Hoorcollege 9, Effectenrecht I, 26 november 2014 SNS Reaal NV De SNS Bank is zelf niet failliet gegaan, de groep is in de problemen gekomen. In plaats van de bank failliet te laten gaan hebben we gekeken hoe we de kosten voor de samenleving zo gering mogelijk konden houden. De SNS bleek een hele grote bank te zijn, systeemrelevant. Dit betekende dat er nog wel keuzes waren voor de toezichthouder en het Ministerie van Financiën. Een keuzemogelijkheid was om de instelling failliet te laten gaan volgens het normale insolventierecht en de curator de boedel laten liquideren. Dan wordt er gekeken wat er onderling binnen de groep rechtspersonen verschuldigd is en vervolgens wordt gekeken wat er aan de gewone crediteuren, achtergestelde crediteuren en aandeelhouders kan worden uitgekeerd. Dat duurt rond de 5-10 jaar. In de jaren 80 zijn een aantal kleine banken failliet gegaan en deze faillissementen lopen nog steeds. In de DSB-zaak is ervoor gekozen om de bank binnen de groep wel failliet te laten gaan. Er worden op dit moment uitkeringen gedaan uit de boedel en dat loopt erg goed. Curatoren zeggen dat ze vermoedelijk iedereen kunnen uitkeren die een gewone vordering heeft. Dat is vreemd, binnen een normale commerciële onderneming is het eigenlijk nooit mogelijk om uit te keren aan concurrente crediteuren, laat staan aan achtergestelde crediteuren en aandeelhouders. Bij SNS is de keuze gemaakt om het niet via het normale faillissementsrecht te doen omdat dit onbetaalbaar was voor de Nederlandse samenleving. Dit college gaan we kijken hoe ze er bij SNS achter kwamen dat er iets mis was, hoe de afweging wordt gemaakt of iets systeemrelevant is en op welke manier je omgaat met een instelling die in grote problemen verkeert. Tevens gaan we kijken naar de consequenties voor particulieren en klein/midden/grote ondernemingen. Achtergrond SNS SNS is een redelijk recente creatie en komt voort uit een aantal oude rechtspersonen. Een aantal kleine spaarbanken en verzekeraars zijn met elkaar gaan fuseren. Die fusiegolf kwam gedeeltelijk door de concurrentie, de dienstverlening moest beter worden om te kunnen blijven concurreren. De fusiegolf resulteerde in 2 groepen; verzekeringsgroep Reaal en bankengroep SNS. Deze 2 fuseerden later tot SNS Reaal. De groep is een interessant fenomeen, want iedereen denkt meteen aan SNS Reaal. De groep bestaat uit een Holding en een hele serie rechtspersonen. Daar zijn diverse redenen voor zoals aansprakelijkheid en fiscaal. Vanuit de financiële hoek zijn er ook eisen; het verzekeringsbedrijf en bankenbedrijf moeten in verschillende rechtspersonen worden ondergebracht. Tevens mag een bank alleen verzekeringen verkopen namens een verzekeraar, een soort bemiddeling. Verzekeraars mogen verschillende soorten verzekeringen niet tegelijkertijd aanbieden, een levensverzekeraar mag bijvoorbeeld geen brandverzekering aanbieden. Dit moet in aparte rechtspersonen worden ondergebracht. Dit vanwege de verschillende profielen die de bedrijven hebben, je wilt niet dat een verzekeraar onverwacht veel moet uitkeren in een bepaalde verzekeringstak waardoor hij niet kan uitbetalen op de andere verzekeringen. SNS heeft een holdingstructuur. De bovenste entiteit heet SNS Reaal NV. Die entiteit heeft geen bank en verzekeringsvergunning, is een normale rechtspersoon en heeft uit dien hoofde geen aparte status. Wel had het door de fusies toestemming van DNB en Verzekeringskamer gekregen om eigenaar te zijn van al die banken en verzekeraars. De bestuurders van de holding gingen door met het overnemen van verzekeraars. Dit kon eenvoudig, er waren een aantal buitenlandse verzekeraars die in Nederland dochters hadden opgericht die ze graag wilden verkopen. De markt werd steeds concurrerender en de winstmarges kwamen onder druk te staan. Op deze manier werd de verzekeringstak van SNS Reaal steeds groter. SNS Reaal kreeg hierna kritiek dat ze niet voldoende waren gediversifieerd. Verliezen in de ene tak konden op deze manier onvoldoende worden opgevangen door andere takken. SNS Reaal was het hier mee eens en ging op zoek naar een andere tak van sport. Dit vonden ze in het Bouwfonds, bestaande uit commercieel vastgoed en eigendom van ABN Amro. SNS Reaal kocht dit van ABN Amro en het leverde in hun ogen voordeel op omdat het in de conjunctuur het tegenovergestelde deed van de andere takken die ze bezaten, ook al wisten ze helemaal niet hoe deze tak van sport in elkaar zat. Een tijd ging dit bijzonder goed en er was geen vuiltje aan de lucht voor zover ze op dat moment wisten. Later ontstonden er problemen in de verzekeringen en commercial property tak. Net als bij alle andere verzekeraars in Nederland was er door de concurrentieslag een innovatiegolf gekomen en waren er allerlei producten bedacht die lucratief konden worden verkocht. Dit waren vaak complexe producten waarin veel overeenkomsten door elkaar werden geweven. Beleggingen werden gecombineerd met levensverzekeringen en leningen die tegen hoge provisies werden verkocht aan cliënten. Dit liep al een tijd niet goed maar omdat de beurskoersen opliepen konden de daarmee behaalde winsten de kosten dekken die werden doorberekend aan klanten. Tijdens de kredietcrisis gingen de beurskoersen omlaag en dat betekende dat degenen die dit soort producten hadden gekocht enorme verliezen gingen leiden. Ineens moesten ze de kosten van het beleggingsverlies dragen, de lening die ze hadden afgesloten gaan terugbetalen en daarnaast premies blijven betalen. Dit zijn allemaal zaken die tegelijkertijd speelden en betekende dat alle verzekeraars in Nederland die dit soort polissen hadden verkocht hun klanten tegen zich in het geweer kregen. Onder andere door deze problematiek was de verzekeringstak geen winstpost meer maar een afschrijvingspost. Er moesten verliezen worden genomen indien mensen niet in staat waren om hun leningen en premies terug te betalen. Ondanks dat deze verplichtingen in de overeenkomsten waren opgenomen betekende dit niet dat de verzekeraars voldoende hadden gedaan, er waren namelijk informatieverplichtingen voor de klant volgens het toezichtsrecht. Dat betekende onder meer dat dit type product helemaal niet aan dit type klant had mogen worden verkocht en dat er geen leningen hadden mogen worden verstrekt als degene al veel leningen had. Als de klant de overeenkomst niet begrijpt dan had die überhaupt niet aan de klant verkocht mogen worden. Er waren een aantal redenen waarom verzekeraars er slechter uit kwamen dan de klanten. De klanten waren ook als naïef te bestempelen maar de verkopers en verzekeraars zaten zelf erg verkeerd. Grof gezegd was dit het probleem in de verzekeringstak wat ervoor zorgde dat de verliezen van de verzekeraars al het vet uit de balansen van de groep hadden weggeteerd. Tegelijkertijd ging het mis in de commercial property tak. Dat had een aantal redenen. In ieder geval moet je nooit iets kopen wat je niet begrijpt, dit geldt zowel voor klanten als financiële instellingen zelf. In plaats van diversifiëren en expertise inkopen hebben ze de commercial property tak overgelaten aan een paar mensen die de commercial property portefeuille mochten beheren. In beginsel zou dat kunnen maar dan moet je dat wel controleren. Ze wisten dat er een aantal rare dingen in de portefeuille zaten, er waren zelfs een aantal projecten achtergebleven bij de ABN Amro omdat daar waarschijnlijk fraude in was gepleegd door dezelfde mensen die nu meekwamen naar SNS. SNS had ook nieuwe mensen aangesteld maar dit collectief bleek elkaar niet beter te controleren. De stelling is dat die mensen met name probeerden om elkaar veel geld toe te spelen, dat ligt nu voor de rechter. Het was een samenwerkingsverband tussen een aantal mensen van de SNS en commerciële vastgoedhandelaren. Dit leidde ertoe dat de SNS een aantal extreme verliesposten in de portefeuille had zitten. Een ander deel was pure pech, het bouwfonds had voor de crisis een aantal bouwprojecten in Spanje en de VS goedkoop ingekocht. Juist deze twee landen waren voor commercieel vastgoed the pit of doom. De waarde voor shoppingmalls in de midwest kelderde significant aan het begin van de crisis. Alles bij elkaar betekende het dat de financiële boekhouding van SNS geleidelijk aan toonde dat er problemen waren. Die boekhouding heeft een aantal componenten. Eerst is er de vennootschappelijke boekhouding zoals het jaarverslag. Daarnaast zijn er een hele serie aan extra eisen over informatiestromen die de Wft aan banken en verzekeraars oplegt naar de toezichthouder toe. SNS Reaal was inmiddels beursgenoteerd en dat brengt verplichtingen met zich mee zoals de informatiestroom naar huidige en toekomstige potentiele investeerders in de vorm van prospectussen, updates en doorlopende transparantieverplichtingen. De informatiestroom naar het beleggend publiek leidde ertoe dat de beurskoers onder druk kwam te staan omdat er roddels waren in de markt dat de toezichthouder steeds meer zorgen had. Zelfs nadat in 2008 een eerste vorm van staatssteun, 750 miljoen, aan SNS Reaal was gegeven bleven deze roddels aanwezig. 750 miljoen klinkt als veel geld maar is het laagste bedrag wat in de vorm van staatssteun aan de 3 grote banken is gegeven en het is ook terugbetaald. De roddels in de markt gingen over het feit dat er meer aan de hand was. Iedereen zag dat de commercial vastgoed waarde in Spanje en de VS bleef dalen wat de beurskoers onder druk zette. Uiteindelijk bleek dat de toezichthouder inderdaad met allerlei dingen bezig was. Een van de redenen waarom er niet eerder in is gegrepen is omdat staatssteun aan banken op dat moment niet populair was in Nederland. Het was in politiek Den Haag niet populair om vlot orde op zaken te stellen. De klassieke oplossing die de politiek koos was het instellen van een onderzoekscommissie; Project Mercurius. Deze groep heeft 1,5 jaar bestaan en bestond uit het Ministerie van Financiën en DNB waar mensen uit de verzekering en banken wereld in zaten. Zij bekeken de zaken en oefenden druk uit op het zittende bestuur van SNS. Het zittende bestuur was niet het bestuur wat zelf de overnames had gedaan maar had wel de taak om orde op zaken te stellen. Op een aantal vlakken ging dit heel redelijk en op een aantal vlakken niet. Bij SNS Property werkte de markt niet mee en werden de mensen die op het project zaten nog steeds niet echt gecontroleerd. Alle andere aspecten werden wel beter opgepakt om de kosten te beheersen en de crisis te overleven. De crisis duurde echter maar door waardoor er geen mogelijkheid was om naar de beurs te gaan om nieuwe aandelen uit te geven en kapitaal aan te trekken. Daarna raakte alles in een stroomversnelling en er wordt verschillend over gedacht waar dit door kwam. Het is mogelijk dat de SNS zelf al dacht dat het mis ging. Ook vond de toezichthouder dat het tijd was om wat te gaan doen en de accountant wilde niet meer verklaren dat SNS een onderneming was die in continuïteit was. Dat is zeer belangrijk, de accountant moet verklaren dat het jaarverslag correct gebaseerd is op waarderingen die hebben plaatsgevonden op basis van de aanname dat de onderneming goed functioneert en kan blijven functioneren, kortom dat het levensvatbaar is. Als de onderneming niet meer levensvatbaar is dan moet alles op liquidatiebasis worden gewaardeerd. Dat betekent dat alles aan eigendommen op de balans van de instelling plotseling gewaardeerd moet worden naar de liquidatiewaarde. Dat is een hele andere vorm van waardering en als de accountant zou weigeren om het jaarverslag goed te keuren dan zou er paniek ontstaan in de markt. Als de accountant objectief op liquidatiebasis zou waarderen dan zou dat betekenen dat er een heel groot gat in de balans kwam. Deze combinatie van dingen zou betekenen dat het echt mis was. Hierna werd er wat onderhandeld met potentiele investeerders die in vroeg stadium al afhaakten. Er waren 3 grote financiële instellingen in Nederland die na lichte druk van de toezichthouder en de politiek bereid waren om met samen tegelijkertijd een klein belang te nemen in SNS waardoor er weer kapitaal zou zijn. Dit is echter tegengehouden door de commissie. Drie jaar geleden was toegestaan dat er staatssteun aan ING en ABN Amro werd verleend waarbij een van de voorwaarden was dat er geen overnames mochten worden gedaan om het aandeel in de hoofdmarkt te vergroten. De commissie stemde daarom niet in met deze oplossing. Verder was er een commerciële investeerder die opkoopt tegen afbraakprijzen. Dat zijn investeerders die bereid zijn om al hun management aandacht en geld er in te stoppen maar willen wel garanties krijgen van de verkoper. Dat zou betekenen dat de Nederlandse staat garanties af zou moeten geven en het voor een lage prijs zou worden verkocht. Uiteindelijk kwam er geen oplossing omdat beide partijen ver uiteen lagen, het Ministerie van Financiën vond dat ze het beter zelf konden overnemen dan om het aan een investeerder te verkopen. Er waren hierna nog steeds 2 mogelijkheden. Na 1,5 jaar zegt DNB dat er nu toch echt iets moet gebeuren en vraagt aan de SNS of ze binnen 4 dagen ervoor kunnen zorgen dat hun vermogen voldoende is aangevuld zodat de levensvatbaarheid gewaarborgd is. Alle private investeerders waren op dat moment al afgehaakt dus SNS zat in een situatie dat de toezichthouder iets eiste anders zou er wat gebeuren. Dat kunnen een aantal dingen zijn. Het kan een zogeheten noodregeling zijn, dat is een specifieke surseance van betaling toegespitst op banken en verzekeraars en is opgenomen in de Wft. Vaak is dat een noodregeling om een neutrale bewindvoerder de boeken te laten bekijken en te bepalen of hij door wil gaan of wil stoppen met de onderneming. Doorgaans eindigt dat in een faillissement en dan ben je zo 15-20 jaar bezig met de liquidatie en uitbetaling van de crediteuren en aandeelhouders. Daarbij hoort dat het depositogarantiestelsel tot uitkering komt. Voorheen was dat een overeenkomst tussen de banken en DNB, tegenwoordig is dat vastgelegd in de Wft. Dit houdt in dat iedereen die geen enorm groot bedrijf is recht heeft op een gegarandeerde uitbetaling op redelijk korte termijn van 100.000 euro per persoon per bank. De SNS had 3/4 banken, waarvan de SNS de grootste was. Als mensen bij 2 verschillende SNS banken 100.000 euro hadden staan moest aan hen 200.000 euro worden uitgekeerd per persoon. DNB had berekend dat dit ongeveer 30 miljard zou gaan kosten, dat was het bedrag aan spaargeld wat op de banken stond en binnen afzienbare tijd zou moeten worden uitgekeerd. Dit kan worden voorgeschoten door DNB maar ook voor DNB is dit een groot bedrag. Vervolgens moet het worden opgehaald bij de andere banken die in Nederland zijn gevestigd en nog functioneren maar voor die banken is het ook een groot bedrag. Het vervelende was dat ze er op dat moment vanuit gingen dat de boedel van SNS geliquideerd zou worden en er een verlies van 5 miljard zou zijn. Dat was evenveel als de staatsteun die 2 andere banken hadden gekregen, dat is veel geld. Een van de angsten was dat dit het uitlenend vermogen van de banken aan de samenleving verder zou beperken. Al deze factoren leidde ertoe dat DNB en het Ministerie van Financiën vonden dat SNS Reaal een systeemrelevante bank was. Dan zijn er een aantal opties die mogelijk zijn door een eerdere wijziging van de Wft, de interventiewet. DNB kon een aantal dingen doen bij de vergunning houdende instelling, hier de bank en de verzekeraar. Het Ministerie van Financiën had daarnaast wat extra middelen zoals het treffen van voorlopige voorzieningen en het bevriezen van bepaalde dingen. Belangrijker was het onteigeningsinstrument, dat kon bij de holding in worden gezet. Ook al stond de holding op zichzelf niet onder toezicht, indirect was dat wel het geval door middel van al die dochtervennootschappen, de aandeelhouders van de holding konden worden onteigend. Die keuze werd uiteindelijk gemaakt. Niet alleen de aandeelhouders maar ook alle achtergestelde obligatiehouders etc., iedereen die een claim had op SNS bank en SNS Reaal werd onteigend. Onteigening is een instrument wat veel wordt toegepast in landen in Latijns Amerika. Dat zijn landen waar de rechtsbescherming niet zo goed is geregeld. In Argentinië zijn bijvoorbeeld wat Spaanse instellingen onteigend in de oliesector omdat mensen vonden dat daar te veel winst/misbruik werd gemaakt. In Nederland is er ook in dit soort noodsituaties rechtsbescherming. Dat is onder meer afkomstig van algemene beginselen van behoorlijk bestuur, EU wetgeving en mensenrechtenverdragen. Die regels bepalen dat onteigening alleen mogelijk is als de wet die mogelijkheid al geeft. Dat was hier net een jaar het geval. Als het kan dan moet er wel een schadevergoeding worden betaald en moet de procedure netjes worden doorlopen. Voor de onteigening zelf is een spoedprocedure, je wil niet dat de onteigening van een grote bancaire instelling lang duurt waardoor men lang in onzekerheid verkeert. Die procedure loopt in Nederland via de Raad van State en er kan binnen 1 week bezwaar tegen worden gemaakt. Dat is ook gedaan en de Raad van State oordeelde dat de onteigening legaal was. In de hoofdprocedure komt aan de orde dat er een schadevergoeding moet worden betaald en de minister moet een aanbod doen om de waarde van de onteigende stukken te betalen. De reden daarvoor is dat je ongestoord je eigendom (property) mag hebben. Property is in dit geval aandelen bezit en bedrijf etc. Daar wordt nu over geprocedeerd. De OK heeft een voorlopige beschikking genomen en geconcludeerd dat het aanbod van de minister dat alles 0 waard is van tafel kan worden geveegd en dat er een onderzoek moet komen wat de waarde is. Dan moet worden gekeken wie moeten worden uitbetaald, achtergestelde obligatiehouders, aandeelhouders, schuldeisers etc. Daar is nu bij de HR een beroep tegen ingesteld en de A-G heeft conclusie genomen waarin hij zegt dat een aantal klachten gegrond zijn en dat er opnieuw moet worden gekeken hoe de waardebepaling precies moet worden vastgesteld zodat er een onderzoek naar de waardebepaling kan plaatsvinden. Het gaat nog een tijd duren. Positief is wel dat de rekeninghouders van dit alles vrijwel niets hebben gemerkt en dat de SNS nog steeds functioneert met de Staat als eigenaar. Bankentoezicht Er zijn diverse redenen waarom een bank belangrijk is en er van bovenaf toezicht op moet zijn. Meneer Theissen vindt dat toezicht op banken een van de beschermingsmuren om financiële instellingen is waardoor er zowel ondernemingsrechtelijk als financieel rechtelijk dingen kunnen worden gedaan bij dit type instellingen. Maar naast deze instellingen zijn er ook andere grote ondernemingen die zijn gered door middel van staatsteun. In Duitsland is een grote rederij gered en in Amerika een grote Autofabriek en een hedgefund. Dat zijn geen financiële instellingen maar wel zeer grote ondernemingen die een grote hoeveelheid werknemers aan de gang houden in die bepaalde tak van de industrie. Mede gelet op de leveranciers en iedereen die daar diensten en goederen aan verkoopt. Op dat soort bedrijven is geen toezicht in Nederland, op banken wel. Voornamelijk door de politiek is besloten dat banken in een groep vallen die extra moeten worden beschermd naast het ondernemingsrecht. In Nederland is het ondernemingsrecht al stakeholder georiënteerd waardoor veel partijen mee mogen praten. Een depositohouder of midden/klein bedrijf komen