© NEVI pag.: 1 van 4 code: INP-CON-kre-012-bl.doc versie 1 Recht: bronnen van recht en rangorde van rechtsbronnen Rechtsbronnen Wanneer partijen het niet met elkaar eens zijn en het ook niet met elkaar eens kunnen worden over de uitvoering van een overeenkomst, is er sprake van een geschil. Als het geschil aan de rechter wordt voorgelegd, dan zal deze naar algemene regels van objectief recht zoeken om zijn beslissing daarop te baseren. De rechter past deze regels toe. Hij moet, om die regels te vinden, bij de rechtsbronnen te rade gaan. De rechtsbronnen waaruit de rechter kan putten zijn de wet, jurisprudentie, de gewoonte en verdragen. Wet De eerste rechtsbron is de wet. Met ‘wetten’ bedoelen we hier officiële, door onze nationale regelgevende instanties vastgestelde algemeen verbindende voorschriften. Algemeen verbindend wil zeggen: voor iedereen geldend. Voor de inkoper is het privaatrecht het belangrijkste deel van het recht en hierbij staan de begrippen eigendom en overeenkomst centraal. Ook dit recht is in wetten neergelegd. Jurisprudentie De wet geeft in het algemeen regels aan die uitleg of aanvulling vereisen. Zo zegt de wet dat ‘onrechtmatig handelen’ verboden is. Maar wat onrechtmatig handelen is, geeft de wet niet concreet aan. In een dergelijk geval moet de rechter inhoud geven aan het begrip ‘onrechtmatig’. Ook als de wet niet geheel volledig is, wordt de rechter ingeschakeld om een aanvulling te geven. Een tweede rechtsbron bestaat dan ook uit jurisprudentie of het rechtersrecht. In het Engels heet dit judge-made law. Jurisprudentie omvat uitspraken van rechtscolleges, waaraan men de uitleg of aanvulling van de wet kan ontlenen. De rechter vult niet alleen bestaande rechtsregels aan. Hij kan ook bestaande rechtsregels bijstellen, als zij niet meer passen in de huidige samenleving. Hij moderniseert daardoor het recht, zodat regering en parlement de wet niet bij elk geschil hoeven op te frissen. Dat betekent dat iemand die wil weten hoe het recht op een bepaald punt luidt, niet kan volstaan met het raadplegen van de wet alleen. Zo bepaalt art. 6:162 BW dat iemand die een onrechtmatige daad pleegt jegens een ander, verplicht is de schade die daaruit ontstaat te vergoeden. Voorts wordt omschreven wat een onrechtmatige daad is; deze omschrijving is een ‘open norm’. De rechter moet die open norm concretiseren als een partij schadevergoeding eist, die is gebaseerd op een onrechtmatige daad. Een belangrijk kenmerk van de rechtspraak in Nederland is dat men - als men het niet eens is met de rechter - een hogere rechterlijke instantie kan inschakelen om te laten toetsen of een rechter wel een juiste uitspraak heeft gedaan. Dat wordt in ‘hoger beroep’ of ‘in cassatie gaan’ genoemd. De rechterlijke macht kent drie niveaus van rechtspraak. In beroep gaat men bij de hogere instantie, met als ‘hoogste rechter’ de Hoge Raad. Men mag overigens slechts eenmaal in beroep gaan en daarna één keer in cassatie gaan bij de Hoge Raad. De drie niveaus zijn: • Rechtbank met een sector kanton. Deze behandelt de vroegere kantongerechtszaken. • Gerechtshof. • Hoge Raad. © NEVI pag.: 2 van 4 code: INP-CON-kre-012-bl.doc versie 1 In het Nederlandse rechtsstelsel is iedere rechter onafhankelijk. Dat wil zeggen dat hij zich niets behoeft aan te trekken van uitspraken van andere rechters. Toch houden de rechters rekening met de uitspraken van hun collega’s, om zo veel mogelijk uniformiteit te krijgen bij de uitleg en aanvulling van de wet. In ieder geval zullen de lagere