Net als in het reguliere basisonderwijs is kunst

advertisement
Waar het speciaal moet, moet het speciaal!
Onderzoek naar de behoeften van het speciaal (basis)onderwijs op het gebied
van het jeugdtheateraanbod van Uurcultuur
Stageonderzoek Uurcultuur
Stagebegeleider KCM: Barend van Heusden
Stagebeleider Uurcultuur: Jacqueline Nipperus
MA Kunsteducatie
Kunsten, Cultuur en Media
Rijksuniversiteit Groningen
7-12-2010
Rozemarijn Strubbe
1809407
[email protected]
2
Inhoudsopgave
Inleiding
4
1. Speciaal (basis)onderwijs
1.1 De scholen voor speciaal (basis)onderwijs
1.2 De kinderen met speciale behoeften
1.3 Conclusie
5
5
6
8
2. Resultaten
2.1 De methode
2.2 SBO scholen
2.3 Cluster scholen
2.3.1 Cluster-2
2.3.2 Cluster-3
2.3.3 Cluster-4
2.3.4 Mytyl- en tytylschool
2.4 Vergelijking tussen scholen
2.5 Conclusie
9
9
9
14
14
16
25
27
29
32
3. Advies
33
Bronvermelding
Bijlage I: Vragenlijst onderzoek speciaal (basis)onderwijs
3
Inleiding
Net als in het reguliere basisonderwijs is kunst- en cultuureducatie in het speciaal (basis)onderwijs een
opmars aan het maken. Op deze scholen bevinden zich echter kinderen met speciale behoeften, wat
betekent dat de voorstellingen voor het reguliere basisonderwijs niet altijd geschikt voor hen zijn. Om
goed aan te kunnen sluiten op de behoeften van het speciaal (basis)onderwijs heeft Uurcultuur
Keunstwurk onderzoek laten doen naar de behoeften van deze scholen op het gebied van
jeugdtheatervoorstellingen. Daarbij werd vooral aandacht besteed aan de eisen die aan voorstellingen
gesteld moeten worden om geschikt te zijn voor de speciale doelgroepen. Hiervoor zijn op basis van
een vragenlijst gesprekken gevoerd met de cultuurcoördinatoren van de verschillende scholen. Om een
zo breed mogelijk beeld te krijgen, zijn zowel scholen voor speciaal basisonderwijs als verschillende
scholen voor speciaal onderwijs bezocht.
Op basis van het artikel ‘Speciaal onderwijs en cultuureducatie’ van Wim Scherpenisse,
opleidingsdocent/docent pedagogiek van de Hoge School van Amsterdam, wordt er een inleidend
kader gegeven van het speciaal (basis)onderwijs en de kinderen die zich daar bevinden.
Daarna volgen de resultaten van het onderzoek die bestaan uit de verslagen van de interviews met de
cultuurcoördinatoren van de scholen. Hierna worden de wensen van de verschillende scholen met
elkaar vergeleken, waaruit een aantal conclusies wordt getrokken die de basis vormen voor een advies
voor een ander beleid op het gebied van het speciaal (basis)onderwijs.
Probleemstelling:
Welke eisen worden er aan jeugdtheatervoorstellingen gesteld opdat ze geschikt zijn voor kinderen in
het speciaal (basis)onderwijs?
Deelvragen:
 Sluit het aanbod van Uurcultuur voldoende aan op de behoeften van de kinderen?
 Welke eisen worden er gesteld aan het taalniveau van een voorstelling?
 Welke eisen worden er gesteld aan het abstractieniveau van een voorstelling?
 Welke spanningsboog hebben kinderen in het speciaal (basis)onderwijs?
 Waar moet de voorstelling plaatsvinden? (Op school of ergens anders)
 Is er behoefte aan een speciaal aanbod voor het speciaal (basis)onderwijs?
 Is er behoefte aan extra voorbereiding- en verwerkingsmiddelen?
 Welke wensen hebben scholen wat betreft de organisatie van het aanbod voor de scholen?
4
1.
Het speciaal (basis)onderwijs
Speciaal (basis)onderwijs is bedoeld voor kinderen die extra zorg en ondersteuning nodig hebben. Het
criterium is dat kinderen “last en hinder ondervinden van hun stoornis, gedrag, stemming of probleem
bij het leren”, waardoor ze een ander didactische of pedagogische benadering nodig hebben.1
Scherpenisse geeft aan dat deze kinderen vaak meer kunnen dan voor mogelijk gehouden wordt,
zolang ze voldoende worden gestimuleerd en getraind. Veel vaardigheden kunnen worden aangeleerd,
waardoor de kinderen in het dagelijks leven beter functioneren.2
1.1 De scholen voor speciaal (basis)onderwijs
Sinds het beleid Weer Samen Naar School (WSNS 1995) blijven er steeds vaker kinderen met speciale
behoeften in het reguliere onderwijs. Hiervoor is adaptief onderwijs nodig dat een veilig klimaat biedt
en de mogelijkheid tot verschillen in niveau, tempo, interesse en belangstelling, maar ook voldoende
uitdaging aan de verschillende kinderen. Door middel van een ‘rugzakje’ (LGF), en/of een
persoongebondenbudget (PGB) kunnen deze kinderen extra aandacht en begeleiding krijgen.
Sinds 1998 zijn de vroegere scholen voor zeer moeilijk lerende kinderen (MLK), voor kinderen met
leer- en opvoedingsproblemen (LOM) en afdelingen voor in hun ontwikkeling bedreigde kleuters
(IOBK) samengekomen in de huidige scholen voor speciaal basisonderwijs (SBO). Hier bevinden zich
kinderen die vanwege hun gedragsproblemen en/of leerproblemen niet langer te handhaven zijn in het
reguliere basisonderwijs. Wanneer de problematiek ook te groot is voor het speciaal basisonderwijs,
worden de kinderen doorgestuurd naar het speciaal onderwijs, ook wel clusterscholen genoemd.
Afhankelijk van hun diagnose komen de kinderen dan in een van de vier soorten clusterscholen te
terecht:3
Cluster 1: scholen voor kinderen met visuele handicaps (blinden en slechtzienden)
Cluster 2: scholen voor kinderen met auditieve en communicatieve handicaps (doven, slechthorenden,
kinderen met ernstige spraak- en taalproblemen)
Cluster 3: scholen voor kinderen met lichamelijke, verstandelijke en meervoudige handicaps (ernstige
enkel- en meervoudig gehandicapten, langdurig somatisch zieke kinderen tot zeer moeilijk lerende
kinderen)
Cluster 4: scholen voor kinderen met ernstige gedrags-, psychiatrische - en/of
ontwikkelingsstoornissen (zeer moeilijk opvoedbare kinderen, langdurig psychiatrisch zieke kinderen
en kinderen met zware vormen van leer-, contact- en gedragsproblemen).
Speciaal onderwijs is er zowel voor kinderen in het basisonderwijs (SO) als kinderen in het voortgezet
onderwijs (VSO). Vooral de cluster-4 scholen groeien sterk doordat de kinderen die hier naartoe
gestuurd worden niet binnen het reguliere onderwijs passen, maar ook niet voldoen aan de medische
normering of psychologische intelligentienormering van de andere clusterscholen.
1
Scherpenisse 2009: 7
Ibid.
3
Kennisnet – Speciaal onderwijs (01-12-2010): www.kennisnet.nl/so.
2
5
1.2 De kinderen met speciale behoeftes
Auke, een zeer begaafd autistisch jongetje van 7 jaar, gaat net als de andere kinderen uit zijn klas mee
naar een theatervoorstelling. Van tevoren is de kinderen gezegd dat ze tijdens het optreden niet mogen
praten en geen geluid mogen maken. Vlak voordat ze hun jas pakken om naar de voorstelling te gaan,
pakt Auke een speciaal van huis meegenomen stuk karton met een stift. De leerkracht ziet dat en
vraagt waarom hij dat meeneemt. Hij zegt: 'Als ik naar de wc moet, kan ik dat opschrijven. Dan praat
ik niet en weten de toneelspelers wat ik wil.' 4
Esther, gediagnosticeerd met het syndroom van Asperger, heeft moeite om fantasieverhalen te
verwerken. Toch gaat ze mee naar een sprookjesuitvoering. In het theater roept ze angstig dat het niet
waar is wat op het podium gebeurt. Als de acteurs daar niet snel genoeg op reageren, klimt ze,
voordat de begeleiders het kunnen voorkomen, resoluut het podium op om te vertellen hoe de spelers
het verhaal wel moeten spelen.5
Er zijn verschillende soorten behoeften, die Scherpenisse duidelijk op een rijtje heeft gezet:6
Onder kinderen met speciale behoeften worden kinderen gerekend:
o met lichamelijke handicaps
o met zintuiglijke handicaps waaronder blind en slechtziend, doof en slechthorend, ernstige spraaken taalmoeilijkheden of communicatieve beperkingen
o met meervoudige handicaps zoals lichamelijk en zintuiglijk, lichamelijk en zeer moeilijk lerend
o die langdurig ziek zijn of opgenomen in een ziekenhuis of verpleeginrichting
o die moeilijk of zeer moeilijk leren, bijvoorbeeld kinderen met verstandelijke handicaps, laag IQ,
o zware lees- of spellingsproblemen (zoals zware dyslexie) en dergelijke
o die zeer moeilijk opvoedbaar zijn, bijvoorbeeld door een oppositioneel-opstandige stoornis (ODD)
of antisociale gedragsstoornis, soms ook in combinatie met ADHD, borderline, psychose of andere
psychiatrische stoornissen
o met leer-, emotionele en gedragsstoornissen of problemen en stoornissen van psychiatrische,
ontwikkelingspsychologische of neurologische aard, zoals aandachtstekortstoornis (ADHD of
ADD), contactstoornissen (Autisme Spectrum Stoornissen, ASS), niet-verbale leerstoornis (NLD),
Gilles de la Tourette (ook wel ticstoornis genoemd, GTS), leesstoornis (dyslexie), rekenstoornis
(dyscalculie), maar ook meer geïnternaliseerde problemen als depressiviteit, angststoornissen,
faalangst en posttraumatische stressstoornis (PTSS)
o met combinaties van bovenstaande, ook wel comorbiditeit of 'multi problem child' genoemd.
Bij het ontwerpen, organiseren en uitvoeren van cultuureducatieve activiteiten voor deze doelgroep
moet je volgens Scherpenisse een pedagogische aanpak hanteren waarbij ‘zowel het creëren van
relaties en veiligheid belangrijk zijn als autonomie en zelfstandigheid’.7 Respect voor elkaar wensen
en grenzen is daarbij van groot belang.
Belangrijke middelen voor het creëren van een veilige situatie zijn naar zijn mening simpele
basiscommunicatieve aspecten als aandacht, aankijken, juiste taal, een boodschap ontvangen en
initiatieven bevestigen met een open blik. Hierdoor zullen de kinderen zich gezien, erkend en
begrepen voelen en zullen ze eerder betrokken raken bij de gebeurtenis. Soms zullen ze zich zelfs
onvoorwaardelijk openstellen.
Een ander belangrijk ingrediënt van cultuureducatieve activiteiten is structuur. Veel kinderen in het
speciaal (basis)onderwijs moeten heel duidelijk weten wie, wat, wanneer, waar gaat doen. Er moeten
duidelijke afspraken gemaakt worden over wat wel en niet mag. Deze structuur brengt
4
Scherpenisse 2009: 6
Ibid., p. 6
6
Ibid., p. 8
7
Ibid., p. 15
5
6
overzichtelijkheid en voldoet aan hun behoefte aan veiligheid. Door de structuur krijgen de kinderen
ruimte om te beleven en te ontdekken.
Veel kinderen hebben problemen met prikkelverwerking en hebben een korte spanningsboog.
Hierdoor is het voor hen lastig veel prikkels tegelijk te verwerken en kan het gebeuren dat ze zich
volledig afsluiten van hun omgeving, onbereikbaar worden of juist overal op reageren zonder sturing
van buitenaf. Deze kinderen hebben behoefte aan succeservaringen en positieve feedback. Ze krijgen
vaak te maken met te hoge verwachtingen of negatieve blikken of opmerkingen.
De duur, intensiteit en aard van de activiteiten moeten volgens Scherpenisse afgestemd worden op de
leeftijd, het niveau, de interesse, de taal en het tempo van de doegroep. Als voorbeeld geeft hij jonge
kinderen die maar vijf tot tien minuten kunnen luisteren zonder visuele ondersteuning, terwijl oudere
kinderen dat tien tot twintig minuten volhouden. Het is belangrijk om inhoudelijk te doseren wat
betreft de hoeveelheid, de moeilijkheidsgraad, de snelheid en het moment van aanbieden. Als advies
geeft hij om andere manieren van presenteren te gebruiken en beroep te doen op verschillende
zintuigen. 8
Kinderen met zintuiglijke en lichamelijke beperkingen
Kinderen met een visuele handicap zijn vaak blind vanaf hun geboorte, wat betekent dat ze nooit met
‘licht’ in aanraking gekomen zijn en beelden met hun bijbehorende taal als kleuren,
gezichtsuitdrukkingen of ruimtelijke begrippen niet kennen. Daarentegen zijn hun verbale en auditieve
gerichtheid groot en zijn horen en voelen belangrijke middelen voor communicatie en exploratie.
Daarnaast zijn er kinderen met auditieve beperkingen of spraakstoornissen. Spraakstoornissen
kunnen ontstaan door auditieve beperkingen, stoornissen in de anatomie of spraakmotoriek en door
neurologische problemen. Voor dove kinderen is het belangrijk dat mondbewegingen goed te zien
zijn, dat er gearticuleerd wordt en dat er visuele ondersteuning gebruikt wordt. Daarnaast kan mimiek
helpen om de betekenis van de woorden te begrijpen.
De aard van een lichamelijke handicap kan zeer verschillend zijn. Voorbeelden zijn
spierverlammingen, het ontbreken van ledematen, spastische stoornissen of hersenletsels. De
ontwikkelingsgebieden zijn echter nauw met elkaar verbonden. Taalbegrip en het zelfbeeld worden
ook gevormd op basis van lichamelijk en motorische ontwikkelingen.
In de organisatie van voorstellingen moet er bij deze kinderen veel rekening gehouden worden
met de omgeving van de voorstelling.9
Kinderen met verstandelijke en leerbeperkingen
Kinderen met een verstandelijke beperking zijn zwakbegaafd of hebben een lage intelligentie. De
verschillen tussen de kinderen kunnen erg groot zijn. Scherpenisse zegt dat ze veelal een beperkt
geheugen, inzicht en begripsvermogen hebben en minder leergierig zijn. Hun leesniveau komt vaak
niet verder dan groep 3. Ze kunnen wel een (obsessieve) belangstelling hebben voor bepaalde
onderwerpen. Het leggen van verbanden en een innerlijke voorstelling maken is moeilijk voor deze
doelgroep. Door hun beperkte communicatie en sociale vaardigheden hebben ze veel visuele
ondersteuning, concreet taalgebruik en consequent gedrag nodig. Frustraties worden snel zichtbaar in
het gedrag van de kinderen.
Kinderen met leerbeperkingen hebben ondanks een normale intelligentie problemen met vakken als
taal of rekenen. Een van de stoornissen die hieronder valt is NLD (Non verbal Learning Disability).
Dit is een informatieverwerkingsstoornis waarbij kinderen moeite hebben met het opnemen en
verwerken van non-verbale informatie die ze zien of voelen. Hierin lijken ze op autisten. Ze
ondervinden problemen in het sociale verkeer, tekstbegrip en woordbetekenissen. Ze begrijpen niet
echt waar het over gaat of voelen bepaalde situaties niet aan. Ze praten dan vaak veel om greep te
houden op een situatie. Motorisch zijn ze onhandig en hebben ze moeite met ruimtelijk inzicht en
8
9
Scherpenisse 2009: 15-16
Ibid., p. 18-19
7
oorzaakgevolg relaties. Deze kinderen hebben een stap voor stap aanpak nodig met herhaling en
feedback. Scherpenisse geeft aan dat een koppeling maken tussen horen, zien en voelen extra
aandacht vraagt. Ze hebben voorspelbaarheid nodig en hulp bij ordenen en verbanden leggen.10
Kinderen met ontwikkelingsstoornissen
Kinderen met ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) hebben aandachts- en
concentratieproblemen en vertonen impulsief en hyperactief gedrag. Kinderen met ADD (Attention
Deficit Disorder) vertonen geen impulsief en hyperactief gedrag, maar hebben net als kinderen met
ADHD problemen met zintuiglijke prikkelverwerking. Ze krijgen veel prikkels binnen, kunnen deze
moeilijk scheiden in belangrijk en onbelangrijk prikkels, waardoor ze overprikkeld raken. Hierdoor
kunnen ze hun aandacht niet vasthouden, raken ze vergeetachtig en kunnen ze erg associatief denken.
Ze reageren volgens Scherpenisse meestal snel, maar wel ongestructureerd. Als kenmerkend gedrag
noemt hij rommelig, chaotisch en onvoorspelbaar gedrag en moeite hebben met afstemming op
anderen en de omgeving.
Kinderen met Gilles de la Tourette (GTS) hebben last van tics: ongecontroleerde, plotselinge
spierbewegingen. Soms maken de kinderen alleen geluiden en hebben ze bepaalde dwangmatige
handelingen.
Autistische spectrum stoornissen is de verzamelnaam voor de diverse vormen van autisme. Naast
klassiek autisme en het syndroom van Asperger zijn er kinderen die een aan autisme verwante
contactstoornis of pervasieve ontwikkelingsstoornis hebben, genaamd PDD of PDD-NOS.
