Vleermuizen en windenergie Jasja Dekker – Jasja Dekker Dierecologie Johannes Regelink – Regelink Ecologie & Landschap Edgar van der Grift – Alterra Als initiatiefnemer van windturbines komt u tijdens de planning, de bouw en de operationele fase in aanraking met wet- en regelgeving waaraan uw plan getoetst moet worden. Daarbij zijn ook twee wetten over natuur van belang: de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Naast vogels komen daarbij vaak vleermuizen in beeld. Hoe zit dat nu met vleermuizen en windturbines, en hoe zorgt u dat deze geen belemmering vormen voor uw initiatief? Ecologie van de vleermuis In Nederland komen 18 soorten vleermuizen voor. Alle Nederlandse vleermuizen leven uitsluitend van insecten. Ze houden een winterslaap van ongeveer oktober tot april. Vleermuizen krijgen maximaal een jong per jaar, dat in juni-juli wordt geboren en de eerste weken wordt gezoogd. Vleermuizen zijn nachtactief en houden zich overdag op in verblijfplaatsen, zoals holtes in bomen of spouwen van gebouwen. Vleermuizen vliegen in de regel vrij laag (0-30 meter hoogte) en in besloten landschappen, maar sommige soorten jagen hoog in open ruimten op insecten. Twee soorten, de rosse vleermuis en de ruige dwergvleermuis migreren tussen Nederland en de Baltische staten, en vliegen daarbij ook hoger dan wanneer ze aan het foerageren zijn. Vleermuizen en de wet Alle in Nederland voorkomende vleermuizen zijn streng beschermd: volgens de Flora- en faunawet is het niet toegestaan ze te doden, verwonden, of vaste rust- en/of verblijfplaatsen, essentiële vlieg- of foerageerroutes te beschadigen dan wel weg te nemen. Daarnaast is in de Natuurbeschermingswet vastgelegd dat het bij Natura 2000 gebieden niet is toegestaan activiteiten te ontplooien die de gunstige staat van instandhouding van soorten in dat gebied kunnen schaden, ook als de activiteiten zelf buiten dit gebied plaats vinden, de zogenaamde externe werking. Vleermuizen en turbines Bij een windturbineproject kunnen in twee fasen de natuurwetgeving overtreden worden. Bij de aanleg van het park kunnen verblijfplaatsen of essentiële vliegroutes en/of foerageergebieden worden vernietigd, bijvoorbeeld door het kappen van bomen voor de aanleg van infrastructuur. Vaak is dit te voorkomen door slimme aanleg, gebaseerd op kennis van de aanwezigheid van deze functies voor vleermuizen in het plangebied. Tijdens de operationele fase kunnen dieren gedood worden doordat ze geraakt worden door de turbinebladen. Dat lijkt gek, want vleermuizen hebben immers een uitstekend echolocatie-systeem om zich 's nachts te kunnen oriënteren. Dat systeem is echter optimaal om tragere objecten waar te nemen, zoals muggen en vlinders, bomen en muren, maar niet objecten die zo snel bewegen als turbinebladen. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat het aantal slachtoffers enorm varieert tussen turbineparken: van totaal geen slachtoffers tot tientallen per turbine. Het aantal slachtoffers is onder andere afhankelijk van het omringende landschap, de plek in Nederland, en de tijd van het jaar. Slachtoffers komen vooral voor in het najaar, en vallen met name onder de gewone dwergvleermuis, en de migrerende ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis. Als het gaat om 10 turbines of meer, of als het gezamenlijke vermogen van het park hoger is dan 15 Megawatt, moet er daarnaast een milieu effect rapportage (mer) worden opgesteld. Welke onderzoek(en) moet er worden uitgevoerd? Bij initiatief om windturbines te plaatsen moet de planlocatie op voorhand worden onderzocht in verband met de natuurwetgeving. Dergelijk onderzoek, dat de basis vormt voor een ontheffing van de Flora- en faunawet en indien van toepassing een vergunning op de Natuurbeschermingswet, en dient uit te worden gevoerd door een ecoloog. Het onderzoek kan het beste gefaseerd worden aangepakt: een quickscan, zo nodig gevolgd door nader veldonderzoek. Bij een quickscan wordt potentieel voorkomen van beschermde soorten en functies ingeschat. Zijn deze niet te verwachten, dan kan het project ongewijzigd doorgaan. Is er wel kans op overtreden van natuurwetgeving, is nader onderzoek noodzakelijk: hierbij wordt voorkomen en gebruik van beschermde soorten in het plangebied exact bepaald, meestal met behulp van aanvullend veldwerk. Daaruit zal blijken of het plangebied daadwerkelijk door beschermde soorten wordt gebruikt of niet en welke functies het plangebied heeft voor de soorten. Metingen naar de aanwezigheid van beschermde vleermuizen dient altijd gedurende een vol seizoen met een vleermuisrecorder op een mast uitgevoerd te worden. Alleen een onderzoek vanaf de grond (al dan niet uitgevoerd conform het vleermuisprotocol) voldoet bij een effecten inschatting naar vleermuizen niet. Blijken er inderdaad beschermde soorten aanwezig te zijn en is er risico op overtreding van natuurwetten, dan wordt er door de ecoloog een compensatie- en/of mitigatieplan opgesteld. Aangezien de grootste schade op flora en fauna te verwachten is tijdens de gebruiksfase en het mitigeren van effecten op vleermuizen nog in de kinderschoenen staat is het vaak noodzakelijk om effecten te monitoren. Daarvoor is het noodzakelijk om een of enkele recorders in een windmolen te plaatsen en op de grond naar slachtoffers te zoeken. Problemen voorkomen: vroeg starten! Het kan dus zijn dat op uw planlocatie vleermuizen helemaal geen belemmering vormen. Maar als dat wel zo is, wat dan? Op dit moment is de enige effectieve mitigatie methode een lagere cut in speed, zodat de turbine niet draait op momenten dat er veel vleermuisactiviteit is. Gelukkig worden vleermuizen minder actief in open gebied als het harder waait: onderzoek in het nabije buitenland leverde 5 tot 6 m/s op als windsnelheid waarbij de vleermuisactiviteit verwaarloosbaar is. Daarnaast zijn vleermuizen minder actief bij regen. Om beter inzicht te krijgen in deze kritische snelheid en weersomstandigheden is onderzoek aan vleermuisactiviteit noodzakelijk. Dergelijk onderzoek kan ook inzicht geven in welke periode van het jaar waarin vleermuizen op rotor-hoogte actief zijn. Kortom, met maatwerk is scherp te krijgen of, bij welke omstandigheden en tijd van het jaar nodig is. Het is wel zaak vroeg in het project een quickscan op te nemen en ruimte voor eventueel noodzakelijk nader onderzoek in te passen. Dan kan het project ook bij aanwezigheid van vleermuiswaarden aan de wettelijke eisen van natuurbescherming voldoen met een minimaal verlies aan tijd en opbrengst. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jasja Dekker, [email protected], 06-269.325.92