daar eigenlijk niet aan bod en er zijn veel mensen afhankelijk van de directe dienstverlening van dit soort financiële instellingen. Indirect is de afhankelijkheid nog veel groter, iedereen is afhankelijk van de Nederlandse economie en banken pompen geld heen en weer in onze samenleving. We hebben ons heel afhankelijk gemaakt en dat betekent dat elke politicus die beslissingen neemt vaak zal zeggen dat er meer toezicht moet worden gehouden. Als een bank failliet gaat dan krimpt de economie en een politicus die daarvoor verantwoordelijk is zal dat niet snel laten gebeuren. In IJsland zijn de 3 grootste banken in een keer failliet gegaan en dat was een enorme aanslag op hun economie. Dat is iets wat een politicus niet wil als hij daarvoor verantwoordelijk is. Die zal proberen om meer te controleren en meer in te grijpen zelfs als ze weten dat het mogelijk ongewenste neveneffecten heeft waardoor banken wellicht nog meer macht krijgen. Wet financieel toezicht De Wft is een extreem gecompliceerde wet en wordt steeds uitgebreider door alle Europese wetgeving. De basisstructuur is goed bedacht maar werkt niet altijd. Het Ministerie van Financiën had 10 jaar geleden een groot project bedacht waarbij alle specialistische wetten die over banken en verzekeraars gaan in 1 grote wet worden verzameld. Deze wet zou er voor gaan zorgen dat gelijke gevallen van verschillende instellingen gelijk zouden worden behandeld en dat alles in deze wet te vinden zou zijn. Vanaf het begin was hier veel kritiek op. Banken en verzekeraars werden vaak ongelijk behandeld, niet iedereen vond dat erg en er waren goede redenen om financiële instellingen verschillend te behandelen. Het grote voordeel was dat er bepalingen waren die alleen voor banken golden of alleen voor verzekeraars. Nu is alles op een grote hoop gegooid en werk je met andere definities. De Wft bestaat uit 6 boeken. In boek 6 zou het toezichtsysteem worden ingericht, dat is niet gebeurt. Boek 6 wordt nu gebruikt om het onteigeningsinstrument van de Nederlandse staat in op te nemen. In boek 3 staan regels die alleen DNB kan toepassen om te handhaven. Dit zijn eisen die gericht zijn op het gezond houden van een financiële instelling. Alle andere instrumenten staan in boek 1 evenals de definities en algemene regels. Daar staat in wie wat doet en wat de instrumenten zijn die door DNB en AFM mogen worden gebruikt. Daar staat bijvoorbeeld een informatieverplichting in en de mogelijkheid tot het opleggen van boetes en dwangsommen. Boek 2 gaat over markten, dat is eigenlijk de eerste levensfase van financiële instellingen. Je mag dingen gaan doen op de financiële markten als je daar toestemming voor hebt, die toestemming is bijna altijd in de vorm van een vergunning. Daarvoor moet je een business plan hebben waar een compliance officer aanwezig is, rapportageverplichtingen etc. Van te voren wordt getest of een bank een bank is. Een beleggingsinstelling heeft een vergunning van de AFM nodig en een bank een vergunning van DNB. Als het belangrijk is dat op gedrag wordt getoetst, dan is het toebedeeld aan de AFM. In boek 4 en 5 staan gedragsregels. Boek 4 omschrijft hoe je je dient te gedragen tegenover je cliënt, degene waarmee je een contract hebt. Er staan normen in met betrekking tot overfinanciering, niet terug kunnen betalen en verplichtingen over het inwinnen van informatie over het gedrag van de cliënt. Kort gezegd staat er in dat een financiële instelling alleen een contract met een cliënt mag aangaan als dat in het belang van de cliënt is. Dat gaat best ver en beperkt de contractsvrijheid. Banken dienen zich van allerlei informatie van de cliënt te vergewissen zodat zij de cliënt niet in problemen brengen. Boek 5 geeft regels over de bank in relatie tot andere partijen op de financiële markten. Dit gaat met name over beleggingsopdrachten die ze voor zichzelf of cliënten uitvoeren, anti-misbruik en insider information. Naast deze boeken gelden er veel Europese regels. Er wordt steeds meer geharmoniseerd, de financiële markt is een van de speerpunten van de Europese single market om een breed toegankelijke goed functionerende single markt te organiseren waar EU burgers veilig zaken kunnen doen. De Wft bestaat grotendeels uit richtlijnen die in nationale wetgeving zijn omgezet, tegenwoordig worden steeds meer regels in verordeningen uitgebracht. Boek 3 is nu 11 maanden van toepassing en daarin worden aan banken eisen gesteld zoals hoeveel kapitaal ze moeten houden, hoe ze hun interne organisatie op orde moeten hebben, hoe ze moeten berekenen dat ze nog steeds solvabel zijn en dat ze buffers moeten hebben voor de risico's die ze lopen in het dagelijks bestaan zodat ze daadwerkelijk langer kunnen overleven. Dit is vastgelegd in een verordening. Wat op Europees niveau in richtlijnen en verordeningen is neergelegd is op wereldniveau in de basisakkoorden vastgelegd. Daar zitten toezichthouders in die rapporteren aan de G20. Het is geen verdrag en dus niet bindend maar slechts een morele leidraad voor westerse kapitalistische landen en samenlevingen in brede zin. Eigenlijk zijn deze akkoorden door de EU vertaald in richtlijnen en verordeningen en grotendeels neergelegd in regels die rechtstreeks in Nederland werken. De laatste jaren is er een grote hoeveelheid verzwaringen aangebracht in de eisen die aan banken worden gesteld, met name over hoeveel meer kapitaal en buffers ze aan moeten houden. Veel van die eisen gelden op dit moment nog niet, staan wel in de verordening maar worden de komende jaren ingevoerd. Pas in 2022 moeten alle banken aan de zwaardere kapitaalseisen voldoen. Er wordt nu al wel veel gedaan om dat voor te bereiden maar het is officieel nog niet van kracht. Dat is gedeeltelijk maar goed ook want veel banken zouden er nu niet aan kunnen voldoen. Wel worden er al stresstest uitgevoerd in Europa, dat heet de asset quality review. Dit is omdat de controle op banken overgaat naar de ECB en er moet worden gekeken of de banken hun cijfers op een eerlijke manier hebben opgesteld. Dat is van belang omdat de eisen voor soliditeit van banken in boek 3 zeggen dat je altijd moet voldoen aan onder andere de solvabiliteitsratio. De solvabiliteitsratio is een hele oude ratio die in de lidstaten op een andere manier werd ingevuld. De standaarden waaronder accountants en juristen in de lidstaten werkten waren niet overal hetzelfde. Hoe kom je er achter of een lening aan een student waarde heeft? Moet je de lening integraal afschrijven als een afbetaling op de lening een eerste keer niet wordt voldaan, bij de tweede keer of pas als de betalingsachterstand 6 of 12 maanden is? Dit verschilde per lidstaat. Iedere lidstaat keek anders naar de waardering van onroerend goed, financiële instrumenten en assets op de balans. De ECB wilde graag het toezicht op de banken overnemen maar wel onder een aantal voorwaarden. Een daarvan was dat de ECB er zeker van wilde zijn dat de assets en activa op de balansen van de banken op een goede manier was gewaardeerd. Dan zijn de banken die aan hen rapporteren ook inderdaad naar de maatstaven van de ECB solvabel en niet slechts naar de lokale maatstaven. Een groot deel van de Europese banken heeft die stresstest goed doorstaan. Een aantal moesten nieuwe aandelen uitgeven of op een andere manier aan extra kapitaal komen door bijvoorbeeld hun winsten te behouden om financiële buffers aan te vullen. Dat betekent dat de lidstaten zelf verantwoordelijk waren dat er voldoende buffers waren bij de banken op het moment dat de ECB het toezicht overnam. Dat leidde tot de SSM verordening. Voortaan mag de ECB alle maatregelen nemen richting banken, bij het lopende toezicht is DNB nog steeds betrokken. Voor de grote instellingen heeft de ECB teams waar DNB bij betrokken wordt. Voor kleine banken die geen onderdeel maken van een groep systeemrelevante banken is DNB nog steeds zelfstandig. Als je wilt weten wie verantwoordelijk is voor de bank moet je in boek 1 Wft kijken, voor kwesties omtrent vergunningen en specifieke bepalingen moet je in boek 2 kijken. Boek 3 stelt eisen omtrent het kapitaal en de risico's. Boek 4 is relevant wat betreft de woekerpolis affaire en de manier waarop de schadevergoedingen geleidelijk worden betaald en de nog lopende procedures. De woekerpolis affaire is nog steeds relevant voor de vraag wat de onteigende verzekeraars gaan doen. Zolang de woekerpolis affaire nog boven hun hoofd hangt moeten zij in hun prospectus vermelden dat de verzekeraar die naar de beurs wordt gebracht behoorlijke risico's met zich mee kan brengen omdat er nog schadevergoedingen moeten worden betaald. Staatsteun bepalingen Als je een instelling wilt redden omdat deze bijvoorbeeld systeemrelevant is, dan zijn er een aantal mogelijkheden in de Wft opgenomen. Er is de mogelijkheid voor de staat om een openbaar bod uit te brengen op de bank. Ook kan er een emissie van aandelen plaatsvinden waar de staat zich dan voor heeft ingeschreven. Daarbij kunnen bestaande aandeelhouders ook hun aandelen aanbieden. Al deze dingen kosten tijd, er dienen prospectussen te worden opgesteld, procedures moeten worden doorlopen voor inschrijvingen etc. Het onteigeningsinstrument is het eenvoudigste en de snelste manier om er een eind aan te maken. Het nadeel van dit soort crisis instrumenten is dat het per definitie niet op marktvoorwaarden gebeurt. Als je een openbaar bod uitschrijft kan je kijken wat de markt er voor wil betalen en dan kan dat op normale commerciële voorwaarden. Bij onteigening is dat nooit zo en moet er een schadevergoeding worden betaald. Daarna moet er nog nieuw kapitaal in de verzekeraar/bank worden gestopt om de reden van ingrijpen te kunnen oplossen. Dit betekent dat er een nieuwe kapitaalinjectie plaats zal vinden die door de enig aandeelhouder zal worden gedaan of er komen nieuwe leningsovereenkomsten/liquiditeitsfaciliteiten waarin een lening wordt gegeven aan een dochter van de Nederlandse staat. Dit gaat vaak niet onder marktconforme voorwaarden en is dan staatssteun. Als een lidstaat van de EU kapitaal/lening geeft op niet marktconforme voorwaarden dan is dat staatssteun en is voorafgaand toestemming van de Europese Commissie nodig. Er zijn vaak strikte voorwaarden aan verbonden. Zo mag de ontvanger van staatssteun geen marktleider zijn en mag zijn marktpositie niet positiever worden dan zijn directe concurrenten. Banken zijn opvallend vaak betrokken bij financiële crisissen. Een aantal van de crisissen zijn ontstaan doordat de staat teveel had geleend en al hun banken had gedwongen om staatsobligaties te kopen. Als de staat dan niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen gaat automatisch de hele bankensector om. Die wisselwerking gaat beide kanten op. Bij de huidige crisis valt op dat banken de laatste jaren veel groter zijn geworden en dat ze eigenlijk altijd betrokken zijn bij een crisis. Daardoor wordt het steeds belangrijker hoe we daar mee omgaan en hoe we weer van de crisis afkomen. Op dit moment komen we niet van de crisis in Europa af onder meer omdat er wisselwerking is tussen staatsobligaties en lokale banken die daar veel in hebben belegd. In de praktijk blijkt dat banken dit op licht aandringen van het lokale ministerie van financiën en de lokale toezichthouder doen. Als het dus niet goed gaat met de bank, dan gaat het niet goed met de staat en als het niet goed gaat met de staat hebben de banken automatisch een slecht vooruitzicht. Om aan dit soort loops een einde te maken zijn ze in Europa bezig met het maken van een bankenunie. Veel lidstaten waren niet in staat om deze loop tegen te gaan. Wie moeten er eigenlijk worden beschermd als we het hebben over een bankenunie, een pensioenfonds of een student? Als een pensioenfonds omvalt zitten veel mensen zonder pensioeninkomen. Als je naar het dagelijkse bankentoezicht kijkt zie je dat geen van de groepen belangrijk wordt gevonden. Bankentoezicht kijkt vooral naar degenen die een risico vormen voor de bank. In de praktijk worden studenten in een faillissementssituatie beschermd omdat het vermogen van een student vaak ruim binnen de grens van het depositogarantiestelsel valt. Er komt een nieuw garantiestelsel aan wat een vereenvoudiging van de bestaande regeling is. De Europese richtlijn zal vanaf 2015 tot en met 2019 geleidelijk in werking treden. Dit betekent dat de groep studenten beschermd zal blijven en de wachttijd op het geld verkort zal worden. Er wordt vooral gekeken of je een risico bent voor de levensvatbaarheid van de bank. Het pensioenfonds is een financiële instelling, gedacht wordt dat een pensioenfonds zijn eigen boontjes kan doppen in een gelijke verhouding met de instelling waar ze bankieren. Als zij 2 miljoen bij 1 bank hebben geparkeerd hebben ze pech, dan hadden ze dat maar beter moeten verspreiden. Alleen als bij liquidatie blijkt dat alle concurrente schuldeisers terug kunnen worden betaald krijgen zij hun geld terug. Het risico is veel groter als er staatssteun nodig is voor het redden van de instelling. Dan dienen ze alles van die 2 miljoen af te schrijven. Ook in het nieuwe depositogarantiestelsel worden ze niet beschermd. Er zijn een paar uitzonderingen voor kleine pensioenfondsen die er wel onder zouden kunnen vallen maar zeker de grote bedrijven worden in de toekomst niet beschermd, middelgrote bedrijven wel. Er zijn veel redenen voor het beschermen van banken, de voornaamste reden is om het publiek te beschermen en economische stabiliteit. Hoorcollege 10, Effectenrecht II, 3 december 2014 Het eerste onderwerp van dit college gaat over koersgevoelige informatie. Koersgevoelige informatie is hetzelfde als voorwetenschap. Als een uitgevende instelling koersgevoelige informatie heeft en die informatie bij openbaarmaking invloed kan hebben op de beurskoers, dan is er een verplichting om die informatie meteen openbaar te maken. Het tweede onderwerp gaat over het verbod tot handelen met voorwetenschap en het doorgeven van voorwetenschap aan een ander. Het derde onderwerp van dit college is het verbod op marktmanipulatie. Marktmanipulatie mag geen oneigenlijke invloed hebben op de koers van een aandeel of financieel instrument. Deze onderwerpen vallen onder de noemer marktmisbruik. Marktmisbruik in Nederland In Nederland zijn verschillende marktmisbruikzaken geweest die met name betrekking hebben op te late openbaarmaking van koersgevoelige informatie. Bij het openbaar bod van Danone op Numico waren de directies met elkaar in gesprek en liep de marktwaarde van het aandeel snel op. De AFM vroeg de directie hierna om een verklaring. De directie bracht een persbericht naar buiten dat de partijen overeenstemming hadden bereikt en er een openbaar bod zal volgen. Dat was te laat waardoor Numico een boete kreeg opgelegd van de AFM. De boete zelf is niet zo hoog maar het geeft aan dat je de markt niet goed hebt geïnformeerd. Alle personen die gehandeld hebben terwijl de markt niet goed was geïnformeerd kunnen zeggen dat zij voor een verkeerde prijs hebben gekocht/verkocht wat kan resulteren in claims jegens de onderneming. Een vergelijkbaar voorbeeld deed zich voor bij Wavin. Wavin kreeg een kapitaalinjectie van CVC die aandelen wilde kopen in Wavin voor een lagere prijs dan de koers via een onderhandse plaatsing. Op een gegeven moment begon de koers van Wavin op te lopen en werd er een persbericht naar buiten gebracht. Dit was te laat volgens de AFM waarna er een boete volgde. Over misbruik van voorwetenschap is regelmatig iets te lezen. Op een zeker moment kun je informatie hebben over een bedrijf wat nog niet bekend is bij de markt. Die informatie zal doorgaans niet relevant zijn maar het kan wel zeer belangrijke informatie zijn. Als je een transactie verricht op basis van die informatie, dan kan je een voordeel behalen. Als je weet dat Grolsch over wordt genomen omdat er een openbaar bod op Grolsch komt dan kan je daar aandelen in nemen. Deze aandelen kan je dan verkopen zodra het nieuws naar buiten is gekomen. Dat is verboden en is misbruik van voorwetenschap. Dit deed zich voor bij Grolsch. SAB Miller was bezig met de overname van Grolsch en er werden voorbereidingen getroffen. De directiesecretaresse van Grolsch had inzicht in wat er gaande was en heeft dit terloops verteld op een verjaardagsfeestje met familie. Uiteindelijk hebben 5 familieleden gehandeld in het aandeel en zij zijn allen vervolgd. Marktmanipulatie is een hele andere vorm van misbruik. Er zijn twee varianten; transactiemanipulatie en informatiemanipulatie. Informatiemanipulatie houdt in dat je een gerucht de wereld in helpt waar een onjuist/misleidend signaal van uitgaat. CEO Homburg zat bij RTL Business Class en zei dat er spoedig een positief bericht zou komen. Dit zorgde ervoor dat de koers omhoog ging. In het bericht stond dat de dividenduitkeringen voor een periode zouden worden gestaakt. Dat betekent dat er te weinig reserves zijn en dat het niet goed gaat met de vennootschap. Deze mededeling bij Business Class van de CEO was verkeerd en werd beboet. Transactiemanipulatie is ingewikkelder. Een goed voorbeeld is IMC, een marketmaker. IMC handelt in instrumenten voor eigen rekening. Zij kopen bijvoorbeeld instrument A en verkopen instrument B. Het bedrijf heeft op 2 beurzen noteringen. Dit zou voor een gelijke prijs moeten zijn. Als dat niet het geval is koopt IMC het ene aandeel en verkoopt het de andere en vice versa. IMC handelde in het fonds Wereldhave en wist dat ABN Amro een stop loss order had ingelegd voor het fonds Wereldhave. Een stop loss order houdt in dat je uit het fonds stapt als het onder een bepaald niveau zakt. ABN Amro had gezegd dat ze een groot pakket aandelen zouden verkopen als de koers onder de 8 euro zou komen. IMC wist dit maar had dit niet mogen weten, Euronext had hen die informatie per ongeluk gegeven. Dit kan je voordeel opleveren door koop orders in te zetten op 7 euro, het aandeel wordt dan gekocht als de koers op 7 euro komt. Op dat moment stond de koers op 10. Vervolgens ga je agressief verkopen waardoor je de koers van 10 naar 8 drukt waarmee je de stop loss order van ABN Amro triggert en de koers nog verder zakt. Als de koers dan op 7 euro staat koop je de aandelen. Voor een dergelijke actie is IMC beboet door de AFM. Sancties/relevantie De AFM kan een boete opleggen van maximaal 4 miljoen per overtreding en 8 miljoen in geval van herhaling. In de praktijk zie je dat de boetebedragen omhoog zijn gegaan. In het begin had je boetes voor marktmisbruik van ongeveer 100.000 euro. Voor een groot bedrijf is dat niets, 4/8 miljoen euro is wel veel geld. In 2016 zullen de boetes nog verder stijgen. De AFM kan ook feitelijk leidinggevenden beboeten. In Amerika zie je dat bedrijven vaak schikken met de toezichthouder/OM, in Nederland kan je wel schikken met het OM maar niet met de AFM. Het gevolg is dat je pas na lang procederen je gelijk kan halen. Een schikkingsmogelijkheid zou ervoor zorgen dat zaken sneller af zijn gelopen, voor beide partijen is een lang proces niet goed. Al deze overtredingen zijn ook economische delicten, je kunt vervolgd worden door het OM. In de praktijk zie je dat individuen vaak door het OM worden vervolgd en dat ondernemingen vaak boetes krijgen. Dit is een tweedeling die voor meneer Nelemans niet helemaal duidelijk is. Vervolging van individuen ziet vaak op handelen met voorwetenschap. Dat is toch een zwaarder vergrijp dan het te laat openbaar maken