Waar het speciaal moet, moet het speciaal! Onderzoek naar de behoeften van het speciaal (basis)onderwijs op het gebied van het jeugdtheateraanbod van Uurcultuur Stageonderzoek Uurcultuur Stagebegeleider KCM: Barend van Heusden Stagebeleider Uurcultuur: Jacqueline Nipperus MA Kunsteducatie Kunsten, Cultuur en Media Rijksuniversiteit Groningen 7-12-2010 Rozemarijn Strubbe 1809407 [email protected] 2 Inhoudsopgave Inleiding 4 1. Speciaal (basis)onderwijs 1.1 De scholen voor speciaal (basis)onderwijs 1.2 De kinderen met speciale behoeften 1.3 Conclusie 5 5 6 8 2. Resultaten 2.1 De methode 2.2 SBO scholen 2.3 Cluster scholen 2.3.1 Cluster-2 2.3.2 Cluster-3 2.3.3 Cluster-4 2.3.4 Mytyl- en tytylschool 2.4 Vergelijking tussen scholen 2.5 Conclusie 9 9 9 14 14 16 25 27 29 32 3. Advies 33 Bronvermelding Bijlage I: Vragenlijst onderzoek speciaal (basis)onderwijs 3 Inleiding Net als in het reguliere basisonderwijs is kunst- en cultuureducatie in het speciaal (basis)onderwijs een opmars aan het maken. Op deze scholen bevinden zich echter kinderen met speciale behoeften, wat betekent dat de voorstellingen voor het reguliere basisonderwijs niet altijd geschikt voor hen zijn. Om goed aan te kunnen sluiten op de behoeften van het speciaal (basis)onderwijs heeft Uurcultuur Keunstwurk onderzoek laten doen naar de behoeften van deze scholen op het gebied van jeugdtheatervoorstellingen. Daarbij werd vooral aandacht besteed aan de eisen die aan voorstellingen gesteld moeten worden om geschikt te zijn voor de speciale doelgroepen. Hiervoor zijn op basis van een vragenlijst gesprekken gevoerd met de cultuurcoördinatoren van de verschillende scholen. Om een zo breed mogelijk beeld te krijgen, zijn zowel scholen voor speciaal basisonderwijs als verschillende scholen voor speciaal onderwijs bezocht. Op basis van het artikel ‘Speciaal onderwijs en cultuureducatie’ van Wim Scherpenisse, opleidingsdocent/docent pedagogiek van de Hoge School van Amsterdam, wordt er een inleidend kader gegeven van het speciaal (basis)onderwijs en de kinderen die zich daar bevinden. Daarna volgen de resultaten van het onderzoek die bestaan uit de verslagen van de interviews met de cultuurcoördinatoren van de scholen. Hierna worden de wensen van de verschillende scholen met elkaar vergeleken, waaruit een aantal conclusies wordt getrokken die de basis vormen voor een advies voor een ander beleid op het gebied van het speciaal (basis)onderwijs. Probleemstelling: Welke eisen worden er aan jeugdtheatervoorstellingen gesteld opdat ze geschikt zijn voor kinderen in het speciaal (basis)onderwijs? Deelvragen: Sluit het aanbod van Uurcultuur voldoende aan op de behoeften van de kinderen? Welke eisen worden er gesteld aan het taalniveau van een voorstelling? Welke eisen worden er gesteld aan het abstractieniveau van een voorstelling? Welke spanningsboog hebben kinderen in het speciaal (basis)onderwijs? Waar moet de voorstelling plaatsvinden? (Op school of ergens anders) Is er behoefte aan een speciaal aanbod voor het speciaal (basis)onderwijs? Is er behoefte aan extra voorbereiding- en verwerkingsmiddelen? Welke wensen hebben scholen wat betreft de organisatie van het aanbod voor de scholen? 4 1. Het speciaal (basis)onderwijs Speciaal (basis)onderwijs is bedoeld voor kinderen die extra zorg en ondersteuning nodig hebben. Het criterium is dat kinderen “last en hinder ondervinden van hun stoornis, gedrag, stemming of probleem bij het leren”, waardoor ze een ander didactische of pedagogische benadering nodig hebben.1 Scherpenisse geeft aan dat deze kinderen vaak meer kunnen dan voor mogelijk gehouden wordt, zolang ze voldoende worden gestimuleerd en getraind. Veel vaardigheden kunnen worden aangeleerd, waardoor de kinderen in het dagelijks leven beter functioneren.2 1.1 De scholen voor speciaal (basis)onderwijs Sinds het beleid Weer Samen Naar School (WSNS 1995) blijven er steeds vaker kinderen met speciale behoeften in het reguliere onderwijs. Hiervoor is adaptief onderwijs nodig dat een veilig klimaat biedt en de mogelijkheid tot verschillen in niveau, tempo, interesse en belangstelling, maar ook voldoende uitdaging aan de verschillende kinderen. Door middel van een ‘rugzakje’ (LGF), en/of een persoongebondenbudget (PGB) kunnen deze kinderen extra aandacht en begeleiding krijgen. Sinds 1998 zijn de vroegere scholen voor zeer moeilijk lerende kinderen (MLK), voor kinderen met leer- en opvoedingsproblemen (LOM) en afdelingen voor in hun ontwikkeling bedreigde kleuters (IOBK) samengekomen in de huidige scholen voor speciaal basisonderwijs (SBO). Hier bevinden zich kinderen die vanwege hun gedragsproblemen en/of leerproblemen niet langer te handhaven zijn in het reguliere basisonderwijs. Wanneer de problematiek ook te groot is voor het speciaal basisonderwijs, worden de kinderen doorgestuurd naar het speciaal onderwijs, ook wel clusterscholen genoemd. Afhankelijk van hun diagnose komen de kinderen dan in een van de vier soorten clusterscholen te terecht:3 Cluster 1: scholen voor kinderen met visuele handicaps (blinden en slechtzienden) Cluster 2: scholen voor kinderen met auditieve en communicatieve handicaps (doven, slechthorenden, kinderen met ernstige spraak- en taalproblemen) Cluster 3: scholen voor kinderen met lichamelijke, verstandelijke en meervoudige handicaps (ernstige enkel- en meervoudig gehandicapten, langdurig somatisch zieke kinderen tot zeer moeilijk lerende kinderen) Cluster 4: scholen voor kinderen met ernstige gedrags-, psychiatrische - en/of ontwikkelingsstoornissen (zeer moeilijk opvoedbare kinderen, langdurig psychiatrisch zieke kinderen en kinderen met zware vormen van leer-, contact- en gedragsproblemen). Speciaal onderwijs is er zowel voor kinderen in het basisonderwijs (SO) als kinderen in het voortgezet onderwijs (VSO). Vooral de cluster-4 scholen groeien sterk doordat de kinderen die hier naartoe gestuurd worden niet binnen het reguliere onderwijs passen, maar ook niet voldoen aan de medische normering of psychologische intelligentienormering van de andere clusterscholen. 1 Scherpenisse 2009: 7 Ibid. 3 Kennisnet – Speciaal onderwijs (01-12-2010): www.kennisnet.nl/so. 2 5 1.2 De kinderen met speciale behoeftes Auke, een zeer begaafd autistisch jongetje van 7 jaar, gaat net als de andere kinderen uit zijn klas mee naar een theatervoorstelling. Van tevoren is de kinderen gezegd dat ze tijdens het optreden niet mogen praten en geen geluid mogen maken. Vlak voordat ze hun jas pakken om naar de voorstelling te gaan, pakt Auke een speciaal van huis meegenomen stuk karton met een stift. De leerkracht ziet dat en vraagt waarom hij dat meeneemt. Hij zegt: 'Als ik naar de wc moet, kan ik dat opschrijven. Dan praat ik niet en weten de toneelspelers wat ik wil.' 4 Esther, gediagnosticeerd met het syndroom van Asperger, heeft moeite om fantasieverhalen te verwerken. Toch gaat ze mee naar een sprookjesuitvoering. In het theater roept ze angstig dat het niet waar is wat op het podium gebeurt. Als de acteurs daar niet snel genoeg op reageren, klimt ze, voordat de begeleiders het kunnen voorkomen, resoluut het podium op om te vertellen hoe de spelers het verhaal wel moeten spelen.5 Er zijn verschillende soorten behoeften, die Scherpenisse duidelijk op een rijtje heeft gezet:6 Onder kinderen met speciale behoeften worden kinderen gerekend: o met lichamelijke handicaps o met zintuiglijke handicaps waaronder blind en slechtziend, doof en slechthorend, ernstige spraaken taalmoeilijkheden of communicatieve beperkingen o met meervoudige handicaps zoals lichamelijk en zintuiglijk, lichamelijk en zeer moeilijk lerend o die langdurig ziek zijn of opgenomen in een ziekenhuis of verpleeginrichting o die moeilijk of zeer moeilijk leren, bijvoorbeeld kinderen met verstandelijke handicaps, laag IQ, o zware lees- of spellingsproblemen (zoals zware dyslexie) en dergelijke o die zeer moeilijk opvoedbaar zijn, bijvoorbeeld door een oppositioneel-opstandige stoornis (ODD) of antisociale gedragsstoornis, soms ook in combinatie met ADHD, borderline, psychose of andere psychiatrische stoornissen o met leer-, emotionele en gedragsstoornissen of problemen en stoornissen van psychiatrische, ontwikkelingspsychologische of neurologische aard, zoals aandachtstekortstoornis (ADHD of ADD), contactstoornissen (Autisme Spectrum Stoornissen, ASS), niet-verbale leerstoornis (NLD), Gilles de la Tourette (ook wel ticstoornis genoemd, GTS), leesstoornis (dyslexie), rekenstoornis (dyscalculie), maar ook meer geïnternaliseerde problemen als depressiviteit, angststoornissen, faalangst en posttraumatische stressstoornis (PTSS) o met combinaties van bovenstaande, ook wel comorbiditeit of 'multi problem child' genoemd. Bij het ontwerpen, organiseren en uitvoeren van cultuureducatieve activiteiten voor deze doelgroep moet je volgens Scherpenisse een pedagogische aanpak hanteren waarbij ‘zowel het creëren van relaties en veiligheid belangrijk zijn als autonomie en zelfstandigheid’.7 Respect voor elkaar wensen en grenzen is daarbij van groot belang. Belangrijke middelen voor het creëren van een veilige situatie zijn naar zijn mening simpele basiscommunicatieve aspecten als aandacht, aankijken, juiste taal, een boodschap ontvangen en initiatieven bevestigen met een open blik. Hierdoor zullen de kinderen zich gezien, erkend en begrepen voelen en zullen ze eerder betrokken raken bij de gebeurtenis. Soms zullen ze zich zelfs onvoorwaardelijk openstellen. Een ander belangrijk ingrediënt van cultuureducatieve activiteiten is structuur. Veel kinderen in het speciaal (basis)onderwijs moeten heel duidelijk weten wie, wat, wanneer, waar gaat doen. Er moeten duidelijke afspraken gemaakt worden over wat wel en niet mag. Deze structuur brengt 4 Scherpenisse 2009: 6 Ibid., p. 6 6 Ibid., p. 8 7 Ibid., p. 15 5 6 overzichtelijkheid en voldoet aan hun behoefte aan veiligheid. Door de structuur krijgen de kinderen ruimte om te beleven en te ontdekken. Veel kinderen hebben problemen met prikkelverwerking en hebben een korte spanningsboog. Hierdoor is het voor hen lastig veel prikkels tegelijk te verwerken en kan het gebeuren dat ze zich volledig afsluiten van hun omgeving, onbereikbaar worden of juist overal op reageren zonder sturing van buitenaf. Deze kinderen hebben behoefte aan succeservaringen en positieve feedback. Ze krijgen vaak te maken met te hoge verwachtingen of negatieve blikken of opmerkingen. De duur, intensiteit en aard van de activiteiten moeten volgens Scherpenisse afgestemd worden op de leeftijd, het niveau, de interesse, de taal en het tempo van de doegroep. Als voorbeeld geeft hij jonge kinderen die maar vijf tot tien minuten kunnen luisteren zonder visuele ondersteuning, terwijl oudere kinderen dat tien tot twintig minuten volhouden. Het is belangrijk om inhoudelijk te doseren wat betreft de hoeveelheid, de moeilijkheidsgraad, de snelheid en het moment van aanbieden. Als advies geeft hij om andere manieren van presenteren te gebruiken en beroep te doen op verschillende zintuigen. 8 Kinderen met zintuiglijke en lichamelijke beperkingen Kinderen met een visuele handicap zijn vaak blind vanaf hun geboorte, wat betekent dat ze nooit met ‘licht’ in aanraking gekomen zijn en beelden met hun bijbehorende taal als kleuren, gezichtsuitdrukkingen of ruimtelijke begrippen niet kennen. Daarentegen zijn hun verbale en auditieve gerichtheid groot en zijn horen en voelen belangrijke middelen voor communicatie en exploratie. Daarnaast zijn er kinderen met auditieve beperkingen of spraakstoornissen. Spraakstoornissen kunnen ontstaan door auditieve beperkingen, stoornissen in de anatomie of spraakmotoriek en door neurologische problemen. Voor dove kinderen is het belangrijk dat mondbewegingen goed te zien zijn, dat er gearticuleerd wordt en dat er visuele ondersteuning gebruikt wordt. Daarnaast kan mimiek helpen om de betekenis van de woorden te begrijpen. De aard van een lichamelijke handicap kan zeer verschillend zijn. Voorbeelden zijn spierverlammingen, het ontbreken van ledematen, spastische stoornissen of hersenletsels. De ontwikkelingsgebieden zijn echter nauw met elkaar verbonden. Taalbegrip en het zelfbeeld worden ook gevormd op basis van lichamelijk en motorische ontwikkelingen. In de organisatie van voorstellingen moet er bij deze kinderen veel rekening gehouden worden met de omgeving van de voorstelling.9 Kinderen met verstandelijke en leerbeperkingen Kinderen met een verstandelijke beperking zijn zwakbegaafd of hebben een lage intelligentie. De verschillen tussen de kinderen kunnen erg groot zijn. Scherpenisse zegt dat ze veelal een beperkt geheugen, inzicht en begripsvermogen hebben en minder leergierig zijn. Hun leesniveau komt vaak niet verder dan groep 3. Ze kunnen wel een (obsessieve) belangstelling hebben voor bepaalde onderwerpen. Het leggen van verbanden en een innerlijke voorstelling maken is moeilijk voor deze doelgroep. Door hun beperkte communicatie en sociale vaardigheden hebben ze veel visuele ondersteuning, concreet taalgebruik en consequent gedrag nodig. Frustraties worden snel zichtbaar in het gedrag van de kinderen. Kinderen met leerbeperkingen hebben ondanks een normale intelligentie problemen met vakken als taal of rekenen. Een van de stoornissen die hieronder valt is NLD (Non verbal Learning Disability). Dit is een informatieverwerkingsstoornis waarbij kinderen moeite hebben met het opnemen en verwerken van non-verbale informatie die ze zien of voelen. Hierin lijken ze op autisten. Ze ondervinden problemen in het sociale verkeer, tekstbegrip en woordbetekenissen. Ze begrijpen niet echt waar het over gaat of voelen bepaalde situaties niet aan. Ze praten dan vaak veel om greep te houden op een situatie. Motorisch zijn ze onhandig en hebben ze moeite met ruimtelijk inzicht en 8 9 Scherpenisse 2009: 15-16 Ibid., p. 18-19 7 oorzaakgevolg relaties. Deze kinderen hebben een stap voor stap aanpak nodig met herhaling en feedback. Scherpenisse geeft aan dat een koppeling maken tussen horen, zien en voelen extra aandacht vraagt. Ze hebben voorspelbaarheid nodig en hulp bij ordenen en verbanden leggen.10 Kinderen met ontwikkelingsstoornissen Kinderen met ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) hebben aandachts- en concentratieproblemen en vertonen impulsief en hyperactief gedrag. Kinderen met ADD (Attention Deficit Disorder) vertonen geen impulsief en hyperactief gedrag, maar hebben net als kinderen met ADHD problemen met zintuiglijke prikkelverwerking. Ze krijgen veel prikkels binnen, kunnen deze moeilijk scheiden in belangrijk en onbelangrijk prikkels, waardoor ze overprikkeld raken. Hierdoor kunnen ze hun aandacht niet vasthouden, raken ze vergeetachtig en kunnen ze erg associatief denken. Ze reageren volgens Scherpenisse meestal snel, maar wel ongestructureerd. Als kenmerkend gedrag noemt hij rommelig, chaotisch en onvoorspelbaar gedrag en moeite hebben met afstemming op anderen en de omgeving. Kinderen met Gilles de la Tourette (GTS) hebben last van tics: ongecontroleerde, plotselinge spierbewegingen. Soms maken de kinderen alleen geluiden en hebben ze bepaalde dwangmatige handelingen. Autistische spectrum stoornissen is de verzamelnaam voor de diverse vormen van autisme. Naast klassiek autisme en het syndroom van Asperger zijn er kinderen die een aan autisme verwante contactstoornis of pervasieve ontwikkelingsstoornis hebben, genaamd PDD of PDD-NOS. Autisme is vooral een prikkel- en informatieverwerkingsstoornis. In hun waarneming zijn ze gericht op details en kunnen ze vaak geen overkoepelende betekenis vormen. Ze denken meestal in concrete en realistische beelden en hebben moeite met non-verbaal en figuurlijk taalgebruik. Meerduidigheid van betekenis of verwijzende/symbolische betekenissen vinden ze moeilijk om te begrijpen. Alles moet zo concreet mogelijk zijn. Daarnaast kunnen ze vaak geen goed onderscheid maken tussen werkelijkheid en fantasie. Door een gebrek aan innerlijke verbeeldingvermogen en inlevingsvermogen kunnen ze de intenties van mensen niet begrijpen, waardoor ze ook moeite hebben om personages in een voorstelling te begrijpen. Ze hebben veel structuur en voorspelbaarheid nodig in een veilige omgeving. Kinderen met het syndroom van Asperger hebben een normale tot hoge intelligentie en vaak een grotere taalvaardigheid. Net als andere autisten hebben ze grote moeite met het begrijpen van sociale situaties, die ze proberen op te lossen door bepaalde sociale regels uit het hoofd te leren of door veel te praten. Ze zijn echter niet in staat tot wederkerigheid in het contact. Sociaal contact met autisten is meestal eenzijdig. Ze kunnen de behoeften van een gesprekpartner niet inschatten. Kinderen met PDDNOS hebben minder moeite met sociale interacties, maar wel met gesproken informatie.11 1.3 Conclusie Het speciaal (basis)onderwijs verzorgt scholing voor een breed scala van kinderen met gedrags- of ontwikkelingsproblemen. Deze kinderen worden onderverdeeld in verschillende scholen, maar binnen deze scholen bevinden zich nog steeds zeer verschillende kinderen die niet altijd dezelfde aanpak kunnen krijgen. Op basis van deze informatie kan er al een beeld gevormd worden van de soort scholen die er zijn en de kinderen die zich daar bevinden. Om het aanbod echt goed aan te laten sluiten moet er direct contact gezocht worden met de scholen. Elke school heeft waarschijnlijk zijn eigen profiel en beleid. Welke behoeftes hebben zij op het gebied van jeugdtheater en welke eisen stellen zijn aan het aanbod van Uurcultuur? 