14. Afwijking TFR ten opzichte van trend en vertrouwensindex

advertisement
Crisis in de economie, crisis in relatie- en
gezinsvorming?
Als het economisch goed gaat, besluiten mensen eerder te trouwen en kinderen te krijgen dan als
er een recessie is. De relatie tussen echtscheidingen en de economie is minder duidelijk. Als
mensen uit elkaar gaan omdat ze financiële problemen hebben, kan een recessie leiden tot meer
echtscheidingen. Maar omdat scheiden duur is, kan economische teruggang ook leiden tot een
daling van het aantal scheidingen. In dit artikel wordt getoond hoe huwelijkssluitingen,
geboorten en echtscheidingen de afgelopen veertig jaar samenhangen met de economische
conjunctuur.
1. Inleiding
In de jaren negentig van de vorige eeuw is in de voorganger van Bevolkingstrends, de
Maandstatistiek van de bevolking, al eens beschreven hoe de ontwikkeling van het geboortecijfer
in Nederland samenhing met het vertrouwen in de economie (De Beer, 1991, Van Giersbergen
en De Beer, 1997, Fokkema et al., 2008, en De Beer, 2009). Ook is al geconstateerd dat er een
relatie is tussen echtscheidingen en economie (De Beer, 1993). In andere westerse landen is die
relatie tussen geboortecijfers en economie ook aangetoond. Uit internationaal vergelijkend
onderzoek is bekend dat een economische recessie tot lagere vruchtbaarheidscijfers leidt. Als er
een positieve relatie is tussen vruchtbaarheid en economie lijkt het logisch dat er ook een
positieve relatie zal zijn tussen trouwen en economie. (Sobotka et al., 2009)
De relatie tussen echtscheidingen en de economie is minder evident. Aan de ene kant kan worden
beredeneerd dat inkomensachteruitgang en werkloosheid die gepaard gaan met een economische
recessie kunnen leiden tot spanningen in het huwelijk en tot een toename van het aantal
echtscheidingen. Een dergelijke samenhang is in de jaren negentig vastgesteld (De Beer, 1993).
Aan de andere kant kan worden aangevoerd dat scheiden duur is. Na scheiding moeten twee
huishoudens in plaats van één worden onderhouden. Volgens die redenering is het te verwachten
dat het aantal scheidingen juist afneemt als het economisch slechter gaat. In NRC Weekend van
24–25 maart 2012 werd beschreven hoe de relatie tussen scheiden en economie in de loop van de
tijd is veranderd (König, 2012). Aanvankelijk vertoonde het aantal scheidingen een anticyclisch
verloop: achteruitgang van de economie leidde tot meer echtscheidingen. De laatste jaren is juist
het omgekeerde het geval: economische achteruitgang leidt tot minder echtscheidingen.
In dit artikel wordt een methode beschreven die gebruikt kan worden om op een eenvoudige
wijze de samenhang tussen de economische conjunctuur en trouwen, scheiden en kinderen
krijgen zichtbaar te maken. De nieuwe werkwijze is gebaseerd op een methode die eerder is
gebruikt om demografische trends te beschrijven (De Beer, 1986). Daarbij wordt gebruik
gemaakt van een model dat een tijdreeks beschrijft met behulp van aaneengeschakelde lineaire
lijnstukken (lineaire splines).
2. Methode
Ontwikkelingen in huwelijken, scheidingen en geboorten worden voor een belangrijk deel
verklaard door langetermijntrends die los staan van de economische conjunctuur. Zo is het
percentage van de jongeren dat trouwt de afgelopen veertig jaar teruggelopen omdat ongehuwd
samenwonen voor steeds meer jongeren een alternatief voor het huwelijk is. Het percentage
huwelijken dat eindigt in echtscheiding is sinds de jaren zeventig toegenomen onder invloed van
processen van individualisering en emancipatie, waardoor het steeds meer aanvaardbaar werd
gevonden om, als huwelijkspartners uit elkaar groeiden, ook daadwerkelijk te scheiden.
Bovendien leidde de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen tot een toename van de
economische zelfstandigheid van vrouwen, die het makkelijker maakte om de stap tot
echtscheiding te zetten.
Ook de ontwikkeling van het geboortecijfer is de afgelopen veertig jaar veranderd. Het
geboortecijfer vertoonde in de jaren zestig en zeventig een sterke daling doordat de gezinsgrootte
afnam en vrouwen pas op latere leeftijden kinderen kregen. In de jaren negentig werden de
uitgestelde kinderen alsnog geboren en toen begon het geboortecijfer te stijgen.