Autisme is vooral een prikkel- en informatieverwerkingsstoornis. In hun waarneming zijn ze gericht
op details en kunnen ze vaak geen overkoepelende betekenis vormen. Ze denken meestal in concrete
en realistische beelden en hebben moeite met non-verbaal en figuurlijk taalgebruik. Meerduidigheid
van betekenis of verwijzende/symbolische betekenissen vinden ze moeilijk om te begrijpen. Alles
moet zo concreet mogelijk zijn. Daarnaast kunnen ze vaak geen goed onderscheid maken tussen
werkelijkheid en fantasie. Door een gebrek aan innerlijke verbeeldingvermogen en inlevingsvermogen
kunnen ze de intenties van mensen niet begrijpen, waardoor ze ook moeite hebben om personages in
een voorstelling te begrijpen. Ze hebben veel structuur en voorspelbaarheid nodig in een veilige
omgeving.
Kinderen met het syndroom van Asperger hebben een normale tot hoge intelligentie en vaak een
grotere taalvaardigheid. Net als andere autisten hebben ze grote moeite met het begrijpen van sociale
situaties, die ze proberen op te lossen door bepaalde sociale regels uit het hoofd te leren of door veel te
praten. Ze zijn echter niet in staat tot wederkerigheid in het contact. Sociaal contact met autisten is
meestal eenzijdig. Ze kunnen de behoeften van een gesprekpartner niet inschatten. Kinderen met PDDNOS hebben minder moeite met sociale interacties, maar wel met gesproken informatie.11
1.3
Conclusie
Het speciaal (basis)onderwijs verzorgt scholing voor een breed scala van kinderen met gedrags- of
ontwikkelingsproblemen. Deze kinderen worden onderverdeeld in verschillende scholen, maar binnen
deze scholen bevinden zich nog steeds zeer verschillende kinderen die niet altijd dezelfde aanpak
kunnen krijgen.
Op basis van deze informatie kan er al een beeld gevormd worden van de soort scholen die er zijn en
de kinderen die zich daar bevinden. Om het aanbod echt goed aan te laten sluiten moet er direct
contact gezocht worden met de scholen. Elke school heeft waarschijnlijk zijn eigen profiel en beleid.
Welke behoeftes hebben zij op het gebied van jeugdtheater en welke eisen stellen zijn aan het aanbod
van Uurcultuur?
10
11
Scherpenisse 2009: 19-21
Ibid., p. 21-24
8
2
Resultaten
2.1 Methode
Uurcultuur heeft al eerder een onderzoek naar het speciaal onderwijs laten doen, maar daar is weinig
uitgekomen. Dit kwam vooral door de onderzoeksmethode die gebruikt werd, namelijk een
telefonische en schriftelijke enquête. Hierbij is het risico erg groot dat er weinig respons van de
scholen komt en dat de vragen niet op de juiste manier beantwoord worden door een verkeerde
interpretatie van de vragen. Voor dit onderzoek is een andere onderzoeksmethode gekozen. De
onderzoeker zocht contact met de scholen en maakte een afspraak voor een kort (face-to-face)
interview met degene die binnen de school verantwoordelijk is voor het cultuuraanbod. Dit interview
vond plaats op de school. Het voordeel hiervan is dat er vaak meer uitgebreide antwoorden worden
gegeven, er een mogelijkheid is om door te vragen op antwoorden en er uitleg geboden kan worden
wanneer vragen niet begrepen worden. Scholen waarderen het over het algemeen wanneer je tijd in
hen wil steken door naar hen toe te komen. Het nadeel van de aanpak is dat het tijdrovend is. Ten
eerste door de reistijd die het kost om naar de scholen toe te gaan en ten tweede de tijd die het kost om
de interviews uit te werken. De voordelen wegen in dit geval zwaarder dan de nadelen, aangezien er
op deze manier een veel helderder en uitgebreider beeld ontstaat van de behoeften van het speciaal
(basis)onderwijs op het gebied van jeugdtheatervoorstellingen.
Uurcultuur beschikte over een lijst van verschillende SBO en SO-scholen, die echter
verouderd en niet compleet was. Door middel van een zoektocht op het internet werd de lijst
aangepast. Het contact met de school ging in eerste instantie via de mail. Na een week werd via de
telefoon contact gezocht, wanneer er nog geen reactie was op de mail. Scholen reageerden over het
algemeen zeer positief op het verzoek tot een kort gesprek. Uiteindelijk zijn er vier SBO-scholen, één
cluster-2 school, negen cluster-2 scholen, twee cluster-4 scholen en één school voor mytyl- en
tyltylkinderen.
Op basis van de gestelde opdracht en de kennis die de onderzoeker had over het speciaal
onderwijs dankzij een MA scriptie over kunsteducatie voor autisten, werd er een korte vragenlijst
samengesteld voor het interview. In de loop van de gesprekken werden vragen gewijzigd en
toegevoegd om beter te kunnen voldoen aan wat er uiteindelijk onderzocht moest worden.
Eén school had het verzoek om de vragen per mail te beantwoorden. Dit is wel gebeurd, maar
bevestigde de verwachting dat de kwaliteit van de antwoorden daardoor minder zou zijn. De
antwoorden waren korter en weinig inhoudelijk en de vragen werden soms verkeerd geïnterpreteerd.
Om dit te verhelpen werden er extra vragen gesteld via de mail die voor de respondent concreter waren
en daardoor makkelijker te beantwoorden. Hierdoor is er uiteindelijk voldoende informatie verkregen.
Van elk interview is een kort verslag gemaakt. De verslagen zijn per schoolsoort geclusterd,
zodat er een overzichtelijk beeld ontstaat. De resultaten zijn met elkaar vergeleken in een analyse, op
basis waarvan een advies is geschreven waarmee Uurcultuur het beleid kan aanpassen.
2.2
SBO scholen
SBO Aquamarijn – Willy Veltman
Willy Veltman is zorgcoördinator van SBO Aquamarijn in Leeuwarden en regelt daarnaast het
cultuuraanbod van de school. Ze heeft geen certificaat voor intern cultuurcoördinator. Ze werd door
het Friesch Museum benaderd om proefklas te zijn voor het project Kunstland en sindsdien is de taak
om het cultuuraanbod te regelen bij haar terecht gekomen. Ze is voorlopig nog niet van plan om de
cursus voor ICC’er te volgen, omdat haar functie als zorgcoördinator voorgaat, maar ze staat er wel
voor open om dit in de toekomst nog te doen.
De school doet nu twee jaar mee aan het Kunstmenu van Parnas, waar Uurcultuur deel van uitmaakt,
en zijn daar heel tevreden over. Voor die tijd namen de leerkrachten zelf initiatief, wat betekende dat
het afhankelijk was van de leerkracht wat de kinderen aangeboden kregen.
9
De school is heel tevreden over de opzet van het Kunstmenu, de informatie de geleverd wordt en de
lesbrieven die worden verstrekt. Voor de jongere kinderen is het handig wanneer een voorstelling op
school plaatsvindt, maar de oudere kinderen gaan ook wel op pad voor een voorstelling.
Wanneer er voor het reguliere onderwijs iets aangeboden wordt voor groep 5/6, dan kunnen de
kinderen van groep 7 van de Aquamarijn daar ook nog naar toe. Omdat ze net iets achterlopen qua
niveau, stuurt de school meestal een oudere groep naar een voorstelling. Veltman heeft tot nu toe geen
berichten ontvangen dat de voorstellingen te moeilijk of saai waren of te lang duurden.
Bij het Friesch Museum project ging zij zelf eerst de tentoonstelling bekijken om te bepalen of het
geschikt was en werden de vragen bij de tentoonstelling van te voren besproken. Hierdoor ondervang
je naar haar mening al heel veel dingen die anders te moeilijk of de langdurig zijn.
Ze denkt dat er op theatergebied heel veel kan. Ze zijn bijvoorbeeld naar de voorstelling van het Noord
Nederlands Orkest geweest, waarbij de kinderen ademloos zaten te kijken en luisteren. Vaak zijn de
leerlingen verrukt van theater en zullen ze de boel niet verzieken met storend gedrag. Voor deze
kinderen is het beleven van theater als fenomeen al heel bijzonder: verkleden, decor, expressie etc.
Veel ouders gaan niet met hun kinderen naar het theater, waardoor het een ervaring van verwondering
en verbazing is. Daarbij maakt het niet uit of het amateur- of professioneel theater is, zolang het maar
overtuigend is.
De spanningsboog van de kinderen verschilt volgens Veltman niet heel veel van reguliere
basisschoolkinderen. Voorstellingen kunnen het beste 30/45 minuten duren, maar ze gaan ook wel
naar het Sinterklaassprookje waarbij ze een hele ochtend kwijt zijn.
Er moeten in voorstellingen niet te moeilijke woorden, te lange zinnen of wollig taalgebruik gebruikt
worden. Het taalniveau van de kinderen ligt lager dan in het regulier basisonderwijs. Daarnaast
begrijpen ze woordgrapjes vaak niet: deze worden heel letterlijk genomen. De kinderen zijn het meest
gebaat bij concreet theater. De voorkeur gaat uit naar Nederlandstalig theater, omdat de kinderen
veelal niet met de Friese taal zijn opgegroeid.
Veltman heeft geen behoefte aan een speciaal aanbod voor het speciaal (basis)onderwijs en hoeft de
voorstellingen niet van te voren gezien te hebben. Zolang er rekening gehouden wordt met de
bovengenoemde opmerkingen, dan kunnen ze gewoon gebruik maken van het reguliere aanbod.
Voorstellingen kunnen voorbereid worden met het educatief materiaal, waardoor de kinderen het
thema van de voorstelling al besproken kan worden. De docenten kunnen zelf bepalen of ze er verder
nog iets mee doen.
De school is zeker van plan om gebruik te blijven maken van het aanbod van het Kunstmenu, omdat
het een mooi aanbod is en het goed aansluit op de kerndoelen die behaald moeten worden. Veltman is
ook blij dat ze zelf niet hoeft uit te zoeken wat er aangeboden wordt, aangezien ze al veel tijd kwijt is
aan haar zorgtaken.
SBO De Sudwester – Jikkie Ruiter
Jikkie Ruiter heeft verschillende taken op SBO de Sudwester in Sneek. Ze houdt zich bezig met de
schoolontwikkeling als onderwijskundig beleidsmedewerker en ze is intern begeleider van de jongste
groepen. Daarnaast is ze een gecertificeerd intern cultuurcoördinator. Ze heeft een cultuurplan
geschreven waarin ze beschrijft waar ze als school staan en wat ze gaan doen. De school bevindt zich
nu in het laatste deel van het vierjarenplan, maar volgens Ruiter zijn nog niet alle doelstellingen
behaald. Cultuur moet naar haar mening nog meer geïntegreerd worden in de verschillende vakken.
Het probleem is dat de docenten al ver van te voren een keuze moeten maken uit het aanbod en vaak
vergeten wat ze gekozen hebben en het niet verbinden aan hun programma.
De Sudwester maakt onderdeel uit van het netwerk Sneek, Wymbritseradiel en Boasterhiem.
Het aanbod van Uurcultuur maakt onderdeel uit van het aanbod van het Centrum voor de Kunsten.
Ruiter verdeelt het aanbod over de verschillende bouwen die elk hun eigen coördinatoren hebben. Die
maken een keuze voor hun groepen.
10
De onderwerpen van de voorstellingen sluiten meestal goed aan bij de belevingswereld van de
kinderen, maar de manier van uitvoeren is niet altijd geschikt. Soms duurt het te lang. De kinderen
hebben in vergelijking met hun leeftijdsgenoten in het reguliere basisonderwijs een kortere
spanningsboog. Een half uur stilzitten is vaak al heel lang voor de kinderen. Hoe jonger de kinderen
zijn, des te korter en meer pakkend een voorstelling moet zijn. Interactie met de kinderen zorgt ervoor
dat ze zich meer betrokken voelen bij de voorstelling. Het kan voor de spelers soms moeilijk zijn om
contact te krijgen met de kinderen. Een speler moet wel weten hoe hij met de doelgroep om moet
gaan. Deze moet zich niet volledig vasthouden aan de te spelen rol, maar ook spontaan in kunnen gaan
op het publiek en de kinderen spelenderwijs betrekken. Dan maakt het niet uit of het amateur- of
professioneel theater is.
Een voorstelling kan ook te abstract zijn. Het moet wel herkenbaar blijven voor de kinderen. Hoe
concreter een voorstelling is, des te meer begrijpen ze ervan. De woorden die gebruikt worden, moeten
voorkomen in hun dagelijkse leven. Woorden die ze anders niet horen, zullen ze ook niet herkennen.
Er moeten ook niet teveel woorden gebruikt worden of te lange zinnen.
Daarnaast hebben ze een goede voorbereiding nodig over de gang van zaken op een voorstellingsdag.
Ze begrijpen soms niet waarom ze opeens niet gaan rekenen, maar naar het speellokaal moeten voor
een voorstelling. Ruiter geeft er wel de voorkeur aan om een voorstelling op school plaats te laten
vinden. Dat is qua organisatie makkelijker en voor de kinderen rustiger doordat ze de omgeving al
kennen. Voorstellingen kunnen het beste op de middag plaatsvinden, omdat de kinderen ’s ochtends in
niveau/instructiegroepen worden ingedeeld. Het aantal kinderen per voorstelling moet ook niet te
groot zijn. Ongeveer dertig leerlingen per voorstelling is het meest ideaal. Anders zijn er kinderen die
helemaal in de war raken en de rest van de dag niet meer aanspreekbaar zijn.
Door middel van het educatief materiaal wil Ruiter de voorstellingen meer integreren in het
programma, zodat het geen los stukje is. De leerkrachten moeten er met de kinderen naar toe werken
en de voorstelling naderhand verwerken door er nog iets mee te doen. Naar haar mening gebeurt dat
nu nog te weinig. Terwijl de kinderen er veel baat bij hebben en veel van kunnen leren. Soms nog
meer dan van een reguliere rekenles.
Ruiter zou het prettig vinden wanneer er bij het aanbod aangegeven wordt of het geschikt is voor
SBO-scholen. Het niveau van de kinderen is niet zo laag als in het ZML-onderwijs, maar wel lager
dan dat van de reguliere basisschoolkinderen. Het van te voren bekijken van voorstellingen lijkt haar
wel een goede manier om te bepalen of iets geschikt is of niet. Ze vindt dit belangrijk, omdat ze graag
een goed effect wil bereiken met de voorstellingen. Ze kan daar wel tijd voor vrij maken. Het zou
helemaal perfect zijn wanneer je als school dan nog contact kunt hebben met de makers over dingen
waar ze rekening mee moeten houden.
Ruiter is verder tevreden over Uurcultuur en wil er graag gebruik van blijven maken. Ze zou het echter
prettig vinden wanneer er rekening gehouden wordt met het feit dat het voor hun school vrijwel
onmogelijk is om al voor de zomervakantie een keuze te maken uit het aanbod, omdat ze dan nog niet
weten hoeveel kinderen er instromen, wat voor soort leerlingen het zijn, hoeveel groepen er komen en
welke leerkracht voor welke groep komt. Ze zou het ook prettig vinden wanneer er iemand van
Uurcultuur aanwezig kan zijn bij een netwerkbijeenkomst van het culturele programma, zodat
Uurcultuur beter op de hoogte is van wat er speelt op de scholen.
SBO Kompas/Klokslag – Jenny Bos
Jenny Bos is groepsleerkracht en intern cultuurcoördinator van zowel de Kompas als de Klokslag in
Sneek, beide scholen voor speciaal basisonderwijs. Ze heeft de ICC-cursus gevolgd en een cultuurplan
geschreven dat gebruikt wordt binnen de school. In dat cultuurplan is het gebruik van Uurcultuur
voorlopig veilig gesteld, maar door de kosten van de voorstellingen komen andere activiteiten onder
druk te staan, waardoor het niet zeker is of ze in de toekomst gebruik blijven maken van Uurcultuur.
Ze is wel tevreden over het aanbod. Het ene jaar hebben ze meer keus dan het andere, omdat niet alle
11
voorstellingen geschikt zijn voor het speciaal basisonderwijs. Voor de allerjongsten is het lastig om
een goed aanbod te vinden, omdat de kleutervoorstellingen voor hen vaak nog te moeilijk zijn.
Op basis van de informatie die ze krijgt kan ze over het algemeen goed inschatten of een
voorstelling geschikt is voor haar doelgroep. Muziek- en vertelvoorstellingen spreekt de meeste
leerlingen wel aan. Er moet niet teveel interactie van de leerlingen worden gevraagd. De kinderen
hebben een bepaalde structuur en regelmaat nodig en wanneer er een onbekend iemand komt, zullen
sommige kinderen niet mee durven doen en anderen raken hun grensgevoel kwijt en kunnen daardoor
heel overdreven gaan doen.
Het grootste verschil met het regulier onderwijs zit hem niet in het niveau van de kinderen volgens
Bos, maar in het gedrag. De meeste kinderen op deze school hebben een gedragsstoornis en sociaalemotionele problemen. Het taalniveau van de kinderen komt redelijk overeen met de leerlingen in het
regulier basisonderwijs. Een voorstelling moet wel heel concreet blijven. Abstracte voorstellingen zijn
een brug te ver, ook wanneer er een lesbrief bij gegeven wordt die van te voren behandeld kan worden.
Meerduidige betekenissen begrijpen veel kinderen niet, vooral degenen in het autistische
stoornisspectrum. De belevingswereld van de kinderen is naar haar mening iets kinderlijker. Ze kan
deze vergelijking maken, omdat ze ook in het regulier basisonderwijs heeft gewerkt. Ze zegt dat de
belevingswereld van de kinderen ook met hun abstractievermogen te maken heeft, dat deze breder
wordt naarmate het abstractievermogen groter is.