10 11 Scherpenisse 2009: 19-21 Ibid., p. 21-24 8 2 Resultaten 2.1 Methode Uurcultuur heeft al eerder een onderzoek naar het speciaal onderwijs laten doen, maar daar is weinig uitgekomen. Dit kwam vooral door de onderzoeksmethode die gebruikt werd, namelijk een telefonische en schriftelijke enquête. Hierbij is het risico erg groot dat er weinig respons van de scholen komt en dat de vragen niet op de juiste manier beantwoord worden door een verkeerde interpretatie van de vragen. Voor dit onderzoek is een andere onderzoeksmethode gekozen. De onderzoeker zocht contact met de scholen en maakte een afspraak voor een kort (face-to-face) interview met degene die binnen de school verantwoordelijk is voor het cultuuraanbod. Dit interview vond plaats op de school. Het voordeel hiervan is dat er vaak meer uitgebreide antwoorden worden gegeven, er een mogelijkheid is om door te vragen op antwoorden en er uitleg geboden kan worden wanneer vragen niet begrepen worden. Scholen waarderen het over het algemeen wanneer je tijd in hen wil steken door naar hen toe te komen. Het nadeel van de aanpak is dat het tijdrovend is. Ten eerste door de reistijd die het kost om naar de scholen toe te gaan en ten tweede de tijd die het kost om de interviews uit te werken. De voordelen wegen in dit geval zwaarder dan de nadelen, aangezien er op deze manier een veel helderder en uitgebreider beeld ontstaat van de behoeften van het speciaal (basis)onderwijs op het gebied van jeugdtheatervoorstellingen. Uurcultuur beschikte over een lijst van verschillende SBO en SO-scholen, die echter verouderd en niet compleet was. Door middel van een zoektocht op het internet werd de lijst aangepast. Het contact met de school ging in eerste instantie via de mail. Na een week werd via de telefoon contact gezocht, wanneer er nog geen reactie was op de mail. Scholen reageerden over het algemeen zeer positief op het verzoek tot een kort gesprek. Uiteindelijk zijn er vier SBO-scholen, één cluster-2 school, negen cluster-2 scholen, twee cluster-4 scholen en één school voor mytyl- en tyltylkinderen. Op basis van de gestelde opdracht en de kennis die de onderzoeker had over het speciaal onderwijs dankzij een MA scriptie over kunsteducatie voor autisten, werd er een korte vragenlijst samengesteld voor het interview. In de loop van de gesprekken werden vragen gewijzigd en toegevoegd om beter te kunnen voldoen aan wat er uiteindelijk onderzocht moest worden. Eén school had het verzoek om de vragen per mail te beantwoorden. Dit is wel gebeurd, maar bevestigde de verwachting dat de kwaliteit van de antwoorden daardoor minder zou zijn. De antwoorden waren korter en weinig inhoudelijk en de vragen werden soms verkeerd geïnterpreteerd. Om dit te verhelpen werden er extra vragen gesteld via de mail die voor de respondent concreter waren en daardoor makkelijker te beantwoorden. Hierdoor is er uiteindelijk voldoende informatie verkregen. Van elk interview is een kort verslag gemaakt. De verslagen zijn per schoolsoort geclusterd, zodat er een overzichtelijk beeld ontstaat. De resultaten zijn met elkaar vergeleken in een analyse, op basis waarvan een advies is geschreven waarmee Uurcultuur het beleid kan aanpassen. 2.2 SBO scholen SBO Aquamarijn – Willy Veltman Willy Veltman is zorgcoördinator van SBO Aquamarijn in Leeuwarden en regelt daarnaast het cultuuraanbod van de school. Ze heeft geen certificaat voor intern cultuurcoördinator. Ze werd door het Friesch Museum benaderd om proefklas te zijn voor het project Kunstland en sindsdien is de taak om het cultuuraanbod te regelen bij haar terecht gekomen. Ze is voorlopig nog niet van plan om de cursus voor ICC’er te volgen, omdat haar functie als zorgcoördinator voorgaat, maar ze staat er wel voor open om dit in de toekomst nog te doen. De school doet nu twee jaar mee aan het Kunstmenu van Parnas, waar Uurcultuur deel van uitmaakt, en zijn daar heel tevreden over. Voor die tijd namen de leerkrachten zelf initiatief, wat betekende dat het afhankelijk was van de leerkracht wat de kinderen aangeboden kregen. 9 De school is heel tevreden over de opzet van het Kunstmenu, de informatie de geleverd wordt en de lesbrieven die worden verstrekt. Voor de jongere kinderen is het handig wanneer een voorstelling op school plaatsvindt, maar de oudere kinderen gaan ook wel op pad voor een voorstelling. Wanneer er voor het reguliere onderwijs iets aangeboden wordt voor groep 5/6, dan kunnen de kinderen van groep 7 van de Aquamarijn daar ook nog naar toe. Omdat ze net iets achterlopen qua niveau, stuurt de school meestal een oudere groep naar een voorstelling. Veltman heeft tot nu toe geen berichten ontvangen dat de voorstellingen te moeilijk of saai waren of te lang duurden. Bij het Friesch Museum project ging zij zelf eerst de tentoonstelling bekijken om te bepalen of het geschikt was en werden de vragen bij de tentoonstelling van te voren besproken. Hierdoor ondervang je naar haar mening al heel veel dingen die anders te moeilijk of de langdurig zijn. Ze denkt dat er op theatergebied heel veel kan. Ze zijn bijvoorbeeld naar de voorstelling van het Noord Nederlands Orkest geweest, waarbij de kinderen ademloos zaten te kijken en luisteren. Vaak zijn de leerlingen verrukt van theater en zullen ze de boel niet verzieken met storend gedrag. Voor deze kinderen is het beleven van theater als fenomeen al heel bijzonder: verkleden, decor, expressie etc. Veel ouders gaan niet met hun kinderen naar het theater, waardoor het een ervaring van verwondering en verbazing is. Daarbij maakt het niet uit of het amateur- of professioneel theater is, zolang het maar overtuigend is. De spanningsboog van de kinderen verschilt volgens Veltman niet heel veel van reguliere basisschoolkinderen. Voorstellingen kunnen het beste 30/45 minuten duren, maar ze gaan ook wel naar het Sinterklaassprookje waarbij ze een hele ochtend kwijt zijn. Er moeten in voorstellingen niet te moeilijke woorden, te lange zinnen of wollig taalgebruik gebruikt worden. Het taalniveau van de kinderen ligt lager dan in het regulier basisonderwijs. Daarnaast begrijpen ze woordgrapjes vaak niet: deze worden heel letterlijk genomen. De kinderen zijn het meest gebaat bij concreet theater. De voorkeur gaat uit naar Nederlandstalig theater, omdat de kinderen veelal niet met de Friese taal zijn opgegroeid. Veltman heeft geen behoefte aan een speciaal aanbod voor het speciaal (basis)onderwijs en hoeft de voorstellingen niet van te voren gezien te hebben. Zolang er rekening gehouden wordt met de bovengenoemde opmerkingen, dan kunnen ze gewoon gebruik maken van het reguliere aanbod. Voorstellingen kunnen voorbereid worden met het educatief materiaal, waardoor de kinderen het thema van de voorstelling al besproken kan worden. De docenten kunnen zelf bepalen of ze er verder nog iets mee doen. De school is zeker van plan om gebruik te blijven maken van het aanbod van het Kunstmenu, omdat het een mooi aanbod is en het goed aansluit op de kerndoelen die behaald moeten worden. Veltman is ook blij dat ze zelf niet hoeft uit te zoeken wat er aangeboden wordt, aangezien ze al veel tijd kwijt is aan haar zorgtaken. SBO De Sudwester – Jikkie Ruiter Jikkie Ruiter heeft verschillende taken op SBO de Sudwester in Sneek. Ze houdt zich bezig met de schoolontwikkeling als onderwijskundig beleidsmedewerker en ze is intern begeleider van de jongste groepen. Daarnaast is ze een gecertificeerd intern cultuurcoördinator. Ze heeft een cultuurplan geschreven waarin ze beschrijft waar ze als school staan en wat ze gaan doen. De school bevindt zich nu in het laatste deel van het vierjarenplan, maar volgens Ruiter zijn nog niet alle doelstellingen behaald. Cultuur moet naar haar mening nog meer geïntegreerd worden in de verschillende vakken. Het probleem is dat de docenten al ver van te voren een keuze moeten maken uit het aanbod en vaak vergeten wat ze gekozen hebben en het niet verbinden aan hun programma. De Sudwester maakt onderdeel uit van het netwerk Sneek, Wymbritseradiel en Boasterhiem. Het aanbod van Uurcultuur maakt onderdeel uit van het aanbod van het Centrum voor de Kunsten. Ruiter verdeelt het aanbod over de verschillende bouwen die elk hun eigen coördinatoren hebben. Die maken een keuze voor hun groepen. 10 De onderwerpen van de voorstellingen sluiten meestal goed aan bij de belevingswereld van de kinderen, maar de manier van uitvoeren is niet altijd geschikt. Soms duurt het te lang. De kinderen hebben in vergelijking met hun leeftijdsgenoten in het reguliere basisonderwijs een kortere spanningsboog. Een half uur stilzitten is vaak al heel lang voor de kinderen. Hoe jonger de kinderen zijn, des te korter en meer pakkend een voorstelling moet zijn. Interactie met de kinderen zorgt ervoor dat ze zich meer betrokken voelen bij de voorstelling. Het kan voor de spelers soms moeilijk zijn om contact te krijgen met de kinderen. Een speler moet wel weten hoe hij met de doelgroep om moet gaan. Deze moet zich niet volledig vasthouden aan de te spelen rol, maar ook spontaan in kunnen gaan op het publiek en de kinderen spelenderwijs betrekken. Dan maakt het niet uit of het amateur- of professioneel theater is. Een voorstelling kan ook te abstract zijn. Het moet wel herkenbaar blijven voor de kinderen. Hoe concreter een voorstelling is, des te meer begrijpen ze ervan. De woorden die gebruikt worden, moeten voorkomen in hun dagelijkse leven. Woorden die ze anders niet horen, zullen ze ook niet herkennen. Er moeten ook niet teveel woorden gebruikt worden of te lange zinnen. Daarnaast hebben ze een goede voorbereiding nodig over de gang van zaken op een voorstellingsdag. Ze begrijpen soms niet waarom ze opeens niet gaan rekenen, maar naar het speellokaal moeten voor een voorstelling. Ruiter geeft er wel de voorkeur aan om een voorstelling op school plaats te laten vinden. Dat is qua organisatie makkelijker en voor de kinderen rustiger doordat ze de omgeving al kennen. Voorstellingen kunnen het beste op de middag plaatsvinden, omdat de kinderen ’s ochtends in niveau/instructiegroepen worden ingedeeld. Het aantal kinderen per voorstelling moet ook niet te groot zijn. Ongeveer dertig leerlingen per voorstelling is het meest ideaal. Anders zijn er kinderen die helemaal in de war raken en de rest van de dag niet meer aanspreekbaar zijn. Door middel van het educatief materiaal wil Ruiter de voorstellingen meer integreren in het programma, zodat het geen los stukje is. De leerkrachten moeten er met de kinderen naar toe werken en de voorstelling naderhand verwerken door er nog iets mee te doen. Naar haar mening gebeurt dat nu nog te weinig. Terwijl de kinderen er veel baat bij hebben en veel van kunnen leren. Soms nog meer dan van een reguliere rekenles. Ruiter zou het prettig vinden wanneer er bij het aanbod aangegeven wordt of het geschikt is voor SBO-scholen. Het niveau van de kinderen is niet zo laag als in het ZML-onderwijs, maar wel lager dan dat van de reguliere basisschoolkinderen. Het van te voren bekijken van voorstellingen lijkt haar wel een goede manier om te bepalen of iets geschikt is of niet. Ze vindt dit belangrijk, omdat ze graag een goed effect wil bereiken met de voorstellingen. Ze kan daar wel tijd voor vrij maken. Het zou helemaal perfect zijn wanneer je als school dan nog contact kunt hebben met de makers over dingen waar ze rekening mee moeten houden. Ruiter is verder tevreden over Uurcultuur en wil er graag gebruik van blijven maken. Ze zou het echter prettig vinden wanneer er rekening gehouden wordt met het feit dat het voor hun school vrijwel onmogelijk is om al voor de zomervakantie een keuze te maken uit het aanbod, omdat ze dan nog niet weten hoeveel kinderen er instromen, wat voor soort leerlingen het zijn, hoeveel groepen er komen en welke leerkracht voor welke groep komt. Ze zou het ook prettig vinden wanneer er iemand van Uurcultuur aanwezig kan zijn bij een netwerkbijeenkomst van het culturele programma, zodat Uurcultuur beter op de hoogte is van wat er speelt op de scholen. SBO Kompas/Klokslag – Jenny Bos Jenny Bos is groepsleerkracht en intern cultuurcoördinator van zowel de Kompas als de Klokslag in Sneek, beide scholen voor speciaal basisonderwijs. Ze heeft de ICC-cursus gevolgd en een cultuurplan geschreven dat gebruikt wordt binnen de school. In dat cultuurplan is het gebruik van Uurcultuur voorlopig veilig gesteld, maar door de kosten van de voorstellingen komen andere activiteiten onder druk te staan, waardoor het niet zeker is of ze in de toekomst gebruik blijven maken van Uurcultuur. Ze is wel tevreden over het aanbod. Het ene jaar hebben ze meer keus dan het andere, omdat niet alle 11 voorstellingen geschikt zijn voor het speciaal basisonderwijs. Voor de allerjongsten is het lastig om een goed aanbod te vinden, omdat de kleutervoorstellingen voor hen vaak nog te moeilijk zijn. Op basis van de informatie die ze krijgt kan ze over het algemeen goed inschatten of een voorstelling geschikt is voor haar doelgroep. Muziek- en vertelvoorstellingen spreekt de meeste leerlingen wel aan. Er moet niet teveel interactie van de leerlingen worden gevraagd. De kinderen hebben een bepaalde structuur en regelmaat nodig en wanneer er een onbekend iemand komt, zullen sommige kinderen niet mee durven doen en anderen raken hun grensgevoel kwijt en kunnen daardoor heel overdreven gaan doen. Het grootste verschil met het regulier onderwijs zit hem niet in het niveau van de kinderen volgens Bos, maar in het gedrag. De meeste kinderen op deze school hebben een gedragsstoornis en sociaalemotionele problemen. Het taalniveau van de kinderen komt redelijk overeen met de leerlingen in het regulier basisonderwijs. Een voorstelling moet wel heel concreet blijven. Abstracte voorstellingen zijn een brug te ver, ook wanneer er een lesbrief bij gegeven wordt die van te voren behandeld kan worden. Meerduidige betekenissen begrijpen veel kinderen niet, vooral degenen in het autistische stoornisspectrum. De belevingswereld van de kinderen is naar haar mening iets kinderlijker. Ze kan deze vergelijking maken, omdat ze ook in het regulier basisonderwijs heeft gewerkt. Ze zegt dat de belevingswereld van de kinderen ook met hun abstractievermogen te maken heeft, dat deze breder wordt naarmate