De samenhang tussen de economische conjunctuur en trouwen, scheiden en kinderen krijgen
heeft per definitie betrekking op kortetermijnfluctuaties en niet op langetermijntrends. Om goed
zicht te krijgen op de relatie tussen conjunctuur en demografie is het dus nodig om de
demografische tijdreeksen te corrigeren voor de invloed van langetermijntrends. Er is pas sprake
van een positieve relatie tussen het echtscheidingspercentage en de conjunctuur als het
echtscheidingspercentage in een periode van hoogconjunctuur sterker stijgt dan de trend. In een
periode van laagconjunctuur hoeft het echtscheidingspercentage niet noodzakelijk te dalen. Er
kan al sprake zijn van een samenhang met de conjunctuur als de stijging kleiner is dan de
trendmatige stijging.
Naast trends belemmeren ook toevalsfluctuaties het zicht op golfbewegingen. Door
toevalsfluctuaties is de daling of stijging in elk jaar groter of kleiner dan men op grond van trend
en conjunctuur zou verwachten. Om de ontwikkeling van demografische variabelen tijdens de
opeenvolgende conjunctuurgolven goed zichtbaar te maken, worden de tijdreeksen gecorrigeerd
voor toevalsfluctuaties. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van zogeheten lineaire splines. Daarbij
wordt er rekening mee gehouden dat er een zekere vertraging bestaat tussen veranderingen in de
economie en veranderingen in demografisch gedrag. Voor huwelijkssluitingen en
echtscheidingen wordt uitgegaan van een vertraging van één jaar en voor geboorten van twee
jaar. Aan de hand van een grafiek van een economische indicator kunnen de omslagpunten in de
economische conjunctuur worden bepaald. Wanneer de omslagpunten bekend zijn, kan de spline
eenvoudig met lineaire regressie worden geschat.
De economische conjunctuur kan aan de hand van verschillende indicatoren worden gemeten,
bijvoorbeeld het percentage economische groei of het percentage werkloosheid. Hier is gekozen
voor de vertrouwensindicator. Het effect van de economie op demografisch gedrag verloopt
vooral via het vertrouwen dat men in de toekomst heeft, vergelijkbaar met beslissingen over de
aankoop van een huis.
De vertrouwensindex van het CBS bestaat uit twee componenten. De index van het economisch
klimaat heeft betrekking op de mening van respondenten over de algemene economische situatie,
de index van de koopbereidheid op de eigen situatie. Het ligt voor de hand aan te nemen dat
vooral de laatste invloed zal hebben op het eigen (demografische) gedrag. De index van de
koopbereidheid is gebaseerd op antwoorden van respondenten op de vraag of men de tijd
geschikt vindt voor grote aankopen en of men de eigen financiële situatie in de laatste 12
maanden en de komende 12 maanden als gunstig beschouwt. Het CBS publiceert het saldo van
positieve en negatieve. Het cijfer is negatief als meer mensen pessimistisch dan optimistisch zijn
en positief als meer mensen optimistisch zijn.
Voor de analyses in dit artikel is bij de door het CBS gepubliceerde cijfers 100 opgeteld, zodat
de index onder de 100 ligt als meer mensen pessimistisch zijn dan optimistisch en boven de 100
als het omgekeerde geldt. Als verderop wordt gesproken over vertrouwensindex wordt de index
van de koopbereidheid bedoeld. Het CBS publiceert de vertrouwensindex sinds begin jaren
zeventig. Dit maakt het mogelijk de samenhang tussen de conjunctuur en demografische
variabelen in de afgelopen veertig jaar te onderzoeken.
3. Huwelijkssluitingen
Sinds de jaren zeventig is de beslissing om al dan niet te trouwen steeds minder vanzelfsprekend
geworden. De wens om samen te wonen is voor de meeste mensen geen voldoende reden meer
om te gaan trouwen. Tegenwoordig trouwt slechts een minderheid van de jonge generaties als ze
gaan samenwonen. Van de 25-jarige vrouwen die met een partner samenwonen is twee derde
niet-gehuwd. Ook kinderen krijgen is niet altijd meer voldoende reden om te trouwen. Van de
vrouwen die een eerste kind krijgen, is tegenwoordig maar de helft getrouwd. Overigens
besluiten de meeste samenwonende stellen uiteindelijk om toch te trouwen. Zo is van de 30jarige vrouwen die met een partner samenwonen meer dan 80 procent getrouwd.