van informatie. Bij marktmanipulatie zie je dat zowel individuen als ondernemingen worden aangepakt. Boetes zijn belangrijk en de mogelijkheid van een civiele claim is nog belangrijker. Ook is er een publicatieverplichting van de AFM. Als de AFM jou een boete oplegt dan moet de AFM dit in beginsel publiceren. Dan krijg je media aandacht en mogelijk civiele claims achter je aan. Een ondernemer wil het liefste dat de boete niet kenbaar wordt gemaakt. Bij de voorzieningenrechter kan je vragen om schorsing van de publicatie van de boete. Tot 2 jaar geleden was dit een effectief instrument, als de voorzieningenrechter twijfelde over de rechtmatigheid van de opgelegde boete kon de publicatie worden geschorst tot het moment dat de boete niet meer vernietigd kan worden. Oftewel tot het einde van het hoger beroep. Uit strategisch oogpunt is dit fijn voor de onderneming, als de boete stand houdt is de kans op een civiele claim van beleggers na 6 jaar procederen een stuk kleiner. Het is dan vaak niet meer actueel en soms hebben beleggers hun aandelen al verkocht. Tegenwoordig is het zo dat als de Rechtbank Rotterdam in beroep tot de conclusie komt dat de boetes terecht zijn opgelegd, de schorsing vanaf dat moment zal worden opgeheven en zal worden gepubliceerd. Dan maakt het niet meer uit wat er gedurende het hoger beroep bij het CBB gebeurt, alles is immers al bekend. In de praktijk is schorsing nog steeds een belangrijk punt, het effect is alleen minder geworden. Indien je wint bij de Rechtbank Rotterdam, dan loopt de schorsing door tot het hoger beroep bij het CBB. Dan maakt het niet meer zoveel uit of je het hoger beroep wint, als je wint wordt de boete vernietigd, als je verliest is de kans op civiele claims erg klein omdat er al veel tijd is verstreken. Het risico van een civiele claim zal zich met name uiten bij het te laat openbaar maken van koersgevoelige informatie en informatiemanipulatie en niet zozeer bij misbruik van voorwetenschap. Bij te late openbaarmaking misleid je de markt omdat je informatie over koersen niet juist publiceert en zodoende informatie manipuleert waardoor de koers onjuist is. Bij misbruik van voorwetenschap handel je alleen met informatie, daarmee beïnvloed je de koers niet en is de kans op een civiele claim nihil. Openbaarmaking koersgevoelige informatie, art. 5:25i jo. 5:53 Wft Het is een doorlopende verplichting om koersgevoelige informatie onverwijld te publiceren tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden voor uitstel. Er zijn een aantal voorbeelden waarbij beursvennootschappen zijn beboet en civiele claims zijn gevolgd. In de praktijk komt het aan op een drietraps-test. De eerste vraag is of de informatie koersgevoelig is. Zo nee, dan hoeft de informatie niet te worden gepubliceerd. Zo ja, dan ga je door naar de tweede vraag; Is de informatie concreet? Zo nee, dan hoeft de informatie niet te worden gepubliceerd. Zo ja, dan is de vraag of de beursvennootschap mag wachten met het publiceren van de informatie. Daarvoor moet je aan de voorwaarden van uitstel voldoen. Is de informatie koersgevoelig? In de regelgeving staat dat er een significant prijseffect van uit zou moeten kunnen gaan. Het woord prijseffect is niet gedefinieerd en dient uit te worden gelegd. Het gaat niet om het daadwerkelijke effect van de informatie, het is altijd hypothetisch. De beursvennootschap beschikt over informatie en moet beoordelen of die informatie koersgevoelig is door hypothetisch na te denken over wat er met de koers gebeurt na het onthullen van die informatie. Het significante prijseffect criterium is nader ingevuld in een andere richtlijn. De informatie wordt geacht potentieel significant prijseffect te hebben indien een redelijk handelend belegger deze waarschijnlijk zou willen gebruiken om zijn beleggingsbeslissingen ten dele op te baseren. Deze regel helpt ons niet, iedereen wil informatie die nog niet openbaar is. De koersgevoeligheid hangt af van wat voor financieel instrument het is, bijvoorbeeld een aandeel of obligatie. Bij een obligatie gaat het er met name om wat de rentestand is en wat de kredietwaardigheid van de onderneming is. Een obligatie zal dus minder snel koersgevoelig zijn dan een aandeel. Een aandeel zal reageren op het moment dat de verwachtingen over toekomstige dividenduitkeringen anders zijn. De waarde van een aandeel is in feite de optelsom van de toekomstige verwachte dividenduitkeringen. Als een bepaalde onderneming laat blijken dat het heel goed gaat met een onderneming, dan zal dat een positieve invloed hebben. Gaat het slecht, dan zal dit direct een negatieve invloed hebben op de waarde van het aandeel. De AFM heeft een paar voorbeelden van potentiele koersgevoelige informatie genoemd. Dat zijn belangrijke gebeurtenissen in de onderneming; wijziging van het bestuur, overname, inkoop van eigen aandelen, financiële resultaten, afwijken van financiële prognoses die de vennootschap heeft gegeven, rechtszaken en claims. Dit zijn allemaal gebeurtenissen die doorgaans een impact hebben op de vennootschap. Het is niet per definitie zo dat een van deze voorbeelden koersgevoelig is maar je moet op dat moment als directie wel extra alert zijn als je onderbouwt waarom bepaalde informatie wel of niet koersgevoelig is. Overnames zijn bijna altijd koersgevoelig, in ieder geval als het om een openbaar bod gaat. Een openbaar bod is altijd koersgevoelig. Een kleine overname is niet altijd koersgevoelig, als Akzo een kleine overname of kleine investering doet dan is het voor Akzo niet koersgevoelig. Is de informatie concreet? Concreet is een vaag begrip en in de praktijk is dit lastig. Als je bezig bent met een openbaar bod en 2 CEO's daarover met elkaar beginnen te praten dan is er nog weinig concreet. De een meldt alleen interesse in het bedrijf van de ander. De ander reageert hier op door te zeggen dat hij niet overgenomen wil worden. Dan volgen er meer gesprekken, volgt een terugkoppeling aan de RvC en nog meer gesprekken. Vanaf welk moment is een dergelijk bod aan te merken als concreet? Het is een stappenplan dat in de praktijk alle kanten op schiet, soms worden de gesprekken vroegtijdig afgebroken en start het later weer. Soms is er een derde partij bij betrokken die ook geïnteresseerd is en dan hou je beide opties open. Dan kan het ook op niets uitlopen. Als je helemaal voorin het stadium zit dan hoeft er na het eerste gesprek nog weinig concreet te zijn. Als je verderop in het proces zit dan wordt het op een gegeven moment concreet. Dat is allemaal niet zo relevant, normaal gesproken hoef je niet te publiceren dat je aan het onderhandelen bent. Pas als er een lek komt of er geruchten komen wordt het wel relevant. Dan moet je gaan beoordelen of die informatie concreet is en of je moet reageren aan de hand van hoe ver je bent in de onderhandelingen. Geen enkele vennootschap wil op dat moment reageren. Die zullen aan hun advocaat vragen of zij hier op moeten reageren. Jij moet dan onderbouwen of de informatie wel/niet concreet is en in welk stadium ze zitten qua onderhandelingen. De omschrijving in de richtlijn is onduidelijk en biedt geen houvast. ESMA is een organisatie waar alle toezichthouders in zijn vertegenwoordigd en geeft ook richtlijnen uit. Volgens ESMA kan het helemaal aan het begin al koersgevoelig zijn maar het hoeft niet. Die onduidelijkheid over wanneer de informatie concreet wordt en je ermee naar buiten moet treden is voorgelegd aan het HvJEU in de Daimler-zaak. Daarin heeft het Hof gezegd dat informatie met betrekking tot toekomstige omstandigheden of gebeurtenissen (denk aan een openbaar bod waarbij men nog aan het onderhandelen is en er nog geen openbaar bod is gekomen), concreet is if there is a realistic prospect that the future circumstances or events (openbaar bod), will come into existence or occur. Realistic prospect lijkt een concreet criterium. Maar verderop in de tekst staat; intermediate steps of a process to bring about a particular circumstance (openbaar bod) or event may already qualify as precise information. Dan zit je weer aan het begin. Feitelijk zeggen we dat je een prospect moet hebben op de toekomstige gebeurtenis, het openbaar bod, maar iedere stap in het proces kan al koersgevoelige informatie zijn. Het College van Beroep voor Bedrijfsleven heeft zich ook niet willen uitlaten over de vraag wanneer informatie concreet is en volgt de lijn van het HvJEU. Het blijft dus onduidelijk in de praktijk. De voorzitter van de VEB heeft gezegd dat dit een nare uitspraak is omdat het voor beursvennootschappen onduidelijk is waar ze aan toe zijn en nog steeds niet duidelijk is wanneer ze informatie kenbaar moeten maken aan beleggers. Wanneer mag je publicatie uitstellen? Het voorgaande kan je eigenlijk allemaal vergeten. Zolang je de informatie vertrouwelijk kan houden is er niets aan de hand en hoef je het niet kenbaar te maken. Het enige waar je op moet letten is dat je het publiek niet misleidt. Als je informatie over een openbaar bod achterhoudt, misleidt je dan het publiek? Een beroep op uitstel is pas mogelijk als de informatie koersgevoelig en concreet is. Stel dat je aandelen verkoopt van een maatschappij en 3 dagen later wordt een openbaar bod op de maatschappij aangekondigd. Dan ben je niet blij omdat je de aandelen voor een hogere prijs had kunnen verkopen na de bekendmaking van de informatie. Het gekke is dat het geen misleiding is als er informatie wordt achtergehouden volgens EU regelgeving. Als je informatie achterhoudt dan mag je geen statements doen die haaks staan op de informatie die je achter houdt. Als je aan het onderhandelen bent voor een overname dan moet er niet worden gemeld dat er voorlopig geen overnames zullen worden gedaan, dan is het wel misleidend. Als je informatie achterhoudt moet je geen uitspraken over die achtergehouden informatie doen. De hoofdregel met betrekking tot uitstel is om te voorkomen dat de onderhandelingen worden gefrustreerd. Het vroegtijdig openbaar moeten maken dat je aan het onderhandelen bent kan het hele proces frustreren. Een van de meest voorkomende rechtmatige belangen voor uitstel is dat je niet wilt openbaar maken omdat de publicatie de uitkomst of het normale verloop van de onderhandelingen kan beïnvloeden. Daarnaast zijn er nog een aantal rechtmatige belangen; Indien een bestuursbesluit nog door de RvC moet worden goedgekeurd (het besluit mag je niet afhankelijk maken van de goedkeuring van de RvC enkel en alleen om uitstel te krijgen), de AFM kan twijfels hebben over de financiële verslaggeving van de vennootschap (publicatie daarvan heeft impact op de koers terwijl de AFM nog onderzoek moet doen) en toezicht en steunmaatregelen van de AFM en DNB bij een financiële onderneming (bijvoorbeeld als er bij een bank maatregelen worden getroffen kan je een bankrun krijgen). Deze lijst is niet uitputtend. Het is belangrijk om de vertrouwelijkheid te waarborgen. Binnen de vennootschap maar ook bij je adviseurs dient informatie afgeschermd te worden. Bij een advocatenkantoor dienen dossiers afgeschermd te worden. Er moeten inschrijflijsten bij worden gehouden. Daarop wordt bijgehouden wanneer iemand voorwetenschap heeft gekregen. De AFM kan hierdoor onderzoeken aan wie informatie toe is gekomen, wie voorwetenschap had en wie mogelijk heeft gelekt. Ook dient er een noodpersbericht klaar te liggen en in het geval dat er een lek ontstaat dient dit bericht onverwijld naar buiten gebracht te worden. Hierin kan je aangeven dat je in gesprek bent maar nog niet kan aangeven waar het op uit zal draaien en dat je de markt op de hoogte zal brengen als er meer informatie is. Periode van uitstel De periode van uitstel is zolang als aan de voorwaarden wordt voldaan. Een overnametraject kan tussen de 1-8 maanden duren waardoor je vrij lang met koersgevoelige informatie opgescheept kan zitten. In die periode moet je kijken wat er in het nieuws komt, wat er met de koers en handelsvolume gebeurt en of er afwijkingen op zijn te merken. Als dat het geval is dan kan dat duiden op een lek. Indien de vertrouwelijkheid niet is gewaarborgd, dan is er niet meer voldaan aan de voorwaarden en dien je direct een persbericht uit te brengen. Je kan je voorstellen dat de onderneming dat niet wil wanneer zij nog in de onderhandelingen zitten. Stel dat er toch geruchten komen. Er is geen plicht om te reageren op onjuiste geruchten. Als je in onderhandeling bent geweest met een partij maar dat het geheel is afgesloten en er een gerucht op de markt komt dat je in onderhandeling bent, dan is dat een onjuist gerucht en is er geen noodzaak om er op te reageren. Stel dat het gerucht wel deels waar is en op een blog staat dat 2 partijen met elkaar in gesprek zijn. Als er een goede kern van waarheid in zit moet je er vanuit gaan dat er een lek is en zal je moeten publiceren. Het kan ook zijn dat je geen geruchten ziet maar dat er afwijkingen te zien zijn in de handelsvolume of de koers. Een handelsvolume of koersverandering schommelt en als het binnen een normale bandbreedte blijft is er niets aan de hand. In de Super de Boer-zaak had Jumbo een biedingsbrief aan de Super de Boer gestuurd waarna de handelsvolume in Super de Boer tussen 4-10 september vrij snel opliep. Tussen 10-17 september volgde er ook een koersstijging van 20%. Er waren geen geruchten in de markt. Toen heeft Super de Boer geen persbericht uitgegeven en is ook niet beboet door de AFM. De VEB heeft toen een civiele procedure gestart tegen Super de Boer omdat ze 'de markt hebben misleidt door het te laat openbaar maken van informatie waardoor aandeelhouders schade hebben geleden'. Dat is bij de rechtbank geweest en het hof heeft daar ook uitspraak over gedaan; ook bij een toenemend handelsvolume wat erg afwijkend is mag er vanuit worden gegaan dat er een lek is en moet er een persbericht komen. Dat er op dat moment nog geen koersstijging zichtbaar was doet daar niet aan af. Het is vrij lastig in de praktijk. Een vennootschap wil geen persbericht uitgeven op het moment dat ze jou als advocaat bellen. Jij moet dan proberen om een alternatieve verklaring te geven waarom het handelsvolume is opgelopen. Als het een realistische verklaring is die je vol kunt houden bij de AFM of bij de rechter dan heb je mogelijk een basis om te adviseren dat je nog niet hoeft te publiceren. Maar dit steekt allemaal heel nauw. Er zit altijd een factor van onzekerheid in, dat vertaalt zich er in dat er geen 100% garanties worden gegeven. Het risico is de boete van 4 miljoen, beboeting van leidinggevenden en een mogelijke civiele claim. Persbericht Als je een persbericht uit geeft dan moet het via alle media naar buiten worden gebracht. In ieder geval moet het op de website van de uitgevende instelling komen te staan en worden geupload bij de AFM. Dit dient met snelheid te gebeuren, 2,5 uur wachten na een lek was te lang in de Wavin-zaak. Hoe snel onverwijld is, is niet duidelijk, het moet gewoon snel. Een uur/half uur na het ontdekken van een lek is snel genoeg. Het persbericht dient in ieder geval juist en niet misleidend te zijn. Toch blijkt dit vaak lastig. Als 2 partijen met elkaar in gesprek zijn over een overname waarbij 1 van de partijen dit niet wil en dit uitlekt dan wil de AFM dat je publiceert. Als een van de partijen absoluut niet wil worden overgenomen dan ben je niet in gesprek over een overname. Het is geen overnamegesprek maar je bent wel in gesprek. Dit moet dan in het persbericht worden weergeven. Het is belangrijk dat duidelijk wordt opgeschreven wat er aan de hand is en er moeten geen verwachtingen worden geschept over wat je in de toekomst wilt doen. Tipverbod Het is verboden om voorwetenschap te delen anders dan in de normale uitoefening van werk, beroep en functie en om een derde aan te bevelen een transactie te verrichten in financiële instrumenten waar de voorwetenschap betrekking op heeft. Een directiesecretaresse is uitgesloten van handelen in aandelen waarbij zij voorwetenschap heeft van een belangrijke gebeurtenis bij de vennootschap. Het doorgeven van die informatie aan naasten is ook verboden. Het gebruiken van de tip en het doorgeven van voorwetenschap is strafbaar. Er zijn verschillende zaken waar boetes zijn opgelegd. De CEO van Spyker, Victor Muller, had op een gegeven moment aandelen Spyker aan de bank als onderpand voor een lening gegeven. De koers van Spyker was gedaald en de bank zag zijn onderpand steeds kleiner worden. De bank vroeg Muller om bij te storten maar Muller deed dit niet met de mededeling dat er de volgende dag een belangrijk persbericht met positieve informatie zal volgen. Muller deed deze mededeling omdat hij bang was dat de bank de aandelen Spyker zou gaan verkopen. Muller heeft in privé informatie die hij over de vennootschap had doorgespeeld aan de bank. Dit was het tippen van de bank en daarvoor is hij beboet. Als hij dit in een andere hoedanigheid had gedaan was het anders geweest, maar hij deed dit als privé persoon. De Grolsch-zaak met de directiesecretaresse is al behandeld. Dan de C1000-zaak. Er was een overname op handen van Super de Boer door Jumbo. Er was een bijeenkomst in een zaal van de C1000 waar de CEO sprak voor supermarktmanagers van de C1000. Daar werd gevraagd of C1000 nog iets met Super de Boer zou gaan doen. De CEO antwoordde daarop dat zij de boot nog niet hadden gemist. Dit kun je op verschillende manieren interpreteren. Je kunt hier uithalen dat C1000 een bod gaat doen op Super de Boer. Er was iemand in die zaal die het zo interpreteerde, naar buiten liep en aandelen Super de Boer kocht. De CEO is door de AFM beboet voor het tippen van informatie. Die boete is later weer vernietigd omdat het bericht dat de CEO gaf onvoldoende concreet was. Er zijn nog geen vennootschappen beboet voor het overtreden van het tipverbod, maar het kan wel. Met name vennootschappen hebben koersgevoelige informatie en willen dat soms delen. De vraag is dan of het onder de uitzondering valt van delen in de normale uitoefening van werk, beroep of functie. Ook hier werk je met een drietraps-test. Eerst moet je kijken of de informatie koersgevoelig is. Zo nee, dan mag de informatie worden gedeeld tenzij er andere beperkingen gelden zoals een geheimhoudingsovereenkomst. Zo ja, dan moet je kijken of het gaat om concrete informatie. Zo nee, dan mag de informatie worden gedeeld. Zo ja, dan is het de vraag of het binnen een van de uitzonderingen valt; voorwetenschap in de normale uitoefening van werk, beroep of functie. Eigenlijk komt het er op neer dat als je voorwetenschap hebt, het de vraag is of je in de uitzondering valt of niet. De regelgeving is niet eenduidig, net zoals de uitzondering. De normale uitoefening van werk, beroep of functie is niet nader gedefinieerd. In HvJEU RealDanmark is beslist dat het restrictief dient te worden uitgelegd. Een belangrijk punt is dat als je voorwetenschap hebt en je het deelt binnen die uitzondering met een derde partij, je die derde partij een geheimhoudingsovereenkomst moet opleggen. Als je dat niet doet ben je verplicht om de voorwetenschap kenbaar te maken aan de markt. Als een uitgevende instelling informatie deelt met een groot aandeelhouder dan moet die groot aandeelhouder een overeenkomst tekenen. Wat is de normale uitoefening van werk, beroep of functie? In de wetsgeschiedenis is het polsen van groot aandeelhouders opgenomen. Als er een openbaar bod wordt voorbereid op een beursgenoteerde