het abstractievermogen groter is. Wanneer ze het aanbod van Uurcultuur krijgt, let ze er bij haar keuze op of de voorstelling aansluit bij de belevingswereld van de kinderen, of het concreet genoeg is en in welke vorm de voorstelling gegoten is. Een dansvoorstelling waar niks gezegd wordt, is voor de kinderen te abstract. De school maakt altijd gebruik van het lesmateriaal dat bij een voorstelling aangeboden wordt. Voor de kinderen is het volgens Bos leuk om voorbereid naar een voorstelling te gaan, zodat ze weten wat er gaat gebeuren en al dingen herkennen. Het lesmateriaal moet dan ook houvast bieden en concrete elementen uit de voorstelling behandelen. Bij een muziekvoorstelling wordt het gewaardeerd wanneer er een cd met muziek bij de lesbrief zit. De school heeft liever geen hele uitgebreide opdrachten. Na het bezoek aan de voorstelling wordt er vaak nog een nagesprek in de klas gehouden. De spanningsboog van de leerlingen is kort, maar een boeiende voorstelling van 45/60 minuten houden ze prima vol. Boeiend betekent niet dat er perse veel prikkels aangeboden moeten worden, want dat kan de kinderen juist heel erg afleiden. Voorstellingen vinden op school plaats of ze gaan op pad. De school gaat ook wel naar de Harmonie in Leeuwarden. Dat staat dit jaar ook weer op de planning, wat een hele onderneming is. Het levert voor de kinderen niet veel onrust op, omdat er genoeg ouders meegaan als begeleiding. Het kostenplaatje speelt echter wel mee. Bos vindt het prettig dat ze tijdens theaterbezoeken gemêleerd met andere scholen zit, omdat het heel vaak zo is dat de kinderen van haar school zich beter gedragen dan andere reguliere scholen. Er wordt op hun school bewust aandacht geschonken aan goed gedrag en dat kan volgens haar een opsteker zijn voor andere scholen. De school is over het algemeen heel tevreden over het aanbod en hoeft dan ook geen speciaal aanbod voor het speciaal (basis)onderwijs. Het is wel prettig wanneer er bij het aanbod aangegeven wordt of het volgens Uurcultuur of de makers geschikt is voor het speciaal (basis)onderwijs. Ze geeft altijd door dat ze een school voor speciaal basisonderwijs zijn op het inschrijfformulier en vindt het prettig wanneer het gezelschap daar ook van op de hoogte is, zodat zij weten wat ze kunnen verwachten. Dat kan voor twee kanten een voordeel zijn. Een gezelschap dat ervaring heeft met deze vorm van onderwijs is voor beide partijen prettig. Ze heeft nog nooit overleg gehad met makers. Ze laat het altijd gewoon op haar af komen. Ze heeft ook niet de behoefte om voorstellingen van te voren gezien te hebben, omdat de school tot nu toe heel tevreden is over de voorstellingen. De school gaat ook geregeld naar de voorstelling van het NNO met een verteller. Dat zijn wat moeilijkere voorstellingen voor de leerlingen, maar als er een goede voorbereiding aan vooraf gaat, lukt dat wel. De school kiest er bewust voor om naar deze voorstellingen te gaan, omdat ze vinden dat dit ook in het aanbod moet, maar de kinderen vinden het vaak minder leuk. Ze heeft het NNO dit jaar 12 weer gekozen omdat ze Rene Groothof als acteur kent en vindt dat hij een goede verteller is. Hij gaat ook op een goede manier om met interactie. Sommige acteurs voelen niet goed aan hoe ze met interactie om moeten gaan, weten niet wanneer ze iets beter niet kunnen vragen. Het maakt haar wel uit dat het professioneel theater is. De kinderen hebben het snel door wanneer het amateurtheater is. Het Sinterklaassprookje vinden ze bijvoorbeeld minder leuk. Als een voorstelling gewoon goed is, wordt ieder kind wel geboeid. SBO De Bolder – Pieter Dirk Pieter Dirk is groepsleerkracht op SBO De Bolder in Franeker en zit met twee collega’s in de cultuurcommissie. Daar krijgen ze 20 uren per jaar voor. Hij is de contactpersoon voor de culturele instellingen. Dirk heeft geen cursus gedaan voor intern cultuurcoördinator en er is geen cultuurplan opgesteld voor de school. Hij heeft echter wel contacten in de theaterwereld. De school doet mee met het cultuurprogramma van stichting Radius, De Sterrenkijker. De Bolder is daarbinnen de enige SBO school tussen allemaal reguliere openbare basisscholen. Ze kunnen daardoor niet aan alle dingen meedoen. De Bolder heeft vele jaren met plezier meegedaan met Uurcultuur, maar heeft de afgelopen jaren het cultuurgeld gebruikt voor een muziekdocent van het Centrum van de Kunsten in Sneek. De kinderen op SBO De Bolder hebben een IQ tussen de 55 en 110. De echte hoogvliegers kunnen nog naar het VMBO. De kinderen uit groep zeven hebben een denkniveau van kinderen uit groep 5. Als voorbeeld geeft Dirk dat de kinderen helemaal slap liggen bij een Goofy-filmpje en dan over de tafels en banken rollen van het lachen. Wanneer een kleutervoorstelling wordt uitgekozen, gaat de onderbouw daar naartoe, dus groep 1/3. Er zijn in de hogere groepen kinderen die naar vermogen en interesse nog naar de voorstelling toe zouden kunnen gaan. Het maakt niet uit of een voorstelling door amateurs of professionals gemaakt is. Amateurs proberen volgens Dirk zo goed mogelijk te presteren en maken vaak heel goed werk. Hij is zelf ook amateurtheatermaker. Een voorstelling voor de kinderen op deze school moet niet teveel gebaseerd zijn op woordspelingen, zoals in een cabaretvoorstelling. Woordspelingen zijn te abstract en te hoog gegrepen voor de leerlingen. Woorden moeten geen dubbele betekenissen hebben en vrij concreet blijven. Wanneer voorwerpen een andere functie krijgen, zoals een afstandbediening als telefoon, dan snappen de meeste kinderen het nog wel. Echt symbolische betekenissen e.d. wordt maar door ongeveer 30/40% van de kinderen begrepen, maar daar doen je het dan ook voor, stelt de leerkracht. Een voorstelling moet te begrijpen zijn. Dirk bedoelt daar niet mee dat de kinderen kunnen gaan zitten en consumeren. Ze mogen er best een beetje over na moeten denken, maar het moet wel lekker luchtig blijven. Een voorstelling mag zowel grappig als droevig zijn, dat maakt niet uit. De kinderen vinden vooral visuele voorstellingen geweldig. Ze gaan ook wel naar het filmhuis, waar ze met open mond zitten te kijken. Als een voorstelling filmisch overkomt, dan heb je de kinderen helemaal te pakken. Er moet veel te zien zijn. Als voorbeeld geeft hij de voorstelling Lieuwehert (2007) van Tryater waarin hij zelf heeft meegespeeld. Wanneer een voorstelling van het begin tot het einde weet te boeien, kunnen de kinderen ongeveer 30/40 minuten rustig kijken. De schoolmusical van dit jaar duurde ongeveer 1,5 uur met een pauze, dat was wat aan de lange kant. De kleuters worden dan wiebelig, maar visueel was het zeer aantrekkelijk. Dirk heeft het nog niet meegemaakt dat er een voorstelling op school kwam. Meestal gaan ze met de kinderen naar een andere school om de voorstelling te bekijken of naar theater de Koornbeurs. De school staat vrij centraal, dus de groepen kunnen makkelijk naar een locatie toe lopen. De Bolder maakt altijd dankbaar gebruik van het educatief materiaal bij een voorstelling. Daarmee worden dingen uit de voorstelling vast geïntroduceerd. Het ontbreekt de leerkrachten echter wel eens aan tijd. Dirk heeft zelf de nieuwe film van Dik Trom geïntroduceerd door een verhaal voor te lezen en de trailer te laten zien. Op die manier hoopt hij de kinderen te prikkelen om er naar toe te gaan. Dan 13 weten ze al waar het over gaat en kunnen ze rustiger naar de film kijken. Anders moeten ze teveel opletten. Het lijkt de leerkracht handig wanneer er een speciaal aanbod komt voor het speciaal (basis)onderwijs, omdat het dan meer toegepast is op het kind. Zelf heeft hij een keer meegedaan aan een voorstelling van Tryater, waarbij ze ook op het Knoopcollege (nu de Caleidoscoop) terecht kwamen. Als acteur was ik nog niet gewend dat als je een slechterik speelt, ze je ook een slechterik vinden. En dat ook gewoon zeggen. Als je daar als acteur op voorbereid bent, kun je daar beter op inspelen. Dat werkt voor beide kanten veel beter. Ik stond toen een beetje met mijn mond vol tanden. Wat moet je ermee? Het lijkt hem verstandig dat theatermakers eens een dagje meedraaien op een school, wanneer ze een voorstelling voor een dergelijke doelgroep willen maken. Dirk denkt dat wanneer je een dagdeel meeloopt, je al een goed beeld krijgt van hoe de kinderen zijn. Hij noemt het een soort marktonderzoek: “Dan weet je bijvoorbeeld dat kinderen met autisme met hun handen over de oren gaan zitten als het geluid te hard staat en dat kinderen met ADHD slecht stil kunnen zitten en er doorheen kunnen praten.” Deze stoornissen komen naar zijn idee steeds vaker voor en daarom is het goed om van alles wat te weten. Dirk zou het best zinvol vinden om een voorstelling van te voren gezien te hebben om te bepalen of het geschikt is, maar dat ontbreekt hem vaak aan tijd, omdat er dan veel werk blijft liggen. Een jaarpresentatie van het culturele aanbod zoals De Sterrenkijker organiseert, is naar zijn mening heel waardevol, omdat je dan even kunt snuffelen aan alles wat er is. Theatermakers zijn er dan ook, zodat je vragen kunt stellen. Dirk verwacht dat de school wel weer eens mee gaat doen met Uurcultuur, maar kan nog niks met zekerheid zeggen. 2.3 De clusterscholen 2.3.1 Cluster-2 De Skelp – Reina van Vliet Reina van Vliet is leerkracht van groep 5 op De Skelp, een cluster-2 school, in Drachten. Sinds kort is ze een gecertificeerd cultuurcoördinator waar ze tien uur per jaar voor krijgt, wat ongeveer een kwartier per week is. Ze heeft kunstgeschiedenis en archeologie gestudeerd en is sinds 7 jaar in het onderwijs werkzaam. Cultuureducatie is binnen de school nog niet heel concreet, maar ze maken wel gebruik van de stimuleringsregeling en gebruiken een cultuurplan. Doordat De Skelp een grote school is met veel medewerkers is het lastig om de boel te mobiliseren. Er zijn de afgelopen jaren veel wisselingen geweest met directeuren, waardoor bijvoorbeeld het excursiebeleid is blijven liggen. Uit de enquête die Van Vliet onder haar collega’s heeft afgenomen bleek echter dat de collega’s zich erg bewust waren dat cultuureducatie belangrijk is en zeker voor deze kinderen. Het aanbod komt alleen binnen op een moment dat de school heel druk is met handelingsplannen schrijven, toetsen afnemen en leerlingen bespreken. Dan wordt het al snel eerst aan de kant gelegd en is de inschrijvingsdatum al voorbij tegen de tijd dat ze er aan toe komen. Doordat er nog geen excursiebeleid is, is het voor de collega’s niet duidelijk hoe vaak ze ergens naar toe mogen en hoeveel geld er is per groep. Van Vliet moet hierin meer een voortrekkersrol gaan spelen. Ze moet naar anderen toe kenbaar maken wat het aanbod is en wat de mogelijkheden zijn. Ze is op zoek naar andere manieren van communiceren, omdat de school te groot is voor gezamenlijk overleg. De Skelp heeft tot nu toe geen gebruik gemaakt van Uurcultuur, wat haar collega’s jammer vinden. Ze vinden het lastig in te schatten of een voorstelling geschikt is voor deze doelgroep. Uit de informatie 14 die ze van Uurcultuur krijgen, kunnen ze dat niet goed opmaken. Het is niet concreet genoeg hoe talig of visueel een voorstelling is. Op De Skelp bevinden zich vooral kinderen met ernstige spraak- en/of taalmoeilijkheden en dove en slechthorende kinderen. Taal wordt door hen niet automatisch opgepakt uit de omgeving. Ze hebben een zeer laag taalniveau, een beperkte woordenschat en moeite met communicatie. Kinderen in groep 5/6 kunnen nog geen samengestelde zinnen maken of verbanden begrijpen. Ze zijn ook niet in staat om verder door te denken. Een voorstelling voor een reguliere groep 5/6 zou hen boven de pet gaan. Dan kiest Van Vliet liever voor een voorstelling van groep 3/4, maar is het de vraag of het onderwerp nog wel aansluit bij de belevingswereld van de kinderen. Onderliggende betekenissen of woordgrapjes zijn lastig. Er zitten veel autistische kinderen op de school, maar die bevinden zich niet in aparte klassen, waardoor er al snel volledige structuurklassen ontstaan. Deze kinderen nemen alles letterlijk. Ze kunnen lachen om (voor hen interessante) details, maar reageren weer niet adequaat op grapjes. Het is belangrijk dat er veel te zien is tijdens een voorstelling voor deze doelgroep en dat wat gezegd wordt visueel ondersteund wordt. Deze kinderen hebben bijvoorbeeld moeite met verwijswoorden, waardoor het belangrijk is dat er ook fysiek een verwijzing wordt gemaakt. De kinderen van De Skelp gaan ook naar het Sinterklaassprookje in De Lawei. Er zijn een keer opnames gemaakt voor het reguliere onderwijs om te laten zien hoe een kind met spraak/taalproblemen reageert op een voorstelling. De kinderen werden na afloop geïnterviewd. Daaruit bleek dat ze veel dingen niet hadden begrepen, verbanden niet hadden gezien, maar dat ze het wel heel leuk vonden. Op een gegeven moment werden hun reactie zelfs ondertiteld, omdat ze geen logische verbanden in hun verhaal aanbrachten en zinnen maakten die niet goed liepen. Of er interactie moet zijn tussen de spelers en het publiek is afhankelijk van de groep. Bij de meeste groepen kan de speler wel een dialoog aangaan of een reactie vragen, maar er zijn ook kinderen die geen duidelijk grensgevoel hebben en maar doorgaan. Het is daarom belangrijk om als speler structuur te kunnen geven. De spanningsboog verschilt erg per groep, maar de gebruikelijke lengte van 45 minuten kunnen ze prima aan. Van Vliet heeft weinig ervaring met voorstellingen op of buiten de school, maar ze gaat wel met de kinderen op pad, bijvoorbeeld naar een museum of de bibliotheek. De school heeft nog geen gebruik gemaakt van de lesbrieven van Uurcultuur, maar gebruikt ze wel van andere culturele instellingen als musea. Vaak gebruiken ze dan het materiaal dat voor lagere groepen is bedoeld. Door middel van de lesbrieven worden de kinderen voorbereid, vertrouwd en enthousiast gemaakt met iets wat ze vaak heel spannend vinden. Vanuit haar cultuurplan wil ze cultuureducatie graag integreren in het curriculum, zodat het goed aansluit op het taalprogramma van de kinderen en de thema’s die behandeld worden. Door het taalprogramma aan te bieden door middel van creatieve en culturele activiteiten wordt de woordenschat in andere contexten vergroot. Uiteindelijk is dat het belangrijkste, de woordenschat vergroten, omdat je anders de wereld op een gegeven moment niet begrijpt. Heel veel dingen ontgaan de kinderen doordat ze centrale begrippen niet kennen. De hele samenleving is echter gericht op taal en dat moeten ze dus onder de knie krijgen. In Veendam zou een presentatiedag plaatsvinden waar scholen voorstellingen konden bekijken en gesprekken met de makers plaats konden vinden. Dit ging vanwege een gebrek aan belangstelling niet door. Zo’n dag lijkt Van Vliet ideaal om te kunnen bepalen welke voorstellingen geschikt zijn voor haar doelgroep en te overleggen met gezelschappen wat hun doelgroep nodig heeft. Ze zou het heel waardevol vinden wanneer er een speciaal aanbod komt voor het speciaal onderwijs. Belangrijk is dan dat de makers/spelers de doelgroep kennen en een beetje weten wat er op zo’n school speelt. Het maakt haar niet uit of een voorstelling door amateurs of professionals gemaakt is. De kinderen vinden het allemaal leuk en spannend. 