Het tijdstip van trouwen hangt voor een belangrijk deel af van andere factoren dan de wens om
samen te wonen of kinderen te krijgen. Bij de keuze van de huwelijksdatum speelt de dag van de
week een rol. Op vrijdag worden drie keer zoveel huwelijken gesloten als op de andere dagen
van de week. Maar dit verklaart alleen fluctuaties binnen een jaar, niet tussen jaren. Dit geldt ook
voor het seizoen. Er trouwen veel meer mensen in het voorjaar of in de zomer dan in de winter.
In de maanden mei tot en met september trouwen gemiddeld drie keer zoveel mensen als in de
wintermaanden. Ook de voorkeur voor een speciale datum speelt een rol. Zo waren WillemAlexander en Maxima niet de enigen die op 2-2-2002 zijn getrouwd. Op die zaterdag trouwden
veel meer stellen dan op andere zaterdagen in februari. Maar dit kan slechts een heel klein deel
van de fluctuaties in het aantal huwelijkssluitingen verklaren.
De economische situatie speelt een beduidend grotere rol bij de keuze van het huwelijkstijdstip.
Als mensen meer vertrouwen hebben in de economie, neemt twee jaar later het
vruchtbaarheidscijfer toe (De Beer, 2009). En bij een teruggang in de economie daalt het
geboortecijfer. Het ligt voor de hand aan te nemen dat de economie ook een rol speelt bij de
keuze van het tijdstip om te trouwen. Als mensen besluiten te trouwen omdat ze een kind willen,
leidt de relatie tussen het geboortecijfer en de economie tot een relatie tussen huwelijken en
economie. Omdat steeds minder mensen trouwen voordat ze hun eerste kind krijgen en van de
mensen die wel trouwen lang niet iedereen snel een kind krijgt, is het verband tussen huwelijken
en economie niet heel sterk. Maar juist omdat de keuze van de huwelijksdatum steeds meer een
echt vrije keuze is, is de verwachting dat –los van de wens om kinderen te krijgen – deze keuze
eerder wordt gemaakt in economisch gunstige tijden dan wanneer men pessimistisch is over de
nabije economische toekomst.
Grafiek 1 laat de ontwikkeling van het huwelijkspercentage en de vertrouwensindex sinds 1972
zien, waarbij de vertrouwensindex betrekking heeft op het voorgaande jaar. Dus bij het jaar 2010
is de vertrouwensindex van 2009 weergegeven. Het huwelijkspercentage is het aantal huwenden
per 100 inwoners.
1. Huwelijkspercentage en vertrouwensindex
De grafiek laat op het eerste gezicht geen sterke relatie tussen het huwelijkspercentage en de
vertrouwensindex zien. De relatie tussen huwelijken en economie wordt door twee factoren
verstoord: ten eerste door de dalende trend van het huwelijkspercentage, ten tweede door
toevalsfluctuaties.
De dalende trend van de huwelijken maakt het lastig om goed zicht te krijgen in de relatie tussen
een teruggang in de economie en het huwelijkspercentage. Als het huwelijkspercentage daalt in
een periode van economische teruggang zegt dat nog niet zoveel, omdat door de
langetermijntrend sowieso al een daling te verwachten was. Pas als de daling sterker is dan de
langetermijntrend kan er sprake zijn van een relatie met de conjunctuur. Omgekeerd kan een
kleine stijging in een periode van economische groei al een teken zijn van een samenhang met de
economie, omdat zonder economische groei het huwelijkspercentage zou zijn gedaald. Eerst
moet dus het huwelijkspercentage worden gecorrigeerd voor de trend.
Grafiek 2 laat de lineaire trend in het huwelijkspercentage zien. De afwijking ten opzichte van de
trend laat zien dat de daling van het huwelijkspercentage begin jaren tachtig sterker was dan de
daling van de trend. Rond 1990 en rond 2000 steeg het huwelijkspercentage boven de trend uit,
maar na 2000 daalde het percentage sterker dan de trend.