onderneming, dan wil je als bieder eerst praten met de groot aandeelhouders. Je wilt weten wat zij gaan doen. Als een paar groot aandeelhouders niet mee willen doen, dan zal het openbaar bod niet slagen. Als je afstapt op een groot aandeelhouder met de mededeling dat je geïnteresseerd bent in de onderneming en een openbaar bod wilt gaan doen en vraagt of ze daar in mee willen gaan, dan deel je voorwetenschap. Die informatie zal bij openbaarmaking tot gevolg hebben dat de beurskoers van de target zal stijgen. Polsen mag, dat valt binnen de normale uitzondering van het delen van informatie in de normale uitoefening van werk, beroep of functie. Er is wel een begrenzing, je mag niet zomaar alle aandeelhouders op gaan bellen met een dergelijke mededeling, het polsen moet redelijkerwijs noodzakelijk zijn. Het moet gaan om voldoende grote aandeelhouders. Er is geen percentage vastgesteld maar een 20% groot aandeelhouder is in principe voldoende groot om polsen redelijkerwijs noodzakelijk te maken. Het delen van voorwetenschap met een advocaat, accountant, persvoorlichter en secretaresse valt onder normale uitoefening van werk, beroep of functie. Alle informatie die binnen een organisatie of met adviseurs wordt gedeeld valt binnen de uitzondering. Als dat niet zo zou zijn dan zou het lastig worden om met een collega te werken en een secretaresse iets te laten regelen. Stel dat een aandeelhouder van een vennootschap een bod wil gaan uitbrengen op de vennootschap. Kan de aandeelhouder dan met het bestuur van de vennootschap gaan praten, valt dit onder de normale uitoefening van werk, beroep of functie? Een aandeelhouder die een bod wil gaan uitbrengen wil graag weten of het bestuur dit bod steunt, dat maakt de kans op succes groter. De wettekst geeft hier geen uitsluitsel over, hiervoor heb je de uitspraak van het HvJEU nodig waarin staat dat het restrictief uitgelegd dient te worden. Het is hier niet meteen noodzakelijk om het bestuur te polsen, wel is het wenselijk voor de aandeelhouder. Het is lastig om hier een advies over te geven. Er zijn nog geen vennootschappen beboet voor het delen van koersgevoelige informatie maar het levert wel de meeste vragen op. Het is een mogelijkheid dat je het met het bestuur bespreekt en het daarna disclosed. Dit doe je ook met andere partijen met wie je het bespreekt. Zo ga je kijken of er partijen zijn die worden benadeeld door het delen van de informatie met het bestuur en of je die consequenties kunt negeren. Dan bouw je waarborgen in voor het geval dat de AFM vragen gaat stellen, dan kan je laten zien dat je bepaalde voorzorgsmaatregelen hebt genomen. De informatie is vlak daarna toch gedisclosed. De markt wist er van en er zijn geen mensen benadeeld. Eerst kun je aangeven dat het toch noodzakelijk was om deze informatie te delen en anders kun je aangeven dat er voorzorgsmaatregelen zijn genomen. Zo kan je met de regelgeving toch advies geven. Transactieverbod Het is verboden om transacties te verrichten in financiële instrumenten indien daarbij gebruik wordt gemaakt van voorwetenschap. Je moet gebruik maken van de voorwetenschap, dan is het verboden. Voorwetenschap moet betrekking hebben op de uitgevende instelling of op de handel in de financiële instrumenten. Bijvoorbeeld informatie dat de bestuursvoorzitter gaat aftreden. Bij de handel in financiële instrumenten kan je ook voorwetenschap hebben die geen betrekking heeft op de uitgevende instelling maar op de handel. Als je bij een bank werkt en een zeer grote order van een cliënt krijgt om aandelen in fonds X te kopen dan weet je dat de koers gaat stijgen. Als je voor het uitvoeren van de order eerst voor eigen rekening aandelen in fonds X gaat kopen dan kan je daarmee je voordeel behalen. Dat is een verboden handeling. Er is een onderscheid tussen primaire en secundaire ingewijden. Primair ingewijden zijn de uitgevende instellingen zelf, RvB en RvC leden, groot aandeelhouders en personen die toegang hebben tot informatie op basis van werk, beroep of functie. Dit zijn eigenlijk alle mensen binnen de organisatie die weten dat ze over voorwetenschap beschikken. Secundaire ingewijden zijn diegenen die geen primaire ingewijden zijn, personen die buiten de organisatie vallen. Voor de vraag of een transactie wel of niet mag worden uitgevoerd geldt ook hier weer een drietraps-test: Is de informatie koersgevoelig? Is de informatie concreet? Zo ja, dan volgt de vraag; wordt er gebruik gemaakt van de voorwetenschap voor deze transactie? Er is een tijd geweest dat 'gebruik maken van' in Nederland zo werd uitgelegd dat het al voldoende was om gebruik te maken van voorwetenschap als je een transactie verrichtte op het moment dat je voorwetenschap had. Dat was het gelijktijdigheidscriterium. Een aantal jaren terug is het HvJEU Spector-arrest gewezen waarin ook wordt uitgegaan van het gelijktijdigheidscriterium. Als je voorwetenschap hebt en handelt, dan is er een bewijsvermoeden dat je van die voorwetenschap gebruik hebt gemaakt, maar dit bewijsvermoeden kan met tegenargumenten worden ontkracht. Dat is lastig. In feite zit je altijd in het beklaagdenbankje als je handelt met voorwetenschap. Je moet dan gaan aantonen dat je geen gebruik van de voorwetenschap hebt gemaakt. Er zijn een aantal situaties waar dit makkelijk aan te tonen is. Als je voorwetenschap hebt over het feit dat beursvennootschap A over gaat worden genomen en je verkoopt je aandelen in vennootschap A, dan handel je tegengesteld aan je voorwetenschap. Je hebt dan voorwetenschap en gehandeld maar geen gebruik van je voorwetenschap gemaakt. In de uitspraak staat ook dat het niet in strijd met de doelstelling van de richtlijn marktmisbruik mag zijn maar dat is niet verder geconcretiseerd. In de meeste gevallen moet je gewoon niet handelen op het moment dat je voorwetenschap hebt. De Hoge Raad wijkt ten onrechte af van het Spector-arrest in de Landis en VPV zaak. Waar het in beide arresten op neerkomt is dat de Hoge Raad voorbij gaat aan het recht van de beklaagde om tegenargumenten op te werpen. Daarnaast zegt de Hoge Raad dat er geen voordeelscriterium meer is (dat zat in de oude verbodsbepaling) en dat je niet hoeft te kijken of het voordeel op heeft geleverd of niet. De Hoge Raad gaat eraan voorbij dat het wel degelijk een argument kan zijn om te onderbouwen dat je geen gebruik van je voorwetenschap hebt gemaakt. Je kan handelen met voorwetenschap zonder dat je daar baat bij hebt. Dan maak je in ieder geval geen gebruik van je voorwetenschap. Dat heeft niks met het oude voordeelscriterium te maken. In ieder geval denkt Nelemans dat de Hoge Raad hier nog een keer op terug moet komen en beter moet aansluiten op het Spector-arrest. Uitzonderingen op het verbod Er zijn veel uitzonderingen geformuleerd in de Nederlandse wetgeving waarbij je wel met voorwetenschap mag handelen. Deze uitzonderingen vind je niet in andere landen. Deze uitzonderingen zou je eigenlijk moeten laten vallen onder het 'niet gebruik maken van' voorwetenschap. In feite is het een concrete invulling van wanneer je geen gebruik maakt van voorwetenschap. Transacties ter nakoming van een opeisbare verbintenis: Dit houdt in dat je bijvoorbeeld hebt afgesproken en contractueel hebt vastgelegd dat je over een jaar je aandelen verkoopt. Als je dan op het moment dat je moet leveren voorwetenschap hebt, dan val je onder de uitzondering zoals geformuleerd in het besluit marktmisbruik Wft. Toekenning en uitoefening van opties in het kader van een optieplan: Bedrijven kennen opties toe aan werknemers. Op een bepaald moment kan dat bedrijf voorwetenschap hebben, bedrijven hebben heel vaak voorwetenschap. Als dat gebeurt op het moment van toekenning van de opties, dan zou het bedrijf die opties niet kunnen toekennen. De regel is, als je de bestendige gedragslijn hebt, dat als je ieder jaar op een vast moment die opties toekent en je toevallig in dat jaar op dat moment voorwetenschap hebt, dan kan je toch opties toekennen en is er geen gebruik gemaakt van voorwetenschap. Datzelfde geldt voor de uitoefening van opties. Als je optie op een bepaalde datum expireert dan kan je hem daarna uitoefenen. Als je dan binnen 5 dagen voor expiratie die optie uitoefent val je ook binnen de uitzondering. Je moet je optie dan wel uitoefenen want als je dat niet doet is je optie niks meer waard en maak je in feite geen gebruik van de voorwetenschap. Irrevocable openbaar bod: Dit heeft te maken met het polsen van groot aandeelhouders, dat mag als het redelijkerwijs noodzakelijk is. Vervolgens wil je als bieder van de groot aandeelhouder een commitment hebben, je wilt dat je op papier gaat zetten hoeveel stukken de groot aandeelhouder gaat aanbieden, je wilt een irrevocable. In een irrevocable staat hoeveel stukken je gaat aanbieden en onder welke voorwaarden. Ook staan er omstandigheden in wanneer je de aandelen weer kunt intrekken, er zit altijd een escape in. Deze uitzondering is er omdat een toezegging tot verkoop/aanbieden aandelen bij een openbaar bod, al het begin van een transactie is. Je weet dat er een openbaar bod gaat komen, als je dan een transactie verricht dan zou het mogelijk handelen met voorwetenschap kunnen zijn. Stakebuilding voorafgaand aan openbaar bod: stakebuilding houdt in dat voordat je bekend maakt dat je een openbaar bod uit wilt brengen op een beursvennootschap, je alvast aandelen gaat kopen in die beursvennootschap. Dit doe je om voor een zo laag mogelijke prijs aandelen te krijgen. Op het moment dat nog niet bekend is gemaakt dat je een openbaar bod wilt doen kun je goedkoop inkopen. Zodra bekend is geworden dat je een openbaar bod uit wilt brengen moet je diezelfde aandelen tegen de hoofdprijs gaan inkopen. Een bieder zal dus aandelen in gaan kopen voor een lage prijs. De vraag is of dat eerlijk is. De bieder weet dat hij een bod gaat uitbrengen en als hij dat bekend maakt heeft dat een positieve invloed op de koers. De aandeelhouder van wie hij de stukken koopt, weet dat niet en verkoopt tegen een te lage prijs. Dat mag. Het toestaan van stakebuilding is om het proces van het openbaar bod te bespoedigen. Op een gegeven moment als de gesprekken tussen de directies van de vennootschappen verder gaan, zal de bieder vaak een due dilligence willen doen of zal de bieder stukken krijgen van de target. Als de bieder aanvullende informatie krijgt moet hij stoppen met stakebuilding. Er zijn twee soorten voorwetenschap, voorwetenschap over de intentie dat je een openbaar bod gaat uitbrengen en voorwetenschap die je eigenlijk krijgt van de target voor de due diligence. Op het moment dat je voorwetenschap van de target krijgt mag je niet meer inkopen, geen stake meer opbouwen. Transacties terugkoopprogramma: Vennootschappen kopen soms eigen aandelen in. Doorgaans is de reden om geld uit te keren aan aandeelhouders. Je kan dividend uitkeren maar je kan ook aandelen inkopen, het komt op hetzelfde neer. Een vennootschap die niet weet wat hij met zijn geld moet, gaat uitkeren of eigen aandelen inkopen. Bij het inkopen van eigen aandelen kan er druk ontstaan op de koers. De vennootschap die een groot inkoopprogramma heeft kan ervoor zorgen dat de koers gaat oplopen. Daar is een uitzondering voor bij transactiemanipulatie en handelen met voorwetenschap. De vennootschap heeft natuurlijk continu voorwetenschap en als die gaat inkopen dan koopt die op een bepaald moment in met voorwetenschap. Om dat te reguleren is er een uitzondering dat je die inkoop laat doen door een derde partij, een investment bank of gewone bank, die het volledige mandaat van het inkoopprogramma krijgt. Daar staat in hoeveel er dient te worden ingekocht gedurende 12 maanden. De vennootschap bemoeit zich er dan niet meer mee, die derde voert de transactie uit. Dan wordt de transactie niet aan de vennootschap toegerekend ondanks dat de vennootschap mogelijk voorwetenschap heeft op het moment dat de bank de transacties voor de vennootschap uitvoert. Een 'time scheduled buy-back programme' houdt in dat je van tevoren vastlegt op welk moment je als uitgevende instelling je inkooptransacties doet. Als je dat van tevoren vastlegt en je houdt aan de bestendige gedragslijn, dan maak je geen gebruik van voorwetenschap. Je kan ook voorwetenschap hebben voordat het inkoopprogramma wordt aangekondigd of uitgevoerd. Dat is lastig, als je de opdracht geeft aan de investment bank, je voorwetenschap hebt en de investment bank begint met handelen, dan kan je in de knoop komen. Als je het netjes zou willen doen moet je eerst de voorwetenschap kenbaar maken voordat het inkoopprogramma wordt gestart. Marktmanipulatie Bij informatiemanipulatie is het kort gezegd verboden om informatie te verspreiden die onjuist of misleidend is. Onjuist houdt in dat het in strijd is met de werkelijkheid en misleidend houdt in dat je bepaalde afwijkende informatie weglaat of de informatie zo weergeeft dat mensen op het verkeerde been worden gezet. Het is eigenlijk een hele makkelijke vorm van manipulatie, iedereen kan het doen. Het komt er op neer dat je onjuiste berichten over de vennootschap of aandelen verspreidt. Het maakt daarbij niet uit of de koers daar wel of niet op reageert. Het enkele feit dat je onjuiste of misleidende informatie over de vennootschap of de financiële instrumenten verspreid is al een overtreding. De belangrijkste soort transactiemanipulatie is het verrichten van een transactie of handelsorder teneinde de koers van de verkoop op een kunstmatig niveau te houden. Als je de koers hoger wilt zetten ga je transacties uitvoeren, als je de koers lager wilt zetten ga je aandelen verkopen. Als je van je studiefinanciering aandelen Heineken koopt dan zal dat geen invloed hebben op de koers van Heineken. Je moet hele grote transacties verrichten of in hele kleine fondsen gaan handelen. Dat heet een porseleinen fles, een heel klein fonds waarmee je met een relatief laag bedrag invloed kan hebben op de koers omdat er weinig in wordt gehandeld. Punt is dat iedereen mag handelen en dat er geen limiet is aan hoeveel je koopt of mag kopen/verkopen. De vraag is, als je transacties verricht die invloed hebben op de koers, is de koers dan naar een kunstmatig niveau gebracht? Dat is moeilijk te bepalen. Vaak kijkt men dan of er een motief is om de koers hoger of lager te zetten, of er een ander doel is dan enkel en alleen het verrichten van de transacties om positie in te nemen/af te bouwen in een fonds. Bij IMC, de stop loss order, verkochten ze de aandelen omdat ze dachten dat de koers zou gaan dalen maar uit het geheel volgde wel dat men de koers wilde drukken om de stop loss order te raken. Dat was het andere motief om de transacties te verrichten. Qurius was een gemeente ambtenaar uit Gelderland die iedere dag om kwart over 4 naar huis reed en 5 minuten voordat de beurs sloot transacties verrichtte in het fonds Qurius. Als je laatste transactie een kooptransactie is dan heb je de koers net iets hoger gezet dan wanneer de laatste transactie een verkooptransactie is. Hij zette op verschillende momenten de koers aan het eind van de dag net iets hoger. Uit het patroon viel af te leiden dat hij stelselmatig de koers hoger wilde zetten. Hij had er geen voordeel bij, de reden is nog steeds onduidelijk maar hij is er wel voor beboet. Dit heet marking-the-close, het stelselmatig hoger zetten van de koers aan het eind van de dag. De vangnetbepaling, art. 5:58 lid 1 sub c Wft gaat over het verrichten van een transactie of handelsorder met gebruikmaking van bedrog of misleiding. Deze bepaling is nog nooit gebruikt voor marktmanipulatie. Uitzonderingen op het verbod Gebruikelijke marktpraktijken: De constructie is zo dat de toezichthouder een gebruikelijke marktpartij kan formuleren dat bepaald handelsgedrag binnen het verbod zal vallen maar dat eigenlijk erbuiten zou moeten worden gehouden omdat het een gebruikelijke en niet schadelijke praktijk is. Eigenlijk is deze constructie gefaald. In Nederland heb je 4 uitzonderingen en in de EU rond de 10-15 en als je die gebruikelijke marktpraktijken bekijkt dan zijn het allemaal gedragingen die toch niet onder het verbod vallen. Deze uitzondering mag je vergeten van meneer Nelemans. Stabilisatie bij emissies: Als een beursvennootschap extra aandelen uit gaat geven, dan moeten die worden genoteerd en worden toegelaten tot de handel. De aandelen die al genoteerd zijn hebben een bepaalde prijs. Stel dat die prijs 10 euro is, de emissieprijs zal dan net iets onder de 10 euro liggen om het aantrekkelijk te maken om onder de emissie te kopen. Als de koers gaat dalen op het moment dat de aandelen worden uitgegeven, van 10 naar 8 euro gaat en de emissie nog niet af is gerond dan klapt je emissie. Dat wil je niet. Daarom krijgt de bank de mogelijkheid om te stabiliseren. Die gaat aandelen kopen op het moment dat er een neerwaartse druk ontstaat en blijft opkopen totdat de uitgifteprijs is gestabiliseerd net iets onder de 10 euro. Na de emissie heeft de bank aandelen over en die gaat de bank langzamerhand verkopen. In feite is het pure manipulatie want de koers die van 10 naar 8 ging ben je op 10 euro aan het houden. Dat mag, de reden is om het proces van de emissie goed te laten verlopen. Inkoop van eigen aandelen: Als de vennootschap aandelen gaat inkopen zou die koersdruk uit kunnen oefenen en de koers omhoog duwen. Als je heel veel inkoopt dan zou je beticht kunnen worden van manipulatie maar als je aan bepaalde voorwaarden voldoet is het uitgezonderd. Je mag maximaal 25% van het dagelijkse handelsvolume per dag in rekening nemen bij het inkopen en je mag niet inkopen tegen een hogere koers dan de laatste onafhankelijke koers. Nieuwe Europese regels Er komen nieuwe Europese regels. Er is nu een Richtlijn marktmisbruik maar per 2016 zal de EU Verordening in werking treden. De richtlijn is nu nog geïmplementeerd in de Nederlandse wet, de verordening heeft straks directe werking en dan zal het hele regime wat meer Europees worden. Ook is er de richtlijn strafrechtelijke sancties die per 2016 in werking zal treden, dat geeft vooral een signaal aan de toezichthouders en het OM dat er meer moet worden gedaan met strafrechtelijke sancties. Het is immers een zwaar vergrijp en het zal er in de praktijk toe leiden dat er straks minder boetes en meer vervolgingen zullen komen. In de verordening staan licht inhoudelijke wijzigingen van gebods- en verbodsbepalingen, het bereik wordt groter dus er worden meer handelsplatformen gereguleerd. Er komt een uitbreiding naar grondstofmarkten en emissierechtenmarkten, een expliciet verbod van benchmarkmanipulatie naar aanleiding van de Daimler-zaak en er komen zwaardere sanctiemogelijkheden. Die sancties zullen bedrijven nog meer afschrikken, de maximale boete is straks ten minste 15 miljoen of 15% van de totale jaaromzet en bij te late openbaarmaking ten minste 2,5 miljoen of 2% van de totale jaaromzet. In Nederland hebben we een aantal ondernemingen met een jaaromzet van meer dan een miljard dus dat is fors. Tevens is er het signaal om meer strafrechtelijk gaan handhaven. Hoorcollege 11, Openbare biedingen, 10 december 2014 Ontwikkelingen op regelgevend gebied Dit college gaan we het hebben over een openbaar bod op aandelen. In 2007 zijn een aantal bekende biedingen gedaan zoals het openbaar bod van Danone op Numico, SAB Miller op Grolsch en Fortis, Royal Bank of Schotland en Santander op ABN Amro. Daarnaast is in 2012 in het nieuws