Stageverslag

advertisement
Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis: Dagbehandeling
Stageverslag
Naam: Yvette Renckens
Groep: LV11-4AGZ4
Studentnummer: 500533830
Opleiding: HBO – Verpleegkunde, vierdejaars
Opleidingsinstituut: Hogeschool van Amsterdam
Werkbegeleiders: Maaike Haračic en Shildryn Caffe
Datum: 19-03-2012
Inhoudsopgave
Inleiding ..................................................................................................................................... 2
1. Proces, voornemens en resultaat ............................................................................................ 3
1.1 Leerdoel 1: In week 19 ben ik in staat om complexe zorg te verlenen aan patiënten die
een chemokuur behandeling ondergaan op de dagbehandeling van het Antonie van
Leeuwenhoekziekenhuis. ....................................................................................................... 3
1.2 Leerdoel 2 :In week 8 ben ik in staat om preventieve zorg te verlenen aan patiënten die
een chemokuur behandeling ondergaan op de dagbehandeling van het Antoni van
Leeuwenhoekziekenhuis. ....................................................................................................... 4
1.3 Leerdoel 3: In week 16 ben ik in staat om informatie, voorlichting en advies te geven
aan patiënten die op het verpleegkundige spreekuur komen voordat zijn met de Cisplatine
kuur plus radiotherapie zullen starten. ................................................................................... 5
1.4 Leerdoel 4: In week 14 ben ik in staat om de zorg van minimaal vier patiënten op één
dag te coördineren die een behandeling ondergaan benoemd bij leerdoel één. ..................... 7
1.5 Leerdoel 5: In week 15 ben ik in staat om een collega in opleiding te begeleiden op de
afdeling Dagbehandeling........................................................................................................ 7
1.6 Stageopdracht Screenen naar psychosociale distress ....................................................... 8
2. Illustraties ............................................................................................................................. 10
2.1 Psychosociale begeleiding.............................................................................................. 10
2.2 Humor............................................................................................................................. 10
2.3 Voorlichting ................................................................................................................... 10
2.4 Collegialiteit ................................................................................................................... 11
2.5 Coördinatie van zorg ...................................................................................................... 11
3. Analyse en conclusie van bevorderende en belemmerende factoren ................................... 12
3.1 Bevorderende factoren ................................................................................................... 12
3.2 Belemmerende factoren.................................................................................................. 12
3.3 Aandachtspunten ............................................................................................................ 12
BIJLAGEN
Inleiding
In het kader van mijn HBO – verpleegkunde (HBO-V) opleiding heb ik 20 weken stage
gelopen op de afdeling Dagbehandeling in het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis. Tijdens
deze stage heb ik gewerkt aan de volgende competenties:
1. De hbo – verpleegkundige verleent zorg in complexe zorgsituaties;
2. De hbo – verpleegkundige verleent preventieve zorg aan individuen en groepen;
3. De hbo – verpleegkundige geeft informatie, voorlichting en advies aan individuen en
groepen;
4. De hbo – verpleegkundige coördineert zorgverlening;
5. De hbo – verpleegkundige coördineert preventieprogramma’s en
voorlichtingsactiviteiten;
8. De hbo – verpleegkundige ontwerpt kwaliteitszorg ten behoeve van de
verpleegkundige zorgverlening;
9. De hbo – verpleegkundige geeft (werk)begeleiding aan collega’s en collega’s in
opleiding;
10. De hbo – verpleegkundige adviseert en geeft consult aan collega’s binnen en buiten de
eigen instelling bij het realiseren van zorgprogramma’s, verpleegbeleid en
kwaliteitszorg;
11. De hbo – verpleegkundige draagt bij aan deskundigheidsbevordering van collega’s.
De eerste drie weken van mijn stage heb ik gebruikt als inwerkperiode en om te kijken hoe
bovenstaande competenties kon verwerken in mijn stagewerkplan. Aan de hand van de
competenties heb ik vijf leerdoelen opgesteld waarover ik in dit verslag zal bespreken of ik ze
behaald heb en wat mijn aandachtspunten voor volgend jaar zijn. Tevens bespreek ik apart
mijn stageopdracht, omdat ik met deze opdracht aan andere competenties gewerkt heb dan
benoemd in mijn leerdoelen.
Het verslag is als volgt opgebouwd, als eerst bespreek per leerdoel mijn voornemens, het
proces, het resultaat en een analyse van mijn leeractiviteiten. Per leerdoel benoem ik ook op
welke competenties ze gebaseerd waren. Daarna geef ik vijf illustraties uit de praktijk
waarvan ik veel geleerd heb of waardoor ik nieuwe inzichten vergaard heb. Daarop volgt een
analyse en conclusie van bevorderende en belemmerende factoren ten aanzien van mijn
leerproces en mijn aandachtspunten. Tot slot zijn de bijlagen met hierin alle
feedbackformulieren, stageopdracht, beoordelingsformulieren, de absentielijst, aftekenlijst
vaardigheden, verslagen van de kuren en reflectieverslagen toegevoegd.
1. Proces, voornemens en resultaat
In dit hoofdstuk zet ik de voornemens, het proces en de resultaten per leerdoel (en hierbij ook
de competenties) uiteen. De rode draad in het leerproces van deze stage was om mezelf verder
te ontwikkelen in de beroepscompetenties één tot en met vier en negen. Daarnaast heb ik door
middel van stageopdracht gewerkt aan de beroepscompetenties twee, drie, vijf, acht, tien en
elf.
1.1 Leerdoel 1: In week 19 ben ik in staat om complexe zorg te verlenen aan patiënten
die een chemokuur behandeling ondergaan op de dagbehandeling van het Antonie van
Leeuwenhoekziekenhuis.
De competentie waarop dit leerdoel gebaseerd is: De hbo – verpleegkundige verleent zorg in
complexe zorgsituaties.
Voornemens
Ten aanzien van dit leerdoel had ik mij voorgenomen om me eerst te verdiepen in de kuren en
mee te kijken met begeleiders. Daarnaast heb ik het verzorgen van een aantal patiënten rustig
aan opgebouwd. Ik wilde ook zoveel mogelijk aanwezig zijn bij klinisch redeneren/ casus
besprekingen en overleggen tussen verschillende disciplines. Ik had mij ook voorgenomen om
zoveel mogelijk handelingen te laten aftekenen en verdiepen in psychosociale zorgverlening
door mee te kijken, te bespreken en ook afspraak maken met maatschappelijk werk.
Proces
In de eerste periode heb ik voornamelijk meegekeken met verschillende begeleiders om de
wijze waarop zorg wordt gegeven, gestructureerd en vormgegeven op de Dagbehandeling te
leren. Vanaf de derde week ben ik begonnen met het oefenen van infuusprikken en in week
vier heb ik voor eerst een patiënt aangeprikt. Dit was voor mij een omslagpunt, omdat ik mij
nu nuttiger voelde op de afdeling waardoor ik mij automatisch ook prettiger voelde. In week
vier ben ik gestart met het schrijven van verslagen voor de volgende kuren: Herceptin, APD
en Cisplatine (plus radiotherapie). In week 12 besloot ik een extra kuur erbij te doen, omdat ik
de andere kuren allemaal goed kon coördineren en ik wat extra uitdaging wilde.
De zorg voor patiënt heb ik geleidelijk aan opgebouwd door eerst één patiënt in de ochtend en
één in de middag te verzorgen en dit vervolgens op te bouwen. In het begin had ik de neiging
om alles te willen doen, dus zowel de patiënt verzorgen, zoveel mogelijk oefenen met infuus
prikken, mijn begeleider zoveel mogelijk helpen waardoor ik eigenlijk te weinig tijd had voor
de patiënt. Na het advies om mij meer te focussen op mijn eigen patiënten, de status beter
door te nemen en wanneer ik echt tijd had mijn hulp aan te bieden, nam ik ook echt de tijd om
mij helemaal te verdiepen in patiënten. Hierdoor heb ik beter inzicht gekregen in het proces
dat een patiënt doorloopt, wat aandachtspunten zijn en wanneer ik andere disciplines erbij
moet betrekken.
Psychosociale zorgverlening vond ik het begin eigenlijk een beetje eng. Dit kwam met name
doordat ik bang was dat ik niet goed zou weten wat ik zou moeten zeggen en dat ik misschien
wat verkeerds zou zeggen. Ik heb hier ook over gehad met mijn werkbegeleider en heb mezelf
op een gegeven moment erover heen gezet. Ik probeerde regelmatig te bespreken wanneer ik
met een patiënt over lastige onderwerpen heb gesproken en dan in het bijzonder wat ik heb
gezegd en wat de reactie van een patiënt was. Om nog meer te weten te komen over
psychosociale zorgverlening in het AVL heb ik een afspraak gemaakt met maatschappelijk
werk. Tijdens dit gesprek ging het met name over wanneer maatschappelijk werk
ingeschakeld kon worden, hoe dit gedaan moest worden en wat maatschappelijk werk
allemaal kon betekenen voor patiënten.
Op de afdeling wordt bewust gewerkt met klinisch redeneren en ik moest hier echt weer even
in komen doordat het vorig jaar in de psychiatrie minder aan bod kwam. In het begin van de
stage schreef ik de rapportage als de patiënt al weg was en dan alleen wat voor klachten de
patiënt benoemd had. Toen ik meer tijd begon te nemen voor ‘mijn’ patiënten ben ik
rapportages aan bed gaan schrijven waardoor ik steeds meer ben gaan klinisch redeneren. Ik
heb mezelf aangeleerd om te vragen naar wanneer klachten zijn ontstaan, zijn deze continue
aanwezig, wanneer nemen ze toe of af, is het dragelijk, enzovoorts. Ondertussen is het bijna
een automatisme geworden om door te vragen.
Resultaat
De feedback formulieren die ik hierover heb laten invullen zijn allemaal positief. Ik kan ook
van mijzelf zeggen dat ik in staat ben om complexe zorg te verlenen en dat mijn
probleemoplossend vermogen voldoende is. Het feit dat ik succesvol een ‘Cisplatine dag’ heb
kunnen draaien en hierbij onverwachtse gebeurtenissen goed kon afhandelen is voor mij het
bewijs dat ik dit kan.
Analyse en conclusie leeractiviteiten
Ik heb mijn leeractiviteiten als zeer effectief en nuttig ervaren. Door te verdiepen, bespreken,
meekijken, oefenen en overleggen met andere disciplines ben ik in staat om complexe zorg te
verlenen.
1.2 Leerdoel 2: In week 8 ben ik in staat om preventieve zorg te verlenen aan patiënten
die een chemokuur behandeling ondergaan op de dagbehandeling van het Antoni van
Leeuwenhoekziekenhuis.
De competentie waarop dit leerdoel gebaseerd is: De hbo – verpleegkundige verleent
preventieve zorg aan individuen en groepen.
Voornemens
Evenals bij bovenstaand leerdoel had ik mij voorgenomen om mij te verdiepen in de kuren
onder andere door verslagen ervan te schrijven. Daarnaast wilde ik mij gaan verdiepen in de
protocollen moest ik op de hoogte zijn van aandachtspunten van de verschillende
behandelingen. Ik zou ook verschillende verpleegkundige spreekuren bijwonen, waarin
patiënten worden voorgelicht over de behandeling die ze gaan krijgen en tot slot een analyse
van een bestaand preventiemiddel maken en hierbij aanbevelingen geven.
Proces
Vanaf week vijf ben ik gestart met het leerdoel preventie, waarbij ik als eerst gestart ben met
het schrijven van verslagen en het doornemen van protocollen. Vanaf deze week nam ik ook
meer tijd voor ‘mijn’ patiënten waardoor ik goed op de hoogte was van de patiënt voordat
deze op de afdeling kwam. Ik probeerde dan ook voor mezelf te bedenken wat
aandachtspunten voor de patiënten zouden kunnen zijn en vroeg hiernaar tijdens het schrijven
van rapportages.
Door terug te koppelen wat ik had besproken met de patiënt met mijn werkbegeleider werd ik
mij steeds meer bewust wat aandachtspunten kunnen zijn. Daarnaast werd mij natuurlijk ook
uitgelegd waar ik op zou moeten letten, waarom en wat voor acties ik hierop zou kunnen
ondernemen.
Mijn stageopdracht bestond uit het doen van literatuuronderzoek naar meetinstrumenten voor
psychosociale zorgbehoefte bij oncologische patiënten. In overleg met kwaliteitsmedewerker
die mijn opdracht beoordeelde heb ik mijzelf beperkt tot drie artikelen. Aan de hand van de
artikelen en een analyse van de praktijk heb ik aanbevelingen en een plan van aanpak
opgesteld. Deze heb ik vervolgens in een klinische les gepresenteerd. Uit de feedback die van
begeleiders op mijn klinische les heb gehad, komt naar voren dat ik met name in het begin te
technisch was (voornamelijk door afkortingen en Engelse woorden). Hierdoor was het lastig
voor de begeleiders om aan te haken. Voor hen werd wel duidelijk dat ik mij hierin goed
verdiept had en zij vonden mijn aanbevelingen en plan van aanpak helder.
Resultaat
Ik ben in staat om risico’s en problemen te signaleren bij de patiënt en hierop actie te
ondernemen (bijvoorbeeld door te adviseren over het anti emetica gebruik). Regelmatig pleeg
ik hierbij nog wel overleg, zodat werkbegeleiders op de hoogte zijn waar ik mee bezig ben,
maar ook mezelf te controleren. Ik heb mijn stageopdracht met een voldoende afgerond, maar
bij het geven van klinische lessen moet ik de informatie meer afstemmen op het publiek.
Analyse en conclusie van leeractiviteiten
De leeractiviteiten die ik heb ondernomen waren zeer effectief, vooral het verdiepen en
meekijken met collega’s.
1.3 Leerdoel 3: In week 16 ben ik in staat om informatie, voorlichting en advies te geven
aan patiënten die op het verpleegkundige spreekuur komen voordat zijn met de
Cisplatine kuur plus radiotherapie zullen starten.
De competenties waarop dit leerdoel gebaseerd is:
- De hbo – verpleegkundige geeft informatie, voorlichting en advies aan individuen en
groepen;
- De hbo- verpleegkundige coördineert preventieprogramma’s en
voorlichtingsactiviteiten.
Voornemens
Ten aanzien van dit leerdoel had ik mij voorgenomen om in de Cisplatine kuur te verdiepen,
te verdiepen in het geven van voorlichting in nieuwe stijl, wekelijks spreekuren bijwonen en
het in orde maken van de status.
Proces
Vanaf week vier ben ik gestart om minimaal één keer per week een verpleegkundig spreekuur
bij te wonen. In het begin heb ik met name gelet op de verschillende manieren hoe
verpleegkundigen dit deden en wat ik zelf zou willen toepassen. Zo heb ik gemerkt dat het
belangrijk is een tijdsaanduiding te geven in het begin van het gesprek, vind ik het zeer goed
dat het gesprek als uitgangspunt de vragen van de patiënt heeft en dat alle informatie ook
schriftelijk kan worden aangeboden. Het leren verwerken met status heb ik in het bijzonder
gedaan door mee te kijken hoe dit gedaan moet worden, zelf een status in orde brengen en
deze laten controleren. Bij het nabespreken van de spreekuren besprak ik mijn observaties met
de begeleiders en vroeg ik ook naar beweegredenen om bepaalde informatie (bijvoorbeeld
folder over DBO) niet te geven. Er trad op een gegeven moment een probleem op, namelijk
dat Cisplatine patiënten voortaan voorgelicht zouden worden op de Radiotherapie. Het ging
dan wel om de patiënten met longkanker, de KNO patiënten zouden nog wel voorgelicht
worden op de Dagbehandeling. Echter, dit kwam niet vaak voor. Vanwege deze reden en voor
de extra uitdaging besloot ik om mij te verdiepen in een extra kuur, Paclitaxel. Het eerste
voorlichtingsgesprek dat ik ging doen was wel voor een patiënte die Cisplatine plus
radiotherapie zou krijgen en waarvan de behandeling al gestart was. Dit gesprek kreeg een
onverwachtse wending en vanwege het leerrendement had ik besloten hier een apart
reflectieverslag voor te maken. Uit dit gesprek haalde ik met name dat ik het lastig vind om
met onverwachte vragen om te gaan en ook om mijzelf te herstellen. Het voorlichten zelf ging
goed, maar ik kon niet goed antwoord geven op de onverwachte vragen (word ik hier
depressief van, heeft mijn vrouw dan kanker). Het tweede gesprek ging wat natuurlijker en
kreeg feedback dat het handig is om checklist erbij te houden en oefenen om routine er in te
krijgen.
Resultaat
Ik ben in staat om de status van een patiënt die op het spreekuur komt in orde te maken en
afspraken te controleren. Ik weet nu ook hoe ik een verpleegkundig spreekuur moet
voorbereiden. Ik ben ook voor mezelf nagegaan wat ik belangrijk vind en wat naar voren zou
moeten komen in een spreekuur. Dit alles ben ik in staat om naar voren te laten komen in een
gesprek.
Analyse en conclusie leeractiviteiten
Bij het behalen van dit leerdoel heb ik met name veel profijt gehad aan het meekijken bij
collega’s en het nabespreken van deze voorlichtingsgesprekken.
1.4 Leerdoel 4: In week 14 ben ik in staat om de zorg van minimaal vier patiënten op één
dag te coördineren die een behandeling ondergaan benoemd bij leerdoel één.
De competenties waarop dit leerdoel gebaseerd is:
- De hbo – verpleegkundige coördineert zorgverlening;
- De hbo – verpleegkundige verleent preventieve zorg.
