Urban artists in Arnhem Onderzoeksverslag Janny Donker Juli 2010 Stichting Los Theaterwerkplaats Maastricht 1 Voorwoord Voor u ligt het verslag van mijn onderzoek naar de stand van zaken van de urban arts in Arnhem en de daarvoor aanwezige voorzieningen, uitgevoerd in opdracht van de Gemeente Arnhem. Graag wil ik van de gelegenheid gebruik maken om al diegenen te bedanken die mij in soms lange en intensieve gesprekken van informatie hebben voorzien. Niet allen van hen zullen op de volgende pagina‘s persoonlijk aan het woord kunnen komen – waarvoor hier mijn welgemeende verontschuldigingen – maar zij kunnen ervan verzekerd zijn dat hun bijdrage verwerkt is in verslag en conclusies. Mijn bijzondere dank gaat uit naar Mirjam Alexander, Gaby Allard, Debbie den Besten, Adri Bressers, Oscar Budding, Roos Giethoorn, Bram Kluen, Clifton Mormon, Clarence Schipper, Martijn van Uffelen en Jan Verschure voor de wijze waarop zij mij bij dit onderzoek hebben geholpen. Janny Donker 2 Inleiding In de loop van dit onderzoek naar de urban arts in Arnhem heb ik gesproken met ongeveer honderdvijfentwintig personen, uit de jongerenscene en uit alle geledingen die met het wel en wee van jongeren in de stad bemoeienis hebben. Ik heb voortdurend mensen ontmoet zich vol enthousiasme en overgave inzetten om jongeren op hun weg naar de volwassen maatschappij over allerlei hindernissen heen te helpen en vooral de kansarmen onder hen een toekomstperspectief te verschaffen. Niet zelden hebben deze helpers de problemen waarmee ‚hun‘ jongeren kampen zelf aan den lijve ondervonden. Vele van deze ontmoetingen leidden tot geanimeerde, inspirerende gesprekken. Maar steeds weer kwam ik achteraf tot de constatering dat ik bezig was het jongerenwerk in Arnhem te beschrijven – niet het artistieke fenomeen van de urban arts waarvoor ik gekomen was. In dat jongerenwerk nemen de urban arts slechts een bescheiden plaats in. Ze worden – evenals de ontwikkeling van artistiek talent in het algemeen – gebruikt ten dienste van persoonlijkheidsvorming en als een soort ‚sociale therapie‘, om tolerantie en maatschappelijke cohesie te bereiken. Aan de artistieke dimensie van processen en producten wordt in deze context niet bijzonder veel aandacht besteed. Als de urban arts ‚een stem geven aan het ghetto‘, zoals wel gezegd wordt, dan moet die stem zoals iedere stem toch op zijn minst gecultiveerd worden om blijvend gehoor te krijgen en niet aan slijtage en monotonie ten onder te gaan. Aan die zorg voor de ‚stem’ontbreekt het temidden van alles waaraan deze stad zorg besteedt. Arnhem mag zeer geprezen worden om de energie en inventiviteit die geïnvesteerd worden in de opvang en begeleiding van jongeren vooral ‚aan de onderkant van de samenleving‘. De meest diverse middelen en methoden van aanpak worden ingezet voor zaken als uitvalpreventie en toeleiding naar de arbeidsmarkt. Het jongerenwerk is een wereld in beweging. Maar tegen deze dynamiek steekt de Arnhemse urban scene wat creativiteit betreft pover af. Die scene, kort gezegd, toont zich teveel geneigd meer van hetzelfde te produceren. De Arnhemse urban scene brengt op het ogenblik geen groepen of individuen van landelijk niveau voort, geen ‚trekkers‘ die boven het maaiveld uitsteken en anderen meenemen in hun opwaartse beweging. Dit gebrek aan élan kan niet alleen de urban jongeren zelf worden verweten. Het ontbreekt in Arnhem aan een uitdagende context: de plaatselijke urbans krijgen veel te weinig te zien ‚hoe goed urban kan zijn‘ (maar gaan er blijkbaar ook te weinig op uit om dat elders te gaan bekijken). Arnhem haalde tot nu toe nog geen manifestaties in huis als het Notorious International Breakdance Event (Rotterdam, nu Heerlen) waar de internationale top de standaard zet voor artistieke kwaliteit. Instellingen als Musis Sacrum/Schouwburg Arnhem, die de middelen en contacten zouden kunnen hebben om de lokale scene te prikkelen door voorbeelden van ‚het beste uit de urban wereld’ te laten zien, tonen weinig of geen interesse. Ook de kleinere podia staan op een enkele uitzondering als Willemeen en het Posttheater na lauw tegenover de ‚kunsten van de straat‘. Waar de artistiek uitdagende context ontbreekt, ontwikkelen de urban arts zich noodgedwongen in de context van het welzijnswerk, waar de kwaliteitsstandaard wordt bepaald door de participatiegedachte. Dat betekent dat het in artistiek opzicht al gauw goed genoeg is. En dat komt op hetzelfde neer als wanneer iemand een taal leert om zijn medemensen iets belangrijks mee te delen en dan blijft steken op het steenkolenniveau van ‚ze verstaan me tòch wel‘. 3 Tekenen van goede wil in deze zijn er wel. Zowel bij de MBO-opleidingen KCMD (Kunst, Cultuur, Design & Media) van ROC RijnIJssel als bij ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten komen openingen voor urban artists; bij KCMD bij Pop & Sound Design en Artiest Dance Urban, bij ArtEZ op individuele basis. In september 2010 start een Fast Track Dance tussen RijnIJssel en ArtEZ Dansacademie waarvan ook urbans kunnen profiteren. Ook buiten de opleidingen groeit de bereidheid om meer recht te doen aan de urban arts als artistiek fenomeen. Maar alles van goeden wille in dit opzicht verkeert nog in een pril stadium. Artiest Dance Urban bijvoorbeeld heeft zojuist het tweede jaar afgerond, zodat over de invloed van deze opleiding in de scene nog nauwelijks iets te zeggen valt. Daarom: stelt Arnhem prijs op een reputatie als ‚urban stad‘, dan moet serieus worden ingezet op ontwikkeling van het artistieke potentieel onder de urban jongeren. Urban arts ‘Urban’ geldt als een – overigens niet door iedereen aanvaarde – algemene aanduiding voor vormen van jongerencultuur die bij uitstek worden geassocieerd met het bestaan in de (grote) stad. De ‘urban arts’ omvatten hiphopmuziek, rap, breakdance en daaraan verwante dansvormen, streetdance en graffiti. Vaak worden ze in één adem genoemd met ‘fun sports‘ als skateboarding en panna (twee-tegen-twee stratvoetbal). Hun oorsprong ligt in de straatcultuur. Ze zijn niet afgeleid van ‚gevestigde‘ kunsten en ze ontwikkelen zich naar hun vorm, hun inhoud en de bijbehorende lifestyle volgens eigen ‚wetten‘. Verbindingen en ‚crossovers‘, bijvoorbeeld tussen graffiti en design of breakdance en moderne theaterdans zijn voornamelijk van recente datum. De bakermat van hiphop, rap, breakdance en graffiti ligt in de Bronx, de gekleurde achterstandswijk in het bijna failliete New York van de jaren zeventig. Vandaaruit verbreidde ‚urban‘ zich vanaf de jaren tachtig via de media en live contacten over Europa en de rest van de wereld. Graffiti genoten een kortstondige populariteit in het galerie- en museumcircuit, maar de ‚kunsten van de straat‘ bloeiden eerst en vooral onder jongeren van Seoul tot San Francisco en van Stockholm tot Nairobi. De Bronx was wat in onderwijstermen een ‚informele leeromgeving‘ heet. Je kon er geen cursussen graffiti of breakdance volgen; je leerde door elkaar te kopiëren en waar mogelijk eigen vondsten toe te voegen. Nog altijd zetten veel kinderen hun eerste stappen op het urban pad aan de hand van oudere broers en vriendjes en/of kijkend en luisterend naar wat de media bieden. Urban kent veel ‚broedzorg‘: meer ervaren of beter geoutilleerde dansers en musici helpen volgende lichtingen met trainingen en apparatuur. Technische ontwikkelingen hebben de zelfredzaamheid nog bevorderd. De laatste jaren komt een ‚laptop-generatie‘ op die muziek, filmpjes en videoclips ‚op zolder‘ maakt, thuis, met zelf aangeschafte apparatuur, en deze verspreidt en uitwisselt via internet (YouTube). De straat en de schouwburg Afgezien van de hype rond graffiti-artists als Keith Haring en Jean-Michel Basquiat hebben de ‚kunsten van de schouwburg‘ lange tijd veel moeite gehad om die ‚van de straat‘ serieus te nemen. Dit in tegenstelling tot de popcultuur, die al sinds de Beatles als min of meer salonfähig geldt en waarvoor in de loop van de tijd een even uitgebreide structuur van voorzieningen is gegroeid als voor de klassieke muziek. Jongerenwerkers in dienst van welzijnsinstellingen waren op vele plaatsen de eersten die de zich ontwikkelende urbans opvingen en ruimte en training voor hen organiseerden. Pas vrij recent begonnen ook kunst- en cultuurcentra, kunstvakopleidingen en (pop)podia en ook jeugdbeleidmakers zich voor hen te interesseren. ‚Urban‘ komt zelfs in beeld als een mogelijke factor in de ‚creatieve stad‘ van de nabije toekomst, die haar welvaart ontleent aan een kleinschalige, innovatieve ‚creatieve 4 industrie‘ (nu de klassieke ‚industrie van de rokende schoorstenen‘ wegtrekt naar lagelonenlanden elders op de planeet). Daar zouden kansen liggen voor een straatcultuur die bijvoorbeeld in de vorm van graffiti en skateparkjes nú al een claim legt op de publieke ruimte. Artistiek en sociaal De urban arts vinden langzamerhand erkenning als een kunstvorm met eigen kenmerken en mérites, maar tegelijkertijd hebben zij aan hun roots in achterstandsbuurten sterke sociale connotaties overgehouden. ‚We are the sons of the ghetto and we will survive‘ spoot graffiti artist ‘Skeme’ in 1982 op een wagon van de Newyorkse subway. Met hun muziek, dans en calligrafie van eigen vinding eisten de hiphoppers in de Bronx erkenning en RESPECT op tegenover een maatschappij die hun zelfs geen banen aanbood om te overleven. Respect eisten ze ook van elkaar, door zich in battles te bewijzen als betere dansers en dichters dan hun rivalen. Deze herkomst uit het ghetto wordt hen nog vaak nagedragen; zelfs nu een aanzienlijk deel van de urban scene blank is en uit middenstandsgezinnen komt blijven sommige ouders ervan overtuigd dat hiphoppers behoren tot een slag ‚waar mijn kinderen niet mee moeten omgaan‘. Die hebben dan nooit het oorspronkelijke ‚hiphop-credo‘ gehoord, dat luidt: ‚Unity, love, peace and having fun’ – geen geweld, geen drugs, geen alcohol, geen sex en binnen de ‚hiphop-family‘ zijn alle huidskleuren welkom. Toegegeven: niet alle urban artists leven naar dit credo. Sommigen gaan voor het grote geld en de bling-bling en onder rappers is de competitie hier en daar ontaard in moord en doodslag. Aan de associatie met ‚overleven in het ghetto‘ zit ook een positieve kant. Als hiphop, breakdance of graffiti de jongeren in de Bronx zelfvertrouwen verschaften, dan kunnen ze in het jongerenwerk en het onderwijs worden gebruikt om jongeren in achterstandssituaties overal elders een hart onder de riem te steken, om probleem- en risico-jongeren in Utrecht, Amsterdam en Arnhem zelfrespect en respect voor anderen bij te brengen en van een identiteit te voorzien. Dat gebeurt dan ook: oefening in de urban arts met maatschappelijk empowerment als doel. Zoals de Arnhemse Stichting Beleven het formuleert: ‚New Arts [kunsten in verbinding met de hedendaagse jongerencultuur] leveren expressieve werkvormen aa de jeugd: om zich te uiten, te ontwikkelen en hun talent aan te spreken. Wanneer je creatief en expressief bent, weet je beter wie je bent, waar je staat en wat je kunt.