geweest dat America Movil een partieel bod heeft gedaan op KPN, is in het afgelopen jaar door het Amerikaanse UPC een bod gedaan op de aandelen van TNT Express en is recentelijk een bod gedaan op de aandelen van HES Beheer. Als je een openbaar bod doet op de aandelen die genoteerd staan aan de beurs dan wil je daarmee zeggenschap verkrijgen. De bedoeling is dat je een bepaald percentage van de aandelen gaat verkrijgen, dit percentage noem je in het biedingsbericht. Als de aandeelhouders van de doelvennootschap zoveel aandelen aanbieden dat je het percentage wat in het biedingsbericht is genoemd kan halen, dan ben je verplicht om het bod gestand te doen. Soms leidt een openbaar bod tot een p2p, een public to private. Dan wordt met het openbaar bod beoogd om een beursonderneming van de beurs af te halen. Soms is een openbaar bod niet voldoende om alle aandelen te verkrijgen en volgt er een uitkoopprocedure of een activa passiva transactie. Dit komt omdat de beurskoers op dit moment relatief gezien vrij laag staat. Als er sprake is van een gezonde onderneming dan zijn deze op de Amsterdamse beurs genoteerde vennootschappen een aantrekkelijke overname partij voor buitenlandse vennootschappen. Zo is recentelijk de papierfabriek Crown van Gelder van de beurs gehaald. Aangezien er de laatste jaren weinig nieuwe beursintroducties zijn, zie je dat het aantal vennootschappen wat aan de Amsterdamse beurs is genoteerd afneemt. Openbare biedingen op aandelen lijken heel vanzelfsprekend maar het bestaat nog niet erg lang. In 1970 kwam de SER Fusiecode waar openbare biedingen in op waren genomen en dat was met name voor de bescherming van werknemers bij een fusie. Het was een niet wettelijke regeling opgesteld door de SER en een voorloper van de Corporate Governance Code. Pas in 2001 is het hoofdstuk over aandeelhouders uit de fusiecode gehaald en naar een wettelijke regeling gebracht. Eind oktober 2007 is dit opgenomen in de Wft en kwam er een besluit openbare biedingen Wft (Bob). Dat was geïnitieerd door nationale en Europese ontwikkelingen. De 13e richtlijn die in 2004 tot stand was gekomen verplichte de Nederlandse wetgever tot het aanpassen van regels omtrent openbare biedingen. Zo werd bijvoorbeeld door uitvoering van de 13e richtlijn het verplicht openbaar bod ingesteld; wanneer je een bepaald percentage van de stemrechten in een beursgenoteerde vennootschap hebt, ben je verplicht om een openbaar bod uit te brengen, een dergelijke regeling bestond al in het Verenigd Koninkrijk. De 13e richtlijn regelde ook een aantal vennootschapsrechtelijke aspecten bij een openbaar bod, met name in hoeverre beschermingsconstructies toelaatbaar zijn. Ook is in het Nederlandse recht een uitstotingsrecht voor de meerderheidsaandeelhouder opgenomen indien er een openbaar bod is gedaan en een verkooprecht voor de minderheidsaandeelhouder die na zo'n openbaar bod is achtergebleven. Dit is te vinden vanaf art. 2:359a BW. Daarnaast zijn er nog wat wijzigingen geweest in de zomer van 2012, zie hiervoor het artikel van Roelvink. Openbaar bod De definitie van een openbaar bod is te vinden in art. 1:1 Wft. Als je kijkt naar de definitie van een openbaar bod is het eerste element dat er een openbare mededeling moet worden gedaan van het aanbod. Een openbare mededeling is vaak een persbericht. Bij een openbare mededeling in het kader van openbare biedingen geldt dat je het op de website moet vermelden en door moet geven aan de AFM. Het is een door middel van openbare mededeling gedaan aanbod, dat betekent dat het bod tot het publiek is gericht, de reguliere effecten handel valt daar niet onder. Het is een bod als bedoeld in art. 6:217 BW, dat verwijst naar de totstandkoming van een overeenkomst. Een aanbod van de bieder is een aanbod aan de aandeelhouders van de doelvennootschap om hun aandelen aan hem te verkopen. Als het aanbod wordt aanvaard, dan is er sprake van een overeenkomst. Op het moment dat de aandeelhouders van de doelvennootschap hun aandelen aanbieden aan de bieder, dan komt er een overeenkomst tot stand. Het is niet alleen een aanbod maar het is ook een uitnodiging tot het doen van een aanbod op effecten. Dat komt omdat het tenderbod ook onder deze definitie valt, dat is een variant van het openbaar bod. Bij een tenderbod doet de tenderbieder een uitnodiging aan de aandeelhouders. De tenderbieder wil dan geen aandelen van de doelvennootschap kopen en/of ruilen, maar vraagt de aandeelhouders om zelf een prijs te noemen waarna hij kijkt of hij dat wil of niet. Bij een openbaar bod gaat het om effecten, dat is ruimer dan het begrip aandelen. De definitie van het begrip effecten is ook te vinden in art. 1:1 Wft, niet converteerbare obligaties vallen er ook onder. De bieder moet het oogmerk hebben om die effecten te verwerven. Dit is toegevoegd om te voorkomen dat een bank in opdracht van een vennootschap ineens de bieder is, de vennootschap is degene die het oogmerk heeft om de effecten te verwerven en is dus de bieder. De definitie is van belang om te lezen in samenhang met art. 5:74 Wft. Daar staat in dat een openbaar bod verboden is tenzij de bieder een biedingsbericht algemeen verkrijgbaar heeft gesteld dat is goedgekeurd door de AFM. Vier verschijningsvormen Het openbaar bod heeft 4 verschijningsvormen; volledig bod, partieel bod, tenderbod en verplicht bod. Een volledig bod is een bod op alle aandelen van de doelvennootschap. In oudere literatuur van voor 2007 heeft men het over een 'vast' bod, de terminologie is in 2007 veranderd in een 'volledig' bod. Een volledig en partieel bod hebben met elkaar gemeen dat beiden tegen een van tevoren vastgestelde prijs en/of ruilverhouding worden gedaan. Het kan een cash en/of ruil bod zijn. Bij een tender bod wordt een uitnodiging gedaan aan de aandeelhouders van de doelvennootschap om hun prijs te noemen. Een volledig bod wordt gedaan op alle aandelen, met een partieel en tenderbod kun je maximaal 30% van de aandelen verkrijgen. De aandelen die je als bieder al hebt tellen mee voor de 30% die je maximaal kunt verkrijgen, na een geslaagd partieel/tender bod kun je dus maximaal 30% van de aandelen van de doelvennootschap houden. Dat betekent dat je met een dergelijk bod in beginsel geen zeggenschap verkrijgt. In beginsel oefen je geen zeggenschap uit als je 30% van de aandelen/stemrechten hebt, al kan dat in de praktijk anders zijn door geringe opkomst op de AV. Het verplichte bod is ingevoerd naar aanleiding van de 13e richtlijn en houdt in dat je een verplicht bod moet doen als je een bepaald percentage aan stemrechten hebt verkregen. Lidstaten mochten zelf bepalen bij welk percentage er sprake is van 'control'. De Nederlandse wetgever heeft dat percentage vastgesteld op 30% van de stemrechten. Het partieel bod heeft zo in de schijnwerpers gestaan omdat het 20 jaar geleden in de SER Fusiecode is ingevoerd maar er pas voor het eerst gebruik van werd gemaakt in 2012 bij America Movil/KPN. De Mexicaanse provider had een belang van 4,8% in KPN en wilde dat vergroten naar ongeveer 28% om zo onder de 30% grens te blijven in verband met het verplichte openbaar bod. Als een vennootschap volledige zeggenschap wil dan doen ze liever op vrijwillige basis een openbaar bod, dan zijn er meer mogelijkheden en voorwaarden die je aan het bod kan verbinden. Redenen voor partieel bod Er zijn drie redenen om een partieel bod uit te willen brengen op de aandelen van een beursgenoteerde vennootschap. De eerste reden is omdat je op een economisch verantwoorde wijze een materieel belang wilt verkrijgen in de beursvennootschap indien dat niet mogelijk is door onderhandse aankopen. Dit kan je ook doen door aandelen op de beurs op te kopen in plaats van een partieel bod uit te brengen. Maar de beurskoers zal stijgen als je op de beurs aandelen gaat opkopen en dat verhoogt de prijs. Het is soms handiger om het via een partieel bod te doen. De tweede reden is om de markt te testen, om te kijken of aandeelhouders inderdaad bereid zijn om hun aandelen in de vennootschap voor een bepaalde prijs aan jou te verkopen. Als dat goed loopt kan je als bieder nog overwegen om een volledig bod uit te brengen op de aandelen. De meest voor de hand liggende tactische overweging om een partieel bod uit te brengen is als er bijvoorbeeld al een bod ligt en je als concurrerend bod probeert om dat andere bod om zeep te helpen of omdat je juist een hogere prijs af wilt dwingen. Als een partieel bod slaagt krijg je een bepaald percentage aandelen in de beursvennootschap die net onder de 30% ligt en heb je toch een belangrijke strategische positie in die beursvennootschap verkregen. Er is vaak een lage opkomst op de AV en er is een grote aandelenverspreiding dus is het mogelijk om andere aandeelhouders buiten spel te zetten op de AV. Dit was ook de insteek van America Movil, ze wilden met een relatief beperkte investering de feitelijke controle in KPN verkrijgen en via deze manier andere potentiele kopers wegjagen die KPN als geheel zouden willen overnemen. America Movil was daarbij bezig met het slim bespelen van de markt. In het biedingsbericht wees de Mexicaanse provider er op dat het America Movil vrij stond om naast het partieel bod ook gewoon aandelen op de beurs te kopen. Als er veel aandelen door America Movil zouden worden gekocht zou het kunnen zijn dat er maar een klein percentage over zou blijven om te kopen via een partieel bod. De provider had een belang van bijna 5% en mocht niet meer krijgen dan 30% dus dan blijft er niet veel over. De biedingsprijs van het partieel bod was de maximum prijs die aandeelhouders konden krijgen voor de aandelen. Ondanks waarschuwingen van het bestuur en de RvC gingen veel aandeelhouders over tot het verkopen van aandelen buiten het bod om voor een lagere prijs dan de biedprijs. Ze wilden de uitkomst van het bod niet afwachten en verkochten hun aandelen. America Movil had dit slim gespeeld omdat ze voor een lagere prijs toch een groot deel van de aandelen hadden opgekocht en uiteindelijk nog maar 3% via het partieel bod hoefden te kopen. Uiteindelijk heeft America Movil rond de 28% van de aandelen verkregen na het gestand doen van het partieel bod. Daarna maakten ze bekend dat ze inderdaad van plan waren om een volledig bod uit te brengen op de aandelen van KPN. Dat werd niet op prijs gesteld door KPN en de Stichting preferente aandelen heeft hierna aandelen uitgegeven wat er voor zorgde dat er een beschermingswal werd opgetrokken. De stichting maakte het heel moeilijk voor America Movil om zeggenschap te verkrijgen en America Movil liet in oktober 2013 weten dat ze de poging om KPN over te nemen gingen staken. Werkingssfeer openbare biedingsregels Wft en Bob De biedingsregels zijn van toepassing op ieder openbaar bod dat gericht is op de Nederlandse effectenmarkt en op de belegger op die markt. De nationaliteit van de doelvennootschap en bieder doen niet ter zake. In art. 1:1 Wft staat een definitie van zowel de term 'bieder' als 'doelvennootschap'. Het is niet van belang of het een Nederlandse of buitenlandse vennootschap is, beiden kunnen immers aan de Amsterdamse beurs genoteerd zijn. In art. 5:74 Wft zie je staan dat het in beginsel verboden is om een openbaar bod te doen op effecten die zijn toegelaten tot de handel op een reglementeerde markt tenzij je een biedingsbericht openbaar bekend hebt gemaakt dat is goedgekeurd door de AFM. Er staat niet in waar de 'gereglementeerde markt' moet zijn gelegen, of dit in Nederland, de EU of EER is. Hier kwam discussie over en dit kwam aan de orde in de Cascal-zaak. In deze zaak ging het om een uitkoopprocedure als bedoeld in art. 2:359c BW. Dit is een uitkoopprocedure die specifiek is voor het geval nadat er een openbaar bod is uitgebracht. Als je dan 95% van de aandelen hebt verkregen en de laatste aandelen ook wilt krijgen, dan kan je dat middels deze uitkoopprocedure bewerkstelligen. Het ging hier om een Nederlandse vennootschap, Cascal NV wiens aandelen uitsluitend waren genoteerd aan de NYSE. Sembcorp had een openbaar bod uitgebracht op alle aandelen van Cascal, uiteindelijk waren 97% van de aandelen aangemeld, was het bod gestand gedaan maar de laatste aandelen wilde hij via een uitkoopprocedure in stand krijgen. Sembcorp ging naar de OK en stelde een uitkoopprocedure in, primair art. 2:359c BW en subsidiair art. 2:91a BW. De term 'openbaar bod op effecten toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt' zie je in veel artikelen terugkomen waar wordt verwezen naar de definitie die wordt gegeven in art. 1:1 Wft. Bijvoorbeeld bij regelingen over de melding van zeggenschap, het doen van een verplicht bod en het uitkoop/verkoop recht van de minderheidsaandeelhouder. Bij al deze regelingen werd dezelfde discussie gevoerd. Gaat het hier om een Nederlandse vennootschap wier aandelen uitsluitend op de Amsterdamse beurs zijn genoteerd, op een beurs binnen de EU, EER of ook om aandelen buiten de EER? De verwarring waar de reglementeerde markt/beurs is ontstaan is gelegen bij de wijziging van de wetgeving. De wetgeving was in 2007 ingevoerd door onder andere de richtlijn beleggingsdiensten. Daar stond heel duidelijk in de wetgeving dat het moest gaan om aandelen gelegen in een lidstaat van de EER. Toen de Wft kwam heeft de Nederlandse wetgever de definitie uit art.1 overgenomen zoals die staat in de EU richtlijn. Vanuit de EU richtlijn is het logisch dat het alleen betrekking heeft op lidstaten van de EU maar vanwege de overeenkomst ook op anderen die tot de EER behoren. Doordat het er in de Nederlandse wetgeving niet bij is gezet wordt het lastig vol te houden. In de literatuur zijn er twee kampen, de ene vindt de tekst beslissend, effecten genoteerd aan de gereguleerde markt staat geen beperking in qua territorialiteit, en het maakt dus niet uit waar de aandelen zijn genoteerd. Het andere kamp vindt dat er inderdaad geen territoriale bepaling in het artikel staat maar dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de Nederlandse wetgever helemaal niet heeft beoogd om dat te wijzigen. Het artikel had eerder wel een territoriale bepaling en die moet je hier nu ook inlezen. De OK heeft hier een beslissing in genomen en de conclusie is dat het gaat om markten gelegen binnen de EER. Dit is een wetshistorische en teleologische interpretatie. Art. 2:359c BW was in de Cascal zaak niet van toepassing omdat de aandelen alleen in New York waren genoteerd. Het algemene uitkoopartikel was wel gewoon van toepassing. Het is geen goede zaak dat dit niet goed in de wetgeving is gekomen. Als het gaat om bijvoorbeeld Amerikaanse vennootschappen, buitenlandse bieders en aandeelhouders kan het zijn dat ze denken dat ze bepaalde rechten hebben maar dat achteraf blijkt dat het niet zo is omdat deze rechten beperkt zijn tot vennootschappen die beursgenoteerd zijn binnen de EER. Het zou handig zijn als de wet op dat punt duidelijk is maar dat gaat niet gebeuren. In de MvT is opgenomen dat de Cascal uitspraak met instemming wordt begroet maar er geen plan is om de wetgeving aan te passen. Zo hebben de OK en wetgever gezegd dat het gaat om een gereglementeerde markt binnen de EER. Voorschriften van toepassing bij het voorbereiden en het uitbrengen van een openbaar bod Deze regels kan je onderscheiden in drie soorten regels; informatieregels, materiele regels en procedureregels. Informatieregels De eerste regel houdt in dat de bieder van een openbaar bod op de aandelen van een beursgenoteerde vennootschap een biedingsbericht verkrijgbaar moet stellen met goedkeuring van de AFM, art. 10 Bob. Daarin moet je informatie opnemen, dit is bedoeld ter bescherming van de aandeelhouders van de doelvennootschap zodat ze kunnen beoordelen of ze er mee in zee moeten gaan of niet. Als dat allemaal klopt en de AFM overtuigd is dat er voldoende informatie in het biedingsbericht staat kan het verder gaan. Als de AFM hier niet van overtuigd is krijgt de bieder de gelegenheid om dat alsnog te doen. Er is sprake van toezicht op biedingsberichten in alle lidstaten van de EU. De toezichthouder moet toestemming geven wil het proces doorgang vinden. Het kan zijn dat een vennootschap aandelen bij meerdere beurzen binnen de EU genoteerd heeft. Dan is geregeld dat er een Europees paspoort is voor biedingsberichten. Toestemming van 1 toezichthouder is voldoende binnen de EU. Er zijn allemaal regels voor wanneer je naar welke toezichthouder moet gaan. In Nederland is de AFM de toezichthouder die toestemming geeft en kijkt of er voldoende informatie is verstrekt aan de aandeelhouders van de doelvennootschap. Een bestuurder moet een AV bijeenroepen 6 dagen voordat de termijn afloopt, art. 18 Bob. Daarbij heeft het bestuur van de doelvennootschap de verplichting om een standpunt over dat bod uit te brengen. Verder zijn er nog een aantal artikelen die gaan over informatieverstrekking aan werknemers maar dat is in Nederland al geregeld in de WOR en de SER Fusiecode etc. Maar in dit geval hadden we toch een EU richtlijn nodig om deze regelingen op te nemen in het Bob, zie art. 10 lid 4 en art. 27 Bob. Materiele regels De belangrijkste materiele regel is opgenomen in art. 5:79 Wft. Dat artikel gaat over het verbod om na gestanddoening van een openbaar bod, als alles is afgehandeld, gedurende een jaar gunstigere transacties aan te gaan met de resterende aandeelhouders van de doelvennootschap om hun aandelen te verkrijgen. Dat is bedoeld om gelijke behandeling van aandeelhouders van de doelvennootschap te garanderen. Anders is de verleiding voor de bieder wel heel groot om voor het openbaar bod bijvoorbeeld een prijs van 8 euro per aandeel te betalen maar voor een groot aandelenpakket 10 euro per aandeel te betalen. Dat kan je een jaar nadat het openbaar bod is afgelopen doen. In art. 56b onder a vrijstellingsregeling Wft staat dat het verbod niet geldt voor de bieder die effecten verwerft in regelmatig verkeer op markten in financiële instrumenten, dat heet regelmatig beursverkeer. Je mag aandelen wel verwerven in regelmatig beursverkeer. De AFM stelt voorop dat de term 'regelmatig beursverkeer' beperkt moet worden uitgelegd. Als het gaat om 1 op 1 transacties, ook al gaat deze transactie via de beurs, dan valt het niet onder regelmatig beursverkeer. De hele transactie moet plaatsvinden op de beurs en er mag geen inmenging vooraf tussen de bieder en de betrokken partijen plaatsvinden. De AFM geeft ook een voorbeeld casus waarin het ging om een ruilbod. Dit houdt in dat je aandelen verkrijgt in de doelvennootschap en dat de aandeelhouders van de doelvennootschap aandelen krijgen in de bieder of dochter van de bieder. Er was maar een relatief laag percentage aandelen aangemeld maar het bod was wel gestand gedaan en dus gelukt. Daarna heeft de bieder vrij grote pakketten aandelen gekocht in de voormalige doelvennootschap via beurstransacties. De AFM is dat gaan onderzoeken en in ieder geval bij 1 transactie bleek dat ze van te voren contact hadden gehad want ze hadden overleg gevoerd over de omvang van de transactie en de prijs van het aandelenpakket. Daardoor was er geen sprake meer van regelmatig beursverkeer. Daarnaast vond de transactie plaats onder gunstigere voorwaarden want er was sprake van een ruilbod geweest en er was nu sprake van een cashbod, dat was gunstiger en dat mag niet. Put up or shut up De put up or shut up regeling is opgenomen in art. 2a Bob en komt er eigenlijk op neer dat je moet doen wat