Voornemens
Voornemens ten aanzien van dit leerdoel waren het verdiepen in de kuren benoemd bij
leerdoel één, verdiepen in het gebruik van de statussen, werkdag voor en nabespreken,
overleggen voor het inschakelen van andere disciplines, tijdens een dienst terugkoppelen over
mijn werkzaamheden en een casus inbrengen bij klinisch redeneren.
Proces
Het proces van dit leerdoel komt grotendeels overeen met het proces bij leerdoel één dus ik
zal dit leerdoel kort houden. Coördinatie was eigenlijk pas van toepassing toen ik echt tijd
ging nemen voor ‘mijn’ patiënten. Door de tijd te nemen om klachten uit te vragen, kon ik pas
echt beginnen met klinisch redeneren en het inschakelen van andere disciplines. Ik heb
werkdagen eigenlijk niet uitgebreid voor gesproken, maar wel gaf ik aan welke patiënten ik
wilde verzorgen die dag en wat mijn leerdoelen waren. Voor mij was de vuurdoop dat ik kon
plannen en coördineren het draaien van een ‘Cisplatine’ dag. Op die dag had ongeveer tien
patiënten en kwamen er tussendoor ook nog andere dingen. Zo kwam een patiënt met veel
pijn en zeer misselijk binnen. Daarnaast kwam er ook een patiënt weer terug op de afdeling
met duizeligheid- en benauwdheidsklachten. Dit alles heb ik in goede banen geleid en zo
nodig mijn planning aangepast.
Resultaat
Ik ben in staat om zorg te coördineren voor meer dan vier patiënten op één dag.
Analyse en conclusie leeractiviteiten
Ik heb voornamelijk veel gehad aan het verdiepen in verschillende kuren en zowel het voor
bespreken als het na bespreken van een dag. Tevens heb ik veel geleerd van andere disciplines
door mee te kijken, maar ook door feedback te vragen over mijn handelen.
1.5 Leerdoel 5: In week 15 ben ik in staat om een collega in opleiding te begeleiden op de
afdeling Dagbehandeling.
De competentie waarop dit leerdoel gebaseerd is: De hbo – verpleegkundige geeft (werk)
begeleiding aan collega’s en collega’s in opleiding.
Voornemens
Ten aanzien van dit leerdoel had ik de volgende voornemens: het volgen van de cursus
methodische werkbegeleiding, verdiepen in de methodes die op de afdeling worden
gehanteerd, voor bespreken hoe ik de begeleiding aan ga pakken, gesprekken en
leermomenten voorbereiden, tijden het begeleiden terugkoppelen en reflecteren.
Proces
In week 18 heb ik één dag een Oncologie Verpleegkundige In Opleiding (OVIO). Het was de
tweede dag van de student op de afdeling. Om mij voor te bereiden, heb ik eerst om
toestemming gevraagd van de OVIO om haar te mogen begeleiden. Vervolgens heb ik een
plan opgesteld (voor dit plan verwijs ik u door naar de bijlagen) waarin ik heb gekeken naar
de beginsituatie van de student en naar de mogelijkheden om haar te begeleiden. De dag zelf
ben ik extra vroeg naar de afdeling gegaan zodat ik mijzelf rustig kon voorbereiden en ook
kon kijken waar de mogelijkheden voor die dag lagen. Ik keek daar in het bijzonder bij wat
interessant zou kunnen zijn voor de student en ook hoe ik dit wilde aanpakken.
Ik besprak de dag voor met de student waarin ik vroeg naar haar doelen voor de dag en ook
wat zij van mij verwachtte qua begeleiding. Tijdens de dag dreigde ik het overzicht kwijt te
raken, maar dit voorkwam ik door met de student door te nemen wat zij wilde gaan doen en
wat voor haar interessant was. Aan het einde van de dag heb ik kort met de student gezeten
om door te spreken wat zij van de dag vond, wat ze van mijn begeleiding vond en gaf ik haar
feedback.
Resultaat
Door mijn voorbereiding, zowel op school als op stage, was ik in staat adequaat
werkbegeleiding te geven. In de toekomst zal ik wel moeten blijven oefenen als
werkbegeleider. Ik kreeg als feedback dat ik minder onzeker hoef te zijn over het geven van
opdrachten, omdat dit meestal in het begin als prettig wordt ervaren door studenten.
Analyse en conclusie leeractiviteiten
Wederom zijn alle leeractiviteiten zeer effectief geweest. Ik had tijdens de dienst wel meer
kunnen terugkoppelen naar mijn eigen werkbegeleider, maar door goede voorbereiding en
reflectieverslag was het duidelijk hoe ik het geven van werkbegeleiding had aangepakt.
1.6 Stageopdracht Screenen naar psychosociale distress
Voornemens
Met deze stageopdracht wilde ik mij verder bekwamen in de beroepscompetenties twee, drie,
vijf, acht, tien en elf.
Proces
In overleg met kwaliteitsmedewerker van de Dagbehandeling ben ik tot het onderwerp
screenen naar psychosociale distress bij oncologische patiënten gekomen. Door middel van
literatuuronderzoek en analyse van de praktijk ben ik tot aanbevelingen en een plan van
aanpak gekomen. Het onderzoek, aanbevelingen en plan van aanpak heb ik gepresenteerd
door middel van een klinische les aan het team van de Dagbehandeling. Ik voor deze klinische
les verscheidene feedbackformulieren uitgedeeld aan de verpleegkundigen en gevraagd deze
in te vullen (voor de feedbackformulieren verwijs ik u door naar de bijlagen.
Resultaat
Competentie twee is niet heel erg van toepassing, omdat ik niet daadwerkelijk preventieve
zorg verleen aan patiënten. Echter, ik heb mij wel verdiept in het verbeteren van het verlenen
van preventieve zorg en hier aanbevelingen voor gegeven. Aan competentie drie heb ik
gewerkt door middel van de klinische les. Ik gaf hierbij voorlichting, informatie en advies aan
het team van de Dagbehandeling. Bij het presenteren van het onderzoek moet ik wel letten op
het afstemmen van de informatie op het publiek. Competentie vijf is het coördineren van
voorlichtingsactiviteiten, dit heb ik gedaan door middel van het geven van een klinische les.
Competentie acht is het ontwerpen van kwaliteitszorg, dit heb ik gedaan door middel van
literatuuronderzoek, praktijk analyse en het maken van aanbevelingen. Aan competentie tien
heb ik gewerkt door middel van het geven van adviezen en een plan van aanpak aan het team
van de Dagbehandeling. Tot slot heb ik aan competentie elf gewerkt door het geven van een
klinische les en daarmee heb ik bijgedragen aan deskundigheidsbevordering van het
verpleegkundig team van de Dagbehandeling.
2. Illustraties
In dit hoofdstuk volgen vijf illustraties uit de praktijk die voor mij leermomenten zijn
geweest. Ik zal kort de situatie uiteen zetten en toelichten wat ik ervan geleerd heb.
2.1 Psychosociale begeleiding
In het begin van deze stage was ik onzeker en wat bang voor de emoties die patiënten
gedurende de behandeling kunnen ervaren. Deze gevoelens van mij kwamen met name voort
uit de angst om iets fout te zeggen of dat ik niet zou weten wat ik moest zeggen waardoor ik
een patiënt slechter zou kunnen laten voelen. Echter, hier heb ik mij over heen gezet door te
bedenken dat een patiënt niets te maken heeft met mijn angsten en emoties en ook door het
gewoon te gaan doen. Zo vroeg ik aan een patiënt die ik volgde gedurende zijn behandeling
hoe zijn thuissituatie was, hoe hij de behandeling ervoer en of hij het allemaal nog redde. De
patiënt gaf zelf zijn grens aan wat hij wel of niet wilde vertelde en ik merkte aan mijzelf dat ik
prima in staat ben dit soort gesprekken te voeren. Zodra ik mijn eigen emoties losliet, stond ik
echt open voor het verhaal van de patiënt en kon hier adequaat op reageren (zowel met stiltes
als met woorden).
2.2 Humor
Het lijkt misschien niet gepast in een ziekenhuis waar zoveel leed is, maar ik heb gemerkt dat
door middel van humor veel patiënten door de dag heen getrokken kunnen worden. Dit heb ik
vooral een keer gemerkt toen ik voor een patiënte zorgde die dag er doorheen zat. Deze
patiënte gaf al aan dat zij er doorheen zat door de extra tegenslagen (waarschijnlijk had zij
mastitis ontwikkeld, haar kinderen zag ze weinig) en ik ging hierover ook in gesprek met
mevrouw. Zij werd tijdens dit gesprek emotioneel, maar kapte dit zelf op een gegeven
moment af met een klein grapje. Door op deze grap door te gaan, moest mevrouw (en ik zelf
ook) lachen en toen gaf zij aan hoe fijn zij dit vond. Hierdoor besefte ik hoe belangrijk humor
kan zijn bij het verzorgen van een patiënt en ook dat je hiermee een band schept tussen patiënt
en verpleegkundige.
2.3 Voorlichting
Het geven van voorlichting was één van mijn leerdoelen en ik heb vele malen het
verpleegkundig spreekuur bijgewoond om mij hierop voor te bereiden. Toen ik eenmaal zover
was om zelf voorlichting te geven, werd dit een mooi leermoment. Dit kwam voornamelijk
doordat de patiënte en haar man vragen stelde die ik nog niet eerder gehoord had (word ik
depressief van de chemokuur, heeft mijn vrouw kanker) en ik hier niet goed op wist te
reageren. Dit deed mij beseffen dat een behandeling op ieder mens een geheel andere impact
heeft en dat je als voorlichter voorbereid moet zijn op niet alledaagse vragen. Tevens deed mij
dit ook beseffen hoe essentieel een goede voorlichting is voor een patiënt. Een goede
voorlichting kan al veel onzekerheden wegnemen, maar een verpleegkundige moet wel altijd
alert blijven op de gemoedstoestand van een patiënt. Als deze namelijk extreem nerveus is,
zal de patiënt weinig informatie tot zich nemen.
2.4 Collegialiteit
Dit is een iets algemenere illustratie, maar gedurende mijn stage heb ik gemerkt hoe
belangrijk dit is in dit ziekenhuis. Regelmatig wordt aan collega’s gevraagd hoe de dag
verloopt en waar mogelijk wordt hulp aangeboden of ondersteunt. Ik heb ook gemerkt aan
mijzelf dat op momenten dat ik het lastig had (qua tijdsdruk, maar ook qua emoties) dat er
altijd wel één iemand was die bereid was mij even aan te horen of mij te helpen. Dit maakt het
werk enorm leuk en ook voor de moeilijkere momenten heel dragelijk. De kleine dingen die
gedaan worden, het vooruit denken voor andere collega’s is absoluut iets wat ik mee zal
nemen in mijn toekomstige loopbaan als verpleegkundige.
2.5 Coördinatie van zorg
In week 16 heb ik bijna helemaal zelfstandig een lijst gedraaid met patiënten die Cisplatine
kregen. Door middel van goede voorbereiding en het flexibel omgaan met planning was ik in
staat om deze dag alle zorg rondom deze patiënten te plannen en te coördineren. Wat voor mij
op deze dag een mooi leermoment vormde was dat een patiënt van mijn begeleider (die net
aan het lunchen was) terugkwam op de afdeling met benauwdheid- en duizeligheidsklachten.
In eerste instantie wist ik even niet goed wat ik met deze situatie aan moest, maar ik zorgde
dat de patiënt op een stoel ging zetten en vroeg vervolgens de klachten uit. Door mij weer
even te herpakken en alles goed uit te vragen was ik in staat om te klinisch redeneren en om
met een duidelijk verhaal naar de nurse practitioner te stappen. Voor mij leidde dit tot het
besef dat ik in staat ben om zorg te coördineren en om op onverwachte situaties te anticiperen.
Tevens besefte ik ook hoe belangrijk het is om goed uit te vragen, omdat op deze wijze het
samenwerken met andere disciplines ook soepeler verloopt.
3. Analyse en conclusie van bevorderende en belemmerende factoren
In dit hoofdstuk geef ik een korte analyse en conclusie van bevorderende belemmerende
factoren voor mijn leerproces tijdens deze stage weer.
3.1 Bevorderende factoren
Een groot bevorderende factor voor mijn leerproces vind ik het team waarin ik terecht kwam.
Iedereen was altijd bereid vragen te beantwoorden, mij te ondersteunen in handelingen en om
mij te beoordelen. Dit zorgde ervoor dat ik mij al snel op me gemak voelde en ik ook al die
vragen durfde te stellen. Tevens is een bevorderende factor dat ik deze patiëntencategorie erg
interessant vind, waardoor het verdiepen in verschillende kuren eerder een plezier is dan een
negatief iets.
3.2 Belemmerende factoren
Tijdens deze stage ben ik weinig belemmerende factoren tegen gekomen, maar de grootste
belemmerende factor blijft mijn faalangst. Ik liep hierdoor vast met mijn stageopdracht,
waardoor ik ook vast kwam te zitten met andere leerdoelen. Ik heb mij hier eigenlijk al vrij
snel over heen gezet door hulp te vragen waardoor ik weer snel op gang kwam.
3.3 Aandachtspunten
Wat met name uit de evaluaties naar voren is gekomen als aandachtspunt is dat ik niet te
kritisch voor mijzelf moet zijn. Dit is iets wat voortkomt uit mijn onzekerheid en hoeft niet
negatief te zijn, maar ik kan hierin doordraven. Het is belangrijk om mijn grenzen hierin te
bewaken.
Bijlagen







Stageopdracht;
Beoordelingsformulieren;
Absentielijst;
Feedbackformulieren;
Aftekenlijst vaardigheden;
Verslagen van de kuren;
Reflectieverslagen (plus aftekenlijst verslagen).
Inhoudsopgave
Inleiding ................................................................................................................................... 16
1. Zoekstrategie ..................................................................................................................... 17
2. Samenvatting artikelen ...................................................................................................... 18
3. Praktijk .............................................................................................................................. 21
3.1 Deskundigheidsbevordering ........................................................................................... 21
3.1.1 Macroniveau ............................................................................................................ 21
3.1.2 Meso niveau ............................................................................................................ 21
3.1.4 Vormen van deskundigheidsbevordering ................................................................ 22
3.2 Screenen van psychosociale stress onder oncologische patiënten ................................. 22
3.2.1 Middelen.................................................................................................................. 22
3.2.2 Werkwijze ............................................................................................................... 22
3.2.3 Kwaliteit van screenen ............................................................................................ 23
4. Aanbevelingen .................................................................................................................. 25
5. Plan van aanpak ................................................................................................................ 26
Doel ...................................................................................................................................... 26
Betrokken personen .............................................................................................................. 26
Structuren/organisatie ........................................................................................................... 26
Activiteiten ........................................................................................................................... 27
Te verwachten weerstand ..................................................................................................... 27
Succes- en faalfactoren ......................................................................................................... 28
Literatuurlijst
Bijlagen
Beoordelingscriteria
Inleiding
In het kader van mijn HBO-V opleiding en stage heb ik een literatuuronderzoek gedaan naar
screeningsinstrumenten voor psychosociale stress bij oncologische patiënten. Uit dit
literatuuronderzoek heb ik aanbevelingen gemaakt voor de afdeling Dagbehandeling in het
Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis. Deze aanbevelingen zal ik door middel van een
klinische les kenbaar maken aan het verpleegkundig team van deze afdeling.
In overleg met de kwaliteit/beleidsmedewerker van de Dagbehandeling heb ik dit onderzoek
gericht op screening van psychosociale stress bij oncologische patiënten. De voornaamste
redenen hiertoe waren dat de voorgaande klachten- en anamnese lijst te lang was en
nauwelijks gebruikt werd. De Lastmeter die deze lijst moet vervangen wordt eveneens als te
lang ervaren en tevens niet efficiënt gebruikt. Er was vraag naar een korter
screeningsinstrument dat gemakkelijk in de dagelijkse routine kon worden toegepast.
Tevens wil ik met deze opdracht mij bekwamen en mijn bekwaamheid in de volgende
competenties aantonen:
 De hbo-verpleegkundige verleent preventieve zorg aan individuen en groepen;
 De hbo-verpleegkundige geeft informatie, voorlichting en advies aan individuen en
groepen;
 De hbo-verpleegkundige coördineert voorlichtingsactiviteiten;
 De hbo-verpleegkunde ontwerpt kwaliteitszorg ten behoeve van de verpleegkundige
zorgverlening;
 De hbo-verpleegkundige geeft (werk)begeleiding aan collega’s en collega’s in
opleiding;
 De hbo-verpleegkundige adviseert en geeft consult aan collega’s binnen en buiten de
eigen instelling bij het realiseren van zorgprogramma’s, verpleegbeleid en
kwaliteitszorg;
 De hbo-verpleegkundige draagt bij aan deskundigheidsbevordering van collega’s;
 De hbo-verpleegkundige draagt bij aan innovatie van het beroep.
Het verslag is als volgt opgebouwd, als eerst bespreek ik de zoekstrategie voor het
literatuuronderzoek. Daarna volgt de samenvatting van de artikelen die uit de zoekstrategie
naar voren zijn gekomen. Vervolgens zet ik de huidige situatie op de afdeling uiteen. Dit doe
ik door eerst de verschillende vormen van deskundigheidsbevordering te bespreken op macro,
meso- en microniveau met hierbij voorbeelden hoe dit in het Antoni van
Leeuwenhoekziekenhuis wordt vormgegeven. Vervolgens analyseer ik de kwaliteit van
screenen op de huidige wijze. Uit het onderzoek en de analyse vloeien de aanbevelingen voort
in hoofdstuk vier. Hierop volgt een plan van aanpak op basis van de aanbevelingen. Tot slot
komen de bijlagen aan bod met hierin de beoordelingscriteria voor deze opdracht en de
gebruikte artikelen.
