overzicht van de aangiften van besmettelijke ziekten in de

advertisement
Afdeling Preventieve en Sociale
Gezondheidszorg
Gezondheidsinspectie
MELDINGEN
INFECTIEZIEKTEN
1999
Contact: Dr. Geert Top
Markiesstraat 1
1000 Brussel
tel.: 02-553 35 85
fax: 02-553 36 16
OVERZICHT VAN DE AANGIFTEN VAN BESMETTELIJKE ZIEKTEN IN DE
VLAAMSE GEMEENSCHAP VOOR HET JAAR 1999.
Yolanda Coudré
Koen De Schrijver
Geert Top1
Inleiding
Aan de basis van deze geregistreerde meldingen ligt de wetgeving die de verplichte aangifte van
besmettelijke ziekten binnen de Vlaamse Gemeenschap regelt. In de wetgeving van 1995
onderscheidt men drie groepen van te melden ziekten en dit in functie van de urgentie van de te
nemen maatregelen (lijst A, B, C) (zie tabel 1).
De doelstelling die aan de basis ligt van de verplichte melding van infectieziekten is de overheid de
gelegenheid bieden na te gaan of de nodige profylactische maatregelen genomen zijn om de ziekten
in te dijken en de verspreiding te voorkomen.
De maatregelen die men kan nemen zijn uiteenlopend. Zo onderscheidt men drie categorieën:
preventieve maatregelen, controlemaatregelen naar patiënt en contacten toe en epidemische
maatregelen bij heuse outbreaks.
- Preventieve maatregelen hebben betrekking op vaccinatie, verbetering van sanitaire
voorzieningen, kwaliteit van drinkwater en voedsel, aanwezigheid van ziekten bij huisdieren,
wilde dieren en veestapel enz..
- Controlemaatregelen hebben betrekking op isolatie van patiënten, informatieverstrekking,
toezicht, diagnosestelling, desinfectie, reiniging, ongediertebestrijding, chemoprofylaxe,
immunisatie van de omgeving, bron- en contactopsporing en interventie naar besmettingsbron
(dragers, eetwaren, zwembaden...).
- Epidemische maatregelen tenslotte hebben betrekking op massavaccinaties, infoverstrekking
aan bevolking en medisch corps, kwaliteitsonderzoek van water, voedsel, melk, enz..
In de praktijk zijn controlemaatregelen naar patiënt, contact en omgeving de belangrijkste
implicaties van de melding van een infectieziekte. Naast de mogelijkheid om controlemaatregelen
te nemen, zijn thans ook coördinatieopdrachten tussen lab, ziekenhuis, huisarts en sociaal
geneeskundige, service aan de arts (diagnose, behandeling, literatuur), internationale melding en
epidemiologisch wetenschappelijk onderzoek, taken voor de gezondheidsinspecties.
Een secundaire doelstelling is surveillance via registratie van gemelde ziekten. Het registreren van
infectieziekten, het verzamelen en analyseren van data gebeurt niet alleen op het niveau van de
verplichte aangifte van infectieziekten. In België kennen we tal van andere modellen zoals
laboratoriumpeilstations, huisartsenpeilgroepen, overlijdensregistraties, steekproefgegevens en
specifieke registratiesystemen voor HIV, SOA’s, enz.. De door ons vermelde cijfers moeten dan
ook niet zozeer als incidentiecijfers bekeken worden maar veeleer als registratiecijfers van
meldingen van ziekten waarvoor profylactische maatregelen moeten genomen worden. Via de
wetgeving van de besmettelijke ziekten tracht de wetgever de belangen van derden
(volksgezondheid) te verzoenen met de privacy aspecten en het beroepsgeheim. Dit brengt mee dat
het meldingssysteem niet altijd even operationeel is.
1
Gezondheidsinspectie, coördinatie infectieziekten
-1-
Methode en data
De lijst van de te melden ziekten is vastgesteld via het decreet van 5 april 1995. In tabel 1 vindt
men een overzicht van deze ziekten en de modaliteiten van de melding.
Bij de verwerking van een melding kunnen chronologisch de volgende stappen onderscheiden
worden.
 In principe melden artsen en laboratoriumverantwoordelijken de ziekte aan de provinciale
gezondheidsinspecteurs. Veelal gebeurt dit via de klassieke meldingsbriefjes, maar het kan ook
telefonisch of mondeling of via de fax gebeuren. Omdat een melding anoniem is, nemen de
inspecteurs kort na de melding telefonisch contact met de aangever. Afhankelijk van de ziekte
wordt in overleg met de aangever nagegaan of verdere interventies aangewezen zijn.
Dubbelmeldingen worden vermeden via de combinatie van geboortedatum en woonplaats.
 Na navraag en onderzoek (epidemiologische enquête) worden de verzamelde gegevens
gecodeerd. De opgevraagde gegevens hebben betrekking op identificatiegegevens van patiënt
(leeftijd, geslacht, nationaliteit, beroep), de ziekte (aard, verloop, diagnosewijze), de
besmettingsbron (herkomst), de besmettingswijze en de genomen controlemaatregelen.
 De gecodeerde gegevens worden opgenomen in week-, maand- en jaartabellen. Ze worden
verspreid via diverse verspreidingssystemen (provinciale meldingscijfers, maandelijkse opgave
van infectieziekten, Epidemiologisch bulletin en jaarrapport van de Vlaamse Gemeenschap).
De beslissing om een ziekte als verdacht, vermoedelijk of zeker op te nemen in de tabellen is in
principe afhankelijk van de beslissing van de meldende arts. Hij of zij kan hiervoor klinische,
microbiologische (cultuur, serologie e.a.) of epidemiologische criteria hanteren. Interpretatie en
bijsturen kan door de gezondheidsinspecties gebeuren. Vanaf 1998 wordt een lijst met
gevalsdefinities gehanteerd. In principe worden meldingen gecodeerd in functie van woonplaats
van de patiënt. Dit gegeven is echter niet steeds opgenomen in het aanmeldingsbriefje. Zo dit
onbekend blijft wordt de woonplaats van de arts opgenomen. Behalve via de meldingen van
individuele artsen zijn de data ook opgeleverd via de melding van laboratoriumgegevens en via
actieve case finding.
Collectieve outbreaks zoals voedseltoxi-infecties, collectieve gastro-enteritis, tuberculose, scabiës,
hepatitis A, shigellosen, giardiasen, zoönosen enz. worden afzonderlijk (per patiënt) en als groep
geregistreerd. Tuberculose tenslotte neemt een bijzondere plaats in. De meldingen aan de
gezondheidsinspectie worden opgenomen in een afzonderlijk register.
In deze bijdrage geven we een globale voorstelling van de gegevens in Vlaanderen. Een overzicht
per provincie wordt gegeven. Via aanvullende tabellen worden relevante epidemiologische
gegevens per ziekte toegevoegd.
Er wordt dieper ingegaan op de problematiek van 3 ziekten, nl. legionellose naar aanleiding van een
epidemie in Kapellen, meningococcose omwille van de geleidelijke toename in incidentie en
tuberculose. Ze werden apart bijgevoegd na het globaal overzicht.
-2-
Wetgeving aangifte infectieziekten*
Decreet 5 april 1995
Door wie aan
te geven?
Wanneer?
Hoe ?
Groep A
Botulisme
elke arts
Febris recurrens
elk laboratorium
Rabies
Malaria ( inheems)(1)
Pest
Poliomyelitis
Hemorragische koorts (2)
Vlektyfus
Elke ernstige besmettelijke ziekte die een
epidemisch karakter dreigt aan te nemen
Groep B
onmiddellijk;
Telefonisch,
schriftelijk
of per fax,
bevestigen
op aangifteformulier
binnen de 24 uur.
Brucellose
Buiktyfus
Cholera
Difterie
Gele koorts
Hantavirose
Haemo. infl. serotype b (3)
Legionellose
Leptospirose
Meningococcose
Psittacose
Trichinose
Tuberculose
Groep C
elke arts
elk laboratorium
binnen de 48 uur
Gonorroe
Hepatitis A
Hepatitis B
Hepatitis C
Kinkhoest
Listeriose
Miltvuur
Protozoaire besmettingen c.z.s.( 4)
Rickettsiose (Q-fever) (5)
Scabiës
Shigellose
Syfilis
Tetanus
Gastro-enteritis ( >2 g.) (6)
elke arts
binnen de 48 uur. Telefonisch,
of per fax
op aangifteformulier
* zekere en vermoedelijke gevallen
1) Malaria waarbij vermoed wordt dat de besmetting op Belgisch grondgebied gebeurde.
2) Hemorragische koortsen veroorzaakt door Ebola, Lassa, Marburgkoortsvirus.
3) Meningitis ten gevolge van Haemophilus influenza serotype b.
4) Protozoaire besmettingen van het centrale zenuwstelsel.
5) Rickettsiosen, andere dan vlektyphus.
6) Elk gastro-enteritis incident dat ten minste drie gevallen telt binnen éénzelfde leefgemeenschap en
binnen de tijdspanne van één week wordt veroorzaakt door éénzelfde kiem.
tabel 1
-3-
Telefonisch,
of per fax,
op aangifteformulier
-4-
RESULTATEN:
In tabel 2 vindt u de meldingen voor Vlaanderen per provincie. Ter vergelijking geven we ook de
cijfers van de voorbije jaren.
BESPREKING:
Ziekten uit de groep A
Van de ziekten uit de groep A kwam dit jaar geen enkele melding binnen.
Ziekten uit de groep B
Buiktyfus
In totaal zijn er vier gevallen gemeld.
Na een verblijf in Tunesië werd bij twee personen van respectievelijk 25 en 43 jaar uit WestVlaanderen via haemocultuur de diagnose voor buiktyfus gesteld. Een Oost-Vlaming van 20 jaar
kreeg buiktyfus na een verblijf in Marokko. Ook hier werd de diagnose gesteld op basis van
haemocultuur. Het derde geval was een 29-jarige man uit de provincie Antwerpen die in Indonesië
verbleven had. De diagnose werd microbiologisch gesteld. In geen van de gevallen konden
secundaire infecties aangetoond worden.
Hantavirus
In Antwerpen kwamen 2 meldingen binnen van een besmetting met hantavirus: één in augustus en
één in oktober. Bij een 39-jarige man werd de diagnose serologisch gesteld. Vermoedelijke bron
van infectie was zijn hobby: vissen, waarbij een intensief contact is met gras en grond. Van de
andere melding konden geen extra gegevens bekomen worden.