je zegt en dat je anders je mond moet houden. Dit speelde ook bij ABN Amro in de voorfase waarbij er nog geen openbaar bod was gedaan maar er wel allerlei speculaties waren dat er vennootschappen waren die belangstelling toonden om een bod te doen. Doordat onduidelijk was of er daadwerkelijk een bod zou worden gedaan verkeerde de potentiele doelvennootschap in onzekerheid en dat kan vervelende consequenties hebben. Daarom is deze regeling bedacht. Het gaat er om dat een potentiele bieder informatie openbaar heeft gemaakt waaruit in redelijkheid de indruk kan worden gewekt dat degene overweegt om een openbaar bod voor te bereiden. Daarnaast is van belang dat de potentiele doelvennootschap stelt daar nadelige gevolgen van te ondervinden en de AFM verzoekt om in te grijpen. De AFM heeft beleidsvrijheid en gaat na of de potentiele bieder inderdaad dat soort uitlatingen heeft gedaan en de doelvennootschap daar nadelige gevolgen van ondervindt. Als de AFM tot de conclusie komt dat het zo is, kan de AFM ingrijpen door een maatregel op te leggen wat inhoud dat degene die publieke uitlatingen heeft gedaan de verplichting opgelegd krijgt om binnen 6 weken duidelijk te maken wat hij van plan is om te gaan doen. De potentiele bieder moet het feit dat de AFM zo'n aanwijzing heeft gegeven openbaar maken en binnen 6 weken aankondigen of hij een bod doet (put up). Als hij besluit om geen openbaar bod uit te brengen dan is er sprake van een shut up en mag hij gedurende een termijn van 6 maanden geen openbaar bod uitbrengen op de doelvennootschap. Als je geen gehoor geeft aan de verplichting van de AFM en niet kenbaar maakt of je wel of geen openbaar bod wilt doen, dan heeft dat tot gevolg dat er een langere shut up periode van 9 maanden geldt. De AFM heeft de mogelijkheid om deze verplichting af te dwingen. Dan is er een put up or shut up regeling die geldt in de fase nadat een openbaar bod is aangekondigd. Dat houdt in dat er een openbare mededeling is gedaan en er een persbericht over is uitgebracht. Als je op dat moment of in een van de fases daarna het proces afbreekt geldt ook een shut up maatregel. Ook dan mag je gedurende 6 maanden geen aankondiging doen tot het uitbrengen van een openbaar bod op die vennootschap. Als het gaat om het afbreken van het proces en/of het niet houden aan de termijnen die staan genoemd in Bob, dan geldt deze shut up or put up maatregel. Op deze regel hoef je geen beroep te doen bij de AFM, deze verboden zijn absoluut. Procedureregels Er zijn drie modaliteiten; een vriendelijk bod, onvriendelijk bod en een vriendelijk-bod-invoorbereiding. Tijdlijn bij een vriendelijk openbaar bod: *_________4 weken_____________ *______max. 12 weken_________ * __________ | | na aankondiging | 1) O.m. aankondiging bod 2) O.m.betreffende 3) Indienen aanvraag Criterium: Al dan niet voorw. aanvraag goedkeuring goedkeuring overeenstemming biedingsbericht biedingsbericht + o.m. certain funds _10 wkd_____ * ______6 wkd ______ * __3 wkd__ *____min 8 wk___*__3wkd___* | | | max 10 wk | | 4) Beslissing 5) Daadwerkelijk 6) Aanvan Sluiten 7) o.m. AFM uitbrengen bod aanm.term aanm. gestanddoening Het criterium staat in art. 5 Bob, het moet plaatsvinden op het moment dat de bieder en doelvennootschap al dan niet voorwaardelijke overeenstemming hebben bereikt. Bij voorwaardelijke overeenstemming kan het zo zijn dat er nog bepaalde wettelijke verplichtingen moeten worden nageleefd, adviezen worden ingevoerd, goedkeuring door een instantie moet plaatsvinden, er nog adviezen van de OR komen en dat vakorganisaties nog moeten worden geraadpleegd. Vaak moet de overname of fusie worden goedgekeurd door de mededingingstoezichthouder, de ACM. Deze terminologie is grotendeels overgenomen uit de 13e richtlijn. In andere lidstaten is vaak sprake van een andere vorm van medezeggenschap. Bij het criterium van al dan niet voorwaardelijke overeenstemming is er eigenlijk al overeenstemming maar kunnen de OR en vakorganisaties nog advies uitbrengen. Dat is niet zoals we het gewend zijn met de WOR en de SER Fusiecode, daar moet de OR worden geraadpleegd zodat het advies wat zij uitbrengen nog van wezenlijke invloed kan zijn op de totstandkoming van fusie en modaliteiten. Bij dit criterium wordt men voor een voldongen feit gesteld en wordt de medezeggenschap van de werknemer uitgehold. Op basis van de 13e richtlijn kon de Nederlandse wetgever niet veel anders, het is onmogelijk om de werknemer te informeren op basis van de 13e richtlijn. Met die aankondiging gaan alle termijnen lopen. In de aankondiging moet je wel een prijs noemen voor de aandelen van de doelvennootschap, dat kan een richtprijs zijn in aandelen en/of geld, het hoeft niet de definitieve prijs te zijn. Op het moment dat je een bod gaat uitbrengen door het algemeen verkrijgbaar stellen van een biedingsbericht, dan moet daar de definitieve prijs in op zijn genomen. Dat is het startpunt bij een vriendelijk bod. Bij een onvriendelijk bod is het anders, dan is er geen overeenstemming. Na 2007 is het mogelijk geworden om zonder contact op te nemen met het bestuur van de doelvennootschap een openbaar bod uit te brengen. Het startpunt bij onvriendelijke biedingen staat in art. 5 lid 2 Bob. Daar wordt uit gegaan van een wettelijke fictie. Als de bieder eenzijdig concrete informatie over de inhoud van een voorgenomen bod openbaar heeft gemaakt, dan geldt dat bod als 'aangekondigd'. De bieder kan de naam hebben genoemd van de betrokken doelvennootschap in combinatie met een voorgenomen biedprijs wat openbaar bekend is gemaakt, dat is het moment waarop het openbaar bod proces gaat beginnen en dan vangt de toezicht van de AFM ook aan. Dat is het enige verschil tussen een vriendelijk en onvriendelijk bod. Een vriendelijk-bod-in-voorbereiding is een nieuwe regeling die is ingevoerd in 2012. Daar gaat het om het feit dat er nog geen overeenstemming is maar de bieder concrete informatie over het voorgenomen bod bekend gaat maken omdat hij daartoe vaak gedwongen is op basis van de regels over koersgevoelige informatie. Als er sprake is van een voorgenomen openbaar bod op een bepaalde doelvennootschap en als die doelvennootschap direct publiekelijk bekend maakt dat ze overleg voert met de bieder, dan wordt voorkomen dat er een melding van een openbaar bod is. Als het biedingsproces is begonnen dan heeft de bieder 4 weken de tijd om de volgende openbare mededeling te doen, over de aanvraag tot goedkeuring biedingsbericht. Binnen 4 weken moet bekend zijn of je wel of niet doorgaat met het biedingsproces en of je wel of niet een aanvraag bij de AFM ter goedkeuring hebt ingediend. Als de potentiele bieder aankondigt dat hij toch niet door gaat met het biedingsproces, dan geldt er een shut up periode van 6 maanden. Hierna heeft de bieder maximaal 12 weken om de aanvraag tot goedkeuring van het biedingsbericht in te dienen bij de AFM. Deze 12 weken gaan lopen vanaf het eerste moment, daar zit de eerste 4 weken al bij in. Tevens moet er een certain funds openbare mededeling worden gedaan, je moet duidelijk maken dat je als bieder in staat bent om de biedingsprijs te betalen. Het idee is dat de aandeelhouders van de doelvennootschap daardoor extra informatie krijgen maar er is geen bankverklaring aan gekoppeld, de bieder zelf geeft aan dat hij het geld heeft. Vervolgens heeft de AFM 10 werkdagen de tijd om de aanvraag tot goedkeuring van het biedingsbericht te beoordelen en wel/niet goed te keuren. Als de AFM nog niet helemaal tevreden is kan de termijn worden verlengd zodat de bieder nadere informatie op kan nemen in het biedingsbericht. Als de AFM akkoord is, heeft de bieder 6 werkdagen om daadwerkelijk het bod uit te brengen. Je brengt het bod uit door het biedingsbericht algemeen verkrijgbaar te stellen, dat is het moment van het uitbrengen van het bod. Tot het moment dat je daadwerkelijk het bod uitbrengt ben je vrij om uit het biedingsproces te stappen, dan zit je wel vast aan de shut up periode van 6 maanden. Pas op het moment dat het bod daadwerkelijk is uitgebracht ben je verplicht om de aandelen die worden aangemeld onder het bod ook af te nemen. In het biedingsbericht moet de definitieve prijs van de aandelen worden genoemd en dat bod is onherroepelijk, het is alleen mogelijk om de prijs van het bod te verhogen. Bijvoorbeeld wanneer er een concurrerend bod wordt uitgebracht op de aandelen van de doelvennootschap bestaat de mogelijkheid tot verhoging van de biedingsprijs. In het biedingsbericht staat ook wanneer je van plan bent om dat bod gestand te doen, wanneer je alle aandelen die onder het bod worden aangemeld wilt gaan kopen. Daar kan je voorwaarden voor stellen, bijvoorbeeld dat je alleen het bod gestand doet als je een bepaald percentage van de aandelen verkrijgt. Als er dan minder aandelen worden aangemeld dan het percentage wat je in de voorwaarde hebt gesteld, dan hoef je het bod niet gestand te doen en geldt de shut up maatregel weer. In art. 12 lid 2 Bob is het verbod van potestatieve voorwaarden opgenomen, dat houdt in dat je geen voorwaarden mag stellen waar je als bieder zelf in de hand hebt of die voorwaarden zich voor gaan doen of niet. Bijvoorbeeld een voorwaarde waarin staat 'naar het oordeel van de bieder', dat mag niet. De AFM zal een biedingsbericht met een dergelijke voorwaarde niet goedkeuren. Als de voorwaarden niet worden vervuld hoef je het bod niet gestand te doen maar het mag wel, dan ga je de voorwaarden 'waiven'. De bieder kan in het biedingsbericht aangeven dat het voor een aantal voorwaarden mogelijk is dat hij het bod toch gestand gaat doen mochten de voorwaarden niet worden gehaald. Als het bod eenmaal is uitgebracht dan vangt binnen 3 werkdagen de aanmeldingstermijn aan. Na de beslissing van de AFM heb je 6 werkdagen om het bod uit te brengen. Daarna zijn er nog 3 werkdagen waarin je duidelijk moet maken wat de aanmeldingstermijn is, dat is minimaal 8 weken en maximaal 10 weken, art. 14 Bob. Uiteindelijk ga je een openbare mededeling doen over de gestanddoening en daarin maak je als bieder duidelijk of je het bod gestand gaat doen, of aan de voorwaarden is voldaan, wat het percentage aandelen is wat je hebt verkregen en de biedprijs die je gaat betalen. Dat is in beginsel het einde van het biedingsproces. Het biedingsproces kan worden verlengd indien de bieder een na-aanmeldingstermijn open stelt, een 'grace-period'. Dat betekent dat de aandeelhouders die eerder hun aandelen niet hebben aangemeld, de mogelijkheid krijgen om dat alsnog te doen. De bieder heeft daar belang bij omdat hij zo bijvoorbeeld net 95% van de aandelen kan verkrijgen waardoor de uitkoopregeling in zicht komt en de aandeelhouders krijgen de mogelijkheid om toch nog hun aandelen te verkopen. De bieder kan na de uitkoopregeling alle aandelen in handen krijgen en kan daarna bijvoorbeeld de vennootschap van de beurs halen. Biedprijs De bieder is verplicht om de biedprijs te betalen zoals is opgenomen in het biedingsbericht. In 2 gevallen is de bieder verplicht om een hogere prijs te betalen. Dit is het geval indien de biedprijs is verhoogd naar aanleiding van een concurrerend bod, art. 15 lid 4 Bob. De prijs kan ook zonder een concurrerend bod worden verhoogd maar dat komt bijna niet voor. Een andere reden is indien je in de periode van het biedingsproces (vanaf openbare mededeling aankondiging tot openbare mededeling tot gestanddoening bod) aandelen hebt gekocht voor een hogere prijs dan de biedprijs. Als je buiten het biedingsproces om aandelen van de doelvennootschap hebt gekocht tegen een hogere prijs, dan moet je die prijs ook bieden onder het openbaar bod. Dit in het kader van gelijke behandeling van aandeelhouders. Dit geldt niet indien je als bieder de aandelen hebt gekocht in het kader van regelmatig beursverkeer. Er is veel kritiek op deze uitzondering. Concurrerend bod De regels voor een concurrerend bod staan in art. 15 lid 4,5 Bob. De oorspronkelijke bieder kan de biedprijs verhogen en dit kan meerdere malen. Tevens kan de oorspronkelijke bieder de aanmeldingstermijn verlengen. Als later een openbaar bod uit wordt gebracht en de tijdlijn wordt gevolgd dan loopt de concurrerende bieder een stuk achter en daarom mag de oorspronkelijke bieder de aanmeldingstermijn synchroniseren. Dit houdt in dat de aanmeldingstermijn op dat moment hetzelfde is als het bod van de concurrerende bieder. De AFM legt het begrip 'verhoging biedprijs' op een beperkte manier uit. Je mag de geboden vergoeding wel verhogen maar niet wijzigen. Als je een cashbod in contanten hebt gedaan dan mag je dat bod verhogen maar mag je de prijs niet omzetten in een ruilbod wat uiteindelijk meer waard is. Je mag de biedprijs wel verhogen door naast het originele cashbod een ruilbod aan te bieden. De reden dat je het cashbod niet mag wijzigen in een ruilbod is omdat het bod onherroepelijk is. Het aanmelden van aandelen door de aandeelhouders is ook onherroepelijk. Het is onwenselijk dat aandeelhouders ineens worden geconfronteerd met het feit dat een cashbod gewijzigd is in een ruilbod, de meeste aandeelhouders zitten daar niet op te wachten. Verplicht bod Deze regeling is ingevoerd naar aanleiding van de 13e richtlijn en houdt in dat wanneer je een bepaald percentage aandelen hebt in een doelvennootschap waarmee je control hebt, dat je dan verplicht wordt om een bod uit te brengen op alle aandelen in de vennootschap. Deze regeling is ingevoerd ter bescherming van minderheidsaandeelhouders. Als minderheidsaandeelhouder heb je aandelen in een vennootschap die niet wordt beheerst door een andere vennootschap, die niet valt onder een concern. Dus je kan het nodige zeggen in de AV van die beursvennootschap. Alle lidstaten hebben een ander percentage ingevoerd wanneer er sprake is van control, in Nederland is het 30%. Dat betekent dat je niet zoveel meer te zeggen hebt in de beursvennootschap omdat een aandeelhouder met een pakket van 30% van de stemrechten daadwerkelijk veel te vertellen heeft. Dat is de reden dat de Nederlandse wetgever de overwegende zeggenschap grens op 30% heeft willen leggen. Als je vrij toevallig over de 30% heen gaat met aankopen of omdat de vennootschap bijvoorbeeld eigen aandelen heeft ingekocht waardoor je een groter percentage hebt verkregen en je daardoor de 30% hebt bereikt, dan is daar een regeling voor opgenomen in art. 5:70 Wft. Als het niet je bedoeling was om over deze grens heen te gaan, dan heb je een periode van een maand om weer onder deze grens te komen. Dan hoef je geen verplicht bod uit te brengen. Als je wel 30% hebt dan kan de doelvennootschap en iedere aandeelhouder/certificaathouder naar de OK stappen om een verplicht bod af te dwingen, art. 5:73 Wft. Dan moet een billijke prijs worden betaald voor de aandelen van de doelvennootschap. Dat is in beginsel de hoogste prijs die de bieder heeft betaald voor aandelen van de doelvennootschap in de periode van 1 jaar voorafgaand aan het bod, art. 5:80a Wft. Als de aandeelhouders van mening zijn dat die hoofdregel niet leidt tot een billijke prijs omdat bijvoorbeeld buiten de beurs om een andere prijs zou zijn betaald dan kan aan de OK verzocht worden om in afwijking van die regeling een billijke prijs vast te stellen. Bij een ruilbod is er ook een hoofdregel, de tegenprestatie moet bestaan uit liquide effecten, art. 26 Bob, aandelen die zijn toegelaten op de gereglementeerde markt. Als het niet gaat om liquide effecten dan moet de bieder altijd een prijs in contanten als alternatief bieden. Het kan zo zijn dat je een vrijwillig openbaar bod hebt uitgebracht, doorgaat met aandelen kopen op de beurs en daardoor de 30% grens overschrijdt. Dan kan de bieder kiezen wat hij doet, art. 5b Bob. Hij kan het verplichte bod laten vervallen of hij kan het vrijwillige bod laten vervallen. Als hij het vrijwillige bod laat vervallen en het bod al is aangekondigd, dan geldt die vrijwillige procedure als de aankondiging in de zin van een verplicht bod, art. 5 lid 3 Bob. Bij een vrijwillig bod ben je vrij om tot fase 4 het biedingsproces te beëindigen, dat is anders wanneer je een vrijwillig bod omzet in een verplicht bod. Vanaf dat moment ben je verplicht om door te gaan met dat bod en dat betekent ook dat je je vrijwillige bod op bepaalde punten moet aanpassen. Bij een vrijwillig bod mag je allerlei voorwaarden stellen, dat geldt allemaal niet bij een verplicht bod. Dat moet je gestand doen ongeacht het aantal aandelen wat wordt aangemeld door de aandeelhouders van de doelvennootschap. Hoorcollege 12, Kapers op de kust?, 17 december 2014 Beschermingsconstructies Op dit moment is er onenigheid over de beursgang van ABN, moet ABN beschermd worden of lopen ze het risico dat ze een speelbal worden van activistische aandeelhouder? Onlangs is een bod uitgebracht door SHV op de aandelen in Nutreco en je ziet dat er concurrerende biedingen komen waar hedgefunds op inspelen. De beurskoers ligt daarom nu hoger dan het bod van SHV. Daarmee zijn we aangekomen bij het onderwerp van dit college, Kapers op de kust? Dit college gaan we het hebben over verschillende beschermingsconstructies, standpunten in de doctrine of ze wel/niet zijn toegestaan en zijn er veel beschikkingen van de OK en HR voorgeschreven. Ook is er de wet van 24 mei 2007, de uitvoering van de richtlijn inzake het openbaar overnamebod maar dat zal dit college weinig aan bod komen. In het NRC is in oktober 2007 een interview opgenomen met de Amerikaanse advocaat Martin Lipton. Lipton is de uitvinder van de 'poison pill' en adviseert beursondernemingen die prooi dreigen te worden van een belager. Hij is oprichter van een advocatenkantoor in New York en betrokken bij verschillende fusies en overnames. Een fusie is vaak gericht op gelijkwaardigheid waarbij er twee gelijkwaardige partners zijn. Bij overnames is het de grote vis die de kleine opslokt. In het interview wordt aan Lipton gevraagd of de vijandige overname van bedrijven terugkomt; 'Jazeker, opkopers/concurrenten zien dat ze direct steun van activistische aandeelhouders kunnen krijgen, daarom is de gifpil nog steeds nodig. Ik snap niet dat veel bedrijven in Nederland de mogelijkheid tot uitgifte van preferente aandelen hebben afgeschaft, in de VS hebben alle bedrijven nog een gif pil'. Dit was in 2007, in die tijd hadden activistische aandeelhouders veel te zeggen. Dit begon in 2000, men vond toen dat beschermingsmaatregelen slecht waren voor de beurskoers. Het idee was dat er geen openbaar bod komt als er veel beschermingsmaatregelen zijn, niemand wil daarin de meerderheid hebben of in investeren en dat is niet goed voor het goed functioneren van een fusie en overnamepraktijk. Het idee was dat alle beschermingsmaatregelen weg moesten en je jezelf te koop moest aanbieden aan opkopers zodat er activistische aandeelhouders zijn die daarvan kunnen profiteren. In het financieel dagblad stond een aantal dagen daarna een interview met Harm-jan Kluiver van de Brauw. Hij signaleert dat er een trend is tegen bescherming. Deze trend heeft in ieder geval geen bijdrage geleverd aan het Nederlandse vestigingsklimaat. Juist als we jonge innovatieve bedrijven willen stimuleren om zich hier te vestigen lijkt het verstandig om hen de mogelijkheid te geven zelf adequate bescherming te bepalen. Het moet niet zo zijn dat een rechter die bescherming makkelijk weg kan schuiven. De ondernemingsleiding moet luisteren, de dialoog voeren, het gesprek aan gaan. Het is juist in