Wanneer ze het aanbod van Uurcultuur krijgt, let ze er bij haar keuze op of de voorstelling aansluit bij
de belevingswereld van de kinderen, of het concreet genoeg is en in welke vorm de voorstelling
gegoten is. Een dansvoorstelling waar niks gezegd wordt, is voor de kinderen te abstract.
De school maakt altijd gebruik van het lesmateriaal dat bij een voorstelling aangeboden wordt.
Voor de kinderen is het volgens Bos leuk om voorbereid naar een voorstelling te gaan, zodat ze weten
wat er gaat gebeuren en al dingen herkennen. Het lesmateriaal moet dan ook houvast bieden en
concrete elementen uit de voorstelling behandelen. Bij een muziekvoorstelling wordt het gewaardeerd
wanneer er een cd met muziek bij de lesbrief zit. De school heeft liever geen hele uitgebreide
opdrachten. Na het bezoek aan de voorstelling wordt er vaak nog een nagesprek in de klas gehouden.
De spanningsboog van de leerlingen is kort, maar een boeiende voorstelling van 45/60 minuten
houden ze prima vol. Boeiend betekent niet dat er perse veel prikkels aangeboden moeten worden,
want dat kan de kinderen juist heel erg afleiden.
Voorstellingen vinden op school plaats of ze gaan op pad. De school gaat ook wel naar de Harmonie
in Leeuwarden. Dat staat dit jaar ook weer op de planning, wat een hele onderneming is. Het levert
voor de kinderen niet veel onrust op, omdat er genoeg ouders meegaan als begeleiding. Het
kostenplaatje speelt echter wel mee.
Bos vindt het prettig dat ze tijdens theaterbezoeken gemêleerd met andere scholen zit, omdat het heel
vaak zo is dat de kinderen van haar school zich beter gedragen dan andere reguliere scholen. Er wordt
op hun school bewust aandacht geschonken aan goed gedrag en dat kan volgens haar een opsteker zijn
voor andere scholen.
De school is over het algemeen heel tevreden over het aanbod en hoeft dan ook geen speciaal aanbod
voor het speciaal (basis)onderwijs. Het is wel prettig wanneer er bij het aanbod aangegeven wordt of
het volgens Uurcultuur of de makers geschikt is voor het speciaal (basis)onderwijs. Ze geeft altijd door
dat ze een school voor speciaal basisonderwijs zijn op het inschrijfformulier en vindt het prettig
wanneer het gezelschap daar ook van op de hoogte is, zodat zij weten wat ze kunnen verwachten. Dat
kan voor twee kanten een voordeel zijn. Een gezelschap dat ervaring heeft met deze vorm van
onderwijs is voor beide partijen prettig.
Ze heeft nog nooit overleg gehad met makers. Ze laat het altijd gewoon op haar af komen. Ze heeft
ook niet de behoefte om voorstellingen van te voren gezien te hebben, omdat de school tot nu toe heel
tevreden is over de voorstellingen.
De school gaat ook geregeld naar de voorstelling van het NNO met een verteller. Dat zijn wat
moeilijkere voorstellingen voor de leerlingen, maar als er een goede voorbereiding aan vooraf gaat,
lukt dat wel. De school kiest er bewust voor om naar deze voorstellingen te gaan, omdat ze vinden dat
dit ook in het aanbod moet, maar de kinderen vinden het vaak minder leuk. Ze heeft het NNO dit jaar
12
weer gekozen omdat ze Rene Groothof als acteur kent en vindt dat hij een goede verteller is. Hij gaat
ook op een goede manier om met interactie. Sommige acteurs voelen niet goed aan hoe ze met
interactie om moeten gaan, weten niet wanneer ze iets beter niet kunnen vragen.
Het maakt haar wel uit dat het professioneel theater is. De kinderen hebben het snel door wanneer het
amateurtheater is. Het Sinterklaassprookje vinden ze bijvoorbeeld minder leuk. Als een voorstelling
gewoon goed is, wordt ieder kind wel geboeid.
SBO De Bolder – Pieter Dirk
Pieter Dirk is groepsleerkracht op SBO De Bolder in Franeker en zit met twee collega’s in de
cultuurcommissie. Daar krijgen ze 20 uren per jaar voor. Hij is de contactpersoon voor de culturele
instellingen. Dirk heeft geen cursus gedaan voor intern cultuurcoördinator en er is geen cultuurplan
opgesteld voor de school. Hij heeft echter wel contacten in de theaterwereld.
De school doet mee met het cultuurprogramma van stichting Radius, De Sterrenkijker. De
Bolder is daarbinnen de enige SBO school tussen allemaal reguliere openbare basisscholen. Ze kunnen
daardoor niet aan alle dingen meedoen. De Bolder heeft vele jaren met plezier meegedaan met
Uurcultuur, maar heeft de afgelopen jaren het cultuurgeld gebruikt voor een muziekdocent van het
Centrum van de Kunsten in Sneek.
De kinderen op SBO De Bolder hebben een IQ tussen de 55 en 110. De echte hoogvliegers kunnen
nog naar het VMBO. De kinderen uit groep zeven hebben een denkniveau van kinderen uit groep 5.
Als voorbeeld geeft Dirk dat de kinderen helemaal slap liggen bij een Goofy-filmpje en dan over de
tafels en banken rollen van het lachen. Wanneer een kleutervoorstelling wordt uitgekozen, gaat de
onderbouw daar naartoe, dus groep 1/3. Er zijn in de hogere groepen kinderen die naar vermogen en
interesse nog naar de voorstelling toe zouden kunnen gaan.
Het maakt niet uit of een voorstelling door amateurs of professionals gemaakt is. Amateurs proberen
volgens Dirk zo goed mogelijk te presteren en maken vaak heel goed werk. Hij is zelf ook
amateurtheatermaker.
Een voorstelling voor de kinderen op deze school moet niet teveel gebaseerd zijn op woordspelingen,
zoals in een cabaretvoorstelling. Woordspelingen zijn te abstract en te hoog gegrepen voor de
leerlingen. Woorden moeten geen dubbele betekenissen hebben en vrij concreet blijven. Wanneer
voorwerpen een andere functie krijgen, zoals een afstandbediening als telefoon, dan snappen de
meeste kinderen het nog wel. Echt symbolische betekenissen e.d. wordt maar door ongeveer 30/40%
van de kinderen begrepen, maar daar doen je het dan ook voor, stelt de leerkracht.
Een voorstelling moet te begrijpen zijn. Dirk bedoelt daar niet mee dat de kinderen kunnen
gaan zitten en consumeren. Ze mogen er best een beetje over na moeten denken, maar het moet wel
lekker luchtig blijven. Een voorstelling mag zowel grappig als droevig zijn, dat maakt niet uit. De
kinderen vinden vooral visuele voorstellingen geweldig. Ze gaan ook wel naar het filmhuis, waar ze
met open mond zitten te kijken. Als een voorstelling filmisch overkomt, dan heb je de kinderen
helemaal te pakken. Er moet veel te zien zijn. Als voorbeeld geeft hij de voorstelling Lieuwehert
(2007) van Tryater waarin hij zelf heeft meegespeeld.
Wanneer een voorstelling van het begin tot het einde weet te boeien, kunnen de kinderen
ongeveer 30/40 minuten rustig kijken. De schoolmusical van dit jaar duurde ongeveer 1,5 uur met een
pauze, dat was wat aan de lange kant. De kleuters worden dan wiebelig, maar visueel was het zeer
aantrekkelijk.
Dirk heeft het nog niet meegemaakt dat er een voorstelling op school kwam. Meestal gaan ze met de
kinderen naar een andere school om de voorstelling te bekijken of naar theater de Koornbeurs. De
school staat vrij centraal, dus de groepen kunnen makkelijk naar een locatie toe lopen.
De Bolder maakt altijd dankbaar gebruik van het educatief materiaal bij een voorstelling. Daarmee
worden dingen uit de voorstelling vast geïntroduceerd. Het ontbreekt de leerkrachten echter wel eens
aan tijd. Dirk heeft zelf de nieuwe film van Dik Trom geïntroduceerd door een verhaal voor te lezen en
de trailer te laten zien. Op die manier hoopt hij de kinderen te prikkelen om er naar toe te gaan. Dan
13
weten ze al waar het over gaat en kunnen ze rustiger naar de film kijken. Anders moeten ze teveel
opletten.
Het lijkt de leerkracht handig wanneer er een speciaal aanbod komt voor het speciaal (basis)onderwijs,
omdat het dan meer toegepast is op het kind. Zelf heeft hij een keer meegedaan aan een voorstelling
van Tryater, waarbij ze ook op het Knoopcollege (nu de Caleidoscoop) terecht kwamen.
Als acteur was ik nog niet gewend dat als je een slechterik speelt, ze je ook een slechterik
vinden. En dat ook gewoon zeggen. Als je daar als acteur op voorbereid bent, kun je daar
beter op inspelen. Dat werkt voor beide kanten veel beter. Ik stond toen een beetje met mijn
mond vol tanden. Wat moet je ermee?
Het lijkt hem verstandig dat theatermakers eens een dagje meedraaien op een school, wanneer ze een
voorstelling voor een dergelijke doelgroep willen maken. Dirk denkt dat wanneer je een dagdeel
meeloopt, je al een goed beeld krijgt van hoe de kinderen zijn. Hij noemt het een soort
marktonderzoek: “Dan weet je bijvoorbeeld dat kinderen met autisme met hun handen over de oren
gaan zitten als het geluid te hard staat en dat kinderen met ADHD slecht stil kunnen zitten en er
doorheen kunnen praten.” Deze stoornissen komen naar zijn idee steeds vaker voor en daarom is het
goed om van alles wat te weten.
Dirk zou het best zinvol vinden om een voorstelling van te voren gezien te hebben om te
bepalen of het geschikt is, maar dat ontbreekt hem vaak aan tijd, omdat er dan veel werk blijft liggen.
Een jaarpresentatie van het culturele aanbod zoals De Sterrenkijker organiseert, is naar zijn mening
heel waardevol, omdat je dan even kunt snuffelen aan alles wat er is. Theatermakers zijn er dan ook,
zodat je vragen kunt stellen.
Dirk verwacht dat de school wel weer eens mee gaat doen met Uurcultuur, maar kan nog niks
met zekerheid zeggen.
2.3
De clusterscholen
2.3.1
Cluster-2
De Skelp – Reina van Vliet
Reina van Vliet is leerkracht van groep 5 op De Skelp, een cluster-2 school, in Drachten. Sinds kort is
ze een gecertificeerd cultuurcoördinator waar ze tien uur per jaar voor krijgt, wat ongeveer een
kwartier per week is. Ze heeft kunstgeschiedenis en archeologie gestudeerd en is sinds 7 jaar in het
onderwijs werkzaam. Cultuureducatie is binnen de school nog niet heel concreet, maar ze maken wel
gebruik van de stimuleringsregeling en gebruiken een cultuurplan.
Doordat De Skelp een grote school is met veel medewerkers is het lastig om de boel te mobiliseren. Er
zijn de afgelopen jaren veel wisselingen geweest met directeuren, waardoor bijvoorbeeld het
excursiebeleid is blijven liggen. Uit de enquête die Van Vliet onder haar collega’s heeft afgenomen
bleek echter dat de collega’s zich erg bewust waren dat cultuureducatie belangrijk is en zeker voor
deze kinderen. Het aanbod komt alleen binnen op een moment dat de school heel druk is met
handelingsplannen schrijven, toetsen afnemen en leerlingen bespreken. Dan wordt het al snel eerst aan
de kant gelegd en is de inschrijvingsdatum al voorbij tegen de tijd dat ze er aan toe komen.
Doordat er nog geen excursiebeleid is, is het voor de collega’s niet duidelijk hoe vaak ze ergens naar
toe mogen en hoeveel geld er is per groep. Van Vliet moet hierin meer een voortrekkersrol gaan
spelen. Ze moet naar anderen toe kenbaar maken wat het aanbod is en wat de mogelijkheden zijn. Ze
is op zoek naar andere manieren van communiceren, omdat de school te groot is voor gezamenlijk
overleg.
De Skelp heeft tot nu toe geen gebruik gemaakt van Uurcultuur, wat haar collega’s jammer vinden. Ze
vinden het lastig in te schatten of een voorstelling geschikt is voor deze doelgroep. Uit de informatie
14
die ze van Uurcultuur krijgen, kunnen ze dat niet goed opmaken. Het is niet concreet genoeg hoe talig
of visueel een voorstelling is.
Op De Skelp bevinden zich vooral kinderen met ernstige spraak- en/of taalmoeilijkheden en dove en
slechthorende kinderen. Taal wordt door hen niet automatisch opgepakt uit de omgeving. Ze hebben
een zeer laag taalniveau, een beperkte woordenschat en moeite met communicatie. Kinderen in groep
5/6 kunnen nog geen samengestelde zinnen maken of verbanden begrijpen. Ze zijn ook niet in staat
om verder door te denken. Een voorstelling voor een reguliere groep 5/6 zou hen boven de pet gaan.
Dan kiest Van Vliet liever voor een voorstelling van groep 3/4, maar is het de vraag of het onderwerp
nog wel aansluit bij de belevingswereld van de kinderen.
Onderliggende betekenissen of woordgrapjes zijn lastig. Er zitten veel autistische kinderen op de
school, maar die bevinden zich niet in aparte klassen, waardoor er al snel volledige structuurklassen
ontstaan. Deze kinderen nemen alles letterlijk. Ze kunnen lachen om (voor hen interessante) details,
maar reageren weer niet adequaat op grapjes.
Het is belangrijk dat er veel te zien is tijdens een voorstelling voor deze doelgroep en dat wat gezegd
wordt visueel ondersteund wordt. Deze kinderen hebben bijvoorbeeld moeite met verwijswoorden,
waardoor het belangrijk is dat er ook fysiek een verwijzing wordt gemaakt.
De kinderen van De Skelp gaan ook naar het Sinterklaassprookje in De Lawei. Er zijn een keer
opnames gemaakt voor het reguliere onderwijs om te laten zien hoe een kind met
spraak/taalproblemen reageert op een voorstelling. De kinderen werden na afloop geïnterviewd.
Daaruit bleek dat ze veel dingen niet hadden begrepen, verbanden niet hadden gezien, maar dat ze het
wel heel leuk vonden. Op een gegeven moment werden hun reactie zelfs ondertiteld, omdat ze geen
logische verbanden in hun verhaal aanbrachten en zinnen maakten die niet goed liepen.
Of er interactie moet zijn tussen de spelers en het publiek is afhankelijk van de groep. Bij de meeste
groepen kan de speler wel een dialoog aangaan of een reactie vragen, maar er zijn ook kinderen die
geen duidelijk grensgevoel hebben en maar doorgaan. Het is daarom belangrijk om als speler structuur
te kunnen geven.
De spanningsboog verschilt erg per groep, maar de gebruikelijke lengte van 45 minuten
kunnen ze prima aan. Van Vliet heeft weinig ervaring met voorstellingen op of buiten de school, maar
ze gaat wel met de kinderen op pad, bijvoorbeeld naar een museum of de bibliotheek.
De school heeft nog geen gebruik gemaakt van de lesbrieven van Uurcultuur, maar gebruikt ze
wel van andere culturele instellingen als musea. Vaak gebruiken ze dan het materiaal dat voor lagere
groepen is bedoeld. Door middel van de lesbrieven worden de kinderen voorbereid, vertrouwd en
enthousiast gemaakt met iets wat ze vaak heel spannend vinden.
Vanuit haar cultuurplan wil ze cultuureducatie graag integreren in het curriculum, zodat het
goed aansluit op het taalprogramma van de kinderen en de thema’s die behandeld worden. Door het
taalprogramma aan te bieden door middel van creatieve en culturele activiteiten wordt de
woordenschat in andere contexten vergroot. Uiteindelijk is dat het belangrijkste, de woordenschat
vergroten, omdat je anders de wereld op een gegeven moment niet begrijpt. Heel veel dingen ontgaan
de kinderen doordat ze centrale begrippen niet kennen. De hele samenleving is echter gericht op taal
en dat moeten ze dus onder de knie krijgen.
In Veendam zou een presentatiedag plaatsvinden waar scholen voorstellingen konden bekijken en
gesprekken met de makers plaats konden vinden. Dit ging vanwege een gebrek aan belangstelling niet
door. Zo’n dag lijkt Van Vliet ideaal om te kunnen bepalen welke voorstellingen geschikt zijn voor
haar doelgroep en te overleggen met gezelschappen wat hun doelgroep nodig heeft.
Ze zou het heel waardevol vinden wanneer er een speciaal aanbod komt voor het speciaal onderwijs.
Belangrijk is dan dat de makers/spelers de doelgroep kennen en een beetje weten wat er op zo’n school
speelt. Het maakt haar niet uit of een voorstelling door amateurs of professionals gemaakt is. De
kinderen vinden het allemaal leuk en spannend.
15
2.3.2. Cluster-3
Mr. Duisterhoutschool – Chris Pols
Chris Pols is adjunct-directeur van de cluster-3 Mr. Duisterhoutschool in Oosterwolde. Hij is
verantwoordelijk voor alle onderwijsinhoudelijke zaken. Daarnaast regelt hij voor zijn locatie de
culturele excursies. Hij is geen gecertificeerd cultuurcoördinator en er is geen cultuurplan geschreven
voor de school. Dit komt voornamelijk omdat ze de afgelopen jaren een enorme inhaalslag hebben
gemaakt in het implementeren van leerlijnen en alle locaties op een lijn krijgen. De creatieve vakken
hebben daardoor weinig aandacht gehad. Docenten geven ook aan dat ze daar weer graag aandacht aan
willen besteden. Het is een beetje in de verdrukking geraakt, terwijl dat niet de bedoeling was.