Legionellose
Hier verdient de epidemie in Kapellen in november 1999 wat extra aandacht. In totaal waren er 120
meldingen waarvan 88 in december gerelateerd met een handelsbeurs in Kapellen. In bijlage II
wordt een analyse gemaakt van deze epidemie.
legionellose 1995-1999
100
80
60
40
20
0
1995
1996
1997
figuur 1
-5-
1998
1999
Meningitis door Haemophilus influenzae type B
Er waren 2 meldingen. Bij een 2-jarig meisje dat niet gevaccineerd was werd in januari de diagnose
gesteld. Bij een 40-jarige man deed zich een meningitisbeeld voor na een traumatische fractuur.
Uit het lumbaal vocht werd Haemophilus influenzae geïsoleerd.
Meningokokkeninfecties
Tabel 3 en figuur 2 geven de cijfers van de voorbije jaren. Er is een duidelijke geleidelijke toename
in incidentie.
Meldingen van meningokokkeninfecties in Vlaanderen
Antwerpen
Limburg
Gezond. Insp.
Aantal
inwoners
1990
1.630.000
VlaamsBrabant
990.000
18
6
7
1991
19
7
3
1992
21
17
8
1993
48
9
10
16
8
91
1994
48
13
8
12
19
100
1995
55
25
14
26
42
164
1996
51
24
15
24
58
172
1997
63
24
23
31
31
172
1998
69
16
28
38
51
202
1999
77
37
44
50
71
279
770.000
OostWestVlaanderen Vlaanderen
1.340.000
1.120.000
7
Totaal
5.860.000
7
45
6
4
39
15
13
74
tabel 3
De huidige cijfers zijn vergelijkbaar met de epidemische verheffing van 1970. De gevallen deden
zich vooral voor bij kinderen onder de 5 jaar en bij adolescenten. Deze ziekte kende een
belangrijke letaliteit. Precies omwille van de toename in incidentie en de ernst van de infecties
wordt in bijlage II de evolutie van de voorbije jaren meer uitgewerkt. Ook het toenemend belang
van serogroep C krijgt er de nodige aandacht.
meningokokkeninfecties in Vlaanderen 1995-1999
300
250
West-Vlaanderen
200
Oost-Vlaanderen
150
Limburg
100
Vlaams-Brabant
Antwerpen
50
0
1995
1996
1997
1998
1999
figuur 2
Figuur 3 toont het verloop in de loop van het jaar per maand en per provincie. Zoals uit de figuur
blijkt komt de ziekte het frequentst voor in de wintermaanden en het voorjaar.
-6-
meningokokkeninfecties in 1999:
Vlaanderen per maand per provincie
45
40
35
West-Vlaanderen
30
Oost-Vlaanderen
25
Limburg
Vlaams-Brabant
20
Antwerpen
15
10
5
0
ri
ri
rt
ril
ua brua
aa ap
n
m
ja
fe
i
me
i
jun
i
r
r
r
r
jul stus be obe
be
be
m
t
m
m
u
g
te
ok ove ece
au sep
n
d
figuur 3
Psittacose
Op serologische basis werden 4 gevallen van psittacose gediagnosticeerd. Het betrof 3 mannen van
respectievelijk 31, 39 en 65 jaar. Bij een 2-jarig meisje met klachten van spastische bronchitis
bleek de pas overleden papegaai de bron te zijn.
Tuberculose
Van tuberculose zijn 608 actieve gevallen geregistreerd.
In bijlage III wordt hierop verder ingegaan.
Ziekten van groep C
Gonorroe
Dit jaar waren er 56 aangiftes tegenover 52 en 42 in 1998 en 1997 respectievelijk.
Hepatitis A
In totaal zijn er 167 gevallen gemeld. Dit is duidelijk slechts een fractie van het totaal aantal nieuwe
gevallen. De meldingen hebben hoofdzakelijk betrekking op clusters die verband houden met
scholen en crèches.
Hepatitis B
Er werden dit jaar 101 gevallen gemeld. Ook hier geldt dat de cijfers niet volledig zijn.
Risicofactoren voor hepatitis B blijven onveilige seks en intraveneus druggebruik.
Hepatitis C
Van hepatitis C zijn er 190 gevallen gemeld. Hetzelfde geldt voor deze aandoening. Enerzijds is er
sprake van een onderschatting en anderzijds zijn de risicogroepen vergelijkbaar met hepatitis B.
Vooral IV-druggebruik ligt aan de basis van de gemelde gevallen.
-7-
Kinkhoest
Van kinkhoest zijn er 16 gevallen gemeld, hoofdzakelijk in de provincies Vlaams Brabant en
Antwerpen. Opvallend was het feit dat er zich 5 gevallen voordeden in Vlaams Brabant in de loop
van de maand juni. Het betrof 2 meisjes van respectievelijk 6 weken en 2 maand oud die dus nog
niet gevaccineerd waren. In Laken waren er 3 gevallen in één gezin: een moeder en twee kinderen
van respectievelijk 3 maand en 2 jaar oud. De moeder zou in haar eerste levensjaar gevaccineerd
zijn. Alle gevallen werden via PCR bevestigd. Figuur 4 geeft de evolutie van de aangiftes van de
voorbije jaren.
kinkhoestmeldingen 1995-1999
16
14
12
10
8
6
4
2
0
1995
1996
1997
1998
1999
figuur 4
Listeriose
Dit jaar waren er 26 meldingen. Qua bronopsporing blijft listeriose een moeilijke aandoening. De
lange incubatieperiode, het relatief aspecifieke ziektebeeld en de factor immuundeficiëntie maken
het erg moeilijk om een duidelijke besmettingsbron in kaart te brengen. Er zijn geen structurele
bronnen aangetoond.
Rickettsiose
In Brabant was er één melding van rickettsiose in december.
Scabiës
In totaal waren er 377 scabiësmeldingen. Er waren 21 clusters waarbij in totaal 213 patiënten
betrokken waren (zie tabel 5 en figuur 4). Deze deden zich voor in bejaardentehuizen,
kinderdagverblijven, scholen, RVT’s en psychiatrische instituten. De aanpak van scabiës omvat tal
van elementen waaronder bronopsporing, inventarisatie, collectieve behandeling, sanitaire
maatregelen en communicatie. Het aantal betrokkenen varieerde van 3 tot 40 personen.
collectieve scabiësclusters per provincie in 1999
10
8
6
4
2
0
n
n
n
nt
rg
ba
bu
rpe
ere
ere
a
e
r
nd
nd
w
B
t
Lim
a
a
n
a
a
s
A
Vl
Vl
am
sts tVla
Oo
We
figuur 5
-8-
collectieve scabiës 1999
maand
Provincie
Aantal
pers.
Lokatie
Plaats
Diagnose
bevestigd
Maatregelen
jan.
feb.
maart
maart
april
april
april
mei
mei
juni
juni
juni
aug.
aug.
aug.
Oost-Vlaaand.
Oost-Vlaand.
Antwerpen
Oost-Vlaand.
Antwerpen
Oost-Vlaand.
Antwerpen
Oost-Vlaand.
Oost-Vlaand.
Limburg
Oost-Vlaand.
Limburg
West-Vlaaand.
Oost-Vlaand.
Oost-Vlaand.
11
4
2
18
7
7
2
3
4
3
5
6
40
3
25
psych. centrum
Bulgaarse families
RVT
ziekenhuis
bejaardentehuis
polit. vluchtelingen
ziekenhuis
ziekenhuis
bejaardentehuis
bejaardentehuis
zigeunerkamp
bejaardentehuis
ziekenhuis
psych. centrum
bejaardentehuis
Zelzate
Gent
Antwerpen
Gent
Mechelen
Gent
Antwerpen
Gent
Ronse
Hasselt
Gent
Molenbeersel
Oostende
Gent
St.-Lievens-Houtem
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
collectieve behandeling
collectieve behandeling
collectieve behandeling
collectieve behandeling
collectieve behandeling
collectieve behandeling
collectieve behandeling
collectieve behandeling
collectieve behandeling
collectieve behandeling
collectieve behandeling
collectieve behandeling
collectieve behandeling
collectieve behandeling
collectieve behandeling
sept.
Antwerpen
13
bejaardentehuis
Antwerpen
ja
collectieve behandeling
okt.
Antwerpen
12
ziekenhuis
Lier
ja
collectieve behandeling
okt.
Antwerpen
3
school
Antwerpen
ja
verwittiging via arts
nov.
West-Vlaaand.
5
MPI
Brugge
ja
collectieve behandeling
nov.
dec.
Antwerpen
Oost-Vlaand.
29
11
213
RVT
ziekenhuis
Lier
Aalst
ja
ja
collectieve behandeling
collectieve behandeling
tabel 4
Shigellose
Van shigellose werden er 87 gevallen gemeld. Dit is meer dan de voorbije twee jaar toen er 54 en
50 meldingen waren voor 1998 en 1997 respectievelijk. De meerderheid van de gevallen werden
besmet in het buitenland.
Syfilis
Er waren in 1999 in totaal 21 meldingen. Hiervan hebben de grote meerderheid betrekking op
primaire syfilis en 4 op een secundaire syfilis.
Tetanus
Er was één melding van tetanus bij een 87-jarige niet-gevaccineerde man. Hij evolueerde gunstig.
Voedselinfecties
In totaal zijn er 53 groepsmeldingen gebeurd (zie figuur 5 en tabel 6). Rauwe eierenproducten die
onder één of andere vorm verbruikt worden, liggen veelal aan de basis van de infectie. Vergeleken
bij de voorbije jaren zijn er duidelijk meer voedselinfecties doorgegeven. Of dit te wijten is aan
toename ervan of aan een betere aangifte is ons onduidelijk.
-9-
Gemelde collectieve voedseltoxi-infecties Vlaanderen 1999
Nr.
Maand
Provincie
Aantal
pers.
Leeftijd
1
2
jan.
Antwerpen
3
20-47 j.
feb.
Vl.-Brabant
3
23-57 j.
3
feb.
Limburg
7
49-76 j.
4
maart
Vl.-Brabant
7
3-18 j.
5
april
Antwerpen
6
2-49 j.
6
april
Antwerpen
68
7
mei
Antwerpen
8
mei
Limburg
Kiem
Besmettingsplaats
Voedsel
Salmonella species
gezin
brie
Salmonella enteritidis
koffietafel
ei
Bacillus cereus
MPI
diepvriesmaaltijd
Salmonella enteritidis
MPI
puree
Salmonella enteritidis
gezin
tiramisu
Salmonella enteritidis
buurtfeesten
bavarois
31
?
zeeklas school
ijsje?
3
?
gezin
mayonaise?
pizza?
9
juni
Antwerpen
4
?
restaurant
10
juni
Oost-Vl.
16
1-35 j.
Salmonella
traiteurdienst
?
11
juni
West-Vl.