2. Huwelijkspercentage, trend en afwijking ten opzichte van trend
Grafiek 3 vergelijkt de afwijkingen van het huwelijkspercentage ten opzichte van de trend met de
vertrouwensindex. In deze grafiek is al een duidelijker samenhang tussen huwelijken en
economie te zien dan in grafiek 1. Begin jaren tachtig daalden het huwelijkspercentage en de
vertrouwensindex allebei, daarna stegen ze tot 1990. In de eerste helft van de jaren negentig was
er een daling, in de tweede helft een stijging. Dit patroon herhaalde zich in de eerste tien jaar van
deze eeuw.
3. Afwijking huwelijkspercentage ten opzichte van trend en vertrouwensindex
Ook in grafiek 3 wordt het beeld nog verstoord door toevalsfluctuaties. Daarom wordt een
tweede correctie toegepast. Met behulp van een lineaire spline kunnen de conjunctuurfluctuaties
beter in beeld worden gebracht. Een lineaire spline is een aaneenschakeling van rechte
lijnstukjes. Deze verbinden de pieken en dalen van de conjunctuurcycli. Met behulp van lineaire
regressie kunnen de hellingen tussen de pieken en dalen worden geschat. De stippellijn in grafiek
4 laat de ontwikkeling van de economische conjunctuur zien zonder dat het beeld wordt
verstoord door toevalsfluctuaties. De omslagpunten van de economische conjunctuur zijn
gebaseerd op visuele inspectie van de grafiek. Uitgaande van dezelfde omslagpunten kan ook de
ontwikkeling van het huwelijkspercentage worden beschreven door een curve met lineaire
lijnstukjes die steeds van richting veranderen bij een economische omslag.
4. Vertrouwensindex en lineaire spline
Grafiek 5 laat zien dat deze curve de golfbeweging van het huwelijkspercentage goed beschrijft.
Voor alle duidelijkheid: de omslagpunten in grafiek 5 zijn niet gekozen op basis van pieken en
dalen in de ontwikkeling van het huwelijkspercentage, maar op basis van de pieken en dalen in
de vertrouwensindex. Uitgaande van de ontwikkeling van het huwelijkspercentage zou
bijvoorbeeld 1999 in plaats van 2001 als omslagpunt worden gekozen.
5. Huwelijkspercentage (afwijking ten opzichte van trend) en lineaire spline
In grafiek 6 wordt de ontwikkeling van de huwelijkssluitingen (althans de afwijkingen ten
opzichte van de trend) vergeleken met de ontwikkeling van de vertrouwensindex zonder dat het
beeld wordt verstoord door de trendmatige daling en door toevalsfluctuaties. De grafiek laat
duidelijker dan grafiek 3 zien dat de ontwikkeling van het huwelijkspercentage sinds begin jaren
zeventig de ontwikkeling van de economie volgt. Elke periode waarin het vertrouwen in de
economie afneemt, daalt het huwelijkspercentage sterker dan de trend en bij elke economische
opgang stijgt het huwelijkspercentage ten opzichte van de dalende langetermijn trend. Alleen het
effect van de huidige economische crisis op het huwelijkspercentage is (nog) niet duidelijk
zichtbaar. Het meest recente huwelijkspercentage dat door het CBS is gepubliceerd betreft 2010.
Van de vertrouwensindex is het cijfer voor 2011 al bekend. En omdat de grafiek de
vertrouwensindex in het voorgaande jaar laat zien, is de lijn van de vertrouwensindex twee jaar
verder doorgetrokken dan de lijn van het huwelijkspercentage. Op basis van grafiek 6 valt voor
2012 een daling van het huwelijkspercentage te verwachten die sterker is dan de dalende
langetermijntrend.
6. Huwelijkspercentage (afwijking ten opzichte van trend) en vertrouwensindex,
beide gecorrigeerd voor toevalsfluctuaties
Hoewel grafiek 6 laat zien dat er een duidelijke systematische relatie is tussen
huwelijkssluitingen en de economie, verklaart de conjunctuur lang niet alle fluctuaties in het
huwelijkspercentage. De vertrouwensindex verklaart 48 procent van de variantie in de
verschillen van het huwelijkspercentage ten opzichte van de trend. De regressiecoëfficiënt
bedraagt 0,02. Dit betekent dat een daling van het vertrouwen met 10 procentpunt leidt tot een
daling van het huwelijkspercentage met 0,2 procentpunt. Sinds begin jaren zeventig bedroeg het
verschil tussen pieken en dalen in de vertrouwensindex gemiddeld 32 procentpunt. Dit betekent
dus dat van piek tot dal de daling van de vertrouwensindex leidt tot een daling met 0,6
procentpunt van het huwelijkscijfer. De gemiddelde periode tussen pieken en dalen bedroeg
bijna zes jaar. In een dergelijke periode is de gemiddelde daling van de trend van het
huwelijkspercentage 0,4 procentpunt. In een periode van recessie valt dus een daling van de
huwelijkssluiting met 1 procentpunt te verwachten, het gecombineerde effect van 0,6 procent
door de conjunctuur en 0,4 procent door de trendmatige daling, terwijl bij economische
vooruitgang een stijging met 0,2 procentpunt kan worden verwacht.