Hierdoor is er tot nu ook weinig gedaan met educatief materiaal bij de voorstellingen. Het lijkt Pols
een goed idee om dergelijk materiaal aan een projectweek te koppelen. Het verschilt wel per leerlingen
hoeveel informatie ze van te voren nodig hebben. Autistische kinderen moeten van te voren goed
weten wat er gaat gebeuren, maar andere leerlingen hebben er meer baat bij wanneer de voorstelling
na afloop besproken wordt. De school heeft tot nu toe niet bewust gebruik gemaakt van Uurcultuur,
maar Pols kent het wel via de andere basisscholen die in hetzelfde gebouw verblijven.
De Mr. Duisterhoutschool is een kleine school met een SO en een VSO afdeling. Het niveau van de
leerlingen komt volgens Pols niet verder dan groep 8. De leerlingen kunnen echter niet als een kind
aangesproken worden, omdat het wel jongeren zijn en het dan te kinderachtig zou worden. De
leerlingen worden aangesproken op hun kalenderleeftijd en de onderwerpen van voorstellingen moeten
aansluiten op de belevingswereld van hun kalenderleeftijd. Dat wil niet zeggen dat hun sociaalemotionele ontwikkeling ook al werkelijk zo ver is. Pols heeft een keer meegemaakt dat er een
voorstelling kwam, waarvan de makers dachten dat ze met verstandelijk gehandicapten te maken
hadden. Het niveau van de voorstelling gaf de leerkrachten een ongemakkelijk gevoel. Pols: ‘Het zijn
wel verstandelijk gehandicapten, maar ze zijn niet gek. Het zijn gewoon kinderen’.
Door het lagere taalniveau kunnen er beter geen moeilijke woorden of lastige woordgrapjes gemaakt
worden. Er zitten ook veel autistische kinderen op de school die alles letterlijk nemen. Daar moet wel
rekening mee gehouden worden volgens Pols. Er zijn maar enkele leerlingen die op een abstracte
manier betekenis kunnen geven. Symboliek is echt te moeilijk voor ze. Het moet dan ook zo concreet
mogelijk blijven.
Het lijkt hem lastig om voor de leerlingen te bepalen of een voorstelling geschikt is of niet. Wanneer
je een voorstelling van te voren kunt zien, kun je wel inschatten of het te moeilijk is of niet, maar je
moet volgens Pols ook niet te bang zijn. Het is naar zijn mening niet zo erg als een voorstelling een
keer wat minder geschikt is. De leerlingen moeten uiteindelijk zelf bepalen of het geschikt is. Ook de
theatermakers moeten de vrijheid krijgen: Wanneer die zeggen dat iets geschikt is, dan moeten de
school het in ieder geval proberen, vindt Pols.
De oudste leerlingen hebben een spanningsboog van 30/45 minuten, maar kinderen van het SO kunnen
maar 20 minuten geconcentreerd naar een voorstelling kijken. Bepalend is de mate van interactie die
er plaatsvindt. Wanneer de leerlingen veel bij de voorstelling betrokken worden, waardoor er meer
afwisseling is, houden ze het langer vol. Het aangaan van interactie met deze kinderen vraagt om veel
gevoel/bewustzijn voor het publiek. Je moet kunnen inschatten welk kind iets wel of niet aankan en
voldoende structuur kunnen bieden. Kinderen hebben niet altijd een goed grensgevoel. Als een
leerling het podium op wordt gevraagd, kunnen ze het idee krijgen dat ze daar mogen blijven of nog
een keer het podium opkomen. De andere kinderen kunnen ook het idee krijgen dat ze het podium op
mogen. Als theatermaker moet je dus duidelijk grenzen aangeven van wat wel en niet kan en mag.
Het maakt niet veel uit of een voorstelling op school plaatsvindt of dat de kinderen op pad moeten. De
school beschikt over professionele geluid- en lichtapparatuur en een groot podium, maar de kinderen
vinden het echter ook leuk om ergens naar toe te gaan zolang ze goed voorbereid zijn. Ze moeten
bijvoorbeeld weten waar ze heen gaan, hoe laat ze terug zijn en dat ze op tijd terug zijn voor de
taxibusjes die hen weer naar huis brengen.
16
Pols zou het leuk vinden wanneer er een keer een voorstelling gemaakt wordt over het thema waar
veel van zijn oudere leerlingen mee te maken hebben: dat ze bepaalde dingen graag willen, maar dat
niet kunnen. Wanneer een voorstelling hierover gaat, zou dat herkenbaar zijn voor de leerlingen. Pols:
Sommige leerlingen hebben een laag niveau, maar zijn verder gelukkig en vragen zich niet af
waarom iets niet kan. Maar andere kinderen realiseren zich wel dat ze soms dingen willen,
maar dat het dan niet lukt. Er zijn leerlingen die daar heel gefrustreerd door raken.
Pols zou het leuk vinden om met theatergezelschappen te overleggen over een dergelijke voorstelling.
Dat moeten wel mensen zijn die er iets mee hebben en iets mee willen. Eigenlijk zouden zulke makers
een keer op school moeten komen kijken. Ze zijn dan ook zeer welkom om een keer op de Mr.
Duisterhoutschool een dagdeel mee te draaien.
Voor de kinderen maakt het niet of een voorstelling gemaakt is door amateurs of professionele
theatermakers. Het is belangrijker dat het gezelschap weet met wat voor doelgroep ze te maken hebben
en dat ze het ook leuk vinden. De kinderen hebben het meteen door wanneer dat niet het geval is.
Volgens Pols is de school inmiddels zover dat ze het cultuurbeleid op de rails kunnen zetten.
De docenten krijgen weer ruimte in hun hoofd en behoefte aan culturele en creatieve activiteiten.
ZML De Wingerd – Gerda Fransen
Gerda Fransen is vakleerkracht muziek op de De Wingerd in Damwoude en regelt het aanbod van
Uurcultuur op school. Er is op dit moment geen cultuurcoördinator die het gehele cultuuraanbod
organiseert en er is ook nog geen cultuurplan. Ze kijkt altijd zeer kritisch of het aanbod van Uurcultuur
wel geschikt is voor de leerlingen. Er bevinden zich op deze school leerlingen van 4 tot 20 jaar (SO en
VSO) en specifieke zorggroepen. De kinderen in de zorggroepen zijn van een veel lager niveau en
hebben veelal iets totaal anders nodig dan Uurcultuur kan bieden, stelt Fransen. Voor deze groep
kiezen ze eerder een vorm van totaaltheater zoals theater Rakmak of de CliniClowns, waarbij allerlei
zintuigen aangesproken worden. Deze kinderen hebben niet genoeg aan alleen luisteren en zien, maar
moeten een voorstelling met heel hun lijf beleven. Anders wordt er geen betrokkenheid gecreëerd.
De muziekvoorstellingen van Sake Hylkema zijn bijvoorbeeld ook geschikt voor deze doelgroep. De
kinderen hebben eenvoudige voorstellingen nodig met weinig taal en een rustgevend en vooral niet
bedreigend karakter. Er mogen geen enge koppen, verhalen of geluiden in voorkomen. Ze vinden het
vaak al heel eng om een verduisterde ruimte in te gaan. De voorstellingen moeten eigenlijk een beetje
voorspelbaar zijn.
De andere kinderen op school doen over het algemeen wel mee met Uurcultuur. Fransen vertelt dat
een kleutervoorstelling vaak geschikt is voor kinderen tot en met tien jaar. De leerlingen op deze
school houden erg van muziektheatervoorstellingen. Ze gaan ook altijd naar de voorstelling van het
NNO. Muziek is niet snel te moeilijk. Voorstellingen die erg op taal gebaseerd zijn wel. Wanneer er
moeilijke taal, poëzie of complexe verhalen gebruikt worden, haken de kinderen al snel af.
Er zitten veel autistische kinderen op deze school, wat betekent dat een voorstelling niet teveel
dubbele lagen/betekenissen moet bevatten en vooral zo concreet mogelijk moet zijn. Humor is voor
deze kinderen vaak moeilijk. Ze kunnen daarnaast fantasie en realiteit moeilijk onderscheiden. Elke
autist is echter weer uniek, stelt Fransen: “De een snapt het grapje wel en de ander niet”.
Afhankelijk van de aard van de voorstelling kunnen de kleintjes ongeveer 45 minuten naar en
voorstelling kijken en de bovenbouw ongeveer een uur. Het is dan belangrijk dat er genoeg gebeurt in
een voorstelling. Voor de kleintjes en de zorggroepen is het handig wanneer de voorstellingen op
school plaatsvinden. Voor de bovenbouw is het heel erg leuk om ergens naar toe te gaan. Het is echter
lastig om ouders in te schakelen voor vervoer, doordat de Wingerd een regioschool is. Op de nieuwe
locatie krijgt de school een mooie ontmoetingsruimte. Ze vraagt meestal of alleen haar eigen groepen
bij een voorstelling aanwezig kunnen zijn en geen groepen van andere scholen. Haar kinderen
reageren heel anders dan de kinderen van het reguliere basisonderwijs. Voor beide partijen is het niet
prettig om bij elkaar te zitten.
17
Het wordt door de leerkrachten erg gewaardeerd wanneer er lesmateriaal bij een voorstelling wordt
geleverd. Een goede voorbereiding neemt veel stress weg bij de kinderen en biedt de mogelijk tot een
themaweek. Hierdoor kan de voorstelling ingebed worden in een programma.
Het maakt helemaal niet of uit of een voorstelling door amateurs of professionele theatermakers is
gemaakt.
Fransen heeft al eens eerder contact gezocht met Keunstwurk over het aanbod voor het speciaal
onderwijs. Toen kon ze al een aantal jaren geen geschikte voorstellingen vinden voor haar leerlingen.
De laatste tijd is het beter, er zijn meer aansprekende voorstellingen. Er hoeft geen speciaal aanbod te
komen voor het speciaal onderwijs, want ze kunnen in principe gebruik maken van het aanbod voor de
kleuters en de middenbouw van het reguliere basisonderwijs en de voorstelling van het NNO. Ze geeft
aan dat ze het heel leuk zou vinden om een keer een dansvoorstelling op school te krijgen.
Ze zou het wel prettig vinden om voorstellingen van te voren gezien te hebben. Meestal krijgt
ze daar de gelegenheid niet toe omdat gezelschappen overal in het land zitten. Ze heeft een keer een
voorstelling meegemaakt waar allemaal enge koppen uit het decor kwamen. De kinderen reageerden
toen echt panisch. Als ze dat had geweten, had ze de voorstelling nooit uitgekozen, terwijl de
voorstelling wel voor kleuters bedoeld was. Wanneer je een voorstelling van te voren kunt zien, kun je
contact opnemen met een gezelschap over eventuele aanpassingen. Als voorbeeld noemt ze het harde
geluid tijdens een voorstelling, waarbij het heel makkelijk is om de geluidsknop wat terug te draaien.
Het is volgens haar wel een enorme pre wanneer theatermakers ervaring hebben met de doelgroep. De
kinderen reageren vaak heel spontaan, heel anders dan een regulier basisschoolkind. Het is goed om
makers voor te bereiden op een dergelijke groep, maar het valt naar haar mening niet mee om een
voorstelling echt aan te passen voor hun leerlingen.
Tot nu toe zijn ze heel blij met Uurcultuur en blijven ze gebruik maken van het aanbod. De informatie
die ze over de voorstellingen krijgen is voldoende om een voorstelling te kiezen, maar het blijft altijd
een gok of iets aanslaat. Dat vindt Fransen niet erg. Het mag naar haar mening ook best wel eens
tegenvallen.
G.N. Gerritsmaschool – Henriët Ballast
Henriët Ballast is leerkracht en docent drama op de G.N. Gerritsmaschool, een cluster 3-school.
Daarnaast is ze cultuurcoördinator voor het SO en VSO. Ze wil wel een certificaat halen, maar dat is
er nog niet van gekomen. Ze heeft nog geen cultuurplan geschreven.
Met het budget dat ze heeft probeert ze zoveel mogelijk leuke dingen te organiseren voor de
leerlingen. Ze kiest daarom bewust voor dingen die goedkoper of gratis zijn of gesponsord worden. De
leerkrachten kiezen uiteindelijk uit haar aanbod wat ze willen doen. Die weten wat hun leerlingen
aankunnen, dat kan Ballast niet voor hen bepalen. De kinderen in het VSO hebben een cultuurkaart.
Uurcultuur wordt voornamelijk voor het SO gebruikt. Ze maakt vaak gebruik van het
kleuterprogramma voor het hele SO, omdat dit heel beeldend en visueel is, waardoor het goed aansluit
bij de vermogens van de leerlingen en eigenlijk voor alle leerlingen geschikt is. Voorstellingen moeten
niet te talig zijn, omdat de kinderen niet in staat zijn zich lang te concentreren op wat er gezegd wordt.
Een voorstelling moet eenvoudig zijn, er moet veel te zien of te horen (geluidjes) zijn en kinderen
moeten mee kunnen doen. De kinderen hebben niet snel last van teveel prikkels, omdat er een
onzichtbare muur is tussen het spel en het publiek. In de klas doen de kinderen ook aan drama en leren
ze de grens tussen spel en werkelijkheid begrijpen en hanteren. Een voorstelling moet zo concreet
mogelijk zijn, maar de kinderen begrijpen het wel wanneer een stoel bijvoorbeeld een kattenluik
voorstelt, zolang de kat maar heel duidelijk wordt uitgebeeld.
Het verschilt wel per groep wat de kinderen aankunnen. Er zijn kinderen die helemaal met hun
eigen fantasie op de loop kunnen gaan. Die gaan allemaal dingen bedenken waardoor ze heel angstig
worden. Soms gaan er om die reden een aantal leerlingen niet mee naar de voorstelling. Volgens
Ballast is dat eerlijker dan dat de hele klas er niet naar toe gaat. De oudere leerlingen van het SO gaan
ook naar de voorstelling van het NNO, wat ze bijzonder leuk vinden.
Het lesmateriaal wordt bij de jonge kinderen weinig gebruikt, maar Ballast deelt het wel altijd
uit. Ze zegt dat het motiveert, stimuleert en een voorstelling ondersteunt. De meeste docenten komen
18
er echter niet aan toe. Er wordt weinig klassikaal lesgegeven, veel individueel, ook omdat de kinderen
vaak de klas uit gaan voor verschillende vormen van therapie. Docenten geven de voorkeur aan een cd
met liedjes of geluiden uit de voorstelling. Deze kan tijdens de les op de achtergrond draaien en op die
manier herkennen de kinderen dingen tijdens de voorstelling. De belangrijkste ingrediënten voor het
lesmateriaal zijn dan ook herkenbaarheid en herhaling.
Ballast vindt het ideaal wanneer de voorstellingen op school plaatsvinden. Als kinderen agressief of
boos worden of hun spanningsboog op is, kunnen ze uit de groep gehaald worden en teruggaan naar de
klas of naar de time-outruimte gebracht worden. Een voorstelling moet eigenlijk tussen de 30-50
minuten duren. Ze heeft het liefst voorstellingen op de woensdag, omdat er dan niet de hele dag andere
scholen over de vloer komen.
Ballast zou het leuk vinden wanneer er een voorstelling gemaakt wordt die speciaal bedoeld is voor
kinderen in een rolstoel. Dit zijn kinderen die niet kunnen praten of bewegen. De CliniClowns zijn
voor deze doelgroep heel geschikt omdat ze de kinderen totaaltheater bieden met een zintuiglijke
belevenis. Verder heeft ze geen behoefte aan een apart aanbod, omdat de school prima gebruik kan
maken van het reguliere (kleuter)programma. Op de vraag of ze voorstellingen van te voren zou willen
zien, antwoord ze dat ze niet voor de leerkrachten kan bepalen of iets geschikt is. Op basis van de
informatie die ze krijgen, maken ze een keuze. Wanneer de leerkrachten extra informatie willen,
krijgen ze van Ballast het e-mailadres en moeten ze zelf contact zoeken met Uurcultuur of de makers.
Tot nu toe zijn de ervaringen positief en blijven ze dankbaar gebruik maken van Uurcultuur. Het
maakt hen niet uit of het dan om amateur- of professioneel theater gaat.
De Poarte – Sjoerdje Ritsma
Sjoerdje Ritsma is onderwijsassistente in een bovenbouwgroep van Cluster-3 school De Poarte in
Drachten en is daarnaast een gecertificeerd intern cultuurcoördinator. Het cultuurplan dat ze
geschreven heeft, wordt alleen niet gebruikt wegens de aankomende fusie met de G.N.
Gerritsmaschool in Drachten.
De school heeft in het verleden wel gebruik gemaakt van Uurcultuur, maar doet dit nu niet meer.
Ritsma kwam zelf van alles tegen in het groeiende aanbod en is er daardoor wat vanaf gestapt. Ze kiest
over het algemeen voor professioneel theater, maar niet omdat ze denkt dat dit altijd beter is.
De informatie die ze van Uurcultuur binnen krijgt is prima en de voorstelling voldoen ook altijd aan de
verwachting. Echter is niet elke voorstelling geschikt voor hun leerlingen. Door de
ontwikkelingsstoornissen van de kinderen is hun belevingswereld anders. De een sluit qua
belevingswereld aan bij zijn kalenderleeftijd, maar een ander doet dat niet.