15 2.3.2. Cluster-3 Mr. Duisterhoutschool – Chris Pols Chris Pols is adjunct-directeur van de cluster-3 Mr. Duisterhoutschool in Oosterwolde. Hij is verantwoordelijk voor alle onderwijsinhoudelijke zaken. Daarnaast regelt hij voor zijn locatie de culturele excursies. Hij is geen gecertificeerd cultuurcoördinator en er is geen cultuurplan geschreven voor de school. Dit komt voornamelijk omdat ze de afgelopen jaren een enorme inhaalslag hebben gemaakt in het implementeren van leerlijnen en alle locaties op een lijn krijgen. De creatieve vakken hebben daardoor weinig aandacht gehad. Docenten geven ook aan dat ze daar weer graag aandacht aan willen besteden. Het is een beetje in de verdrukking geraakt, terwijl dat niet de bedoeling was. Hierdoor is er tot nu ook weinig gedaan met educatief materiaal bij de voorstellingen. Het lijkt Pols een goed idee om dergelijk materiaal aan een projectweek te koppelen. Het verschilt wel per leerlingen hoeveel informatie ze van te voren nodig hebben. Autistische kinderen moeten van te voren goed weten wat er gaat gebeuren, maar andere leerlingen hebben er meer baat bij wanneer de voorstelling na afloop besproken wordt. De school heeft tot nu toe niet bewust gebruik gemaakt van Uurcultuur, maar Pols kent het wel via de andere basisscholen die in hetzelfde gebouw verblijven. De Mr. Duisterhoutschool is een kleine school met een SO en een VSO afdeling. Het niveau van de leerlingen komt volgens Pols niet verder dan groep 8. De leerlingen kunnen echter niet als een kind aangesproken worden, omdat het wel jongeren zijn en het dan te kinderachtig zou worden. De leerlingen worden aangesproken op hun kalenderleeftijd en de onderwerpen van voorstellingen moeten aansluiten op de belevingswereld van hun kalenderleeftijd. Dat wil niet zeggen dat hun sociaalemotionele ontwikkeling ook al werkelijk zo ver is. Pols heeft een keer meegemaakt dat er een voorstelling kwam, waarvan de makers dachten dat ze met verstandelijk gehandicapten te maken hadden. Het niveau van de voorstelling gaf de leerkrachten een ongemakkelijk gevoel. Pols: ‘Het zijn wel verstandelijk gehandicapten, maar ze zijn niet gek. Het zijn gewoon kinderen’. Door het lagere taalniveau kunnen er beter geen moeilijke woorden of lastige woordgrapjes gemaakt worden. Er zitten ook veel autistische kinderen op de school die alles letterlijk nemen. Daar moet wel rekening mee gehouden worden volgens Pols. Er zijn maar enkele leerlingen die op een abstracte manier betekenis kunnen geven. Symboliek is echt te moeilijk voor ze. Het moet dan ook zo concreet mogelijk blijven. Het lijkt hem lastig om voor de leerlingen te bepalen of een voorstelling geschikt is of niet. Wanneer je een voorstelling van te voren kunt zien, kun je wel inschatten of het te moeilijk is of niet, maar je moet volgens Pols ook niet te bang zijn. Het is naar zijn mening niet zo erg als een voorstelling een keer wat minder geschikt is. De leerlingen moeten uiteindelijk zelf bepalen of het geschikt is. Ook de theatermakers moeten de vrijheid krijgen: Wanneer die zeggen dat iets geschikt is, dan moeten de school het in ieder geval proberen, vindt Pols. De oudste leerlingen hebben een spanningsboog van 30/45 minuten, maar kinderen van het SO kunnen maar 20 minuten geconcentreerd naar een voorstelling kijken. Bepalend is de mate van interactie die er plaatsvindt. Wanneer de leerlingen veel bij de voorstelling betrokken worden, waardoor er meer afwisseling is, houden ze het langer vol. Het aangaan van interactie met deze kinderen vraagt om veel gevoel/bewustzijn voor het publiek. Je moet kunnen inschatten welk kind iets wel of niet aankan en voldoende structuur kunnen bieden. Kinderen hebben niet altijd een goed grensgevoel. Als een leerling het podium op wordt gevraagd, kunnen ze het idee krijgen dat ze daar mogen blijven of nog een keer het podium opkomen. De andere kinderen kunnen ook het idee krijgen dat ze het podium op mogen. Als theatermaker moet je dus duidelijk grenzen aangeven van wat wel en niet kan en mag. Het maakt niet veel uit of een voorstelling op school plaatsvindt of dat de kinderen op pad moeten. De school beschikt over professionele geluid- en lichtapparatuur en een groot podium, maar de kinderen vinden het echter ook leuk om ergens naar toe te gaan zolang ze goed voorbereid zijn. Ze moeten bijvoorbeeld weten waar ze heen gaan, hoe laat ze terug zijn en dat ze op tijd terug zijn voor de taxibusjes die hen weer naar huis brengen. 16 Pols zou het leuk vinden wanneer er een keer een voorstelling gemaakt wordt over het thema waar veel van zijn oudere leerlingen mee te maken hebben: dat ze bepaalde dingen graag willen, maar dat niet kunnen. Wanneer een voorstelling hierover gaat, zou dat herkenbaar zijn voor de leerlingen. Pols: Sommige leerlingen hebben een laag niveau, maar zijn verder gelukkig en vragen zich niet af waarom iets niet kan. Maar andere kinderen realiseren zich wel dat ze soms dingen willen, maar dat het dan niet lukt. Er zijn leerlingen die daar heel gefrustreerd door raken. Pols zou het leuk vinden om met theatergezelschappen te overleggen over een dergelijke voorstelling. Dat moeten wel mensen zijn die er iets mee hebben en iets mee willen. Eigenlijk zouden zulke makers een keer op school moeten komen kijken. Ze zijn dan ook zeer welkom om een keer op de Mr. Duisterhoutschool een dagdeel mee te draaien. Voor de kinderen maakt het niet of een voorstelling gemaakt is door amateurs of professionele theatermakers. Het is belangrijker dat het gezelschap weet met wat voor doelgroep ze te maken hebben en dat ze het ook leuk vinden. De kinderen hebben het meteen door wanneer dat niet het geval is. Volgens Pols is de school inmiddels zover dat ze het cultuurbeleid op de rails kunnen zetten. De docenten krijgen weer ruimte in hun hoofd en behoefte aan culturele en creatieve activiteiten. ZML De Wingerd – Gerda Fransen Gerda Fransen is vakleerkracht muziek op de De Wingerd in Damwoude en regelt het aanbod van Uurcultuur op school. Er is op dit moment geen cultuurcoördinator die het gehele cultuuraanbod organiseert en er is ook nog geen cultuurplan. Ze kijkt altijd zeer kritisch of het aanbod van Uurcultuur wel geschikt is voor de leerlingen. Er bevinden zich op deze school leerlingen van 4 tot 20 jaar (SO en VSO) en specifieke zorggroepen. De kinderen in de zorggroepen zijn van een veel lager niveau en hebben veelal iets totaal anders nodig dan Uurcultuur kan bieden, stelt Fransen. Voor deze groep kiezen ze eerder een vorm van totaaltheater zoals theater Rakmak of de CliniClowns, waarbij allerlei zintuigen aangesproken worden. Deze kinderen hebben niet genoeg aan alleen luisteren en zien, maar moeten een voorstelling met heel hun lijf beleven. Anders wordt er geen betrokkenheid gecreëerd. De muziekvoorstellingen van Sake Hylkema zijn bijvoorbeeld ook geschikt voor deze doelgroep. De kinderen hebben eenvoudige voorstellingen nodig met weinig taal en een rustgevend en vooral niet bedreigend karakter. Er mogen geen enge koppen, verhalen of geluiden in voorkomen. Ze vinden het vaak al heel eng om een verduisterde ruimte in te gaan. De voorstellingen moeten eigenlijk een beetje voorspelbaar zijn. De andere kinderen op school doen over het algemeen wel mee met Uurcultuur. Fransen vertelt dat een kleutervoorstelling vaak geschikt is voor kinderen tot en met tien jaar. De leerlingen op deze school houden erg van muziektheatervoorstellingen. Ze gaan ook altijd naar de voorstelling van het NNO. Muziek is niet snel te moeilijk. Voorstellingen die erg op taal gebaseerd zijn wel. Wanneer er moeilijke taal, poëzie of complexe verhalen gebruikt worden, haken de kinderen al snel af. Er zitten veel autistische kinderen op deze school, wat betekent dat een voorstelling niet teveel dubbele lagen/betekenissen moet bevatten en vooral zo concreet mogelijk moet zijn. Humor is voor deze kinderen vaak moeilijk. Ze kunnen daarnaast fantasie en realiteit moeilijk onderscheiden. Elke autist is echter weer uniek, stelt Fransen: “De een snapt het grapje wel en de ander niet”. Afhankelijk van de aard van de voorstelling kunnen de kleintjes ongeveer 45 minuten naar en voorstelling kijken en de bovenbouw ongeveer een uur. Het is dan belangrijk dat er genoeg gebeurt in een voorstelling. Voor de kleintjes en de zorggroepen is het handig wanneer de voorstellingen op school plaatsvinden. Voor de bovenbouw is het heel erg leuk om ergens naar toe te gaan. Het is echter lastig om ouders in te schakelen voor vervoer, doordat de Wingerd een regioschool is. Op de nieuwe locatie krijgt de school een mooie ontmoetingsruimte. Ze vraagt meestal of alleen haar eigen groepen bij een voorstelling aanwezig kunnen zijn en geen groepen van andere scholen. Haar kinderen reageren heel anders dan de kinderen van het reguliere basisonderwijs. Voor beide partijen is het niet prettig om bij elkaar te zitten. 17 Het wordt door de leerkrachten erg gewaardeerd wanneer er lesmateriaal bij een voorstelling wordt geleverd. Een goede voorbereiding neemt veel stress weg bij de kinderen en biedt de mogelijk tot een themaweek. Hierdoor kan de voorstelling ingebed worden in een programma. Het maakt helemaal niet of uit of een voorstelling door amateurs of professionele theatermakers is gemaakt. Fransen heeft al eens eerder contact gezocht met Keunstwurk over het aanbod voor het speciaal onderwijs. Toen kon ze al een aantal jaren geen geschikte voorstellingen vinden voor haar leerlingen. De laatste tijd is het beter, er zijn meer aansprekende voorstellingen. Er hoeft geen speciaal aanbod te komen voor het speciaal onderwijs, want ze kunnen in principe gebruik maken van het aanbod voor de kleuters en de middenbouw van het reguliere basisonderwijs en de voorstelling van het NNO. Ze geeft aan dat ze het heel leuk zou vinden om een keer een dansvoorstelling op school te krijgen. Ze zou het wel prettig vinden om voorstellingen van te voren gezien te hebben. Meestal krijgt ze daar de gelegenheid niet toe omdat gezelschappen overal in het land zitten. Ze heeft een keer een voorstelling meegemaakt waar allemaal enge koppen uit het decor kwamen. De kinderen reageerden toen echt panisch. Als ze dat had geweten, had ze de voorstelling nooit uitgekozen, terwijl de voorstelling wel voor kleuters bedoeld was. Wanneer je een voorstelling van te voren kunt zien, kun je contact opnemen met een gezelschap over eventuele aanpassingen. Als voorbeeld noemt ze het harde geluid tijdens een voorstelling, waarbij het heel makkelijk is om de geluidsknop wat terug te draaien. Het is volgens haar wel een enorme pre wanneer theatermakers ervaring hebben met de doelgroep. De kinderen reageren vaak heel spontaan, heel anders dan een regulier basisschoolkind. Het is goed om makers voor te bereiden op een dergelijke groep, maar het valt naar haar mening niet mee om een voorstelling echt aan te passen voor hun leerlingen. Tot nu toe zijn ze heel blij met Uurcultuur en blijven ze gebruik maken van het aanbod. De informatie die ze over de voorstellingen krijgen is voldoende om een voorstelling te kiezen, maar het blijft altijd een gok of iets aanslaat. Dat vindt Fransen niet erg. Het mag naar haar mening ook best wel eens tegenvallen. G.N. Gerritsmaschool – Henriët Ballast Henriët Ballast is leerkracht en docent drama op de G.N. Gerritsmaschool, een cluster 3-school. Daarnaast is ze cultuurcoördinator voor het SO en VSO. Ze wil wel een certificaat halen, maar dat is er nog niet van gekomen. Ze heeft nog geen cultuurplan geschreven. Met het budget dat ze heeft probeert ze zoveel mogelijk leuke dingen te organiseren voor de leerlingen. Ze kiest daarom bewust voor dingen die goedkoper of gratis zijn of gesponsord worden. De leerkrachten kiezen uiteindelijk uit haar aanbod wat ze willen doen. Die weten wat hun leerlingen aankunnen, dat kan Ballast niet voor hen bepalen. De kinderen in het VSO hebben een cultuurkaart. Uurcultuur wordt voornamelijk voor het SO gebruikt. Ze maakt vaak gebruik van het kleuterprogramma voor het hele SO, omdat dit heel beeldend en visueel is, waardoor het goed aansluit bij de vermogens van de leerlingen en eigenlijk voor alle leerlingen geschikt is. Voorstellingen moeten niet te talig zijn, omdat de kinderen niet in staat zijn zich lang te concentreren op wat er gezegd wordt. Een voorstelling moet eenvoudig zijn, er moet veel te zien of te horen (geluidjes) zijn en kinderen moeten mee kunnen doen. De kinderen hebben niet snel last van teveel prikkels, omdat er een onzichtbare muur is tussen het spel en het publiek. In de klas doen de kinderen ook aan drama en leren ze de grens tussen spel en werkelijkheid begrijpen en hanteren. Een voorstelling moet zo concreet mogelijk zijn, maar de kinderen begrijpen het wel wanneer een stoel bijvoorbeeld een kattenluik voorstelt, zolang de kat maar heel duidelijk wordt uitgebeeld. Het verschilt wel per groep wat de kinderen aankunnen. Er zijn kinderen die helemaal met hun eigen fantasie op de loop kunnen gaan. Die gaan allemaal dingen bedenken waardoor ze heel angstig worden. Soms gaan er om die reden een aantal leerlingen niet mee naar de voorstelling. Volgens Ballast is dat eerlijker dan dat de hele klas er niet naar toe gaat. De oudere leerlingen van het SO gaan ook naar de voorstelling van het NNO, wat ze bijzonder leuk vinden. Het lesmateriaal wordt bij de jonge kinderen weinig gebruikt, maar Ballast deelt het wel altijd uit. Ze zegt dat het motiveert, stimuleert en een voorstelling ondersteunt. De meeste docenten komen 18 er echter niet aan toe. Er wordt weinig klassikaal lesgegeven, veel individueel, ook omdat de kinderen vaak de klas uit gaan voor verschillende vormen van therapie. Docenten geven de voorkeur aan een cd met liedjes of geluiden uit de voorstelling. Deze kan tijdens de les op de achtergrond draaien en op die manier herkennen de kinderen dingen tijdens de voorstelling. De belangrijkste ingrediënten voor het lesmateriaal zijn dan ook herkenbaarheid en herhaling. Ballast vindt het ideaal wanneer de voorstellingen op school plaatsvinden. Als kinderen agressief of boos worden of hun spanningsboog op is, kunnen ze uit de groep gehaald worden en teruggaan naar de klas of naar de time-outruimte gebracht worden. Een voorstelling moet eigenlijk tussen de 30-50 minuten duren. Ze heeft het liefst voorstellingen op de woensdag, omdat er dan niet de hele dag andere scholen over de vloer komen. Ballast zou het leuk vinden wanneer er een voorstelling gemaakt wordt die speciaal bedoeld is voor kinderen in een rolstoel. Dit zijn kinderen die niet kunnen praten of bewegen. De CliniClowns zijn voor deze doelgroep heel geschikt omdat ze de kinderen totaaltheater bieden met een zintuiglijke belevenis. Verder heeft ze geen behoefte aan een apart aanbod, omdat de school prima gebruik kan maken van het reguliere (kleuter)programma. Op de vraag of ze voorstellingen van te voren zou willen zien, antwoord ze dat ze niet voor de leerkrachten kan bepalen of iets geschikt is. Op basis van de informatie die ze krijgen, maken ze een keuze. Wanneer de leerkrachten extra informatie willen, krijgen ze van Ballast het e-mailadres en moeten ze zelf contact zoeken met Uurcultuur of de makers. Tot nu toe zijn de ervaringen positief en blijven ze dankbaar gebruik maken van Uurcultuur. Het maakt hen niet uit of het dan om amateur- of professioneel theater gaat. De Poarte – Sjoerdje Ritsma Sjoerdje Ritsma is onderwijsassistente in een bovenbouwgroep van Cluster-3 school De Poarte in Drachten en is daarnaast een gecertificeerd intern cultuurcoördinator. Het cultuurplan dat ze geschreven heeft, wordt alleen niet gebruikt wegens de aankomende fusie met de G.N. Gerritsmaschool in Drachten. De school heeft in het verleden wel gebruik gemaakt van Uurcultuur, maar doet dit nu niet meer. Ritsma kwam zelf van alles tegen in het groeiende aanbod en is er daardoor wat vanaf gestapt. Ze kiest over het algemeen voor professioneel theater, maar niet omdat ze denkt dat dit altijd beter is. De informatie die ze van Uurcultuur binnen krijgt is prima en de voorstelling voldoen ook altijd aan de verwachting. Echter is niet elke voorstelling geschikt voor hun leerlingen. Door de ontwikkelingsstoornissen van de kinderen is hun belevingswereld anders. De een sluit qua belevingswereld aan bij zijn kalenderleeftijd, maar een ander doet dat niet. Voorstellingen kunnen ook te moeilijk zijn. De kinderen kunnen dan niet meekomen in het verhaal, omdat het taalniveau te hoog gegrepen is en de verhaallijnen