de schaduw van bescherming dat de dialoog het beste kan gedijen. In 2004 heeft ABN zijn eigen bescherming afgeschaft. Alle aandelen van ABN waren gecertificeerd en werden gehouden door een stichting administratiekantoor. De stichting hield 58% van de stemmen, dan weet je dat de stichting altijd de doorslag zal geven op de AV. Dat is niet leuk als je als belager wilt participeren in de onderneming en dat weerhoudt je om een openbaar bod uit te brengen. In 2004 heeft ABN zijn eigen bescherming ontmanteld, een bestuur heeft dan wel minder weerwoord als vervolgens aandeelhouders een door het bestuur minder gewenst scenario prefereren. TCI heeft toen als kleine aandeelhouder gezegd dat ze zien dat ABN het slechter doet dan alle andere banken, de kosten de pan uitrijzen en het tijd werd voor ander management. De beurskoers stond laag omdat de verdiencapaciteit laag was en dat heeft geleid tot het opknippen van ABN. Het consortium heeft een openbaar bod uitgebracht, dat bod was hoger dan Barclays, en heeft ABN toen overgenomen en opgedeeld. Volgens Kluiver is bescherming een goede zaak, niet zozeer om overnames definitief te blokkeren maar wel om mogelijk te maken om de beste deals uit te onderhandelen waarbij op evenwichtige wijze de vruchten van dialoog kunnen worden geplukt. Als je gaat kijken naar alle voorgeschreven uitspraken zie je het woord overleg/dialoog terugkeren. De OK stelt zich op het standpunt dat een belager redelijk overleg dient te voeren met de doelvennootschap, r.o. 3.3. Gucci. De doelvennootschap moet met de belager kunnen overleggen, r.o. 3.12. Stork. Ook in ASMI spreekt de OK over het creëren van een stichting continuïteit waardoor vruchtbaar overleg mogelijk zou worden, r.o. 3.4.5. In de RNA-zaak heeft de HR de RNA-norm geformuleerd. Je moet je afvragen of de beschermingsmaatregel noodzakelijk was om de status quo te handhaven in afwachting van de uitkomst van overleg met de overnemer en andere betrokkenen. Ook hier komt overleg terug, niet alleen met de belager maar ook met andere betrokkenen, r.o. 3.7. Optionele passiviteit Het was de bedoeling dat de EU lidstaten door middel van de richtlijn op een lijn zouden komen met betrekking tot beschermingsmaatregelen. In Duitsland zie je dat banken een enorme invloed hebben, in Nederland is dat minder. Uiteindelijk kwam men er niet uit en is het uniformeren van beschermingsconstructies laten zitten, alle beursgenoteerde ondernemingen hebben de mogelijkheid gekregen om in de statuten te regelen dat een belager vrij baan krijgt. Als je wil kun je in de statuten opnemen dat een potentiele overnemer bepaalde rechten krijgt. Bijvoorbeeld als er sprake is van een openbare mededeling, dan kan je in de statuten zetten dat het verboden is om zonder voorafgaande goedkeuring van de AV handelingen te verrichten die het bod kunnen frustreren. In art. 2:359b BW zie je dat de gedachte is dat je als beursgenoteerde onderneming jezelf mag beschermen. Beschermen mag, tenzij je in de statuten opneemt dat een belager vrij baan krijgt. Nethe kent geen beursgenoteerde ondernemingen die dit hebben opgenomen, velen hebben beschermingsmaatregelen. Of een beursgenoteerde onderneming beschermingsmaatregelen heeft kun je vinden in de statuten en het jaarverslag. In het kader van openheid hebben alle beursgenoteerde ondernemingen op hun website een jaarverslag waarin staat vermeld welke beschermingsconstructie ze hebben opgenomen, IV.3.11 Code Frijns. Ook staat deze verplichting in Besluit artikel 10 overnamerichtlijn. Klassieke/gangbare beschermingsconstructies De meest gangbare klassieke beschermingsmaatregelen vind je terug in de statuten. Een belangrijke statutaire beschermingsmaatregel is de mogelijkheid tot het uitgeven van preferente beschermingsaandelen, dat is een ad hoc beschermingsconstructie en is latent aanwezig. Het is een constructie die je op een gegeven moment kunt activeren en komt bij 62% van de aan de AEX genoteerde ondernemingen voor. Een andere constructie is de certificering van aandelen, dat is een permanente beschermingsconstructie. De gedachte is dat de macht dan komt te rusten bij het bestuur van een stichting administratiekantoor. Die kan zorgen voor stabiliteit in de besluitvorming. Het kan ook zijn dat in de statuten staat dat voor een bepaald besluit een bepaalde stemmenmeerderheid vereist is, het is fijn als je weet dat de stichting aanwezig is en gaat stemmen omdat het besluit dan genomen gaat worden. Ongeveer 10 jaar geleden was er een enorm absenteïsme en werd de AV bepaald door degene die toevallig kwam opdagen op de AV. In het kader van stabiliteit van besluitvorming heeft ongeveer 14/15% van de beursgenoteerde ondernemingen die mogelijkheid gecreëerd. De laatste klassieke statutaire beschermingsconstructie zijn de prioriteitsaandelen. Dat is ook permanent, ongeveer 10% van de ondernemingen gebruikt deze constructie. Naast deze drie klassieke beschermingsconstructies zijn er nog andere beschermingsconstructies. Bijvoorbeeld beperking van het aantal uit te brengen stemrechten, de holdingconstructie, de constructie bij Heineken en er zijn ook buiten statutaire beschermingsmaatregelen. Bijvoorbeeld bij RNA had het bestuur een zogeheten change in control formule gewijzigd. Dat houdt in dat je aan kunt geven dat als de RvC of RvB wijzigt met een bepaald percentage, dat er dan een change in control is, wijziging van de zeggenschap bij dat orgaan. Dan kan je zeggen dat daar bepaalde verplichten uit voortvloeien voor de doelvennootschap. Bij RNA was het zo dat de bestuurders voor zichzelf een riante vertrekvergoeding in het vooruitzicht hadden gesteld. Deze change of control clausule stond in het arbeidscontract en de vraag was of dit wel mocht. Is het niet in strijd met redelijkheid en billijkheid? Het bestuur had het voor zichzelf en voor de bestuurslaag onder de raad van bestuur geregeld. Op het moment dat de belager RNA koopt en constateert dat ze meteen veel geld moeten betalen aan het management wat ze willen ontslaan, dan is dat iets wat zomaar op ze af komt en ze niet hadden kunnen voorzien. Dat noemen we een pandora constructie of gifpil, iets waar je je in verslikt. Een ander voorbeeld van een pandora constructie was een aantal jaren geleden bij Kluwer. Elsevier was er op uit om Kluwer over te nemen en was met name geïnteresseerd in Kluwer Rechtswetenschap BV. Kluwer wilde niet over worden genomen en had een pandora constructie bedacht. Zodra het openbaar bod slaagt zou Kluwer Rechtswetenschap BV worden verkocht en in handen komen van een derde. Dit komt voor een belager dan als een duveltje uit een doosje. Dit speelde ook bij de ABN-zaak. Het consortium was geïnteresseerd in ABN inclusief LaSalle. Barclays wilde graag fuseren met ABN maar had niet voldoende middelen en wilde een bod uitbrengen zonder Lasalle. Het bestuur van ABN had LaSalle toevallig net voor een riant bedrag van 21 miljard verkocht. Dit werd gezien als een offer you can't refuse maar je kan je voorstellen dat de AV en zeker de speculanten zeggen dat dit een concurrerend bod frustreert. Het consortium wilde ABN juist inclusief LaSalle. Uiteindelijk bleek het geen pandora constructie te zijn omdat het consortium toch een bod had uitgebracht. Daarom was het niet raar dat de OK zei dat het geen beschermingsmaatregel was, ze hadden immers toch een bod uitgebracht. Doel van beschermingsmaatregelen Het doel van beschermingsmaatregelen is dat je voorkomt dat iemand een belang met zeggenschap opbouwt. Dat lukt niet altijd. Bij ABN was TCI er ondanks de certificering van aandelen toch in geslaagd om 3% van de aandelen te kopen. Alleen certificering is niet voldoende, je moet meer doen voor bescherming. Een ander doel is ervoor zorgen dat het belang wat iemand heeft opgebouwd, verwatert. Dit kan door het uitgeven van bijvoorbeeld beschermingspreferente aandelen of aandelen met uitsluiting van het voorkeursrecht. Een ander belang is het bevorderen van de continuïteit van de doelvennootschap op de lange termijn. Dit kan door bescherming te bieden tegen ongewenste activistische aandeelhouders, mensen die alleen maar komen vertellen dat het beleid anders moet in de hoop dat de koers omhoog gaat en er dan weer snel uit stappen. Dit kan je doen door oligarchische regelingen op te nemen, bepaalde stem/quorum eisen te stellen of door het doel van een gelieerde stichting op te rekken. Van een stichting administratiekantoor die certificaten uitgeeft kan je het doel veranderen. Ook kan je het doel van een stichting continuïteit veranderen, de stichting die preferente aandelen kan gaan nemen. Door de komst van activistische aandeelhouders zie je dat er niet altijd een openbaar bod wordt aangekondigd/uitgebracht. Toch is er behoefte aan bescherming tegen activistische aandeelhouders omdat ze zoals bij Stork, het ontslag van alle structuurcommissarissen op de agenda kunnen laten zetten. Als dat doorgaat zal het beleid veranderen, kan de onderneming worden opgeknipt, dan is er geen continuïteit op de lange termijn. Om de status quo te kunnen handhaven is bescherming nodig, daarvoor is het niet nodig dat een belager geïnteresseerd is in de hele onderneming. Tot 14 september 2007 vond men, de vereniging voor de effectenhandel en de vereniging van effecten uitgevende ondernemingen (VEUO) dat het ongewenst is als er een cumulatie is van diverse klassieke beschermingsmaatregelen. Het idee was dat de vrije overnamemarkt een beter level playing field zou worden met betere concurrentie met buitenlandse markten als er werd afgezien van een cumulatie aan beschermingsmaatregelen. Men wilde ervoor zorgen dat minderheidsaandeelhouders uit konden stappen met een soort control premium. Bij Nutreco is de koers omhoog gegaan na het openbaar bod, minderheidsaandeelhouders zien hun aandeel omhoog gaan, men gaat speculeren over een concurrerend bod waardoor de koers nog hoger gaat staan. Als de beurskoers boven het bod gaat zitten moet de belager weer met een hoger bod komen. Het idee was dat de overnamemarkt beter tot zijn recht kan komen als alle overnames niet worden geblokkeerd door tal van beschermingsconstructies. Uiteindelijk heeft men deze cumulatie beperkingsregel laten zitten in het kader van EU harmonisatie. Beschermingspreferente aandelen Beschermingspreferente aandelen is een ad hoc beschermingsconstructie. Of deze mogelijkheid bestaat is te vinden in de statuten. Daar staat dan in dat het maatschappelijk kapitaal voor een deel uit preferente aandelen bestaat. Een kenmerk van preferente aandelen is dat je deelt in de winst tot een bepaald percentage van het nominale bedrag en dat houders van preferente aandelen als eerste de winst uitgekeerd krijgen en dus voorgaan boven de overige aandeelhouders. Dat is een aantrekkelijk aspect. Er zijn een aantal stappen die moeten worden ondernomen voordat beschermingspreferente aandelen kunnen worden uitgegeven. De RvC/RvB van de beursgenoteerde onderneming dient de bevoegdheid te hebben om over te gaan tot uitgifte van aandelen. Normaal gesproken heeft de AV deze bevoegdheid. De ondernemingsleiding moet deze bevoegdheid gedelegeerd krijgen van de AV. Er komt dan een agendapunt bij de AV waarin het delegeren van de bevoegdheid tot emissie van preferente aandelen staat opgenomen. Er moet een machtiging komen vanuit de AV dat de RvC/RvB bevoegd is om preferente aandelen uit te geven. Dan moet je de AV informeren, alle relevante feiten en omstandigheden weergeven waarom je die bevoegdheid wilt. Vaak wordt gezegd dat men niet opgesplitst wil worden en zich wil beschermen tegen een opkoper die niet om het bedrijf geeft en het wil verkopen en opsplitsen voor de hoogste prijs. Om die reden vraagt de ondernemingsleiding de AV om de bevoegdheid om beschermingspreferente aandelen uit te geven aan een gelieerde stichting. Deze stichting continuïteit wordt dan opgericht en draagt vaak de naam van de doelvennootschap. Het is de bedoeling dat deze stichting preferente aandelen gaat nemen op het moment dat er een dreiging is, bijvoorbeeld als er een aankondiging openbaar bod is. Belangrijk is dat er bij dit type aandelen geen voorkeursrecht is. Als het voorkeursrecht niet is uitgesloten dan profiteert de potentiele belager ook van de emissie. De aandelen die vrij komen bij de emissie komen bij de gelieerde stichting terecht die zijn doel gaat behartigen. Er zitten onafhankelijke bestuurders in de stichting continuïteit maar doorgaans is er intensief contact met de ondernemingsleiding van de doelvennootschap in oorlogstijd. De RvC/RvB van de beursgenoteerde onderneming heeft de bevoegdheid tot emissie van aandelen dan gedelegeerd gekregen van de AV waarna je een optie overeenkomst gaat sluiten met de beschermingsstichting. In de optieovereenkomst geef je aan wat de bedoeling is, wanneer de aandelen mogen worden genomen en wordt er een call optie verstrekt. Bij ABN is nu gesteggel over de vraag op welk moment de call optie mag worden uitgeoefend. Is dat als er een openbaar bod wordt aangekondigd of zoals het Ministerie van Financiën wil pas op het moment dat de staat minder dan 30% van de aandelen in ABN houdt. Het Ministerie van Financiën wil zorgen dat de beurskoers zo hoog mogelijk blijft en wil dat beschermingspreferente aandelen pas worden ingezet op een later moment, het bestuur van ABN wil juist dat de preferente aandelen kunnen worden uitgegeven ongeacht het percentage aandelen wat de staat op dat moment heeft. Er is een meldingsplicht als je een bepaald belang opbouwt, je moet het melden bij de AFM als je 3% hebt, 5%,10%,15%,20% etc. Als beursgenoteerde onderneming zie je of er een belager is en ga je het gesprek aan. Je gaat vragen waarom het belang zo groot is wat de belager heeft, wat degene voor ogen heeft, of hij een openbaar bod wil uitbrengen. Als de belager niets zegt of aangeeft dat een openbaar bod te duur is en hij nu al de meerderheid van de zeggenschap in de AV heeft, dan krijg je de situatie dat de beursgenoteerde onderneming speelbal wordt van een belager die slechts 25% heeft. Dan vindt overleg plaats met het bestuur van de stichting continuïteit. Dat bestuur gaat kijken of ze gebruik gaan maken van de call optie en preferente aandelen gaan nemen. Dit kan op elk moment maar vaak wordt tot het laatste moment gewacht. Bij Stork was een buitengewone AV aangekondigd en pas op het allerlaatste moment nam de stichting continuïteit Stork de beslissing om preferente aandelen te nemen. Hiermee boden ze een soort ruggensteun aan het zittende bestuur wat zich geconfronteerd zag met het feit dat alle commissarissen op het punt stonden om naar huis te worden gestuurd. Een stichting continuïteit kijkt naar haar eigen statuten, haar eigen doel, wat in de optie overeenkomst staat en heeft zich te houden aan de RNA-norm. De aandelen worden genomen in het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming en in het belang van alle andere betrokkenen. Het optuigen van deze beschermingsconstructie gebeurt in vredestijd en je ziet dat de beschermingspreferente aandelen geplaatst kunnen worden zonder dat daar nog een actie van de doelvennootschap aan te pas komt. Als je het beleid van de doelvennootschap wilt laten onderzoeken in een enquêteprocedure, dan wil je wel weten of er iets te onderzoeken is. Sinds de ASMI uitspraak weten we dat de stichting continuïteit niet wordt gezien als mede beleidsbepaler van de doelvennootschap. De stichting heeft een onafhankelijk bestuur die bepaalt of de calloptie wordt uitgeoefend, daar komt geen handeling van de doelvennootschap meer aan te pas. Als de preferente aandelen worden geplaatst als gevolg van de uitoefening van de calloptie bij de stichting, dan gaat de beurskoers dalen want er komen meer aandelen in de markt dus de winst wordt over meer aandelen verspreid. De stichting stemt op de preferente beschermingsaandelen en zal er voor zorgen dat er in de AV een soort blok ontstaat tegen de activistische aandeelhouders/potentiele belager. Die zien hun belang verwateren en dat is waar het allemaal om gaat, weerstand bieden tegen een activistische belager. Dit vind je terug in de RNA-beschikking waar het ging om gewone aandelen en in de ASMIbeschikking waar het ging om beschermingspreferente aandelen. Als je de aandelen plaatst dan moet duidelijk zijn dat de plaatsing geschiedt onder de voorwaarde dat ze weer kunnen worden ingetrokken. De AV moet de beschermingspreferente aandelen weer intrekken. Certificering van aandelen Als je een certificaat houdt in een beursgenoteerde onderneming dan ben je economisch gerechtigde tot het aandeel. De aandelen zelf worden gehouden in een stichting administratiekantoor. Deze stichting is de aandeelhouder en geeft certificaten uit. In de corporate governance code staat dat het bestuur van de stichting onafhankelijk opereert van de vennootschap, IV.2.1, 2.2. Verder richt de stichting bij de uitoefening van zijn stemrecht zich primair naar het belang van de certificaathouders en houdt het rekening met het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming, IV.2.5. In principe IV.2. staat dat certificering van aandelen niet wordt gebruikt als beschermingsmaatregel. De corporate governance code vindt het prima als certificering van aandelen wordt gebruikt voor stabilisatie van de besluitvorming in de AV maar het mag niet worden gebruikt als beschermingsmaatregel. Er staat dat het bestuur van de stichting administratiekantoor onbeperkt en onder alle omstandigheden volmachten verleent. De corporate governance code gaat ervanuit dat je als certificaathouder ten alle tijde een volmacht kunt krijgen. Dit is een discrepantie tussen art. 2:118a BW en IV.2. In de wet staat dat je de volmacht mag intrekken als er oorlog dreigt/is ontstaan. Op het moment dat het bestuur van de doelvennootschap ziet dat er een openbaar bod wordt aangekondigd of als iemand naar buiten komt met het voornemen om een openbaar bod uit te brengen en dit niet in de smaak valt bij het bestuur van de doelvennootschap dan spreken we in de praktijk van oorlogstijd. De wettekst houdt daar rekening mee, het bestuur van een stichting administratiekantoor mag in geval van oorlogstijd de volmacht beperken/uitsluiten/herroepen. Dat betekent dat certificering nog steeds zijn waarde houdt als beschermingsconstructie. Art 2:118a BW gaat voor de corporate governance code. Indien de meerderheid van de stemmen van het bestuur wordt uitgebracht door onafhankelijke bestuurders dan kan het stichtingsbestuur daar in oorlogstijd gebruik van blijven maken, art. 2:118a lid 3 BW. Certificering van aandelen is een maatregel die al tijden in de vennootschap bestaat, het is niet iets wat opeens wordt ingeschakeld. Daarom wordt onze bestaande praktijk van certificering niet geraakt door art. 2:359a/b BW, dat gaat over frustrerende maatregelen. Certificering wordt niet geraakt door de bepalingen die we kennen naar aanleiding van de uitvoering van de richtlijn openbaar bod. Prioriteitsaandelen Indien er prioriteitsaandelen aanwezig zijn staat dat in de statuten vermeld. Bij prioriteitsaandelen kunnen aan bepaalde aandeelhouders bijzondere zeggenschapsrechten worden verleend, art. 2:93 lid 3 BW. Dit noemen we ook wel priors. Kernaandeelhouders kunnen deze aandelen in handen hebben, commissarissen, stichting, vereniging of anderen. Je kunt bijvoorbeeld bepalen dat de statuten aan prioriteitsaandeelhouders het recht geven om een voorstel tot statutenwijziging te doen. Als