21
Salmonella enteritidis
busreis
mayonaise
12
juni
Antwerpen
8
?
sportkamp
13
juni
Antwerpen
4
14
juni
Vl.-Brabant
5
kleuters
15
juni
Limburg
25
kleuters
16
juni
West-Vl.
3
17
juni
West-Vl.
14
18
juni
Antwerpen
4
12-44 j.
19
juli
Antwerpen
15
40-50 j.
20
juli
Antwerpen
50
21
juli
Limburg
40
22
juli
Limburg
>14
Salmonella enteritidis
23
juli
Vl.-Brabant
6
Salmonella enteritidis
gezinnen
gehakt?
24
juli
Antwerpen
38
Salmonella enteritidis
chirokamp
mayonaise? Kip?
25
juli
Antwerpen
3
Salmonella
gezin
mossel? mayon.?
26
aug.
West-Vl.
6
18-60 j.
scamberoïde fish posoning
restaurant
tonijn
27
aug.
Antwerpen
5
bejaarden
Salmonella enteritidis
restaurant
ei? puree?
28
aug.
Antwerpen
4
Salmonella enteritidis
restaurant
?
29
aug.
Oost-Vl.
4
2-37 j.
Salmonella
superette
rauwe braadworst
30
sept.
Limburg
7
60-75 j.
?
brunch Cult. C.
koud buffet
31
sept.
Antwerpen
±390
7-77 j.
Salmonella enteritidis
hotel in Turkije
?
32
sept.
Oost-Vl.
3
2-5 j.
Salmonella enteritidis
gezin
?
33
sept.
West-Vl.
±6
bejaarden
Salmonella enteritidis
rusthuis
?
34
sept.
West-Vl.
5
Salmonella
gezin
?
35
sept.
Antwerpen
30
Salmonella enteritidis
personeelsfeest
bavarois?
36
sept.
Vl.-Brabant
9
Salmonella enteritidis
school
chocomousse
37
okt.
Antwerpen
10
Salmonella enteritidis
familiefeest
paëlla? chocomousse?
38
okt.
Limburg
17
Salmonella enteritidis
bakkerij
taarten
39
okt.
West-Vl.
27
Salmonella
rusthuis
mayonaise
40
okt.
West-Vl.
±120
Salmonella enteritidis
opendeurdag
mayonaise
41
okt.
Antwerpen
15
42
okt.
Vl.-Brabant
20
43
okt.
Vl.-Brabant
44
okt.
Oost-Vl.
45
okt.
Antwerpen
46
okt.
Limburg
47
okt.
48
10-11 j.
Salmonella enteritidis
bejaarden
sorbet?
filet américain?
Stafylococcus aureus
school
chocomelk
?
school
mayonaise?
Salmonella enteritidis
gezin
filet américain
Salmonella enteritidis
familiefeest
fruittaart
Salmonella enteritidis
gezin
tiramisu
?
personeel schip
mayonaise?
Salmonella enteritidis
RVT
éclair
Salmonella enteritidis
barbecue
?
personeelsfeest
mayonaise?
Salmonella enteritidis
camping
pitta? barbecue?
Salmonella enteritidis
beenhouwer
gehakt, américain
7
Salmonella type A
gezinnen
kip
19
Salmonella enteritidis
RVT
dessert?
23
Salmonella enteritidis
Barbecue
ei
18
?
klooster
?
Oost-Vl.
3
Salmonella enteritidis
school
tartaar
nov.
Vl.-Brabant
3
Salmonella enteritidis
bakkerij
roomsoezen
49
nov.
Antwerpen
8
Salmonella?
ziekenhuis
tiramisu
50
dec.
Antwerpen
7
kinderen
?
kinderdagverblijf
pompoenpuree
51
dec.
Limburg
6
jongeren
Salmonella enteritidis
school
ei
52
dec.
Limburg
4
volwas.
Salmonella enteritidis
school
américain préparé
53
dec.
Limburg
6
Salmonella enteritidis
gezin
bavarois
20-50 j.
Tabel 6
-10-
Collectieve voedselinfecties 1995 - 1999
60
50
40
30
20
10
0
1995
1996
1997
1998
1999
figuur 6
Besluit:
Het wettelijk verplicht meldingssysteem is een onderdeel van het surveillancemodel van
infectieziekten in Vlaanderen naast onder meer het aids-register en sommige aandachtsgebieden
binnen de werking van de huisartsenpeilpraktijken. Het registratieaspect binnen het
meldingssysteem zal naar de toekomst toe verder uitgebreid worden door integratie van de
opvolgingsmaatregelen en een onderscheid tussen vermoedelijke en bewezen gemelde
ziektegevallen. Op Europees wordt ook naar een early-warning-system gewerkt voor meldingen
van ziekten die een epidemiologisch belang kunnen hebben dat grensoverschrijdend is.
Dit jaarverslag meldingen infectieziekten 1999 is een onderdeel van de globale rapportering over de
wettelijke verplichte aangifte van infectieziekten, samen met het maandelijks verslag van gemelde
infectieziekten en het tweemaandelijks Epidemiologisch Bulletin van de Vlaamse Gemeenschap.
Deze documenten zijn op eenvoudige vraag bij de Gezondheidsinspectie van de administratie
Gezondheidszorg verkrijgbaar.
Graag kondigen we hier ook een aantal publicaties aan die op het internet beschikbaar zijn:
- Registratie infectieziekten in Vlaanderen:
http://www.wvc.vlaanderen.be/infectieziekten_vlaanderen
- Vaccinatiegraad in Vlaanderen in 1999:
http://www.wvc.vlaanderen.be/vaccinatiegraad
- Het Epidemiologisch Bulletin van de Vlaamse Gemeenschap kan binnenkort ook op internet
geraadpleegd worden:
http://www.wvc.vlaanderen.be/epidemiologisch_bulletin
-11-
Bijlage I
De epidemiologische aspecten van de uitbraak van
veteranenziekte in Kapellen 1999
Inleiding
De veteranenziekte of legionnaires’ disease is een acute bacteriële pneumonie die veroorzaakt wordt
door een besmetting met een micro-organisme uit de familie van de Legionellaceae (1). Het species
L. pneumophila serotype 1 is verantwoordelijk voor de belangrijkste epidemische uitbraken. Dit
species was geassocieerd met de epidemie van de American Legion Convention in Philadelphia in
1976 (2). Het klinisch beeld van een veteranenziekte is dit van een atypische pneumonie. De ziekte
wordt via aërosol overgedragen waarbij waterreservoirs zoals koeltorens, watertanks,
doucheleidingen, airconditioninginstallaties, whirlpools en bubbelbaden als bron kunnen fungeren.
Veelal gaat het om lauw water tussen 25°C en 50°C omdat deze temperatuur optimaal is voor groei
van de bacterie. In principe is de ziekte niet overdraagbaar van persoon op persoon (1).
Voor de volksgezondheid is het een belangrijke aandoening omwille van de relatieve frequentie van
de ziekte, de ernst en de noodzaak tot het nemen van controlemaatregelen. In België en i.c. in
Vlaanderen wordt de ziekte vrij zeldzaam gediagnosticeerd. Dit blijkt zowel uit de gegevens van
het peilnet van laboratoria als uit de registratiegegevens van de verplichte meldingen van
infectieziekten. Voor Vlaanderen werden er in 1998 door het peilnet voor laboratoria 10
serologische diagnoses genoteerd en het net van verplichte meldingen registreerde 14 gevallen (3)
waarvan er 5 via cultuur werden geconfirmeerd en 9 met een gestoorde serologie. De voorgaande
jaren telde men ongeveer evenveel gevallen. Omwille van de moeilijkheden bij de diagnostiek is er
waarschijnlijk sprake van onderdiagnose. Trouwens tot voor de uitbraak in Kapellen was het
bepalen van het legionella-antigen in de urine - wat thans als de meest aangewezen diagnostische
test geldt - geen courant gebruikte test in België. Op basis van literatuurgegevens uit de VSA blijkt
dat in de groep van de community acquired pneumonia (CAP) 0 tot 21% van deze ziekten kunnen
toegeschreven worden aan legionella-infecties. Bij nosocomiale pneumonies kan dit cijfer nog
hoger oplopen (3). De veteranenziekte is ook een ernstige aandoening met een letaliteit van 20 tot
40% bij de gehospitaliseerde gevallen. Tenslotte is de ziekte ook belangrijk omdat zij in principe
voorkombaar is. Mits het nemen van relatief eenvoudige preventiemaatregelen zoals het thermisch
desinfecteren van warmwaterleidingen en warmwaterreservoirs kan de groei van de kiem
tegengegaan worden. De infecties kunnen zowel geïsoleerd als geclusterd voorkomen.
Belangrijke epidemieën in het verleden waren de uitbraak in 1976 in Philadelphia (2) waarbij er 182
gevallen en 29 doden in een hotel beschreven werden en de recente uitbraak in het Nederlandse
Bovenkarspel waarbij op een handelsbeurs 230 gevallen en 28 doden werden geteld.
In Philadelphia bleek de airconditioninginstallatie de bron en in Bovenkarspel was het bubbelbad de
waarschijnlijke besmettingsbron (4, 5).
In deze publicatie beschrijven we een epidemie na een bezoek aan een handelsbeurs. Het doel van
de studie is de omvang en de impact van de epidemie in kaart te brengen als mede de bron te
omschrijven en de transmissieroute te reconstrueren.
De studie maakte deel uit van het geheel van opvolgingsonderzoeken die gestart zijn na de melding
van de eerste gevallen van legionairsziekte aan de gezondheidsinspectie op 13 november 1999.
Hierbij werd door een longarts van het KLINA ziekenhuis van Brasschaat, waar de eerste gevallen
zich hadden aangemeld, de hypothese geopperd dat er een verband was tussen de opname van
-12-
verschillende patiënten met een atypische pneumonie, een aantal sterftegevallen en het bezoek aan
de jaarbeurs van Kapellen kort tevoren.
Het outbreakcontrole team bestond uit de pneumologen, het urgentieteam en microbiologen van het
KLINA te Brasschaat en het Jan Palfijnziekenhuis te Merksem, de dienst microbiologie en de
urgentiedienst van het UZA en de provinciale gezondheidsinspectie van Antwerpen van het
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Achtergrond
Tussen 29 oktober en 7 november 1999 vond voor de veertigste maal de jaarlijkse handelsbeurs van
Kapellen plaats. Kapellen is een gemeente ten noorden van Antwerpen die 25.569 inwoners telde
in 1999. De jaarbeurs werd georganiseerd in twee grote aanpalende tenten van samen 9.000 m2.
Deze expositietenten waren uitgerust met sanitaire voorzieningen, elektriciteit en verwarming. De
verwarming gebeurde via 6 gasbranders waarbij buitenlucht op 6 verschillende plaatsen werd
aangetrokken.