4. Echtscheidingen
De relatie tussen scheiden en economie is minder duidelijk dan voor trouwen. Het is voor te
stellen dat er meer huwelijken uiteengaan als er financiële problemen ontstaan, bijvoorbeeld
doordat een van de partners werkloos wordt. Dan zou er dus een negatieve relatie met de
economie bestaan: bij economische teruggang stijgt het echtscheidingspercentage. Het kan ook
zo zijn dat eerder tot echtscheiding wordt beslist als het economisch beter gaat. Scheiden is
immers duurder dan bij elkaar blijven wonen. In plaats van één moeten er twee huishoudens van
hetzelfde geld rondkomen.
Bij een analyse van veranderingen in het jaarlijkse aantal echtscheidingen dient te worden
bedacht dat deze ontwikkeling mede afhangt van het aantal huwelijkssluitingen in voorafgaande
jaren. Als steeds minder mensen trouwen, zal ook enige tijd later het aantal echtscheidingen
teruglopen. Niet omdat huwelijken stabieler worden, maar eenvoudig omdat er minder gehuwden
zijn. Daarom is het beter om naar het echtscheidingspercentage te kijken dan naar het absolute
aantal echtscheidingen. Het echtscheidingspercentage relateert het aantal echtscheidingen in een
bepaald jaar aan het aantal huwelijken dat in voorgaande jaren is gesloten. Het kan – onder
zekere voorwaarden – worden geïnterpreteerd als een echtscheidingskans. Een
echtscheidingspercentage van 33 procent betekent dat gemiddeld een op de drie huwelijken in
een echtscheiding eindigt.
Het jaarlijkse aantal huwelijkssluitingen neemt sinds het begin van de jaren negentig af. In 1990
zijn er 96 duizend huwelijken gesloten, in 2010 75 duizend. In dezelfde periode fluctueerde het
jaarlijkse aantal echtscheidingen rond een min of meer stabiel niveau van 33 duizend. Het
betekent niet dat de kans dat een huwelijk in echtscheiding eindigt stabiel is. Integendeel, omdat
het aantal huwelijken is gedaald, zou bij een stabiele echtscheidingskans ook het aantal
echtscheidingen moeten dalen. Het feit dat het aantal echtscheidingen min of meer stabiel is
ondanks de daling van het aantal huwelijkssluitingen betekent dus dat de kans op echtscheiding
is gestegen. Grafiek 7 laat de ontwikkeling van het echtscheidingspercentage sinds begin jaren
zeventig zien.
7. Echtscheidingspercentage en vertrouwensindex
In grafiek 7 wordt de ontwikkeling van het echtscheidingspercentage vergeleken met de
ontwikkeling van de vertrouwensindex in het voorgaande jaar. De grafiek toont niet meteen een
duidelijke relatie. Daarom wordt ook het echtscheidingspercentage gecorrigeerd voor de trend
en toevalsfluctuaties. Grafiek 8 geeft de stijgende trend in het echtscheidingspercentage. De
grafiek laat zien dat het scheidingspercentage halverwege de jaren tachtig veel sneller steeg dan
de trend. Ook halverwege jaren negentig lag het echtscheidingspercentage boven de trend. De
afgelopen jaren ligt het percentage juist onder de stijgende trend.
8. Echtscheidingspercentage, trend en afwijking ten opzichte van trend
In grafiek 9 is de afwijking ten opzichte van de trend van het scheidingspercentage vergeleken
met de vertrouwensindex. De grafiek laat de relatie tussen scheidingen en conjunctuur beter zien.
Duidelijker dan voor de huwelijken, is de relatie met de vertrouwensindex in de loop van de tijd
veranderd. Tot halverwege de jaren negentig is er een negatieve relatie: een daling van de
vertrouwensindex gaat gepaard met een stijging van het echtscheidingspercentage. Maar de
laatste vijftien jaar doet zich dit niet meer voor.