Voorstellingen kunnen ook te moeilijk zijn. De kinderen kunnen dan niet meekomen in het verhaal,
omdat het taalniveau te hoog gegrepen is en de verhaallijnen te ingewikkeld zijn. Het gaat hun
voorstellingsvermogen dan te boven. Hierdoor kunnen ze geen concentratie meer opbrengen, is het
niet leuk meer, en gaan ze aan elkaar zitten en klieren. De maximale spanningsboog van de kinderen is
ongeveer een uur. Ritsma geeft er de voorkeur aan om voorstellingen op school te laten plaatsvinden,
omdat sommige kinderen die concentratie en structuur nodig hebben. Het op pad gaan geeft dan teveel
onrust. Op school hebben ze meer rust en krijgen ze daardoor meer van de voorstelling mee.
Het niveau van de groepen kan per jaar erg verschillen, maar wanneer een voorstelling aangeboden
wordt voor bijvoorbeeld groep 3/4 van het regulier basisonderwijs gaan er oudere groepen van de
school naar de voorstelling. Het niveau is gewoon net wat lager dan dat van reguliere
basisschoolkinderen. Binnen een klas kan het ook erg verschillen, waardoor er kinderen uit
verschillende klassen naar een voorstelling kunnen gaan. Dat is organisatorisch lastig. Ritsma is
geneigd voorstellingen te kiezen die geschikt zijn voor de hele klas. Zo’n voorstelling heeft een simpel
verhaal met meer beeldende elementen. Het mag wel fantasievol zijn, wat betekent dat het niet heel
realistisch hoeft te zijn. Het is wel belangrijk dat een voorstelling concreet is, zodat het voor de hele
school aantrekkelijk is.
19
Met het educatief materiaal kunnen de kinderen voorbereid worden op de voorstelling. Ritsma geeft
aan daar een thema van te maken. Op die manier worden de kinderen al wat voorbereid op het thema
van de voorstelling en maken ze zich al een beetje eigen waar het over gaat. Ze denkt dat het
voorbereidende educatieve materiaal er ook voor kan zorgen dat de kinderen een voorstelling van een
hoger niveau kunnen bezoeken.
Ritsma heeft wel eens overleg met gezelschappen over de voorstelling. Dan wordt bijvoorbeeld het
taalgebruik aangepast. Die mogelijkheid had ze tot nu toe niet bij Uurcultuur.
Het lijkt Ritsma heel prettig wanneer Uurcultuur een speciaal aanbod krijgt voor het speciaal
(basis)onderwijs, wanneer er bij het aanbod staat of het geschikt voor hen is en er mogelijkheid is tot
overleg met het gezelschap. Zeker omdat het niveau van de kinderen per jaar erg kan verschillen, lijkt
overleg haar heel zinvol. Ze geeft aan dat gezelschappen van harte welkom zijn om een keer op school
te komen kijken hoe het er aan toe gaat. Het lijkt haar ook handig wanneer de cultuurcoördinatoren
van de verschillende speciale onderwijsscholen bij elkaar komen voor overleg en eventuele
samenwerking.
ZML It Twalûk– Pieter Visser
Pieter Visser is de stagebegeleider van de VSO afdeling van de Cluster 3-school It Twalûk in
Leeuwarden en regelt daarnaast het CKV-aanbod voor het SO en VSO. De school maakt geen gebruik
van het Kunstmenu of Uurcultuur, omdat er collega’s zijn die binnen de theaterwereld veel connecties
hebben. Het is niet zo dat ze geen gebruik willen maken van het aanbod van Uurcultuur, maar tot nu
toe komen ze zelf genoeg tegen. Het afgelopen jaar hebben ze voorstellingen van Tallant en Flater
gehad. Naast de voorstellingen heeft de school creatieve middagen voor actieve kunsteducatie.
De voorstellingen die aangeboden worden, zijn meestal bedoeld voor een bepaalde leeftijd in het
reguliere onderwijs, maar sluiten daardoor vaak niet aan bij de kinderen in het speciaal onderwijs. De
school zoekt contact op met de theatergroepen over hun doelgroep, zodat het gezelschap weet wat ze
kunnen verwachten en daar rekening mee kunnen houden. Een voorstelling wordt dan meestal zo
aangepast, dat de hele school ernaartoe kan. Visser geeft aan dat het een voorwaarde is dat
gezelschappen ervaring hebben met de doelgroep of hun aanbod aan willen passen aan de leerlingen.
Of het dan gaat om een amateur- of een professioneel gezelschap maakt volgens Visser niet uit. Dat is
geen graadmeter. Vooral de flexibiliteit van de makers is belangrijk. Er is dan ook geen behoefte aan
een speciaal aanbod voor het speciaal onderwijs. Visser heeft de voorkeur aan contact met het
gezelschap zodat er van het reguliere aanbod een aangepaste versie gemaakt kan worden die aansluit
op zijn leerlingen. Het lijkt hem wel praktisch wanneer er in de informatie van Uurcultuur aangegeven
wordt dat een voorstelling geschikt is voor het speciaal onderwijs en of er overleg mogelijk is met het
gezelschap. Hij zou het mooi vinden wanneer het mogelijk is om een voorstelling van te voren te zien
en op die manier te bepalen of iets geschikt is, maar hij weet niet of dat praktisch haalbaar is.
De leerlingen lopen qua niveau erg uiteen. Er zijn kinderen in het VSO die heel zwakbegaafd zijn,
maar anderen kunnen naar het praktijkonderwijs en beseffen waarom ze op deze school zitten, wat ze
soms heel vervelend vinden. De meeste kinderen hebben behoefte aan zeer concrete voorstellingen.
Het niveau van een voorstelling is snel te hoog.
Het probleem is dat de kinderen een cognitief vermogen kunnen hebben van een kind van vier jaar,
maar niet op dat niveau aangesproken willen worden, omdat ze het dan te kinderachtig vinden.
Cognitief moet een voorstelling dus niet te moeilijk zijn, maar de leerlingen moeten wel aangesproken
worden op hun kalenderleeftijd. Daarbij gaat het om de manier van aanspreken en welke onderwerpen
er behandeld worden in een voorstelling. De pubers op de school houden zich net als reguliere
voortgezet onderwijsjongeren bezig met roken, uitgaan, meisjes e.d. Ze moeten qua onderwerp dus
aangesproken worden op hun kalenderleeftijd.
Wanneer een voorstelling heel boeiend is, kunnen de kinderen het wel volhouden, maar de
spanningsboog is gemiddeld zo’n 45 minuten. De school kiest er bewust voor om een voorstelling niet
20
op school te laten plaatsvinden, maar met de leerlingen op pad te gaan. Volgens Vissers is er niets
aantrekkelijker dan ergens anders naartoe te gaan. Een andere ruimte is nieuw, een gymzaal blijft maar
een gymzaal, en veel kinderen komen bijna nooit in een theater of wijkcentrum. Hij denkt wel dat de
ze een andere betekenis kunnen gaan geven aan een speellokaal of gymzaal wanneer er een
voorstelling plaatsvindt, maar het is veel spannender om op pad te gaan. Met genoeg begeleiding en
voorbereiding levert dit geen extra onrust op. Kinderen waarvan docenten weten dat ze bepaalde
dingen niet aankunnen, gaan niet mee naar een voorstelling. Visser geeft echter aan dat ze niet snel
benauwd zijn of zeggen dat het niet kan: ‘Je kunt altijd een grens verleggen’.
Bij de voorbereiding van de kinderen wordt weinig gebruik gemaakt van het educatief
lesmateriaal. Dat is erg leerkrachtgebonden. Visser zou er zelf wel gebruik van maken als hij voor de
klas stond. De voorbereiding bestaat meestal uit een kringgesprek waarbij eventueel visueel materiaal
(poster) gebruikt wordt. De kinderen worden wel op tijd op de hoogte gesteld van het uitje, zodat ze
niet onverwacht naar een voorstelling gaan. Een deel van de leerlingen zou dat wel kunnen, maar een
ander deel ook niet.
Mits de financiële middelen het toelaten en er voorstellingen bij zitten die haalbaar zijn, wil It
Twalûk ook wel gebruik gaan maken van Uurcultuur.
Piet Bakkerschool – Ingrid Breimer
Ingrid Breimer is teamleider van de onderbouw en heeft de taak op zich genomen om het
cultuuraanbod te regelen, omdat er op dit moment niemand anders voor is. De voormalige
cultuurcoördinator is er vorig jaar mee gestopt, waardoor cultuur een beetje stilligt op de school. Er is
geen cultuurplan, maar Breimer is wel naar de netwerkbijeenkomst geweest van CVK Sneek. De
school maakt wel eens gebruik van Uurcultuur, maar vindt de kosten wat hoog en de voorstellingen
sluiten niet altijd aan bij de doelgroep.
Wanneer er een voorstelling voor groep 3/4 is, kunnen de kinderen uit groep 5/7 daar ook nog wel
heen, maar dan sluit het niet meer aan bij hun kalenderleeftijd. Dat betekent dat de oudere kinderen
tussen de reguliere kinderen uit groep 3/4 moeten zitten, wat voor de kleintjes bedreigend kan zijn en
voor de groten te kinderachtig is. Dat kan verholpen worden door samen te gaan werken met andere
scholen voor speciaal onderwijs, zoals de Conventschool in Sneek.
Het ontwikkelingsniveau van de kinderen kan erg verschillen, maar ligt veel lager dan bij de reguliere
basisschoolkinderen. Een jongere van 15 jaar oud kan bijvoorbeeld het ontwikkelingsniveau hebben
van een kind van 8/9 jaar oud. Hun belevingswereld kan dan wel die van een puber zijn die van op
stap gaan houdt e.d. Een voorstelling moet dus niet te kinderachtig zijn qua onderwerpen en mag niet
te moeilijke woorden bevatten, kan eigenlijk beter niet teveel op taal gebaseerd zijn. De kinderen
hebben meer aan korte boodschappen die visueel ondersteund worden. Muziek vinden ze meestal erg
leuk, maar er zijn ook kinderen overgevoelig voor geluid. Daarnaast hebben ze vaak moeite om
fantasie en werkelijkheid uit elkaar te houden. Ze leven erg in het hier en nu en kunnen slecht
vooruitkijken. De betekenisgeving moet heel concreet zijn, want ze begrijpen verwijzingen of
symbolen niet. Door al deze zaken vindt de school het lastig om een voorstelling uit te kiezen die
geschikt is.
Het is volgens Breimer hartstikke handig wanneer een voorstelling op school kan
plaatsvinden, maar het is ook leuk om een keer een uitstapje te hebben. “De leerlingen zijn ook
mensen die deelnemen aan de maatschappij en soms moet je ook met ze oefenen hoe dat gaat.”
Ze weet niet of er gebruik gemaakt wordt van lesmateriaal bij de voorstelling, maar ze denkt wel dat
de kinderen daar baat bij zouden hebben. Dan weten ze wat ze kunnen verwachten en ze kunnen dan
vast een beetje kennis maken met de voorstelling. Het lijkt haar dan beter om iets te kunnen laten zien,
want het zegt de kinderen niet zoveel als je er iets over vertelt. Wanneer ze iets zichtbaars herkennen,
kunnen ze de voorstelling ook beter plaatsen.
Leerlingen van de Friese Poort hebben een keer een voorstelling gemaakt voor deze doelgroep. Deze
was heel leuk, maar veel te hoog gegrepen, met name op taalniveau. De voorstelling is toen besproken
en de leerlingen hebben een nieuwe versie gemaakt. Deze was zeer geslaagd. Er werd een verhaal
voorgelezen, waarbij weinig werd verteld en wat verteld werd was te zien op foto’s die geprojecteerd
21
werden en werd eenvoudig uitgebeeld op het podium. Alles was zeer concreet. De kinderen die niet
goed kunnen luisteren, zullen vooral naar de beelden kijken.
De voorstellingen van de CliniClowns zijn ook altijd zeer geslaagd volgens Breimer. De grote
kinderen dachten dat veel te kinderachtig te vinden, maar waren zeer enthousiast. Het sloot bij
iedereen op een ander niveau aan. Er werd veel gebruik gemaakt van muziek, interactie en duidelijke
mimiek. De verschillende onderdelen, die over de zintuigen gingen, duurden elk twintig minuten. De
kinderen gingen van de ene naar de andere voorstelling.
De school kiest voornamelijk voor voorstellingen die voor de hele school geschikt zijn. Een speciaal
aanbod voor het speciaal onderwijs zou ze best leuk vinden. Ze zou het ook leuk vinden om een
voorstelling van te voren gezien te hebben, maar dat kost wel veel tijd. Het lijkt haar wel handig om te
kunnen bepalen of iets geschikt is. De informatie die ze over de voorstelling krijgen, geven altijd een
aardige indruk van de voorstelling en de ervaringen met voorstellingen tot nu toe zijn wel positief.
Het lijkt haar zinvol om een voorstelling naderhand te evalueren met de theatermakers, zodat ze weten
wat meer en minder geslaagd was. Meestal krijgt een school daar de gelegenheid niet toe. Bij de
CliniClowns moesten de leerkrachten een evaluatieformulier invullen. De makers moeten toch weten
wat de doelgroep is en daarvoor is contact met de scholen belangrijk. Dit zou eventueel ook per mail
kunnen gebeuren.
De Conventschool – Martha Hoekstra en Aaltje van der Weide
Martha Hoekstra is leerkracht en intern cultuurcoördinator van de Conventschool in Sneek, een
cluster-3 school. De cultuurwerkgroep bestaat uit drie personen, waarvan Hoekstra samen met
klassenassistent Aaltje van der Weide. het aanbod voor het VSO regelt. Ze gebruiken het
cultuurprogramma van het CVK Sneek. Daarbinnen maken ze gebruik van Uurcultuur. Daarnaast
nodigen ze gezelschappen als Rakmak uit.
De ervaringen met de voorstellingen zijn over het algemeen positief. Ze worden met meer of minder
succes aangepast aan de doelgroep. Door de kosten kunnen ze echter niet elk jaar een voorstelling
kiezen. Het maakt de kinderen niet uit of het amateur- of professioneel theater is. Ze vinden het al heel
leuk als er iets komt of dat ze ergens heen gaan. Zowel de kinderen van het SO en het VSO vinden het
heel leuk om ergens naartoe te gaan, maar als er iets op school komt, is het ook speciaal. De kinderen
zijn van huis uit niet veel gewend.
De voorstellingen moeten interactief zijn, zodat de leerlingen ook mee kunnen doen en het echt
kunnen beleven en voelen. Het taalgebruik moet simpel en krachtig zijn met niet teveel woorden.
Lange verhalen boeit de kinderen niet, daar pak je ze niet mee. Woordgrapjes begrijpen niet alle
kinderen. Zeker de autisten nemen alles letterlijk. Het mag er natuurlijk wel in zitten, want voor de
kinderen die het wel begrijpen is het heel leuk. De kinderen en jongeren zijn gewend om met picto’s te
werken en daardoor zijn ze volgens de cultuurcoördinatoren wel sterk in verwijzingen.
Het is goed om een voorstelling beeldend te maken en andere werkvormen te kiezen waarbij de
leerlingen op meerdere zintuigen worden aangesproken. Dan houden ze het het langst vol. De
spanningsboog voor het kijken naar een voorstelling is afhankelijk van de groep en de activiteit.
Wanneer ze iets maken, zoals kleien, kunnen ze heel lang bezig zijn. Er moet een beetje vaart in een
voorstelling zitten.
De school maakt gebruik van het lesmateriaal bij de voorstellingen. De kinderen hebben daar meestal
wel baat bij, maar er moet wel naar het kind gekeken worden. Sommige leerlingen hebben er behoefte
aan en anderen hebben genoeg aan een middag iets leuks doen. Door middel van een lesbrief kun je
een voorstelling inbedden in een programma, bijvoorbeeld een thema, en er een geheel van maken.
Het is de bedoeling dat cultuur meer gaat leven in de school. Het is vaak hap snap.
Voor het VSO is het belangrijk dat de voorstellingen gericht zijn op de belevingswereld van jongeren
in de puberteit. Dan is het de kunst om het aanspreekniveau aan te laten sluiten op hun
ontwikkelingsniveau. Voorstellingen zijn vaak te kinderachtig. Omdat het niveau van de leerlingen
heel erg verschilt, worden ze op niveaugroepen ingedeeld voor een voorstelling.
22
De coördinatoren vinden het handig wanneer er bij het aanbod aangegeven wordt of iets geschikt is
voor het speciaal onderwijs, want ze moeten dat nu zelf bepalen en dan is het eigenlijk een gok. De
informatie die ze over een voorstelling krijgen is vaak heel summier. Ze zouden graag een brief
ontvangen waarin extra informatie staat over wat er gaat gebeuren. Wat voor prikkels zitten er in de
voorstelling? Wat wordt er van de kinderen verwacht? Wat moeten ze kunnen?
Ze gaan er vanuit dat als er een speciaal aanbod komt voor het speciaal onderwijs de gezelschappen
ook kennis hebben van de doelgroep en weten hoe het er op een speciaal onderwijs aan toe gaat. Het
lijkt hen dan ook dat gezelschappen van hen willen weten wat de kinderen nodig hebben en ze zijn van
harte welkom om een ochtend mee te draaien op school. De coördinatoren maken wel eens een
afspraak met een gezelschap om dingen door te praten.
De coördinatoren hoeven niet perse een voorstelling van te voren te zien. Wanneer een gezelschap of
Uurcultuur aangeeft dat iets geschikt is, dan is het volgens hen de moeite waard om het te proberen.
Bovendien kost het ook tijd om dat te doen. Ze zijn er wel voor in als het georganiseerd wordt, maar
het is geen kwestie van moeten.
Zeker wanneer het aanbod beter aansluit op het speciaal onderwijs, blijft De Conventschool graag
gebruik maken van Uurcultuur.