‘ De urban scene kent zelfs diverse voorbeelden van jongeren die dankzij hun artistieke activiteiten op het rechte pad zijn gebleven of teruggekeerd. De ‚kunsten van de straat‘ hebben overigens geen monopolie op zulke maatschappelijke bijwerkingen: ook beoefening van de gevestigde kunsten draagt volgens vele jeugden cultuurbeleidmakers en kunstpromotoren bij aan persoonlijke ontwikkeling en sociale cohesie. Niet iedere wijk is een Bronx of zelfs maar een Vogelaarwijk, maar vanwege hun oorsprong worden de urban arts al gauw beschouwd als een stem uit de stedelijke periferie – uit de wijken die menig stadsbestuurder hoofdbrekens bezorgen. Wat in de wijk ontstaat, redeneert men dan, is in de wijk inzetbaar ter bevordering van leefbaaarheid en sociale cohesie. Bijvoorbeeld in community artprojecten, waar kunstenaars samen met wijkbewoners actie ondernemen naar aanleiding van een actueel, door de bewoners aangegeven thema. Rappers kunnen dan functioneren als ‚stem van de buurt‘. Daar is niets op tegen zolang niet vergeten wordt dat ‚urban‘ óók een wereldwijde jongerencultuur vertegenwoordigt. Hoe men de associatie van de ‘straatkunsten’ met achterstand en opstandige jeugd ook interpreteert, waar het over de urban arts gaat is het sociale aspect zelden ver te zoeken. Bedoeld of onbedoeld laten deze kunsten zich vrij gemakkelijk gebruiken als glijmiddel om andere dan artistieke doeleinden te bereiken. Wat nooit uitsluit dat de uitkomst een integer kunstenaarschap of een overtuigend kunstwerk is. 5 Een andere interpretatie van ‚urban‘ Omdat in Arnhem Soheila Najand met de projecten van haar Stichting Interart (De Kleur van de Nacht, Creative Citizens) een belangrijke rol speelt in het culturele veld, wordt haar bijzondere opvatting van ‚urban‘ hier kort vermeld. De ‚essentie van urban‘ is voor Soheila Najand de voorbereiding van de bestaande infrastructuren op het nieuwe tijdperk van globalisering en glokalisering. Migranten zijn van dit komende tijdperk de voorboden; zij maken duidelijk dat met kaders in een tijd van diversiteit en culturele variëteit niets te beginnen valt. In het proces van transformatie dat nu is ingezet vertrouwt Soheila Najand op het vermogen van kunst om de houding en de visie van mensen te veranderen. In publicaties en conferenties bepleit zij een Nieuw Cultureel Burgerschap, een term die zij in 2006 introduceerde. Sinds een tiental jaren zet zij onder andere in op artistieke en intellectuele talentonwikkeling voor jongeren. Door die nadruk op het intellectuele, filosofische aspect (‚helder denken‘) onderscheidt haar benadering zich opvallend van de gebruikelijke meer op inpassing in de maatschappij gerichte aanpak. Urban arts in Nederlandse steden Sinds de introductie van de urban arts in Nederland in de jaren tachtig heeft hun populariteit ups en downs doorgemaakt. Groningen en Rotterdam hebben op dit punt een lange traditie. In Rotterdam functioneert sinds 2002 het HipHopHuis, het eerste International Breakdance Event vond er plaats en sinds 2009 heeft de stad een Urban Culture Podium. In Groningen trekt sinds 2003 het festival New Attraction een groot publiek en er wordt gewerkt aan plannen voor een ‚Urban House‘, een centrum voor alles wat met de urban arts te maken heeft. In Eindhoven werd in 2009 de aanzet gegeven tot zo’n centrum in de vorm van The Building in Strijp S, het voormalige Philipsterrein dat wordt getransformeerd tot een nieuwe ‚creatieve stad‘. Ook in Tilburg, Utrecht en Den Haag – om maar enkele voorbeelden te noemen – hebben de ‚kunsten van de straat‘ zich ontwikkeld tot een niveau waarop ze door culturele instellingen en kunstvakopleidingen en niet meer kunnen worden genegeerd en waarop ook de overheden in hun beleid aandacht aan hen gaan besteden. De situatie in Arnhem In Arnhem springt de aandacht, die door instellingen van (zeer) groot tot klein wordt geïnvesteerd in jongeren, hun welzijn, hun cultuur en vooral hun toekomst, bijna meer in het oog dan de jongerencultuur zelf. Van die aandacht gaat maar een fractie expliciet naar de urban scene, die dan ook in het geheel van de jongerencultuur een vrij bescheiden plaats inneemt en niet door iedereen als een apart fenomeen wordt beschouwd. (‚Hiphop-muziek is gewoon een onderdeel van popmuziek. Punt uit.‘) Jongeren zijn onderwerp van beleid van welzijnsorganisatie Rijnstad, Kunstbedrijf Arnhem, het ROC RijnIJssel en ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten en van een groot aantal andere initiatieven op het gebied van welzijn, cultuur en sport, al dan niet gesteund door de overheden. Arnhem kent een overstelpend aanbod aan hulpvaardige handen, die voor een belangrijk deel worden uitgestoken naar jongeren in de gevarenzone : ‚risicojongeren‘ die maatschappelijk uit de boot dreigen te vallen door persoonlijke problemen en/of sociale en culturele achterstanden. Centraal in de benadering van deze jongeren staat het begrip ‚talent‘. Wie problemen heeft, heeft ook talent, net als ieder ander. Dat biedt een handvat voor een positieve aanpak: stimuleer mensen in datgene waar ze goed in zijn in plaats van je te richten op datgene waarmee ze zich in de nesten werken. Zo geef je hen zelfrespect terug en daarmee het vertrouwen dat ze hun wereld aankunnen. Mensen kunnen talent hebben voor uiteenlopende zaken (ook onwenselijke, zie The Talented Mr Ripley), maar in het gangbare taalgebruik wordt ‚talent‘ al snel geassocieerd met iets kunstzinnigs. In de 6 opvang van achterstandsjongeren nemen vormen van kunst en cultuur dan ook een tamelijk prominente plaats in. Ontwikkeling tot kunstenaarschap staat echter lang niet overal voorop: in de meeste gevallen dient de aandacht voor iemands artistieke capaciteiten in de eerste plaats de persoonlijke en maatschappelijke vorming. Jongerenaanpak ‚voorheen en thans‘ ‚Talent‘ heeft niet altijd zo in het middelpunt van de vorming tot maatschappelijk volwassen burger gestaan. Ooit werden jongeren klaargestoomd voor een maatschappij die een aantal tamelijk vast omschreven beroepen kende, als ‚vakken‘ – ‚hokken‘ – waarin je moest passen om je brood te kunnen verdienen. Eenmaal in zo’n ‚vak‘ bleef je daar doorgaans voor de rest van je arbeidsleven. In zo’n maatschappij kon niet iedereen verwachten, ‚een baan naar zijn hart’ te vinden – die luxe was misschien weggelegd voor een enkeling en de doorsnee werkzoeker diende gewoon de kansen te pakken die zich voordeden. Wie het ongeluk had dat hij voor niets anders deugde dan voor kunstenaar – een baan naar je hart maar in een vak zonder garantie van brood op de plank – die moest zich maar zien te redden. Maar als talent centraal komt te staan, en als ‚iedereen wel ergens talent voor heeft‘, dan heeft iedereen recht op een plaats in de maatschappij waar hij of zij dat talent optimaal kan ontplooien. Het komt er dan op aan, te achterhalen wáár de persoon in kwestie talent voor heeft. Die speurtocht kan al beginnen in de peuterspeelzaal. Het onderwijs en de buitenschoolse vorming brengen het kind en de jongere in aanraking met alles wat er in de samenleving toe doet en ergens zal het wel klikken. Tijdens die speurtocht wordt meer dan voorheen gelet op de sociale vaardigheden die nodig zijn om een plek in de maatschappij niet alleen te vinden maar ook te behouden; vaardigheden waarvan vroeger werd aangenomen dat je ze door schade en schande in de sociale praktijk wel opdeed. Als mensen zó worden begeleid naar de maatschappelijke niche waar ze met hun talent precies in passen voorkom je uitval op alle fronten. Als talent de bepalende factor wordt, staat aan de oprit naar de arbeidsmarkt niet meer een rij in vakuniform gestoken beroepsbeoefenaars klaar, maar een bonte verzameling persoonlijkheden met ieder een eigen mix van dingen waar ze goed in zijn. Dat veronderstelt een arbeidsmarkt waar diversiteit evenzeer troef is. En inderdaad lijken de werk-niches in de afgelopen decennia sterk gegroeid in aantal en verscheidenheid. Alleen al technologische ontwikkelingen hebben functies gecreëerd waarvan niemand vijftig jaar geleden ooit gehoord had. De entertainment- en vrijetijdsindustrie laten duizend bloemen bloeien en bieden vele manieren aan om als BN de media te halen. Allerlei beroepen verliezen hun vaste contouren: flexibiliteit is een pré op een arbeidsmarkt die overstappen en combineren toelaat. Kunstenaars hoeven niet meer buiten spel te staan; in elk geval staat creativiteit in al haar vormen hoog aangeschreven. Zo lijkt er voor een bonte stoet van getalenteerden passend emplooi te zijn – zolang ‚de tucht van de markt‘ de feestvreugde niet komt verstoren met geluiden als ‚het bedrijfsleven heeft (geen) behoefte aan ...‘ en ‚willen we onze concurrentiepositie niet verspelen, dan zullen we ...