1. Zoekstrategie
Om een zoekstrategie te kunnen opstellen was het noodzakelijk om eerst de klinische
onzekerheid vast te stellen. Vanuit het team en beleidsmedewerker kwam naar voren dat de
invoer van de Lastmeter voor het vaststellen van psychosociale problematiek niet haalbaar is.
De Lastmeter bevat teveel items die gescoord moeten worden en is lastig toe te passen op de
afdeling Dagbehandeling. Klinische onzekerheid is of het gebruik van de Last meter efficiënt
en toepasbaar op de Dagbehandeling is om problemen op te sporen en welke items op een
screeningsinstrument moeten staan. Om deze klinische onzekerheid te onderzoeken heb ik de
volgende PICO opgesteld:
P: Oncologische patiënten met psychisch en psychosociale problemen tijdens de behandeling;
I: Gevalideerde korte checklist voor psychische en psychosociale problematiek;
C: Lastmeter/ huidige situatie;
O: Patiënten screenen op psychisch en psychosociaal welbevinden.
Zoektermen die zijn gebruikt bij deze PICO zijn de volgende: screening, checklist, valid,
oncology, cancer, patients, psychosocial, distress, psychological, short, busy setting. Met deze
termen is er gezocht in Cochrane en Pubmed, waarbij er in Pubmed gebruik is gemaakt van de
volgende limits: English, Dutch en adult 18+.
Bij het beoordelen van artikelen is met name gelet op de kwaliteit van het onderzoek en
generaliseerbaarheid. De volgende drie artikelen zijn uit deze zoekstrategie naar voren
gekomen:
 Anthony Ryan, D., Gallagher, P, Wright, S., Cassidy, E.M., Sensitivity and specificity
of the Distress Thermometer and a two – item depression screen (Patient Health
Questionnaire – 2) with a ‘help’ question for psychological distress and psychiatric
morbidity in patients with advanced cancer;
 Book, K., Marten-Mittag, B., Henrich, G., Dinkel, A., Scheddel, P., Sehlen, S.,
Haimerl, W., Schulte, T., Britzelmeir, I., Herschbach, P. Distress screening in
oncology – evaluation of the Questionnaire on Distress in Cancer Patients – short
form (QSC – R10) in a German sample;
 Senf, B., Brandt, H., Dignass, A., Kleinschmidt, R., Kaiser, J., Psychosocial distress
in acute cancer patients assessed with an expert rating scale.1˒2˒3
2. Samenvatting artikelen
In dit hoofdstuk zal er per geselecteerd artikel een korte samenvatting met hierin de
bevindingen van het onderzoek worden gegeven.
2.1 Sensitivity and specificity of the Distress Thermometer and a two – item depression
screen (Patient Health Questionnaire-2) with a ‘help’ question for psychological distress
and psychiatric morbidity in patients with advanced cancer.
In dit artikel wordt de Lastmeter vergeleken een depressie screeningsinstrument (Patient
Health Questionnaire-2) dat uit twee items bestaat met hierbij een hulp vraag. Er wordt met
name gekeken naar de sensitiviteit en specificiteit van beide screeningsinstrumenten ten
aanzien van het detecteren van psychologische distress en psychiatrische aandoeningen bij
patiënten met progressieve kanker die niet meer te genezen is. Sensitiviteit geeft de kans aan
dat degene die ziek zijn ook daadwerkelijk gediagnosticeerd worden, dus het geeft de
gevoeligheid van het meetinstrument. Specificiteit geeft de kans aan de patiënten die geen
psychosociale stress ervaren door het meetinstrument ook worden herkent als niet ‘ziek
zijnde’, met andere woorden hoe specifiek is het meetinstrument.
Om de twee verschillende instrumenten met elkaar te vergelijken werd de Hospital Anxiety
and Depression Scale (HADS) als gouden standaard gebruikt voor het vaststellen van ernstige
gevallen van distress. Daarnaast werd de Structured Clincal Interview for DSM-IV-TR Axis 1
Disorders (SCID-I) gebruikt om stemmingsstoornissen, episode van stemmingsstoornissen,
angststoornissen, aanpassingsstoornissen en optionele stoornissen vast te stellen. Om het
cognitieve functioneren te beoordelen van patiënten is gebruik gemaakt van Mini-Mental
State Exam (MMSE).
Uit het onderzoek komt naar voren dat de sensitiviteit van de Lastmeter zeer hoog was in
relatie tot de HADS en SCID, maar de specificiteit aan de lage kant was. Uit eerdere
onderzoeken naar de validiteit van de Lastmeter kwam dit ook naar voren. Door middel van
de Lastmeter kunnen patiënten met distress en psychiatrische aandoeningen goed opgespoord
worden, maar het instrument is niet goed in staat om ‘gezonde’ patiënten te detecteren. Drie
uit de vier patiënten die de Lastmeter detecteert voldoet niet aan de criteria van SCID. Dat
suggereert dat het gebruik van alleen de Lastmeter niet afdoende is bij patiënten met
progressieve kanker. Over het algemeen scoort de Lastmeter wel beter dan de PHQ in relatie
met de HADS distress, maar de PHQ scoorde beter dan de Lastmeter in relatie met de SCID.
Het screeningsinstrument dat het best scoorde op sensitiviteit gecombineerd met specificiteit
was de PHQ in relatie tot SCID.
Uit het onderzoek komt ook naar voren dat hulpverleners veel informatie kunnen halen uit
deze korte screeningsinstrumenten, maar dat bijna de helft van de SCID diagnoses niet
herkent wordt met deze methode. Echter, deze methode is wel succesvol in het identificeren
van alle gevallen waarin sprake is van hoge mate van distress en de noodzaak voor
professionele ondersteuning.
In de conclusie wordt gesteld dat ondanks het zwakke punt van het identificeren van
‘gezonde’ patiënten bij beide instrumenten, dat wanneer ze gebruikt worden in combinatie
met de ‘hulpvraag’ ze efficiënt zijn voor hulpverleners om patiënten te identificeren die zowel
met distress kampen als open staan voor hulp van een professional. 1
2.2 Distress screening in oncology – evaluation of the Questionnaire on Distress in
Cancer Patients – short form (QSC-R10) in a German sample.
Dit artikel beschrijft een psychometrische evaluatie van de Questionnaire Distress in Cancer
Patients- short form (QSC-R10). Dit screeningsinstrument is een verkorte versie van de
Questionnaire on Stress in Cancer Patients (QSC-R23). Bij de selectie van de items van de
verkorte versie is gelet op inter-correlaties van de items, hun factor loadings (d.w.z. hoeveel
inzicht geven de items in de situatie van de patiënt), iedere subschaal van de QSC-R23 wordt
vertegenwoordigt door minstens één item op de QSC-R10 en klinische overwegingen (wat
zijn indicaties voor behandeling). Om de validiteit te onderzoeken van de QSC- R10 is
gebruik gemaakt van de volgende screeningsinstrumenten: HADS, NCCN Distress
Thermometer, de European Organization for Reasearch and Treatment of Cancer QLQ-C30
(EORTC QLQ-C30) en de Karnofsky Perfomance Status (KPS).
De evaluatie is gebaseerd op een onderzoeksgroep grootte van 1850 patiënten met de leeftijd
van minimaal 18 jaar. Er waren verschillende settings en diagnoses in kanker gekozen om de
toepassing zo breed mogelijk te evalueren.
Uit de analyse is gekomen dat de QSC-R10 geschikt is om kankergerelateerde distress op te
sporen. De tien items omvatten de meest relevante aspecten van het dagelijkse leven van een
patiënt met kanker. De betrouwbaarheid van de schalen was hoog en de convergente validiteit
was het hoogst voor depressie en angst schalen van de HADS vergeleken met de andere
screeningsinstrumenten. De laagste correlatie werd gevonden voor functionele status
vastgesteld door de KPS. De analyse door middel van receiver operating characeteristics
(ROC) toonde goede specificiteit en sensitiviteit aan van het QSC-R10. Elk item op de lijst
wordt twee keer beoordeeld, eerst of het van toepassing is op de patiënt en daarna hoeveel
stress de patiënt ervaart door het probleem. De patiënt vult dit allemaal zelf in. In de conclusie
wordt gesteld dat een voordeel van de QSC-R10 ten opzichte van de Distress Thermometer
(Lastmeter) is dat het een stuk korter is, maar ook dat het nauwkeuriger is.2
2.3 Psychosocial distress in acute cancer patients assessed with an expert rating scale
Dit artikel beschrijft een onderzoek waarin wordt onderzocht of het screeningsinstrument
Basic Documentation for Psycho-Oncology Short Form (PO-Bado SF) valide is. Tevens
wordt onderzocht of er prognostische factoren zijn voor het ontstaan van psychosociale
distress. Het screeningsinstrument is een verkorte versie van de Basic Documentation for
Psycho-Oncology (PO-Bado) die was ontwikkeld als een kanker specifieke expert
screeningsinstrument. Dat wil zeggen dat het instrument ingevuld wordt door de
hulpverleners in plaats van door de patiënt zelf. Bij implementatie van de PO-Bado bleek dat
dit instrument te lang was om te integreren in de routine bij acute klinische settings. Met acute
klinische settings wordt bedoelt dat er sprake is van acute zorg in de vorm van een periode of
vast patroon van gespecialiseerd gezondheidszorg. Hierbij wordt een patiënt behandelt voor
bijvoorbeeld een ernstige verwonding of ziekte (in dit geval kanker) of trauma.
Om te onderzoeken of de PO-Bado SF valide is werd het vergeleken met de Questionnaire on
Stress in Cancer patients (QSC-R23). Het onderzoek werd uitgevoerd onder 478 patiënten en
keek terug op psychosociale stress in de afgelopen drie dagen.
Uit het onderzoek kwamen naar voren dat er grote variatie zit tussen welke factoren het meest
inzicht geven in de situatie. Fysieke stress en psychologische stress zijn de factoren die deze
verschillen verklaren. Zo geeft fysiek stress op de punten vermoeidheid en belemmeringen in
dagelijkse activiteiten meer inzicht en psychologisch stress op de punten die te maken hebben
met de gemoedstand van de patiënt.
Er was een grote overlap tussen de PO-Bado SF en de QSC-R23 met betrekking tot het
vaststellen van distress. Meer dan tweederde van de patiënten werden hetzelfde
gediagnosticeerd door beide instrumenten. Echter, de PO-Bado SF stelde meer situaties vast
waarin sprake was van hoge mate van stress dan de QSC-R23. Uit de analyse bleek wel dat de
associatie tussen de QSC-R23 en de PO-Bado SF statische significant zijn.
Uit de analyse kwam naar voren dat er vier prognostische variabelen zijn die een significant
effect hadden op de psychosociale stress, dit zijn: psychologische en fysieke stress factoren,
de QSC-R23 score en het feit dat er een operatie gepland was.
In de discussie wordt besproken dat bij vergelijking van een screeningsinstrument dat
ingevuld moet worden door een professional en een instrument dat moet worden in gevuld
door een patiënt men rekening dient te houden met het overschatten van stress door de
hulpverlener enerzijds en het onderschatten van stress door patiënten anderzijds. Hierdoor
kunnen scores hoger of lager uitvallen dan ze in de werkelijkheid zijn.
In het onderzoek is het screeningsinstrument met succes toegepast in een acute zorg
omgeving. Dit toont volgens de onderzoekers de toepasbaarheid van routine screenings naar
psychosociale distress aan. Echter, uit dit onderzoek is niet gebleken of de patiënten die
werden gediagnosticeerd met psychosociale stress zich wilden laten behandelen hiervoor.3
3. Praktijk
In dit hoofdstuk worden verschillende onderwerpen besproken, namelijk:
deskundigheidsbevordering en hoe dit vorm is gegeven in het Antoni van
Leeuwenhoekziekenhuis en het screenen van psychosociale stress bij oncologische patiënten
op de Dagbehandeling.
3.1 Deskundigheidsbevordering
Onder deskundigheidsbevordering wordt het volgende verstaan: alle informatie en activiteiten
die deskundigheid van een verpleegkundige verbeteren.4 Er zijn verschillende vormen van
deskundigheidsbevordering, maar eerst wordt deskundigheidsbevordering beschreven op
macro-, meso- en microniveau.
3.1.1 Macroniveau
Een goed voorbeeld van deskundigheidsbevordering op macroniveau is het Kwaliteitsregister
van Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN). Dit register is een aanvulling op
de wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg (BIG) waarin alle verpleegkundigen en
verzorgenden zich moeten inschrijven na hun diplomering. Voor herregistratie is de enige eis
dat verpleegkundige in vijf jaar tijd een aantal uur heeft gewerkt. Er hoeft dus niet aangetoond
te worden dat de verpleegkundige activiteiten heeft ondernomen ten aanzien van
deskundigheidsbevordering. Het kwaliteitsregister biedt de mogelijkheid voor
verpleegkundigen om een portfolio aan te maken en hierin alle activiteiten ten aanzien van
deskundigheidsbevordering (met accreditatiepunt) te verwerken. Aan dit register zitten wel
eisen verbonden, zoals het minimaal aantal uren dat een verpleegkundige moet besteden aan
deskundigheidsbevordering.5
In het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis wordt verpleegkundigen een lidmaatschap van de
V&VN aangeboden alsmede de mogelijkheid om zich in te schrijven in het kwaliteitsregister.
Op deze manier wordt onder andere het personeel gestimuleerd om activiteiten te ondernemen
ten aanzien van deskundigheidsbevordering.
3.1.2 Meso niveau
Het ziekenhuis streeft naar een zo hoog mogelijke kwaliteit van de verpleegkundige zorg. Om
dit te kunnen bewerkstelligen wordt onder andere symposia georganiseerd die
verpleegkundigen gratis kunnen bijwonen. Deze symposia dragen bij aan de
deskundigheidsbevordering van de verpleegkundigen.
3.1.3 Micro niveau
Op de Dagbehandeling zelf wordt ook aan deskundigheidsbevordering gedaan. Zo wordt er
elke maand meerdere klinische lessen gegeven op de afdeling. Denk hierbij aan onderwerpen
zoals pijnbestrijding, veilig werken met cytostatica enzovoorts. Daarnaast worden ook lessen
in klinisch redeneren gegeven dat zich nu vooral richt op de komende veranderingen van de
Dagbehandeling. Ook is er een schema waar verpleegkundigen van de afdeling zijn ingedeeld
voor het inbrengen van een casus om te klinisch redeneren met het team. Hierbij is het de
bedoeling dat de verpleegkundige een casus inbrengt volgens de VALTIS methode en samen
met het team redeneert over de symptomen en mogelijke diagnoses.
3.1.4 Vormen van deskundigheidsbevordering
Er zijn verschillende vormen van deskundigheidsbevordering. Bij het opleidingsinstituut
Hogeschool van Amsterdam werd er gesproken van vijf vormen van
deskundigheidsbevordering, maar het V&VN bespreekt de volgende zeven vormen:
1. Klinisch: klinische les, intervisie en casuïstiekbespreking;
2. Scholing: workshop, bijscholing, cursus, opleiding;
3. Symposium/Congres;
4. Voorbereiding op het verzorgen van een deskundigheidsbevorderende activiteit:
zelfstudie in het kader van de voorbereiding op klinische les, intervisie of
casuïstiekbespreking, zelfstudie in het kader van de voorbereiding op een presentatie,
workshop of voordracht, zelfstudie in het kader van de voorbereiding op een cursus;
5. Publiceren: artikelen en volledig boek;
6. Deelname aan commissie/werkgroep/bestuur: inhoudelijke werkgroep/vakcommissie,
Verpleegkundig Advies Raad (VAR), bestuur beroepsvereniging;
7. Zelfstudie: vaktijdschrift.6
Om dit onderwerp op de afdeling te bespreken wordt er gekozen voor
deskundigheidsbevordering in de vorm van een klinische les, omdat de aanbevelingen en het
plan van aanpak alleen van toepassing zijn op de Dagbehandeling. Daarnaast is het tijd
technisch niet haalbaar om het onderwerp groter aan te pakken.
3.2 Screenen van psychosociale stress onder oncologische patiënten
3.2.1 Middelen
Onlangs is op de Dagbehandeling de Lastmeter (Distress Thermometer) in gebruik genomen.
Deze heeft de plaats in genomen van de klachten- en symptomenlijst. Deze is vervangen,
omdat deze te lang was en afgezien tijdens het verpleegkundig spreekuur, werd de lijst niet
gebruikt door de verpleegkundigen op de afdeling. Daarnaast wordt het gebruik van de
Lastmeter aanbevolen in de Landelijke richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’.7
3.2.2 Werkwijze
Voorafgaand aan een chemokuur krijgen patiënten voorlichting op het verpleegkundig
spreekuur op de Dagbehandeling. Zij krijgen een aantal dagen voor het spreekuur een pakket
met hierin patiënteninformatie over de chemokuur die zij gaan krijgen, anamneseformulieren,
lijst met onderwerpen waarover zij mogelijk vragen hebben en de lastmeter. Patiënten worden
verzochten de anamneseformulieren en de Lastmeter zo volledig mogelijk in te vullen en de
onderwerpen aan te kruisen waarover zij nog vragen hebben na het lezen van de informatie.
