Inleiding Format medisch-psychiatrisch onderzoek 1. Personalia Naam, geboortedatum, geslacht, nationaliteit, burgerlijke staat, kinderen, leefsituatie, religie, opleiding en beroep, juridische status (BOPZ) 2. Reden van opname (of van het psychiatrisch onderzoek) 3. Speciële anamnese Hoofdklachten, aard, ernst en beloop, mate van subjectief lijden, gevolgen van de klachten op welbevinden, dagelijks functioneren en relevante levensgebieden, tevens ook betekenis, aanleiding of verklaring van de klachten, vervolgens nevenklachten en maatregelen die patiënt zelf al nam. 4. Algemene psychiatrische anamnese Cognitieve (organische), psychotische, stemmings-, angst-, stress- en aanpassingsstoornissen, somatoforme en dissociatieve stoornissen, dwang- en drangstoornissen, stoornissen die in de jeugd beginnen en persoonlijkheidsstoornissen. Anamnestisch onderzoek 5. Middelengebruik Psychofarmaca, alcohol, nicotine, cafeïne en drugs 6. Psychiatrische voorgeschiedenis Chronologische samenvatting met per episode diagnose, behandelaar, medicatie, tevens behandelingen buiten de psychiatrie, en episoden zonder psychiatrische behandeling 7. Familieanamnese Overzicht van relevante familieleden, inclusief naam, geboorte- en sterfdatum, diagnosen bij familieleden en eventuele suicide(pogingen), eventueel aangevuld met heteroanamnestische informatie 8. Somatische anamnese en oriënterend lichamelijk onderzoek Algemene somatische anamnese, tractusanamnese, somatische voorgeschiedenis, somatische familieanamnese, algemeen lichamelijk onderzoek en oriënterend neurologisch onderzoek. 9. Medicatie Psychofarmaca, somatische medicatie, inclusief anticonceptiva, niet-voorgeschreven middelen en vrij verkrijgbare middelen. 10. Sociale anamnese Eerste, tweede en derde milieu 11. Biografie Gezin van oorsprong, levensgeschiedenis, betekenisvolle gebeurtenissen, zelfbeschrijving Aanvullend onderzoek Psychiatrisch onderzoek 12. Heteroanamnese 13. Status praesens mentalis (psychiatrisch onderzoek in engere zin) Eerste indrukken Cognitieve functies Affectieve functies Conatieve functies Betrouwbaarheid van het onderzoek 14. Persoonlijkheid Algemene kenmerken, kenmerken volgens de categoriale benadering van DSM IV of ICD10, kenmerken vanuit de dimensionele benadering 15. Vragenlijsten 16. Aanvullende diagnostische onderzoeken Klinisch chemisch onderzoek, hematologisch onderzoek, ECG, urineonderzoek, (neuro)psychologisch onderzoek, beeldvormend onderzoek van de hersenen, functioneel onderzoek van de hersenen A.M. Ruissen, maart 2011 Bron: Richtlijn Psychiatrisch onderzoek NVvP: http://www.cbo.nl/Downloads/292/psychondz_rl_2005.pdf Dit format volgt vrijwel volledig de richtlijn Psychiatrisch Onderzoek van de NVvP en CBO uit 2004/2005. De richtlijn gaat ook in op psychiatrisch onderzoek in het kader van consultatie in een algemeen ziekenhuis, second opinion en rapportages, de medisch-ethisch context waaronder privacy en beroepsgeheim, wilsonbekwaamheid en verstrekking van informatie aan derden, verschillende diagnostische instrumenten en beschikbare literatuur. Hieronder een aantal delen uit de richtlijn. “De werkgroep doet de volgende aanbevelingen ter bevordering van implementatie van de richtlijn: – gebruik van de richtlijn in onderwijs, opleiding of bij- en nascholing over psychiatrisch onderzoek; – gebruik van de richtlijn in Nederlandse publicaties over casuïstiek; – opnemen van de richtlijn in visitatietrajecten; – opnemen van de richtlijn in kwaliteitsverbeteringprojecten; – prestatie-indicatorontwikkeling; – inbouwen van de richtlijn in gedigitaliseerde werkprocessen.” (p.11) “Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar zo veel mogelijk op ‘de best beschikbare’ wetenschappelijke evidentie gebaseerde inzichten en aanbevelingen, die artsen, verpleegkundigen en andere zorgverleners een houvast bieden om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien deze aanbevelingen hoofdzakelijk gebaseerd zijn op de ‘gemiddelde patiënt’, kunnen psychiaters in individuele gevallen afwijken van de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dit vereist, zelfs noodzakelijk. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd en gedocumenteerd te kunnen worden.” (p.11) “Een psychiatrisch onderzoek kan om diverse redenen worden uitgevoerd. Enerzijds heeft de patiënt of de verwijzer vragen waarop hij antwoord wil krijgen. Anderzijds kan de onderzoeker vanuit zijn specialistische expertise vragen hebben die eveneens beantwoord moeten worden. Vraaggestuurde zorg betekent dat de soms uiteenlopende vraagstellingen van betrokkenen expliciet gewogen en geïntegreerd moeten worden. Een belangrijk doel van een psychiatrisch onderzoek is daarom het verhelderen en op elkaar afstemmen van de verschillende vragen. De uitgebreidheid van het psychiatrisch onderzoek wordt mede bepaald door contextuele factoren en kan, afhankelijk van de vraagstelling, per patiënt en per situatie variëren. (…) Het is van belang in het licht van deze factoren te overwegen of een