‘. Doorlopende leerlijnen en andere problemen 7 Eenmaal ontdekt, geïdentificeerd, moet talent de ontwikkelingsruimte krijgen die het nodig heeft om vrucht te dragen in het beroepsveld. Hoe jonger het ontdekt wordt, hoe meer overstapstations het moet passeren op weg naar zelfstandigheid: van een ‚informele leeromgeving‘ naar een school die volgens allerlei regels werkt en waar nog veel meer geleerd moet worden dan waaraan het talent strikt genomen behoefte heeft; van algemeen vormend naar beroepsgericht onderwijs; van lager naar (voorbereidend) middelbaar naar hoger onderwijs; en dan zijn er nog de buitenschoolse vorming en, voor kunstzinnige talenten, de routes via de amateurcursussen. Al die trajecten moeten soepel op elkaar aansluiten zodat de getalenteerde onbeschadigd en zonder onnodig tijd- en energieverlies volgroeid kan raken. Niet voor niets wordt er in het onderwijs zoveel gediscussieerd over in-, uit- en doorstroming, over ketenvorming en doorlopende leerlijnen. Volgroeid talent bewijst zich uiteindelijk door zijn prestaties in de beroepspraktijk. Maar de samenleving wil daar niet op wachten; die verlangt zekerheid dat de getalenteerde in staat zal zijn om dat bewijs te leveren. Het is aan de opleidingen om die garantie te geven in de vorm van een diploma, een getuigenis dat de opgeleide met succes alle proeven heeft doorstaan die de opleider heeft kunnen bedenken om hem of haar de toegang tot het beroepsveld te bemoeilijken. Het talent mag van nóg zo uitzonderlijk kaliber zijn, als het geen ‚papiertje‘ meebrengt hoeft de werkgever het niet in dienst te nemen (tenzij onder de marktprijs). Naast de aansluitingsproblemen zijn er, met name in het genre talentontwikkelingswerk waarop dit onderzoek betrekking heeft, de problemen met de certificering: niet alle opleiders geven papiertjes af en niet alle papiertjes zijn evenveel waard. De urban arts illustreren de moeilijkheden waarop certificering in het kunstenveld kan vastlopen. Urban artists volgen vaak onorthodoxe wegen naar hun top, als backpackers die een tijdje onderdak nemen bij een opleiding, opstappen als zij menen niets meer te leren te hebben (terwijl de school daar anders over denkt), shoppend verder reizen, zonder papieren een eigen praktijk beginnen en soms later weer even bij een opleiding binnenlopen om nog iets speciaals bij te leren. Zo iemand kan zich ruimschoots bewezen hebben als kunstenaar en als docent, maar krijgt geen lesbevoegdheid, want geen van de stations die hij op zijn Odyssee heeft aangedaan kan volledig instaan voor zijn bekwaamheid. Een ander probleem is dat de in het kunstvakonderwijs gangbare beoordelingscriteria gebaseerd zijn op artistieke tradities die vreemd zijn aan de urban arts en op een scheiding naar disciplines – dans, muziek, drama, visuele kunsten. Onder hiphoppers was het ooit normaal om rap, muziek, dans en graffiti te combineren, maar ook in het mainstream-kunstenveld raakt ‚separatisme‘ in feite achterhaald. Als een student uit artistieke noodzaak dans, taal en film combineert, welke afdeling mag hem dan een diploma geven? Om zulke patstellingen te doorbreken is een denken over beoordeling nodig dat onderaan begint, op de werkvloer waar de kunsten zich ontwikkelen, niet top-down uitgaat van gevestigde posities. Arnhems jongerenaanbod: een labyrinth 8 Het jongerenbeleid is bij uitstek een terrein waar de officieel gescheiden beleidssectoren welzijn, onderwijs, cultuur en gezondheidszorg elkaar overlappen. Jonge mensen op weg naar de volwassen maatschappij moeten de basiskennis en vaardigheden opdoen die ze daar nodig zullen hebben. Daar hoort kennismaking met cultureel erfgoed bij, en actieve deelname aan kunst en cultuur wordt steeds meer gezien als een onmisbaar ingrediënt van hedendaags burgerschap. Maar jongeren moeten ook een vak leren om als volwassene hun brood te kunnen verdienen. Ze moeten bewegen en liefst aan sport doen om hun lijf in conditie te houden. En ze moeten worden opgevangen als ze, door aanleg of omstandigheden, (dreigen te) ontsporen. De Gemeente Arnhem heeft een Aanval op de Uitval ingezet, een project waarin wordt samengewerkt met het onderwijs èn met het New Arts College van Kunstbedrijf Arnhem. Het Team Voortijdig Schoolverlaten (VSV) doet om jongeren te activeren een beroep op zowel sport als (straat)cultuur. Middelen uit de ene sector worden ingezet om doeleinden van de andere te bereiken. In het Arnhemse jongerenveld zijn de grote ‚spelers‘ Kunstbedrijf Arnhem, ROC RijnIJssel, welzijnsorganisatie Rijnstad, ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten en het middelbaar onderwijs, voor een deel verenigd in Quadraam. Daarnaast is een groot aantal kleinere ‚spelers‘ actief: initiatieven op het gebied van talentontwikkeling, cultuureducatie, amateurkunst en vrijetijdsbesteding, podia voor muziek en theater. Hun aantal groeit voortdurend doordat (oudere) jongeren uit de diverse scenes zelf het heft in handen nemen en – gesteund door de Gemeente, welzijnswerk, woningcorporaties – bijvoorbeeld een studio beginnen, of een andere plek waar ze andere jongeren helpen in hun ontwikkeling. Vooral onder urban artists komt zulke ‚broedzorg‘ veel voor. Tussen al deze grotere en kleinere ‚spelers‘ bestaat een vlechtwerk van contacten, uitwisselingen en samenwerkingsverbanden. Ook de Gemeente is daarin verwikkeld geraakt doordat ze subsidieert en opdrachten geeft. De jongerenwebsite Jong in Arnhem wordt bijvoorbeeld in opdracht van de Gemeente gerealiseerd vanuit Kunstbedrijf Arnhem. Gezien de overlap in het jongerenveld ligt deze verstrengeling in de natuur der dingen. Door de verwarrende veelheid van deelemers aan het spel krijg je echter als onderzoeker de indruk verzeild te zijn geraakt in een labyrinth waarop nauwelijks vat te krijgen is. Nieuwe doorgangen verschijnen waar ze eerst niet waren doordat iemand met ambities en gezag een doorbraak forceert – beslissende ontwikkelingen in een veld als dit zijn nu eenmaal vaak het werk van prominente individuen. In dit labyrinth kan men elkaar ook mislopen. Mensen die gezien hun activiteiten heel goed elkaars partners zouden kunnen zijn weten soms van elkaars bestaan niet af. Als excuus voor deze verwarrende situatie kan worden aangevoerd dat heel veel ondernemingen in het jongerenveld van (zeer) recente datum zijn en nog in de opstartfase zitten of in de overgang van spontane generatie naar institutionalisering. Verschillende projecten zijn pilots. De verwarring zou dan een symptoom van kinderziekten zijn. Soms wordt het betrokkenen zelf teveel. Clifton Mormon van jongerencentrum De Madser denkt ‚dat Arnhem een overkill gaat krijgen. Er zijn veel organisaties die allemaal vergelijkbare projecten doen.‘ Dennis Janssen, projectleider van Aanval op de Uitval, moppert over ‚al die instanties‘ die ‚de wijken ingestroomd zijn‘. Je ‚vindt elkaar op de werkvloer‘ maar moet wèl zeggen ‚schoenmaker blijf bij je leest‘ – ga niet elkaars werk overnemen. René Piller, clustermanager wijkwerk van Rijnstad, kan zich voorstellen dat wijkbewoners ‚een beetje moe worden‘ van al die organisaties en professionals die ‚iets van hen willen. Er wordt wel heel vaak op de bel gedrukt. Teveel handen maken het werk niet lichter, en een teveel aan hulpvaardigheid kan verstikkend werken op het eigen initiatief. Dat het te ingewikkeld dreigt te worden ziet men ook bij de Gemeente in. Om te zorgen dat deskundigen op het gebied van uitvalpreventie hun kennis gaan delen met elkaar en met beleidmakers 9 en organisaties organiseerde de Dienst Programmasturing en Strategie (DPS) begin december 2009 een Samenscholing ‚van risico- naar kansjongeren‘. In de Kopgroep KANSjongeren, die daaruit voortkwam, hebben drie jongeren zitting naast vertegenwoordigers van de Gemeente, RijnIJssel, Rijnstad, Kunstbedrijf Arnhem en andere betrokken organisaties. Deze Kopgroep doet aanbevelingen voor stroomlijning en gezamenlijk overleg. Vier maal per jaar wordt een Jeugdcafé gehouden dat, anders dan de benaming doet vermoeden, aanvankelijk niet bedoeld was voor jongeren. Inmiddels is erop aangedrongen dat ook zíj kunnen deelnemen aan de gesprekken. Tijdens het eerste Jeugdcafé, op 30 maart 2010, heeft de Kopgroep de eerste uitgewerkte aanbevelingen overhandigd aan de toenmalige wethouder Jeugd en Onderwijs. Eén daarvan luidt: één laagdrempelig en makkelijk te vinden loket voor alle jongeren met àl hun vragen. De trend om ‚alles met alles te verbinden‘ wat door eerdere beleids-modes streng geteilt was is overigens landelijk, niet voorbehouden aan Arnhem. De urban scene: Arnhems verleden Tien jaar geleden had urban Arnhem een reputatie te verliezen. Op rapgebied was de stad landelijk op de kaart gezet door de groep Arnhemsgewijs, in 1996 opgericht door Edsel Camron en in 1998 erkend als beste Nederlandse R&B-groep bij de TMF Awards. Breakdance werd vertegenwoordigd door ABC, de Arnhemse Breakdance Crew. Er was een levendige scene met stedelijk jongerencentrum Willemeen als the place to be waar opgetreden werd en iedereen elkaar onmoette. De aanwezigheid van een actieve rapscene in Arnhem-Zuid was aanleiding tot de manifestatie Geluid uit Zuid (januari – juli 2004), georganiseerd in nauwe samenwerking tussen Rijnstad – in de persoon van Mirjam Alexander – en Edsel Camron en Marcellino van Callias, beiden destijds werkzaam bij Stichting Beleven. Edsel en Marcellino verzorgden de danslessen en de rap- en zangworkshops tijdens Geluid uit Zuid. Opnamen werden gemaakt in Edsel Camrons eigen studio; volledig thuis in de ‚zuidelijke’urban scene speelde hij een cruciale rol in het hele project. Geluid uit Zuid had twee sequels – naast het onmiddellijk succes als beeld van urban Zuid en het activeren van grote aantallen jongeren. Edsel en Marcellino stichtten een eigen hiphopschool (naast hun werk bij Stichting Beleven), en de Stichting ontdekte hoe je, in de woorden van Mirjam Alexander, ‘iets uit de jongerencultuur gebruikt om jongeren te activeren’. Daarmee was de basis gelegd voor wat enkele jaren later het project New Arts zou gaan heten. De hiphopschool was voor het moment een kort bestaan beschoren: de samenwerking met InterArt, waar deze in 2005 onderdak had gevonden, bleek na het eerste jaar niet meer houdbaar. Maar voor Marcellino van Callias is het plan daarmee niet van de baan. De formaties uit de ‘glorietijd’ werden intussen niet opgevolgd door nieuwe, gezichtsbepalende crews. Wel kwamen initiatieven op als The Streets Department, door Marcellino van Callias en Edson Blinker opgezet naast hun werk bij Stichting Beleven. The Streets Department ontwikkelt jongerenprojecten met een ‘street arts feel’ voor opdrachtgevers in de