, in Kim Hua Paksa Cengnyen Kinyem Sahak Nonchong [Festschrift celebrating the
retirement of Professor Yub Kim], Chungbuk, Korea: Chungbuk Historical Society, 21, 1998,
pp.753-784.
Dikötter, Frank, The Discourse of Race in Modern China, London: Hurst en Co., 1992.
Dunnel, Ruth, “The Hsi Hsia”, in Herbert Franke en Denis Twitchett (reds.), The Cambridge
History of China. Volume 6, Alien Regimes and Border States, 907-1368,
Cambridge: Cambridge University Press, 1994, pp.154-214.
Fairbank, John King, "A Preliminary Framework", in John King Fairbank (red.), The Chinese
World Order: Traditional China's Foreign Relations, Cambridge: Harvard University Press,
1968, pp.1-20.
Fairbank, John King (red.), The Chinese World Order: Traditional China's Foreign Relations,
Cambridge: Harvard University Press, 1968.
71
Fairbank, John King en Goldman, Merle, China: A New History, Cambridge: The Belknap
Press of Harvard University Press, [1992] 2006.
Fan Xuehui 范学辉, “Songren benchao junzheng tizhi lunzheng shitan 宋人本朝军政体制论
争试探 (Debates in the Song Dynasty on its Military-Political System)”, Wenshizhe (Journal
of Literature, History and Philosophy), 4, 2007, pp.72-82.
Fischer, Johanna, “Fan Chung-yen (989-1052): Das Lebensbild eines chinesischen Staatsmannes”, Oriens Extremus, Jahrgang 2, 1955, pp.39-85 en 142-156.
Franke, Herbert, “Sung Embassies: Some General Observations”, in Morris Rossabi (red.),
China among Equals: The Middle Kingdom and its Neighbors, 10th - 14th Centuries,
Berkeley: University of California Press, 1983, pp.116-148.
Glossop, Ronald J., Confronting War: An Examination of Humanity’s Most Pressing Problem,
Jefferson and London: McFarland & Company, 1987.
Gu Jichen 顾吉辰, “Songdai fanbing zhidu kaoshu 宋代蕃兵制度考述 (Studie van het
Fanbing-systeem tijdens de Song-dynastie)”, Zhongyang minzu xueyuan xuebao, 2, 1988,
pp.30-33.
Guanque Zhaxi 官却扎西 en Wang Xiaoyun 王晓云, “Fanbing shi Beisong xibei fangwu de
zhuli 蕃兵是北宋西北防务的主力 (Fan Soldiers are the Main Force of the Northwestern
Defense during the Northern Song Dynasty)”, Guangzhou chengshi zhiye xueyuan xuebao
(Journal of the Polytechnic Institute of Guangzhou), 2, 2008, pp.95-100.
Hsü, Immanuel C.Y., China's Entrance into the Family of Nations: The Diplomatic Phase,
1858–1880, Cambridge: Harvard University Press, 1960.
Hucker, Charles O., A Dictionary of Official Titles in Imperial China, Stanford: Stanford
University Press, 1985.
Jiang Tianjian 江天健, “Beisong Shaanxi lu yanbian baozhai 北宋陝西路沿邊堡寨 (Forten
en Grensversterkingen in het Circuit Shaanxi tijdens de Noordelijke Song-dynastie)”, Shihuo
yuekan, 15:7-8, 1986, pp.27-28. Later opgenomen in Jiang Tianjian 江天健, Beisong duiyu
Xixia bianfang yanjiu lunji 北宋對於西夏邊防研究論集 (Collected Essays on Research into
the Defense of the Northern Sung against the Western Xia), Taibei: Huashi chubanshe, 1993,
pp.9-42.
Kuhn, Dieter, The Age of Confucian Rule: The Song Transformation of China, Cambridge:
The Belknap Press of Harvard University Press, 2009.
Labadie, John Richard, Rulers and Soldiers: Perception and Management of the Military in
Northern Sung China (960-ca.1060), Ph.D. diss., University of Washington, 1981.
Lau Nap-yin en Huang K’uan-chung, “Founding and Consolidation of the Sung Dynasty
under T’ai-tsu (960-976), T’ai-tsung (976-997), and Chen-tsung (997-1022)”, in Denis
Twitchett en Paul Jakov Smith (reds.), The Cambridge History of China. Volume 5: Part One:
72
The Sung Dynasty and its Precursors, 907-1279, New York: Cambridge University Press,
2009, pp.206-278.