bepaalde setting recht doet aan de behoeften en de beperkingen van de patiënt. Het is niet mogelijk om vooraf te stellen welke onderdelen in welke mate van detail moeten worden onderzocht. In deze richtlijn worden de invloeden van bovengenoemde factoren dan ook niet verder per locatie geëxpliciteerd. In de paragrafen 2.2 en 2.3 wordt nader ingegaan op de invloeden van respectievelijk transculturele en genderspecifieke factoren. Bij het opstellen van de richtlijn is uitgegaan van het volledige psychiatrisch onderzoek. Onder een volledig onderzoek (…) wordt verstaan het onderzoek zoals dat in academische en opleidingssituaties wordt uitgevoerd. In de praktijk zal men hier vaak van afwijken. Als handreiking voor de praktijk worden in dit hoofdstuk de in de praktijk meest voorkomende situaties waarin een psychiatrisch onderzoek wordt uitgevoerd, en waarbij wordt afgeweken van het volledige onderzoek, besproken (…). Daarbij wordt aangegeven welke onderdelen van het psychiatrisch onderzoek prioriteit hebben en welke aandachtspunten van belang zijn.” (p. 12-13) “In deze richtlijn wordt de term ‘interview’ gebezigd voor het gesprek met de patiënt. Hiermee wordt aangeduid dat het gaat om een mondeling onderhoud, dat naast diagnostische deskundigheid ook gespreksvaardigheid van de onderzoeker vergt. Voorwaarde is bovendien de lijfelijke aanwezigheid van zowel de onderzoeker als de patiënt. Een adequaat psychiatrisch onderzoek via de telefoon is dan ook uitgesloten.” (p. 14) “In een crisissituatie is het psychiatrisch onderzoek gericht op het opstellen van een voorlopige diagnose, een werkhypothese en crisisbehandelplan. De nadruk ligt op het taxeren van risico’s, het beoordelen van wettelijke gevaarscriteria en van sociale, culturele en somatische factoren die van invloed zijn op de crisissituatie. Het psychiatrisch onderzoek is meestal beknopt vanwege de tijdsdruk en andere situatieve factoren die het onderzoeksproces kunnen bemoeilijken. (…) In crisissituaties vinden probleeminventarisatie, diagnostiek en interventie gewoonlijk tijdens één interview plaats. Het verdient dus aanbeveling om voorafgaand aan het gesprek met de patiënt zo veel mogelijk informatie te verzamelen. Het exploreren van de reden voor het onderzoek verdient altijd bijzondere aandacht.” (p.15-16) “Indien de patiënt ernstige gedragsstoornissen vertoont, kan het uitoefenen van dwang om de veiligheid van de patiënt te waarborgen, onvermijdelijk zijn. (…) Uiteraard hebben deze omstandigheden grote gevolgen voor het psychiatrisch onderzoek, omdat de patiënt soms geen medewerking zal willen of kunnen verlenen. Op dergelijke observaties kunnen slechts voorlopige conclusies worden gebaseerd. In een latere fase zal alsnog een compleet psychiatrisch onderzoek moeten worden verricht.” (p.16) “De diagnostische formulering vormt de basis voor het behandelplan. Daartoe is het allereerst noodzakelijk om de gegevens te ordenen en samen te vatten. In een samenvatting dienen alle relevante gegevens per onderdeel van het psychiatrisch en somatisch onderzoek puntsgewijs aan de orde te komen. Met name het wegen van de relevantie van de gegevens vereist inzicht en ervaring. In de syndroomdiagnose wordt alle relevant geachte psychopathologische informatie geordend en in haar veronderstelde samenhang genoteerd. De syndroomdiagnose is descriptief. Hierbij komen wel de aard en de ernst van de symptomen aan de orde, maar de etiologie (ontstaansvoorwaarden) en pathogenese (ontstaanswijze) blijven buiten beschouwing. (…) Tijdens het diagnostische proces worden aan de hand van de anamnese (somatisch, sociaal, biografisch) hypothesen geformuleerd over de etiologie en pathogenese van het geconstateerde syndroom. Een dergelijke diagnose, ook wel structuurdiagnose genoemd, beschrijft het syndroom in etiopathogenetisch perspectief. (…) Voorzover mogelijk probeert de psychiater in de samenvatting te noteren hoe de etiologische factoren theoretisch zouden kunnen samenhangen met het psychiatrisch syndroom (hypothesen over de pathogenese). Nogal eens zal een diagnose niet direct met zekerheid kunnen worden vastgesteld. Men spreekt dan van een ‘voorlopige diagnose’, gevolgd door een differentiële diagnose. Een voorlopige diagnose kan gehanteerd worden als werkhypothese. Hiermee worden niet alleen mogelijkheden voor detaillering en nuancering opengehouden, maar ook voor de ontdekking van een aandoening van andere aard. Het is van belang dat gedurende het diagnostisch proces en de op basis hiervan ingestelde behandeling de diagnose ter discussie blijft staan. Ten slotte wordt naast de diagnose aandacht besteed aan de diagnostische classificatie van het geconstateerde ziektebeeld of syndroom. Daarbij kan gekozen worden voor de DSM IV of de ICD 10. (…) Behalve de psychiatrische stoornis zelf (en de eventuele persoonlijkheidsstoornis) worden in deze classificaties ook de ermee samenhangende somatische aandoening, psychosociale stressoren en de mate van psychosociaal disfunctioneren vastgelegd.” (p.21)