jeugdzorg, maar biedt ook gelegenheid aan jongeren afkomstig van New Arts om drie tot zes maanden ‘aan zichzelf te werken’. Er wordt les gegeven in rap, spoken word, zang, hiphopdance, breakdance en beatcreating - The Streets Department specialiseert zich in urban maar verdiept zich ook in andere jongerenculturen. Er is een eigen opnamestudio en een multifunctionele workshopruimte. Het streven is vraaggericht te werken en laagdrempelig en 24 uur per dag toegankelijk te zijn. Ook andere jongerenwerkers, respectievelijk medewerkers van Beleven combineren hun werk met een eigen bedrijf. Clifton Mormon van jongerencentrum De Madser traint daar break- en streetdancers, die vervolgens kunnen optreden in shows die hij produceert in zijn 10 feestenbedrijf The Party Lounge. Kenneth Linger organiseert voor New Arts Talents on Tour, was betrokken bij de opzet van de website Jong in Arnhem en werkt onder de naam 3 3 Creations als teksten singersongwriter en maker van luisterboeken. De urban scene: de nieuwe generatie De generatie die nu in opkomst is in de urban scene is grotendeels opgegroeid in een milieu waarin het welzijnswerk (Rijnstad) een grote rol speelt, een milieu met jongerencentra en een bont palet van activiteiten in de wijken. Er worden weer crews geformeerd, zoals Diehard Soldiers (aanvoerder Nilo maakt een film bij The Streets Department) en de hiphopmuzikanten van Arnhemz Diamond. Er ontstaan DJ-collectiefjes, zoals de Goodfellas bestaande uit DJ Prime en een collega uit Utrecht, die ook wel buiten Arnhem optreden – naast solisten als DJ SNP. Er is een breakdance-crew Killa Minds, maar Arnhemmers trainen ook met de Extraordinary Gentlemen in Hengelo, een groep met een landelijke en internationale reputatie, of bij de Ill Skill Squad van Haico van Dijk in Wageningen. Graffiti worden ‘geschreven’ op diverse plaatsen in Arnhem, maar de kunstenaars ‚willen niet met hun naam in de krant‘ – ‚pieces‘ plaatsen op andermans muren is tenslotte illegaal. De ‚Hall of Fame‘ bij het Roermondsplein is de officieuze gedoogplek geworden, maar niet de enige waar jams worden gehouden. De ‚writers‘ hebben soms een beeldende opleiding, soms ook niet, en combineren graffiti al of niet met (heel) ander beeldend werk. Roos Giethoorn (Subwalk, zie de rubriek ‚podia‘) bemiddelt op het ogenblik ten behoeve van legale werkplekken en workshops voor graffiti-kunstenaars. Ook de nieuwe generatie ontwikkelt (plannen voor) eigen bedrijfjes. Maarten van den Thillart, werkzaam bij The Street Department, start Take It To The Next Level, een project voor ongeveer 20 deelnemers, afkomstig uit jongerencentra en andere talentontwikkelingsplekken, maar ook ‘rechtstreeks van de straat geplukt‘, die zich al enigermate bewezen hebben in hun genre urban art. Bij jongerencentrum Fresh in Malburgen beschikt Roy Volney over een studio die hij ‚een trap hoger wil tillen‘ tot een ‚activeringsplek‘ voor een twaalftal jongeren. Hij wordt daarbij begeleid door Mirjam Alexander en Riques Terheerd alias DJ Prime. Een deel van de benodigde subsidie is toegezegd. Ook De Madser is bezig met een studio annex repeteerplek. Be Connected is een jongerencollectief, eveneens in Fresh, dat activiteiten voor, door en met jongeren organiseert, zoals recent een succesvolle Comedy Night op scholen. Roy Volney en Redouan Eloukili zijn of waren erbij betrokken. De groep wordt vanuit Rijnstad begeleid door Pauline Westerveld als opvolgster van Mirjam Alexander. Mirjam Alexander, ten tijde van Geluid uit Zuid werkzaam bij Rijnstad, is nu bij de ondernemingen van al deze en andere jongeren betrokken vanuit een eigen bureau, MRS FLUX-ADVIES jongeren en activering. Voor Mirjam Alexander is het belangrijk dat jonge mensen met hun startende bedrijfjes worden opgenomen in een verband – niet een grote organisatie maar aangepast aan de schaal waarop zij werken – waarin ze door de kwetsbaarste fase heen worden geloodst tot ze veilig op eigen benen kunnen staan. Haar nieuwe Stichting Mogo i.o. moet daarin voorzien. De hier beschreven bedrijvigheid, in het artistieke en in het ondernemerschap, heeft tot nu toe geen scene met een duidelijk gezicht opgeleverd. Velen ‚zijn lekker bezig‘, maar het blijft ‚onder ons‘. Geen van de lokale groepen of individuele artiesten is nog landelijk doorgebroken zoals Arnhemsgewijs tien jaar geleden. Prominenten, die boven het maaiveld uitsteken en de rest van de scene omhoog kunnen trekken, hebben zich tot nu toe niet gemeld. Wat niet betekent dat ze er in potentie niet zouden zijn. Deze onbevredigende situatie mag niet alleen op rekening worden gezet van gebrek aan ondernemingslust en artistieke creativiteit – al laten jongeren het soms wel erg gemakkelijk afweten. Het heeft ook te maken met de verhouding tussen het kunst- en het welzijnsaspect van de urban arts in 11 de benadering door het jongerenwerk. Waar het sociale aspect prevaleert – waar maatschappelijke integratie voorop staat – lijkt men geneigd om in naam van participatie en sociale cohesie in artistiek opzicht de lat niet te hoog te leggen. Daarnaast spelen lauwheid en desinteresse bij voorzieningen als podia en talentontwikkelplaatsen een rol. Wat zich in de nieuwe lichting aan potentieel aandient moet gefaciliteerd worden, anders groeit het niet uit tot een bruisende scene. De urban scene: skaters en free runners Onder de ‚straatsporten‘ van het moment is skateboarding sinds jaar en dag gelieerd geweest aan de urban scene: skaters en hiphoppers deelden muziekvoorkeuren en namen (en nemen) heel vaak deel aan dezelfde manifestaties. Ook in Arnhem zijn skaters actief – maar het ontbreekt aan voorzieningen. Skaten kun je overal waar passende hindernissen te vinden zijn, ook gewoon op straat, maar ideaal zijn echte skatebanen, in de open lucht of ‚indoor‘. Jorrit Hompe, jongerenwerker bij Willemeen, beschikt over een ‚portable‘ skatebaan die hij sinds 2008 eenmaal per jaar voor een paar dagen opstelt in dit jongerencentrum. Dan vindt een Skate Jam plaats waaraan de eerste keer al ruim 250 jongeren meededen. Des te groter de behoefte aan een permanente lokatie. Vanuit woningcorporatie Volkshuisvesting is Berry Kessels bezig met plannen voor zo’n voorziening in De Laar-West, in het kader van leefbaarheidsbevordering in de wijken, maar uit de scene – bij monde van Brainwash, één van de twee skate-winkels in Arnhem – klinkt de roep om een indoor skatebaan in het centrum, in eerste instantie terwille van de jongste skaters, die daar dan ook lessen moeten kunen krijgen. Geen buitenlokatie; volgens Wouter Wenting van Brainwash ontaarden die te gemakkelijk in hangplekken die skaters een slechte naam bezorgen. Centrum en (buiten)wijk, twee opties vanuit verschillende belangen; Brainwash is inmiddels in contact gebracht met Kessels en deze blijkt bereid tot een serieus gesprek. De andere skatewinkel in Arnhem, Frisco, organiseert de Spot the Spot, een skatetocht langs interessante lokaties over de openbare weg. De jongste loot aan de urban sports-stam is ‚free running‘, waar een soortgelijke hindernistocht door de stad rennend wordt afgelegd. In Arnhem gebeurt dat voor het eerst op 24 juli 2010 vanuit Willemeen – een initiatief van ‚Carlos‘ (schuilnaam, want free runners maken illegaal gebruik van de openbare ruimte) gesteund door jongerenwerker Oscar Budding. Dan moet blijken hoeveel belangstelling er is voor deze urban sport, in de hoop dat er over een jaar een ‚event‘ kan zijn met getrainde renners. Circus Poehaa geeft cursussen in de eigen circustheaterschool en is bezig streetcircusgroepen op te zetten in de wijken. Streetdance maakt als enig urban element deel uit van het programma. De urban scene: dansscholen Wie – buiten de kunstvakopleidingen – urban dansen wil leren, kan terecht bij enkele commerciële dansscholen: 12 In Max Odarty, tot zijn achtste opgegroeid in de Bronx, herbergt Arnhem een authentieke hiphopveteraan. Na twee jaar in Ghana en vier jaar in Suriname – waar ‚de dans hem te pakken kreeg‘ – kwam Max Odarty in 1999 naar Arnhem: hij ‚had gehoord dat ze hier [toen] heel veel aan dansen deden, en het wàs zo‘. Sinds anderhalf jaar geeft hij in zijn allround hiphop dance school MaxStreet in de wijk Geitenkamp les in dancehall, krumping, ol’skool & new style hiphop, locking en breakdance. Ook bij Lynx Dance Dynamic van Nuray Karabacak worden allround hiphop-lessen gegeven. De school heeft een demoteam van ongeveer dertig twaalf- tot vijftienjarigen. Mevrouw Karabacak streeft naar echt urban theater; Lynx stelt dan ook professionele eisen aan wie er wil leren dansen. Niet exclusief urban-gericht is de Popschool van Popcentrum Jacobiberg. Leerlingen bepalen er zelf wat ze willen leren, en hoe. Het centrum organiseert workshops op scholen, en daar zit een urban ‚drieluik‘ bij: graffiti, breakdance en rap. On y danse van Wil Boom is een klassiek/modern dansschool, maar in het daaraan gelieerde Boys Action geeft Boom een ‘mengelmix‘ van stijlen waarin naast onder andere turnen en vechtsporten ook sporen te vinden zijn van breakdance (‚Breakdance is voor mij slordig turnen,‘ verklaart hij). Boys Action is tien jaar geleden gestart met de bedoeling om jongens (en hun ouders) ervan te doordringen dat dans ook iets voor hèn kan zijn en niet alleen voor meiden en mietjes. Voorzover ze gefocusd zijn op urban wil Boom zijn leerlingen ook oog laten krijgen voor andere (sub)culturen. ‚Breakdance alleen is saai‘ en ‚hoe je het ook wendt of keert‘, je moet uiteindelijk in staat zijn om ‚iets als dans op de wereld te zetten‘. Boom onderhoudt goede contacten met de ArtEZ Dansacademie; twee leerlingen van Boys Action zijn zelfs doorgestroomd naar deze HBO-opleiding. Podia en andere plekken die ‚gelegenheid geven‘ Podia zijn voor aankomend urban artists onderdelen van hun ‚informele leeromgeving‘. Met hun optredens gaan ze de confrontatie aan met publiek en met elkaar, en daar leren ze van. Niet alleen doordat hun een graadmeter wordt geboden voor hun populariteit (het scene-publiek weet meestal heel goed wat het goed vindt en wat niet, en aarzelt niet dat te laten merken) maar ook doordat de krachtmeting hun inspireert en stimuleert