het bestuur dan een klassieke statutaire beschermingsmaatregel wil afschaffen, dan moet er een statutenwijziging komen. Als in de statuten staat dat dit alleen kan worden gedaan op voorstel van prioriteitsaandeelhouders dan is er een probleem. Als deze aandeelhouders geen voorstel doen tot statutenwijziging dan kan het bestuur niet als agendapunt op de AV 'wijziging van de statuten' opvoeren en kan er geen besluit van de AV tot statutenwijziging komen. Anders gezegd, de prioriteitsaandeelhouders hebben een vetorecht. Zij bepalen of de statuten worden gewijzigd en bepalen impliciet of zo'n beschermingsmaatregel wordt afgeschaft. Dit is een voorbeeld van een oligarchische regeling. De macht wordt verschoven naar een bepaalde klem, deze klem is hier gevormd door de houders van priors. Stel dat het bestuur zonder instemming van de prioriteitsaandeelhouders toch een voorstel tot statutenwijziging gaat agenderen voor de AV en het besluit tot statutenwijziging wordt genomen. Dan is er sprake van een nietig besluit omdat er een voorafgaande handeling in de zin van art. 2:14 BW ontbreekt. Je kunt niet om de prioriteitsaandeelhouders heen. De rechten van prioriteitsaandeelhouders om een statutenwijziging te kunnen initiëren of blokkeren blijven ook onder de 13e richtlijn ondoorbreekbaar. Er kunnen ook andere bevoegdheden worden gekoppeld aan prioriteitsaandeelhouders. Er kan een exclusieve bevoegdheid voor het voordragen/benoemen van bestuurders zijn. Dan is er geen sprake van een vetorecht en moet je terugvallen op art. 2:133 BW. De bindende voordracht van prioriteitsaandeelhouders kan worden doorbroken met een bepaalde meerderheid. Daarvoor is 2/3e van de uitgebrachte stemmen vereist die meer dan de helft van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen. Ook kan aan prioriteitsaandeelhouders de bevoegdheid worden gegeven om achteraf goedkeuring te geven aan bepaalde besluiten, bijvoorbeeld bij het besluit tot statutenwijziging. Als de goedkeuring dan ontbreekt is het besluit weliswaar geldig maar is het krachteloos volgens Van Schilfgaarde. Je ontkomt niet aan de rechten van de priors. Standpunten ter zake van beschermingsconstructies Je zou kunnen zeggen dat een aandeelhouder/certificaathouder instemt met beschermingsconstructies omdat hij een aandeel/certificaat koopt en weet dat die maatregelen er zijn. Uit het oogpunt van bescherming van de aandeelhouder/certificaathouder zou je kunnen zeggen dat beschermingsconstructies gewoon toelaatbaar zijn, je weet immers waar je aan begint. Toch zie je dat eind jaren 80 vanuit de economische hoek geluiden komen dat we af moeten van die beschermingsconstructies. Er is een kentering te bespeuren omdat men van mening is dat het een goed functionerende overnamemarkt beperkt. Men is gaan kijken naar de positie van Euronext en andere beurskoersen en heeft bedacht dat de reden dat de koers zo laag is, is omdat er veel beschermingsconstructies zijn in Nederland. Nethe denkt dat er veel andere argumenten zijn waarom een beurskoers laag/hoog kan zijn, bijvoorbeeld infrastructuur en fiscale redenen. Er zijn veel componenten die een beurskoers bepalen, je kunt niet zeggen dat beschermingsconstructies de enige reden zijn. Toch heeft men ertegen geageerd en zijn er afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat er geen overkill aan beschermingsconstructies is. De genuanceerde meerderheidsopvatting in de doctrine is dat statutaire, klassieke beschermingsconstructies in beginsel zijn toegestaan. De commissie Peters vindt in 1997 dat beschermingsmaatregelen zijn toegestaan binnen bepaalde grenzen om de ondernemingsleiding de tijd te geven om de bij de vijandelijke overname in het geding zijnde belangen naar behoren te behartigen. Op het moment dat de commissie naar buiten komt met dat standpunt is ook het wetsvoorstel Beschermingsconstructies aanhangig. Het wetsvoorstel heeft het niet gehaald maar de gedachte van het voorstel is wel blijven hangen. De gedachte van het voorstel was dat het bestuur van de doelvennootschap een ingrijpende machtswijziging in de AV niet voor onbepaalde tijd moet kunnen negeren. Het is niet wenselijk dat het bestuur zich permanent achter een beschermingswal gaat verschuilen. De commissie Peters heeft hiernaar gekeken en dit zie je ook terug in de RNA-beschikking. Daarin is bepaald dat een beschermingswal niet voor onbepaalde tijd mag worden opgetuigd. De Uni-Invest/Breevast zaak speelde in 1999, het standpunt van de doctrine wordt in die zaak overgenomen door de OK; Beschermingsconstructies zijn in beginsel toegestaan. In datzelfde jaar worden 2 beschikkingen gewezen in de zaak Gucci waar de worden 'in beginsel' zelfs weg worden gelaten. Daar staat in dat beschermingsconstructies zijn toegestaan. Oorlogstijd/vijandelijk openbaar bod De term oorlogstijd wordt ook gebruikt op het moment dat er nog geen openbaar bod is uitgebracht. Oorlogstijd kan al ontstaan op het moment dat een belager een hoog percentage heeft, bijvoorbeeld 5%. Als je dan ziet dat het belang stijgt naar 10% en de belager meldt dat steeds, dan vindt er overleg plaats om te kijken wat men van plan is, of er misschien sprake is van een openbaar bod. Er ontstaat een onderhandelingsspel van voorwaarden, er wordt gekeken onder welke voorwaarden de belager een bod uit wil brengen en onder welke voorwaarden het bestuur van de doelvennootschap dit zal aanbevelen aan hun aandeelhouders. Het is niet het bestuur van de doelvennootschap die bepaalt of een bod slaagt, dat zijn de individuele aandeelhouders. Het is wel belangrijk of het bestuur van de doelvennootschap zegt of het bod instemming heeft van de ondernemingsleiding. Vaak wordt er ook al iets gezegd over de prijs, of men de aangeboden prijs fair vindt. Belangrijk is dat de term oorlogstijd al in een vrij vroeg stadium wordt gebruikt. Op het moment dat nog niet zeker is wat de belager van plan is, de onderhandelingen nog lopen, onduidelijk is of er een openbaar bod komt en of dat de instemming van het bestuur van de doelvennootschap heeft is al sprake van oorlogstijd. Als er eenmaal overleg is tussen het bestuur van de doelvennootschap en de belager moet het bestuur de RvC inschakelen, II.1.10. Uit de onderhandelingen blijkt dan of er voorwaardelijke overeenstemming wordt bereikt over de voorwaarden van het bod. Als er geen overeenstemming wordt bereikt en er toch een openbaar bod volgt, dan spreken we van een vijandelijk bod. Als het bod vijandelijk is, dan zal het bestuur hun aandeelhouders adviseren om de aandelen niet te verkopen. Soms zie je dat er spontaan adviezen worden gegeven door de centrale ondernemingsraad en dat het bestuur zich daarachter verschuilt. Bestuurders kunnen een privé belang hebben voor het wel/niet slagen van een bod. Bij ABN zou Groenink de tweede man worden na fusie bij Barclays, hij had er belang bij dat het bod van Barclays zou slagen. Je ziet dat er ook bestuurders zijn die een bonus krijgen als een bepaalde overname slaagt. Ze kunnen privé belangen hebben om een bepaald bod te adviseren aan hun aandeelhouders. Nu is er wel een recente Clawback wet van kracht geworden en mag je er financieel gezien niet heel veel bij winnen maar toch kan er een bonus of iets anders in het vooruitzicht zijn gesteld. Er verschuilen zich soms bepaalde motieven achter een aanbeveling waar je bedacht op moet zijn. Waar het bij beschermingsconstructies om te doen is, is het bewerkstelligen van een standstill om overleg op gang te krijgen en op gang te houden. Dat overleg heb je soms ook nodig om te zoeken naar een redder in nood, een 'white knight'. Dit is meestal een derde, een andere vennootschap. Kluwer wilde niet over worden genomen door Elsevier en zocht aansluiting bij Wolters Noordhoff en gaat daar een fusie mee aan. Dit zie je ook bij andere ondernemingen zoals Breevast die toenadering zoekt tot Eurostate omdat Breevast niet wil fuseren met Uni-Invest. Gucci wilde niet fuseren met Louis Vuitton en zoekt dekking bij PPR. Zie schema nestor. Belang van de vennootschap en haar onderneming Volgens Maijer is het uiteindelijke doel van beschermingsconstructies om de RvB en RvC in staat te stellen om in een vijandige overval situatie het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming te dienen. Het doel van de vennootschap is niet uitsluitend het belang van de aandeelhouders of minderheidsaandeelhouders. In nr. 7 preambule Corporate Governance code zie je staan dat het uitgangspunt een lange termijn samenwerkingsverband is waarbij niet alleen wordt gekeken naar de belangen van de aandeelhouders maar ook naar belangen van anderen. In Nederland kennen we het stakeholdersmodel, dat zijn werknemers, afnemers, leveranciers, milieubelangen of misschien wel het behoud van technische kennis in Nederland. OK Uni-Invest/Breevast Waarom gaan belagers toenadering zoeken tot het enquêterecht? Als je geconfronteerd wordt met permanente beschermingsconstructies kan je moeilijk zeggen dat het handhaven daarvan in strijd is met elementaire beginselen van behoorlijk ondernemerschap. Je wist waar je aan begon, bepaalde beschermingsmaatregelen worden in vredestijd opgetuigd en zijn dus al aanwezig. In het enquêterecht is het niet zozeer belangrijk dat beschermingsmaatregelen worden gehandhaafd maar dat wordt geageerd tegen het plotseling opwerpen van een beschermingswal. De uitgifte van beschermingspreferente aandelen zal onder vuur komen te staan. Een probleem daarbij is dat de uitgifte al zover is voorbereid dat er alleen nog een calloptie nodig is en die zit bij het bestuur van de stichting continuïteit. In de ASMI-zaak is gezegd dat de uitgifte van beschermingspreferente aandelen geen handeling van de doelvennootschap meer vereist en dat de stichting geen medebeleidsbepaler is. Het handelen van de stichting kan niet worden onderzocht in een enquêteprocedure. Pas als er daadwerkelijk besluiten zijn genomen in oorlogstijd kan je dat laten onderzoeken tijdens een enquêteprocedure. In de Uni-Invest/Breevast zaak was er sprake van een permanente beschermingsconstructie. Er waren gecertificeerde aandelen uitgegeven door een stichting administratiekantoor. In oorlogstijd kreeg het bestuur van Breevast van de AV de bevoegdheid om gewone aandelen te emitteren met uitsluiting van het voorkeursrecht. Ook werd aan de AV gevraagd om aan het bestuur de bevoegdheid te geven om beschermingspreferente aandelen uit te geven indien zij dat noodzakelijk acht. Het bestuur van de stichting continuïteit Breevast krijgt de optie tot het nemen van beschermingsaandelen. Er was een driedubbele bescherming. Certificering was al aanwezig, er kunnen gewone aandelen worden uitgeven wanneer het bestuur dat wenselijk acht aan bijvoorbeeld een bevriende derde, een white knight, en er konden beschermingspreferente aandelen worden geplaatst bij een stichting continuïteit wanneer het bestuur van die stichting dat wenselijk acht. Uni-Invest wilde alle certificaten kopen en had dat ruim een jaar van tevoren aangegeven. Dan zie je dat Uni-Invest zijn belang in Breevast gaat uitbreiden, van 6% naar 60% in een paar weken tijd. Na de melding van 60% gaat er een persbericht uit van Breevast waarin ze melden dat er afspraken zijn gemaakt met een white knight, Eurostate, die bereid is om aandelen te nemen omdat ze afspraken hebben over een fusie. Breevast gaat over tot uitgifte van gewone aandelen en daarnaast voert de stichting haar optie tot het nemen van cumulatief beschermingspreferente aandelen uit. Uni-Invest is het hier niet mee eens en stapt naar de OK. Uni-Invest eist dat er overleg met haar moet plaatsvinden, moet worden voortgezet en dat er geen afspraken mogen worden gemaakt met Eurostate. Uni-Invest protesteert tegen de gang van zaken en kondigt het voornemen aan om een openbaar bod uit te brengen. Dat is er uiteindelijk nooit van gekomen omdat er een beschermingswal werd opgetrokken. Bij de OK vordert Uni-Invest primair dat de beschermingsconstructies moeten worden afgebroken, subsidiair dat er een nieuw bestuur in de stichting administratiekantoor en continuïteit moet komen en meer subsidiair dat er maatregelen moeten worden getroffen die ervoor zorgen dat er overleg op gang wordt gebracht over het openbaar bod op de aandelen/certificaten van Breevast en dat de OK de belemmeringen moet elimineren opdat vrije levering van de aandelen/certificaten tot de mogelijkheden behoort. Dat zijn vergaande eisen, ze ageren tegen de ad hoc en permanente beschermingsconstructies. De OK stelt voorop dat het op zichzelf denkbaar is dat het opwerpen van beschermingsconstructies gegronde redenen oplevert om aan een juist beleid te twijfelen. In zulke gevallen, zoals een vijandige overname, heeft als uitgangspunt te gelden dat het de doelvennootschap in beginsel vrij staat om een beleid te voeren dat er op gericht is om de overname van zeggenschap in haar te voorkomen. Beschermingsmaatregelen zijn in beginsel toegestaan. Maar op deze hoofdregel zijn uitzonderingen, bijzondere bijkomende omstandigheden kunnen er zijn maar die doen zich in dit geval niet voor. De algemene conclusie die je uit de Breevast-beschikking kunt trekken is dat je in beginsel een beschermingswal mag optrekken. Van belang is onder meer of de doelvennootschap bij het opwerpen van de beschermingsconstructie heeft gehandeld in strijd met de statuten of bepalingen van dwingend recht. Dat er sprake was van strijd met dwingend recht is aangenomen in de GUCCI-zaak. In de HBGzaak is het van belang om te onthouden dat er een verschil is tussen een openbaar bod wat is uitgebracht op alle aandelen in de beursgenoteerde onderneming en een in het openbaar uitgebracht onderhands bod op een belangrijk onderdeel van het concern. In HBG had Boskalis belangstelling in de belangrijke dochter HAM. Daar rijst de vraag of je de AV moet bijeenroepen/raadplegen/consulteren alvorens je besluit tot verkoop van zo'n belangrijk onderdeel van je concern. Dat consultatierecht wordt afgewezen in deze beschikking en ook in de ABN Amro-zaak. Er is geen consultatierecht. Er is alleen een goedkeuringsrecht ingevolge art. 2:107a BW, indien er sprake is van een belangrijke identiteit/karakterwijziging van de beursgenoteerde onderneming. HR RNA Rodamco North America (RNA) was een beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal, art. 2:76a BW. Daarvoor geldt de regel dat de bestaande aandeelhouders een voorkeursrecht hebben in geval van een emissie niet. RNA hield zich bezig met beleggen in onroerende zaken, had een open statutaire structuur en was genoteerd aan de beurs in Amsterdam. RNA kende geen statutaire beschermingsconstructies. Eind augustus 2001 komt er een ongewenste belager, de Australische vennootschap Westfield, en die hield op een gegeven moment 24% van de aandelen in RNA. Dat is een enorm hoog percentage als je weet dat er een geringe opkomst is op de AV. Met dat percentage kan je dus een beslissende stem hebben en was er geen behoefte meer aan een openbaar bod. Westfield belegt ook in onroerend goed en ziet mogelijkheden om de onroerend goed portefeuille van Westfield en RNA in elkaar te schuiven. Westfield wil een wijziging in het beleid bij RNA. Dat bereik je door te vragen voor een strategiewijziging en door het vervangen van de ondernemingsleiding. Westfield koopt er nog wat aandelen bij en is niet van plan om een openbaar bod uit te brengen. Er volgen besprekingen tussen RNA en Westfield en de beoogde bedrijfsfusie valt niet goed bij het bestuur van RNA. Dan volgt er een buitengewone AV, daar kan je om verzoeken als je een bepaald percentage van de aandelen hebt als aandeelhouder, als het bestuur daar niet in meegaat kan je dat zelfs bij de rechter afdwingen. Bij de buitengewone AV was als agendapunt het ontslag van alle bestuurders en commissarissen van RNA opgenomen. Tijdens die buitengewone AV zou volgens Westfield ook worden gesproken over het toekomstige beleid van RNA. De bestuurders wachten deze AV niet af en treffen beschermingsmaatregelen. Ze richten 2 stichtingen op. RNA geeft hierna aan de Stichting RNA bijna 15 miljoen gewone aandelen uit tegen nominale waarde met de optie tot het verwerven van aandelen tot maximaal 41% van het totale geplaatste kapitaal. Dit was mogelijk omdat het voorkeursrecht was uitgesloten door de wet. De stichting Belangenbehartigers Beleggers RNA wordt ook opgericht met het doel om de belangen van de aandeelhouders die tegen de plannen van Westfield zijn te behartigen. Ook neemt RNA in de arbeidsovereenkomsten met zichzelf enorme vertrekvergoedingen op, de pandora box, de change in control clausule. Uiteindelijk is de VEB de enquêteprocedure gestart bij de OK en zegt dat er sprake is van wanbeleid vanwege het oprichten van de stichtingen, financiële steun aan de stichtingen verlenen en de wijziging in de arbeidsovereenkomst. Het bijzondere is dat RNA ondertussen is ontbonden maar wel in cassatie is gegaan. De HR heeft geoordeeld dat de uitgifte van gewone aandelen als beschermingsmaatregel in beginsel geoorloofd is. De HR herhaalt het oordeel van de OK dat beschermingsmaatregelen onder bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd kunnen zijn, onder meer indien ze noodzakelijk zijn met het oog op continuïteit van de vennootschap en degenen die daarmee betrokken zijn, r.o.3.7. Een soortgelijke redenering is te vinden in Uni-Invest/Breevast en Gucci. Belangrijk is dat de HR zegt dat het oordeel tevens geldt ook al heeft RNA zelf gekozen om onbeschermd door het leven te gaan. Het is toegestaan om beschermingsconstructies op te werpen ook al heb je geen enkele klassieke beschermingsconstructie. Of het mag worden opgeworpen hangt van de omstandigheden van het geval af. Er moet worden gekeken of het bestuur van de doelvennootschap in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het nemen van beschermingsmaatregelen noodzakelijk was teneinde de status quo te handhaven in afwachting van het overleg met de overnemer en andere betrokkenen. Was het noodzakelijk in verband met overleg met de belager en eventueel met een white knight? Ook is van belang of een wijziging in de samenstelling van het bestuur of het gevoerde beleid moet worden voorkomen. Dat speelde bij RNA, daar stond het ontslag van het bestuur op de agenda. Zo'n maatregel mag je nemen om ervoor te zorgen dat bestuurders in dienst blijven en beleid kunnen uitvoeren. Ook als niet met een openbaar bod wordt gedreigd kan er een beschermingsconstructie worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat de bestuurder kan blijven, continuïteit van het beleid is in het belang van de onderneming en van degenen die daarbij betrokken zijn. Het onbeperkt handhaven van beschermingsmaatregelen is niet gerechtvaardigd. Als uitgangspunt dient te worden genomen dat het gedurende onbepaalde tijd handhaven van beschermingsmaatregelen in het algemeen niet gerechtvaardigd kan zijn. De maatstaf voor het treffen en vervolgens handhaven van beschermingsmaatregelen staat in r.o. 3.7. Voor het beantwoorden van de vraag of het nemen en vooralsnog handhaven van de beschermingsmaatregelen gerechtvaardigd is, zal als maatstaf moeten gelden of deze maatregel gegeven de omstandigheden bij een redelijke afweging van de in het geding zijnde belangen nog valt binnen de marges van de adequate en proportionele reactie op het dreigende gevaar van een ongewenste overname. De kern is; is hier sprake van een adequate en proportionele reactie.