Tijdens de voorlichting worden de vragen besproken die de patiënten hebben en onderwerpen
zoals, anti-emetica, hoe om te gaan met excreta thuis en over de dagbehandeling zelf.
Wanneer er tijd over is wordt de ingevulde Lastmeter ter sprake gebracht, eventueel
aangevuld en doorgevraagd. Indien nodig verwijst een verpleegkundige de patiënt door naar
Dienst Begeleiding en Ondersteuning (DBO).
Er is verder weinig zicht op wat er vervolgens met de ingevulde Lastmeter wordt gedaan. De
ervaring is dat er niets meer mee gebeurd en dat verpleegkundigen deze niet stelselmatig (of
zelfs helemaal niet meer) afnemen. Tevens is het onduidelijk welke discipline
verantwoordelijk is voor de coördinatie van de Lastmeter. Hierdoor verliest de Lastmeter zijn
functie en wordt er niet routine matig gescreend naar de behoefte van psychosociale zorg.
Belangrijk om te vermelden is dat de Lastmeter volgens de richtlijn eens in de drie maanden
ingevuld moet worden.7 Dat maakt dat de Lastmeter lastig te implementeren is op de
Dagbehandeling vanwege de patiëntencategorie. Patiënten kunnen bijvoorbeeld vier à vijf
weken dagelijks komen voor kuur en radiotherapie waarna de verpleegkundigen de patiënten
op de Dagbehandeling ze niet meer zien. Daarom is het belangrijk dat er wordt vastgesteld
welke discipline de coördinatie op zich neemt.
Echter, screenen is niet de enige methode om te achterhalen of een patiënt behoefte heeft aan
psychosociale zorg. Verpleegkundigen vragen regelmatig aan de patiënt hoe het met hem/haar
gaat, hoe hij/zij de behandeling en/of ziekte ervaart en achterhalen op deze manier de behoefte
aan psychosociale zorg. Wanneer nodig vragen zij door of verwijzen zij door naar het DBO.
Verpleegkundigen vertrouwen dus erg op hun ervaring bij het detecteren van patiënten die
psychosociale zorg nodig hebben. Echter, uit onderzoek is gebleken dat verpleegkundigen
zichzelf in deze vaardigheid regelmatig overschatten waardoor patiënt met psychosociale
stress niet herkent worden.2 Daarnaast is er vaak ook niet de tijd om goed door te vragen naar
de behoefte aan psychosociale zorg.
3.2.3 Kwaliteit van screenen
Hierbij wordt een korte analyse gegeven van de kwaliteit van screenen in de huidige situatie
op de volgende punten: mogelijkheden, effecten, beperkingen en efficiëntie.
Mogelijkheden
Er zijn mogelijkheden om de kwaliteit van het screenen naar psychosociale stress te
verbeteren. Dit kan door duidelijk vast te stellen welke discipline de coördinatie van het
screenen op zich neemt. Uiteraard blijven verpleegkundigen altijd verantwoordelijk als zij
bemerken dat een patiënt behoefte heeft aan psychosociale zorg om deze te geven en ook door
te verwijzen. Nu wordt over het puur routinematig screenen gesproken. Daarnaast is het
mogelijk om de patiënt hierin een grotere rol te geven. Daarbij kan een kortere
screeningsinstrument bijdragen aan het meer routinematig screenen.
Effecten
Effecten van de huidige manier van screenen, is dat er mogelijk patiënten geen psychosociale
zorg krijgen terwijl zij deze wel behoeven. Patiënten kunnen bijvoorbeeld terughoudend zijn
in het delen van hun emoties en zullen er pas over spreken wanneer er specifiek naar gevraagd
wordt. Het is ook mogelijk dat patiënt de psychosociale stress onderschat en hierdoor niet zal
aangeven dat hij/zij dit ervaart.3 Verpleegkundigen vragen wel regelmatig naar de situatie van
de patiënt, maar het is mogelijk dat het vragen naar psychosociale stress nog geen onderdeel
van hun routine is of dat zij het zelf lastig vinden om erover te beginnen.2 Door de huidige
manier worden verpleegkundigen niet gemotiveerd om dit wel in hun routine op te nemen.
Beperkingen
Beperkingen die naar voren komen zijn onder andere tijd, onduidelijkheid over coördinatie
van screening en de Lastmeter is ingevoerd zonder overleg met het team.
Efficiëntie
Het is niet mogelijk om iets te zeggen over de daadwerkelijk efficiëntie op de afdeling zelf,
omdat er nooit een nulmeting en vervolgonderzoek naar is geweest. Echter, er zijn
verschillende screeningsinstrumenten voor handen waarvan gebruik gemaakt kan worden,
maar waarvan dit niet wordt gedaan. In dit opzicht kan de efficiëntie vergroot worden.
4. Aanbevelingen
Om tot aanbevelingen te komen zijn de verschillende screeningsinstrumenten en met name de
items die erop staan met elkaar vergeleken. Uit de onderzoeken kwam namelijk dat het
allemaal bruikbare en gevalideerde meetinstrumenten waren. Daarom is er gekeken naar de
items die behandelt worden op de instrumenten. Tevens zijn in de aanbevelingen
bovenstaande analyses meegenomen. Hier vloeide de volgende aanbevelingen uit voort:
 Stel een duidelijk implementatieplan op voor het toepassen van de Lastmeter of laat
dit screeningsinstrument vervallen. De Lastmeter wordt in de huidige situatie niet
efficiënt toegepast en daarbij bevat de Lastmeter veel meer items dan de andere korte
gevalideerde meetinstrumenten.1 Tevens kan afgevraagd worden of de Lastmeter nog
actueel is, omdat de richtlijn uit 2010 komt en er inmiddels nieuwe
screeningsinstrumenten voor handen zijn;
 Maak afspraken over welke discipline de coördinatie van psychosociale screening op
zich neemt. Momenteel is dit onduidelijk waardoor de effectiviteit van een
screeningsinstrument afneemt;
 Items die op het screeningsinstrument moeten behandelt worden, zijn:
vermoeidheid/lusteloosheid, beperking in de dagelijkse activiteiten,
angst/machteloosheid/gespannen, anhedonie, sociale omgeving en de vraag of de
patiënt hulp wilt van een professional. Een patiënt kan aangeven bij de verschillende
items of deze van toepassing zijn op hem/haar en zo ja, in welke mate (1= lichtelijk
last van en 5= heel erg last van). Er is gekozen voor deze items, omdat deze op alle
screeningsinstrumenten voorkwamen of overlap hadden met elkaar. Er is gekozen
voor de hulpvraag, omdat deze de specificiteit aanzienlijk verhoogde bij het detecteren
van behoefte aan psychosociale zorg.1˒2˒3 Aangezien de items allemaal behandelt
worden door de QSC-R10 wordt er aangeraden om dit screeningsinstrument te
implementeren op de afdeling. De hulpvraag wordt niet specifiek benoemd door de
QSC-R10, maar door te scoren hoe groot het probleem is voor de patiënt kan de
verpleegkundige nagaan of de patiënt hulp hierbij nodig heeft;
 Stel een plan van aanpak op om het routinematig screenen naar de behoefte van
psychosociale zorg te integreren in de dagelijkse zorg.
5. Plan van aanpak
In dit hoofdstuk word het plan van aanpak besproken voor de aanbeveling in hoofdstuk vier.
Een plan van aanpak is onderdeel van de kwaliteitscyclus van Deming, deze wordt ook wel
PDCA cyclus genoemd. Dit bestaat uit de
onderdelen Plan, Do, Check en Act. Bij
het onderdeel Plan draait het om doelen
vaststellen ze meetbaar te maken. Bij
onderdeel DO draait het om het werk uit te
voeren en de gegevens die hieruit voort
vloeien bij houden. Bij Check wordt er
gemeten in hoeverre de doelen bereikt zijn
en tenslotte wordt er bij Act een (tijds)
afspraak gemaakt over de evaluatie van het
plan aanpak en uitvoering. Wanneer er
verbeterpunten uit deze evaluatie komen
wordt er een nieuw plan van aanpak
opgesteld of wordt de oude aangepast. In
figuur twee is een schematische weergave
van de cyclus weergegeven.8
Fig. 2 PDCA cyclus van Deming8
Het plan van aanpak wordt via de volgende onderdelen kort uiteen gezet: doel, betrokken
personen, structuren/organisatie, activiteiten, te verwachten weerstand, succes- en
faalfactoren.
Doel
Het doel is om effectief en efficiënt te screenen naar psychosociale distress.
Betrokken personen
De personen die hierbij betrokken zijn, zijn de patiënten, verpleegkundigen, verpleegkundig
specialisten, artsen en eventueel de familie van de patiënt. Het kan voorkomen dat een patiënt
het lastig vindt om aan te geven dat hij psychosociale stress ondervindt waardoor familie of
anderen naasten dit aangeven in plaats van de patiënt zelf.
Structuren/organisatie
Het screeningsinstrument met de items die benoemd zijn in hoofdstuk vier moet passen
binnen de structuur en de organisatie van een dag. Belangrijke issues hierbij zijn: welke
discipline neemt de coördinatie op zich en is het haalbaar qua tijd. Gezien de huidige situatie
op de afdeling wordt er aangeraden om de coördinatie bij de verpleegkundigen neer te leggen,
maar ook een grotere rol aan de patiënt hierin te geven. Dit wordt aangeraden, omdat de
verpleegkundigen alle patiënten zien en de verpleegkundig specialisten hiertoe niet in staat
zijn. Daarnaast heerst de mening dat een patiënt verantwoordelijk is voor zijn/haar
behandeling en hierin dus zijn/haar wensen kenbaar moet (en kunnen) maken. Sinds kort is
een grote tv-scherm bedoeld voor de wachtkamer geschonken aan de Dagbehandeling. Het
doel is om hierop nieuws over de afdeling te melden en eventueel ook andere inzichten over
de afdeling (bijvoorbeeld een filmpje waarin de dagelijkse gang van zaken duidelijk wordt).
Het voorstel is om de QSC-R10 in de wachtkamer klaar te leggen en op het tv scherm de
vraag zetten of de patiënt de lijst ingevuld wilt meenemen naar de verpleegkundige. Op deze
manier wordt de verpleegkundige getriggerd om te vragen naar de lijst en eventueel door te
vragen naar problemen. Daarbij wordt de patiënt een grote rol toebedeeld in zijn/haar
behandeling.
Een belangrijk punt hierbij is hoe vaak de lijsten moeten worden ingevuld. Uit de richtlijn
komt naar voren dat de Lastmeter minimaal eens in de drie maanden moet worden ingevuld.
De kortere lijsten worden of eens in de week ingevuld of ze kijken terug op de afgelopen drie
dagen.1˒2˒3 Echter, bij het beoordelen van toepasbaarheid kwam naar voren dat dit kuur
afhankelijk is. Een patiënt die Cisplatine plus radiotherapie krijgt, komt dagelijks op de
afdeling en het lijkt overbodig om de lijst elke dag in te vullen. Hierbij zou de patiënt de lijst
bijvoorbeeld eens in de week kunnen invullen op een vaste dag. Andere kuren zijn weer
wekelijks, ook dan kan ervoor gekozen worden om dit wekelijks te doen. Bij kuren waar er
langere tijd tussen zit wordt er aan geraden om elke keer wanneer de patiënt komt, te vragen
of hij/zij de lijst heeft ingevuld. In de periode dat de verpleegkundigen de patiënt niet zien,
kunnen zij immers niet weten wat er zich heeft afgespeeld in het leven van de patiënt.
Activiteiten
De activiteiten die ondernomen moet worden zijn de volgende:
 De QSC-R10 in gebruik nemen en in de wachtkamer leggen;
 Patiënten op de hoogte brengen hiervan;
 Klinische les geven over het doel en het in gebruik nemen van de lijst. Tevens is
klinische bedoeld om draagvlak onder de verpleegkundigen te creëren voor de QSCR10;
 Verpleegkundigen vragen actief naar de lijst aan patiënten;
 Verpleegkundigen bespreken de ingevulde lijst met de patiënt en ondernemen indien
nodig actie.
Te verwachten weerstand
Op dit moment vinden veel veranderingen plaats op de afdeling waardoor dit als de
‘zoveelste’ verandering beschouwd kan gaan worden en het geen draagvlak onder de
verpleegkundigen heeft. Tevens kunnen patiënten het nut er niet van inzien, omdat zij geen
psychosociale stress ondervinden of omdat zij er niet over willen praten.
Succes- en faalfactoren
De volgende succes- en faalfactoren kunnen van toepassing zijn:
Succes factoren
 De coördinatie van het screenen naar psychosociale stress ligt voornamelijk bij één
discipline;
 De patiënten krijgen een grote rol in hun behandeling;
 Er kan routinematig gescreend worden op psychosociale distress;
 Er is duidelijkheid over het screenen naar psychosociale stress;
 Voor patiënten kan dit als een aanmoediging werken om over psychosociale stress te
spreken;
 Screeningsinstrument is kort en zal weinig tijd in beslag nemen om in te vullen;
 Verpleegkundigen hoeven niet zelf de lijst in te vullen, maar bespreken dit alleen met
de patiënt;
 Door het bespreken van de lijst zal ook eerder gerapporteerd worden over
psychosociale stress, zodat ook andere verpleegkundigen hier op alert zijn bij de
patiënt.
Faalfactoren
 Als de lijst geen draagvlak heeft onder de verpleegkundigen zal het niet gebruikt
worden;
 Patiënten willen het niet invullen, omdat ze geen behoefte hebben om erover te praten
of omdat zij dit lastig vinden;
 Het kan voorkomen dat verpleegkundigen geen tijd hebben om de lijst te bespreken.
9
1
Anthony Ryan, D., Gallagher, P, Wright, S., Cassidy, E.M., Sensitivity and specificity of the Distress
Thermometer and a two – item depression screen (Patient Health Questionnaire – 2) with a ‘help’ question for
psychological distress and psychiatric morbidity in patients with advanced cancer, Pyscho- Oncology (2011)
2
Book, K., Marten-Mittag, B., Henrich, G., Dinkel, A., Scheddel, P., Sehlen, S., Haimerl, W., Schulte, T.,
Britzelmeir, I., Herschbach, P. Distress screening in oncology – evaluation of the Questionnaire on Distress in
Cancer Patients – short form (QSC – R10) in a German sample, Psycho – Oncology 20; 287-293 (2011)
3
Senf, B., Brandt, H., Dignass, A., Kleinschmidt, R., Kaiser, J., Psychosocial distress in acute cancer patients
assessed with an expert rating scale, Support Care Cancer (2010) 18; 957-965
4
Thesaurus zorg en welzijn, Deskundigheidsbevordering, geraadpleegd op 14-2-2012. URL:
http://www.thesauruszorgenwelzijn.nl/deskundigheidsbevordering.htm
5
Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland, 2007-2012, geraadpleegd op 14-2-2012. URL:
http://www.venvn.nl/Lidmaatschap/KwaliteitsregisterVV.aspx
6
Verpleegkundigen & Verzorgenden NederlandKwaliteitsregister V&V: richtlijnen en maximale aantallen
punten [ laatste update: 26-7-2011], geraadpleegd op 14-2-2012. URL:
http://www.kwaliteitsregistervenv.nl/Applications/getObject.asp?FromDB=1&Obj=315.pdf
7
Werkgroep Richtlijn Detecteren behoefte psychosociale zorg, Landelijke richtlijn, Detecteren behoefte
psychosociale zorg, [laatste update: 6-06-2010, geraadpleegd op 15-02-2012]. URL:
http://www.oncoline.nl/detecteren-behoefte-psychosociale-zorg
8
Kers, J., Powerpoint presentatie les 3, Kwaliteitszorg, Hogeschool van Amsterdam, 2010
Literatuurlijst
Sites:
 http://www.thesauruszorgenwelzijn.nl/deskundigheidsbevordering.htm
 http://www.venvn.nl/Lidmaatschap/KwaliteitsregisterVV.aspx
 http://www.kwaliteitsregistervenv.nl/Applications/getObject.asp?FromDB=1&Obj=31
5.pdf
 http://www.oncoline.nl/detecteren-behoefte-psychosociale-zorg
Artikelen
 Anthony Ryan, D., Gallagher, P, Wright, S., Cassidy, E.M., Sensitivity and specificity
of the Distress Thermometer and a two – item depression screen (Patient Health
Questionnaire – 2) with a ‘help’ question for psychological distress and psychiatric
morbidity in patients with advanced cancer, Pyscho- Oncology (2011)
 Book, K., Marten-Mittag, B., Henrich, G., Dinkel, A., Scheddel, P., Sehlen, S.,
Haimerl, W., Schulte, T., Britzelmeir, I., Herschbach, P. Distress screening in
oncology – evaluation of the Questionnaire on Distress in Cancer Patients – short
form (QSC – R10) in a German sample, Psycho – Oncology 20; 287-293 (2011)
 Senf, B., Brandt, H., Dignass, A., Kleinschmidt, R., Kaiser, J., Psychosocial distress
in acute cancer patients assessed with an expert rating scale, Support Care Cancer
(2010) 18; 957-965
Bijlagen
Beoordelingscriteria
Algemeen
 De student gebruikt correct Nederlands;
 De student kan de plaats van de vijf vormen van deskundigheidsbevordering binnen de
stageafdeling. beschrijven, verklaren en aan anderen uitleggen.