te ingewikkeld zijn. Het gaat hun voorstellingsvermogen dan te boven. Hierdoor kunnen ze geen concentratie meer opbrengen, is het niet leuk meer, en gaan ze aan elkaar zitten en klieren. De maximale spanningsboog van de kinderen is ongeveer een uur. Ritsma geeft er de voorkeur aan om voorstellingen op school te laten plaatsvinden, omdat sommige kinderen die concentratie en structuur nodig hebben. Het op pad gaan geeft dan teveel onrust. Op school hebben ze meer rust en krijgen ze daardoor meer van de voorstelling mee. Het niveau van de groepen kan per jaar erg verschillen, maar wanneer een voorstelling aangeboden wordt voor bijvoorbeeld groep 3/4 van het regulier basisonderwijs gaan er oudere groepen van de school naar de voorstelling. Het niveau is gewoon net wat lager dan dat van reguliere basisschoolkinderen. Binnen een klas kan het ook erg verschillen, waardoor er kinderen uit verschillende klassen naar een voorstelling kunnen gaan. Dat is organisatorisch lastig. Ritsma is geneigd voorstellingen te kiezen die geschikt zijn voor de hele klas. Zo’n voorstelling heeft een simpel verhaal met meer beeldende elementen. Het mag wel fantasievol zijn, wat betekent dat het niet heel realistisch hoeft te zijn. Het is wel belangrijk dat een voorstelling concreet is, zodat het voor de hele school aantrekkelijk is. 19 Met het educatief materiaal kunnen de kinderen voorbereid worden op de voorstelling. Ritsma geeft aan daar een thema van te maken. Op die manier worden de kinderen al wat voorbereid op het thema van de voorstelling en maken ze zich al een beetje eigen waar het over gaat. Ze denkt dat het voorbereidende educatieve materiaal er ook voor kan zorgen dat de kinderen een voorstelling van een hoger niveau kunnen bezoeken. Ritsma heeft wel eens overleg met gezelschappen over de voorstelling. Dan wordt bijvoorbeeld het taalgebruik aangepast. Die mogelijkheid had ze tot nu toe niet bij Uurcultuur. Het lijkt Ritsma heel prettig wanneer Uurcultuur een speciaal aanbod krijgt voor het speciaal (basis)onderwijs, wanneer er bij het aanbod staat of het geschikt voor hen is en er mogelijkheid is tot overleg met het gezelschap. Zeker omdat het niveau van de kinderen per jaar erg kan verschillen, lijkt overleg haar heel zinvol. Ze geeft aan dat gezelschappen van harte welkom zijn om een keer op school te komen kijken hoe het er aan toe gaat. Het lijkt haar ook handig wanneer de cultuurcoördinatoren van de verschillende speciale onderwijsscholen bij elkaar komen voor overleg en eventuele samenwerking. ZML It Twalûk– Pieter Visser Pieter Visser is de stagebegeleider van de VSO afdeling van de Cluster 3-school It Twalûk in Leeuwarden en regelt daarnaast het CKV-aanbod voor het SO en VSO. De school maakt geen gebruik van het Kunstmenu of Uurcultuur, omdat er collega’s zijn die binnen de theaterwereld veel connecties hebben. Het is niet zo dat ze geen gebruik willen maken van het aanbod van Uurcultuur, maar tot nu toe komen ze zelf genoeg tegen. Het afgelopen jaar hebben ze voorstellingen van Tallant en Flater gehad. Naast de voorstellingen heeft de school creatieve middagen voor actieve kunsteducatie. De voorstellingen die aangeboden worden, zijn meestal bedoeld voor een bepaalde leeftijd in het reguliere onderwijs, maar sluiten daardoor vaak niet aan bij de kinderen in het speciaal onderwijs. De school zoekt contact op met de theatergroepen over hun doelgroep, zodat het gezelschap weet wat ze kunnen verwachten en daar rekening mee kunnen houden. Een voorstelling wordt dan meestal zo aangepast, dat de hele school ernaartoe kan. Visser geeft aan dat het een voorwaarde is dat gezelschappen ervaring hebben met de doelgroep of hun aanbod aan willen passen aan de leerlingen. Of het dan gaat om een amateur- of een professioneel gezelschap maakt volgens Visser niet uit. Dat is geen graadmeter. Vooral de flexibiliteit van de makers is belangrijk. Er is dan ook geen behoefte aan een speciaal aanbod voor het speciaal onderwijs. Visser heeft de voorkeur aan contact met het gezelschap zodat er van het reguliere aanbod een aangepaste versie gemaakt kan worden die aansluit op zijn leerlingen. Het lijkt hem wel praktisch wanneer er in de informatie van Uurcultuur aangegeven wordt dat een voorstelling geschikt is voor het speciaal onderwijs en of er overleg mogelijk is met het gezelschap. Hij zou het mooi vinden wanneer het mogelijk is om een voorstelling van te voren te zien en op die manier te bepalen of iets geschikt is, maar hij weet niet of dat praktisch haalbaar is. De leerlingen lopen qua niveau erg uiteen. Er zijn kinderen in het VSO die heel zwakbegaafd zijn, maar anderen kunnen naar het praktijkonderwijs en beseffen waarom ze op deze school zitten, wat ze soms heel vervelend vinden. De meeste kinderen hebben behoefte aan zeer concrete voorstellingen. Het niveau van een voorstelling is snel te hoog. Het probleem is dat de kinderen een cognitief vermogen kunnen hebben van een kind van vier jaar, maar niet op dat niveau aangesproken willen worden, omdat ze het dan te kinderachtig vinden. Cognitief moet een voorstelling dus niet te moeilijk zijn, maar de leerlingen moeten wel aangesproken worden op hun kalenderleeftijd. Daarbij gaat het om de manier van aanspreken en welke onderwerpen er behandeld worden in een voorstelling. De pubers op de school houden zich net als reguliere voortgezet onderwijsjongeren bezig met roken, uitgaan, meisjes e.d. Ze moeten qua onderwerp dus aangesproken worden op hun kalenderleeftijd. Wanneer een voorstelling heel boeiend is, kunnen de kinderen het wel volhouden, maar de spanningsboog is gemiddeld zo’n 45 minuten. De school kiest er bewust voor om een voorstelling niet 20 op school te laten plaatsvinden, maar met de leerlingen op pad te gaan. Volgens Vissers is er niets aantrekkelijker dan ergens anders naartoe te gaan. Een andere ruimte is nieuw, een gymzaal blijft maar een gymzaal, en veel kinderen komen bijna nooit in een theater of wijkcentrum. Hij denkt wel dat de ze een andere betekenis kunnen gaan geven aan een speellokaal of gymzaal wanneer er een voorstelling plaatsvindt, maar het is veel spannender om op pad te gaan. Met genoeg begeleiding en voorbereiding levert dit geen extra onrust op. Kinderen waarvan docenten weten dat ze bepaalde dingen niet aankunnen, gaan niet mee naar een voorstelling. Visser geeft echter aan dat ze niet snel benauwd zijn of zeggen dat het niet kan: ‘Je kunt altijd een grens verleggen’. Bij de voorbereiding van de kinderen wordt weinig gebruik gemaakt van het educatief lesmateriaal. Dat is erg leerkrachtgebonden. Visser zou er zelf wel gebruik van maken als hij voor de klas stond. De voorbereiding bestaat meestal uit een kringgesprek waarbij eventueel visueel materiaal (poster) gebruikt wordt. De kinderen worden wel op tijd op de hoogte gesteld van het uitje, zodat ze niet onverwacht naar een voorstelling gaan. Een deel van de leerlingen zou dat wel kunnen, maar een ander deel ook niet. Mits de financiële middelen het toelaten en er voorstellingen bij zitten die haalbaar zijn, wil It Twalûk ook wel gebruik gaan maken van Uurcultuur. Piet Bakkerschool – Ingrid Breimer Ingrid Breimer is teamleider van de onderbouw en heeft de taak op zich genomen om het cultuuraanbod te regelen, omdat er op dit moment niemand anders voor is. De voormalige cultuurcoördinator is er vorig jaar mee gestopt, waardoor cultuur een beetje stilligt op de school. Er is geen cultuurplan, maar Breimer is wel naar de netwerkbijeenkomst geweest van CVK Sneek. De school maakt wel eens gebruik van Uurcultuur, maar vindt de kosten wat hoog en de voorstellingen sluiten niet altijd aan bij de doelgroep. Wanneer er een voorstelling voor groep 3/4 is, kunnen de kinderen uit groep 5/7 daar ook nog wel heen, maar dan sluit het niet meer aan bij hun kalenderleeftijd. Dat betekent dat de oudere kinderen tussen de reguliere kinderen uit groep 3/4 moeten zitten, wat voor de kleintjes bedreigend kan zijn en voor de groten te kinderachtig is. Dat kan verholpen worden door samen te gaan werken met andere scholen voor speciaal onderwijs, zoals de Conventschool in Sneek. Het ontwikkelingsniveau van de kinderen kan erg verschillen, maar ligt veel lager dan bij de reguliere basisschoolkinderen. Een jongere van 15 jaar oud kan bijvoorbeeld het ontwikkelingsniveau hebben van een kind van 8/9 jaar oud. Hun belevingswereld kan dan wel die van een puber zijn die van op stap gaan houdt e.d. Een voorstelling moet dus niet te kinderachtig zijn qua onderwerpen en mag niet te moeilijke woorden bevatten, kan eigenlijk beter niet teveel op taal gebaseerd zijn. De kinderen hebben meer aan korte boodschappen die visueel ondersteund worden. Muziek vinden ze meestal erg leuk, maar er zijn ook kinderen overgevoelig voor geluid. Daarnaast hebben ze vaak moeite om fantasie en werkelijkheid uit elkaar te houden. Ze leven erg in het hier en nu en kunnen slecht vooruitkijken. De betekenisgeving moet heel concreet zijn, want ze begrijpen verwijzingen of symbolen niet. Door al deze zaken vindt de school het lastig om een voorstelling uit te kiezen die geschikt is. Het is volgens Breimer hartstikke handig wanneer een voorstelling op school kan plaatsvinden, maar het is ook leuk om een keer een uitstapje te hebben. “De leerlingen zijn ook mensen die deelnemen aan de maatschappij en soms moet je ook met ze oefenen hoe dat gaat.” Ze weet niet of er gebruik gemaakt wordt van lesmateriaal bij de voorstelling, maar ze denkt wel dat de kinderen daar baat bij zouden hebben. Dan weten ze wat ze kunnen verwachten en ze kunnen dan vast een beetje kennis maken met de voorstelling. Het lijkt haar dan beter om iets te kunnen laten zien, want het zegt de kinderen niet zoveel als je er iets over vertelt. Wanneer ze iets zichtbaars herkennen, kunnen ze de voorstelling ook beter plaatsen. Leerlingen van de Friese Poort hebben een keer een voorstelling gemaakt voor deze doelgroep. Deze was heel leuk, maar veel te hoog gegrepen, met name op taalniveau. De voorstelling is toen besproken en de leerlingen hebben een nieuwe versie gemaakt. Deze was zeer geslaagd. Er werd een verhaal voorgelezen, waarbij weinig werd verteld en wat verteld werd was te zien op foto’s die geprojecteerd 21 werden en werd eenvoudig uitgebeeld op het podium. Alles was zeer concreet. De kinderen die niet goed kunnen luisteren, zullen vooral naar de beelden kijken. De voorstellingen van de CliniClowns zijn ook altijd zeer geslaagd volgens Breimer. De grote kinderen dachten dat veel te kinderachtig te vinden, maar waren zeer enthousiast. Het sloot bij iedereen op een ander niveau aan. Er werd veel gebruik gemaakt van muziek, interactie en duidelijke mimiek. De verschillende onderdelen, die over de zintuigen gingen, duurden elk twintig minuten. De kinderen gingen van de ene naar de andere voorstelling. De school kiest voornamelijk voor voorstellingen die voor de hele school geschikt zijn. Een speciaal aanbod voor het speciaal onderwijs zou ze best leuk vinden. Ze zou het ook leuk vinden om een voorstelling van te voren gezien te hebben, maar dat kost wel veel tijd. Het lijkt haar wel handig om te kunnen bepalen of iets geschikt is. De informatie die ze over de voorstelling krijgen, geven altijd een aardige indruk van de voorstelling en de ervaringen met voorstellingen tot nu toe zijn wel positief. Het lijkt haar zinvol om een voorstelling naderhand te evalueren met de theatermakers, zodat ze weten wat meer en minder geslaagd was. Meestal krijgt een school daar de gelegenheid niet toe. Bij de CliniClowns moesten de leerkrachten een evaluatieformulier invullen. De makers moeten toch weten wat de doelgroep is en daarvoor is contact met de scholen belangrijk. Dit zou eventueel ook per mail kunnen gebeuren. De Conventschool – Martha Hoekstra en Aaltje van der Weide Martha Hoekstra is leerkracht en intern cultuurcoördinator van de Conventschool in Sneek, een cluster-3 school. De cultuurwerkgroep bestaat uit drie personen, waarvan Hoekstra samen met klassenassistent Aaltje van der Weide. het aanbod voor het VSO regelt. Ze gebruiken het cultuurprogramma van het CVK Sneek. Daarbinnen maken ze gebruik van Uurcultuur. Daarnaast nodigen ze gezelschappen als Rakmak uit. De ervaringen met de voorstellingen zijn over het algemeen positief. Ze worden met meer of minder succes aangepast aan de doelgroep. Door de kosten kunnen ze echter niet elk jaar een voorstelling kiezen. Het maakt de kinderen niet uit of het amateur- of professioneel theater is. Ze vinden het al heel leuk als er iets komt of dat ze ergens heen gaan. Zowel de kinderen van het SO en het VSO vinden het heel leuk om ergens naartoe te gaan, maar als er iets op school komt, is het ook speciaal. De kinderen zijn van huis uit niet veel gewend. De voorstellingen moeten interactief zijn, zodat de leerlingen ook mee kunnen doen en het echt kunnen beleven en voelen. Het taalgebruik moet simpel en krachtig zijn met niet teveel woorden. Lange verhalen boeit de kinderen niet, daar pak je ze niet mee. Woordgrapjes begrijpen niet alle kinderen. Zeker de autisten nemen alles letterlijk. Het mag er natuurlijk wel in zitten, want voor de kinderen die het wel begrijpen is het heel leuk. De kinderen en jongeren zijn gewend om met picto’s te werken en daardoor zijn ze volgens de cultuurcoördinatoren wel sterk in verwijzingen. Het is goed om een voorstelling beeldend te maken en andere werkvormen te kiezen waarbij de leerlingen op meerdere zintuigen worden aangesproken. Dan houden ze het het langst vol. De spanningsboog voor het kijken naar een voorstelling is afhankelijk van de groep en de activiteit. Wanneer ze iets maken, zoals kleien, kunnen ze heel lang bezig zijn. Er moet een beetje vaart in een voorstelling zitten. De school maakt gebruik van het lesmateriaal bij de voorstellingen. De kinderen hebben daar meestal wel baat bij, maar er moet wel naar het kind gekeken worden. Sommige leerlingen hebben er behoefte aan en anderen hebben genoeg aan een middag iets leuks doen. Door middel van een lesbrief kun je een voorstelling inbedden in een programma, bijvoorbeeld een thema, en er een geheel van maken. Het is de bedoeling dat cultuur meer gaat leven in de school. Het is vaak hap snap. Voor het VSO is het belangrijk dat de voorstellingen gericht zijn op de belevingswereld van jongeren in de puberteit. Dan is het de kunst om het aanspreekniveau aan te laten sluiten op hun ontwikkelingsniveau. Voorstellingen zijn vaak te kinderachtig. Omdat het niveau van de leerlingen heel erg verschilt, worden ze op niveaugroepen ingedeeld voor een voorstelling. 