Leung Wai Kei 梁偉基, “Xian nanzheng, hou beifa: Songchu tongyi quanguo de wei yi
zhanlue (960-976)? 先南征后北伐: 宋初统一全国的惟一战略 (“First the South, Later the
North”: The Only Strategy of the Song Unification Campaign (960-976)?)”, Zhongguo
wenhua yanjiusuo xuebao (Journal of Chinese Studies), 8, 1999, pp.73-100.
Li Zhaojie en Li, James, “Traditional Chinese World Order”, Chinese Journal of
International Law, 1, 2002, pp.20-58.
Lien-sheng Yang, “Historical Notes on the Chinese World Order”, in Fairbank (red.), The
Chinese World Order: Traditional China's Foreign Relations, Cambridge: Harvard
University Press, 1968, pp.20-34.
Liu, James T.C., “An Early Sung Reformer: Fan Chung-yen”, in John K. Fairbank (red.),
Chinese Thought and Institutions, Chicago: University of Chicago Press, 1957, pp.105-131.
Liu, James T.C., “An Administrative Cycle in Chinese History”, The Journal of Asian Studies,
21, 1962, pp.137-152.
Liu Jianli 刘建丽 en Zhao Binglin 赵炳林, “Lüe lun Songdai fanbing zhidu 略论宋代蕃兵制
度 (Een Korte Schets van het Fanbing-systeem tijdens de Song-dynastie)”, Zhongguo
bianjiang shidi yanjiu (China’s Borderland History and Geography Studies), Vol.14, 2004,
pp.30-39.
Lorge, Peter, “The Entrance and Exit of the Song Founders”, Journal of Sung-Yuan Studies,
29, 1999, pp.43-62.
Lorge, Peter, Warfare in China to 1600 (The International Library of Essays on Military
History), Burlington: Ashgate Publishing Company, 2005.
Lorge, Peter, War, Politics and Society in Early Modern China, 900-1795, New York:
Routledge, 2005.
Luo Qiuqing 羅球慶, “Beisong bingzhi yanjiu 北宋兵制研究 (Onderzoek naar het Militaire
Systeem van de Noordelijke Song-dynastie)”, Xinya xuebao (New Asian Journal), 3.1, 1957,
pp.169-270.
Maeda Masana 前田正名, Hexi lishi dilixue yanjiu 河西历史地理学研究 (Study of the
History and Geography of Hexi), vertaald door Zhen Junmou 阵俊谋, Beijing: Zhongguo
zangxue chubanshe, 1993.
Mancall, Mark, China at the Center: 300 Years of Foreign Policy, New York: The Free Press,
1984.
McGrath, Michael Charles, Military and Regional Administration in Northern Sung China
(960-1126), Ph.D. diss., Princeton University, 1982.
73
McGrath, Michael Charles, “Frustrated Empires: The Song-Tangut Xia War of 1038-44”, in
Don J. Wyatt (red.), Battlefronts Real and Imagined: War, Border and Identity in the Chinese
Middle Period, New York: Palgrave Macmillan, 2008, pp.151-190.
McGrath, Michael Charles, “The Reigns of Jen-tsung (1022-1063) and Ying-tsung (10631067)”, in Denis Twitchett en Paul Jakov Smith (reds.), The Cambridge History of China.
Volume 5: Part One: The Sung Dynasty and its Precursors, 907-1279, New York: Cambridge
University Press, 2009, pp.279-346.
McKnight, Brian, Law and Order in Sung China, Cambridge and New York: Cambridge
University Press, 1982.
Mote, Frederick W., Imperial China 900-1800, Cambridge: Harvard University Press, 1999.
Nie Chongqi, “Lun Song Taizu shou bingquan” 宋太祖收兵權 (Discussing Song Taizu’s
Receiving Military Power)”, Yanjing xuebao (Yanjing Journal of Chinese Studies), 6, 1948,
pp.85-106.
Nie Chongqi, Songshi congkao 宋史叢考 (Collected Examinations of the Song History),
Taibei: Huashi chubanshe, 1986, pp.263-282.