 De student biedt de stage afdeling bruikbare en ondubbelzinnige aanbevelingen aan;
 De student maakt gebruik van Evidence based practice;
 De student maakt gebruik van Vancouver stijl voor de bronvermelding;
 De door de student geformuleerde beoordelingscriteria/kwaliteitseisen zijn adequaat.
Verslag
 De student geeft een verantwoording van de keuze voor het onderwerp;
 De student beschrijft de huidige situatie op de stage afdeling correct;
 De student beschrijft de zoekstrategie van artikelen;
 De student beschrijft de bevindingen die uit de artikelen naar voren komen;
 De student vergelijkt de bevindingen uit de literatuur met de daadwerkelijke
uitvoering in de praktijk;
 De student beschrijft het resultaat uit deze vergelijking en doet aanbevelingen;
 De student heeft een plan van aanpak uitgewerkt;
 De student heeft de artikelen toegevoegd aan de bijlagen.
Presentatie
 De presentatie brengt op heldere wijze kennis/inzicht uit de literatuur over het
onderwerp;
 In de presentatie worden kennis/inzichten onderbouwd vanuit de onderliggende theorie
vanuit de literatuur;
 De presentatie bevat een conclusie met aanbevelingen die voortvloeien uit de
literatuurstudie en die in relatie staan met de uitvoering van de activiteit in de praktijk;
 Het evaluatierapport/verbeterplan/aanbeveling/plan van aanpak is op een adequate
manier ingebracht in een teamoverleg/klinische les.
Beroepshouding
 De student heeft bij de uitvoering van de praktijkopdracht rekening gehouden met de
beleving van de patiënt / cliënt;
 De student heeft bij de uitvoering van de praktijkopdracht het afdelingsbeleid met
betrekking tot deskundigheidsbevordering betrokken.
 De student verwerkt eventuele patiëntengegevens anoniem.
1
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
2
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
3
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
4
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
5
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
6
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
7
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
8
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
9
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
10
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
11
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
12
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
13
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
14
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
15
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
16
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
17
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
18
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
19
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
20
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
21
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
22
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
23
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
24
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
25
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
Aminohydroxy Propylideen Difosfonzuur (APD)
Indicatie
 Botmetastasen (die botafbraak veroorzaken) bij tumoren van bijvoorbeeld
mammacarcinoom, niercelcarcinoom en prostaatcarcinoom;
 Hypercalciëmie (te hoog calcium in het bloed);
 De ziekte van Kahler/ multipel myeloom waarbij het bot wordt aangetast;
 Osteoporose.x
Werking
APD behoort tot de groep bifosfonaten, welke speciaal zijn ontwikkeld om botafbraak door
carcinoom te remmen. Ze hebben de volgende eigenschappen:
 Botafbraak veroorzaakt door tumoren verminderen;
 Hypercalciëmie tegengaan;
 Risicoreductie van wervelfracturen en/of vervormingen;
 Verminderen van botpijn;
 Bescherming van het bot wanneer de behandeling wordt gegeven als het bot nog niet
is aangetast;
 Het voorkomen of vertragen van het ontstaan van nieuwe plekken van botafbraak.
Dit bovenstaande wordt op verschillende manieren gedaan. Bifosfonaten worden opgenomen
door het botweefsel waardoor ze direct osteoclasten (de cellen die het bot afbreken) kunnen
remmen. Daarnaast remmen ze de aanmaak of stimuleren apoptose van de osteoclasten
waardoor hun aantal afneemt. Tot slot remmen ze parathormoon (die de aanmaak van
osteoclasten stimuleert bij laag calciumgehalte in het bloed), waardoor osteoclasten
afnemen.xi˒xii
Bijwerkingen
Griepachtige verschijnselen: niet lekker voelen, vermoeidheid, rillingen, pijn over het hele
lichaam, blozen. Lichte temperatuursverhoging vlak na de behandeling, deze kan één à twee
dagen aanhouden. Pijn op de plaats waar de ader is aangeprikt, flebitis. Het is mogelijk dat er
wat haarverlies optreedt.x
Behandeling
APD kan adjuvant of in palliatieve setting gegeven worden. Er gelden hierbij geen heel strikte
behandelschema’s. Het protocol van het ziekenhuis schrijft het volgende voor: de eerste zes
toedieningen moeten om de vier weken gebeuren en vanaf de zesde de toediening krijgt de
patiënt het om de zes weken. Er zijn twee standaard doseringen, namelijk 60 mg en 90 mg.
Bij de dosering van 60 mg wordt aangehouden dat de patiënt om de vier weken de
behandeling krijgt. Bij de dosering van 90 mg wordt aangehouden dat de patiënt de
behandeling om de zes weken krijgt. De toediening blijft echt altijd afhankelijk van de reactie
op de APD en de situatie van de patiënt.
26
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
Aandachtspunten
Er gelden algemene inloopsnelheden (een uur en anderhalf uur), maar deze kan worden
aangepast als de patiënt klachten ondervindt of heeft ondervonden van de behandeling.
Controleer de inloopsnelheid dus altijd voor de toediening. Neem één keer per twee
behandelingen/ kuren de klachten- en symptomenlijst af. Neem indien nodig bloed af bij de
patiënt.
Praktijk
In week vier heb ik een patiënt verzorgd die Vinorelbine, Herceptin en APD in een palliatieve
setting kreeg. Die week kreeg zij geen Vinorelbine in verband met een operatie aan haar
femur rechts. Mevrouw had botmetastasen (primaire tumor was mammacarcinoom rechts) en
deze had haar femur zo instabiel gemaakt dat het eerder al met een pen (gammanail)
gestabiliseerd was. Met de operatie zal zij een beenprothese krijgen en afhankelijk van de
aantasting van het bot een heupprothese. Mevrouw krijgt APD om verdere botafbraak door de
metastasen te voorkomen. De botmetastasen verstoren naast infiltratie in het botweefsel het
balans tussen de opbouw en de afbraak van de botten in het voordeel van de afbraak. De
osteoclasten kunnen ongeremd het botweefsel afbreken. APD gaat dit proces tegen door
osteoclasten te remmen zoals beschreven bij het kopje Werking.
x
Protocol APD, 10-01-2011
Patiënteninformatie APD
xii
Stevens A., Lowe J., Histologie van de mens, Bohn Stafleu van Loghum; Houten; 2007
xi
27
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
Herceptin (trastuzumab)
Indicatie
Gemetastaseerd mamma carcinoom met sterke overexpressie van het HER - 2 eiwit en als
adjuvante behandeling van mamma carcinoom met sterke overexpressie HER -2 eiwit.xiii
Werking
Het doel van herceptin is het vernietigen van tumorcellen door monoklonalen antilichamen.xiii
Het bestaat uit antilichamen die zich met name tegen de eiwitten op de wand van tumorcellen
keren. Deze eiwitten worden Humane Endotheliale Receptor – 2xiv (HER-2) genoemd en
verbinden zich met epidermale groeifactoren waardoor de groei van de cel gestimuleerd
wordt. Herceptin neemt de plaats in van deze epidermale groeifactor door zich ook te binden
aan HER – 2 waardoor de cellen niet meer gestimuleerd worden om te groeien en dus
afsterven.xv
Bijwerkingen
Grieperig gevoel: rillingen, koorts, hoofdpijn, gewrichtspijn, algehele lichaamszwakte, pijn op
de borst.
Maagdarmproblematiek: buikpijn, diarree, misselijkheid, braken.
Huiduitslag
Hartkloppingen, hypotensie, functievermindering van de hartspier, allergische reactie bij
eerste toediening, droge mond, beenmergsuppressie, vasthouden van vocht, botpijn,
beenkrampen, depressie, duizeligheid, slapeloosheid of juist slaperigheid, tintelend gevoel,
beven, toegenomen hoest, kortademigheid, neusverkouden, jeuk, zweten, droge huid,
gestoorde spijsvertering, smaakstoornissen.xiii
De behandeling
De behandeling wordt wekelijks gedurende één jaar gegeven (of tot de ziekte opnieuw
optreedt) als adjuvante behandeling die aansluit op operatie, als adjuvant bij chemotherapie en
radiotherapie. Er zijn hierbij verschillende behandelschema’s mogelijk; wekelijks of drie
wekelijks. De adjuvante behandeling kan driewekelijks worden gegeven.
Beide behandelschema’s beginnen met een oplaaddosis, bij een wekelijkse schema is de
oplaaddosis 4 mg/kg en de onderhoudsdosering is 2 mg/kg. Bij een driewekelijks schema is
de oplaaddosis 8 mg/kg en de onderhoudsdosering is 6 mg/kg.
Door middel van de oplaaddosis wordt rekening gehouden met het fenomeen dat tumorcellen
een deel van extracellulaire domein (ECD) van een HER2 – receptor afstoten. Herceptin bindt
zich ook aan de vrijgekomen ECD en doordat dit ECD in vrij terecht komt in de circulatie
betekent dit dat een deel van de Herceptin wordt uitgescheiden zonder dat het zijn functie
heeft kunnen uitoefenen. Een oplaaddosis kan ook weer gegeven worden wanneer de
behandeling met meer dan een week is onderbroken. De halveringswaarde tijd van Herceptin
bij bovenstaand gebruik is gemiddeld 28,5 dagen. Doordat dit zo lang is ondersteunt het de
driewekelijkse schema.
Het eerste infuus moet in anderhalf uur worden toegediend, wanneer dit goed verloopt kunnen
volgende toedieningen in een half uur toegediend. Als er bijwerkingen optreden dan mag de
inlooptijd niet worden verkort totdat de patiënt de dosis wel kan verdragen. Er zijn drie
redenen waarom de behandeling stopgezet kan worden: de patiënt heeft geen baat meer bij de
behandeling (of wil zelf niet meer), er wordt een onacceptabele toxiciteit niveau bereikt of tot
het afgesproken aantal kuren is gegeven.xvi
Aandachtspunten
Bij de eerste keer elke 30 minuten controle van de bloeddruk, pols en temperatuur. Tevens
moet van tevoren paracetamol, clemastine en prednison worden gegeven bij de eerste kuur.
Controleer daarnaast of er bloed afgenomen moet worden (eens in de drie maanden bij
monotherapie), het gewicht van de patiënt (of deze hetzelfde is gebleven, bij af- of toename
moet de dosering worden aangepast), of de patiënt op de hoogte is van de bijwerkingen van
het medicament, neem klachten- en symptomenlijst per 2 kuren af en verifieer het actuele
medicatieoverzicht met de patiënt.xiii
Praktijk
In week vier heb ik de zorg voor een patiënt op me genomen voor een patiënt die Vinorelbine,
Herceptin en APD in een palliatieve setting kreeg. In deze week kreeg zij geen Vinorelbine in
verband met een operatie van haar rechter bovenbeen. Dit bovenbeen was eerder
gestabiliseerd met een pen, omdat het bot (de femur) instabiel was geworden door
botmetastasen. Met de operatie wordt er een prothese in gezet, afhankelijk van de metastasen
wordt er of alleen een beenprothese ingezet of een heupprothese. Mevrouw heeft een rechter
borst amputatie ondergaan . De botmetastase is een metastase van de mamma carcinoom,
welke HER2 neu positief is (deze vertoont dus overexpressie van het HER 2 receptor) en
daarom kan mevrouw behandelt worden met Herceptin.
Ik besprak met mevrouw hoe zij de behandeling ervaart en of zij last had gehad van de
Herceptin. Mevrouw vertelde over uitgebreide voorgeschiedenis en ook hoe het zo ver heeft
kunnen komen met de botmetastase. Daarnaast vertelde mevrouw dat zij van Herceptin jeuk
en schilferige huid krijgt. Dit kan komen doordat Herceptin op de buitenkant van de cel (de
receptoren) zich bindt. Elke lichaamscel bevat HER- 2 receptoren alleen in mindere mate dan
een HER -2 positieve tumorcel. Herceptin bindt zich ook aan de gezonde cellen waardoor
deze slechter gaan functioneren en afsterven (en dus gaan schilferen).
xiii
Protocol Herceptin, Antonie van Leeuwenhoekziekenhuis
http://www.roche.nl/portal/eipf/nl/netherlands_portal/roche.nl/producten?siteUuid=re7123011&paf_gear_id=3
1800001&pageId=re7349001&synergyaction=show&paf_dm=full&nodeId=1415bcea7a9807d711debaa1e729e44d9e6c&categoryId=re7123011_ct0056, geraadpleegd op 29-11-2011
xv
http://www.borstkanker.net/herceptin.php, geraadpleegd op 29-11-2011
xvi
Immuno-/targeted Therapie; in de hemato-/oncologisch zorg. Huisman C., 2008
xiv
1
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
Chemoradiatie: Cisplatine + radiotherapie
Indicatie
 Patiënten met een tumor in het hoofd hals gebied;
 Patiënten met een Non Small Cell Lung Cancer stadium III.
Werking
Cytostatica in het algemeen grijpen in op de stofwisseling of andere biochemische processen
van de tumorcellen waardoor ze celgroei remmen of de cel doden. Doordat dit willekeurig
gebeurd tasten cytostatica niet alleen de tumorcellen aan, maar ook de gezonde cellen.
Behandeling met cytostatica richt zich dus op het doden/elimineren van kankercellen waarbij
zo weinig mogelijk gezonde cellen worden aangetast. Cisplatine is een stof dat is afgeleid van
het metaal platina. Het platina bouwt zich in het DNA als een dwarsverbinding in waardoor
de opbouw van RNA en DNA wordt verstoord. Cisplatine heeft daarnaast ook het effect dat
het kankercellen meer gevoelig maakt voor bestraling.
Bij radiotherapie wordt gebruik gemaakt van ioniserende straling (snel voorbewegende
geladen en ongeladen kerndeeltjes en elektromagnetische golven). De vormen van straling die
gebruikt worden zijn fotonen (zoals gammastralen of röntgenstralen) en deeltjes (zoals
elektronen, neutronen of protonen). Door middel van straling ontstaan radicalen en met name
de zuurstofradicalen die ontstaan brengen directe schade toe aan het DNA. Deze schade kan
zich wel herstellen in een zuurstofarm gebied (hypoxisch milieu), maar niet in een gebied met
normaal zuurstofgehalte. Wanneer dit in de celkern op belangrijke plaatsen gebeurt en er
voldoende straling wordt gegeven, zal de cel zodra het zich gaat delen, kapot gaan en niet
meer herstellen. Om een goede behandeling te garanderen is het dus belangrijk dat in de
kankercellen voldoende zuurstof aanwezig is.
Bijwerkingen
 Misselijkheid en braken;
 Beenmergsuppressie;
 Vermoeidheid;
 Stomatitis;
 Diarree, krampen (kan van beide behandelingen komen);
 Slikklachten (deze bijwerking komt door radiotherapie);
 Pijn slokdarm (door de radiotherapie);
 Infecties en koorts;
 Nefrotoxociteit (door de Cisplatine);
 Hypomagnesiumie (door de Cisplatine);
 Dehydratie (door de Cisplatine);
 Ototoxociteit/schade aan het gehoor (door de Cisplatine);
 Neurotoxiciteit (door de Cisplatine);
 Allergische reacties na ongeveer drie à vier kuren (door de Cisplatine);
 Menstruatiestoornissen;
 Verminderde spermaproductie;



Kriebelhoest (door de radiotherapie):
Huidreacties: roodheid, jeuk, schilferige huid, soms ontstekingsreacties met vochtige
afscheiding;
Extravasatie.
Behandeling
Voor de hoofdhals patiënten geldt een ander kuurschema dan bij longpatiënten. Voor
hoofdhals patiënten geldt het volgende:
Cisplatin: vijf weken lang elke werkdag
Radiotherapie: zes weken elke werkdag één keer en één dag per week tweemaal daags
Voor longpatiënten geldt het volgende:
Cisplatin: in totaal 24 keer, vijf keer per week en in de laatste week vier keer.
Radiotherapie: in totaal 24 keer, vijf keer per week en in de laatste week vier keer.
Cisplatin wordt toegediend via een shot door het driewegkraantje via het infuussysteem. Deze
wordt minimaal één uur vóór de radiotherapie toegediend. Daarnaast krijgt de patiënt ook één
liter vocht (Nacl 0,9%) voor de radiotherapie.
Voor de bestraling daadwerkelijk kan beginnen, moet de patiënt eerst goed gepositioneerd
worden. De patiënt moet zo stil mogelijk liggen en dit wordt bewerkstelligt door beugels
waarin de patiënt zijn/haar armen kan leggen of zelfs een masker voor hoofdhals patiënten die
wordt vastgemaakt aan de tafel. Hiermee wordt voorkomen dat onnodig weefsel wordt
beschadigt.
