Deze gebruikshandleiding isontworpen om u te voorzien van

advertisement
Gebruikershandleiding voor behandeling met azacitidine
(Vidaza®) binnen het compassionate use/named patient
programma
Inleiding
Deze gebruikershandleiding is ontworpen om u te voorzien van informatie over
azacitidine, inclusief advies over de behandeling en injectietechnieken en advies
over behandeling van bijwerkingen.
Het azacitidine named patient programma is alleen bedoeld voor patiënten voor wie
behandeling dringend aangewezen is, maar voor wie geen alternatieve therapie
voorhanden is.
Beschrijving van azacitidine
Azacitidine wordt gebruikt bij volwassenen voor de behandeling van het
myelodysplastisch syndroom (MDS) met een verhoogd risico (intermediate-2 en highrisk), die niet in aanmerking komen voor stamceltransplantatie. Het
myelodysplastisch syndroom omvat een groep ziekten waarbij het beenmerg niet
normaal werkt en er te weinig bloedcellen worden geproduceerd.
Azacitidine kan ook worden gebruikt voor de behandeling van twee soorten
leukemie: chronische myelomonocytaire leukemie (CMML) en acute myeloïde
leukemie (AML) met een percentage blasten tussen de 20 en 30%.
Azacitidine is een cytotoxisch geneesmiddel en daarom is, net als bij andere
potentieel toxische stoffen, voorzichtigheid geboden bij het hanteren en bereiden van
azacitidinesuspensies. De procedures voor een juiste verwerking en vernietiging van
geneesmiddelen tegen kanker dienen te worden toegepast.
Als gereconstitueerd azacitidine in contact komt met de huid, moet deze onmiddellijk
grondig met water en zeep worden afgespoeld. Als het in contact komt met de
slijmvliezen, moeten deze grondig met water worden afgespoeld.
Dosering van azacitidine
De aanbevolen aanvangsdosis voor de eerste behandelcyclus is voor alle patiënten
ongeacht de hematologische laboratoriumwaarden in de uitgangssituatie dagelijks 75
mg/m2 lichaamsoppervlak, subcutaan geïnjecteerd, gedurende 7 dagen. De
behandelcyclus wordt om de 28 dagen herhaald.
Het verdient aanbeveling patiënten gedurende minimaal 6 cycli te behandelen
alvorens te besluiten dat de behandeling niet effectief is. De behandeling moet
worden gecontinueerd zolang de patiënt hier baat bij heeft of totdat er
ziekteprogressie optreedt.
Toedieningsinstructie bij azacitidine behandeling
versie 2,
11 november 2008
Patiënten moeten op hematologische respons/toxiciteit en op niertoxiciteit
worden gecontroleerd en mogelijk is dosisuitstel of dosisreductie, zoals
verderop wordt beschreven, noodzakelijk.
Bereiding van azacitidine
Reconstitutieprocedure
1.
2.
3
4
5.
6.
7.
8.
9.
Verzamel de volgende benodigdheden:
 Injectieflacon(s) azacitidine; injectieflacon(s) met water voor injectie; nietsteriele chirurgische handschoenen.
 Alcoholdoekjes; 5 ml injectiespuit(en) met naald(en).
Schud de flacon met azacitidine om het poeder los te maken.
Trek 4 ml water voor injectie in de injectiespuit en verwijder eventueel
aanwezige lucht uit de injectiespuit.
Steek de naald van de injectiespuit met water voor injectie door de rubberen
bovenkant van de injectieflacon met azacitidine en injecteer langzaam 4 ml
water voor injectie in de injectieflacon.
Verwijder de injectiespuit en de naald. Schud de injectieflacon krachtig totdat er
een homogene suspensie is ontstaan. De vloeistof is troebel. Na reconstitutie
bevat elke milliliter suspensie 25 mg azacitidine (100 mg/4 ml).
Reinig de rubberen bovenkant en breng een nieuwe naald en injectiespuit in.
Draai de injectieflacon ondersteboven. Controleer of de punt van de naald
onder het vloeistofniveau zit. Trek de zuiger terug om de hoeveelheid
geneesmiddel op te trekken die nodig is voor de juiste dosis en verwijder
eventueel aanwezige lucht uit de injectiespuit. Trek de naald/injectiespuit uit de
injectieflacon. Gooi de naald weg.
Neem een nieuwe subcutane naald (geadviseerd wordt 25 gauge) voor injectie
en bevestig deze stevig op de injectiespuit. De naald mag voorafgaand aan de
injectie niet worden ontlucht omdat dan de incidentie van lokale reacties op de
injectieplaats toeneemt.