rechters rekening houden met de uitspraken van de Hoge Raad, de hoogste rechtsprekende instantie. Rechterlijke uitspraken die voor de rechtspraktijk van belang kunnen zijn, worden in vaktijdschriften gepubliceerd, en ook online op internet: www.rechtspraak.nl. De verzameling van Nederlandse rechtspraak noemen we jurisprudentie. De jurisprudentie wordt zo dus een rechtsbron, waaruit men kan putten. Het is zeldzaam dat de Hoge Raad in een soortgelijke zaak afwijkt van een eerdere uitleg en/of aanvulling van de wet; hij zal meestal een gelijksoortige beslissing nemen. Dat wordt constante jurisprudentie genoemd: lagere rechters doen gelijke uitspraken in soortgelijke gevallen, conform de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Gewoonte Een derde rechtsbron is de gewoonte. Wanneer mensen zich op een bepaalde manier plegen te gedragen, dan past het recht zich daarbij aan. De gewoonte wordt dan als ‘gewoonterecht’ erkend. Dit ligt ook nogal voor de hand, want rechtsregels moeten rekening houden met hetgeen binnen de samenleving gebruikelijk is. Daarmee is niet gezegd dat elke gewoonte tot ‘recht’ kan worden verklaard. Wil er sprake zijn van gewoonterecht, dan moet de gewoonte niet alleen een zekere traditie hebben, maar moet er ook bij de mensen die er naar leven de opvatting heersen dat men zich zo behoort te gedragen. Wie bijvoorbeeld op de beurs iets koopt, is aan tal van gebruiken gebonden. Regels van gewoonterecht spelen vooral een rol binnen bepaalde beroeps- of bedrijfsgroepen, bijvoorbeeld binnen de kring van verzekeringsmaatschappijen en vervoerders. In de handel zijn er branches die worden gedomineerd door gewoonterecht. Komt een van de partijen zijn woord of verplichtingen niet na, dan is de kans groot dat hij binnen zo’n branche een outcast wordt; men doet met deze handelaar geen zaken meer. De diamanthandel is een voorbeeld van een branche die sterk door gewoonte en gebruiken wordt gedomineerd. Het gewoonterecht is ongeschreven recht én aanvullend recht. Dat wil zeggen dat partijen zelf afspraken kunnen maken, bijvoorbeeld of een ‘gewoonterechtelijke regel’ wordt toegepast. Aangezien gewoonterechtelijke regels per branche worden bepaald, is het onmogelijk dat inkopers (die veelal in tal van branches zaken doen) al deze regels kennen. Verkopers zullen deze regels in het algemeen wél kennen. Daarom is het aan te bevelen gewoonterechtelijke regels contractueel uit te sluiten als rechtsbron, of ze alleen te aanvaarden als de verkoper ze schriftelijk bekend maakt. Verdragen Het Nederlands recht bestaat voornamelijk uit rechtsregels die door Nederlandse overheidsorganen zijn gevormd. Onder ons nationale recht vallen ook regels die afkomstig zijn van internationale organen (bijvoorbeeld de Europese Unie) of die voortvloeien uit internationale verdragen. Verdragen zijn dan ook de vierde rechtsbron. © NEVI pag.: 3 van 4 code: INP-CON-kre-012-bl.doc versie 1 Evenals burgers sluiten ook staten overeenkomsten. Overeenkomsten tussen staten worden meestal met de term ‘verdragen’ aangeduid. Omdat in Nederland de regering en de volksvertegenwoordiging (Eerste en Tweede Kamer) de hoogste wetgevende instantie is, is voor ieder verdrag goedkeuring door de volksvertegenwoordiging noodzakelijk. Verdragen worden gesloten tussen staten als gelijkwaardige partijen en zijn in beginsel opzegbaar. In een verdrag kunnen allerlei soorten rechten en verplichtingen tussen de staten worden neergelegd. Verdragen gelden in beginsel alleen tussen staten die bij die verdragen