VSO Talryk – Marie Anne van Westen
Marie Anne van Westen is leerkracht en gecertificeerd intern cultuurcoördinator van VSO Talryk, een
cluster-3 school. De school is onlangs gefuseerd met twee andere scholen en samen hebben ze een
cultuurplan geschreven. De verschillende scholen bevinden zich nu nog niet op dezelfde locatie,
waardoor de manier van werken nog niet goed op elkaar is afgestemd en Van Westen nu voor haar
eigen locatie het cultuurprogramma organiseert. Ze verzamelt het aanbod en legt dit voor bij haar
collega’s.
De school maakt ook gebruik van Uurcultuur. Het is alleen lastig om een voorstelling te vinden die
aansluit bij alle leerlingen. Het niveau van de leerlingen varieert namelijk van die van een peuter tot
VMBO-niveau. De voorstelling voor de reguliere groep 3/4 is meestal wel geschikt voor de
basisgroepen en de voorstelling van groep 7/8 voor de betere leerlingen.
Een voorstelling moet wel naar het concrete neigen in de betekenisgeving, stelt Van Westen. Er zitten
veel autisten op de school die alles letterlijk zullen nemen. Je moet het echter niet uit de weg gaan, dus
verwijzingen en symbolen mogen zeker in de voorstellingen voorkomen.
De leerlingen worden er op getraind om lang met hetzelfde bezig te kunnen zijn en zich niet te snel
door impulsen te laten afleiden. Van Westen laat bijvoorbeeld altijd de deur van haar lokaal openstaan,
zodat de leerlingen kunnen oefenen om geconcentreerd bezig te zijn. Dit doen ze omdat een aantal
leerlingen uiteindelijk in de dagbesteding terecht komt, waar ze de hele dag dezelfde eenvoudige
klussen moeten doen. Hierdoor hebben de leerlingen een goede spanningsboog ontwikkeld en zijn ze
in staat om gerust een uur naar een verhaal te luisteren. Van Westen heeft de ervaring dat een aantal
kinderen juist rustiger wordt wanneer ze naar het theater gaan, omdat ze zo onder de indruk zijn. Er
zijn natuurlijk ook kinderen waar zo’n uitje het tegenovergestelde effect op heeft.
De school vindt het belangrijk om de leerlingen de gewone wereld in te laten gaan, zodat ze niet altijd
in het verstandelijk gehandicaptencircuit blijven zitten. Daarom is het voor de school prettig om naar
een theater te gaan. De betere leerlingen vinden het vervelend wanneer ze naar een voorstelling gaan
waar ze tussen allemaal basisschoolleerlingen komen te zitten. Dat zou betekenen dat leerlingen van
17 jaar tussen kinderen van 11 jaar zitten. Het is zelfs voorgekomen dat de jongeren naar een
kleuterschool moesten voor een voorstelling. Dan klagen ze niet, maar geven ze wel aan dat ze dat niet
echt leuk vinden. Het meest ideaal is dan ook wanneer de voorstelling in een theater of op de school
zelf plaatsvindt. Tryater is met de voorstelling Clash bij hen op school geweest. Dat was een
voorstelling voor de 1e en 2e klas van het VMBO. Dat had best een pittig niveau, maar het sprak de
leerlingen erg aan, omdat ze onder elkaar waren en het aansloot bij hun belevingswereld.
De belevingswereld van de jongeren kan wel heel erg verschillen. Degene met een laag niveau
hebben vaak een hele kleine belevingswereld die voornamelijk bestaat uit school en thuis. Die weten
23
volgens Van Westen nauwelijks waar ze langskomen in het busje dat hen heen en weer rijdt. Andere
leerlingen zijn al heel zelfstandig en halen zelfs hun rijbewijs. Deze wereld van verschil in de
belevingswereld uit zich ook in hun cultuurbeleving. Wanneer er een voorstelling gekozen wordt,
weten de docenten dat er altijd een aantal leerlingen buiten de boot vallen. Van Westen denkt echter
dat dit nog erger wordt wanneer je een specifiek aanbod voor het speciaal onderwijs maakt. Want op
welke doelgroep richt je je dan? Er is niet één groep of één handicap. Een voorstelling kan beter
gevarieerd zijn zodat er voor iedereen wel iets uit te halen is op zijn eigen niveau. Ze vindt het niet erg
wanneer een voorstelling net iets te moeilijk is en dat je niet meteen alles snapt of kunt plaatsen.
Dingen kunnen naderhand nog besproken worden, waardoor het beter begrepen wordt. De ervaring
van een voorstelling op zich is al belangrijk en voor een aantal leerlingen genoeg.
Het lijkt haar wel zinvol om voorstellingen van te voren te kunnen zien, want dan kies je
misschien iets wat je anders niet gekozen zou hebben. Zelf had ze bijvoorbeeld de voorstelling
Roodkapje van Theater Sonnevanck niet gekozen op basis van de beschrijving, maar wel toen ze hem
gezien had. Ze vond het jammer dat ze deze voorstelling niet kon kiezen voor haar school, omdat het
niet in het aanbod voor haar gemeente viel bij Uurcultuur. Ze vindt dat ICC’ers in de gelegenheid
moeten zijn om zo’n voorstelling te kiezen wanneer ze deze op een presentatiedag te zien krijgen. Om
het bij de gezelschappen zelf in te kopen is namelijk financieel geen haalbare kaart.
Overleg met de makers over de voorstelling snijdt het mes volgens Van Westen aan twee
kanten. De spelers zijn voorbereid op de doelgroep en weten wat ze aankunnen en de leerlingen
krijgen een voorstelling die aansluit op hun vermogens en belevingswereld. Bij de voorstelling Clash
van Tryater heeft ze dan ook direct contact met Tryater gezocht. Ze geeft sowieso altijd door aan het
gezelschap met welke doelgroep ze te maken krijgen wanneer ze een voorstelling uitkiest.
Op basis van de informatie die ze van Uurcultuur krijgt, hebben de docenten tot nu toe altijd een goede
keuze kunnen maken. Ze maken ook gebruik van het bijbehorende lesmateriaal. Sommige
voorstellingen hebben volgens Van Westen wel enige voorbereiding nodig. De leerlingen weten dan
wat hen te wachten staat en kunnen al elementen uit de voorstelling benoemen, zoals de
muziekinstrumenten in een muziektheatervoorstelling. Ze hebben niet de behoefte om meer
lesmateriaal te ontvangen, omdat ze daar niet aan toe komen. Kort en krachtig is de beste methode.
Van Westen heeft geen ervaring met amateurtheater, dus ze kan ook geen vergelijking maken
met het aanbod van professionele makers. Ze heeft altijd professionele jeugdtheatervoorstellingen
uitgekozen. Tot nu toe zijn ze zeer tevreden over het aanbod van Uurcultuur en hebben ze geen reden
om er geen gebruik meer van te maken.
CSO de Rank – Janna Roorda
Het volgende verslag is gebaseerd op het e-mailcontact met Janna Roorda. Zij gaf er de voorkeur aan
om op deze manier mee te werken aan het onderzoek.
Janna Roorda is leerkracht en intern begeleider op CSO De Rank in Drachten. Als intern begeleider
heeft ze de taak het cultuuraanbod van de school te organiseren. Er is geen gecertificeerde
cultuurcoördinator aanwezig op de school en er wordt niet gewerkt met een cultuurplan.
Roorda vindt dat de informatie over de voorstellingen altijd uitgebreid en duidelijk is en dat de
voorstellingen goed geregeld worden. Het is echter niet altijd goed in te schatten wat het niveau van
een voorstelling is, waardoor ze niet zeker weet of het geschikt is voor het speciaal onderwijs. De
school probeert zelf een inschatting te maken als ze zich voor een voorstelling intekenen. Soms gaan
er kinderen van tien jaar oud nog naar de kleutervoorstelling. De kinderen zijn in beperkte mate in
staat om abstracte of meerduidige betekenissen te begrijpen en dat verschilt ook heel erg per leerling.
Ze zou het wel prettig vinden wanneer er meer lesmateriaal bij een voorstelling gegeven wordt.
De kwaliteit en de duur van de voorstellingen zijn altijd goed. Het is handig wanneer
voorstellingen op school plaatsvinden, maar Roorda vindt het ook een goed leerdoel voor de kinderen
om ergens naartoe te gaan. Aan de ene kant lijkt het haar handig wanneer er een apart aanbod komt
voor het speciaal onderwijs, maar aan de andere kant kan ze prima een keuze maken uit het reguliere
aanbod. Ze hoeft een voorstelling ook niet van te voren gezien te hebben. De school laat zich liever
24
verassen. Toch geeft ze aan dat het wel handig is om overleg te hebben met Uurcultuur of de makers
van een voorstelling om te bepalen of een voorstelling geschikt is.
2.3.3
Cluster-4
De Caleidoscoop - Anneke Koster
Anneke Koster is leerkracht en gecertificeerd intern cultuurcoördinator van de cluster-4 school De
Caleidoscoop in Leeuwarden. Daarnaast is ze dramaspecialist en geeft ze een aantal dramalessen in de
week. Als ICC’er regelt ze het cultuuraanbod voor de hele school. Daarbij probeert ze een haalbaar en
leuk aanbod te regelen dat van de leerkrachten niet teveel inspanning en stress vraagt. Ze vindt het
belangrijk dat de kinderen kennis maken met dingen die hun wereld vergroten en hun interesses
verbreden. Ze heeft een cultuurplan geschreven die gebruikt wordt binnen de school. De kinderen
krijgen drie activiteiten per jaar aangeboden. Ze beginnen het schooljaar met een workshop om
daarmee de groepsvorming te bevorderen. In het voorjaar werken de kinderen aan een actief
kunstproject, waarbij afwisselende disciplines worden aangeboden. Het schooljaar wordt afgesloten
met een erfgoedproject. Daarnaast krijgen individuele initiatieven van docenten de ruimte.
De school heeft in het verleden wel gebruikt gemaakt van Uurcultuur (Kunstmenu), maar de laatste
jaren kiezen ze zelf waar ze hun budget aan besteden. Ze maken geen gebruik meer van het
Kunstmenu, omdat het vaak om grote projecten gaat waarvoor ze de school moeten verlaten. De
problematiek van de kinderen wordt steeds lastiger en meer belastend, waardoor de leerkrachten het
niet meer aandurven. Koster probeert laagdrempelige projecten de school binnen te halen, die bij
voorkeur op school of in de klas plaats kunnen vinden. Omdat de creatieve vakken nog wat
onderontwikkeld zijn op de school, vindt Koster het belangrijk om culturele projecten zoveel mogelijk
schoolbreed aan te bieden, zodat het echt gaat leven in de school. Uurcultuur heeft vaak een
programma dat bedoeld is voor de onder-, midden- of bovenbouw. Koster heeft voorstellingen
uitgekozen die een beetje aangepast konden worden voor de verschillende klassen. Voorbeelden zijn
Leo van Sesamstraat en Draaiorgellân van Sake Hylkema. Dat was erg geslaagd. Ze wil wel graag op
de hoogte blijven van het aanbod, zodat ze er in de toekomst wellicht gebruik van kan maken.
Ze vindt het moeilijk om aan te geven waar de grenzen liggen wat de kinderen qua inhoud aangeboden
kunnen krijgen. De kinderen hebben zeer uiteenlopende cognitieve vermogens, waardoor het lastig is
om in algemeenheden te praten. Ze zijn vaak niet veel gewend. Koster kan zich voorstellen dat
bepaalde onderwerpen niet geschikt zijn, maar dat ligt dan vooral aan de manier waarop het
vormgegeven is. Een voorstelling moet niet te moeilijk zijn. Dat betekent dat er niet teveel
meerduidigheid aan betekenis of dubbele lagen in moeten zitten. Als die er in zitten kan het nog steeds
leuk zijn om naar te kijken, zolang het maar niet te moeilijk wordt. Wanneer een voorstelling voor
groep 3/4 bedoeld is, kunnen de kinderen van groep 5/6 er soms ook nog wel naar toe.
Afhankelijk van hoe boeiend een voorstelling is, kunnen de kinderen maximaal een uur naar een
voorstelling kijken. Het Sinterklaassprookje hielden de kinderen ook nog wel vol, doordat er een
pauze in zat.
Koster geeft aan dat ze informatie over het culturele aanbod vaak niet binnen krijgt doordat ze op een
andere locatie lesgeeft. In principe biedt Uurcultuur genoeg informatie over de voorstellingen, mits
Koster zelf iets weet over de achtergrond van de aanbieders. Ze weet dat een bepaald type voorstelling
geschikt is, doordat ze zelf vaak voorstellingen bezoekt. Wanneer ze op de website van Keunstwurk
kijkt, vindt ze het soms wel lastig te bepalen of iets kwalitatief goed is. Ze zou het prettig vinden
wanneer daarop aangegeven wordt of iets geschikt is voor haar type kinderen en of het mensen zijn
met voldoende pedagogische kwaliteiten. Dat geldt niet alleen voor voorstellingen, maar ook voor de
eventuele workshops die aangeboden worden. Ze vindt het goed wanneer ze de mogelijkheid heeft om
hierover contact op te nemen met Uurcultuur.
Ze geeft aan dat ze het prettig zou vinden wanneer ze een voorstelling van te voren kan zien. Ze weet
dat Uurcultuur de voorstellingen zelf ook beoordeeld van te voren, maar het gaat bij haar leerlingen
25
wel om een speciale doelgroep. Haar collega’s zijn van te voren naar Draaiorgellân van Sake
Hylkema geweest. Ze stelt voor dat ze een voorstelling bijvoorbeeld op een andere school kan
bekijken, als dat haalbaar is. Dan weet ze zeker of iets aanslaat. Ze nodigt niet graag iemand uit die ze
niet kent. De voorstellingen van Theater de Citadel die ze gezien heeft, vond ze bijvoorbeeld veel te
literair voor haar leerlingen. Aangezien het veel geld kost, vindt ze het zonde wanneer het niet
aanslaat. Je mag de kinderen natuurlijk wel eens wat meer bieden, maar omdat cultuureducatie nog zo
in de kinderschoenen staat op haar school, wil ze graag succeservaringen bewerkstelligen.
Koster heeft niet echt behoefte aan een speciaal aanbod voor het speciaal onderwijs. De verschillen
tussen de leerlingen zijn erg groot. Ze wil de cognitief beteren niet te weinig aanbieden. Het moet voor
hen niet te kinderachtig zijn. Vaak halen ze heel verschillende dingen uit een voorstelling. Ze vindt het
belangrijk dat een voorstelling inspirerend is voor de kinderen, waardoor ze er zelf verder mee aan de
slag kunnen.
De school heeft weinig ervaring op het gebied van lesbrieven die bij de voorstelling geleverd worden,
maar het lijkt Koster wel goed wanneer een voorstelling ingekaderd wordt en het geen losstaand iets
wordt. Lesbrieven kunnen de kinderen ook enthousiasmeren en meer betrokkenheid creëren. Daarbij is
het wel belangrijk hoe het materiaal eruit ziet en wat er geleverd wordt.
Wanneer het betaalbaar is, wil Koster in de toekomst wel weer gebruik maken van het aanbod van
Uurcultuur.
De Witakker – Michelle van der Sluis
Michelle van der Sluis is teamleider van de SO-afdeling van de cluster-4 school De Witakker in Rijs.
Er is geen cultuurcoördinator op de school aanwezig en er is niemand die het cultuuraanbod regelt.
Hierdoor is er ook geen cultuurplan. Wanneer ze cultuur structureel aan willen bieden hebben ze
iemand nodig die dat voor de hele school aanpakt. De cultuuruitjes zijn nu nog spontane
ondernemingen van individuele docenten. In de tijd dat Van der Sluis op de school werkt is er geen
gebruik gemaakt van Uurcultuur. De focus op de school heeft de afgelopen jaren gelegen op de
onderwijsinhoud en het didactische niveau. Er was weinig rek en ruimte om het cultuuraanbod aan te
pakken. Bovendien hebben er de afgelopen jaren veel wisselingen plaatsgevonden onder mensen die
groepsoverstijgend werken.
De school is erg gericht op het leren ontdekken, doen en ervaren van de leerlingen en wil daarom
graag meer werk gaan maken van het cultuurprogramma. Veel leerlingen hebben moeite met leren en
hebben meer baat bij een andere (actieve) vorm van leren dan dat ze elke keer een boek voor hun neus
hebben liggen.
Een voorstelling moet aansluiten bij het niveau van de leerlingen. In cluster-4 scholen zitten kinderen
die wegens hun gedragsproblemen niet goed mee komen en achterlopen op kinderen in het reguliere
onderwijs. De Witakker is ingedeeld in zorgprofielen. Profiel 1 zijn leerlingen met een IQ van 90 of
hoger. Deze kinderen stromen door naar het regulier basis of voortgezet onderwijs wanneer hun
gedrag dat toelaat. In profiel 2 zitten leerlingen met een IQ van tussen de 80/90. Deze kinderen
stromen door naar het SBO onderwijs of LWOO. Het derde profiel is bedoeld voor leerlingen met een
IQ lager dan 80. Deze kinderen stromen door naar cluster-3 scholen of het praktijkonderwijs. De
leerlingen in profiel 3 zijn een ander type leerling. Ze moeten heel basaal aangesproken worden en
hebben actieve, korte opdrachten nodig. De school doet nu onderzoek naar een meer praktisch gericht
programma met ook culturele activiteiten.