De waterleiding was aangesloten op het leidingnet van de PIDPA (waterwinningsbedrijf). Naast
325 handelsstanden waren er een restaurant, enkele tavernes en een secretariaat (figuur1). De
stands waren zo opgesteld dat de bezoekers, nadat ze de aan de ingang een ticket genomen hadden,
langs alle stands moesten passeren vooraleer ze de zaal terug konden verlaten. De aard van de
stands was zeer uiteenlopend. Dit ging van kledij, over juwelen, fotografie, een radio- en tv-zaak,
tuinmeubelen tot promotiestands voor diefstalpreventie van de rijkswacht. Er waren verschillende
stands opgesteld waarbij water werd aangewend als deel van het demonstratiegebeuren. Dit gold
met name voor stands met dakbedekking, tuininfrastructuur, zwembaden, waterbehandeling,
aquaria, strijkmachines, bubbelbaden en whirlpools. Deze bubbelbaden en de whirlpools waren de
ganse periode gevuld met warm water en periodiek werd er lucht doorheen het water gestuwd.
Expositie tent Kapellen.
A
B
C
A
D
F
E
Figuur 1
-13-
Methode en data
Populatie
De groep van personen waarin patiënten konden gevonden worden, bestond uit al die personen die
in de periode 29 oktober – 7 november 1999 kort of langdurig op de beurs aanwezig waren. Met
name waren er drie subgroepen.
1. Standhouders:
Het kon hier zowel om beroepsmensen of om vrijwilligers gaan. Na contactname met de
diverse standverantwoordelijken konden er 790 personen geïdentificeerd worden die variërend
van enkele uren tot de ganse beursperiode op de beurs aanwezig waren.
2. logistiek personeel:
Ongeveer 40 personen stonden in voor toezicht, secretariaat, onderhoud, technische uitrusting
en hulpverlening.
3. bezoekers:
Op basis van de ingangskaartjes kon het totaal aantal bezoekers op 50.000 geschat worden.
Verschillende personen kwamen twee of meer malen. De bezoekers waren vooral van
Kapellen en omgeving afkomstig. Maar er waren ook bezoekers van buiten de provincie,
waaronder ook van Nederland.
Gevalsdefinities
Deze zijn gebaseerd op de combinatie van klinische, microbiologische en epidemiologische criteria
(6).
1. klinisch of een mogelijk geval:
een patiënt met een radiologisch bevestigde pneumonie, na uitsluiting van andere
microbiologische oorzaken en die tevens dit ziektebeeld vertoonde binnen de veertien dagen na
een bezoek aan de handelsbeurs in Kapellen.
2. vermoedelijk geval:
een patiënt die beantwoordde aan de criteria van een klinisch geval en waarbij er een
serologische gestoorde test was die pleitte voor de aanwezigheid van legionella-antistoffen in
het bloed.
3. geconfirmeerd geval:
een klinisch geval waarbij de diagnose bevestigd werd door een positieve cultuur van sputum,
BAL-vocht, of een ander medium dat in principe steriel is, door het aantonen van legionellaantigen in de urine, door een seroconversie of door een combinatie van een positieve PCR met
een positieve IgM of met een positieve IgG.
4. letaal geval:
een patiënt die beantwoordt aan de criteria van een geconfirmeerd geval en waarvan op basis
van de autopsie blijkt dat er een causaal verband is tussen het overlijden en het doormaken van
de ziekte.
Case finding
Gevallen werden zowel passief als actief verzameld. Passieve registratie was gebaseerd op de
informatie die binnen kwam via de meldingen van infectieziekten. De actieve gevalsverzameling
bestond uit een ziekenhuissurvey en een survey bij de klinische laboratoria in de ziekenhuizen van
Vlaanderen. Nederlandse gegevens werden geregistreerd via de samenwerking met de Landelijke
Coördinatie Infectieziekten (LCI). Standhouders en logistiek personeel werden persoonlijk via een
vragenlijst geënquêteerd en werden uitgenodigd voor een aanvullend bloed- en urineonderzoek.
Er werden zowel persoonsgegevens, ziektegegevens, microbiologische gegevens als
blootstellinggegevens geregistreerd.
Patiëntgegevens werden gevalideerd in samenspraak met de behandelende artsen.
.
-14-
Microbiologische onderzoeken
Het bepalen van de legionella-antistoffen in de urine werd gecoördineerd in één centrum (UZA te
Edegem). Op het referentielab voor legionellabepaling in Nederland (Tilburg) gebeurden
confirmatietesten.
De onderzochte stalen omvatten sputum, bloed, BAL-vocht, longweefsel, urine, biofilm van
badwanden en water (stagnatie- en leidingwater).
De milieuonderzoeken en de microbiologische onderzoeken in het kader van de standhouderstudie
gebeurden op het laboratorium van het UZA te Edegem.
De volgende onderzoeken werden uitgevoerd.
1. Cultuur
2. PCR
3. Serologische antitstoffenbepaling tegen legionella. Het ging hier om een ELISA test (Serion
ELISA®) met bepaling van IgM en IgG. De seroconversie gold als een microbiologisch
zekerheidscriterium.
4. Urinair legionella-antigen bepaling. De screening gebeurde met de BINAX® test en de
validering met de BIOTEST®.
Een Binax®-test is een EIA-test met bepaling van legionella urinair antigen met opsporen van
antigen Legionella pneumophila serogroep 1.
Een Biotest® is een EIA-test met legionella antigen bepaling van de diverse legionella species
en de diverse serotypen van L. pneumophila.
Autopsie
Op alle patiënten die overleden ten gevolge van een vermoeden van het doormaken van de infectie,
werd op vraag van de gerechtelijke instanties een autopsie uitgevoerd
Cohortenonderzoek
Alle 870 medewerkers van de beurs werden aangeschreven waarbij demografische, ziektegegevens,
microbiologische en blootstellinggegevens werden opgevraagd. De namen werden verzameld na
telefonische contactname met de standverantwoordelijke. Onder de blootstellinggegevens
verstonden we plaats en verblijfsduur in de tent. Als microbiologische gegevens werd er een
éénmalige serologie bepaald met IgM en IgG legionella-antistoffen (Seriontestkit®) en een bepaling
van een urinair legionella-antigen (Binaxtestkit®). De staalname was eenmalig omwille van de
moeilijke bereikbaarheid van de standhouders. Ze woonden verspreid over gans België. Verder
fungeerde het cohortenonderzoek als extra-aanvoer voor het case register. De patiënten werden in
de loop van de maand december 1999 uitgenodigd op de urgentieafdeling van het UZA te Edegem
waarbij ter plaatse de vragenlijst ingevuld werd en bloed- en urineonderzoek gebeurde. De
deelnemers aan dit onderzoek werden individueel verwittigd van de resultaten van dit onderzoek.
De deelname was gratis en het bezoek was vrij af te spreken over de ganse dag.
Case-control onderzoek
Op basis van het casusbestand werden 64 gevallen geïdentificeerd die vergeleken werden met 162
controles. Deze controles werden geselecteerd uit de personen die zich aangeboden hadden op de
consultatie van het KLINA ziekenhuis te Brasschaat en waarbij vastgesteld werd dat er geen sprake
was van ziektetekens maar wel aanwezigheid op de beurs. Bij de vergelijking werden
demografische, ziekte- en blootstellinggegevens betrokken.
Milieuonderzoek
Het milieuonderzoek bestond uit een precieze bevraging van de standhouders en de
verantwoordelijken van de beurs en uit het afnemen van de verschillende stalen in casu waterstalen
en veegmonsters van toestellen en ook van de in beslag genomen toestellen.
-15-
Op de beurs zelf konden geen stalen verzameld worden omdat op het moment van de melding de
beurs reeds gesloten en deels afgebroken was. Op vordering van de gerechtelijke instanties werden
de uitrusting en de gebruikte demonstratiesets in beslag genomen. Nadien werd onderzoek verricht
om vooralsnog kiemen aan te tonen (cultuur en PCR).
Analyse
Na validering door het surveillanceteam werden de gegevens met het informaticaprogramma EPI 6
van de Center for Disease Control verwerkt. Hierbij werden descriptieve en associatieve
parameters bepaald. De data van het cohortenonderzoek en het case-control onderzoek werden
univariaat en multivariaat verwerkt.
Resultaten
Gevalsinventarisatie studie
Aantal gevallen
In totaal konden 93 gevallen geïdentificeerd worden. Hiervan behoorden er 38 tot de groep van de
klinische of mogelijke gevallen, 14 tot de groep van vermoedelijke infecties en 43 tot de groep van
de geconfirmeerde gevallen (tabel 1).
Outbreak veteranenziekte Kapellen 1999
Voorstelling van de gevallen in functie van de blootstelling
Totaal
Standhouders
Bezoekers
Mogelijke
38(41%)
4
34
Vermoedelijke
12(13%)
12
Geconfirmeerde
43(46%)
3
40
Totaal
93
7
86
Overlijdens
5
1
4
Tabel 1
Ziektebeeld
Alle patiënten hadden een radiologisch geconfirmeerde pneumonie. Van de patiënten waren 94%
opgenomen in het ziekenhuis. De gemiddelde incubatieperiode bedroeg 9 dagen met 3 en 14 als
grenzen. Vijf patiënten overleden ten gevolge van het doormaken van de infectie (tabel 2).
Overlijdens veteranenziekte outbreak Kapellen 1999.
Nr.
Geslacht
1
2
3
4
5
Tabel 2
M
M
M
M
V
Leeftijd
65
53
74
52
75
Pneumonie
Urine
PCR
met positieve Serologie Antigen resp.
RX
test
weefsel
11-11-99
+
+
13–11-99
+
+
13–11-99
+
+
14-11-99
+
+
+
11-12-99
+
+
+
Cultuur
resp.
weefsel
+
+
+
+
-
Standhouder/
Bezoeker/
Logistiek
Bezoeker
Standhouder
Bezoeker
Bezoeker
Bezoeker
Patiëntkenmerken
Van de patiënten waren 51% mannen. De leeftijd varieerde van 2 tot 84 jaar. De gemiddelde
leeftijd van de patiënten bedroeg 48 jaar. Een vierde van de patiënten was afkomstig van Kapellen,
acht procent uit Antwerpen en 5,3 % van de patiënten waren Nederlanders.
-16-
Ziekenhuis
57% van de patiënten werden gezien in het KLINA ziekenhuis te Brasschaat en 17% in het Jan
Palfijn ziekenhuis te Merksem.
Blootstelling
Van de 93 patiënten werkten er 11 (11%) als standhouder of als logistiek personeel op de beurs.
89% kon als bezoeker gerangschikt worden.