Olson, James S., An Ethnohistorical Dictionary of China, Westport: Greenwood Press, 1998.
Qiang Wenxue 强文学, “Beisong xiangbing de bianzhi、jiaoyue zhidu 北宋乡兵的编制、
教阅制度 (Organisatie en Training van Milities tijdens de Noordelijke Song)”, Hexi xueyuan
xuebao, 25, 2009, pp.27-31.
Qiang Wenxue 强文学, “Beisong xiangbing shulun 北宋乡兵述论 (Een Beschouwing van de
Milities tijdens de Noordelijke Song)”, Gansu gaoshi xuebao, 14, 2009, pp.53-56.
Qiang Wenxue 强文学, “Beisong xiangbing zhengmu zhidu tanjiu 北宋乡兵征募制度探究
(Het Rekruteringssysteem van Milities tijdens de Noordelijke Song)”, Gansu shehui kexue, 4,
2009, pp.200-203.
Rapoport, Anatol, The Origin of Violence: Approaches to the Study of Conflict, New York:
Paragon House, 1989.
Ren Shumin 任树民, “Beisong xibei bianfang jun zhong de yi zhi jinglü – fanbing 北宋西北
边防军中的一支劲旅一蕃兵 (Fanbing: de Elitetroepen van de Noordwestelijke Defensie
tijdens de Noordelijke Song-dynastie)”, Xibei minzu yanjiu, 2, 1993, pp.108-118.
Rossabi, Morris (red.), China among Equals: The Middle Kingdom and its Neighbors, 10th 14th Centuries, Berkeley: University of California Press, 1983.
Saeki Tomi 佐佰富, “Sōdai no kōjōshi ni tsuite – kunshu dokusaiken kenkyū no hitokoma”
宋代の皇城司に就いて -- 君主獨裁權研究の一齣 (The Capital Security Office of the Song
Dynasty – Research on the Ruler’s Power and Autocracy), Tōhō gakuhō(Kyoto) 東方學報
(京都) (Journal of Oriental Research) (Kyoto), 9, 1938, pp.158-196.
74
Sariti, Anthoni William, “A Note on Foreign Policy Decision Making in the Northern Sung”,
Sung Studies Newsletter, 8, 1973, pp.3-11.
Schwartz-Schilling, Christian, Der Friede van Shan-yuan (1005n. Chr.): Ein Beitrag zur
Geschichte der Chinesischen Diplomatie, Wiesbaden: Otto Harrassowitz, 1959.
Schwarz-Schilling, Christian, “The Treaty of Shanyuan – Then and Now: Reflections 1000
Years Later”, Crossroads - Studies on the History of Exchange Relations in the East Asian
World, Vol.1/2, 2010, pp.7-21.
Shui-lung Tsang, War and Peace in Northern Sung China: Violence and Strategy in Flux
960-1104 A.D., Ph.D. diss., University of Arizona, 1997.
Skaff, Jonathan Karam, “Survival in the Frontier Zone: Comparative Perspectives on Identity
and Political Allegiance in China's Inner Asian Borderlands during the Sui-Tang Dynastic
Transition (617-630)”, Journal of World History, Vol.15, 2004, pp.117-153.
Smith, Paul Jakov, “Eurasian Transformations of the Tenth to Thirteenth Centuries: The View
from Song China, 960-1279”, Medieval Encounters: Jewish, Christian and Muslim Culture
in Confluence and Dialogue, Vol.10, 1-3, 2004, pp.279-308.
Smith, Paul Jakov, “Introduction: The Sung Dynasty and its Precursors, 907-1279”, in Denis
Twitchett en Paul Jakov Smith (reds.), The Cambridge History of China. Volume 5: Part One:
The Sung Dynasty and its Precursors, 907-1279, New York: Cambridge University Press,
2009, pp.1-37.
Smith, Paul Jakov, “Shen-tsung’s Reign and the New Policies of Wang An-shih, 1076-1085”,
in Denis Twitchett en Paul Jakov Smith, The Cambridge History of China. Volume 5: Part
One: The Sung Dynasty and its Precursors, 907-1279, New York: Cambridge University
Press, 2009, pp.347-483.
Smith, Richard J., “The Employment of Foreign Military Talent: Chinese Tradition and Late
Ch’ing Practice”, Journal of the Royal Asiatic Society Hong Kong Branch, Vol.15, 1975,
pp.113-138.