22 De coördinatoren vinden het handig wanneer er bij het aanbod aangegeven wordt of iets geschikt is voor het speciaal onderwijs, want ze moeten dat nu zelf bepalen en dan is het eigenlijk een gok. De informatie die ze over een voorstelling krijgen is vaak heel summier. Ze zouden graag een brief ontvangen waarin extra informatie staat over wat er gaat gebeuren. Wat voor prikkels zitten er in de voorstelling? Wat wordt er van de kinderen verwacht? Wat moeten ze kunnen? Ze gaan er vanuit dat als er een speciaal aanbod komt voor het speciaal onderwijs de gezelschappen ook kennis hebben van de doelgroep en weten hoe het er op een speciaal onderwijs aan toe gaat. Het lijkt hen dan ook dat gezelschappen van hen willen weten wat de kinderen nodig hebben en ze zijn van harte welkom om een ochtend mee te draaien op school. De coördinatoren maken wel eens een afspraak met een gezelschap om dingen door te praten. De coördinatoren hoeven niet perse een voorstelling van te voren te zien. Wanneer een gezelschap of Uurcultuur aangeeft dat iets geschikt is, dan is het volgens hen de moeite waard om het te proberen. Bovendien kost het ook tijd om dat te doen. Ze zijn er wel voor in als het georganiseerd wordt, maar het is geen kwestie van moeten. Zeker wanneer het aanbod beter aansluit op het speciaal onderwijs, blijft De Conventschool graag gebruik maken van Uurcultuur. VSO Talryk – Marie Anne van Westen Marie Anne van Westen is leerkracht en gecertificeerd intern cultuurcoördinator van VSO Talryk, een cluster-3 school. De school is onlangs gefuseerd met twee andere scholen en samen hebben ze een cultuurplan geschreven. De verschillende scholen bevinden zich nu nog niet op dezelfde locatie, waardoor de manier van werken nog niet goed op elkaar is afgestemd en Van Westen nu voor haar eigen locatie het cultuurprogramma organiseert. Ze verzamelt het aanbod en legt dit voor bij haar collega’s. De school maakt ook gebruik van Uurcultuur. Het is alleen lastig om een voorstelling te vinden die aansluit bij alle leerlingen. Het niveau van de leerlingen varieert namelijk van die van een peuter tot VMBO-niveau. De voorstelling voor de reguliere groep 3/4 is meestal wel geschikt voor de basisgroepen en de voorstelling van groep 7/8 voor de betere leerlingen. Een voorstelling moet wel naar het concrete neigen in de betekenisgeving, stelt Van Westen. Er zitten veel autisten op de school die alles letterlijk zullen nemen. Je moet het echter niet uit de weg gaan, dus verwijzingen en symbolen mogen zeker in de voorstellingen voorkomen. De leerlingen worden er op getraind om lang met hetzelfde bezig te kunnen zijn en zich niet te snel door impulsen te laten afleiden. Van Westen laat bijvoorbeeld altijd de deur van haar lokaal openstaan, zodat de leerlingen kunnen oefenen om geconcentreerd bezig te zijn. Dit doen ze omdat een aantal leerlingen uiteindelijk in de dagbesteding terecht komt, waar ze de hele dag dezelfde eenvoudige klussen moeten doen. Hierdoor hebben de leerlingen een goede spanningsboog ontwikkeld en zijn ze in staat om gerust een uur naar een verhaal te luisteren. Van Westen heeft de ervaring dat een aantal kinderen juist rustiger wordt wanneer ze naar het theater gaan, omdat ze zo onder de indruk zijn. Er zijn natuurlijk ook kinderen waar zo’n uitje het tegenovergestelde effect op heeft. De school vindt het belangrijk om de leerlingen de gewone wereld in te laten gaan, zodat ze niet altijd in het verstandelijk gehandicaptencircuit blijven zitten. Daarom is het voor de school prettig om naar een theater te gaan. De betere leerlingen vinden het vervelend wanneer ze naar een voorstelling gaan waar ze tussen allemaal basisschoolleerlingen komen te zitten. Dat zou betekenen dat leerlingen van 17 jaar tussen kinderen van 11 jaar zitten. Het is zelfs voorgekomen dat de jongeren naar een kleuterschool moesten voor een voorstelling. Dan klagen ze niet, maar geven ze wel aan dat ze dat niet echt leuk vinden. Het meest ideaal is dan ook wanneer de voorstelling in een theater of op de school zelf plaatsvindt. Tryater is met de voorstelling Clash bij hen op school geweest. Dat was een voorstelling voor de 1e en 2e klas van het VMBO. Dat had best een pittig niveau, maar het sprak de leerlingen erg aan, omdat ze onder elkaar waren en het aansloot bij hun belevingswereld. De belevingswereld van de jongeren kan wel heel erg verschillen. Degene met een laag niveau hebben vaak een hele kleine belevingswereld die voornamelijk bestaat uit school en thuis. Die weten 23 volgens Van Westen nauwelijks waar ze langskomen in het busje dat hen heen en weer rijdt. Andere leerlingen zijn al heel zelfstandig en halen zelfs hun rijbewijs. Deze wereld van verschil in de belevingswereld uit zich ook in hun cultuurbeleving. Wanneer er een voorstelling gekozen wordt, weten de docenten dat er altijd een aantal leerlingen buiten de boot vallen. Van Westen denkt echter dat dit nog erger wordt wanneer je een specifiek aanbod voor het speciaal onderwijs maakt. Want op welke doelgroep richt je je dan? Er is niet één groep of één handicap. Een voorstelling kan beter gevarieerd zijn zodat er voor iedereen wel iets uit te halen is op zijn eigen niveau. Ze vindt het niet erg wanneer een voorstelling net iets te moeilijk is en dat je niet meteen alles snapt of kunt plaatsen. Dingen kunnen naderhand nog besproken worden, waardoor het beter begrepen wordt. De ervaring van een voorstelling op zich is al belangrijk en voor een aantal leerlingen genoeg. Het lijkt haar wel zinvol om voorstellingen van te voren te kunnen zien, want dan kies je misschien iets wat je anders niet gekozen zou hebben. Zelf had ze bijvoorbeeld de voorstelling Roodkapje van Theater Sonnevanck niet gekozen op basis van de beschrijving, maar wel toen ze hem gezien had. Ze vond het jammer dat ze deze voorstelling niet kon kiezen voor haar school, omdat het niet in het aanbod voor haar gemeente viel bij Uurcultuur. Ze vindt dat ICC’ers in de gelegenheid moeten zijn om zo’n voorstelling te kiezen wanneer ze deze op een presentatiedag te zien krijgen. Om het bij de gezelschappen zelf in te kopen is namelijk financieel geen haalbare kaart. Overleg met de makers over de voorstelling snijdt het mes volgens Van Westen aan twee kanten. De spelers zijn voorbereid op de doelgroep en weten wat ze aankunnen en de leerlingen krijgen een voorstelling die aansluit op hun vermogens en belevingswereld. Bij de voorstelling Clash van Tryater heeft ze dan ook direct contact met Tryater gezocht. Ze geeft sowieso altijd door aan het gezelschap met welke doelgroep ze te maken krijgen wanneer ze een voorstelling uitkiest. Op basis van de informatie die ze van Uurcultuur krijgt, hebben de docenten tot nu toe altijd een goede keuze kunnen maken. Ze maken ook gebruik van het bijbehorende lesmateriaal. Sommige voorstellingen hebben volgens Van Westen wel enige voorbereiding nodig. De leerlingen weten dan wat hen te wachten staat en kunnen al elementen uit de voorstelling benoemen, zoals de muziekinstrumenten in een muziektheatervoorstelling. Ze hebben niet de behoefte om meer lesmateriaal te ontvangen, omdat ze daar niet aan toe komen. Kort en krachtig is de beste methode. Van Westen heeft geen ervaring met amateurtheater, dus ze kan ook geen vergelijking maken met het aanbod van professionele makers. Ze heeft altijd professionele jeugdtheatervoorstellingen uitgekozen. Tot nu toe zijn ze zeer tevreden over het aanbod van Uurcultuur en hebben ze geen reden om er geen gebruik meer van te maken. CSO de Rank – Janna Roorda Het volgende verslag is gebaseerd op het e-mailcontact met Janna Roorda. Zij gaf er de voorkeur aan om op deze manier mee te werken aan het onderzoek. Janna Roorda is leerkracht en intern begeleider op CSO De Rank in Drachten. Als intern begeleider heeft ze de taak het cultuuraanbod van de school te organiseren. Er is geen gecertificeerde cultuurcoördinator aanwezig op de school en er wordt niet gewerkt met een cultuurplan. Roorda vindt dat de informatie over de voorstellingen altijd uitgebreid en duidelijk is en dat de voorstellingen goed geregeld worden. Het is echter niet altijd goed in te schatten wat het niveau van een voorstelling is, waardoor ze niet zeker weet of het geschikt is voor het speciaal onderwijs. De school probeert zelf een inschatting te maken als ze zich voor een voorstelling intekenen. Soms gaan er kinderen van tien jaar oud nog naar de kleutervoorstelling. De kinderen zijn in beperkte mate in staat om abstracte of meerduidige betekenissen te begrijpen en dat verschilt ook heel erg per leerling. Ze zou het wel prettig vinden wanneer er meer lesmateriaal bij een voorstelling gegeven wordt. De kwaliteit en de duur van de voorstellingen zijn altijd goed. Het is handig wanneer voorstellingen op school plaatsvinden, maar Roorda vindt het ook een goed leerdoel voor de kinderen om ergens naartoe te gaan. Aan de ene kant lijkt het haar handig wanneer er een apart aanbod komt voor het speciaal onderwijs, maar aan de andere kant kan ze prima een keuze maken uit het reguliere aanbod. Ze hoeft een voorstelling ook niet van te voren gezien te hebben. De school laat zich liever 24 verassen. Toch geeft ze aan dat het wel handig is om overleg te hebben met Uurcultuur of de makers van een voorstelling om te bepalen of een voorstelling geschikt is. 2.3.3 Cluster-4 De Caleidoscoop - Anneke Koster Anneke Koster is leerkracht en gecertificeerd intern cultuurcoördinator van de cluster-4 school De Caleidoscoop in Leeuwarden. Daarnaast is ze dramaspecialist en geeft ze een aantal dramalessen in de week. Als ICC’er regelt ze het cultuuraanbod voor de hele school. Daarbij probeert ze een haalbaar en leuk aanbod te regelen dat van de leerkrachten niet teveel inspanning en stress vraagt. Ze vindt het belangrijk dat de kinderen kennis maken met dingen die hun wereld vergroten en hun interesses verbreden. Ze heeft een cultuurplan geschreven die gebruikt wordt binnen de school. De kinderen krijgen drie activiteiten per jaar aangeboden. Ze beginnen het schooljaar met een workshop om daarmee de groepsvorming te bevorderen. In het voorjaar werken de kinderen aan een actief kunstproject, waarbij afwisselende disciplines worden aangeboden. Het schooljaar wordt afgesloten met een erfgoedproject. Daarnaast krijgen individuele initiatieven van docenten de ruimte. De school heeft in het verleden wel gebruikt gemaakt van Uurcultuur (Kunstmenu), maar de laatste jaren kiezen ze zelf waar ze hun budget aan besteden. Ze maken geen gebruik meer van het Kunstmenu, omdat het vaak om grote projecten gaat waarvoor ze de school moeten verlaten. De problematiek van de kinderen wordt steeds lastiger en meer belastend, waardoor de leerkrachten het niet meer aandurven. Koster probeert laagdrempelige projecten de school binnen te halen, die bij voorkeur op school of in de klas plaats kunnen vinden. Omdat de creatieve vakken nog wat onderontwikkeld zijn op de school, vindt Koster het belangrijk om culturele projecten zoveel mogelijk schoolbreed aan te bieden, zodat het echt gaat leven in de school. Uurcultuur heeft vaak een programma dat bedoeld is voor de onder-, midden- of bovenbouw. Koster heeft voorstellingen uitgekozen die een beetje aangepast konden worden voor de verschillende klassen. Voorbeelden zijn Leo van Sesamstraat en Draaiorgellân van Sake Hylkema. Dat was erg geslaagd. Ze wil wel graag op de hoogte blijven van het aanbod, zodat ze er in de toekomst wellicht gebruik van kan maken. Ze vindt het moeilijk om aan te geven waar de grenzen liggen wat de kinderen qua inhoud aangeboden kunnen krijgen. De kinderen hebben zeer uiteenlopende cognitieve vermogens, waardoor het lastig is om in algemeenheden te praten. Ze zijn vaak niet veel gewend. Koster kan zich voorstellen dat bepaalde onderwerpen niet geschikt zijn, maar dat ligt dan vooral aan de manier waarop het vormgegeven is. Een voorstelling moet niet te moeilijk zijn. Dat betekent dat er niet teveel meerduidigheid aan betekenis of dubbele lagen in moeten zitten. Als die er in zitten kan het nog steeds leuk zijn om naar te kijken, zolang het maar niet te moeilijk wordt. Wanneer een voorstelling voor groep 3/4 bedoeld is, kunnen de kinderen van groep 5/6 er soms ook nog wel naar toe. Afhankelijk van hoe boeiend een voorstelling is, kunnen de kinderen maximaal een uur naar een voorstelling kijken. Het Sinterklaassprookje hielden de kinderen ook nog wel vol, doordat er een pauze in zat. Koster geeft aan dat ze informatie over het culturele aanbod vaak niet binnen krijgt doordat ze op een andere locatie lesgeeft. In principe biedt Uurcultuur genoeg informatie over de voorstellingen, mits Koster zelf iets weet over de achtergrond van de aanbieders. Ze weet dat een bepaald type voorstelling geschikt is, doordat ze zelf vaak voorstellingen bezoekt. Wanneer ze op de website van Keunstwurk kijkt, vindt ze het soms wel lastig te bepalen of iets kwalitatief goed is. Ze zou het prettig vinden wanneer daarop aangegeven wordt of iets geschikt is voor haar type kinderen en of het mensen zijn met voldoende pedagogische kwaliteiten. Dat geldt niet alleen voor voorstellingen, maar ook voor de eventuele workshops die aangeboden worden. Ze vindt het goed wanneer ze de mogelijkheid heeft om hierover contact op te nemen met Uurcultuur. Ze geeft aan dat ze het prettig zou vinden wanneer ze een voorstelling van te voren kan zien. Ze weet dat Uurcultuur de voorstellingen zelf ook beoordeeld van te voren, maar het gaat bij haar leerlingen 25 wel om een speciale doelgroep. Haar collega’s zijn van te voren naar Draaiorgellân van Sake Hylkema geweest. Ze stelt voor dat ze een voorstelling bijvoorbeeld op een andere school kan bekijken, als dat haalbaar is. Dan weet ze zeker of iets aanslaat. Ze nodigt niet graag iemand uit die ze niet kent. De voorstellingen van Theater de Citadel die ze gezien heeft, vond ze bijvoorbeeld veel te literair voor haar leerlingen. Aangezien het veel geld kost, vindt ze het zonde wanneer het niet aanslaat. Je mag de kinderen natuurlijk wel eens wat meer bieden, maar omdat cultuureducatie nog zo in de kinderschoenen staat op haar school, wil ze graag succeservaringen bewerkstelligen. Koster heeft niet echt behoefte aan een speciaal aanbod voor het speciaal onderwijs. De verschillen tussen de leerlingen zijn erg groot. Ze wil de cognitief beteren niet te weinig aanbieden. Het moet voor hen niet te kinderachtig zijn. Vaak halen ze heel verschillende dingen uit een voorstelling. Ze vindt het belangrijk dat een voorstelling inspirerend is voor de kinderen, waardoor ze er zelf verder mee aan de slag kunnen. De school heeft weinig ervaring op het gebied van lesbrieven die bij de voorstelling geleverd worden, maar het lijkt Koster wel goed wanneer een voorstelling ingekaderd wordt en het geen losstaand iets wordt. Lesbrieven kunnen de kinderen ook enthousiasmeren en meer betrokkenheid creëren. Daarbij is het wel belangrijk hoe het materiaal eruit ziet en wat er geleverd wordt. Wanneer het betaalbaar is, wil Koster in de toekomst wel weer gebruik maken van het aanbod van Uurcultuur. De Witakker – Michelle van der Sluis Michelle van der Sluis is teamleider van de SO-afdeling van de cluster-4 school De Witakker in Rijs. Er is geen cultuurcoördinator op de school aanwezig en er is niemand die het cultuuraanbod regelt. Hierdoor is er ook geen cultuurplan. Wanneer ze cultuur structureel aan willen bieden hebben ze iemand nodig die dat voor de hele school aanpakt. De cultuuruitjes zijn nu nog spontane ondernemingen van individuele docenten. In de tijd dat Van der Sluis op de school werkt is er geen gebruik gemaakt van Uurcultuur. De focus op de school heeft de afgelopen jaren gelegen op de onderwijsinhoud en het didactische niveau. Er was weinig rek en ruimte om het cultuuraanbod aan te pakken. Bovendien hebben er de afgelopen jaren veel wisselingen plaatsgevonden onder mensen die groepsoverstijgend werken. De school is erg gericht op het leren ontdekken, doen en ervaren van de leerlingen en wil daarom graag meer werk gaan maken van het cultuurprogramma. Veel leerlingen hebben moeite met leren en hebben meer baat bij een andere (actieve) vorm van leren dan dat ze elke keer een boek voor hun neus hebben liggen. Een voorstelling moet aansluiten bij het niveau van de leerlingen. In cluster-4 scholen zitten kinderen die wegens hun gedragsproblemen niet goed mee komen en achterlopen op kinderen in het reguliere onderwijs. De Witakker is ingedeeld in zorgprofielen. Profiel 1 zijn leerlingen met een IQ van 90 of hoger. Deze kinderen stromen door naar het regulier basis of voortgezet onderwijs wanneer hun gedrag dat toelaat. In profiel 2 zitten leerlingen met een IQ van tussen de 80/90. Deze kinderen stromen door naar het SBO onderwijs of LWOO. Het derde profiel is bedoeld voor leerlingen met een IQ lager dan 80. Deze kinderen stromen door naar cluster-3 scholen of het praktijkonderwijs. De leerlingen in profiel 3 zijn een ander type leerling. Ze moeten heel basaal aangesproken worden en hebben actieve, korte opdrachten nodig. De school doet nu onderzoek naar een meer praktisch gericht programma met ook culturele