Aandachtspunten
 Tweemaal per week wordt er bloed afgenomen bij de patiënt en op basis hiervan wordt
de chemokuur bestelt, wees als verpleegkundige ook altijd alert op bloeduitslagen
(bijvoorbeeld verlaagde trombocyten);
 Kreatinine; dit is een stof die vrijkomt bij spierstofwisseling en wordt uitgescheiden
via de nieren in de urine. Door deze waardes in het bloed te controleren kan de
nierfunctie in de gaten worden gehouden. Kreatinine ontstaat wanneer een spiercel
energie nodig heeft. Dan wordt kreatine omgezet in kreatinine, vervolgens komt
kreatinine in de vrije bloedsomloop terecht. Een deel van deze kreatinine wordt
opnieuw gebruikt en een ander deel wordt door de nieren uitgescheiden. Doordat
Cisplatin cellen kapot maakt en ook cellen in de nieren, kan het gebeuren dat zij
kreatinine niet meer kunnen uitgescheiden. Dan stijgt het kreatinine gehalte in het
bloed. Om de schadelijke effecten zoveel mogelijk te voorkomen is het belangrijk dat
de patiënt genoeg vocht binnenkrijgt om de nieren te ‘spoelen’. Vraag daarom ook
regelmatig of de patiënt genoeg (kan) drinken;
 Hypomagnesiumie; magnesium wordt in de nieren geresorbeerd en dan met name in
de tubuli. Dit is de plek in de nieren die het meest wordt aangetast door Cisplatin,
1
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
waardoor magnesium niet goed geresorbeerd meer kan worden. Dit leidt met name tot
spierkrampen. Wanneer iemand hypomagnesiumie heeft krijgt hij/zij
magnesiumsulfaat via het infuus;
 Mucositis; chemokuren hebben een schadelijk effect op de mondslijmvlies, maar extra
aandacht voor hoofdhals patiënten. Bij hen ligt de mond in het bestralingsgebied
waardoor de slijmvliezen en het weefsel extra aangetast worden. Neem daarom
dagelijks de mondscore lijst af;
 Slikklachten; hierdoor eet patiënt slechter en valt af;xvii
Praktijk
In mijn zevende week ben ik een patiënt gaan volgen die is begonnen met Cisplatin plus
radiotherapie. Deze patiënt heeft een lipcarcinoom rechts met een metastase in de halsklier.
De heer heeft hiervoor een radicale halsklierdissectie ondergaan. Dit is de eerste week dat de
patiënt de behandeling krijgt en ervaart nog niet heel veel klachten. Hij gaf wel aan erg
misselijk te zijn thuis ondanks de granisetron en werd ook op de afdeling erg misselijk. Deze
misselijkheid wordt veroorzaakt door de Cisplatin. Toen ik vroeg of de patiënt
metoclopramide gebruikte, gaf aan dit nog niet te doen. Hierop heb ik hem aangeraden dit
toch te gaan gebruiken. Daarnaast ben ik naar de nurse practitioner gegaan om te vragen of ik
de heer voor op de afdeling iets kon geven tegen de misselijkheid. Ik heb hem
metoclopramide gegeven via het infuus met een positief resultaat. Bij de heer is het belangrijk
dat de mondanamnese dagelijks wordt afgenomen, omdat hij een grote kans heeft op
bijvoorbeeld mucositis. Dit komt doordat de mond in het bestralingsgebied ligt waardoor de
slijmvliezen en het weefsel extra beschadigt worden naast de chemotherapie.
xvii
2
Protocollen CDDP + Radiotherapie, NKI –AVL, 2011
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
Chemotherapie: Paclitaxel
Indicatie
Wekelijks: Gemetastaseerd mammacarcinoom
Drie wekelijks: Ovariumcarcinoom, gemetastaseerd ovariumcarcinoom (andere indicaties
zoals gemetastaseerd endometriumcarcinoom, oesophaguscarcinoom)xviii-xix
Werking
Taxol stimuleert de cel om eerder te delen dan normaal. Vervolgens blokkeert het de
spoeldraden om zich af te splitsen tijdens de mitose. xx
Bijwerkingen
 Overgevoeligheidsreacties (met name bij de eerste of tweede toediening binnen de
eerste 15 minuten);
 Beenmergsuppressie;
 Neuropathie;
 Gewricht- en spierpijn;
 Haaruitval;
 Bradycardie;
 Lokale irritatie van de vaten (denk aan flebitis, gevoeligheid van de aderen,
verkleuring of verharding van vaten);
 Nageltoxiciteit;
 Infecties en koorts;
 Leverfunctiestoornissen;
 Nierfunctiestoornissen;
 Hoofdpijn;
 Smaakverandering;
 Misselijkheid en braken;
 Stomatitis;
 Geïrriteerde ogen;
 Flushes of restless legs (door dexamethason);
 Extravasatie.xviii-xix
Behandeling
Er zijn verschillende kuurschema’s, maar deze kuur wordt ook in combinatie gegeven met
andere chemotherapie, zoals Carboplatin. Ik behandel nu twee verschillende schema’s, de
Paclitaxel wekelijks en de Paclitaxel driewekelijks.
Wekelijks:
Patiënten komen één dag in de week op de dagbehandeling om de kuur in één uur via het
infuus (of PICC lijn of Port a Cath) te krijgen. De behandelende arts schrijft voor hoeveel
kuren een patiënt moet krijgen aan de hand van gegevens uit onderzoek. De arts schrijft ook
de dosering voor, welke tussen de 70-90 mg/m2 ligt.
De patiënt moet 12 uur van te voren tien milligram dexamethason slikken bij de eerste kuur
en krijgt van de verpleegkundige acht milligram dexamethason door het infuussysteem
middels een push bij de eerste en tweede kuur. Daarna gebeurt het alleen nog op indicatie;
wanneer een patiënt een allergische reactie krijgt. Bij elke kuur krijgt de patiënt Clemastine
twee milligram (Tavegil) en Ranitidine 50 milligram (Zantac) middels een push via het
infuus. Deze middelen worden gegeven om overgevoeligheidsreacties te voorkomen en
worden minimaal een half uur voor de toediening van de Taxol gegeven.
De eerste twee toedieningen blijft een verpleegkundige minimaal een kwartier bij de patiënt
om in te grijpen wanneer deze een allergische reactie zou krijgen. De verpleegkundige meet
voorafgaand aan de toediening de bloeddruk, hartslag, ademhaling en temperatuur. Waarna
het tijdens de eerste twee kuren elk kwartier wordt gecontroleerd.
Voordat een kuur mag worden gegeven wordt er bloed afgenomen en gecontroleerd. Er wordt
dan met name gelet op de leucocyten, neutrofiele granulocyten en de trombocyten. De
hemoglobine wordt ook genoteerd, maar wanneer deze laag is het in principe geen contra
indicatie voor de kuur. In dat geval krijgt de patiënt het advies om een bloedtransfusie te
ondergaan.
Voorafgaand aan de toediening controleren twee verpleegkundige de cytostatica, het
opdrachtformulier en de inloopsnelheid. Hierbij vragen zij naar de geboortedatum van de
patiënt om zich ervan te verzekeren dat de Taxol aan de juiste patiënt wordt toegediend.
Driewekelijks:
Het driewekelijkse schema komt vrijwel overeen met het wekelijkse schema alleen is de
dosering van de Paclitaxel hoger en wordt het in plaats van één uur toegediend in drie uur. De
dosering bij een driewekelijks schema is 175 mg/m2. Een extra aandachtspunt hierbij is dat de
inloopsnelheid lager is dan bij een wekelijks schema. Dit houdt in dat als een verpleegkundige
een kwartier bij de patiënt zit om te handelen bij een allergische reactie het zo kan zijn dat de
kuur nog niet in contact is met de bloedbaan van de patiënt. Daardoor is het verstandig de
inloopsnelheid de eerste 20 milliliter hoger te zetten, zodat de verpleegkundige bij de patiënt
zit zodra de kuur echt in contact komt met de patiënt.
Aandachtspunten
- Voorafgaand aan elke kuur wordt er bloed afgenomen. Afhankelijk van deze uitslagen
kan de kuur besteld worden en toegediend worden aan de patiënt;
- Overgevoeligheidsreacties. Voorafgaand aan de eerste en de tweede kuur moet een
nurse practitioner of arts worden gewaarschuwd dat de kuur wordt toegediend.
Wanneer de patiënt dan een allergische reactie krijgt kan hij/zij dan snel ter plaatse
zijn. De verpleegkundige zorgt dat er een extra infuussysteem klaar hangt, zodat er
meteen een nieuws systeem op het driewegkraantje kan worden aangesloten als de
patiënt een allergische reactie krijgt. Daarnaast zet hij/zij ook noodset klaar voor het
geval dat een patiënt een reactie krijgt. De eerste twee toedieningen blijft een
verpleegkundige minimaal een kwartier bij de patiënt en doet controles van vitale
functies. Als de patiënt een reactie krijgt moet de toediening meteen gestopt worden
en de extra infuuslijn aangesloten worden. Daarnaast waarschuwt de verpleegkundige
de arts of de nurse practitioner en wordt verder beleid vastgesteld. Bij een allergische
1
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
reactie kan een patiënt de volgende klachten vertonen: pijn onder in de rug, jeuk,
huiduitslag, kortademigheid, lage bloeddruk, warmtegevoel en koorts.
Wanneer een patiënt de eerste twee toedieningen geen reactie vertoont, is het niet nodig dat de
verpleegkundige het eerste kwartier van de toediening erbij blijft. Een reactie kan wel nog
altijd later in de behandeling op treden!
Praktijk
In week 12 heb ik een patiënt verzorgd die Paclitaxel wekelijks krijgt. Dit was haar tiende
toediening en zij gaf aan in toenemende mate last te krijgen van een tintelend gevoel in haar
vingertoppen en oedeem in haar armen. Beide had zij besproken met haar arts die had
aangegeven het willen af te wachten. Het oedeem in de armen (en ook in haar gezicht) kan
zowel door de Taxol zijn ontstaan als door het okselkliertoilet dat zij aan haar linkerkant heeft
gehad. De tintelingen zijn ontstaan door de Paclitaxel, omdat dit ook een schadelijk effect
heeft op de zenuwuiteinden. Hierdoor kunnen tintelingen of een doof gevoel in vingertoppen
of voeten ontstaan.
xviii
Antonie van Leeuwenhoekziekenhuis, Protocol Paclitaxel wekelijks, 17-10-2011
Antonie van Leeuwenhoekziekenhuis, Protocol Paclitaxel driewekelijks, 17-10-2011
xx
Barton-Burke, M., Wilkes, G.M., Cancer Therapies, Jones and Bartlett Publishers, Sudbury; 2006
xix
2
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
Reflectieverslag 1 stageweek vier en vijf
Bij het model horen een aantal
standaardvragen:
a.
Wat is er gebeurd? (fase 2)
b.
Wat vond ik daarin
belangrijk? (fase 3)
c.
Tot welke voornemens of
leerwensen leidt dat? (fase 4)
1. Handelen
In week vier verdiepte ik mij in de Herceptin behandeling en in week vijf in de APD
behandeling. Daarnaast heb ik mij laten beoordelen op algemeen functioneren en preventie.
Week vijf liep helaas niet als gepland door ziekte en doordat een dag in beslag werd genomen
door een introductiedag.
2. Terugblikken
In week vier richtte ik mij op patiënten die een Herceptin behandeling kregen en liep ik ook
nog veel mee met mijn werkbegeleider. Ik had nog geen specifieke leerdoelen opgesteld,
omdat ik eerst een globale indruk wilde over mijn functioneren. Later in de week heb ik mijn
focus ook gericht op planning. Ik heb informatie gezocht over Herceptin en heb hier een
verslag over geschreven. Daarnaast heb ik een verpleegkundig spreekuur bijgewoond. In
week vijf heb ik mij laten beoordelen op het verlenen van preventieve zorg en heb ik de zorg
van een patiënt die zowel een Herceptin als APD behandeling kreeg.
3. Bewustwording
Ik heb inzichten vergaart in de behandeling van Herceptin, met name waarom het gegeven
wordt, wat de werking er van is, wat voor behandelschema’s er zijn, wat aandachtspunten zijn
en wat de bijwerkingen zijn. Terug kijkend op deze week ben ik te terughoudend geweest in
het stellen van mijn leerdoelen om zo structuur te geven aan mijn leerproces. Daarnaast was
ik veel bezig met infuus prikken en ook met de patiënten van mijn werkbegeleider waardoor
ik te weinig tijd heb besteed aan de patiënten die Herceptin behandeling kregen. Het was juist
interessant geweest om met deze patiënten hun behandeling te bespreken en te vragen hoe zij
het ervaren. In week vijf heb ik meteen geprobeerd dit op te pakken door met een patiënt over
haar behandeling te bespreken en ook hoe zij omgaat met de bijwerkingen. Nadat ik mijn
verslag had gemaakt over Herceptin en had laten beoordelen, kwam ik erachter dat het nog te
oppervlakkig is. Verder kan ik over deze week weinig zeggen, omdat ik maar één volle dag
echt heb meegedraaid op de afdeling.
4. Alternatieven ontwikkelen
Doordat deze week min of meer in de soep is gelopen, moet ik sowieso mijn planning wat
aanpassen. In week 6 ga ik mij zowel richten op APD en Cisplatin behandeling. Ik richt mij
volledig op deze patiënten, neem de tijd om met hen te praten en wanneer mogelijk help ik
mijn werkbegeleider. Om verdieping te krijgen in de verslagen van de behandelingen voeg ik
behandelschema’s/behandelingsvormen en patiëntervaring toe (van minimaal één patiënt).
1
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
Reflectieverslag 2 stageweek zes en zeven
Bij het model horen een aantal
standaardvragen:
a.
Wat is er gebeurd? (fase 2)
b.
Wat vond ik daarin
belangrijk? (fase 3)
c.
Tot welke voornemens of
leerwensen leidt dat? (fase 4)
1. Handelen
In deze weken heb ik mij gericht op het verlenen van preventieve zorg, het coördineren van
zorg en planning.
Daarnaast heb ik de verslagen voor APD en Cisplatine + radiotherapie gemaakt, wel met een
week vertraging.
2. Terugblikken
Preventieve zorg en coördineren en plannen van zorg: in week 6 ben ik verder gegaan met het
leerdoel preventieve zorg. Dit deed ik deze week met name door status door te nemen van
patiënten en aan de hand daarvan beredeneren wat aandachtspunten bij deze patiënten zijn en
welke interventies van toepassing kunnen zijn. Door onder andere deze acties te ondernemen,
ben ik in staat om preventieve zorg te verlenen aan patiënten. In week 6 ben ik gestart met het
leerdoel coördineren van zorg en daarnaast ook het plannen van zorg. Dit deed ik door vooraf
aan een dienst te bespreken welke patiënten ik op mij zou nemen, door mij goed voor te
bereiden op de patiënten door middel van het doornemen van de status (lezen van de
medische status en de verpleegkundige status), door van tevoren te bedenken wat ik nodig zou
hebben, door benodigdheden klaar te zetten, door de tijd te nemen voor mijn patiënten
waardoor ik in staat was klachten van patiënten goed uit te vragen. Regelmatig overlegde ik
met mijn werkbegeleider wat ik met deze klachten kon doen en stapte dan eventueel naar een
nurse practitioner of zorgde bijvoorbeeld voor anti emetica recepten. In week 7 ben ik
begonnen met het volgen van een patiënt die Cisplatine plus radiotherapie behandeling krijgt.
Ik vond dit zeer spannend, voornamelijk omdat ik zenuwachtig wordt bij het vooruitzicht
welke emoties behandelingen met zich mee kunnen brengen. Ik had hier eerder nog niet echt
stil bij gestaan, maar ik volg deze patiënt elke werkdag, zie hem vier dagen in de week, ben
zijn aanspreekpunt en misschien kom je toch dichter bij iemand te staan op deze manier. Ik
heb mij hier eigenlijk vrij snel over heen gezet en ook toestemming gevraagd bij de patiënt of
2
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
het goed was dat ik hem zou volgen. Dit vond hij zelfs wel prettig ook nog. Om planning en
coördinatie van zorg nog een stap verder te zetten, besloot ik deze week meerdere
behandelingen op één dag op mij te nemen. De kuren (Herceptin, APD en Cisplatine) zijn qua
planning goed met elkaar te combineren en merkte dat mij dit goed afging, mede door de
acties beschreven bij week 6. In week 7 ben ik ook gestart met het leren verzorgen van een
PICC lijn, omdat veel patiënten op dagbehandeling hun kuur via een dergelijke lijn krijgen.
Verslagen Cisplatine en APD: doordat ik ziek ben geweest heb ik met deze verslagen
vertraging opgelopen. In eerste instantie was ik van plan om beide in één week te doen, maar
dit redde ik niet. Dat kwam mede, omdat er dagen tussen zaten dat ik mij op de APD kuur
wilde richten en er dagen waren dat er geen patiënten waren die deze kuur kregen. Dan koos
ik voor de kuur die wel veel gegeven werd die dag.
3. Bewustwording
Ik merk dat ik in staat ben om twee patiënten in de ochtend en twee patiënten in de middag te
kunnen verzorgen. Hierbij kan ik ook goed de zorg coördineren wat voor mij met name is
gebleken uit de maandag uit week 7. Op deze dag kreeg ’s ochtends twee patiënten vrij vlak
achter elkaar met klachten die verergerd waren. Ik heb deze klachten goed uitgevraagd en
besprak ze met mijn werkbegeleider en/of besprak de klachten met de nurse practitioner.
Hierdoor was het wel even druk in de ochtend, maar ik was in staat om de behandeling te
geven waarvoor de patiënten kwamen, om te zorgen dat ze extra/andere zorg kregen voor hun
klachten (eventueel medicatieaanpassingen) en dat statussen in orde waren. Daarnaast heb ik
doordat ik veel moest bespreken met nurse practitioner veel samengewerkt met een andere
discipline wat naar mijn idee goed ging. Ik had voor mijn gevoel namelijk alles duidelijk
uitgevraagd bij de patiënt, kwam met gerichte vragen en overlegde welke acties het meest
pasten in de situaties.
Bij het leren verzorgen van de PICC lijn pakte ik eerst steeds het protocol erbij, maar later in
de week heb ik deze bewust niet meer erbij gepakt. Ik merkte dat ik er erg nerveus van werd
en dat ik veel eigenlijk al gewoon weet. Daarnaast heeft het ook geen geruststelling effect op
de patiënt als ik het protocol erbij houd.