Verdeling in functie van de tijd
Deze gegevens zijn voorgesteld in figuur 1. Het eerste geval werd op 8 november 1999 in het
ziekenhuis opgenomen.
Figuur 1
Geconfirmeerde gevallen
In tabel 3 wordt een vergelijking gemaakt tussen de mogelijke, vermoedelijke en geconfirmeerde
gevallen qua belangrijkste parameters.
Veteranenziekte Kapellen 1999.
Totaal
Aantal
M/V ratio
Leeftijd
Gemiddelde
Woonplaats Kapellen
Klina ziekenhuis
Jan Palfijn ziekenhuis
Overlijdens
93 (100%)
1,02
2-84
48
24%
58%
17%
5,2%
Vermoedelijke en
geconfirmeerde
55 (59%)
1,43
2-84
51
30%
50%
26%
8,7%
Tabel 3
-17-
Geconfirmeerde
43 (43%)
1,5
18-84
56
35%
35%
25%
11,3%
Vijfenzestig procent van de geconfirmeerde gevallen hadden een positieve urinaire legionella
antigentest (Biotest), 60% positief met de urinaire antigen test tegen serogroep 1(Binax), 51% had
een positieve IgM, 51% had een seroconversie, 46% had een positieve PCR op respiratoire secreten
of weefsel, 23% had een positieve IgM en 23% had een positieve cultuur. Alle uitgevoerde PCR’s
wezen op een identieke genotype. De cultuur was positief voor L. pneumophila serogroep1.
De attack rate bij de bezoekers kon geschat worden op 1,7 per 1000 en 8,4 per 1000 bij de
standhouders.
De patiënt controle studie
Een significante associatie voor het verband ziekte geslacht, blootstellingstijd, en bezoek aan de
whirlpools kon niet aangetoond worden. Wel was er een significant verband met de leeftijd en het
rookgedrag. Ook het bijwonen van een demonstratie op een stoomstrijkstand was een potentiële
risicofactor. De gevalsinterviews toonden ook aan dat er op elke dag dat de beurs geopend was,
personen waren die de ziekte opliepen.
Case-control study, Kapellen 1999
Geslacht
Roken
Onderliggende ziekte
Expositieplaats
Expositie tijd
Bezoek aan de whirlpool
Bezoek aan de strijk demonstratie
Univariate analyse
OR (95% CI)
1.4 (0.8-2.6)
2.4 (1.2-4.8)
2.5 (0.98- 6.2)
NS
NS
NS
Multivariaat analyse
OR (95% CI)
0.95 (0.45-2.O)
2.9 (1.38-6.6)
1.06 (1.03-1.08)
NS
NS
NS
3.3 (1.1-9.8)
Tabel 3
Cohortstudie
Van de 842 personen die aangeschreven werden hebben er 234 (28%) geantwoord. Hiervan hebben
er 180 personen deelgenomen aan het bloed- en urineonderzoek. Via het toevoegen van
standhouders uit het case register bestond de totale populatie waar een ingevulde vragenlijst van
bestond, uit 238 personen. 21 personen of 9% beantwoordden aan de gevalsdefinitie.
De gemiddelde leeftijd van de standhouders bedroeg 38 jaar. Standhouders die in de zone B
werkten hadden een verhoogde kans om de ziekte op te lopen (tabel 4,5,6,7). Dit blijkt uit de
multivariaat analyse. Hoewel er verschillen zijn in incidentie in functie van de blootstellingtijd, zijn
deze verschillen niet statistisch significant.
Cohortstudie (univariaat analyse) verdeling in functie van de tijd, Kapellen 1999
Expositie tijd
Een dag of minder
Meer dan één dag maar minder dan de
ganse periode
De ganse periode
N
5\55
4\72
% (95% CL)
9%( 95% CL = 1.5-16.5)
5%(95%CL=0-10)
12\110
11% (95% CL = 5.2–16.8)
Tabel 4
-18-
Cohortstudie: gevalsdistributie in functie van de zone (univariaat analyse)
Area
A
B
C
D
E
F
N
0\23
14\70
2\28
3\40
2\47
0\23
%
0
20
7
7.5
4
0
95 % CL
11 – 29
0 – 16.6
0 – 15.6
0 – 9.6
-
Tabel 5
Multivariaat analyse cohort studie
Area
A
E
F
C
D
Odds ratio
0.1304
0.1916
0.1304
0.3162
0.333
95%CI
0-0.8326
0.021-0.904
0.0-0.83
0.0326-1.538
0,0575-1,311
P
0.00276
0.0325
0.027
0.211
0,1417
Tabel 6
Multivariaat analyse cohortstudie Kapellen 1999
Zone
Afstand
Expositietijd
Roken
Likelihood ratio (p-waarde)
16.0407 (0.0001)
1.4338 (0.2311)
(0.6659)
(0.4073)
Wald (p-waarde)
10.4175 ( 0.0012)
1.3642 (0.2428)
NA
NA
Tabel 7
Milieustudie
Qua stalen zijn er 13 veegstalen en 9 waterstalen onderzocht. Ze waren afkomstig van vijf
verschillende firma’s. Onderzoek gebeurde via cultuur en PCR. De monsters werden geselecteerd
op basis van de risicoanalyse. De cultuur was negatief i.c. minder dan 100 KVE per liter. De PCR
was in 8 veegstalen positief. De positieve stalen vond men terug in analyses van veegstalen van de
biofilm van één bubbelbad. Deze biofilm werd aangetroffen ter hoogte van de schakelaar en ter
hoogte van de hoofdsteun. Na demontage kon daar een vetrand met biologisch materiaal
(zeepresten, huidschilfers, enz.) aangetroffen worden.
De bemonsterde whirlpool wordt omschreven als een whirlpool die bedoeld is om in open lucht
gebruikt te worden. Volgens de exploitant waren er twee baden getoond waaronder een doorzichtig
plexiglas bad met vloer beluchting en een type whirlpool met 1400 liter inhoud geschikt voor vijf
personen. Het water werd verwarmd tussen de 28 en 38°C gedurende gans de beurs. Het werd bij
de aanvang van de beurs gevuld met leidingwater afkomstig van het PIDPA net. Het bad zou
dagelijks gechloord zijn. Dit zou gecheckt zijn met teststrookjes. Lucht zou enkel bij
demonstraties door de buizen geblazen zijn. Het toestel zou aangesloten geweest zijn op een
ozonfilter die volgens de exploitant functioneerde ten tijde van de beurs. De waterstalen van dit bad
waren negatief maar de veegstalen bleken positief te zijn voor L. pneumophila. Ook in het residu
water van de fontein werd via PCR een positief staal aangetroffen.
-19-
Overzicht van de positieve milieustalen, Kapellen 1999
Toestel
1. Whirlpool
2. Whirlpool
3. Whirlpool
4. Whirlpool
5. Whirlpool
6. Whirlpool
7. Whirlpool
8. Fonteintje
9. Drinkwater
Staal
Resultaat
PCR
+
+
+
+
+
?
+
+
?
Veger 1
Waterresidu
Veger 2
Veger 3
Veger 4
Veger 5
Water
Veger
Waterstaal 3
Cultuur
-
Tabel 8
Bespreking
Aantal gevallen
De beschrijving van deze epidemie toont aan dat het hier ging om een belangrijke uitbraak. In
totaal konden er 93 gevallen geïdentificeerd worden. Het ging hier telkens om radiologisch
gedocumenteerde pneumonieën bij personen die de beurs bezocht hadden of er gewerkt hadden. 43
gevallen zijn geconfirmeerd. Het aantal patiënten die gezien zijn in het kader van deze epidemie en
die eveneens behandeld zijn met macroliden bedraagt ongeveer het drievoudige van het aantal
weergehouden gevallen in het register.
Vermits dat gevalsdefinities vrij strikt geïnterpreteerd werden en vermits legionella-antigen-testen
in de urine niet courant gebruikt werden is het aantal geregistreerde gevallen vermoedelijk een
onderschatting van de realiteit.
Ernst
De veteranenziekte blijft een ernstige aandoening. In deze outbreak zijn er vijf overlijdens
beschreven. Vier deden zich voor in het begin van de epidemie. De snelle doorverwijzing, de
veralgemeende alarmering van patiënten, bezoekers, standhouders en artsen en de vroegtijdige
efficiënte behandeling hebben waarschijnlijk bijgedragen tot een inperken van de impact. De ernst
blijkt eveneens uit het groot aantal gehospitaliseerden.
Bron
De infectie werd veroorzaakt door een besmetting met L. pneumophila serogroep 1. Een
eenduidige bron kon niet aangetoond worden. Toch zijn er duidelijke argumenten voor dat een
aërosol producerend toestel op de beurs verantwoordelijk was voor de uitbraak. Vooreerst hebben
alle patiënten een bezoek gebracht aan de beurs. Verder blijkt uit de gegevens van het
cohortenonderzoek dat er sprake is van een clustering van gevallen in het centraal gedeelte van de
tent. Dit is het gedeelte waar de whirlpool en ook de strijkstand waren opgesteld. Het
milieuonderzoek kon weliswaar geen groei aantonen van legionellakiemen maar toch kon via PCR
op verschillende plaatsen in het bubbelbad een positief staal gevonden worden. Bij de interpretatie
van deze gegevens moeten we er ook mee rekening houden dat de staalname ongeveer 14 dagen na
het sluiten van de beurs gebeurde. Tijdens die periode konden alle maatregelen genomen worden
om de whirlpool te reinigen en te ontsmetten. Vermoedelijk was dus het water van het bubbelbad
van bij de aanvang van de beurs gecontamineerd. De continue verwarming van het water tot 38°C,
het niet verversen en de regelmatige aërosolproductie door het doorblazen van lucht hebben er voor
gezorgd dat L. pneumophila in de omgevingslucht terechtkwam, wat geleid heeft tot de beschreven
infecties. Het aantreffen van legionellakiemen in het residu water van de fontein bevestigt de
-20-
vaststelling dat drinkwater regelmatig gekoloniseerd wordt door legionellakiemen. Vermits er geen
sprake is van dosis kunnen hier geen conclusies uitgetrokken worden. Vermits er geen analyses van
waterstalen van de strijkijzers uitgevoerd zijn, blijft ook de strijkstand problematisch. Gelet op de
temperatuur lijkt het ons weinig aannemelijk dat deze verantwoordelijk is voor de uitbraak.
De vraag blijft hoe het komt dat we nu pas geconfronteerd zijn met deze outbreak. Hetzelfde geldt
voor de vraag waarom de epidemie enkel beschreven werd in de lage landen terwijl zij toch niet het
monopolie op beurzen hebben.