tot nieuwe vondsten – nieuwe moves, beats, teksten of thema’s. Podia spelen daarom een cruciale rol in individuele talentontwikkeling èn in de groei naar een levendige scene. Ze behoren tot de bruistabletten van het culturele leven. Stedelijk jongerencentrum Willemeen vervulde deze functie al in de ‚glorietijd‘ van begin deze eeuw en vormt nog steeds een place to be voor jongeren uit de hele stad. Naar schatting 60 % van hen komt uit het welzijnsnetwerk, 40 % uit subculturele kringen. Urban wordt er beschouwd als een volwaardige kunstvorm waarvoor – overigens zonder vaste regelmaat – hiphop-avonden worden geprogrammeerd. Tijdens Mixtape/Release Parties kan nieuw (video)materiaal van jongeren uit de wijken worden gepresenteerd; ook de resultaten van Arnhemz Video Virus worden in Willemeen getoond. Skaters kunnen er sinds 2008 terecht voor hun jaarlijkse Jam als jongerenwerker Jorrit Hompe zijn privéskatebaan opstelt. En Willemeen fungeerde ook als startpunt voor de eerste ‚free running‘-gebeurtenis in Arnhem. Jongerencentrum De Madser vervult een vergelijkbare functie. Jongerenwerker Clifton Mormon geeft er trainingen voor break- en streetdancers, die vervolgens kunnen optreden in de shows die hij organiseert met zijn eigen feestenbedrijf The Party Lounge. In dit bedrijf werkt hij samen met Redouan 13 Eloukili, eveneens werkzaam bij New Arts. De behoefte aan zulke plekken, waar gerepeteerd en opgetreden kan worden, blijkt overweldigend. Allerlei jongeren uit alle geledingen van de scene komen erop af en ontmoeten elkaar telkens weer. Bedrijfjes als The Party Lounge voorzien in deze behoefte. Clarence Schipper (ambulant jongerenwerker bij De Madser, Fresh en Remixx) wijst erop dat zelfs de ‚laptopgeneratie‘ plekken als Willemeen en De Madser nodig heeft. ‚Minimaal zes op de twintig hebben thuis een studio‘, ze maken hun muziek en filmpjes ‚op zolder‘ en verspreiden ze via Hyves en YouTube, maar toch moeten er plekken zijn waar ze elkaar ontmoeten en samenwerken. Jongerencentra beperken zich uiteraard niet tot urban en kunnen ook niet overal dezelfde mogelijkheden bieden als deze twee. The Level en Club Unique programmeren nog wel hiphop. De opstelling van de meeste andere podia varieert van ‚we sluiten urban niet uit’ tot ‘als ze zich aanmelden zijn ze welkom‘, zonder dat urbans actief worden binnengehaald. Luxor Live programmeert sinds kort Da Goodness, ‚vette‘ R&B parties met DJ Prime. Twee avonden zijn geweest, een derde staat op het programma. Wel is Luxor Live na de heropening in september 2008 nog bezig een vast publiek op te bouwen. Dan is er ruimte voor grootheden als de Osdorp Posse of Kyteman, maar op het punt van plaatselijk talent blijft men voorzichtig. Het Huis van Puck ‚heeft een ideaal podium voor urban, dus laat ze maar komen‘ en ook het Posttheater – gesubsidieerd als ‚cabarettheater‘, maar er kan veel meer – ziet mogelijkheden. Beiden zien in Theatergroep Cactus, die bij hen optreedt, een mogelijke ‚ingang‘ tot urban. Toneelgroep Oostpool belooft met Club Oostpool ‚de culturele nachtclub van Arnhem met kunstenaars van de toekomst‘ waar ‚de jonge honden een podium krijgen en het publiek de allernieuwste acts‘. Met urban heeft Oostpool zich tot nu toe niet ingelaten, maar uitgesloten is het niet. Peter Löhr van Theaterwerkplaats De Zaal in Klarendal betwijfelt of dat wel ‚de wijk is voor urban‘ en vreest overlast. Directeur Henk Boerhof van Musis Sacrum/Schouwburg Arnhem, tenslotte, programmeert wel BALLS/voorheen ISH, maar vindt in het algemeen dat je urban onrecht aandoet door het op een schouwburgpodium te zetten. Zijn aantrekkelijke frisheid behoudt het alleen op straat. Een urban ‚podium‘ van heel andere aard is Subwalk van Roos Giethoorn. Deze combinatie van winkel en expositieruimte werd geopend in October 2007 als ‚een inspirerende plek voor jonge ontwerpers’ en een brug tussen het traditionele galeriewezen en de straatcultuur. Sinds deze ruimte niet meer beschikbaar is werkt Roos Giethoorn ‚ambulant‘: tweemaal per jaar op een vaste plek (de ‚backyard‘ tussen Showroom Arnhem en de Langstraat) en verder onder andere als (mede)organisator van evenementen en als bemiddelaar in het belang van graffiti-kunstenaars. Zij heeft op uitnodiging van Roland Kluskens, bij de afdeling Cultuur van de gemeentelijke Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling verantwoordelijk voor maatschappelijk en cultureel vastgoed, een aanvraag ingediend voor legale werkplekken en helpt workshops voor hen te organiseren. Het ‚nieuwe tijdperk‘ van Subwalk begon op 5 juni 2010 met een actie en expositie van de Engelse kunstenaar David Shillinglaw in de ‚backyard‘ en een tentoonstelling over graffiti in Showroom Arnhem naar aanleiding van het 25jarig bestaan van de Hall of Fame. Tenslotte kan nog het Bruishuis in Malbergen worden genoemd, een bedrijfsverzamelgebouw van woningcorporatie Volkshuisvesting. Dit biedt weliswaar nog geen podium, maar de media zijn erin vertegenwoordigd, onder andere TV Gelderland, en de media spelen in de jongerencultuur een belangrijke rol bij de verspreiding van muziek en clips en het onderhouden van contacten.Het Bruishuis past in het streven van Volkshuisvesting om door middel van (grootschalige) projecten (Klarendal Modekwartier, plan voor een skatehal in De Laar West) sociale cohesie en activiteit in de wijken te bevorderen. Sport en cultuur dienen daarbij als middel. Het skatehal-plan getuigt van een interesse in urban sports; evenals Omar’s Gym van Omar Ahbouk, urban arts komen nog niet echt in het vizier. De activiteiten van Kunstbedrijf Arnhem 14 In het samenwerkingsverband Kunstbedrijf Arnhem zijn twee organisaties bezig te fuseren: Het Domein van Kunst en Cultuur en Stichting Beleven. Beiden werkten sinds 2005 samen in het Bureau Breedtekunst aan educatie voor jongere in achterstandssituaties. Het Domein en Stichting Beleven werden in 2008 door de Gemeente verantwoordelijk gesteld voor de uitvoering van de gemeentelijke Cultuureducatienota De bakens verzetten 2008 - 2011. Deze nota telt zeven actieprogramma’s, waaronder ‚Cultuur in de wijk‘. In het kader van ‚Cultuur in de wijk‘ zijn in zes wijken en stadsdelen cultuutscouts aangesteld. Deze hebben een grote mate van autonomie om, afhankelijk van wat ze in hun wijk aantreffen, allerlei initiatieven op het gebied van kunst en cultuur te ontplooien. Domein en Beleven zijn binnen het samenwerkingsverband nog steeds twee formele orgnisaties met elk een eigen takenpakket. Ze hebben ook elk hun eigen geschiedenis, en die verschillen aanzienlijk. Het Domein ‚stamt af‘ van de vroegere Muziekschool en heeft de in vele steden gebruikelijke ontwikkeling doorgemaakt: van louter muziekonderwijs tot Centrum voor de Kunsten met een cursusaanbod voor amateurs en kunsteducatie in het onderwijs. Het Domein kent zes ‚kunstscholen‘, voor theater, beeldende kunst, pop & jazz, dans, klassieke muziek, wereldmuziek en een schrijversschool. Die zijn ‚voor de langdurige scholing‘ in tegenstelling tot kortlopende projecten (die vaak zonder follow-up blijven). In dit universum van schone (amateur)kunsten zijn urbans al gauw een vreemde eend in de bijt. Volgens Elke Makowski van de School voor Dans is er in het verleden wel aan breakdance gedaan, maar ‚daar kwamen hele rare jongens op af, hele rare ADHDachtige groepen, waar we helemaal niets meer mee konden‘. Daar is de school dan ook mee gestopt. Het Domein is in principe een huis waar mensen heengaan om ter plaatse een cursus te volgen in de kunst van hun keuze. Jan Verschure kiest voor zijn Stichting Beleven een heel ander uitgangspunt: ‚Over welke doelgroep je het ook hebt, het is echt de kunst om in de leefomgeving van de mensen voorzieningen te treffen. Met het doel dat mensen gaan meedoen.‘ Jan Verschure had bij het Centrum voor de Kunsten in Apeldoorn al in de wijken gewerkt naast zijn hoofdtaak, en toen hij in 1999 in Arnhem met enkele geestverwanten Beleven oprichtte, maakte hij daarvan de hoofdtaak van de Stichting. Het resultaat was een vraaggericht wijkenbeleid dat uniek is voor Nederland. De visie van Jan Verschure is bepalend geweest voor de activiteiten van Beleven, en hij heeft medewerkers om zich heen weten te verzamelen die deze visie niet alleen implementeerden, maar ook vanuit hun eigen ervaring aanvullingen en nieuwe gezichtspunten inbrachten. Cruciaal in dit opzicht was de samenwerking met Mirjam Alexander, Edsel Camron en Marcellino van Callias in het project Geluid uit Zuid. Hier was een doelgroep met een cultuur van eigen maaksel waarin artistiek en sociaal potentieel samengingen, met een eigen ‚taal‘ waarin ze kon worden aangesproken. Marcellino: Jan heeft goed gezien dat [Geluid uit Zuid] een voorloper was van iets veel groters. Uiteindelijk is Beleven zijn eigen koers gaan varen en heeft lering getrokken uit Zuid en gezien dat daaruit een doelgroep te bereiken was die behoefte had aan scholing. Ook dat er docenten tekort waren om workshops te geven. Het hele New Arts-gebeuren is daaruit voortgekomen.