Eerder gaf ik aan zenuwachtig te worden bij het vooruitzicht om emoties bespreekbaar te
maken of te bespreken. Dat word ik nog steeds wel een beetje, maar in week 7 besprak ik
vanuit mij zelf de thuissituatie van de patiënt die ik volg. Hij heeft een vrouw die ook ernstig
ziek is (ziekte van Kahler) en hij neemt een groot deel van haar verzorging op zich. Ik besprak
eerst met deze patiënt hoe deze eerste week hem was afgegaan. Naarmate het gesprek
vorderde, had hij het ook over zijn vrouw en besloot ik de vraag te stellen hoe het thuis ging.
Het ging me eigenlijk zeer natuurlijk af en was op dat moment helemaal niet zenuwachtig. Ik
denk dat dit komt doordat ik echt oprecht bezig was met de patiënt op dat moment waardoor
deze gevoelens geeneens de kans hadden. Ook speelde eerdere gesprekken die ik had met
collega’s mee waarin naar voren kwam dat een luisterend oor bieden vaak meer dan genoeg
is. Ik ben dus prima in staat om dit soort ‘moeilijke’ gesprekken te voeren.
4. Alternatieven ontwikkelen
3
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
Ik ga mij nog verder ontwikkelen in het coördineren van zorg door actief om feedback te
vragen bij de andere disciplines over mijn functioneren. Daarnaast heb ik nog wel
aandachtspunten met name tot betrekking van planning: op tijd letten wanneer ik in gesprek
ben met patiënten, van tevoren checken of er bloed moet worden afgenomen en of de kuur
besteld is.
4
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
Reflectieverslag 3 stageweek acht en negen
Bij het model horen een aantal
standaardvragen:
a.
Wat is er gebeurd? (fase 2)
b.
Wat vond ik daarin
belangrijk? (fase 3)
c.
Tot welke voornemens of
leerwensen leidt dat? (fase 4)
1. Handelen
In deze weken heb ik mij gericht op:
a. Het plannen en coördineren van zorg;
b. Probleemoplossend vermogen;
c. Verzorgen van PICC line.
2. Terugblikken
Het plannen en coördineren van zorg: in week 8 moest ik de eerste dagen weer even inkomen
na mijn vakantie. Ik heb me steeds weer zo goed mogelijk voorbereid op patiënten door hun
statussen door te nemen en wanneer deze nog niet op de afdeling waren, correspondentie op
de computer door te nemen (met name lette ik dan op voorgeschiedenis en huidige
ziektebeeld/toestand). Ik had met name de eerste dag wat moeite om qua planning rond te
komen en raakte af en toe het overzicht kwijt. Dan nam ik een moment voor mezelf om even
op te schrijven wat ik allemaal moest doen, de tijdstip waarop ik dit moest doen en de
volgorde. Bij coördinatie van zorg lette ik op rapportages van voorgaande dagen/kuren en
vroeg dan ook specifiek naar de punten die in deze rapportages stonden. Verder probeerde ik
door te vragen aan de hand van de VALTIS methode, maar ook aan de hand van de
technieken die ik heb geleerd tijdens de opleiding. Wanneer nodig schakelde ik andere
disciplines in en probeerde alles zo helder mogelijk te rapporteren in de status.
Probleemoplossend vermogen: ik bemerkte voor de vakantie dat ik problemen vaak voorlegde
aan mijn werkbegeleider en wachtte op een oplossing. Tijdens deze weken heb ik geprobeerd
bewust naar mijn werkbegeleider te stappen met een probleem en daarbij aan te geven welke
oplossingen ik voor ogen had. In week negen probeerde ik meer van oplossingen aandragen
naar zelfstandig handelen te gaan waarbij ik mijn handelen wel eerst besprak met de
werkbegeleider.
5
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
PICC line verzorgen: in week acht wilde ik deze handeling af laten tekenen en heb dan ook
aan het begin van een dienst laten weten dat ik dit wilde. Ik nam van te voren het protocol nog
wel een keer door, maar hield deze er niet meer bij het uitvoeren van de handeling.
3. Bewustwording
Ik ben in staat om zorg goed te coördineren en te plannen, maar ik heb hier vaak nog wel
bevestiging in nodig. Ik ben in staat om door te vragen, weet welke disciplines ik moet en kan
in schakelen, overleg zonodig en kan voor mezelf het overzicht bewaren. Ik merk wel aan
mezelf dat ik geneigd ben zoveel mogelijk zelf te willen doen.
Doordat ik bewust bezig was met oplossingen aandragen bij mijn werkbegeleider, ben ik nu
minder snel geneigd om oplossingen af te wachten. Ik merk wel dat ik vaak om bevestiging
vraag en dat ik verschillende oplossingen aandraag waardoor mijn werkbegeleider alsnog één
moet kiezen.
Ik heb PICC line verzorgen laten aftekenen en voel mij ook bekwaam om deze uit te voeren.
Bij twijfel (bijvoorbeeld als er geen bloed terug komt) vraag ik nog wel advies.
Ik ben niet bewust bezig geweest met het vragen van feedback van andere disciplines ten
aanzien van mijn samenwerking/functioneren, maar kreeg wel feedback. Deze was gericht op
de manier waarop ik wilde overleggen. Mijn informatie was niet toereikend genoeg en kreeg
de feedback dat ik eerst duidelijk moet vertellen wie de patiënt is, wat zijn/haar ziektebeeld is,
welke behandeling hij/zij krijgt en vervolgens het probleem volgens de VALTIS methode. Ik
heb deze feedback volgende keren dat ik een andere discipline heb ingeschakeld meteen
toegepast.
4. Alternatieve ontwikkelen
Bewust naar feedback vragen van andere disciplines, minder om bevestiging vragen en zelf
aangeven welke oplossing ik het beste vind.
6
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
Reflectieverslag 4 stageweek tien en elf
Bij het model horen een aantal
standaardvragen:
a.
Wat is er gebeurd? (fase 2)
b.
Wat vond ik daarin
belangrijk? (fase 3)
c.
Tot welke voornemens of
leerwensen leidt dat? (fase 4)
1. Handelen
In deze weken heb ik mij gericht op:
a. Het plannen en coördineren van zorg;
b. Probleemoplossend vermogen;
c. Aanprikken van en aansluiten van een infuussysteem op een PAC.
2. Terugblikken
In week tien heb ik mijn tussenevaluatie gehad en hiervoor heb ik een uitgebreide reflectie
gemaakt. Uit de tussenevaluatie kwam naar voren dat ik goed op weg ben met het behalen van
mijn leerdoelen.
Het plannen en coördineren van zorg: ik heb steeds geprobeerd zoveel mogelijk voorbereid te
zijn op patiënten door rapportages te lezen, benodigdheden klaar te zetten, van tevoren
planning in mijn hoofd te maken waarbij ruimte was voor veranderingen. Rapportages schreef
ik aan het bed van de patiënten waarbij ik bewust ging zitten of duidelijk maakte aan de
patiënt dat ik de tijd voor hem/haar nam. Hierdoor was ik beter in staat klachten uit te vragen
en ook specifieke vragen te stellen. Om voor mezelf een idee te krijgen hoe een patiënt mijn
zorg ervaart had ik een feedbackformulier gemaakt voor een patiënt die chemoradiatie
behandeling onderging en die ik vanaf het begin had gevolgd. Ik kreeg de feedback dat tijdig
andere disciplines inschakelde en de omgang met mij als prettig ervoer.
Probleemoplossend vermogen: Wanneer ik naar mijn werkbegeleider stapte met een probleem
probeerde ik ook meteen oplossing aan te dragen, maar ik ben nog steeds erg geneigd om
meerdere oplossingen aan te dragen. Hierdoor moet mijn werkbegeleider dan een keuze
maken uit oplossingen.
7
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
PAC aftekenen: Ik heb eerst weer een paar keer meegekeken en veel onder begeleiding
gedaan voordat ik zelf vond dat ik het af kon laten tekenen. Ik merk dat ik steeds nerveus ben
om deze handelingen te doen en zal het voorlopig nog niet in mijn eentje gaan doen. Verder
heb ik vooraf aan de handeling een aantal keer protocol doorgenomen, steeds alles klaar
gelegd voordat ik mijn steriele handschoenen aantrok.
3. Bewustwording
Ik ben in staat om zorg methodisch aan te pakken, waardoor ik deze goed kan coördineren en
plannen. Ik leer wel elke dag handige trucjes bij, maar ik kan van mezelf zeggen dat ik dit
gewoon kan.
Ik denk dat ik deze twee weken het probleemoplossend vermogen iets teveel heb laten liggen.
Voor mijn gevoel stagneerde ik deze weken een beetje, maar was ik uiteindelijk wel in staat
om mezelf weer een schop onder de kont te geven en een nieuwe planning te maken. Hierdoor
werd ik ook weer wat onzekerder over mezelf en dit uitte zich in dat ik veel om bevestiging
vroeg. Ik kreeg dan ook de feedback van een begeleider om achteraf pas mijn oplossingen te
bespreken. Dus eerst gewoon situaties oplossen en aan het einde van de dag bespreken of mijn
interventies/ handelen goed waren.
PAC: Ik merk aan mezelf dat ik nog veel moet oefenen om me zeker genoeg te voelen om
deze handeling zelfstandig uit te voeren. Daarbij denk ik ook dat dit ligt aan het eigen maken
van vele handige trucjes en hierin mijn eigen manier te vinden.
4. Alternatieven ontwikkelen
Alternatieven blijven vrijwel hetzelfde, omdat ik niet bewust heb gevraagd naar feedback van
andere disciplines en wat onzekerder was deze weken. Dus de alternatieven zijn: bewust naar
feedback vragen van andere disciplines, minder om bevestiging vragen en oplossingen
achteraf bespreken.
8
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
Reflectieverslag 5 stageweek twaalf en dertien
Bij het model horen een aantal
standaardvragen:
a.
Wat is er gebeurd? (fase 2)
b.
Wat vond ik daarin
belangrijk? (fase 3)
c.
Tot welke voornemens of
leerwensen leidt dat? (fase 4)
1. Handelen
In deze weken heb ik mij gericht op:
a. Complexe zorg;
b. Voorlichting.
2. Terugblikken
Complexe zorg: Tijdens de tussenevaluatie heb ik over dit leerdoel al overlegd met mijn
werkbegeleider. In principe heb ik dit leerdoel behaald tijdens het volgen van een patiënt die
Cisplatine + Radiotherapie behandeling, maar ik wil meer bewijzen hebben ten aanzien van
dit leerdoel. Ik richtte mij op dit leerdoel door meerdere patiënten op één dag te verzorgen en
ook door mij te richten op een nieuwe kuur, namelijk Paclitaxel. Ik heb hierover een verslag
geschreven welke goed gekeurd is. Daarnaast nam ik de zorg voor verschillende patiënten op
me die Taxol kregen. Daarnaast nam ik ook de verzorging van andere patiënten op me die
kuren kregen die ik al eerder behandelt had (APD, Herceptin en Cisplatine). Bij het verlenen
van zorg lette ik de bloeduitslagen van een patiënt, de klachten die hij/zij ervoer, andere
symptomen en signalen, vroeg ik door bij klachten en schakelde zo nodig andere disciplines
in (bijvoorbeeld verpleegkundig specialist).
Voorlichting: In de voorgaande weken heb ik mij ook bezig gehouden met voorlichting door
elke week minimaal één verpleegkundig spreekuur bij te wonen. Deze week kon ik min of
meer onverwachts voorlichting geven over de behandeling Cisplatine plus Radiotherapie. Ik
heb dit gesprek voorbereid door mij in te lezen in de status en correspondentie van de patiënt,
door mij in te lezen in alle literatuur die ik mogelijk aan de patiënt zou geven en door kort
door te spreken met mijn begeleider wat ik zou gaan doen. Het gesprek kreeg een
onverwachtse wending en werd een zeer interessant leermoment. Daarom heb ik ervoor
gekozen om hier een apart reflectieverslag van te schrijven.
9
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
3. Bewustwording
Het verlenen van complexe zorg gaat mij eigenlijk al vrij goed af. Ik weet wat er moet
gebeuren bij de verschillende kuren, weet waar ik naar moet/kan vragen, vraag door en
schakel zonodig andere disciplines in. Ik merk wel dat ik veel op protocol af ga in plaats van
dat ik eerst zelf bedenk hoe klachten zouden kunnen ontstaan.
Ik ben prima in staat om informatie goed over te laten komen en het af te stemmen op de
patiënt. Echter, vind ik het nog lastig hoe ik om moet gaan met onverwachtse
vragen/gebeurtenissen.
Deze weken stagneerde ik voor mijn gevoel wel wat in mijn leerdoelen wat voornamelijk
werd veroorzaakt doordat ik mij onzeker voelde. Dit werd weer veroorzaakt doordat ik
vastliep met stageopdracht, ik was hierdoor erg gefixeerd op mijn stageopdracht. Dit heb ik
echter opgelost door de klinische les één week uit te stellen en naar de kwaliteitsmedewerker
te stappen voor hulp.
4. Alternatieven ontwikkelen
Ik moet meer klinisch redeneren, want door mijzelf bewust te laten nadenken over hoe iets
kan ontstaan zal ik ook meer bewust zijn op bepaalde signalen. Qua voorlichting moet ik
blijven oefenen en me niet uit het veld laten slaan door een onverwachtse vraag.
10
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
Reflectieverslag 6 stageweek veertien, vijftien en zestien
Bij het model horen een aantal
standaardvragen:
a.
Wat is er gebeurd? (fase 2)
b.
Wat vond ik daarin
belangrijk? (fase 3)
c.
Tot welke voornemens of
leerwensen leidt dat? (fase 4)
1. Handelen
In deze weken heb ik mij gericht op:
a. Complexe zorg;
b. Voorlichting.
2. Terugblikken
Complexe zorg: Ik ben met dit leerdoel bezig geweest door patiënten te verzorgen die
behandelingen kregen waarin ik mij verdiept had (Cisplatine, Taxol, APD en Herceptin). Ik
nam van tevoren de statussen door van de patiënten om zo ook te bepalen wat de
aandachtspunten bij deze patiënten zijn. Daarnaast probeerde klachten zoveel mogelijk uit te
vragen en door middel van klinisch redeneren na te gaan waar het vandaan zou kunnen komen
en wat het is. In week 16 heb ik zo goed als zelf een eigen lijst gedraaid met alleen Cisplatine
patiënten. Ik heb de dag voorbereid, patiënten verzorgd, gecoördineerd, planning gemaakt en
aangepast, probleemoplossend vermogen getoond en geanticipeerd op onverwachte
gebeurtenissen. Zo kwam er een patiënt erg ziek binnen, zij gaf aan erg misselijk te zijn en
veel pijn te hebben. Eerst heb ik uitgebreid de klachten uitgevraagd waardoor ik met een
duidelijk verhaal naar de verpleegkundig specialist kon stappen. Ik kreeg hier ook positieve
feedback over van de verpleegkundig specialist. Daarnaast kwam een patiënt van mijn
begeleider tijdens haar pauze onverwachts terug met benauwdheid en duizeligheidsklachten.
Ik liet de patiënt meteen zitten, vroeg uit wanneer het ontstaan was, wat de klachten waren en
deed de controles. Hierdoor kon ik in overleg met de verpleegkundig specialist meteen
handelen.
Voorlichting: Deze weken heb ik wederom meegekeken tijdens voorlichting en wachtte ik
eigenlijk op patiënten die voorlichting moesten krijgen over Taxol, Cisplatine, Herceptin of
APD. Echter, dit gebeurde maar niet en toen wees een verpleegkundige die regelmatig het
11
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
verpleegkundig spreekuur doet er mij op dat ik ook de combinatietherapie Carboplatin/Taxol
kon doen. De voorlichting bleef immers in grote lijnen hetzelfde en zij kon mij aanvullen
wanneer er vragen waren over de Carboplatin die ik niet kon beantwoorden. Zo gezegd zo
gedaan, ik ging een voorlichting doen voor een patiënt die Carbo- Taxol zou gaan krijgen. Ik
bereidde mij voor door mij in te lezen in de patiënt via de status en correspondentie in
Chipsoft. Daarnaast pakte ik een aantal folders die ik aan de patiënt zou meegeven tijdens het
gesprek waarbij ik van een paar dacht: dat pak ik wel als we eenmaal in de spreekkamer zitten
(folders staan in de kast die achter de verpleegkundige staat). Echter, we gingen niet in de
spreekkamer zitten, maar in de kamer er naast. Op zich geen probleem ik bedacht alleen niet
dat ik nog wat spullen had moet pakken voor de voorlichting. Hierdoor moest ik een aantal
maal nog even weg om wat folders/recepten of andere informatie te pakken. Daarnaast was ik
ook vergeten te checken wanneer de patiënt voor het laatst bloed had laten prikken, waardoor
ik dit tijdens het gesprek moest vragen. Dit kan onprofessioneel over komen.
Het daadwerkelijke voorlichten ging prima, ik kreeg hierop ook veel positieve feedback. Mijn
begeleider tijdens het gesprek gaf aan het einde aan dat het nu nog een kwestie is van oefenen
om mijn eigen draai te geven aan het geven van voorlichting en een routine in te ontwikkelen.