De analyse van de epidemie heeft duidelijk aangetoond dat de serologie slechts een beperkt
diagnostisch middel is bij het stellen van de diagnose en dat een legionella antigentest in urine de
meest aangewezen test is om de diagnose te stellen.
Een vroegtijdige verwittiging, een vlotte coördinatie en een professionele microbiologische
ondersteuning zorgden voor een gelukte controle.
Controle maatregelen
Een belangrijk luik van het indijken van de impact van deze epidemie had betrekking op het
vroegtijdig nemen van de nodige controle maatregelen:
1. vroegtijdige verwittiging van patiënten en artsen
2. vroegtijdige verwittiging van ziekenhuizen en wachtdiensten
3. vastleggen van diagnosecriteria en behandeling en opnamecriteria
4. ter beschikking stellen van telefonische hulplijn
5. opstellen van infofolder
6. organisatie van de diagnosebevestiging
7. in beslagname van materiaal dat als besmettingsbron kon functioneren
8. aanpassen van de wetgeving omtrent het gebruik van aërosoltoestellen in beurzen
9. federale en internationale alarmering
Conclusies
In november 1999 werd Kapellen met een belangrijke veteranenziekte epidemie geconfronteerd.
De ziekte is veroorzaakt door een bezoek aan de handelsbeurs. Waarschijnlijk lag gecontamineerd
water van aërosolproducerende toestellen aan de basis van deze uitbraak.
Samenvatting
In november 1999 deed er zich in Kapellen ten gevolge van het bezoek aan de handelsbeurs een
belangrijke uitbraak voor van de veteranenziekte. Gevallen kwamen voor bij standhouders,
personeel van de beurs en bezoekers. In totaal konden er 93 gevallen geïdentificeerd worden,
waarvan 43 microbiologisch geconfirmeerd, 12 vermoedelijke en 38 klinische gevallen. Vijf
patiënten overleden ten gevolge van de infectie. Van de 93 patiënten waren er 7 standhouders. Het
merendeel van de gevallen werd gezien in het Klina Ziekenhuis van Brasschaat. Het
patiëntencontrole onderzoek toonde aan dat er een causaal verband was tussen de aanwezigheid op
de beurs en het oplopen van de ziekte. Vermoedelijk is een gecontamineerde aërosol van een
sanitair toestel verantwoordelijk voor de beschreven epidemie. Deze epidemie wijst op de
noodzaak op het nemen van preventieve maatregelen ter voorkoming van groei van
legionellakiemen in aërosolproducerende toestellen.
Dankwoord
Graag danken we al de medewerkers van de diverse diensten die betrokken waren bij de
verwittiging, diagnosestelling, behandeling en het onder controle brengen van het incident.
-21-
Literatuur
1. Stout JE, Yu VL. Legionellosis. N Engl J Med 1977; 10 : 682-7.
2.
Fraser DW, Tsai TR, Orenstein W, ea. Legionnaires’ disease. N Engl J Med 1977; 22: 1189-97.
3.
De Backer W, Vermeire P. Epidemiologie van respiratoire infecties . In : Demeds M, Yernault JC. Respiratoire
infecties in de algemene praktijk. Leuven-Apeldoorn: Garant, 1993 :15-23.
4.
Conyn van Spaendonck M. Onderzoek van de epidemie van legionellose 1999. Infectieziekten Bulletin 1999; 10 :
157-8.
5.
Van Steenbergen JE, Slijkerman FAN, Speelman P. The first 48 hours of investigation and intervention of an
outbreak of legionellosis in the Netherlands. Eurosurveillance bulletin 1999; 11: 112-115.
6.
CDC. Case definitions for infectious conditions under public health surveillance . MMWR RR-10 1997; 10-20.
-22-
Bijlage II
Aanhoudende toename van meningokokkeninfecties in Vlaanderen
Samenvatting
Het incidentiecijfer van meningokokkeninfecties is in Vlaanderen op 10 jaar tijd vervijfvoudigd.
Deze toename deed zich vooral voor in de provincies Antwerpen en West-Vlaanderen. De
arrondissementen met de hoogste incidentiecijfers vindt men in West-Vlaanderen. Opvallend is de
toename van het aantal infecties van het type B:4:P1.4. Sedert enkele jaren stijgt ook het aantal
isolaties met type C. Meningokokkeninfecties komen vooral voor bij kinderen onder de 5 jaar en
bij jonge volwassenen. Bij de preventie van secundaire infecties ligt de nadruk op adequate
verwittiging, informatie en chemoprofylaxe. Bij de curatieve aanpak te velde ligt de nadruk op de
vroegtijdige doorverwijzing.
Inleiding
Sedert 1991 zijn het aantal laboratoriumisolaties van meningokokken op het referentielaboratorium
van het WIV sterk gestegen (1). Dat geldt ook voor het aantal meldingen van
meningokokkeninfecties bij de Gezondheidsinspectie van de Vlaamse Gemeenschap. De
laboratoriumisolaties worden trouwens sedert enkele jaren geïntegreerd in de meldingstabellen van
de gezondheidsinspectie. In de meldingscijfers zijn vermoedelijke en geconfirmeerde gevallen
verwerkt. Op 10 jaar tijd is het incidentiecijfer voor meningokokkeninfecties vervijfvoudigd.
Terwijl dat cijfer in 1990 slechts 1 per 100.000 bedroeg, bedraagt dit nu 5 per 100.000.
Terwijl men in 1996 en 1997 telkens 172 gemelde gevallen voor heel Vlaanderen noteerde,
registreerde men 202 gevallen in 1998 en 279 in 1999 (figuur 1).
meningokokkenmeldingen in Vlaanderen 1990-1999
300
West-Vlaanderen
Oost-Vlaanderen
200
Limburg
100
Vlaams-Brabant
Antwerpen
19
90
19
91
19
92
19
93
19
94
19
95
19
96
19
97
19
98
19
99
0
Figuur 1
Zo komt men in de buurt van de cijfers die men zag in de vroege jaren zeventig. De historische
piek van 1972, met 512 gevallen voor gans België, is voorlopig nog niet bereikt.
In Vlaanderen deed de toename van de huidige golf zich het eerst in de provincie Antwerpen voor
(2). Vermoedelijk lag dat in het verlengde van de reeds in de jaren tachtig vastgestelde toename
van meningokokkengevallen in Nederland. Vervolgens werd de provincie West-Vlaanderen
getroffen en tenslotte zag men ook een toename in de overige provincies. In deze tekst gaan we
dieper in op de cijfers van 1999 en op de mogelijkheden om secundaire infecties te voorkomen.
-23-
Methode
In de registratie zijn zowel de geconfirmeerde als de vermoedelijke gevallen opgenomen.
Geconfirmeerde gevallen zijn gevallen waarbij er sprake is van een isolatie van een kiem op een
plaats die in principe steriel is (bloed, cerebraal vocht, pleura, pericard of andere). Een
vermoedelijk geval is een klinisch geval met positieve antigentest of een purpura fulminans
(syndroom van Waterhouse-Friderichsen), of een klinisch geval binnen een epidemische context.
Verdeling per provincie
In absolute aantallen heeft de provincie Antwerpen het hoogst aantal meldingen. Zo telde men 77
gevallen in 1999, wat een toename is ten opzichte van het vorige jaar met 12%. West-Vlaanderen
registreerde 71 gevallen of een toename van 39%. In Oost-Vlaanderen kwamen er 50 gevallen
voor, wat overeenkomt met een stijging van 31%. Limburg noteerde dan weer 44 aangiftes wat
resulteerde in een stijging met 57%. Vlaams-Brabant ten slotte kwam aan 37 meldingen, wat een
stijging meebracht van 131%. Voor gans Vlaanderen betekende dat een toename van 38% ten
opzichte van het vorige jaar (tabel 1).
Meningokokkenmeldingen: verdeling per provincie 1999
Antwerpen
Aantal
Incidentie
/100 000
77
4,7
VlaamsBrabant
37
3,7
Limburg
44
5,7
Oost Vlaanderen
50
3,7
West –
Vlaanderen
71
6,3
Totaal
279
4,7
Tabel 1
Verdeling per arrondissement
Twee arrondissementen van West-Vlaanderen behoren tot de top drie, met name Roeselare en
Diksmuide met respectievelijk 16,4 en 12,5 gevallen per 100.000 inwoners. Het arrondissement
Tongeren neemt de derde plaats in met 10 gevallen per 100.000 inwoners. Anderzijds vindt men in
West-Vlaanderen ook de laagste arrondissementscijfers i.c. in Tielt en Veurne (2,2 en 1,78 per
100.000). Incidentiecijfers in dalende volgorde vindt men terug in tabel 2.
Meningokokkenverdeling per arrondissement
Arrondissement
Roeselare
Diksmuide
Tongeren
Oostende
Turnhout
Kortrijk
Brugge
Aalst
Mechelen
Dendermonde
Aantal/100.000
16,4
12,5
10
8,4
5,32
5,38
5,2
4,36,
4,9
4,8
arrondissement
Ieper
Antwerpen
Maaseik
Gent
Sint-Niklaas
Leuven
Oostende
Eeklo
Tielt
Veurne
Aantal/100.000
3,8
3,7
3,7
3,2
3,0
3,0
2,6
2,5
2,2
1,78
Tabel 2
Case fatality rate
Deze index blijft voor gans Vlaanderen rond de 5% schommelen. Uitschieters zijn WestVlaanderen met 2,5% en Limburg met 10,3%. De letaliteit is vooral belangrijk in de leeftijdsgroep
van jongeren boven de 15 jaar.
-24-
Tijdsverdeling
In tabel 3 vindt men de spreiding van de data terug naargelang de maand. Februari en maart zijn de
maanden met de hoogste frequenties aan meldingen. Meningokokkeninfecties ziet men vooral in
het eerste kwartaal van het jaar.
Meningokokkenmeldingen: cijfers per maand in 1999
januari februari maart april
22
33
43
31
mei
29
juni
25
juli
13
augustus september oktober november december
11
18
15
23
16
Tabel 3
Typeverdeling
Van de 215 gevallen waarbij serotypering gebeurd is (77% van het totaal aantal meldingen),
behoort 71% tot serogroep B en 27% tot serogroep C. Deze gegevens vindt men terug in tabel 4.
Opmerkelijk is de toename van serogroep C sedert 1996.
Typeverdeling meningokokkencijfers 1999
Totaal
279
A
1
B
152
C
59
Typering
W
1
Y
2
*
45
?
19
* er werd geen serotype bepaald, of er was geen groei van de kiem
Tabel 4
Geslachts- en leeftijdsspreiding
De sekse ratio M/V bedraagt 0,9. Kinderen onder de 5 jaar vertegenwoordigen ongeveer 40% van
de gevallen. Een tweede belangrijke piek ziet men bij adolescenten tussen 15 en 19 jaar (20%).
