Het boek Esther, Purim en de maand Adar Want ieder die vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan Matteüs 7:8 door Daniel Gwertzman Het boek Esther is een vreemd boek in de Bijbel, het lijkt in tegenspraak met wat wij Bijbels vinden. Het lijkt het verslag van een koning en koninginnen en een kwaadaardige grootvizier, het is meer een romance of een sprookje. Nergens in de 10 hoofdstukjes vinden we bewijs van morele plichten of Bijbelse wetten. Het woord “God” komt nergens voor en het valt niet mee om een spoortje theologie te vinden. De Joodse helden in het verhaal tonen weinig vroomheid of betrokkenheid bij Joodse voorschriften. Mordechai, de Jood, leidt en adviseert Esther om haar Joodse erfgoed te verbergen en ze trouwt met een niet-Joodse vorst over een koninkrijk dat klaarblijkelijk vervuld is van antisemitisme, waarin Esther elk onderdeel van haar Joodse gebruiken opgeeft om haar achtergrond te verbergen. Het speelt zich af in de ballingschap aan het Perzische hof en het lijkt de assimilatie en acceptatie van de waarden van de omringende niet-Joodse cultuur te vertegenwoordigen. Het feest dat daar geboren wordt, Purim, wordt door niet-Joden vaak gezien als het Joodse karnaval. Ondanks alles wat ik hierboven heb geschetst, beschouwen de rabbijnen het als één van de belangrijkste boeken van de Bijbel. Als ze het over de wetgeving hebben, zeggen ze dat het Joodse volk niet één keer, maar twee keer de Wet heeft aangenomen: één keer bij de Sinaï en nog een keer in de dagen van Esther (T.B. Shabbat 88a). Ja, als het erom gaat wat er overblijft in het onderwijs in de Bijbel in Messiaanse tijden, zouden slechts twee gedeelten nooit afgeschaft worden: de boeken van Mozes en het boek Esther (J.T. Megillah 1:5). Het werd beschouwd als openbaring van de goddelijke interventie (T.B. Berachot 57b). Het boek Esther houdt zich niet bezig met het land Israël of de opbouw van het Joodse volk. Het beschrijft een wereld waarin de Joden ver van hun land wonen, ver van hun traditie en ver van God. Gods tegenwoordigheid is verborgen. Volgens de rabbijnen is het de uiterste verborgenheid van Gods tegenwoordigheid in de Tora, die een toespeling is op het boek Esther (T.B. Chullin 139b). Nee, ik ben het die zich van hen afkeert, omdat ze zo veel kwaad hebben gedaan en zich met andere goden hebben ingelaten. (Deut. 31:18) Toen ze soeverein waren in het land Israël, werden ze continu geconfronteerd met religieuze en morele kwesties en voelden ze dat de ogen van de Heer op hen rustten. Het is een land waaraan de HEER, uw God, veel zorg besteedt en waarover hij waakt, het hele jaar door, van de eerste tot de laatste dag. (Deut. 11:12) 10 In ballingschap, of het nu in het oude Perzië is of de moderne wereld, vormen Joden een minderheid, verstrooid, hun regels zijn zwak en hun zorgen gaan over heel andere zaken dan Joodse aangelegenheden. Ze leven in een maatschappij die door anderen geregeerd wordt, waarin de regering en de wetten niet het product van Joodse belangen zijn en niet het welzijn van de Joodse natie dienen. De Joden voelen de constante druk om zich aan vreemde normen aan te passen. Ze worden voortdurend met wantrouwen bekeken en zelfs gevreesd, zowel door de niet-Joden als door de Joden, die bang zijn dat het succes van de Joden door de niet-Joden uitgelegd wordt als twijfel aan hun autoriteit. Daarna zei Haman tegen koning Ahasveros: ‘Er is een bepaald volk dat over alle provincies van uw rijk verspreid leeft en te midden van de andere volken zijn eigen leven leidt. Hun wetten verschillen van die van alle andere volken en aan de wetten van de koning houden ze zich niet. De koning is er niet bij gebaat hen maar rustig hun gang te laten gaan.’ (Esther 3:8) Het is interessant dat de vroege Kerk ook dezelfde uitdagingen ten opzichte van de omringende heidenwereld het hoofd moest bieden. Veel vroege christenen hadden net als de Joden te maken met zorgen om het materiële welzijn in de verbanning. Vraag je dus niet bezorgd af: “Wat zullen we eten?” of: “Wat zullen we drinken?” of: “Waarmee zullen we ons kleden?” – dat zijn allemaal dingen die de heidenen najagen. Jullie hemelse Vader weet wel dat jullie dat alles nodig hebben. (Matt. 6:31,32) Het Purimfeest is ingesteld door Mordechai, om de redding van de Joden uit Hamans complot om hen te doden te vieren. Koningin Esther gaf deze feestdag de naam Purim (Esther 9:26: “Het is naar het woord poer dat deze dagen Poeriem worden genoemd.”), naar het “lot” dat door Haman werd gegooid om te bepalen in welke maand de Joden afgeslacht moesten worden (Esther 3:7: “In de eerste maand van het twaalfde regeringsjaar van koning Ahasveros, de maand nisan, liet Haman in zijn persoonlijke aanwezigheid het poer werpen, dat wil zeggen het lot, over alle dagen en over alle maanden, een voor een, tot en met de twaalfde maand, de maand adar.”). Er is nog één dag in de Hebreeuwse Bijbel waarin het lot wordt geworpen en dat is de Grote Verzoendag (Leviticus 16:8: “…moet hij door loting vaststellen welke bok bestemd is voor de HEER en welke voor Azazel.”). Wat niet-religieuze mensen het “noodlot” of “toeval” noemen is volgens de Joodse mystici in werkelijkheid een openbaring van Gods genade. Joodse mystici stellen dat de Grote Verzoendag net als Purim is. Zij maart/april 2009 zien het als een dag van vriendschap en vreugde en als de viering van God die achter de schermen werkt. Waar vinden we God in dit boek, dat zelfs Zijn naam niet noemt? In Esther 5:4 staat geschreven: “…zo kome de koning met Haman…” De beginletters van de Hebreeuwse woorden spellen de naam van God. Dit is één van de plaatsen in het boek Esther waar indirecte verwijzingen naar de naam van God staan. Toen Gods reddingsplan uiteindelijk zijn uitwerking had, zou de ware Koning geopenbaard worden. Zo zegt de HERE, de Koning en Verlosser van Israël, de HERE der heerscharen: Ik ben de eerste en Ik ben de laatste en buiten Mij is er geen God. (Jesaja 44:6) In deze geschiedenis zijn geen toevalligheden. Het feest van Ahasveros, dat de inleiding was tot het ultieme gevaar dat de Joden bedreigde, had het zaad der verlossing al in zich. De ondergang van koningin Wasti leidde tot de kroning van Esther. Toen Esther koningin werd, kwam zij in de positie om de Koning te benaderen om haar volk te redden. Dezelfde galg vervolg van pagina die Haman had9opgericht om Mordechai op te hangen, omdat die niet voor hem wilde knielen, werd de bron van zijn ondergang. Haman vroeg de Koning toestemming om Mordechai op te hangen, toen Ahasveros net gehoord had dat Mordechai ooit zijn leven had gered. Dit alles was begonnen met een feest in het derde jaar van de regering van Koning Ahasveros, maar welk feest was dat eigenlijk? Dit feest had te maken met de vervulling van de profetie over de 70 jaren tot het herstel van Israël, die was uitgesproken door Jeremia en Daniël (9:2). Dit zegt de HEER: Als er in Babel zeventig jaar voorbij zijn, zal ik naar jullie omzien. Dan zal ik mijn belofte gestand doen door jullie naar Jeruzalem te laten terugkeren. (Jeremia 29:10) Als deze profetie zou uitkomen, zouden koningen ten val komen