De kinderen op deze school vinden het leuk wanneer het heel visueel is en er een mate van interactie
is. Dit zorgt ervoor dat de kinderen de aandacht bij de voorstelling houden. Ze zijn snel afgeleid en
reageren op wat er om hen heen gebeurd. Toch vindt Van der Sluis dat de leerlingen heel makkelijk
publiek zijn wanneer een voorstelling hen pakt en boeit en wanneer er voldoende
docenten/onderwijsassistenten als begeleiding bij zijn. Dat biedt veiligheid en structuur. De school
vindt het leuk om met de kinderen op pad te gaan als het te realiseren valt. Het mag niet te ver weg
zijn. Voor de kinderen is het al een hele belevenis als het een paar straten verderop plaatsvindt. Veel
26
leerlingen gaan vanuit de thuissituatie bijna nooit naar een voorstelling. Het maakt voor hen niet uit of
het amateur- of professioneel theater is.
De kinderen worden goed voorbereid op een cultureel uitstapje en de organisatie wordt duidelijk
gestructureerd. Er is geen richtlijn voor de hoeveelheid leerlingen per voorstelling. In een groot theater
is het niet erg wanneer er veel leerlingen aanwezig zijn. Dan valt het niet zo op wanneer een kind niet
geconcentreerd zit te kijken en niet stil kan zitten.
De spanningsboog van de meeste kinderen ligt ongeveer op 10/15 minuten. In de bovenbouw
van het SO wordt er van de leerlingen verwacht dat ze 45 minuten aan een les kunnen werken. Een
voorstelling van 30/45 minuten houden ze wel vol wanneer een voorstelling afwisselend is.
Hoe concreter een voorstelling is, des te sneller worden de leerlingen bereikt en geboeid. Het is ook
beter om zo min mogelijk te werken met dubbele betekenissen, oorzaakgevolg relaties e.d. Er zitten
veel leerlingen met autisme op de school. De kinderen hebben vaak een beperkt inlevings- en
voorstellingsvermogen. Daarom is het belangrijk om veel te visualiseren en niet alleen met tekst te
werken. De belevingswereld sluit wel aan bij die van de kinderen in het reguliere onderwijs. Ze vinden
dezelfde onderwerpen interessant en leuk.
De school maakt meestal wel gebruik van het educatief materiaal bij culturele bezoeken. Bij
de muziekexpress werd een cd met liedjes geleverd. De kinderen vinden het heel leuk om de liedjes
aan te leren en mee te zingen. Ook kijk- en doeopdrachten vinden de leerlingen leuk om te doen. De
school maakt dan gebruik van het materiaal dat voor het regulier basisonderwijs bedoeld is, wat heel
goed kan. Van der Sluis kijkt bij de keuze van het aanbod altijd of er aangegeven wordt of het ook
geschikt is voor het speciaal onderwijs. Ze bekijkt graag het materiaal om in te schatten of ze mee
kunnen doen aan het reguliere programma. Aandachtspunten zijn de overzichtelijkheid, de
gestructureerdheid en het niveau van de opdrachten. De leerkracht kan dan eventueel nog
aanpassingen maken voor bepaalde leerlingen.
Van der Sluis hoeft een voorstelling niet perse van te voren gezien te hebben. Een globale indruk van
de voorstelling is voldoende om de keuze te maken of iets geschikt lijkt te zijn. Als het door
Uurcultuur georganiseerd wordt, staan ze er wel voor open om mee te doen. Of ze uiteindelijk mee
gaan doen met Uurcultuur hangt ook van het budget af.
Het is naar haar mening altijd goed om overleg te hebben met de makers van een voorstelling. Dit
hoeft niet heel uitgebreid te zijn, maar de makers moeten wel globaal weten met welke doelgroep ze te
maken hebben en wat belangrijk is om wel/niet te doen. Bij hun leerlingen is het belangrijk om
preventief te zorgen dat alles goed uitgedacht en voorgestructureerd is. Op haar vorige school zorgde
de cultuurcoördinator (De Caleidoscoop – Anneke Koster) ervoor dat de makers ingeleid werden en
dat er een rooster was wanneer welke groepen naar de voorstelling ging.
2.3.4
Mytyl- en tyltylschool
School Lyndensteyn – Marijke Groothuis
Marijke Groothuis is muziekdocent en –therapeut op de De Lyndensteyn, een mytyl- en tyltylschool.
Op de school zitten kinderen met een lichamelijke of meervoudige handicap of kinderen die langdurig
ziek zijn.
Groothuis is ook de cultuurcoördinator van de school en heeft daarvoor een ICC-cursus gedaan en een
cultuurplan geschreven. Ze zorgt er altijd voor dat dit plan up-to-date blijft, alle activiteiten geijkt zijn
en dingen niet in de vergeethoek komen. Daarnaast beheert ze het budget. Ze werkt daarbij samen met
een CKV-groep.
De school maakt geen structureel gebruik van Uurcultuur. Tijdens de cursus is Groothuis er wel op
geattendeerd, maar ze werkt vooral samen met De Lawei en het kunstencentrum in Drachten. De
samenwerking met het kunstencentrum in Opsterland is wat verwaterd doordat het niet altijd goed
liep. De school kiest vooral voor een actief kunsteducatieprogramma. De leerlingen gaan ook wel eens
naar een voorstelling, maar dat was vaak lastig te organiseren omdat de kinderen uit heel het Noorden
van het land komen (Friesland, Noordoostpolder, Drenthe, Groningen). Ze kunnen van ouders niet
27
eisen dat het een verplichte onderneming is. Dit probleem is opgelost door producties op school te
laten plaatsvinden. Voor de kleuters kiest ze poppentheater e.d. Voor de bovenbouwgroepen en het
VSO worden er vaak een programma gekozen waar workshops aan verbonden zijn. Er worden
groepen uit de hele wereld uitgenodigd (Indonesië, Afrika) die een voorstelling geven met dans en
muziek gebaseerd op hun eigen cultuur. De kleuters gaan ook naar deze voorstellingen, omdat
Groothuis graag wil dat de kinderen zo vroeg mogelijk met allerlei culturen in aanraking komen. Er
worden ook wel jeugdtheatergezelschappen uitgenodigd, zoals Tryater en Rakmak. Rakmak is bedoeld
voor de jongere groepen van het primair onderwijs en dan vooral de LG/MG groepen met een zwakker
niveau.
Groothuis probeert voorstellingen uit te kiezen waarbij ze kapstokken kan maken naar andere
schoolvakken als maatschappijleer en geschiedenis. Hiermee voorkomt ze dat de voorstelling een
losstaande gebeurtenis wordt in het schoolprogramma.
Er zijn een aantal leerstromen op deze school. De meeste kinderen behoren op hetzelfde niveau te
werken als in het regulier onderwijs, maar hebben soms een lichte achterstand. Dat komt ook door de
verschillende therapieën die ze volgen, waardoor ze verhoudingsgewijs minder onderwijstijd hebben.
In de Meervoudig Gehandicapte leerstroom zitten kinderen die ook een verstandelijke beperking
hebben. Wanneer het IQ te laag is, worden ze doorverwezen naar cluster-3 scholen. Voor alle groepen
zoekt Groothuis een programma dat bij hun cognitieve niveau aansluit. Het taalniveau is wel iets lager
dan bij kinderen in het reguliere onderwijs, maar het is belangrijk dat het aanspreekniveau aansluit bij
de kalenderleeftijd van de leerlingen. De belevingswereld sluit echter niet altijd aan bij hun
kalenderleeftijd. Groothuis vraagt een gezelschap als Rakmak ook wel om de voorstelling aan te
passen aan het niveau van de verschillende groepen, waardoor er steeds weer een andere voorstelling
ontstaat. Dit gezelschap is daar heel goed in naar haar mening. Er wordt hen dan gevraagd om het
tempo van de voorstelling aan te passen, om enkele (onopvallende) korte pauzes in te lassen waardoor
het niet pats-pats wordt en de kinderen even de tijd hebben om dingen een plek te geven.
Het educatieve materiaal dat ze bij de voorstellingen krijgen, gebruiken ze niet altijd, omdat ze
er weinig mee kunnen en het gevoel hebben beter zelf iets te kunnen bedenken. Ze bereid de kinderen
niet altijd voor op een voorstelling. Soms gooit ze hen ook in het diepe, om ze gewoon maar te laten
ervaren. Groothuis controleert wel altijd of de leerlingen voorbereid moeten worden op de inhoud van
de voorstelling. Ze vindt dat leerlingen ook met abstracte kunst in aanraking moeten kunnen komen.
Dan is het wel belangrijk om een goed nagesprek te hebben over waar het over ging. De leerlingen
moeten een mening kunnen vormen over wat ze gezien en ervaren hebben. Bij de MG groepen en het
LWOO sla je de plank mis met te abstracte voorstellingen. Die zullen daar naar haar mening later ook
niet voor kiezen. Je kunt ze het een keer laten ervaren, maar dan is het de ervaring waar je voor gaat en
kun je niet verwachten dat ze er veel van zullen begrijpen.
Ze vertelt dat een VMBO 1/2 groep naar een voorstelling van het NNT in De Lawei was geweest, wat
van een pittig niveau was, maar de leerlingen vonden het erg leuk om naar een echte voorstelling te
gaan en niet naar een jongerenvoorstelling van 45/60 minuten.
Groothuis is vrij streng en consequent in het feit dat de kinderen stil moeten zijn tijdens een
voorstelling. Het is geen bioscoop en zelfs daar is het naar haar mening niet prettig als er gekletst
wordt. Dat krijgen de kinderen mee. Ze begrijpen zelf ook dat het heel hinderlijk kan zijn als er geklets
wordt in de zaal, omdat ze zelf een musical maken en weten dat je dan je concentratie kwijt kunt
raken. De meeste kinderen kunnen de spanningsboog van een gemiddelde jeugdtheatervoorstelling wel
aan. Van een aantal weten de docenten dat het lastig voor ze is en die geven ze dan een elastiekje of
iets dergelijks, zodat ze wat afleiding hebben. Dan kunnen ze even iets anders doen, maar leren ze wel
om in ieder geval stil te zijn. Kinderen kunnen heel impulsief reageren. Daar gaan docenten als
begeleiders bij zitten zodat ze dat rustig kunnen houden en kanaliseren. Je kunt volgens Groothuis niet
van een ADHD kind verwachten dat die een uur lang stil blijft zitten, dat gaat niet goed. Als
begeleider kun je ze nieuwe impulsen en prikkels geven om op te letten. Die kun je dan zachtjes
influisteren. In principe moeten ze er gewoon bij kunnen zitten. Kunstenaars en gezelschappen geven
regelmatig aan dat de kinderen beleefder en rustiger zijn en meer respect vertonen dan leerlingen in
het regulier onderwijs.
28
De slogan van de school is: “Waar het speciaal moet, moet het speciaal en voor de rest liever regulier”
Bij workshops worden makers door Groothuis begeleid hoe ze met de kinderen om moeten gaan, maar
vooral ook wat ze niet moeten laten. Er moet niet te laag ingestoken worden. Dat maakt ze namelijk
heel vaak mee. De leerlingen krijgen vanaf hun 4e muziekles en dans bij haar en drama en beeldend bij
andere docenten. Bij muziek en dans zijn makers vaak huiverig om de dingen te doen zoals ze het
regulier doen. Ze zijn dan bijvoorbeeld bang dat ze misschien gaan vallen. Groothuis: “Ga dansen met
ze!” Ze vindt dat ze dat wel kunnen hebben. Ga met die kinderen aan de slag alsof het gewone
kinderen zijn: biedt ze iets aan en stel eisen aan ze.
Ga ze niet pamperen, want daar hebben ze niets aan. Daar leren ze niks van. Ga niet onder
hun kunnen zitten. Pas als je denkt dat het niet gaat, pas het dan een stukje aan. Ga niet
vooraf denken dat dingen niet kunnen. Daardoor wordt er bij ons vaak misgeschoten. Ze
kunnen meer dan je denkt, als je het maar van ze verwacht. Ik kan mij voorstellen dat er bij
andere clusterscholen wel aanpassingen nodig zijn.
Kunstenaars vinden het vaak best spannend om op een school voor speciaal onderwijs te komen, maar
vinden het uiteindelijk meestal heel leuk.
Het maakt nogal indruk om hier binnen te komen. Kinderen fietsen over de gang, etc. Dat is
gewoon anders. Je ziet kinderen die zichtbaar beperkingen hebben en bij anderen merk je het
aan het gedrag. Daar moet je mensen wel op voorbereiden.
Groothuis wil graag professionele voorstellingen binnenhalen, die niet chaotisch zijn, waar een
bepaalde lijn en beheersing in zit. De kinderen reageren er erg sterk op wanneer spelers het spel niet in
de vingers hebben. Ze krijgt veel informatie over het aanbod van culturele instellingen, maar dat van
Uurcultuur krijgt ze niet. Meestal kan ze wel een globaal beeld krijgen van voorstellingen, maar als ze
er niet uitkomt neemt ze contact op met een gezelschap.
Als het aanbod van Uurcultuur aantrekkelijk en betaalbaar is, wil Groothuis daar in de toekomst wel
gebruik van gaan maken.
2.4
Vergelijking van de scholen
Hebben scholen een cultuurcoördinator en een cultuurplan dat gebruikt wordt?
Er zijn nog maar weinig gecertificeerde cultuurcoördinatoren in het speciaal (basis)onderwijs. Onder
de clusterscholen is er gemiddeld één gecertificeerde cultuurcoördinator per cluster. Bij de SBOscholen geldt dat voor de helft van de scholen. Twee SBO-scholen werken met een cultuurcommissie.
Er zijn wel een aantal coördinatoren die de ambitie hebben om een cursus te volgen.
De gecertificeerde coördinatoren hebben allemaal een cultuurplan geschreven en de meeste gebruiken
dit plan als leidraad. Bij een aantal scholen wordt het plan wegens fusering met andere scholen niet
gebruikt of nog maar voor korte duur.
Maken de scholen gebruik van Uurcultuur of zijn ze dat van plan? Zijn ze tevreden over het gebruik
van Uurcultuur?
De helft van de scholen maakt op dit moment gebruik van Uurcultuur. Een aantal hebben dat in het
verleden wel gedaan, maar kiezen nu voor iets anders. SBO De Bolder doet dit om financiële redenen
en C3 De Poarte doordat ze zelf dingen kiezen en het aanbod niet altijd goed aansloot bij de kinderen.
De meeste scholen die gebruik maken van Uurcultuur zijn tevreden over het aanbod. Wel zijn er het
ene jaar meer voorstellingen geschikt voor de doelgroep dan het andere jaar.
Alle scholen reageren positief op de aandacht die Uurcultuur besteedt met dit onderzoek aan het
speciaal (basis)onderwijs. Wanneer hier meer aandacht voor komt in de toekomst zijn ze allemaal
bereid om gebruik te maken van Uurcultuur, mits de financiën het toelaten. Opvallend veel scholen
29
(7/17) gebruiken dit argument. Waarschijnlijk geldt dit argument net zo goed voor de andere scholen,
maar de ene cultuurcoördinator is veel fanatieker in het organiseren van zoveel mogelijk activiteiten
voor zo min mogelijk geld. Andere zijn tevreden met één voorstelling voor de kinderen per jaar.
De scholen in Leeuwarden en Sneek vallen onder het Kunstmenu van respectievelijk Parnas en het
CVK Sneek. Uurcultuur maakt hier onderdeel van uit.
Welk niveau moet een voorstelling hebben?
De kinderen in het SBO hebben een iets lager niveau dan kinderen in het regulier basisonderwijs. Een
aantal SBO-scholen kiest er daarom voor om hogere groepen naar de voorstelling te sturen dan de
gebruikelijke doelgroep. Het taalniveau, het voorstellingsvermogen en de belevingswereld van de
kinderen kunnen afwijken. Vooral voor de jongste is het lastig om iets te vinden dat niet te moeilijk is.
Kinderen in de cluster-2 scholen hebben ernstige taal- en spraakproblemen, waardoor het taalniveau
zeer laag is.
Het niveau van de kinderen in cluster-3 scholen loopt zeer uiteen, maar is lager dan dat van de
kinderen in het SBO. Bij deze scholen is het heel lastig om een voorstelling te vinden die aansluit bij
de belevingswereld en het aanspreekniveau van de kinderen. De leerlingen in het VSO willen wel als
pubers aangesproken worden en niet als kinderen. Dat geldt ook voor de leerlingen op de mytyltyltylschool. In het SO geldt dat kinderen tot en met tien jaar (groep 5) wel naar de kleutervoorstelling
kunnen. De G.N. Gerritsmaschool stuurt de hele SO naar deze voorstellingen. Dit kan volgens Ballast
omdat de voorstellingen vaak heel beeldend/visueel zijn. Van Westen stuurt de basisgroepen van het
VSO naar de voorstelling van groep 3/4 en de betere leerlingen naar die van 7/8.
Voorstellingen moeten voor deze leerlingen vooral niet te talig zijn. Er moeten geen moeilijke
woorden en lange zinnen gebruikt worden. Kort en simpel slaat het beste aan bij de leerlingen.
De leerlingen in de cluster-4 scholen kunnen qua niveau gelijklopen met het regulier onderwijs en
hebben vooral gedrags- en ontwikkelingsproblemen. Het niveau van de leerlingen loopt op deze
scholen ook erg uiteen, net als op de mytyl-tyltylschool. Daar zijn verschillende leerstromen, waarbij
de kinderen met alleen een lichamelijke beperking redelijk aan moeten sluiten op het niveau van het
reguliere basisonderwijs. De meervoudige gehandicapte kinderen hebben ook een verstandelijke
beperking. Groothuis zegt dat het goed is om het tempo van de voorstelling voor deze leerlingen
omlaag te doen, zodat ze meer tijd hebben om de gegeven informatie te verwerken.
Welk abstractieniveau kunnen de kinderen aan?