Bespreking
Meningokokkeninfecties blijven verder toenemen. Binnen de groep van de te melden ziekten
scoren ze erg hoog maar toch blijft het relatief gezien een zeldzame ziekte voor de eerstelijnsarts.
Deze infecties hebben ook een belangrijke letaliteit die des te dramatischer overkomt omdat ze zich
vooral voordoet bij jonge mensen die op erg korte tijd kunnen overlijden en die vooraf geen
klachten hadden. De toename van de ziekte wordt verklaard door het verder oprukken van de
virulente meningokokkenstam B:4:P1.4 en door de toename van serogroep C (1,2). De verdere
toename van serogroep C kan een bijsturen van het vaccinatiebeleid voor meningokokken
meebrengen.
De leeftijdsgroepen die op de eerste plaats geviseerd worden, zijn kinderen onder de 5 jaar,
gevolgd door adolescenten en jonge volwassenen. De incidentie is thans niet homogeen over de
verschillende arrondissementen gespreid. Vooral in West-Vlaanderen zijn er streken waar het
incidentiecijfer erg hoog ligt. De verklaring hiervoor is niet volledig duidelijk.
Het vroegtijdig stellen van de diagnose is niet altijd even makkelijk. Niet zelden zijn de eerste
symptomen deze van een bovenste luchtweginfectie, een griep of een gastro-enteritis. Belangrijke
ziektetekens zoals petechieën of echymoses ontdekt men pas als men ze echt actief gaat opzoeken.
Het gaat hier om puntvormige bloedingen van enkele millimeter doorsnede ter hoogte van de romp,
de oksels of de onderste ledematen. Klassieke predelectieplaatsen zijn de afdrukplaatsen van
kousen of ondergoed op de huid. Verder komt het gamma van klassieke neurologische symptomen
voor.
-25-
Opvolgingsmaatregelen
Voorlopig wordt er in België niet systematisch gevaccineerd tegen meningokokkeninfecties. De
verdere toename van gevallen met serogroep C en het verschijnen van nieuwe efficiënte vaccins
veronderstelt echter een nieuwe evaluatie. Vooralsnog is het dus belangrijk extra aandacht te
besteden aan de preventie van secundaire infecties. Hoewel het aantal secundaire infecties relatief
beperkt is - men schat dit ongeveer op 5 % van de gevallen - is het erg belangrijk vroegtijdig
personen die nauw contact hebben gehad, te informeren over de eerste ziektetekens, hun de nodige
chemprofylaxe voor te schrijven en te zorgen voor een verhoogd toezicht (tabel 5). Dat vereist
samenwerking en coördinatie (3). Via de chemoprofylaxe van de omgeving tracht men het aantal
secundaire infecties te voorkomen door het aantal kiemdragers te beperken. Het is geen vorm van
vroegtijdige behandeling. Dit brengt dus ook mee dat een patiënt die behandeld is voor een
invasieve meningokokkeninfectie in tweede orde eventueel nog een chemoprofylactische
behandeling moet krijgen omdat hij kiemdrager blijft.
Wat te doen als men vermoedt dat er sprake is van een mogelijke meningokokkeninfectie?
1. Vroegtijdige doorverwijzing met ziekenwagen van een patiënt met een vermoedelijke diagnose
naar een adequaat uitgerust ziekenhuis.
2. Dringende verwittiging van de gezondheidsinspectie die op zijn beurt na validatie van de
diagnose zonodig andere betrokkenen zoals de schoolarts, de crèchearts en eventueel andere
huisartsen kan verwittigen. De school- en crècheartsen staan dan weer op hun beurt in voor de
verwittiging van de ouders en kinderen en hun respectievelijke huisartsen.
3. Chemoprofylaxe voor de nauwe contacten (gezinsleden, partner, kissing contacts, crèche- en
klascontacten onder de 6 jaar). Het schema dat thans van toepassing is, vindt men in tabel 5. (4)
4. Informeren van de onmiddellijke omgeving waarbij gewezen wordt op het tijdelijk verhoogd
risico en de noodzaak om vroegtijdig contact op te nemen met een arts bij het vertonen van
verdachte ziektetekens(verhoogde lichaamstemperatuur, huidsymptomen hoofdpijn).
Chemoprofylaxe (1) (Sanford Guide, 1999-2000)
Merknaam
Dosis – route - duur
Rifadyn (2)
Rimactan (2)
10 mg/kg PO
2 x/dag, 2 dagen
Azithromycine
Zitromax
10 mg/kg PO
éénmalige dosis
Volwassenen :
Ciprofloxacine
Ciproxine
500 mg PO
éénmalige dosis
Tarivid
400 mg PO
éénmalige dosis
Keuzepreparaat
Kinderen:
Rifampicine
Ofloxacine
(1)
Te starten binnen 24 uur. Informeren bij directe contacten over verhoogd risico.
Rifampicine wordt voor deze indicatie terugbetaald.
Bij zwangere geldt een éénmalige dosis ceftriaxone 250 mg IM (Rocephine) (5).
Tabel 5
(2)
Conclusie
Meningokokkeninfecties zijn belangrijke bacteriële infecties die thans met een verhoogde incidentie
voorkomen. Ze kunnen een zeer foudroyant verloop kennen en vereisen een adequaat optreden
van de eerstelijnsarts. De nadruk ligt hierbij op vroegtijdige diagnose, doorverwijzing en
verwittiging.
-26-
Summary
The incidence rate of meningococcal infections in Flanders is 5 times higher than 10 years ago. The
main increase is seen in the provinces of Antwerp and West Flanders. The subregions with the
highest scores are localised in the province of West Flanders. The increase is mainly explained by
the increase of the type B:4:P1.4. Since two years there is also a remarkable increase of the N.
meningitidis group C. Meningococcal infections appear mostly in children under the age of 5 years
and in young adolescents. Prevention of secondary infections is based on early communication,
information and chemoprophylaxis. Early hospital admission is an important matter.
Literatuur
1. WIV, Referentielaboratorium voor meningokokken. Rapport 1999, Brussel: Ministerie van Sociale Zaken,
Volksgezondheid en Leefmilieu.
2. Druwé P., Mahieu L., Van Looveren M., Goossens H.: Epidemiologisch onderzoek naar meningokokkeninfecties
in de provincie Antwerpen. Tijdschr Geneesk 1998; 54: 89-95.
3. Cuevas LE, Hart CA. Chemoprophylaxis of bacterial meningitis. Tijdschr Geneesk 1995; 5: 611-16.
4. Sandford J P, Gilbert D, Moellering RC, Sande M. Chemoprofylaxe van meningokokkeninfecties. In: Sanford
Guide to Antimicrobial Therapy 1999 – 2000 Belgian/Luxembourg Edition. Vermont, 1999: 154.
5. Sternon J.Antibioticatherapie, antibioticaprofylaxe en vaccinatie 1999-2000, 12de editie: 77.
-27-
Bijlage III
Analyse tuberculoseregister 1999
1. Inleiding
In 1999 kwamen er 608 meldingen van tuberculose binnen bij buitendiensten van de
gezondheidsinspectie. Deze aangiften hebben betrekking op de periode van 01/01/99 tot en met
31/12/99. Bij elke melding wordt bijkomende informatie opgevraagd aan de behandelende arts
en/of de verantwoordelijke van het laboratorium.
Het tuberculoseregister bevat 544 patiënten die in Vlaanderen gediagnosticeerd werden in 1999 en
vóór 01.02.2000 gemeld werden aan de gezondheidsinspectie.
Beide getallen verschillen van elkaar omdat ze in een andere context moeten bekeken worden. Het
tuberculoseregister bevat alleen bevestigde gevallen, terwijl de meldingen zowel bevestigde,
vermoedelijke als waarschijnlijke gevallen omvat. Volgens het decreet van 5 april 1995 betreffende
de profylaxe van besmettelijke ziekten, moet elke arts en elk hoofd van een laboratorium van
klinische biologie die een geval van tuberculose kent of vermoedt, de gezondheidsinspecteur binnen
de 48 uur schriftelijk op de hoogte stellen.
Het tuberculoseregister wordt jaarlijks op dezelfde wijze opgemaakt om de cijfers te kunnen
vergelijken met de vorige jaren. Deze surveillance is gebaseerd op Europese richtlijnen. De
registratie en analyse van de tuberculose-incidentie levert, aansluitend met de cijfers van Brussel en
Wallonië (samenwerking met VRGT2/FARES3), een belangrijke epidemiologische bijdrage tot een
Belgisch en Europees register.
Een goede surveillance biedt de overheid ook de mogelijkheid om haar beleid tijdig bij te schaven
en af te stemmen op de huidige noden van de bevolking.
Het register bevat de gevallen van actieve tuberculose (aanwezigheid van tuberkelbacteriën in
biologische vloeistoffen of pathologisch materiaal of progressief evoluerende radiologische
afwijkingen en/of klinische tekens die aanleiding hebben gegeven tot een volledige
tuberculosetherapie van minimum 6 maanden) die gediagnosticeerd werden in de periode van
01/01/99 tot en met 31/12/99. Laattijdige aangiften voor het jaar 1998 werden slechts in het
register van 1999 opgenomen wanneer de diagnose na 1 juli 1998 werd gesteld.
2. Incidentiecijfers
In 1999 werden 544 gevallen van actieve tuberculose geregistreerd in Vlaanderen op een totale
populatie van 5 926 838 inwoners, dit betekent een incidentie van 9,2/100 000 inwoners.
De evolutie in de jaren wordt weergegeven in tabel 1.
Incidentie naar “nationaliteit”
Er blijft een groot verschil in incidentie tussen Belgen (7,1 per 100 000 inwoners) en niet-Belgen
(49,1/100 000). Zie tabel 2.
Als “nationaliteit” wordt aangenomen de nationaliteit vermeld op de identiteitskaart. Het
onderscheid tussen Belg en niet-Belg moet wel gerelativeerd worden. Denken we maar aan de
tweede en derde generatie van migranten die in België geboren zijn en de Belgische nationaliteit
kregen; of aan de genaturaliseerde migranten die jaarlijks de vakantiemaanden in hun geboorteland
doorbrengen.