Herhaal indien nodig (bij doses hoger dan 100 mg) alle stappen hierboven voor
de bereiding van de suspensie. Voor doses groter dan 4 ml (100 mg) moet de
dosis gelijkmatig worden verdeeld over 2 injectiespuiten (bv. dosis
150 mg = 6 ml, 2 injectiespuiten met in elke injectiespuit 3 ml).
De inhoud van de doseringsspuit moet onmiddellijk voor toediening opnieuw
worden gesuspendeerd. Rol voor het opnieuw suspenderen de injectiespuit
Toedieningsinstructie bij azacitidine behandeling
versie 2,
11 november 2008
krachtig tussen de handpalmen totdat een homogene, troebele suspensie is
ontstaan. Het product moet worden weggegooid als het grote partikels of
agglomeraten bevat.
Opslag van de suspensie
De Vidaza-suspensie moet onmiddellijk voorafgaand aan het gebruik worden bereid
en de gereconstitueerde suspensie moet binnen 45 minuten worden toegediend. Als
er meer dan 45 minuten zijn verstreken, moet de dosering op de juiste wijze worden
weggegooid en moet een nieuwe dosering worden bereid. Als het product langere
tijd voor het geven van de dosis moet worden gereconstitueerd, moet het
onmiddellijk in de koelkast (2°C tot 8°C) worden geplaatst, waarna het gedurende
maximaal 8 uur in de koelkast mag worden bewaard. Als er meer dan 8 uur is
verstreken sinds de dosis in de koelkast werd geplaatst, moet de dosis op de juiste
wijze worden weggegooid en moet een nieuwe dosis worden bereid. De injectiespuit
dient gedurende maximaal 30 minuten voorafgaand aan toediening op
kamertemperatuur te komen. Als er meer dan 30 minuten zijn verstreken, moet de
dosis op de juiste wijze worden weggegooid en moet een nieuwe dosis worden
bereid.
NB! Altijd een identificatielabel met patiëntidentificatie, inhoud en tijd van preparatie
aanbrengen.
Toediening
Gereconstitueerd Vidaza moet subcutaan (plaats de naald onder een hoek van
45-90º) in de bovenarm, het dijbeen of de buik worden geïnjecteerd met behulp van
een naald van 25 gauge. De injectieplaats moet worden afgewisseld.
Indien nodig (bij doses hoger dan 100 mg) moeten alle stappen hierboven voor de
bereiding van de suspensie worden herhaald. Voor doses groter dan 100 mg (4 ml)
moet de dosis gelijkmatig worden verdeeld over 2 injectiespuiten (bv. dosis
150 mg = 6 ml, 2 injectiespuiten met in elke injectiespuit 3 ml).
Nieuwe injecties moeten op een afstand van ten minste 2,5 cm van een vorige
injectieplaats worden toegediend en nooit in gebieden waar de huid pijnlijk, rood of
hard is of waar deze blauwe plekken vertoont.
Toedieningsinstructie bij azacitidine behandeling
versie 2,
11 november 2008
Pak de huid rond de injectieplaats losjes vast. Hierdoor wordt voorkomen dat de
medicatie in de spier wordt gespoten in plaats van in het subcutane weefsel
Indien de medicatie niet goed door de huid wordt gespoten is het risico op irritatie
van de huid groter.
Om te voorkomen dat de injectie in de spierlaag terechtkomt, dient de naald
ingebracht te worden onder een hoek van 45 tot 90 graden afhankelijk van de
hoeveelheid vetweefsel en de elasticiteit van de huid.
Trek de zuiger na de injectie iets op om te controleren of niet in een bloedvat is
gestoken. Indien er geen bloed te zien is, injecteer de suspensie langzaam in het
lichaam (ongeveer 1 minuut). Dek na de injectie de injectieplaats af met een steriel
gaasje.
Aanbeveling:
Controleer de patiënt gedurende enige tijd na de eerste injectie op het optreden van
acute allergische reacties.
Het verwijderen van de gebruikte materialen
Alle ongebruikte producten of afvalmaterialen dienen te worden vernietigd
overeenkomstig lokale voorschriften.
Voorbereiding van specifieke doses
De doeldosis kan met behulp van de volgende berekening worden bepaald:
Doeldosis = dosis mg/m2 x lichaamsoppervlak.
In de volgende tabel wordt weergegeven hoe specifieke doses azacitidine worden
verkregen die zijn gebaseerd op een gemiddeld lichaamsoppervlak van 1,8 m2.
Dosis mg/m2
(% van de
aanbevolen
aanvangsdosis)
Dosis gebaseerd
op een
lichaamsoppervlak
van 1,8 m2
Aantal vereiste
injectieflacons
75 mg/m2
(100%)
37,5 mg/m2
(50%)