‘ New Arts De New Arts, de ‚Nieuwe Kunsten‘, zijn volgens de definitie van Stichting Beleven de ‚kunsten in verbinding met de hedendaagse jongerencultuur‘; ze vallen niet precies samen met de irban arts maar die maken er wel deel van uit. New Arts Experience, het ‚projectbureau voor activiteiten in de wijken‘ 15 dat lessen en projecten verzorgt op scholen (vooral vmbo-scholen) en talent scouting doet voor New Arts College, wordt zelfs omschreven als een ‚volwaardig urban en hiphop programma‘. Het New Arts College zelf is een driejarig ‚leer-werk-ervaringstraject waar jongeren uit een achterstandssituatie opgeleid worden tot (assistent-)vakdocent in één van de nieuwe kunsten‘. Met dit traject, als pilot gestart in 2007 en sinds october 2009 ‚regulier‘, wil Stichting Beleven uitval onder jongeren tegengaan, hen (weer) actief bij de maatschappij betrekken en een toekomstperspectief bieden. Omdat de ‚nieuwe kunsten‘ hier functioneren als de wegbereiders voor die toekomst, combineert het ‚New Arts-gebeuren‘ een sociaal met een artistiek aspect. Het New Arts College is óók een leerweg voor jongeren die de in het kunstvakonderwijs vereiste vooropleiding missen of die niet passen binnen de ‚cultuur van RijnIJssel of ArtEZ‘. Een verschil met het reguliere kunstvakonderwijs is dat disciplines niet gescheiden zijn (waar ‚klassieke’academies bijvoorbeeld een afdeling Beeldhouwen kennen naast een afdeling Audio-Visueel) en dat de ‚nieuwe kunsten‘ nog geen (eeuwen)lange vaktradities kennen die bepalen welke examens iemand moet afleggen. New Arts College is echter geen opleiding tot vrij kunstenaar. Jongeren uit achterstandssituaties leren er kunst-en-cultuur-activiteiten te organiseren waarmee ze kunnen fungeren ls rolmodel voor jongeren in vergelijkbare omstandigheden, bijvoorbeeld in de wijk waar ze zelf vandaan komen. Het kunst-aspect van de ‚nieuwe kunsten‘ wordt dus stevig ingebed in het netwerk van de wijkgerichte activiteiten. In een document New Arts College 2010 – 2011 staan drie doelen aangegeven: - Rolmodellen opleiden, - Talentontwikkeling voor jongeren met talent voor urban arts in de wijken, - Jongeren in de wijken begeleiden naar een opleiding of baan – waarbij niet expliciet wordt gesproken van opleidingen of banen in de sector kunst en cultuur. De urban arts zijn ongekend populair op de middelbare scholen, waar dan ook een grote vraag bestaat naar lessen, workshops en projecten. Dit is het terrein van New Arts Experience (coördinatoren : Maribel Coco Perez en Edson Blinker), dat de docenten levert. Olympus College MAVO, VMBO ‘t Venster en het Maarten van Rossem (onder andere) behoren tot de afnemers. Docenten van New Arts staan op de scholen hoog aangeschreven. Zij worden overal gewaardeerd om de manier waarop ze met hun vaak als ‚moeilijk’ bekend staande leerlingen omgaan. Een ‘traject’ op school bestaat uit verschillende onderdelen. Als ‚kick-off‘ krijgen leerlingen Talents on Tour te zien bij wijze van demonstratie van wat bereikt kan worden. Talents on Tour wordt geleid door Kenneth Linger en is een project van New Arts waarin talenten uit New Arts College en van elders, bijvoorbeeld uit de MBO-opleidingen of Theatergroep Cactus, de kans krijgen om op te treden in een multidisciplinaire show – een fantastische praktijkervaring. Na de kick-off volgen de workshops – waar Kenneth Linger vervolgens komt scouten voor Talents on Tour. Voor de ‚meer talentvolle en fanatieke‘ New Arts-studenten zijn er ‚Hotspots‘ waar ze onder deskundige begeleiding kunnen werken aan verdere verdieping. Eén van die Hotspots is The Streets Department van Marcellino van Callias en Edson Blinker. Daar werken ook de deelnemers aan Arnhemz Video Virus, een project van Beleven/New Arts voor jongeren die zichzelf als rappers en muzikanten willen presenteren in zelf gemaakte videoclips. Eindpresentatie en jurering vinden plaats in Willemeen. De bedoeling is dat jongeren langs deze weg in contact komen met buurtgenoten en dat er ‚saamhorigheid op creatief gebied’ontstaat. In opdracht van de Gemeente wordt vanuit Beleven de jongerenwebsite Jong in Arnhem bijgehouden: nieuws, agenda, recensies, discussies... Meet My Street is een wijkenproject waarin jongeren worden gecoached om hun woon- en leefomgeving in beeld te brengen met behulp van de nieuwe media. De bedoeling is dat zij en de 16 mensen met wie zij omgaan ‚zichtbaar en concreet‘ betrokken raken bij hun omgeving terwille van een betere ‚sociale samenhang‘. Meet My Street biedt daardoor tevens training in het gebruik van nieuwe media. Er is al sprake van samenwerking met Stichting Beleven doordat de cultuurscouts fungeren als ‚ogen en oren in de wijk‘. Deze samenwerking wordt nog geïntensiveerd. Vanuit Rijnstad lijkt een soortgelijk project – ooit aangezet als Project Mallie – in de maak te zijn. Beide zijn gepland in het Bruishuis. New Arts neemt in het Arnhemse jongerenveld zonder twijfel een zeer bijzondere plaats in. Het gaat er in feite om het creëren van doorlopende leerlijnen voor een bijzondere kunstvorm voor een bijzondere – ‚informele‘ – doelgroep, op niveau 1, 2 en 4. Ook De Pasvorm is hierin betrokken.Hoe men binnen New Arts deze problemen oplost gaat het talentontwikkelingsveld als geheel aan. Juist daarom kan worden gevraagd of New Arts niet toe is aan een positie waarin dat bijzondere nog sterker tot zijn recht komt. Belangrijk is bijvoorbeeld de kwestie van de certificering: New Arts College als onderdeel van Beleven kan zijn afgestudeerden geen startkwalificatie meegeven. Een MBO-opleiding kan dat wel en New Arts onderbrengen bij ROC RijnIJssel zou daarom een optie zijn. Theatergroep Cactus Cactus is er voor jongeren tussen 14 en 24 jaar die van huis uit de weg naar theater niet vinden, met name allochtone jongeren met verschillende achtergronden, ook uit culturen met een vooroordeel tegen theater. Oprichtster Carolijn Leisink komt niet uit een urban milieu, maar in de door de jongeren zelf ontwikkelde voorstellingen worden rap en breakdance gebruikt. Maar vooral door de focus op allochthonen neemt Cactus in het geheel van de jongerencultuur in Arnhem een speciale plaats in. ROC RijnIJssel Kunst, Cultuur, Media en Design (KCMD) is bij RijnIJssel het domein van sectordirecteur Adri Bressers, wiens gebied nog diverse andere items bevat, zoals Techniek. Kunst neemt voor hem in het onderwijs wel een aparte plaats in, een plaats waar ze afgeschermd zou moeten worden ten opzichte van het strikte ‚niveau-denken‘ van de Onderwijsinspectie. In het kunstonderwijs verloopt niet alles volgens het boekje dat vier niveaus onderscheidt en bepaalt aan welke eisen voldaan moet worden voor een diploma. In het kunstonderwijs kan een leerling artistiek op niveau 4 zitten en tegelijkertijd op niveau 1 wat betreft sociale vaardigheden en ondernemerschap – het hangt er mede van af uit welk milieu hij komt. Uitstromen met een ‚papiertje‘ zou dan niet voorbehouden moeten zijn aan niveau 4; op 2 en 3 zitten ook talenten. Bressers wil werken aan oplossingen voor die andere niveaus. (In Malburgen is nu al een mogelijkheid op niveau 2 bij een mode- en designopleiding.) Op het VMBO, te vaak het stiefkindje van het voortgezet onderwijs, moet een vooropleiding voor het MBO komen van 20 lessen in het hoogste jaar, voorlopig alleen voor dans in samenwerking met Atelier Velp School voor de Podiumkunsten dat ook de opleiding Artiest Dans aan het RijnIJssel verzorgt. De vraag rijst dan waarom het voorbeeld van New Arts niet wordt gevolgd door de verschillende kunstdisciplines met elkaar te verenigen. Op niveau 1 heeft RijnIJssel De Pasvorm, een praktijkgericht traject voor jongeren die zich niet kunnen aanpassen aan de gangbare onderwijsstructuur en maatwerk nodig hebben. Doel is, hen in hun eigen tempo en onder individuele begeleiding te laten ‚groeien naar een professionele houding en gedrag‘. De Pasvorm biedt zo een aangepaste vooropleiding tot diverse ‚branches‘ binnen het ROC. Het voornemen is nu om aan De Pasvorm een ‚creatieve werkplaats‘ toe te voegen als opstap naar opleidingen ‚op het 17 creatieve vlak‘, van podium- en evenemententechniek tot fotografie. (Bij Pasvorm liep al een fotografieproject, Sixth Lense.) Hiervoor wordt onder andere samengewerkt met New Arts, dat workshops gaat verzorgen. Urban dans bij RijnIJssel Het ROC biedt twee soorten dansopleidingen: MBO Dance en Dance Artiest. MBO Dance niveau 3 en 4, voorheen CIOS 3 en 4, leiden op tot sport- en bewegingcoördinator; afgestudeerden kunnen dansprojecten leiden, cursussen geven en dansactiviteiten aanbieden – in feite is dit dus een docentenopleiding. Dance Artiest bestaat uit twee opleidingen (die Bressers uiteindelijk tot één wil maken): Dance Artiest Show en (sinds 2008) Dance Artiest Urban. De urban-opleiding was Bressers‘ idee, evenals de samenwerking met Atelier Velp dat een lange ervaring als school voor amateurs meebrengt en een schakel vormt met het werkveld. Het ‚menu‘ van de opleiding Dance Artiest Urban vermeldt naast diverse hiphopstijlen, breakdance en krumping ook onder andere jazzdans, salsa en Afrikaanse dans en een aanzienlijke hoeveelheid theorie; het is dus niet alles puur urban wat de klok slaat. Louana Michiels, die vanuit Atelier Velp lesgeeft: ‚Er is veel talent in de [urban] scene dat nergens komt omdat ze geen klassieke ondergrond hebben. Terwijl het dansers zijn die veel kunen leren, misschien af en toe wel een gemakkelijker gevoel voor beweging hebben dan andere dansers.‘ (Ook elders is geconstateerd dat breakdancers verbazingwekkend snel andere stijlen aanleren.) Bressers zou zijn ROC op nog veel meer plaatsen een ‚urban injectie‘ willen toedienen, in een opleiding urban art & design bijvoorbeeld – niet in de betekenis die ‚urban‘ ongeveer vereenzelvigt met ‚hiphop‘, maar in de meer algemene zin van de ‚creatieve stad‘. Creativiteit moet doordringen in handel en industrie, in de media. Hij denkt daarbij onder meer aan de kleine bedrijfjes waarin de scene zo vruchtbaar is en die hij via het ROC aan certificaten zou willen helpen, en hij wil in gesprek komen met de stad om extra mogelijkheden te kunnen bieden voor wat zich daar ontwikkelt. Bressers denkt ook aan een opleiding, met een vorm van diplomering, voor de circa 1200 vrijwilligers die voor Rijnstad werken. Welzijn moet voor hem een zwaarder accent gaan krijgen ten opzichte van de sterke gerichtheid op de arbeidsmarkt in de huidige MBO-opleidingen. Ondernemerschap blijft weliswaar ook voor hem zwaar wegen, ook in de kunsten, maar hij heeft ook oor voor de suggestie dat kunstenaars hun zakelijke belangen laten behartigen door ‚agenten‘. RijnIJssel biedt een opleiding Pop & Sound Design aan met twee richtingen: popmusic en sounddesign. Urbans blijken vooral geïnteresseerd in deze laatste. Naast muzikale en technische vaardigheden kunnen ze daar begeleid worden op het gebied van onderemerschap. Waar leerlingen van de urban dansopleiding vooral verder willen als kunstenaar, blijkt onder urbans bij Pop & Sound Design meer uitgesproken belangstelling voor een eigen bedrijf – faciliteiten voor de scene. Fast Track Dance tussen MBO en HBO De overstap van een MBO- naar een HBO-dansopleiding blijkt voor een aantal studenten tegen te vallen, zodat ze na het eerste jaar HBO afhaken zonder diploma. Om dit te voorkomen – en om getalenteerden niet langer ‚in de schoolbanken te houden‘ dan nodig is – gaat in september 2010 Fast Track Dance van start, een tweejarig doorstroomtraject tussen de dansopleidingen van RijnIJssel en ArtEZ Dansacademie. 