2
3
VRGT Vereniging voor Respiratoire Gezondheidszorg en Tuberculosebestrijding
FARES Fondation contre les Affections Respiratoires et pour l’Education à la Santé
-28-
Tuberculose-incidentie per 100 000 inwoners in Vlaanderen
jaar
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
respiratoire tbc
extrarespiratoire tbc
Totaal
absolute
incidentie absolute incidentie per Absolute incidentie per
aantallen per 100 000 aantallen
100 000
aantallen
100 000
633
11,1
122
2,1
755
13,2
550
9,5
103
1,8
653
11,3
541
9,3
74
1,3
615
10,6
620
10,6
101
1,7
721
12,4
573
9,8
103
1,8
677
11,6
529
9,0
100
1,7
630
10,7
529
9,0
84
1,4
613
10,4
477
8,1
77
1,3
554
9,4
459
7,7
85
1,4
544
9,2
473
8,0
71
1,2
544
9,2
Tabel 1
Tuberculose-incidentie naar nationaliteit per 100 000 inwoners in 1999
Belgen
7,1
Niet-Belgen
49,1
* gestandaardiseerd naar leeftijd
6,8 *
47,0 *
Tabel 2
Van de 544 registraties zijn 407 personen afkomstig uit landen met een lage prevalentie (inclusief
Belgen) en 133 personen komen uit landen met een hoge prevalentie4.
Van 4 personen zijn noch de nationaliteit, noch het land van herkomst gekend. Zij werden dan ook
niet meegeteld bij deze incidentieberekening.
Incidentie per provincie
De incidentie bij de niet-Belgen ligt het hoogst in de provincies Antwerpen en West-Vlaanderen.
Bij de Belgen zijn er geen grote verschillen in incidentie tussen de provincies, met uitzondering van
de provincie Limburg. Tabel 3 geeft een overzicht per provincie.
Tuberculose-incidentie per provincie per 100 000 inwoners in 1999
Vlaanderen
Provincie: Antwerpen
Provincie: Limburg
Provincie: Oost-Vlaanderen
Provincie: Vlaams Brabant
Provincie: West-Vlaanderen
Totaal
Belgen
6,7
9,0
6,8
7,3
6,3
7,1
niet Belgen
73,7
22,6
53,3
24,5
68,6
49,1
Globaal
11,1
10,2
8,2
7,5
8,2
9,2
Tabel 3
4
Landen met hoge prevalentie: Azië (excl. Japan), Afrika, Centraal en Zuid Amerika, Oost Europa (incl. Turkije en USSR),
Oceanië (excl. Australië en Nieuw-Zeeland)
-29-
Incidentie naar geslacht en leeftijd
Tuberculose komt nog steeds 2x meer voor bij mannen dan bij vrouwen; de incidentie bij mannen is
12,5/100 000 ten opzichte van 6,0/100 000 bij vrouwen. (zie figuur 1)
Vanaf de leeftijd van 50 jaar is er een duidelijk verschil in incidentie volgens het geslacht.
Leeftijdsspecifieke tbc-incidentie naar geslacht in 1999
incidentie /100.000
60,0
50,0
40,0
30,0
20,0
10,0
leeftijdsklassen
mannen
80+
75-79
70-74
65-69
60-64
55-59
50-54
45-49
40-44
35-39
30-34
25-29
20-24
15-19
10-14
05-09
00-04
0,0
vrouwen
Figuur 1
Incidentie naar nationaliteit en leeftijd
Leeftijdsspecifieke tuberculose-incidentie naar nationaliteit in 1999
100,0
incidentie /100 000
90,0
80,0
70,0
60,0
50,0
40,0
30,0
20,0
10,0
0,0
Belg
00- 05- 10- 15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 7580+
04 09 14 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79
2,9 1,2 1,2 1,7 3,9 2,9 5,4 3,3 6,6 10,6 7,9 8,1 8,0 10,5 16,0 26,3 20,9
niet-Belgen 69,1 16,5 18,9 22,6 90,1 86,7 66,1 55,8 33,7 30,3 45,3 34,3 42,3 22,2 46,3 23,7 60,6
leeftijdsklassen
Figuur 2
-30-
Uit figuur 2 kunnen we enkele duidelijke pieken halen.
Bij de niet-Belgen is er een hoge incidentie bij de zuigelingen en de jongvolwassenen (20-30 jaar)
met een incidentie van respectievelijk 69,1/100 000; 90,1 en 86,7/100 000.
Bij de Belgen stijgt de incidentie met de leeftijd.
Incidentie naar lokalisatie
Tabel 4 geeft ons een overzicht van de verschillende lokalisaties. Bij enkele patiënten werden
verscheidene lokalisaties gediagnosticeerd. Zij werden in onderstaande tabel slechts 1x opgenomen
volgens de belangrijkste lokalisatie. Volledigheidshalve vermelden we hierbij dat:
1 larynxtbc geassocieerd was met bronchopulmonale tbc;
3 patiënten met long- en/of bronchustbc ook een miliaire tbc doormaakten;
bij 4 patiënten met long- en/of bronchustbc ook een pleuritis werd gediagnosticeerd;
6 gevallen van bronchopulmonale tbc geassocieerd werden met een extra respiratoire vorm;
1 patiënt met long- en/of bronchustbc eveneens een meningitis doormaakte;
en van de 11 registraties van miliaire tbc waren er 3 geassocieerd met een vorm van extra
respiratoire tuberculose.
Indeling naar orgaanlokalisatie en geslacht in 1999
lokalisatie
larynxtuberculose
bronchopulmonale tbc
gangliopulmonale tbc
miliaire tbc
pleuritis
extra-thoracale kliertbc
extrarespiratoire tbc (excl. kliertbc en meningitis)
meningitis
totaal
man
1
269
12
6
37
21
16
2
364
vrouw
1
112
12
5
17
14
18
1
180
totaal
2
381
24
11
54
35
34
3
544
Tabel 4
3. Bacteriologisch onderzoek
Van de 418 pulmonale vormen van tbc (= larynxtbc, bronchopulmonale tbc, gangliopulmonale tbc
en miliaire tbc) bleek het bacteriologisch onderzoek (microscopisch onderzoek en/of cultuur) bij
320 patiënten positief. In 276 gevallen was de bacteriologische cultuur positief. Bij 248 patiënten
werd een bacteriële identificatie van de mycobacterie verricht; in 244 gevallen ging het om
Mycobacterium tuberculosis. Bij 2 patiënten werd een Mycobacterium bovis vastgesteld, en de
bacteriologische cultuur van 2 andere patiënten was positief voor Mycobacterium africanum.
Van de 54 geregistreerde gevallen van pleuritis werden er 21 bacteriologisch bevestigd.
Van de 35 patiënten gediagnosticeerd met extrathoracale kliertuberculose kon voor 20 patiënten bij
de bacteriologische cultuur Mycobacterium tuberculosis aangeduid worden.
Van de 4 meningitiden was 1 geval geassocieerd met bronchopulmonale tbc; het rechtstreeks
onderzoek van de respiratoire secreties was negatief, de cultuur bleek positief voor Mycobacterium
tuberculosis. Bij 2 meningitis gevallen was het bacteriologisch onderzoek van het lumbaal vocht
positief bij cultuur; de vierde was positief bij microscopisch onderzoek en negatief bij cultuur.
-31-
4. Risicogroepen en risicomilieus
Personen met een verminderde natuurlijke weerstand (tengevolge van ziekte of verslaving) hebben
een verhoogde kans op besmetting wanneer ze in contact komen met de tuberkelbacil. Ook
personen afkomstig uit landen met een hoge prevalentie voor tuberculose worden beschouwd als
risicopersonen voor tuberculose, door de intensere blootstelling aan de tuberkelbacil in hun land van
herkomst.
Personen die ambtshalve dagelijks met deze mensen in contact komen, beschouwen we eveneens
als risicopersonen.
18,8 % van de geregistreerde patiënten behoorde tot één van de volgende risicogroepen uit tabel 5.
Ter vergelijking: in 1998 was dit 11,6 %; voor 1997 bedroeg dit 16,6 %.
aantal patiënten behorend tot een risicogroep volgens nationaliteit in 1999
Belgen
2
0
1
1
29
3
12
48
Gevangenen
Asielzoekers
Illegalen
IV druggebruikers
Sociaal marginalen
Personen werkzaam met personen uit bovenvermelde groepen
Gezondheidswerkers
Totaal
niet- Belgen
6
29
15
1
2
0
1
54
totaal
8
29
16
2
31
3
13
102
Tabel 5
Van de 6 niet-Belgische gevangenen bleek 1 persoon eveneens illegaal in ons land te verblijven.
Eén asielzoeker en 1 illegale waren positief voor HIV.
In 1999 werden 5 dubbelinfecties met HIV geregistreerd. Het waren jongvolwassenen van 27 tot 42
jaar, namelijk 1 Argentijnse met pleuritis tbc; 1 Congolese met bronchopulmonale tbc; 2 Afrikanen
met extra thoracale kliertuberculose en 1 Congolese met een extra respiratoire vorm van tbc.
167 patiënten (154 Belgen en 13 niet-Belgen) hadden 1 of meerdere bijkomende pathologieën
waarvan tabel 6 u een overzicht geeft.
aantal patiënten met bijkomende afwijkingen volgens nationaliteit in 1999
Alcoholisme
x x
Diabetes
x
Nierinsufficiëntie
Silicose-pneumoconiose
COPD
Gastrectomie
Stomie/plastie
Immunosuppr. aandoen.
Of behandeling
Aantal Belgen
43 3
Aantal Niet-Belgen
3
x: bijkomende pathologie is aanwezig
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
3
2
Tabel 6
-32-
x
x
x
1
x
4 11
2
5
1
x
x
x
x
2 42
3
3
1
x
x
5
6 23
4
5. Recidieven
In 1999 hadden 62 patiënten (11,4%) tuberculeuze antecedenten: 59 respiratoire gevallen en 3
extrarespiratoire.
6. Conclusie
Tuberculose blijft een belangrijke infectieziekte, waarbij onze aandacht voor een correcte en snelle
depistage niet mag verslappen. Snelle detectie van personen met een besmettelijke vorm van
tuberculose, evenals een doeltreffende screening naar besmette personen in de onmiddellijke
omgeving van een besmettingsbron, blijven een belangrijk onderdeel vormen van de bestrijding van
deze ziekte. De status-quo van de incidentiecijfers gedurende de laatste jaren moet onze
waakzaamheid verhogen om deze ziekte in de toekomst onder controle te krijgen.
Het aandeel allochtonen in het totaal aantal tuberculosegevallen blijft toenemen. Momenteel ligt de
tuberculose-incidentie in Vlaanderen bij de niet-Belgen tot 7 maal hoger dan bij de Belgen.
De meeste allochtonen, vooral immigranten en asielzoekers, wonen in de grotere steden, waar
bovendien ook meestal andere tuberculoserisicogroepen en risicomilieus worden aangetroffen, zoals
daklozen, sociaal ontwortelden en IV-drugsverslaafden.
Tuberculose is nog lang niet uitgestorven in onze moderne samenleving.
-33-
Download