25 mg/m2 (33%)
135 mg
2 injectieflacons
azacitidine
1 injectieflacon
azacitidine
1 injectieflacon
azacitidine
67,5 mg
45 mg
Totaal volume
gereconstitueerde
suspensie dat voor
een subcutane
injectie nodig is
5,4 ml
2,7 ml
1,8 ml
Dosisaanpassing op basis van de hematologische laboratoriumwaarden:
Hematologische toxiciteit wordt gedefinieerd als de laagste telling van het aantal
thrombocyten die in een gegeven cyclus wordt bereikt (nadir) daalt tot onder
50,0 x 109/l en/of als het absolute aantal neutrofielen (Absolute Neutrophil Count,
ANC) daalt tot onder 1 x 109/l.
Toedieningsinstructie bij azacitidine behandeling
versie 2,
11 november 2008
De volgende twee situaties kunnen van toepassing zijn:
1: Voor patiënten die voorafgaand aan de eerste behandeling in de
uitgangssituatie geen verlaagde bloedtellingen hebben (d.w.z. witte bloedcellen
(WBC) > 3,0 x 109/l en het absolute aantal neutrofielen (Absolute Neutrophil
Count, ANC) > 1,5 x 109/l en het aantal trombocyten > 75,0 x 109/l is
Als na behandeling met Vidaza hematologische toxiciteit wordt waargenomen, moet
de volgende cyclus Vidaza-therapie worden uitgesteld totdat het aantal trombocyten
en de ANC zijn hersteld. Herstel wordt gedefinieerd als een stijging van de cellijn(en)
waarin hematologische toxiciteit werd waargenomen van minimaal de helft van het
verschil tussen de nadir en de uitgangswaarde ten opzichte van de nadir (d.w.z. de
bloedtelling bij herstel ≥ nadir telling + (0,5 x [telling uitgangssituatie – nadir telling]).
Als herstel binnen 14 dagen wordt bereikt, is er geen dosisaanpassing noodzakelijk.
Als echter binnen 14 dagen geen herstel is bereikt, moet de dosis volgens
onderstaande tabel worden verlaagd. Na dosisaanpassingen moet de duur van de
cyclus weer op 28 dagen worden ingesteld.
Nadir tellingen
% dosis in de
volgende cyclus, als
het herstel* niet
Trombocyten
ANC (x 109/l)
9
binnen 14 dagen
(x 10 /l)
wordt bereikt
≤ 1,0
≤ 50,0
50%
> 1,0
> 50,0
100%
*Herstel = tellingen ≥ nadir telling + (0,5 x [telling uitgangssituatie – nadir
telling])
2. Voor patiënten die voorafgaand aan de eerste behandeling in de
uitgangssituatie verlaagde bloedtellingen hadden (d.w.z. WBC < 3,0 x 109/l,
ANC < 1,5 x 109/l of trombocyten < 75,0 x 109/l)
Als na behandeling met Vidaza de daling in het aantal WBC, de ANC of het aantal
trombocyten minder dan 50% is van het aantal vóór de behandeling, of als die meer
dan 50% is, maar met een verbetering in een cellijndifferentiatie, dient de volgende
cyclus niet te worden uitgesteld en is er geen dosisaanpassing noodzakelijk.
Als de daling in het aantal WBC, de ANC of het aantal trombocyten groter is dan
50% van het aantal vóór de behandeling, zonder dat er een verbetering is
opgetreden in cellijndifferentiatie, moet de volgende cyclus Vidaza-therapie worden
uitgesteld totdat het aantal trombocyten en de ANC zijn hersteld. Herstel wordt
gedefinieerd als een stijging van de cellijn(en) waarin hematologische toxiciteit werd
waargenomen van minimaal de helft van het verschil tussen de nadir en de
uitgangswaarde ten opzichte van de nadir (d.w.z. de bloedtelling bij herstel ≥ nadir
telling + (0,5 x [telling uitgangssituatie – nadir telling]).
Als herstel binnen 14 dagen wordt bereikt, is er geen dosisaanpassing noodzakelijk.
Als echter binnen 14 dagen geen herstel is bereikt, moet de cellulariteit van het
beenmerg worden bepaald. Als de cellulariteit van het beenmerg > 50% is, zijn er
geen dosisaanpassingen noodzakelijk. Als de cellulariteit van het beenmerg ≤ 50%
Toedieningsinstructie bij azacitidine behandeling
versie 2,
11 november 2008
is, moet de behandeling worden uitgesteld en de dosis worden verlaagd volgens
onderstaande tabel:
Cellulariteit van het
beenmerg
% dosis in de volgende cyclus, als
het herstel niet binnen 14 dagen
wordt bereikt
Herstel* ≤ 21 dag Herstel* > 21 dag
en
en
15-50%
100%
50%
< 15%
100%
33%
*Herstel = tellingen ≥ nadir telling + (0,5 x [telling uitgangssituatie – nadir
telling])
Na dosisaanpassingen moet de duur van de cyclus weer op 28 dagen worden
ingesteld.
Tips