18 Selectie van deelnemers via auditie wordt door beide instellingen gezamenlijk gedaan, er is een stage bij ArtEZ om alvast te ervaren wat een HBO-opleiding inhoudt, en deelnemers die na één jaar Fast Track geschikt worden bevonden zijn zonder verdere auditie zeker van een plaats bij ArtEZ Dansacademie. De opleidingen ‚schuiven gedeeltelijk in elkaar‘ waardoor de totale opleidingsduur – MBO + HBO – wordt bekort. Dat is dus goed nieuws. Maar wie een brug bouwt moet er rekening mee houden dat aan beide kanten mensen wonen, met hun eigen zeden en gewoonten. Er komt tweerichtingsverkeer op gang, dat geldt ook voor deze brug tussen twee opleidingsniveaus. De oversteek heeft consequenties voor de MBO-ers die aan een ander ‚klimaat‘ moeten wennen, maar de aanwezigheid van de ‚immigranten‘ heeft ook consequenties voor dat klimaat. Directeur Gaby Allard van de Dansacademie neemt de verantwoordelijkheid op zich voor een inburgering die de MBO-ers eerlijke kansen biedt, ook de urban dansers – waar dus niet alleen maar aanpassing wordt geëist – en hen helpt zich te professionaliseren. Fast Track Dance start als een pilot voor drie jaar. In 2012 wordt beslist of het traject structureel kan worden opgenomen in het onderwijsaanbod. In die drie jaar moeten de consequenties aan beide kanten van de brug doordacht zijn. RijnIJssel en ArtEZ zijn beide betrokken bij het project SKON (Studieloopbaan Kunstonderwijs Oost Nederland), bedoeld om samenhang te brengen in het uitdijend en steeds gevarieerder wordend talentontwikkelingsaanbod in de kunsten. Ook het Domein van Kunst en Cultuur en een aantal cultuurprofielscholen verenigd onder de naam Quadraam doen hieraan mee. Gestreefd wordt naar een gezamenlijke methodiek om talent tijdig te herkennen en voor erkenning van elders (ook in het buitenschoolse circuit) verworven competenties. Uiteindelijk gaat het om een ‚model voor doorlopende leerlijnen‘. Onder de (enigszins misleidende) benaming Talentontwikkelplaats werken vijf projectgroepen gerecruteerd uit de deelnemende instellingen aan ‚allerlei producten en activiteiten rondom talentontwikkeling‘. Eén daarvan is een Poptalentklas voor jongeren uit het middelbaar onderwijs (Quadraam). Deze is ‚geadopteerd‘ door Kunstbedrijf Arnhem en wordt gecoached vanuit ArtEZ. De bedoeling is dat dit concept ook uitgebreid wordt naar andere disciplines. Wat ArtEZ betreft is er op het moment weinig aanleiding om in te gaan op andere opleidingen. In het algemeen staat men positief tegenover urban: waar mogelijk krijgen studenten met ambities in die richting de ruimte en begeleiding die ze daarvoor nodig hebben. Dat geldt met name voor Fashion & Product Design: mode en design kennen traditioneel al een grote vrijheid om zich te laten inspireren door trends in de samenleving, inclusief de straat. Ook op modegbied is een brug geslagen tussen ArtEZ en RijnIJssel – zij het nog niet op urban-gebied, maar het ligt voor de hand dat dat gaat komen. Het Monsteratelier (Klarendal), ArtEZ en RijnIJssel werken samen in een productieketen voor mode in kleine oplagen, van ontwerp via uitvoering tot verkoop in de ArtEZ-winkel Coming Soon. Het geheel fungeert als een leer-werk-bedrijf voor de studenten. Rijnstad Rijnstad, dat jongerenwerk doet in een aantal (niet alle) Arnhemse wijken, ziet zichzelf als een algemene voorziening die waar nodig focust op specifieke doelgroepen en probleemgebieden. ‚We hebben overal een beetje verstand van, we zijn geen specialisten, ook niet in talentontwikkeling. We kunnen de breedte in maar niet de diepte.’ Waar toch de diepte in moet gegaan wordt expertise ingehuurd, 19 bijvoorbeeld bij New Arts en RijnIJssel. Het project Geluid uit Zuid van Rijnstad (2004), begeleid door Mirjam Alexander, gaf mee de stoot tot wat uiteindelijk New Arts College werd. Als jongeren actief willen zijn in de urban arts kunnen ze terecht bij de jongerencentra van Rijnstad; dat wordt zelfs toegejuicht, en ambulante jongerenwerkers gaan de straat op om jongeren voor urban activiteiten te werven. Mogelijkheden voor hen zijn er met name bij Willemeen, De Madser, Fresh en Push. Willemeen fungeert als podium met een groot aantal (ook culturele) activiteiten. In De Madser geeft Clifton Mormon trainingen voor break- en streetdancers, die kunnen optreden in de shows die hij met zijn bedrijf Party Lounge organiseert. In jongerencentrum Fresh zijn vrijwilligers Roy Volney en Jaouad Hassan de projectleiders van een studio waar urban jongeren kunnen werken. Op het ogenblik begint een toenadering op gang te komen tussen jongerenwerkers (Oscar Budding) en docenten van New Arts Experience (Maribel Coco Perez) enerzijds en tussen jongerenwerkers (Clarence Schipper) en de scholen waar New Arts les geeft (Hans van Zeeland van het Maarten van Rossem) anderzijds. In Malburgen neemt de cultuurscout (Marijn Swarte) soms Be Connected op in zijn programma’s. Tegelijkertijd zijn er scholen die de banden met ‚hun‘ wijk willen versterken – iets waartoe de opkomst van de Brede School aanleiding geeft. Zo ontstaat op wijkniveau samenwerking tussen de verschillende ‚spelers‘ – het gaat teslotte om dezelfde jongeren. Urban sports Gerrit Spekschoor (Sportbedrijf Arnhem) kwalificeert spel (en sport) als ‚zo’n geweldig instrument om je te ontwikkelen, sociaal of individueel je ding te doen, je energie kwijt te kunnen, kijken waar je talenten liggen. (...) Je hebt het spel niet afgeleerd omdat je ouder bent geworden, je bent ouder geworden omdat je het spel hebt afgeleerd.‘ Urban arts en urban sports overlappen elkaar in breakdance en skating, waar akrobatiek en esthetiek samengaan. Veel sportscholen geven break- en streetdancelessen en beschikken over ruimten waar gedanst kan worden. Het is dus niet zo vreemd als urban arts ook vanuit de sportsector worden benaderd. Alleen meestal om een prozaïscher reden dan Gerrit Spekschoor aanvoert: jongeren bewegen te weinig. En omdat sportaanbieders graag de actuele trends volgen en break- en streetdance populair zijn onder jongeren, verschijnen deze urban kunsten in projecten die jongeren moeten aanzetten tot een ‚actieve leefstijl‘. Waarbij wordt opgemerkt dat ze zo en passant in aanraking komen met dans als kunstvorm, zodat ook de cultuureducatie ermee gediend is. In het project CU! Dance dat de Gelderse Sportfederatie uitvoert in samenwerking met de Provincie Gelderland, EDU-ART en het KCG wil de Provincie ‚het grensgebied tussen sport en cultuur‘ onderzoeken. Probleem bij deze pilot voor de brugklassers van het VMBO blijkt het vinden van een tiental goede urban dansdocenten – althans die een diploma van een opleiding kunnen laten zien. Een probleem dat zich voorlopig in de urban arts zal blijven voordoen. Min of meer in het kielzog van skateboarding zijn andere straatsporten populair geworden. Panna is daar één van. De Gemeente beschikt nu over enkele mobiele pannaveldjes die kunnen worden ingezet bij evenementen, naast vaste lokaties in Rijkerswoerd, Malburgen en De Laar West. Balans van de urban arts in Arnhem Urban artists tref je overal aan in Arnhem – op de scholen zijn de ‚kunsten van de straat‘ ongekend populair, met name in het VMBO - en toch kan Arnhem zich geen urban stad noemen. Ze zijn er met 20 velen, maar in low profile – bijna overal in een context van maatschappelijk werk waar hun kunsten worden gebruikt als hulpmiddel om mensen te brengen tot beter functioneren, in huis, op straat, op school, in hun buurt, hun stad, op de arbeidsmarkt en als wererldburger in een wereld in beweging. Om van hun omgeving een ‚sociale sculptuur‘ te maken. ‚Een sociale sculptuur is toch óók een mooi ding? Moet het per se weer echte KUNST worden?!‘ Had de uitvinder van de sociale sculptuur, Joseph Beuys, geen gelijk toen hij zei: ‚Als een leerlinge van mij later haar kinderen beter opvoedt, is dat dan niet meer waard dan wanneer ik een belangrijk kunstenaar had afgeleverd?‘ Maar de sociale sculpturen van Beuys waren niet afhankelijk van een bepaald medium. In de gereedschapskist van Beuys zaten vilt, vet, koper, dode hazen, openbare discussies, politieke acties en partijen en een universiteit. Bij de urban arts daarentegen gaat het om een specifiek expressiemiddel, een taal met een eigen vocabulaire van klanke, ritmes, bewegingen, vormen en kleuren. Of de daarin vervatte boodschappen gehoor vinden hangt af van de zorg die de taalgebruikers besteden aan dat vocabulaire en die grammatica. Als die zorg onvoldoende blijft, dan blijft de expressie steken in lege conversatie, een meer of minder gezellig volksgemompel. Zolang de urban arts in Arnhem onder de warme deken van het participatiedenken blijven, ontwikkelen ze zich niet tot een expressieve KRACHT, een eigen geluid in de samenleving. Die warme deken is tegelijk een glazen plafond. Een gevestigd artistiek gezelschap als Introdans, dat zichzelf ziet als ‚bewaker van de schatkist van de moderne dans‘, gaat wel een ontmoeting met een wijkenpubliek aan (Swing on South, september 2010 in Malburgen), maar verbindt nog geen consequenties aan een (onvermijdelijke) ontmoeting met urban artists. Een eventuele streetdancegroep uit de wijk mag wel meedoen in de mix van stijlen in het project. Dat glazen plafond doorbreek je alleen vanuit een sterk ontwikkeld artistiek zelfbewustzijn, een door de expressiemiddelen van je kunst ondersteunde overtuiging dat je belangrijke zaken te melden hebt. Zolang die ontbreekt, komt het ook niet tot een alliantie tussen de urban arts en het ‚urbanisme‘ van de ‚creatieve stad’, een alliantie die in een stad als Eindhoven al vorm begint te krijgen. In Arnhem laten de urban arts tot nu toe eerder hun beperkingen zien dan hun potentieel als mede-vormgevers van de stad. Er gaan in Arnhem wel degelijk stemmen op om ‚Arnhem weer op de kaart te zetten‘, net als tien jaar geleden. Dat vraagt van alle betrokkenen duidelijkheid omtrent