Snellgrove, David L. en Richardson, Hugh Edward, A Cultural History of Tibet, Boulder:
Prajñā Press, 1968.
Tang Kaijian 汤开建, “Beisong yubian mingjiang – Cao Wei 北宋御边名将--曹玮 (Cao Wei
– Befaamd Grensgeneraal tijdens de Noordelijke Song-dynastie)”, Xibei minzu xueyuan
xuebao, 2, 1986, pp.9 en 37-43.
Tao Jing-shen (Tao Jinsheng) 陶晉生, Sung-Liao jian de pingdeng waijiao guanxi 宋辽间的
平等外交关系 (The Equal Diplomatic Relationship between the Song and the Liao)”, Shen
Gangbo xiansheng bashi rongjing lunwen ji 沈刚伯先生八秩榮慶论文集, Taibei: Lianjing
chubanshe, 1976.
Tao Jing-shen (Tao Jinsheng) 陶晉生, “Barbarians or Northerners: Northern Sung Images of
the Khitans”, in Morris Rossabi (ed.), China among Equals: The Middle Kingdom and its
Neighbors, 10th - 14th Centuries, Berkeley: University of California Press, 1983, pp.66-86.
75
Wang Gungwu, “The Rhetoric of a Lesser Empire: Early Sung Relations with its Neighbors”,
in Morris Rossabi (ed.), China among Equals: The Middle Kingdom and its Neighbors, 10th 14th Centuries, Berkeley: University of California Press, 1983, pp.47-65.
Wang Tianshun 汪天顺, “Cao Wei yu Beisong xibei bianfang zhengchi 曹玮与北宋西北边防
整 饬 (Cao Wei en de Consolidatie van de Noordwestelijke Grensdefensie tijdens de
Noordelijke Song-dynastie)”, Xibei minzu yanjiu, 4, 2001, pp.15-25.
Wang Xiaoxue 王晓雪, “Beisong qianqi yiwu zhengce jiqi sikao 北宋前期抑武政策及其思
考 (Reflections on the Policy of Curbing the Military during the Early Northern Song Period),
Junshi lishi yanjiu (Military Historical Research), 1, 2009, pp.131-134.
Wang Yunchang 王云裳, “Song Taizu ren bianshuai “jie fuyu cai”de huairou zhengce ji
yingxiang 宋 太 祖 任 边 帅 “ 皆 富 于 财 ” 的 怀 柔 政 策 及 影 响 (Emperor Song Taizu’s
Conciliatory Policy to Commanders of Border-guard Forces and its Impact)”, Zhejiang shifan
daxue xuebao (shehui kexue ban) (Journal of Zhejiang Normal Unversity (Social Sciences)),
166, 2010, pp.66-69.
Wei Tian’an 魏天安, “Beisong gongjianshou zhidu kaoshi 北宋弓箭手屯田制度考实 (Het
Boogschuttersysteem tijdens de Noordelijke Song-dynastie)”, Henan daxue xuebao,
Philosophy and Social Science Edition, 4, 1988, pp.55-60.
Wilkinson, Endymion, Chinese History: A Manual, Revised and Enlarged, United States of
America: Harvard University Asia Center, 2000.
Williamson, Henry Raymond, Wang An Shih, Westport, Conn.: Hyperion Press, 1973 (reprint
of Arthur Probsthain edition of 1935).
Wittfogel, Karl August en Feng Chia-shen, History of Chinese Society: Liao, 907-1125,
Transactions of the American Philosophical Society. New York: Macmillan Co., 1949.
Wong Hon-chiu, Government Expenditures in Northern Sung China (960-1127), Ph.D. diss.,
University of Pennsylvania, 1975.
Worthy, Edmund H., The Founding of Sung China, 950-1000: Integrative Changes in
Military and Political Institutions, Ph.D. diss., Princeton University, 1976.
Wright, David C., “The Sung-Kitan War of AD 1004-1005 and the Treaty of Shan-yüan”,
Journal of Asian History, 32, 1998, pp.3-48.
Yingshi Yu, Trade and Expansion: A Study in the Structure of Sino-Barbarian Economic
Relations, Berkeley and Los Angeles: University of California Press, 1967.
76
Download