9. Afwijking echtscheidingspercentage ten opzichte van trend en
vertrouwensindex
Om een duidelijker beeld van de samenhang tussen scheidingen en conjunctuur te krijgen is de
tijdreeks gecorrigeerd voor toevalsfluctuaties. In grafiek 10 wordt de ontwikkeling van het
echtscheidingspercentage (de afwijking ten opzichte van de trend) vergeleken met een lineaire
spline, waarbij de omslagpunten zijn bepaald aan de hand van de vertrouwensindex. Ook nu
blijkt dat de spline de golfbewegingen in het echtscheidingscijfer goed beschrijft.
10. Echtscheidingspercentage (afwijking ten opzichte van trend) en lineaire
spline
In grafiek 11 wordt de afwijking van het echtscheidingspercentage ten opzichte van de trend na
correctie voor toevalsfluctuaties vergeleken met de ontwikkeling van de vertrouwensindex,
eveneens na correctie voor toevalsfluctuaties.
Duidelijk wordt dat de relatie tussen de echtscheidingskans en de conjunctuur in de loop van de
tijd is veranderd. Tot 2000 leidde een ongunstige economie tot een hogere scheidingskans. Zo
ging een sterke achteruitgang van de economie begin jaren tachtig gepaard met een forse stijging
van het echtscheidingspercentage. Daarna herstelde de economie en liep het
scheidingspercentage terug. Ook in de jaren negentig maken het echtscheidingspercentage en de
vertrouwensindex een tegengestelde ontwikkeling door. Maar na 2000 lopen het
echtscheidingspercentage en de vertrouwensindex parallel: beide dalen na 2000, om na enkele
jaren te stijgen.
Of de recente teruggang in de economie ook tot een daling van het scheidingspercentage zal
leiden is nog niet zeker. Het meest recente cijfer betreft 2010. De cijfers voor de laatste jaren
liggen wel onder de stijgende langetermijntrend, maar een duidelijke daling is nog niet zichtbaar.
Het negatieve effect van de vertrouwensindex vóór 2000 is twee keer zo sterk als het positieve
effect na 2000. Vóór 2000 leidde een daling van de vertrouwensindex met 10 procentpunt tot een
stijging van het echtscheidingspercentage met 1,4 procentpunt, terwijl na 2000 een daling van
het vertrouwen met 10 procentpunt leidde tot een daling van het scheidingspercentage met 0,7
procent.
11. Echtscheidingspercentage (afwijking ten opzichte van trend) en
vertrouwensindex, beide gecorrigeerd voor toevalsfluctuaties
5. Geboorten
De ontwikkeling van de geboorten kan worden beschreven met behulp van het zogeheten totale
vruchtbaarheidscijfer TFR (Total Fertility Rate), dit is het aantal kinderen per vrouw.
De ontwikkeling van de TFR wordt sinds begin jaren zeventig gedomineerd door de effecten van
de veranderingen in de timing van het krijgen van kinderen. Grafiek 12 laat dan ook op het eerste
gezicht geen duidelijke relatie met de economische conjunctuur zien. Of de ontwikkeling van de
TFR samenhang vertoont met de economische conjunctuur dient de ontwikkeling van de TFR te
worden gecorrigeerd voor de trendmatige verandering in de leeftijd waarop vrouwen moeder
worden. Anders dan bij huwelijkssluitingen en echtscheidingen is er bij de TFR geen sprake van
een lineaire trend. Begin jaren zeventig daalde de TFR. Aan de daling kwam een einde in 1976.
Daarna was de TFR lange tijd stabiel. In deze periode daalde het aantal vrouwen dat op jonge
leeftijd een kind kreeg (uitstel) en steeg het aantal vrouwen dat op hogere leeftijd een kind kreeg
(inhaal). Vanaf 1996 deed zich een stijging van de TFR voor: er kwam weliswaar een einde aan
het uitstel, maar de inhaal ging nog een aantal jaren door.
12. Totaal vruchtbaarheidscijfer (TFR) en vertrouwensindex
Grafiek 13 geeft ook de afwijkingen ten opzichte van de trend, maar vanwege de schaal zijn de
fluctuaties niet heel goed zichtbaar.