Een dunne scherpe naald verlaagt het risico op irritatie en pijn op de
injectiplaats

Om verdere huidirritatie te voorkomen, dient er geen medicijn in de naald
aanwezig te zijn. Verwijder de lucht in de naald niet voorafgaand aan de
injectie.

Gebruik chloorhexine om de huid te reinigen en laat de huid opdrogen
alvorens te injecteren

Indien de patiënt pijn heeft tijdens het geven van de injectie kan 15 minuten
voor de injectie niet-steroïdale gel (NSAID) op de injectieplaats worden
aangebracht
Gevoelige en rode injectieplaatsen kunnen driemaal daags worden behandeld
met NSAID gel.


Indien de injectieplaats jeukt, kan een antihistaminecréme worden toegepast
of een milde corticosteroïden créme

Om de best mogelijke behandeling met azacitidine te garanderen, wordt
aanbevolen voor elke injectie een andere injectieplaats te kiezen, afhankelijk
van de lengte, het gewicht en het subcutane vetweefsel van de patiënt.
Bovendien wordt aanbevolen per patiënt een lijst van de injectieplaatsen bij te
houden.

De behandeling met azacitidine mag alleen worden toegepast onder toezicht
van een arts die ervaring heeft met het gebruik van chemotherapeutica.

Patiënten dienen anti-emetica premedicatie te ontvangen tegen misselijkheid
en braken.
Toedieningsinstructie bij azacitidine behandeling
versie 2,
11 november 2008
Download