Samenvatting natuurverkenning ‘Licht’ In het boekje ging het over de volgende onderwerpen: 1. Terugkaatsing 2. Breking van licht Terugkaatsing Als licht op een voorwerp valt kan het op 2 manieren terugkaatsen: spiegelend of diffuse. Dat heeft te maken met het oppervlak waarop het terechtkomt. Op gladde voorwerpen (spiegels, ruiten, waterspiegels) kaatsen alle lichtstralen in 1 bepaalde richting terug, spiegelende terugkaatsing. Op ruwe oppervlaken (papier, hout en steen) kaatsen de lichtstralen in een heleboel richtingen terug, diffuse terugkaatsing. Oppervlakten die licht spiegelend terugkaatsen, kijken we ‘in’, maar we zien het oppervlak niet. (spiegel) Oppervlakten met diffuse terugkaatsing, zien we het oppervlak wel. Een spiegel wordt altijd getekend met aan de achterkant gearceerde lijnen (schuine strepen) op het punt waar de lichtstraal een spiegel raakt is een loodlijn (de normaal) de straal naar de spiegel noemen we de invallende lichtstraal. Die van de spiegel afgaan, noemen we de teruggekaatste lichtstraal. De hoek tussen de invallende lichtstraal en de normaal, noemen we de hoek van inval (∠i) de hoek tussen de teruggekaatste lichtstraal en de normaal, noemen we de hoek van terugkaatsing (∠t) de hoek van inval en de hoek van terugkaatsing is altijd even groot, heb je bewezen in 4.2. In 4.3 hebben we gezien dat als we in een spiegel kijken de afstand tussen jouw en de spiegel ook in de spiegel is te zien, daarom moeten we altijd als we een spiegelbeeld tekenen een dubbele afstand nemen. In 4.4 hebben we geoefend spiegelbeelden te tekenen. Er zijn 3 regels om spiegelbeelden te tekenen: Het spiegelbeeld ligt altijd loodrecht achter de spiegel en wordt aangegeven met een accent (A=A’) Het spiegelbeeld ligt even ver achter de spiegel als het voorwerp voor de spiegel staat. Geef de richting van een lichtstraal aan met een pijltje ( ) In 4.5 hebben we geleerd te tekenen hoe het licht van en voorwerp bij een waarnemer komt. We zagen in deze paragraaf dat waar we ook staan het spiegelbeeld op dezelfde plek blijft staan. Hoe teken je een spiegelbeeld zonder dat je het in het echt ziet?: 1. Je kijkt met je oog in de spiegel maar ziet het echte voorwerp niet, maar je ziet dan het spiegelbeeld. Hoe? 2. Je tekent het spiegelbeeld (stippellijn) 3. Vanuit het spiegelbeeld teken je een lijn naar het oog (achter de spiegel gestippeld, na de spiegel niet) 4. Richting aangeven 5. Trek een lijn vanuit het voorwerp naar het punt waar de lichtstraal uit de spiegel komt (maak de weerkaatsing af) 6. Richting aangeven In 4.6 staan oefeningen om spiegelbeelden te tekenen zoals hier boven is getekend. In 4.7 heb je zelf getekend hoe het oog door een periscoop kijkt. Een periscoop is een soort kijker met 2 schuine spiegels, waardoor je oog dus 2 spiegelbeelden ziet. Breking van licht Met en spiegel kunnen we lichtstralen van richting laten veranderen. Er is nog een manier: breking. Bij breking wordt de straal op ‘een andere plek’ gezet, waardoor die van richting veranderd. dit hebben we bewezen in 5.1 perspex (doorzichtig plastic) kan dit, maar er zijn nog meer stoffen die dit kunnen. Water bijvoorbeeld kan dit ook, volgens 5.2 in 5.3 zagen we dat dankzij breking het kan dat we dingen soms lager zien dan dat het is, zoals de stip in het bekertje, die kwam tevoorschijn toen we er water bij goten of de moer in het bad, toen we door de buis kijken, zagen we het liggen omdat de lichtstraal de andere kant op wordt gebogen, maar eigenlijk lag die verder naar onder. In 5.4 hebben we geleerd dat de hoek tussen de normaal en de invallende lichtstraal, de hoek van inval is (∠i). de hoek tussen de normaal en de gebroken lichtstraal, noemen de hoek van breking (∠r) als een lichtstraal van lucht naar perspex gaat dan gaat de breking naar de normaal toe. Gaat de lichtstraal van perspex naar de lucht dan gaat de breking van de normaal af. In 5.5 staan oefeningen Een lichtstraal wordt bijna altijd gebroken, er is 1 uitzondering en dat is als de lichtstraal loodrecht op het voorwerp staat. De hoeken (∠𝑖 𝑒𝑛 ∠𝑟) zijn dan 0 graden. Leer ook: Oefeningen (4.6, 5.5) je moet goed terugkaatsingen en brekingen kunnen tekenen. De open vragen