en wereldrijken zouden afbrokkelen. Daarom vierden ze feest toen volgens hun berekening deze periode voorbij was en de profetie niet vervuld was. Hoewel Judea ten tijde van de Perzen een kleine provincie was, vertegenwoordigde het een grote geestelijke macht. Dit was dus het feest dat Ahasveros met zijn feest van 180 dagen vierde, evenals Belsassar in Babylon. Allebei ontheiligden zij het heilige vaatwerk dat uit de Tempel was geroofd (Megillah 1:6). Zijn berekening was fout, maar hij werd niet onmiddellijk gestraft, omdat hij volgens Gods plan de vader moest worden van de man die de woorden van de profeten over de herbouw van de Tempel in vervulling moest laten gaan. Het feest van Purim wordt gevierd op de 14de dag van de Hebreeuwse maand Adar. De Joden van Susan vierden hun bevrijding op de 15de dag Adar (Esther 9:18) en die dag wordt Shushan Purim genoemd. Uit eerbied voor Jeruzalem wordt deze dag “vanaf de dagen van Jozua” (T.B. Meg. 1:1) nog steeds aangehouden door Joden in ommuurde steden. In schrikkeljaren wordt Purim gevierd in de tweede maand Adar. Wat is daar zo bijzonder aan? Adar is de twaalfde en laatste maand van het Joodse jaar. Het schrikkeljaar is kenmerkend voor de geestelijke strijd tussen Jacob en Esau. Esau beheerst de stoffelijke wereld die vertegenwoordigd wordt door de zon, terwijl Jacob zich bezig houdt met geestelijke zaken die vertegenwoordigd worden door de maan. Door de maancyclus in de pas te laten lopen met de zonnecyclus wordt de uiteindelijke harmonisatie tussen de geestelijke en de stoffelijke wereld aangetoond. Zo zal Esau - die overheersing van de wereld nastreeft - uiteindelijke verliezen, terwijl Jacob - die het geestelijke najaagt - uiteindelijk ook in de stoffelijke wereld zal triomferen. De beroemde Thoracommentator Rabbi Yaakov Baal Haturim (1275-1343) heeft gezegd dat elke maand van het jaar vertegenwoordigd wordt door een van de twaalf stammen. Adar staat symbool voor Jozef, die de speciale kracht heeft om Esau te overwinnen. Jakobs volk zal het vuur zijn, Jozefs volk de vlam, en het volk van Esau de stoppels. De stoppels gaan in vlammen op, het vuur zal ze verteren, en niemand van Esaus volk zal ontkomen – de HEER heeft gesproken. (Obadja 1:18) Jozef is uniek vanwege zijn kracht van twee stammen, die van de stammen Efraim en Manasse, zijn twee zoons. De twaalfde maand, die Jozef vertegenwoordigt, heeft dus de mogelijkheid in zich om twee maanden te worden en Esau te overwinnen. Deze maand valt in een koude tijd, aan het eind van het jaar, als Amalek, de voorloper van Haman dreigt. Vergeet niet wat de Amalekieten u hebben aangedaan tijdens uw tocht uit Egypte. (Deuteronomium 25:17) Het Hebreeuwse woord Karcha “tijdens uw tocht uit…” is gebaseerd op de wortel Kor (koud). Haman probeerde het Joodse volk in Adar te vernietigen, toen ze het verst verwijderd waren van Pesach, de tijd van Gods duidelijke openbare redding. Wat Amalek aanvalt is de verbinding van de Joden met hun goddelijke bijstand. Hij probeert hen Gods rol in de wereld te laten vertroebelen en vergeten. Pas toen ze door vasten en bidden terugkeerden tot God werd het decreet ingetrokken. Ik begon dit artikel met een aanhaling uit het evangelie van Matteüs. Ik denk dat het eerlijk is om daarnaar terug te keren als we de Heer in een seculiere wereld willen vinden. We moeten de ware les van Purim leren, dat God in ons midden woont (Exodus 25:8) en we moeten ons naar Hem keren om de ware Koning te vinden. Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden. (Matteüs 6:33) maart/april 2009 11