zijn aangesloten. Sommige verdragen werken echter direct door in het nationale recht en zijn daardoor in ons land een onmiddellijke rechtsbron. Deze verdragen bevatten zelfwerkende (selfexecuting) bepalingen. Dat zijn bepalingen uit een verdrag die de burgers rechtstreeks binden, zonder dat nationale wetgeving nodig is. Van groot belang voor de burger zijn in dit opzicht verdragen waarin mensenrechten en grondrechten zijn neergelegd. Dat zijn verdragen zoals bijvoorbeeld het Verdrag van Rome (het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; EVRM), waarin onder meer de vrijheid van meningsuiting, de gelijke behandeling van iedereen en het verbod van martelen en van slavernij zijn gewaarborgd. Een van de belangrijkste verdragen, met vergaande gevolgen voor burgers en het bedrijfsleven, is het EG-verdrag. Het meest opvallende kenmerk van de Europese Unie is dat het een supranationale instelling is. Dat wil zeggen dat de gemeenschap in rang boven de lidstaten staat. De Europese Unie mag regels uitvaardigen waaraan de lidstaten zich moeten houden. De nationale wetgever mag geen wetten uitvaardigen die in strijd zijn met EU-voorschriften. ‘Doorwerking’ van een verdrag, zoals het EG-verdrag, houdt in dat de nationale wetgever is gebonden. Indirect is dat uiteraard voor de burgers van de aangesloten staten van belang. Zou een nationale wetgever toch een met de EU strijdige wet uitvaardigen, dan mist die wet rechtskracht. Sommige bepalingen van dat verdrag hebben rechtstreekse werking voor de burgers en het bedrijfsleven. Dit houdt in dat burgers en bedrijven zich rechtstreeks op deze bepalingen kunnen beroepen. Een verdrag dat voor inkopers belangrijk is, is het Weens Koopverdrag. Dat is een zelfstandige privaatrechtelijke regeling van internationale overeenkomsten betreffende koop en verkoop van roerende zaken. © NEVI pag.: 4 van 4 code: INP-CON-kre-012-bl.doc versie 1 Rangorde van rechtsbronnen Het komt nogal eens voor dat de rechtsvoorschriften van de diverse instanties (internationale instellingen, nationale wetgever, lokale wetgevers en andere) met elkaar onverenigbaar zijn. De vraag rijst dan welke van de met elkaar strijdige regels de rechter moet toepassen. Of negatief geformuleerd: welke regel(s) moet hij onverbindend verklaren? Dat wil zeggen: ongeldig verklaren en bij zijn beslissing buiten beschouwing laten. De wetgever heeft daartoe drie voorrangsregels opgesteld. Regel 1: hoog gaat voor laag (lex superior derogat legi inferiori) Het hoogst op de ranglijst staan de zelfwerkende bepalingen uit verdragen. Daarvoor moet elke andere regeling wijken, zelfs de Grondwet. Ook de verordeningen van supranationale organen, zoals de EU, gaan boven de nationale wetgeving. Daarna komt de rangorde binnen de nationale wetgeving. Regel 2: jong gaat voor oud (lex posterior derogat legi priori) Zijn regelingen gelijk in rang, dan geldt dat de oude regeling ruimte moet maken voor de nieuwe. Het is immers aannemelijk dat een wetgever bij het uitvaardigen van een nieuwe bepaling stilzwijgend de oude terzijde heeft geschoven. Regel 3: bijzonder gaat voor algemeen (lex specialis derogat legi generali) Een regeling die in het bijzonder voor ‘bepaalde situaties’ geldt, gaat boven de algemene bepalingen die op het geval van toepassing zijn. praktijkvoorbeeld De koopovereenkomst is inhoudelijk geregeld in artt. 7:1 e.v. BW. Koopt men echter ‘aan de deur’, dan zijn de bepalingen van een bijzondere regeling automatisch van toepassing, namelijk die van de Colportagewet.