13. TFR, trend en afwijking ten opzichte van trend
Grafiek 14 laat de afwijkingen van de TFR ten opzichte van de trend duidelijker zien.
Vanzelfsprekend wordt er rekening mee gehouden dat de vertraging tussen veranderingen in het
vertrouwen in de economie en de geboorte van kinderen minstens negen maanden langer moet
zijn dan bij huwelijkssluitingen. Daarom wordt in grafiek 14 de vertrouwensindex met een
vertraging van twee jaar afgebeeld.
Grafiek 14 laat zien dat naast fluctuaties die samen kunnen hangen met de conjunctuur de TFR
nog meer jaar-op-jaar-fluctuaties vertoont. In 1983, bijvoorbeeld, vertoonden de TFR en de
vertrouwensindex een dieptepunt, maar gezien de vertraging van twee jaar zou men op grond
daarvan pas een dieptepunt in de TFR in 1985 verwachten. Het dieptepunt in 1983 heeft vooral
te maken met het proces van uitstel en inhaal van geboorten. Tot 1983 was er een sterke daling
van de vruchtbaarheid van vrouwen tot 30 jaar (uitstel), terwijl de vruchtbaarheid van oudere
vrouwen nog maar weinig toenam (inhaal). Vanaf 1984 nam de vruchtbaarheid van vrouwen
van 30 jaar of ouder sterker toe dan de afname van de vruchtbaarheid van jonge vrouwen,
waardoor de TFR begon te stijgen. De omslag in de TFR van daling naar stijging in 1983 kan
dus niet aan de economische conjunctuur worden toegeschreven.
14. Afwijking TFR ten opzichte van trend en vertrouwensindex
Een deel van de stijging van de TFR eind jaren tachtig kan wel aan de conjunctuur worden
toegeschreven (grafiek 15). De stijging lijkt dus niet alleen toe te schrijven te zijn aan de inhaal
van geboorten. Uiteraard is het lastig de effecten van economische conjunctuur en veranderingen
in het leeftijdspatroon van geboorten uit elkaar te halen. Wanneer in een periode van
economische bloei meer vrouwen van 30 jaar of ouder een kind krijgen, is het moeilijk om vast
te stellen of dat gebeurt omdat ze na enkele jaren gewacht te hebben met kinderen het gevoel
hebben een biologische grens te naderen, of omdat ze meer vertrouwen in de economie hebben
gekregen. Maar er kan wel iets worden gezegd over het effect van de economie: in het begin van
de jaren negentig was nog geen einde gekomen aan de stijging van de vruchtbaarheid van
vrouwen van boven de dertig, maar toen liep in een periode van dalend vertrouwen de TFR wel
terug. Het ligt voor de hand die daling aan de conjunctuur toe te schrijven.
15. TFR (afwijking ten opzichte van trend) en lineaire spline
Om de relatie tussen de TFR en de conjunctuur nog duidelijker zichtbaar te maken worden in
grafiek 16 de ontwikkelingen van de TFR, gecorrigeerd voor de trend en toevalsfluctuaties, en de
vertrouwensindex, gecorrigeerd voor toevalsfluctuaties. Deze grafiek laat zien dat de richting
van de verandering in de TFR in alle conjunctuurcycli de afgelopen veertig jaar hetzelfde was als
in de vertrouwensindex. Er waren drie perioden met toenemend vertrouwen en in elk van die
perioden nam de TFR toe. Exacter geformuleerd: de TFR daalde minder sterk dan volgens de
dalende trend (in de jaren zeventig) of steeg sterker dan volgens de stijgende trend (in meer
recente jaren). In perioden waarin het vertrouwen terugliep, daalde de TFR ten opzichte van de
trend.
16. TFR (afwijking ten opzichte van trend) en vertrouwensindex, beide
gecorrigeerd voor toevalsfluctuaties
6. Conclusies
Als het vertrouwen in de economie afneemt, worden niet alleen grote aankopen uitgesteld, maar
ook demografische beslissingen zoals trouwen of kinderen krijgen. Omgekeerd geldt dat bij
optimisme over de toekomst eerder beslissingen worden genomen over trouwen en kinderen
krijgen. Het effect van de economie zal in de meeste gevallen beperkt zijn. Los van de
conjunctuur kan een vrouw beslissen om alsnog kinderen te krijgen omdat de grens nadert
waarboven de risico’s rond het krijgen van kinderen toenemen. Wie de beslissing om te trouwen
heeft uitgesteld in economisch sombere tijden zal alsnog trouwen als de toekomst er rooskleurig
uit ziet. Na regen komt zonneschijn. Maar dit geldt niet voor iedereen: op de lange termijn daalt
het huwelijkspercentage. Ook bij het krijgen van kinderen is het mogelijk dat van uitstel afstel
komt, bijvoorbeeld omdat een relatie inmiddels ontbonden is, of doordat kinderen minder goed
met een carrière zijn te combineren.