activiteiten. De kinderen op deze school vinden het leuk wanneer het heel visueel is en er een mate van interactie is. Dit zorgt ervoor dat de kinderen de aandacht bij de voorstelling houden. Ze zijn snel afgeleid en reageren op wat er om hen heen gebeurd. Toch vindt Van der Sluis dat de leerlingen heel makkelijk publiek zijn wanneer een voorstelling hen pakt en boeit en wanneer er voldoende docenten/onderwijsassistenten als begeleiding bij zijn. Dat biedt veiligheid en structuur. De school vindt het leuk om met de kinderen op pad te gaan als het te realiseren valt. Het mag niet te ver weg zijn. Voor de kinderen is het al een hele belevenis als het een paar straten verderop plaatsvindt. Veel 26 leerlingen gaan vanuit de thuissituatie bijna nooit naar een voorstelling. Het maakt voor hen niet uit of het amateur- of professioneel theater is. De kinderen worden goed voorbereid op een cultureel uitstapje en de organisatie wordt duidelijk gestructureerd. Er is geen richtlijn voor de hoeveelheid leerlingen per voorstelling. In een groot theater is het niet erg wanneer er veel leerlingen aanwezig zijn. Dan valt het niet zo op wanneer een kind niet geconcentreerd zit te kijken en niet stil kan zitten. De spanningsboog van de meeste kinderen ligt ongeveer op 10/15 minuten. In de bovenbouw van het SO wordt er van de leerlingen verwacht dat ze 45 minuten aan een les kunnen werken. Een voorstelling van 30/45 minuten houden ze wel vol wanneer een voorstelling afwisselend is. Hoe concreter een voorstelling is, des te sneller worden de leerlingen bereikt en geboeid. Het is ook beter om zo min mogelijk te werken met dubbele betekenissen, oorzaakgevolg relaties e.d. Er zitten veel leerlingen met autisme op de school. De kinderen hebben vaak een beperkt inlevings- en voorstellingsvermogen. Daarom is het belangrijk om veel te visualiseren en niet alleen met tekst te werken. De belevingswereld sluit wel aan bij die van de kinderen in het reguliere onderwijs. Ze vinden dezelfde onderwerpen interessant en leuk. De school maakt meestal wel gebruik van het educatief materiaal bij culturele bezoeken. Bij de muziekexpress werd een cd met liedjes geleverd. De kinderen vinden het heel leuk om de liedjes aan te leren en mee te zingen. Ook kijk- en doeopdrachten vinden de leerlingen leuk om te doen. De school maakt dan gebruik van het materiaal dat voor het regulier basisonderwijs bedoeld is, wat heel goed kan. Van der Sluis kijkt bij de keuze van het aanbod altijd of er aangegeven wordt of het ook geschikt is voor het speciaal onderwijs. Ze bekijkt graag het materiaal om in te schatten of ze mee kunnen doen aan het reguliere programma. Aandachtspunten zijn de overzichtelijkheid, de gestructureerdheid en het niveau van de opdrachten. De leerkracht kan dan eventueel nog aanpassingen maken voor bepaalde leerlingen. Van der Sluis hoeft een voorstelling niet perse van te voren gezien te hebben. Een globale indruk van de voorstelling is voldoende om de keuze te maken of iets geschikt lijkt te zijn. Als het door Uurcultuur georganiseerd wordt, staan ze er wel voor open om mee te doen. Of ze uiteindelijk mee gaan doen met Uurcultuur hangt ook van het budget af. Het is naar haar mening altijd goed om overleg te hebben met de makers van een voorstelling. Dit hoeft niet heel uitgebreid te zijn, maar de makers moeten wel globaal weten met welke doelgroep ze te maken hebben en wat belangrijk is om wel/niet te doen. Bij hun leerlingen is het belangrijk om preventief te zorgen dat alles goed uitgedacht en voorgestructureerd is. Op haar vorige school zorgde de cultuurcoördinator (De Caleidoscoop – Anneke Koster) ervoor dat de makers ingeleid werden en dat er een rooster was wanneer welke groepen naar de voorstelling ging. 2.3.4 Mytyl- en tyltylschool School Lyndensteyn – Marijke Groothuis Marijke Groothuis is muziekdocent en –therapeut op de De Lyndensteyn, een mytyl- en tyltylschool. Op de school zitten kinderen met een lichamelijke of meervoudige handicap of kinderen die langdurig ziek zijn. Groothuis is ook de cultuurcoördinator van de school en heeft daarvoor een ICC-cursus gedaan en een cultuurplan geschreven. Ze zorgt er altijd voor dat dit plan up-to-date blijft, alle activiteiten geijkt zijn en dingen niet in de vergeethoek komen. Daarnaast beheert ze het budget. Ze werkt daarbij samen met een CKV-groep. De school maakt geen structureel gebruik van Uurcultuur. Tijdens de cursus is Groothuis er wel op geattendeerd, maar ze werkt vooral samen met De Lawei en het kunstencentrum in Drachten. De samenwerking met het kunstencentrum in Opsterland is wat verwaterd doordat het niet altijd goed liep. De school kiest vooral voor een actief kunsteducatieprogramma. De leerlingen gaan ook wel eens naar een voorstelling, maar dat was vaak lastig te organiseren omdat de kinderen uit heel het Noorden van het land komen (Friesland, Noordoostpolder, Drenthe, Groningen). Ze kunnen van ouders niet 27 eisen dat het een verplichte onderneming is. Dit probleem is opgelost door producties op school te laten plaatsvinden. Voor de kleuters kiest ze poppentheater e.d. Voor de bovenbouwgroepen en het VSO worden er vaak een programma gekozen waar workshops aan verbonden zijn. Er worden groepen uit de hele wereld uitgenodigd (Indonesië, Afrika) die een voorstelling geven met dans en muziek gebaseerd op hun eigen cultuur. De kleuters gaan ook naar deze voorstellingen, omdat Groothuis graag wil dat de kinderen zo vroeg mogelijk met allerlei culturen in aanraking komen. Er worden ook wel jeugdtheatergezelschappen uitgenodigd, zoals Tryater en Rakmak. Rakmak is bedoeld voor de jongere groepen van het primair onderwijs en dan vooral de LG/MG groepen met een zwakker niveau. Groothuis probeert voorstellingen uit te kiezen waarbij ze kapstokken kan maken naar andere schoolvakken als maatschappijleer en geschiedenis. Hiermee voorkomt ze dat de voorstelling een losstaande gebeurtenis wordt in het schoolprogramma. Er zijn een aantal leerstromen op deze school. De meeste kinderen behoren op hetzelfde niveau te werken als in het regulier onderwijs, maar hebben soms een lichte achterstand. Dat komt ook door de verschillende therapieën die ze volgen, waardoor ze verhoudingsgewijs minder onderwijstijd hebben. In de Meervoudig Gehandicapte leerstroom zitten kinderen die ook een verstandelijke beperking hebben. Wanneer het IQ te laag is, worden ze doorverwezen naar cluster-3 scholen. Voor alle groepen zoekt Groothuis een programma dat bij hun cognitieve niveau aansluit. Het taalniveau is wel iets lager dan bij kinderen in het reguliere onderwijs, maar het is belangrijk dat het aanspreekniveau aansluit bij de kalenderleeftijd van de leerlingen. De belevingswereld sluit echter niet altijd aan bij hun kalenderleeftijd. Groothuis vraagt een gezelschap als Rakmak ook wel om de voorstelling aan te passen aan het niveau van de verschillende groepen, waardoor er steeds weer een andere voorstelling ontstaat. Dit gezelschap is daar heel goed in naar haar mening. Er wordt hen dan gevraagd om het tempo van de voorstelling aan te passen, om enkele (onopvallende) korte pauzes in te lassen waardoor het niet pats-pats wordt en de kinderen even de tijd hebben om dingen een plek te geven. Het educatieve materiaal dat ze bij de voorstellingen krijgen, gebruiken ze niet altijd, omdat ze er weinig mee kunnen en het gevoel hebben beter zelf iets te kunnen bedenken. Ze bereid de kinderen niet altijd voor op een voorstelling. Soms gooit ze hen ook in het diepe, om ze gewoon maar te laten ervaren. Groothuis controleert wel altijd of de leerlingen voorbereid moeten worden op de inhoud van de voorstelling. Ze vindt dat leerlingen ook met abstracte kunst in aanraking moeten kunnen komen. Dan is het wel belangrijk om een goed nagesprek te hebben over waar het over ging. De leerlingen moeten een mening kunnen vormen over wat ze gezien en ervaren hebben. Bij de MG groepen en het LWOO sla je de plank mis met te abstracte voorstellingen. Die zullen daar naar haar mening later ook niet voor kiezen. Je kunt ze het een keer laten ervaren, maar dan is het de ervaring waar je voor gaat en kun je niet verwachten dat ze er veel van zullen begrijpen. Ze vertelt dat een VMBO 1/2 groep naar een voorstelling van het NNT in De Lawei was geweest, wat van een pittig niveau was, maar de leerlingen vonden het erg leuk om naar een echte voorstelling te gaan en niet naar een jongerenvoorstelling van 45/60 minuten. Groothuis is vrij streng en consequent in het feit dat de kinderen stil moeten zijn tijdens een voorstelling. Het is geen bioscoop en zelfs daar is het naar haar mening niet prettig als er gekletst wordt. Dat krijgen de kinderen mee. Ze begrijpen zelf ook dat het heel hinderlijk kan zijn als er geklets wordt in de zaal, omdat ze zelf een musical maken en weten dat je dan je concentratie kwijt kunt raken. De meeste kinderen kunnen de spanningsboog van een gemiddelde jeugdtheatervoorstelling wel aan. Van een aantal weten de docenten dat het lastig voor ze is en die geven ze dan een elastiekje of iets dergelijks, zodat ze wat afleiding hebben. Dan kunnen ze even iets anders doen, maar leren ze wel om in ieder geval stil te zijn. Kinderen kunnen heel impulsief reageren. Daar gaan docenten als begeleiders bij zitten zodat ze dat rustig kunnen houden en kanaliseren. Je kunt volgens Groothuis niet van een ADHD kind verwachten dat die een uur lang stil blijft zitten, dat gaat niet goed. Als begeleider kun je ze nieuwe impulsen en prikkels geven om op te letten. Die kun je dan zachtjes influisteren. In principe moeten ze er gewoon bij kunnen zitten. Kunstenaars en gezelschappen geven regelmatig aan dat de kinderen beleefder en rustiger zijn en meer respect vertonen dan leerlingen in het regulier onderwijs. 28 De slogan van de school is: “Waar het speciaal moet, moet het speciaal en voor de rest liever regulier” Bij workshops worden makers door Groothuis begeleid hoe ze met de kinderen om moeten gaan, maar vooral ook wat ze niet moeten laten. Er moet niet te laag ingestoken worden. Dat maakt ze namelijk heel vaak mee. De leerlingen krijgen vanaf hun 4e muziekles en dans bij haar en drama en beeldend bij andere docenten. Bij muziek en dans zijn makers vaak huiverig om de dingen te doen zoals ze het regulier doen. Ze zijn dan bijvoorbeeld bang dat ze misschien gaan vallen. Groothuis: “Ga dansen met ze!” Ze vindt dat ze dat wel kunnen hebben. Ga met die kinderen aan de slag alsof het gewone kinderen zijn: biedt ze iets aan en stel eisen aan ze. Ga ze niet pamperen, want daar hebben ze niets aan. Daar leren ze niks van. Ga niet onder hun kunnen zitten. Pas als je denkt dat het niet gaat, pas het dan een stukje aan. Ga niet vooraf denken dat dingen niet kunnen. Daardoor wordt er bij ons vaak misgeschoten. Ze kunnen meer dan je denkt, als je het maar van ze verwacht. Ik kan mij voorstellen dat er bij andere clusterscholen wel aanpassingen nodig zijn. Kunstenaars vinden het vaak best spannend om op een school voor speciaal onderwijs te komen, maar vinden het uiteindelijk meestal heel leuk. Het maakt nogal indruk om hier binnen te komen. Kinderen fietsen over de gang, etc. Dat is gewoon anders. Je ziet kinderen die zichtbaar beperkingen hebben en bij anderen merk je het aan het gedrag. Daar moet je mensen wel op voorbereiden. Groothuis wil graag professionele voorstellingen binnenhalen, die niet chaotisch zijn, waar een bepaalde lijn en beheersing in zit. De kinderen reageren er erg sterk op wanneer spelers het spel niet in de vingers hebben. Ze krijgt veel informatie over het aanbod van culturele instellingen, maar dat van Uurcultuur krijgt ze niet. Meestal kan ze wel een globaal beeld krijgen van voorstellingen, maar als ze er niet uitkomt neemt ze contact op met een gezelschap. Als het aanbod van Uurcultuur aantrekkelijk en betaalbaar is, wil Groothuis daar in de toekomst wel gebruik van gaan maken. 2.4 Vergelijking van de scholen Hebben scholen een cultuurcoördinator en een cultuurplan dat gebruikt wordt? Er zijn nog maar weinig gecertificeerde cultuurcoördinatoren in het speciaal (basis)onderwijs. Onder de clusterscholen is er gemiddeld één gecertificeerde cultuurcoördinator per cluster. Bij de SBOscholen geldt dat voor de helft van de scholen. Twee SBO-scholen werken met een cultuurcommissie. Er zijn wel een aantal coördinatoren die de ambitie hebben om een cursus te volgen. De gecertificeerde coördinatoren hebben allemaal een cultuurplan geschreven en de meeste gebruiken dit plan als leidraad. Bij een aantal scholen wordt het plan wegens fusering met andere scholen niet gebruikt of nog maar voor korte duur. Maken de scholen gebruik van Uurcultuur of zijn ze dat van plan? Zijn ze tevreden over het gebruik van Uurcultuur? De helft van de scholen maakt op dit moment gebruik van Uurcultuur. Een aantal hebben dat in het verleden wel gedaan, maar kiezen nu voor iets anders. SBO De Bolder doet dit om financiële redenen en C3 De Poarte doordat ze zelf dingen kiezen en het aanbod niet altijd goed aansloot bij de kinderen. De meeste scholen die gebruik maken van Uurcultuur zijn tevreden over het aanbod. Wel zijn er het ene jaar meer voorstellingen geschikt voor de doelgroep dan het andere jaar. Alle scholen reageren positief op de aandacht die Uurcultuur besteedt met dit onderzoek aan het speciaal (basis)onderwijs. Wanneer hier meer aandacht voor komt in de toekomst zijn ze allemaal bereid om gebruik te maken van Uurcultuur, mits de financiën het toelaten. Opvallend veel scholen 29 (7/17) gebruiken dit argument. Waarschijnlijk geldt dit argument net zo goed voor de andere scholen, maar de ene cultuurcoördinator is veel fanatieker in het organiseren van zoveel mogelijk activiteiten voor zo min mogelijk geld. Andere zijn tevreden met één voorstelling voor de kinderen per jaar. De scholen in Leeuwarden en Sneek vallen onder het Kunstmenu van respectievelijk Parnas en het CVK Sneek. Uurcultuur maakt hier onderdeel van uit. Welk niveau moet een voorstelling hebben? De kinderen in het SBO hebben een iets lager niveau dan kinderen in het regulier basisonderwijs. Een aantal SBO-scholen kiest er daarom voor om hogere groepen naar de voorstelling te sturen dan de gebruikelijke doelgroep. Het taalniveau, het voorstellingsvermogen en de belevingswereld van de kinderen kunnen afwijken. Vooral voor de jongste is het lastig om iets te vinden dat niet te moeilijk is. Kinderen in de cluster-2 scholen hebben ernstige taal- en spraakproblemen, waardoor het taalniveau zeer laag is. Het niveau van de kinderen in cluster-3 scholen loopt zeer uiteen, maar is lager dan dat van de kinderen in het SBO. Bij deze scholen is het heel lastig om een voorstelling te vinden die aansluit bij de belevingswereld en het aanspreekniveau van de kinderen. De leerlingen in het VSO willen wel als pubers aangesproken worden en niet als kinderen. Dat geldt ook voor de leerlingen op de mytyltyltylschool. In het SO geldt dat kinderen tot en met tien jaar (groep 5) wel naar de kleutervoorstelling kunnen. De G.N. Gerritsmaschool stuurt de hele SO naar deze voorstellingen. Dit kan volgens Ballast omdat de voorstellingen vaak heel beeldend/visueel zijn. Van Westen stuurt de basisgroepen van het VSO naar de voorstelling van groep 3/4 en de betere leerlingen naar die van 7/8. Voorstellingen moeten voor deze leerlingen vooral niet te talig zijn. Er moeten geen moeilijke woorden en lange zinnen gebruikt worden. Kort en simpel slaat het beste aan bij de leerlingen. De leerlingen in de cluster-4 scholen kunnen qua niveau gelijklopen met het regulier onderwijs en hebben vooral gedrags- en ontwikkelingsproblemen. Het niveau van de leerlingen loopt op deze scholen ook erg uiteen, net als op de mytyl-tyltylschool. Daar zijn verschillende leerstromen, waarbij de kinderen met alleen een lichamelijke beperking redelijk aan moeten sluiten op het niveau van het