Alle scholen zijn het er over eens dat een voorstelling het beste zo concreet mogelijk kan zijn. Het
abstractieniveau van de kinderen is vaak niet hoog en zeker voor de autistische kinderen, die zich in
grote mate op deze scholen bevinden, is het lastig om dubbele lagen en meerduidige betekenissen te
begrijpen. Woordgrapjes en figuurlijk taalgebruik is voor hen vaak een brug te ver.
Enkele docenten geven aan dat het niet erg is wanneer het er wel in zit. Het zal de betere leerlingen in
de groep wel aanspreken en daar doe je het dan voor. Wanneer dingen duidelijk gevisualiseerd
worden, zijn de kinderen soms wel in staat om te begrijpen en te accepteren dat een voorwerp iets
anders voorstelt. Kinderen kunnen moeite hebben om fantasie en werkelijkheid uit elkaar te houden.
Wat is de spanningsboog van de leerlingen en welke ingrediënten heeft een voorstelling nodig om de
kinderen aan te spreken?
De kinderen in het speciaal (basis)onderwijs hebben over het algemeen een kortere spanningsboog dan
de kinderen het in het regulier onderwijs. Hoe jonger de kinderen zijn, des te korter is hun
spanningsboog. De gemiddelde lengte van een jeugdtheatervoorstelling houden de meeste kinderen
wel vol (30/60 minuten). Een aantal scholen geeft aan dat een voorstelling dan wel aan een aantal
voorwaarden moet voldoen: het moet boeiend zijn met veel afwisseling en voor sommige scholen
moet er ook interactie plaatsvinden.
Veel scholen geven aan dat kinderen in het speciaal onderwijs muziektheatervoorstellingen erg leuk
vinden. Deze voorstellingen hebben vaak niet een erg talig karakter en spreekt kinderen op
30
verschillende niveaus aan. Er zijn kinderen die de prikkels van muziek niet goed verwerken kunnen,
maar als het volume omlaag kan, scheelt dat een hoop.
De leerlingen zijn meestal niet veel gewend op theatergebied en al snel onder de indruk. Veel scholen
geven aan dat het niet uitmaakt of een voorstelling door amateurs of professionele theatermakers
wordt gespeeld, zolang het kwalitatief goed is. Kinderen reageren er wel snel op als spelers het niet in
de vingers hebben.
Een voorstelling moet heel beeldend/visueel zijn. Hierdoor wordt alles heel concreet gemaakt, zeker
voor de taalzwakke kinderen. Pieter Dirk zegt dat zijn leerlingen het leuk vinden als een voorstelling
een filmisch karakter heeft. Voor de leerlingen met een zeer laag niveau is het leuk als een voorstelling
een vorm van totaaltheater is waarbij de kinderen op meerdere zintuigen aangesproken worden: dat ze
kunnen horen, zien, ruiken, voelen of zelfs proeven.
Moet een voorstelling op school plaatsvinden of gaat de school ook op pad?
Vijf scholen hebben de voorkeur dat voorstellingen op school plaatsvinden. Het voornaamste
argument is dat er dan een hoop onrust voor de kinderen wordt weggenomen. Het is niet een bepaalde
schoolsoort die hier voor kiest. Drie scholen (It Twalûk, De Bolder en De Witakker) kiezen er bewust
voor om met de kinderen op pad te gaan, omdat dit voor de kinderen veel leuker is. De andere negen
scholen gaan zowel op pad als dat de voorstellingen op school komen. Een aantal scholen geeft aan dat
de voorstellingen voor de kleintjes op school plaatsvinden en dat de ouderen op pad gaan. Van Westen
gaat het liefst naar het theater met haar leerlingen, omdat het anders erg opvalt dat ze tussen veel
jonger publiek komen te zitten.
Maken de scholen gebruik van het educatief materiaal?
De scholen die gebruik maken van Uurcultuur maken ook gebruik van het educatief materiaal. Alleen
op de G.N. Gerritsmaschool schiet het er door tijdgebrek meestal bij in. Van de scholen die geen
gebruik maken van Uurcultuur maakt een groot deel wel gebruik van educatief materiaal bij culturele
activiteiten. De meeste scholen (12/17) gebruiken het als voorbereiding voor de voorstelling. Kinderen
kunnen dan dingen herkennen in de voorstelling die ze van te voren behandeld hebben. Drie scholen
proberen de kinderen ermee te enthousiasmeren. Verschillende scholen geven aan dat een cd met
liedjes erg goed aanslaat bij de kinderen en makkelijk in het onderwijsprogramma te gebruiken is,
zeker wanneer scholen weinig tijd hebben. Vier scholen (zowel SBO, C3 als C4) gebruiken het
lesmateriaal om de voorstelling in te bedden in het onderwijsprogramma.
Geeft Uurcultuur voldoende informatie over de voorstellingen?
De scholen zijn over het algemeen wel tevreden over de informatie die Uurcultuur levert over de
voortellingen, maar het zou heel handig zijn wanneer erbij aangegeven wordt of het volgens
Uurcultuur of de makers geschikt is voor het speciaal (basis)onderwijs. Daar kan ook bij aangegeven
worden of het gezelschap ervaring heeft met de doelgroep.
Hebben de scholen behoefte aan een speciaal aanbod voor het speciaal (basis)onderwijs?
De meningen zijn erg verdeeld over de behoefte aan een speciaal aanbod voor het speciaal
(basis)onderwijs. Bij elke schoolsoort zijn er docenten die aangeven dat het heel goed is om een
speciaal aanbod te hebben, omdat het dan goed aansluit bij de kinderen. De scholen die er niet voor
zijn gebruiken als belangrijkste argument dat de niveaus van de kinderen teveel uiteenlopen en dat er
daardoor altijd kinderen buiten de boot vallen. Twee scholen hebben een speciaal verzoek. De Mr.
Duisterhoutschool zou graag een voorstelling willen hebben over een thema: dat de kinderen dingen
willen, maar niet kunnen. De G.N. Gerritsmaschool zou graag een speciale voorstelling voor
rolstoelen willen. (Tip: Rock en Rolstoel Producties)
31
Willen de scholen de voorstelling eerst van te voren gezien hebben?
De helft van de scholen zou wel graag de voorstellingen van te voren willen zien en de andere helft
heeft die behoefte niet. Er zijn ook scholen die het wel zouden willen, maar er waarschijnlijk geen tijd
voor hebben. Twee scholen (SBO De Bolder en De Skelp) vinden een jaarpresentatie van het aanbod
een geschikt moment om te kijken of een voorstelling geschikt is en eventueel overleg met makers te
hebben.
Hebben de scholen behoefte aan overleg met Uurcultuur of de makers?
Scholen reageren heel positief over de mogelijkheid tot overleg met Uurcultuur of de makers van een
voorstelling. Sommige scholen doen dit al (De Poarte, It Twalûk, VSO Talryk, De Lyndensteyn). De
voorstelling wordt dan aangepast aan de wensen van de school, zover dat mogelijk is. Voor Pieter
Visser van It Twalûk is het zelfs een voorwaarde dat gezelschappen hier flexibel mee omgaan. Voor
beide partijen, de school en het gezelschap, is het prettig als het gezelschap op de hoogte is van de
doelgroep. Gezelschappen weten dan wat ze kunnen verwachten en kunnen hier op inspelen. Dit komt
ten goede van de voorstelling en het kijkplezier van de leerlingen. Het is een groot voordeel wanneer
een theatergezelschap ervaring met de doelgroep heeft. Dan weten ze hoe ze met grensoverschrijdend
gedrag moeten omgaan en hoe ze interactie met deze kinderen kunnen voeren. Vier scholen geven aan
dat de makers gerust op school langs mogen komen om een dagdeel mee te draaien en te ervaren hoe
de kinderen zijn.
Sjoerdje Ritsma lijkt het handig wanneer de cultuurcoördinatoren van de scholen voor speciaal
(basis)onderwijs bij elkaar komen. Bij de scholen in Sneek wordt dit al georganiseerd door CVK
Sneek.
2.5
Conclusie
Er komt een vrij algemeen beeld uit de vergelijking van de scholen. De scholen vinden het fijn dat er
extra aandacht wordt besteed aan het speciaal (basis)onderwijs. Overleg is het sleutelwoord in de
behoefte van de scholen. Ze willen graag voldoende informatie over een voorstelling zodat ze weten of
het geschikt is of niet. De kinderen hebben veelal een lager taalniveau en geven op een zeer concrete
manier betekenis. Beeldend/visueel theater en muziektheatervoorstellingen zijn daarom zeer geschikt.
Een probleem is dat de cognitieve leeftijd vaak niet overeenkomt met de kalenderleeftijd, waardoor de
belevingswereld en het aanspreekniveau niet aansluiten. Wanneer er genoeg afwisseling in een
voorstelling zit, kunnen deze kinderen met hun kortere spanningsboog de lengte van een reguliere
jeugdtheatervoorstelling volhouden.
Op basis van deze bevindingen wordt een advies gegeven aan Uurcultuur voor een nieuw
beleid in het aanbod voor het speciaal (basis)onderwijs.
32
3
Advies
Op basis van de resultaten van het onderzoek onder de scholen voor speciaal (basis)onderwijs naar de
behoeften op het gebied van het jeugdtheateraanbod van Uurcultuur worden er een aantal suggesties
gedaan voor een nieuw beleid.
1. Kijkwijzer
Scholen vinden het lastig om op basis van de gegeven informatie over voorstellingen te
bepalen of een voorstelling echt geschikt is voor hun leerlingen. Ze zouden het prettig
vinden dat er bij het aanbod aangegeven wordt of het volgens Uurcultuur of de makers
geschikt is voor het speciaal (basis)onderwijs.
Om in deze behoefte te voldoen zou Uurcultuur een kijkwijzer kunnen ontwerpen bij
voorstellingen. Deze kijkwijzer kan ook voor de voorstellingen voor het regulier onderwijs
gebruikt worden. In deze kijkwijzer kan aangegeven worden of de voorstelling volgens
Uurcultuur of de makers geschikt is voor het speciaal (basis)onderwijs. Daarnaast worden de
belangrijke kenmerken van een voorstelling gegeven. Dat zijn:
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
Is het een beeldende/visuele voorstelling?
Is het een talige voorstelling?
Komen er veel taalgrapjes/figuurlijk taalgebruik in de voorstelling voor?
Worden de leerlingen geacht doe-alsof betekenissen te begrijpen?
Is de voorstelling op fantasie of werkelijkheid gebaseerd?
Vindt er interactie plaats in de voorstelling?
Wordt er een actieve bijdrage van de leerlingen gevraagd?
Wordt er lichamelijke betrokkenheid van de leerlingen gevraagd?
Wordt er muziek gebruikt in de voorstelling?
Worden de leerlingen op meerdere zintuigen aangesproken?
Heeft het gezelschap ervaring met het speciaal (basis)onderwijs?
Is er mogelijkheid tot overleg met het gezelschap?
2. Presentatiedagen
Ruim de helft van de scholen heeft aangegeven dat ze het prettig zouden vinden om
voorstellingen van te voren gezien te hebben wanneer dat door Uurcultuur wordt
georganiseerd. Dat kan op individueel niveau: docenten kunnen op een andere school naar
een voorstelling gaan kijken als dat mogelijk is. Het kan ook op een collectief niveau door
middel van presentatiedagen. Dit kan in één keer georganiseerd worden voor alle scholen,
waarbij er meerdere voorstellingen op een dag kunnen worden gepresenteerd. Het nadeel is
dat de scholen waarschijnlijk niet de mogelijkheid hebben om zelf uit het totale aanbod een
voorstelling te kiezen, omdat het aanbod per gemeente verdeeld is. De scholen voor speciaal
onderwijs liggen echter redelijk geclusterd, waardoor de verschillende scholen per cluster
een presentatiedag kunnen bezoeken.
3. Overleg
Zoals gezegd is het sleutelwoord voor het speciaal (basis)onderwijs overleg.
Dit overleg kan op verschillende niveaus plaatsvinden:
o
Overleg tussen scholen en gezelschappen
Uurcultuur kan scholen en gezelschappen met elkaar in contact brengen door aan te
geven op het aanbod dat er contact mogelijk is en de contactgegevens aan de
scholen te geven wanneer ze daar om vragen of door deze standaard op internet te
zetten.
33
Verschillende scholen hebben aangegeven dat gezelschappen van harte welkom zijn
om een kijkje op de school te nemen en kennis te maken met de doelgroep.
o
Overleg tussen scholen voor speciaal (basis)onderwijs
Tussen de scholen kunnen netwerkbijeenkomsten georganiseerd worden, waarbij
iemand van Uurcultuur aanwezig moet zijn. Op deze netwerkbijeenkomsten kunnen
ervaringen, knelpunten en wensen gedeeld worden. Hierdoor kan er een betere
samenwerking tussen de scholen ontstaan en krijgt Uurcultuur een goed beeld van
wat er op de scholen speelt, zodat ze hier op in kunnen spelen.
o
Overleg tussen theatergezelschappen
Gezelschappen die geïnteresseerd zijn om voorstellingen te maken voor het speciaal
(basis)onderwijs kunnen bij elkaar komen in netwerkorganisaties en ervaringen met
elkaar delen. Er kunnen afspraken gemaakt worden over wie er een bepaald seizoen
een voorstelling voor deze doelgroep maakt.
4. Gebruik van expertise: pool van coördinatoren
Geïnteresseerde cultuurcoördinatoren in het speciaal (basis)onderwijs kunnen een pool
vormen die verschillende taken van Uurcultuur kan overnemen of in bij kan dragen.
Deze pool zou bijvoorbeeld kunnen gaan beoordelen of voorstellingen en het bijbehorende
educatief materiaal geschikt zijn voor het speciaal (basis)onderwijs. Wanneer deze pool
bestaat uit docenten van verschillende soorten speciaal onderwijs, kunnen ze ook heel
gericht advies geven voor de SBO en de verschillende clusterscholen.
34
Bronvermelding
Literatuur:
Scherpenisse, W. ‘Speciaal onderwijs en cultuureducatie’ In: Zicht op..Speciaal onderwijs en
cultuureducatie. Utrecht: Cultuurnetwerk Nederland, 2009
Website:
www.kennisnet.nl/so
Interviews:
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
Willy Veltman, SBO Aquamarijn: Leeuwarden, 14-09-2010
Anneke Koster, De Caleidoscoop: Leeuwarden, 16-09-2010
Pieter Visser, It Twalûk: Leeuwarden, 17-09-2010
Sjoerdje Ritsma, De Poarte: Drachten, 21-09-2010
Chris Pols, Mr. Duisterhoutschool: Oosterwolde, 28-09-2010
Gerda Fransen, de Wingerd: Damwoude, 30-09-2010
Jikkie Ruiter, SBO De Sudwester: Sneek, 30-09-2010
Henriet Ballast, G.N. Gerritsmaschool: Drachten, 07-10-2010
Ingrid Breimer, Piet Bakkerschool: Sneek, 08-10-2010
Pieter Dirk, SBO De Bolder: Franeker, 14-10-2010
Martha Hoekstra, Aaltje van der Weide, Conventschool: Sneek, 19-10-2010
Reina van Vliet, De Skelp: Drachten, 20-10-2010
Marie Anne van Westen, VSO Talryk: Drachten, 21-10-2010
Michelle van der Sluis, De Witakker: Rijs, 04-11-2010
Marijke Groothuis, School Lyndensteyn: Beesterzwaag, 09-11-2010
Jenny Bos, SBO Kompas/Klokslag: Sneek, 17-11-2010
Janna Roorda, De Rank: Drachten – per mail
35
Bijlage I: Vragenlijst onderzoek speciaal (basis)onderwijs
1. Wat is uw functie binnen de school?
o
Is er een Interne Cultuurcoördinator aanwezig op school?
2. Is er een cultuurplan en wordt deze gebruikt?
3. Maakt uw school op dit moment gebruik van het aanbod van Uurcultuur?
o Ja (door naar vraag 5)
o Nee (naar vraag 4)
4. Heeft uw school in het verleden gebruik gemaakt van het aanbod van Uurcultuur?
o Ja
 Wat is de reden dat u niet langer gebruik maakt van het aanbod van Uurcultuur?
o Nee
 Wat is de reden dat u nog geen gebruik gemaakt heeft van Uurcultuur?
(Als er geen gebruik gemaakt wordt van Uurcultuur, wordt er gevraagd naar de wensen van de
scholen op de hierna volgende punten)
5. Sluit het aanbod van Uurcultuur aan bij de behoeftes van uw school?
o Sluit het aan bij de leerlingen? (diens mogelijkheden en beperkingen)
o Inhoud/vorm voorstellingen
o Niveau voorstellingen
o Kwaliteit voorstellingen
o Duur voorstelling
6. Waar moet de voorstelling zich afspelen?
o Op school
o Ergens anders (andere school of theater)
7. Heeft uw school behoefte aan een speciaal aanbod voor het speciaal (basis)onderwijs?
 Wat zijn belangrijke aandachtspunten voor een dergelijk aanbod?
o Inhoud/vorm/niveau/duur/kwaliteit voorstelling
8. Biedt Uurcultuur voldoende informatie over de voorstellingen?
9. Heeft uw school behoefte aan extra voorbereidings- en verwerkingsmiddelen voor de
voorstelling? (lesbrief, workshop, nagesprek)
10. Heeft u er behoefte aan om een voorstelling eerst zelf gezien te hebben?
11. Heeft u behoefte aan een overleg met Uurcultuur of de makers van een voorstelling wanneer u
gebruik maakt van het aanbod van Uurcultuur?
12. Bent u van plan om in de toekomst gebruik te blijven maken van het aanbod van Uurcultuur?
36
Download