De relatie tussen de economie en echtscheidingen is gecompliceerd. Aan de ene kant kan een
economische crisis leiden tot spanningen in het huwelijk, aan de andere kant kunnen financiële
problemen het te kostbaar maken om te scheiden. Tot 2000 lijkt het eerste effect te overheersen.
Er gingen meer huwelijken uit elkaar als het economisch slechter ging. Na 2000 is het
omgekeerde het geval en worden meer huwelijken ontbonden als het economisch beter gaat. Het
is niet duidelijk waardoor deze omslag is veroorzaakt. Slechts 10 procent van de mensen die zijn
gescheiden geeft zelf aan dat financiën een belangrijke reden waren (De Graaf, 2006). De meest
genoemde redenen voor echtscheiding zijn dat karakters botsen en dat er iemand anders in het
spel is. Dit kan verklaren waarom in recente jaren er een positieve relatie met economie is. Een
recessie veroorzaakt geen huwelijksbreuk, maar maakt het wel moeilijker om daadwerkelijk te
besluiten tot een echtscheiding. Maar dit verklaart niet waarom een recessie vóór 2000 wel
leidde tot meer scheidingen.
Een probleem bij de analyse van het tijdstip van echtscheiding en de economische conjunctuur is
dat partners vaak uit elkaar gaan voordat de echtscheiding officieel rond is. De
echtscheidingscijfers in dit artikel hebben betrekking op formele echtscheidingen en niet op het
tijdstip waarop men feitelijk uit elkaar is gegaan. Een andere beperking van de analyse is dat het
hier alleen gaat over huwelijken die worden ontbonden en niet over relatieontbinding van
ongehuwd samenwonenden. Voor het vinden van een sluitende verklaring waarom de relatie
tussen echtscheidingen en de economische conjunctuur rond de eeuwwisseling is veranderd zou
onderzoek nodig zijn naar alle relatieontbindingen, dus ook van niet gehuwd samenwonenden.
Joop de Beer (NIDI)
Literatuur
• Beer, J. de 1986, Omslagpunten in demografische trends. In: Maandstatistiek van de bevolking
34 (2), 37–41.
• Beer, J. de, 1991, Geboortenontwikkeling wordt beïnvloed door vertrouwen in de economie.
In: Maandstatistiek van de bevolking 39 (9), 25–30.
• Beer, J. de, 1993, Echtscheidingscijfer stijgt bij daling van consumentenvertrouwen. In:
Maandstatistiek van de bevolking 41 (9), 29–31.
• Beer, J. de, 2009, Crisis en vruchtbaarheid in Nederland. Demos, jaargang 25, november 2009,
blz. 4.
• Beer, J. de, 2012, Trouwen en scheiden in tijden van voor- en tegenspoed. Demos, jaargang 28,
mei 2012, blz. 1–5.
• Fokkema,T., H. de Valk, J. de Beer en C. van Duin, 2008, The Netherlands: Childbearing
within the context of a “Poldermodel” society. In: Demographic Research 19, 743–794.
• Giersbergen, N.P.A. van en J. de Beer, 1997, Geboorteontwikkeling en
consumentenvertrouwen: een econometrische analyse. In: Maandstatistiek van de bevolking 45
(11), 23–27.
• Graaf, A. de, 2006, Aantal echtscheidingen neemt weer toe. Webmagazine, 9 juni 2006.
• König, E., 2012, Liefde in tijden van laagconjunctuur. NRC Weekend, 24–25 maart 2012.
• Sobotka, T., V. Skirbekk en D. Philipov, 2009, De crisis en de vruchtbaarheid in de westerse
wereld. Demos, jaargang 25, november 2009, blz. 2–4.
• Swinkels, H., 2011, Trendcijfers Gezondheidsenquête 1981–2009. Gebruik geneeskundige
voorzieningen, gezondheidsindicatoren en leefstijl. Den Haag/Heerlen: CBS.
Download