hun bedoelingen. Hoe ligt bijvoorbeeld bij een hoofdrolspeler als New Arts de verhouding tussen ‚sociale sculptuur‘ en ‚vrije‘ kunst? Daarnaast: met goede wil van binnenuit alleen gaat het niet. Er is ook een uitdagende omgeving nodig, vol artistieke prikkels tot artistieke ontwikkeling, en daaraan kunnen ook zíj bijdragen die zich nu ‚boven het glazen plafond‘ ophouden. Conclusies en aanbevelingen 21 De urban arts zijn een zelfstandige kunstvorm. Bevordering van hun artistieke evolutie is voor deze ‚kunsten van de straat‘ even essentieel als voor de ‚gevestigde‘ kunsten. Alleen dán is de kwaliteit gegarandeerd die een plaatselijke scene de moeite waard maakt. De urban arts zijn een kunstvorm met van huis uit een sterke sociale dimensie, die het mogelijk maakt ze met succes in te zetten in het jongerenwerk, met name in het belang van achterstandsjongeren, en in het onderwijs. Deze ‚gebruiksfunctie‘ van de urban arts is in Arnhem in de praktijk dusdanig gaan domineren dat de artistieke evolutie van deze kunstvorm stagneert. Succes als ‚glijmiddel‘ voor het bereiken van maatschappelijke doeleinden kan heel goed samengaan met pas-op-de-plaats-maken waar het artistieke creativiteit en inventiviteit betreft. Maar verwaarlozing van de artistieke kwaliteit betekent op de duur ook verschraling van het ‚glijmiddel‘. Stelt Arnhem prijs, niet alleen op een bruisende urban scene waarmee de stad landelijk voor de dag kan komen, maar ook op een vitale urban bijdrage aan het welzijnswerk, dan moet alles wat de artistieke groei van de urban arts stimuleert de volle aandacht krijgen. Tekenen van toenemende erkenning van de urban arts als kunstvorm worden al wel zichtbaar: - Bij de MBO-opleidingen KCMD van ROC RijnIJssel (Artiest Dance Urban en Pop & Sound Design). Sectordirecteur Adri Bressers wil ook urban introduceren in andere opleidingen (design, mode). - Bij ArtEZ (mode en design, het MBO-HBO-traject Fast Track Dance waar in principe vanuit het MBO urban dansers kunnen instromen). - Bij Willemeen (dat met succes ‘cultuur’ en ‘welzijn’ combineert) en andere jongerencentra van Rijnstad. - Bij Stichting Beleven, New Arts College, Interart (Soheila Najand), Mrs Flux (Mirjam Alexander), Subwalk (Roos Giethoorn) en vele andere initiatieven voortgekomen uit de scene en door jongeren opgestarte bedrijfjes die Mirjam Alexander wil bundelen in haar Stichting Mogo i.o. Al deze ondernemingen verkeren nog in een zo pril stadium dat voor het moment niet anders geadviseerd kan worden dan: ‚laat duizend bloemen bloeien‘. Afkomstig uit gerijpte instellingen of uit het bonte ‚informele‘ circuit, alle kunnen in principe mee bouwen aan de uitdagende omgeving waarin een Arnhemse urban scene tot bloei kan komen. In dit verband: - De professionele podia zouden hun overwegend terughoudende opstelling tegenover de urban arts moeten laten varen. De podia spelen een cruciale rol in de groei naar een levendige scene als de plekken waar urban artists de confrontatie aangaan met publiek en met elkaar en daarvan leren. Een optreden is een SWOT-analyse à la minute en een bron van inspiratie. Op het ogenblik vervullen alleen Willemeen en het Posttheater deze functie. - De skatersscene dringt aan op een indoor skatehal in het centrum, woningcorporatie Volkshuisvesting denkt aan een lokatie in de wijken. Het moet in elk geval niet zo zijn dat deze scene voor onderdak moet uitwijken naar elders. - Er bestaan in Arnhem al fondsen waar kleinere initiatieven terecht kunnen voor (beperkte) subsidies via een eenvoudige en snelle procedure. Ten behoeve van het ‚informele circuit‘ zou deze structuur nog versterkt kunnen worden. ‚Het moet uit de jongeren zelf komen‘ Wie weet beter wat goed is voor jongeren, ‚wij ouderen en wijzeren‘ of zijzelf? Dat opleggen ‚van bovenaf‘ vaak niet tot gewenste resultaten leidt leert de ervaring. Van jongeren wordt dus verwacht dat ze zelf het initiatief nemen om hun verlangens kenbaar te maken en met voorstellen te komen. Maar 22 lang niet alle jongeren brengen dat op, en zeker niet als ze daarvoor op zoiets ‚engs‘ als de Gemeente moeten afstappen. Met als gevolg dat er ‚uit de jongeren zelf‘ lang niet zoveel komt als men zou verwachten. Bovendien blijken ze vaak geneigd tot snel afhaken als het niet meteen lukt. Jongeren zouden in deze materie assertiever moeten zijn – maar degenen die op hun inbreng wachten ook: door actief op jongeren af te gaan, hen uit te dagen om met wensen en voorstellen te komen en zich er met volharding voor in te zetten als die worden gerealiseerd. Succes in deze berust op een combinatie van volgen en leiden: luisteren naar wensen en ideeën, (mee) sturen bij de uitvoering. De bijzondere positie van New Arts Het New Arts College bevindt zich in een bijzondere positie: een proefveld voor het onderwijs in ‚nieuwe kunsten‘ waarvoor de criteria nog ongeschreven zijn en onderwijsmethodieken ‚op de werkvloer‘ worden ontwikkeld. Centraal daarin staan de urban arts, bij uitstek thuis in een ‚informele leeromgeving‘ en bovendien een kunstvorm met een uitgesproken sociaal aspect. Het gaat in feite om het creëren van doorlopende leerlijnen voor deze bijzondere kunstvorm en voor deze bijzondere doelgroep, op niveau 1, 2 en 4. Hoe men met deze gegevens omgaat binnen het New Arts College is van groot belang voor het talentontwikkelingsveld als geheel. Het New Arts College opereert nu min of meer in de periferie, maar zou een meer centrale, gezaghebbende positie moeten krijgen. Opname in ROC RijnIJssel is een goede optie. In Nijmegen is daarmee al ervaring opgedaan: New Arts College is daar als ‚bijzondere MBO-opleiding‘ opgenomen in ROC Nijmegen. Het MBO zou zichzelf meer vrijheid moeten verschaffen om af te wijken van de strenge indeling in niveaus 1 t/m 4. Nu kan iemand die artistiek op niveau 4 zit en op een bepaalde opleiding iets te leren vindt de toegang worden geweigerd omdat hij qua algemene ontwikkeling en sociale vaardigheden op niveau 1 blijft steken. Gediplomeerd uitstromen is alleen toegestaan op niveau 4; wie – zoals vele urban artists – enige tijd een opleiding volgt om iets speciaals te leren en wil opstappen als dat doel bereikt is, wordt een voortijdige schoolverlater zonder ‚papiertje‘, hoe bekwaam hij ook is. Het MBO zou hiermee flexibeler moeten kunnen omgaan, door trajecten te ontwerpen die recht doen aan de aanwezigheid van ‚nietreguliere‘ leerlingen binnen hun reguliere systeem. Kunst en zaken, de arbeidsmarkt De MBO-kunstopleidingen onderscheiden zich van die in het HBO door een uitgesproken gerichtheid op de arbeidsmarkt. Een té grote nadruk op het ondernemerschap kan de ontwikkeling van artistiek talent evenzeer onder druk zetten als – in het geval van de urban arts – het participatie-denken. Er zijn kunstenaars die hun kunst en zaken goed weten te combineren, maar er mag ook op worden gewezen dat inmiddels in kunstmanagement gespecialiseerde bureaus en bedrijfjes klaar staan die deze kant van het kunstenaarschap behartigen. Een vooropleiding in het hoogste jaar van het VMBO Dit plan van Adri Bressers verdient alle steun. Het voegt een schakel toe aan de keten waarlangs jongeren vanuit de ‚onderkant‘ van het onderwijs uiteindelijk een kunstvakopleiding kunnen bereiken. Het plan voorziet nu alleen in een vooropleiding dans. Waarom niet naar het voorbeeld van New Arts meteen ook voor de andere kunstdisciplines? Doorlopende leerlijnen: bruggen voor tweerichtingsverkeer 23 Fast Track Dance slaat een brug tussen MBO (RijnIJssel) en HBO (ArtEZ), als één van de projecten in het kader van SKON. Gezien het (terechte) streven naar soepele overgangen en doorlopende leerlijnen in het kunstonderwijs zullen er meer bruggen worden gebouwd. Over bruggen loopt altijd tweerichtingsverkeer, dat wil zeggen dat elk van beide oevers invloeden ondergaat van wat op de andere oever gebeurt. Dat geldt ook als de ene oever (HBO) ‚hoger‘ ligt dan de andere (MBO): er hoort geen plaats te zijn voor arrogantie (‚hoger = beter, zij moeten zich maar aanpassen‘). Het gaat om verschillende milieus (‚bloedgroepen‘, zeggen sommigen) die met elkaar overweg moeten kunnen. Ook hier kunnen de ervaringen met New Arts College van belang zijn. New Arts, jongerenwerk en scholen New Arts Experience verzorgt lessen en projecten op scholen, in het bijzonder voor het VMBO, en doet dat tot grote tevredenheid van de cliënten. Op het ogenblik begint samenwerking tot stand te komen tussen New Arts en het jongerenwerk enerzijds en tussen jongerenwerk en scholen anderzijds. Sommige scholen willen meer dan tot nu toe gebruikelijk betrokken zijn bij ‚hun‘ wijk. Zo begint zich in de wijken een ‚samenwerkingsdriehoek’ te vormen die kansen biedt voor professionalisering in de urban arts. Deze ontwikkeling dient te worden gestimuleerd in het belang van alle betrokkenen. Cultuur en sport Ook deze twee sectoren bewegen naar elkaar toe. De urban arts & sports vormen bij uitstek een terrein waar ze elkaar kunnen ontmoeten – zonder dat één van beide gebruikt wordt als glijmiddel voor de ander. Geraadpleegde literatuur Kadernota Podiumkunsten Arnhem 2009 – 2012 De bakens verzetten. Cultuureducatie Arnhem 2008 – 2012 Aanval op de uitval. Aanpak voortijdig schoolverlaten in de regio Arnhem 2008 – 2010 Cultuur en school 2008 – 2009, 2009 – 2010. Bureau Breedtekunst Cultuur en school 2010 – 2011. Kunstbedrijf Arnhem 24 Cultuur kleurt het leven [2009 – 2010]. Bureau Breedtekunst Cultuur in de wijk (2008 – 2009) Verslag Kunst in de wijk Geitenkamp 2009 Marijn Swarte: Kunst & cultuur in Malburgen. Stichting Beleven, juni 2009 Kunst in de wijk 2010 – 2011. Klarendal, Geitenkamp, Sint Marten. Kunstbedrijf Arnhem Samenscholing ‚KANSjongeren‘ 2 en 3 december 2009. Manifest, verslag, uitvoering 4 aanbevelingen. Masterplan New Arts Oost Nederland. November 2009 Anna Krijnen: Bundelen van krachten. Onderzoek naar samenwerking vanuit New Arts College. 2009 Evaluatie van het project Geluid uit Zuid. 2004 Jongerencentrum De Madser, de plek voor jongerencultuur en talent. Maart 2009 Roel van Asselt : De kunst van het verbinden in coöperatieve samenwerking. Januari 2007 Projectplan SKON. Juni 2007 25