reguliere basisonderwijs. De meervoudige gehandicapte kinderen hebben ook een verstandelijke beperking. Groothuis zegt dat het goed is om het tempo van de voorstelling voor deze leerlingen omlaag te doen, zodat ze meer tijd hebben om de gegeven informatie te verwerken. Welk abstractieniveau kunnen de kinderen aan? Alle scholen zijn het er over eens dat een voorstelling het beste zo concreet mogelijk kan zijn. Het abstractieniveau van de kinderen is vaak niet hoog en zeker voor de autistische kinderen, die zich in grote mate op deze scholen bevinden, is het lastig om dubbele lagen en meerduidige betekenissen te begrijpen. Woordgrapjes en figuurlijk taalgebruik is voor hen vaak een brug te ver. Enkele docenten geven aan dat het niet erg is wanneer het er wel in zit. Het zal de betere leerlingen in de groep wel aanspreken en daar doe je het dan voor. Wanneer dingen duidelijk gevisualiseerd worden, zijn de kinderen soms wel in staat om te begrijpen en te accepteren dat een voorwerp iets anders voorstelt. Kinderen kunnen moeite hebben om fantasie en werkelijkheid uit elkaar te houden. Wat is de spanningsboog van de leerlingen en welke ingrediënten heeft een voorstelling nodig om de kinderen aan te spreken? De kinderen in het speciaal (basis)onderwijs hebben over het algemeen een kortere spanningsboog dan de kinderen het in het regulier onderwijs. Hoe jonger de kinderen zijn, des te korter is hun spanningsboog. De gemiddelde lengte van een jeugdtheatervoorstelling houden de meeste kinderen wel vol (30/60 minuten). Een aantal scholen geeft aan dat een voorstelling dan wel aan een aantal voorwaarden moet voldoen: het moet boeiend zijn met veel afwisseling en voor sommige scholen moet er ook interactie plaatsvinden. Veel scholen geven aan dat kinderen in het speciaal onderwijs muziektheatervoorstellingen erg leuk vinden. Deze voorstellingen hebben vaak niet een erg talig karakter en spreekt kinderen op 30 verschillende niveaus aan. Er zijn kinderen die de prikkels van muziek niet goed verwerken kunnen, maar als het volume omlaag kan, scheelt dat een hoop. De leerlingen zijn meestal niet veel gewend op theatergebied en al snel onder de indruk. Veel scholen geven aan dat het niet uitmaakt of een voorstelling door amateurs of professionele theatermakers wordt gespeeld, zolang het kwalitatief goed is. Kinderen reageren er wel snel op als spelers het niet in de vingers hebben. Een voorstelling moet heel beeldend/visueel zijn. Hierdoor wordt alles heel concreet gemaakt, zeker voor de taalzwakke kinderen. Pieter Dirk zegt dat zijn leerlingen het leuk vinden als een voorstelling een filmisch karakter heeft. Voor de leerlingen met een zeer laag niveau is het leuk als een voorstelling een vorm van totaaltheater is waarbij de kinderen op meerdere zintuigen aangesproken worden: dat ze kunnen horen, zien, ruiken, voelen of zelfs proeven. Moet een voorstelling op school plaatsvinden of gaat de school ook op pad? Vijf scholen hebben de voorkeur dat voorstellingen op school plaatsvinden. Het voornaamste argument is dat er dan een hoop onrust voor de kinderen wordt weggenomen. Het is niet een bepaalde schoolsoort die hier voor kiest. Drie scholen (It Twalûk, De Bolder en De Witakker) kiezen er bewust voor om met de kinderen op pad te gaan, omdat dit voor de kinderen veel leuker is. De andere negen scholen gaan zowel op pad als dat de voorstellingen op school komen. Een aantal scholen geeft aan dat de voorstellingen voor de kleintjes op school plaatsvinden en dat de ouderen op pad gaan. Van Westen gaat het liefst naar het theater met haar leerlingen, omdat het anders erg opvalt dat ze tussen veel jonger publiek komen te zitten. Maken de scholen gebruik van het educatief materiaal? De scholen die gebruik maken van Uurcultuur maken ook gebruik van het educatief materiaal. Alleen op de G.N. Gerritsmaschool schiet het er door tijdgebrek meestal bij in. Van de scholen die geen gebruik maken van Uurcultuur maakt een groot deel wel gebruik van educatief materiaal bij culturele activiteiten. De meeste scholen (12/17) gebruiken het als voorbereiding voor de voorstelling. Kinderen kunnen dan dingen herkennen in de voorstelling die ze van te voren behandeld hebben. Drie scholen proberen de kinderen ermee te enthousiasmeren. Verschillende scholen geven aan dat een cd met liedjes erg goed aanslaat bij de kinderen en makkelijk in het onderwijsprogramma te gebruiken is, zeker wanneer scholen weinig tijd hebben. Vier scholen (zowel SBO, C3 als C4) gebruiken het lesmateriaal om de voorstelling in te bedden in het onderwijsprogramma. Geeft Uurcultuur voldoende informatie over de voorstellingen? De scholen zijn over het algemeen wel tevreden over de informatie die Uurcultuur levert over de voortellingen, maar het zou heel handig zijn wanneer erbij aangegeven wordt of het volgens Uurcultuur of de makers geschikt is voor het speciaal (basis)onderwijs. Daar kan ook bij aangegeven worden of het gezelschap ervaring heeft met de doelgroep. Hebben de scholen behoefte aan een speciaal aanbod voor het speciaal (basis)onderwijs? De meningen zijn erg verdeeld over de behoefte aan een speciaal aanbod voor het speciaal (basis)onderwijs. Bij elke schoolsoort zijn er docenten die aangeven dat het heel goed is om een speciaal aanbod te hebben, omdat het dan goed aansluit bij de kinderen. De scholen die er niet voor zijn gebruiken als belangrijkste argument dat de niveaus van de kinderen teveel uiteenlopen en dat er daardoor altijd kinderen buiten de boot vallen. Twee scholen hebben een speciaal verzoek. De Mr. Duisterhoutschool zou graag een voorstelling willen hebben over een thema: dat de kinderen dingen willen, maar niet kunnen. De G.N. Gerritsmaschool zou graag een speciale voorstelling voor rolstoelen willen. (Tip: Rock en Rolstoel Producties) 31 Willen de scholen de voorstelling eerst van te voren gezien hebben? De helft van de scholen zou wel graag de voorstellingen van te voren willen zien en de andere helft heeft die behoefte niet. Er zijn ook scholen die het wel zouden willen, maar er waarschijnlijk geen tijd voor hebben. Twee scholen (SBO De Bolder en De Skelp) vinden een jaarpresentatie van het aanbod een geschikt moment om te kijken of een voorstelling geschikt is en eventueel overleg met makers te hebben. Hebben de scholen behoefte aan overleg met Uurcultuur of de makers? Scholen reageren heel positief over de mogelijkheid tot overleg met Uurcultuur of de makers van een voorstelling. Sommige scholen doen dit al (De Poarte, It Twalûk, VSO Talryk, De Lyndensteyn). De voorstelling wordt dan aangepast aan de wensen van de school, zover dat mogelijk is. Voor Pieter Visser van It Twalûk is het zelfs een voorwaarde dat gezelschappen hier flexibel mee omgaan. Voor beide partijen, de school en het gezelschap, is het prettig als het gezelschap op de hoogte is van de doelgroep. Gezelschappen weten dan wat ze kunnen verwachten en kunnen hier op inspelen. Dit komt ten goede van de voorstelling en het kijkplezier van de leerlingen. Het is een groot voordeel wanneer een theatergezelschap ervaring met de doelgroep heeft. Dan weten ze hoe ze met grensoverschrijdend gedrag moeten omgaan en hoe ze interactie met deze kinderen kunnen voeren. Vier scholen geven aan dat de makers gerust op school langs mogen komen om een dagdeel mee te draaien en te ervaren hoe de kinderen zijn. Sjoerdje Ritsma lijkt het handig wanneer de cultuurcoördinatoren van de scholen voor speciaal (basis)onderwijs bij elkaar komen. Bij de scholen in Sneek wordt dit al georganiseerd door CVK Sneek. 2.5 Conclusie Er komt een vrij algemeen beeld uit de vergelijking van de scholen. De scholen vinden het fijn dat er extra aandacht wordt besteed aan het speciaal (basis)onderwijs. Overleg is het sleutelwoord in de behoefte van de scholen. Ze willen graag voldoende informatie over een voorstelling zodat ze weten of het geschikt is of niet. De kinderen hebben veelal een lager taalniveau en geven op een zeer concrete manier betekenis. Beeldend/visueel theater en muziektheatervoorstellingen zijn daarom zeer geschikt. Een probleem is dat de cognitieve leeftijd vaak niet overeenkomt met de kalenderleeftijd, waardoor de belevingswereld en het aanspreekniveau niet aansluiten. Wanneer er genoeg afwisseling in een voorstelling zit, kunnen deze kinderen met hun kortere spanningsboog de lengte van een reguliere jeugdtheatervoorstelling volhouden. Op basis van deze bevindingen wordt een advies gegeven aan Uurcultuur voor een nieuw beleid in het aanbod voor het speciaal (basis)onderwijs. 32 3 Advies Op basis van de resultaten van het onderzoek onder de scholen voor speciaal (basis)onderwijs naar de behoeften op het gebied van het jeugdtheateraanbod van Uurcultuur worden er een aantal suggesties gedaan voor een nieuw beleid. 1. Kijkwijzer Scholen vinden het lastig om op basis van de gegeven informatie over voorstellingen te bepalen of een voorstelling echt geschikt is voor hun leerlingen. Ze zouden het prettig vinden dat er bij het aanbod aangegeven wordt of het volgens Uurcultuur of de makers geschikt is voor het speciaal (basis)onderwijs. Om in deze behoefte te voldoen zou Uurcultuur een kijkwijzer kunnen ontwerpen bij voorstellingen. Deze kijkwijzer kan ook voor de voorstellingen voor het regulier onderwijs gebruikt worden. In deze kijkwijzer kan aangegeven worden of de voorstelling volgens Uurcultuur of de makers geschikt is voor het speciaal (basis)onderwijs. Daarnaast worden de belangrijke kenmerken van een voorstelling gegeven. Dat zijn: o o o o o o o o o o o o Is het een beeldende/visuele voorstelling? Is het een talige voorstelling? Komen er veel taalgrapjes/figuurlijk taalgebruik in de voorstelling voor? Worden de leerlingen geacht doe-alsof betekenissen te begrijpen? Is de voorstelling op fantasie of werkelijkheid gebaseerd? Vindt er interactie plaats in de voorstelling? Wordt er een actieve bijdrage van de leerlingen gevraagd? Wordt er lichamelijke betrokkenheid van de leerlingen gevraagd? Wordt er muziek gebruikt in de voorstelling? Worden de leerlingen op meerdere zintuigen aangesproken? Heeft het gezelschap ervaring met het speciaal (basis)onderwijs? Is er mogelijkheid tot overleg met het gezelschap? 2. Presentatiedagen Ruim de helft van de scholen heeft aangegeven dat ze het prettig zouden vinden om voorstellingen van te voren gezien te hebben wanneer dat door Uurcultuur wordt georganiseerd. Dat kan op individueel niveau: docenten kunnen op een andere school naar een voorstelling gaan kijken als dat mogelijk is. Het kan ook op een collectief niveau door middel van presentatiedagen. Dit kan in één keer georganiseerd worden voor alle scholen, waarbij er meerdere voorstellingen op een dag kunnen worden gepresenteerd. Het nadeel is dat de scholen waarschijnlijk niet de mogelijkheid hebben om zelf uit het totale aanbod een voorstelling te kiezen, omdat het aanbod per gemeente verdeeld is. De scholen voor speciaal onderwijs liggen echter redelijk geclusterd, waardoor de verschillende scholen per cluster een presentatiedag kunnen bezoeken. 3. Overleg Zoals gezegd is het sleutelwoord voor het speciaal (basis)onderwijs overleg. Dit overleg kan op verschillende niveaus plaatsvinden: o Overleg tussen scholen en gezelschappen Uurcultuur kan scholen en gezelschappen met elkaar in contact brengen door aan te geven op het aanbod dat er contact mogelijk is en de contactgegevens aan de scholen te geven wanneer ze daar om vragen of door deze standaard op internet te zetten. 33 Verschillende scholen hebben aangegeven dat gezelschappen van harte welkom zijn om een kijkje op de school te nemen en kennis te maken met de doelgroep. o Overleg tussen scholen voor speciaal (basis)onderwijs Tussen de scholen kunnen netwerkbijeenkomsten georganiseerd worden, waarbij iemand van Uurcultuur aanwezig moet zijn. Op deze netwerkbijeenkomsten kunnen ervaringen, knelpunten en wensen gedeeld worden. Hierdoor kan er een betere samenwerking tussen de scholen ontstaan en krijgt Uurcultuur een goed beeld van wat er op de scholen speelt, zodat ze hier op in kunnen spelen. o Overleg tussen theatergezelschappen Gezelschappen die geïnteresseerd zijn om voorstellingen te maken voor het speciaal (basis)onderwijs kunnen bij elkaar komen in netwerkorganisaties en ervaringen met elkaar delen. Er kunnen afspraken gemaakt worden over wie er een bepaald seizoen een voorstelling voor deze doelgroep maakt. 4. Gebruik van expertise: pool van coördinatoren Geïnteresseerde cultuurcoördinatoren in het speciaal (basis)onderwijs kunnen een pool vormen die verschillende taken van Uurcultuur kan overnemen of in bij kan dragen. Deze pool zou bijvoorbeeld kunnen gaan beoordelen of voorstellingen en het bijbehorende educatief materiaal geschikt zijn voor het speciaal (basis)onderwijs. Wanneer deze pool bestaat uit docenten van verschillende soorten speciaal onderwijs, kunnen ze ook heel gericht advies geven voor de SBO en de verschillende clusterscholen. 34 Bronvermelding Literatuur: Scherpenisse, W. ‘Speciaal onderwijs en cultuureducatie’ In: Zicht op..Speciaal onderwijs en cultuureducatie. Utrecht: Cultuurnetwerk Nederland, 2009 Website: www.kennisnet.nl/so Interviews: o o o o o o o o o o o o o o o o o Willy Veltman, SBO Aquamarijn: Leeuwarden, 14-09-2010 Anneke Koster, De Caleidoscoop: Leeuwarden, 16-09-2010 Pieter Visser, It Twalûk: Leeuwarden, 17-09-2010 Sjoerdje Ritsma, De Poarte: Drachten, 21-09-2010 Chris Pols, Mr. Duisterhoutschool: Oosterwolde, 28-09-2010 Gerda Fransen, de Wingerd: Damwoude, 30-09-2010 Jikkie Ruiter, SBO De Sudwester: Sneek, 30-09-2010 Henriet Ballast, G.N. Gerritsmaschool: Drachten, 07-10-2010 Ingrid Breimer, Piet Bakkerschool: Sneek, 08-10-2010 Pieter Dirk, SBO De Bolder: Franeker, 14-10-2010 Martha Hoekstra, Aaltje van der Weide, Conventschool: Sneek, 19-10-2010 Reina van Vliet, De Skelp: Drachten, 20-10-2010 Marie Anne van Westen, VSO Talryk: Drachten, 21-10-2010 Michelle van der Sluis, De Witakker: Rijs, 04-11-2010 Marijke Groothuis, School Lyndensteyn: Beesterzwaag, 09-11-2010 Jenny Bos, SBO Kompas/Klokslag: Sneek, 17-11-2010 Janna Roorda, De Rank: Drachten – per mail 35 Bijlage I: Vragenlijst onderzoek speciaal (basis)onderwijs 1. Wat is uw functie binnen de school? o Is er een Interne Cultuurcoördinator aanwezig op school? 2. Is er een cultuurplan en wordt deze gebruikt? 3. Maakt uw school op dit moment gebruik van het aanbod van Uurcultuur? o Ja (door naar vraag 5) o Nee (naar vraag 4) 4. Heeft uw school in het verleden gebruik gemaakt van het aanbod van Uurcultuur? o Ja Wat is de reden dat u niet langer gebruik maakt van het aanbod van Uurcultuur? o Nee Wat is de reden dat u nog geen gebruik gemaakt heeft van Uurcultuur? (Als er geen gebruik gemaakt wordt van Uurcultuur, wordt er gevraagd naar de wensen van de scholen op de hierna volgende punten) 5. Sluit het aanbod van Uurcultuur aan bij de behoeftes van uw school? o Sluit het aan bij de leerlingen? (diens mogelijkheden en beperkingen) o Inhoud/vorm voorstellingen o Niveau voorstellingen o Kwaliteit voorstellingen o Duur voorstelling 6. Waar moet de voorstelling zich afspelen? o Op school o Ergens anders (andere school of theater) 7. Heeft uw school behoefte aan een speciaal aanbod voor het speciaal (basis)onderwijs? Wat zijn belangrijke aandachtspunten voor een dergelijk aanbod? o Inhoud/vorm/niveau/duur/kwaliteit voorstelling 8. Biedt Uurcultuur voldoende informatie over de voorstellingen? 9. Heeft uw school behoefte aan extra voorbereidings- en verwerkingsmiddelen voor de voorstelling? (lesbrief, workshop, nagesprek) 10. Heeft u er behoefte aan om een voorstelling eerst zelf gezien te hebben? 11. Heeft u behoefte aan een overleg met Uurcultuur of de makers van een voorstelling wanneer u gebruik maakt van het aanbod van Uurcultuur? 12. Bent u van plan om in de toekomst gebruik te blijven maken van het aanbod van Uurcultuur? 36