Bewustwording
In mijn vorige reflectie stond nog dat ik het moeilijk vond om om te gaan met onverwachtse
gebeurtenissen zeker ten aanzien van het verlenen van complexe zorg. Echter, deze weken
heb ik aangetoond dat ik dit wel kan en voor mijn gevoel gaat het me ook vrij soepel af nu. Ik
denk dat dit ook met name heeft te maken doordat ik mijn planning kan aanpassen en
duidelijk mijn grenzen kan aangeven waardoor ik ook echt durf te delegeren.
Het daadwerkelijk geven van voorlichting gaat mij goed af, maar ik moet nog leren om echt
de checklist te gebruiken en mijn eigen draai hierin te vinden. Door checklist te gebruiken
vergeet ik niets en door middel van te oefenen kan ik mijn eigen draai hierin vinden.
3. Alternatieven ontwikkelen
Voorlichting geven blijven oefenen en blijven klinisch redeneren.
12
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
Reflectieverslag voorlichting chemoradiatie
1. Handelen
In week 12 van mijn stage heb ik voorlichting gegeven aan een patiënt die een chemoradiatie
behandeling. Voordat ik zelf voorlichting ging geven heb ik eerst enkele weken minimaal één
keer per week meegekeken met collega’s bij het verpleegkundig spreekuur. Daarnaast heb ik
op het NIVEL informatie gezocht over de nieuwe manier van voorlichten, via de VOICE
methode. Deze heb ik thuis doorgenomen en vergeleken wat de overeenkomsten en de
verschillen waren op de afdeling. Dat lag met name in de tijd voor het gesprek en het feit dat
patiënten voorafgaande aan het gesprek informatie toegestuurd krijgen. Om mijzelf voor te
bereiden op het gesprek heb ik al het foldermateriaal dat ik eventueel zou kunnen geven
doorgenomen, heb ik de verpleegkundige status van de patiënt doorgenomen en de
correspondentie (aangezien er geen medische status voor handen was).
2. Terugblikken
Doordat ik regelmatig bij collega’s had meegekeken, had ik voor mijzelf al bedacht hoe ik de
voorlichting wilde gaan aanpakken. Ik had van tevoren bedacht welke ik folders ik mee zou
gaan geven en nogmaals informatie over anti-emetica en wanneer contact moet worden
opgenomen met het ziekenhuis doorgenomen. Ik wist dat de patiënt de dag eerder gestart was
met de behandeling en dat zij hierover nog niet de volledige voorlichting over had ontvangen.
Ondanks mijn voorbereiding ging het niet zoals ik had verwacht.
Ten eerste had ik verwacht dat ik tijd zou hebben om de patiënt te spreken in het kantoor
ingericht voor de voorlichting. Echter, de voorlichting moest aan bed. Ik had de tijd om de
patiënt over te nemen dus besloot ik ook haar te behandelen. Ik heb toen eerst mevrouw haar
infuus en de chemotherapie (Cisplatine) gegeven om vervolgens alle informatie en recepten
voor anti-emetica bij elkaar te pakken.
Ik was door deze situatie zenuwachtig geworden, omdat ik niet alles in de hand had. Ik dacht
toen bij mijzelf: even ademhalen en gewoon op mij af laten komen. Voordat ik met de
voorlichting begon, heb ik even toelichting gegeven aan de patiënt dat ik een stagiaire ben en
dat een begeleider bij het gesprek zou komen zitten om mij te beoordelen. Daarnaast gaf ik
ook aan dat ik tijdens de voorlichting mij voornamelijk zou richten op de vragen die zij zou
hebben naar aanleiding van de patiënteninformatie die zij de dag eerder had gehad. Deze
toelichting gaf ik toen ik bezig was met de patiënt voor de behandeling.
Mijn zenuwen werden erger toen de eerste vraag die de patiënt stelde, was of zij depressief
kon raken van de chemotherapie. Ik was niet voorbereid op deze vraag en was dit ook nog
niet eerder tegen gekomen tijdens het meekijken waardoor ik schrok en niet goed wist wat ik
moest zeggen. Ik gaf aan dat ik niet wist of ze hierdoor depressief kon worden en keek hierbij
mijn begeleider aan om mij aan te vullen. Mijn begeleider begon uit te vragen hoe de patiënt
tot deze vraag kwam en gaf aan dat de patiënt niet depressief kon worden van de
chemotherapie, maar wel door het gehele proces van ziek zijn en behandelen.
Ik pakte de draad daarna weer op door te vragen of ze de patiënten informatie had gelezen en
of zij hierover nog vragen had. Ik weet niet goed meer wat de patiënt hierop antwoordde,
maar haar man kwam met een aantal vragen waaruit bleek dat hij niet besefte dat zijn vrouw
kanker had. Ik werd hierdoor helemaal zenuwachtig en wist absoluut niet wat ik moest
13
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
zeggen, waardoor mijn begeleider genoodzaakt was in te grijpen. Mijn begeleider vroeg uit
waarom haar man dacht dat zijn vrouw behandelt werd in dit ziekenhuis en gaf aan dat zijn
vrouw echt kanker heeft. Tussen de patiënt en haar man ontstond al enige discussie, omdat de
patiënt vond dat haar man teveel vragen stelde en zij liever dingen op zich af liet komen.
Toen ik de draad weer oppakte vroeg ik nogmaals of de patiënt nog vragen had en op het
moment waren die er even niet.
Ik besloot op dat moment uitleg te gaan geven over de anti-emetica en de dagbehandeling
zelf. Ik besloot de uitleg kort en zo simpel mogelijk te houden, omdat ik de indruk kreeg dat
de patiënt enigszins emotioneel was en geïrriteerd door de vragen van haar man. Ik vroeg
hierbij wel regelmatig of de patiënt de informatie had begrepen. Ik twijfelde om een folder te
geven over middelen tegen de misselijkheid, toen mijn begeleider mij er op attendeerde dat
het beter was om niet te doen. Ik heb het niet gegeven, omdat de patiënt en haar man naar
mijn idee niet alles volledig snapte en deze folder zou ze mogelijk weer in de war kunnen
brengen.
Ik vroeg hierna nogmaals of er vragen waren, waarna de patiënt een vraag stelde over antiemetica in combinatie met medicatie die zij voor haar schildklier slikt. Ook bij deze vraag gaf
ik aan dat ik ze het antwoord schuldig moest blijven en keek hierbij mijn werkbegeleider aan.
Deze gaf rustig aan dat we het nog even uit zouden zoeken.
Tijdens het gesprek moest de patiënt plots naar het toilet en mijn werkbegeleider gaf aan dat
ik het gesprek moest afronden en daarna even uitzoeken hoe het zat met de medicatie.
Toen de patiënt terugkwam van het toilet wilde ik het gesprek afronden, maar bood eerst nog
folder aan van Dienst Begeleiding en Ondersteuning (DBO) en gaf aan dat als ze behoefte
hadden aan een professioneel luisterend oor hier altijd terecht konden. Hierop kreeg de patiënt
tranen in haar ogen en begon te huilen. In eerste instantie schrok ik hiervan, maar ik liet een
stilte vallen en vroeg haar of ze alle informatie nog kon behappen. Ik liet de patiënt haar haar
verhaal doen en bood haar nog wat te drinken aan.
Haar man stelde nog veel vragen over wat er zou gaan gebeuren met zijn vrouw, hoe ziek ze
zou kunnen worden en wat ze nog zou kunnen doen. Dit wekte veel irritatie op bij de patiënt,
omdat zij dacht dat haar man haar lui vond, waardoor er een ruzie tussen beiden ontstond. Ik
vond het lastig om hier mee om te gaan, omdat ik me niet in de ruzie wilde inmengen.
Tegelijkertijd wilde ik wel inmengen, omdat ik door had dat ze beiden iets anders bedoelde en
langs elkaar heen praatte. Ik hield maar mijn mond en liet het op zijn beloop gaan en toen een
stilte viel gaf ik aan dat ik het idee had dat ze elkaar niet goed begrepen. Daarna vertelde ik
dat het ook mogelijk was om samen naar het DBO te gaan en dat als haar man vragen had
over dingen die zij niet wilde weten hij ons apart kon aanspreken. Hierna ging de ruzie verder,
maar ik gaf aan dat ik de medicatie zou uitzoeken en dat zij de informatie zo even verder
konden laten bezinken.
3. Bewustwording
Ik heb gemerkt dat ik mij van de wijs laat brengen door onverwachte situaties, emoties en
vragen. Hierdoor kijk ik ook eerder mijn begeleider aan om mij te helpen in plaats van zelf
hierop te proberen anticiperen. Ik ben prima in staat om informatie op een heldere manier uit
te leggen en het ook enigszins af te stemmen op de patiënt. Doordat ik mij van de wijs liet
14
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
brengen miste de structuur in het gesprek waardoor ik ook meer moeite had met het gesprek
af te ronden.
4. Alternatieven ontwikkelen
Om te leren omgaan met onverwachte gebeurtenissen, moet ik hierop leren anticiperen. Ik
denk dat ik meer blanco een gesprek in moet gaan in plaats van dat ik mij focus op wat ik echt
wil vertellen tijdens een gesprek. Daarnaast kan ik door het uitvragen van ‘vreemde’ of
‘onverwachte’ vragen meer structuur creëren, omdat ik daardoor de vraag beter kan plaatsen
en beantwoorden. Verder kan ik nog meer structuur creëren door een duidelijk tijdslimiet aan
te geven en deze ook als een afkappunt gebruiken tijdens een ruzie tussen patiënten en hun
partners/familie/vrienden. Tot slot moet ik eerst zelf proberen ergens uit te komen voordat ik
mijn begeleider aankijk, want ik vind dat ik dit nu te gemakkelijk deed. Een begeleider vult
mij vanzelf wel aan als die het idee heeft dat mijn informatie incorrect of onvolledig is.
15
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
Reflectieverslag Werkbegeleiding
1. Handelen
In week 18 heb ik een Oncologie Verpleegkundige In Opleiding (OVIO) begeleid die net
gestart was op de afdeling Dagbehandeling. Ter voorbereiding heb ik tijdens een project
tijdens de theorieperiode heb ik een project lid begeleidt in het behalen van zijn leerdoel.
Daarnaast heb ik een training gevolgd in werkbegeleiding en met een voldoende afgesloten.
Om mij voor te bereiden op stage op de nieuwe studenten, heb ik eerst toestemming gevraagd
of ik de student mocht begeleiden. Vervolgens heb ik een plan opgesteld waarin ik haar
beginsituatie had opgenomen.
2. Terugblikken
Ik ben de dag dat ik ging werken aan het leerdoel werkbegeleiding eerder begonnen. Dit heb
ik gedaan zodat ik mij rustig kon voorbereiden op de dag; ik bekeek de verschillende lijsten
om te kijken welke patiënten ik het best op mij kon nemen die dag, ik besprak de dag voor
met een werkbegeleider en printte mijn feedbackformulieren nog even uit. Toen de student op
de afdeling kwam, ben ik eerst (na een kop koffie uiteraard) met haar gaan zitten om te
bespreken wat haar leerdoelen waren voor deze dag en wat ze van mij verwachtte als
begeleider. Zij gaf aan met name mee te willen kijken, infuus te prikken en wat voor te
bereiden op afspraken en opdrachten. Hierop nam ik de lijst (met de patiënten) met haar door
en gaf aan welke stappen ik ondernam om mij voor te bereiden op een dag en waarop ik let
(bijvoorbeeld zijn alle statussen er, wat kan ik qua infuussystemen klaar hangen, van wie
moet ik bloed afnemen enzovoorts). Aangezien het nog even duurde voordat er patiënten
zouden komen, heb ik gevraagd naar opdrachten die ze moet maken en afspraken die ze nog
moest maken. Ik ben met haar meegelopen naar de verpleegkundig specialisten om een
afspraak te regelen om mee te lopen op de polikliniek, naar het trial bureau en even langs het
archief. Bij het bespreken van de opdrachten noemde ze een aantal kuren op waarin zij zich
wilde verdiepen en hierbij benoemde ze ook dat ze zich wilde verdiepen in het geven van
voorlichting. Ik ging samen met haar kijken wat de kuren waren die volgende week
langskomen tijdens het verpleegkundig spreekuur zodat zij deze ook in haar planning kon
opnemen. Hierna hebben we samen met nog een werkbegeleider geoefend met het infuus
prikken. Beiden gaven we haar eerst de ruimte en rust om het te doen als zij geleerd had op de
cursus om daarna wat tips te geven over hoe het ook nog kan.
Voordat de patiënten kwamen, heb ik samen met de student verschillende statussen
doorgenomen en schema’s van kuren uitgelegd. Daarnaast heb ik ook aandachtspunten
uitgelegd, zoals de bloedwaardes en wat deze betekenen voor een kuur. Vervolgens heb ik
uitgelegd hoe de verpleegkundigen kunnen zien dat patiënten zich hebben aangemeld en heb
ik patiënten met haar opgehaald en opgestart. Ik heb getracht bij elke handeling uit te leggen
waarom ik het deed en hoe ik het zou gaan doen.
Na de lunch werd het voor mij wat onoverzichtelijker, omdat het wat druk werd en ik niet
precies wist hoe ik de werkbegeleiding moest aanpakken. Toen besefte ik me dat zij had
aangegeven dat haar eerste dag erg druk was en dat zij geen tijd had gehad om te verdiepen in
protocollen, patiënten en dergelijke. Ik ging nog even met haar zitten en vroeg haar welke
patiënten haar interessant leken en wat zij graag wilde doen die middag. Zij gaf aan betrokken
16
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
te willen blijven bij een patiënt die een PTC kuur kreeg, dat zij zich wilde verdiepen in een
patiënt die een TAC kuur kreeg en dat zij graag mee wilde kijken met het verzorgen van een
PICC lijn. Ik heb hierbij aangegeven dat ik zelf geen TAC kuren geef, maar mijn
werkbegeleider wel dus dat zij bij de daadwerkelijke uitvoering hiervan bij mijn
werkbegeleider moest meekijken. Daarnaast heb ik haar zelf de status laten doornemen,
omdat zij al bekend is hiermee en ik alleen de wijze van de Dagbehandeling moest toelichten.
Tevens heb ik haar in de gaten laten houden of de patiënt al geprikt had, hebben we samen
gekeken naar de bloeduitslagen en de kuur besteld. In de tussen tijd kon ik mijn eigen
patiënten verzorgen, maar ging ik zo nu en dan wel even kijken waar de student mee bezig
was en of ze nog ergens vragen over had. Ik was op een gegeven moment even druk bezig en
toen bood de student aan om bijvoorbeeld infuussysteem klaar te hangen of wat
benodigdheden te pakken. Ik benadrukte meerdere malen dat het niet de bedoeling was dat zij
‘klusjes’ zou gaan doen en dat het belangrijk was dat ze activiteiten ondernam die ten goede
zouden komen van haar leerdoelen. Hierop gaf zij aan dat ze het niet zag als ‘klusjes’, maar
als zich nuttig maken en dat ze dit prettig vond.
Op een gegeven moment zag ik dat de arts van de patiënte die een PTC kuur kreeg in gesprek
was met deze patiënten. Ik bedacht me dat dit interessant kon zijn voor de student en zocht
haar op om dit aan te geven. Zij vond dit inderdaad interessant en heeft het gesprek bij
gewoond. Gedurende de dag heb ik meerdere malen bedacht wat interessant zou kunnen zijn
voor de student. Zo moest een andere werkbegeleider een PICC lijn verzorgen en had
aangegeven aan de student dat ze hier vooral mee moest gaan kijken aangezien ze dit wilde.
Daarnaast kwam er ook een patiënte met een Porth a Cath en heeft de student meegekeken
met het aanprikken hiervan.
Aan het einde van de dag heb ik nog even gezeten met de student om de dag na te bespreken.
Hierbij vroeg ik wat ze van de dag vond, hoe ze mijn begeleiding vond en gaf ik aan dat ze
goed gewerkt had, erg leergierig was en dat ze veel gedaan had vandaag. Zij gaf aan dat ze
deze dag weer heel nieuwe dingen had gezien, wat meer tijd had om te verdiepen in dingen en
dat ze mijn werkbegeleiding als prettig had ervaren, maar dat ik niet zo vaak had hoeven
benadrukken dat het niet de bedoeling was dat ze klusjes zou gaan. Ze vond het juist prettig
om wat te kunnen doen en zich nuttig te maken.
3. Bewustwording
Allereerst ben ik er achter gekomen dat ik het erg leuk vind om werkbegeleiding te geven en
naar mijn mening heb ik er ook de kwaliteiten voor. Ik ben denk wel wat te voorzichtig met
betrekking tot het geven van taken, omdat ik de student geen ‘klusjes’ wil laten doen en ik
heb ook meerdere malen aangegeven dat als ik teveel in herhaling val of dingen vertelde die
ze al wist dat ze dit gewoon moest aangeven. Echter, ik weet van mijzelf dat ik in de eerste
weken stond te springen om iets te kunnen doen en ik de helft vergat van wat mij verteld was
dus dat ik dit wat minder hoef te benadrukken. Ik heb het idee dat ik de student meer dan
genoeg ruimte heb gegeven om activiteiten te ondernemen die betrekking hadden op haar
leerdoelen en dat zij deze ook heeft benut.
17
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
4. Alternatieven ontwikkelen
Blijven oefenen met het geven van werkbegeleiding en beseffen dat één of twee keer
aangeven dat de leerdoelen van de student voorop staan waarschijnlijk genoeg is.
18
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
19
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
20
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
21
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
22
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
23
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
24
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
25
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
26
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
27
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
28
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
29
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
30
Yvette Renckens, LV11-4AGZ4, 500533830, Hogeschool van Amsterdam, HBO-V
Download