Referaten Seksuele geaardheid van de arts speelt een rol in de arts-patiëntrelatie Seks in de spreekkamers is verboden; professionele gedragsregels en wettelijke sancties bewaken dit verbod. Seksualiteit speelt echter in de arts-patiëntrelatie en zeker bij het lichamelijk onderzoek wel degelijk een rol; zo zijn er strategieën die artsen zich eigen maken om intiem onderzoek zoveel mogelijk van seksuele beladenheid te ontdoen. Die strategieën gaan meestal uit van de heteroseksuele dokter. Ervaringen van homo- en biseksuele artsen in het omgaan met hun seksuele identiteit zijn niet onderzocht. Daarin is nu verandering gekomen. Een recente, kwalitatieve studie van Riordan richtte zich op de manier waarop homo- en biseksuele hulpverleners hun seksuele gerichtheid gebruiken in de contacten met patiënten.1 De mannelijke auteur interviewde 16 homo- en/of biseksuele hulpverleners, 13 mannen en 3 vrouwen. De geïnterviewden bleken hun seksuele identiteit hetzij opzettelijk te verbergen, hetzij impliciet of expliciet te etaleren. Beide strategieën werden bij verschillende groepen patiënten toegepast om de arts-patiëntrelatie soepel te laten verlopen. Zo diende het streven om vooral niet als homo of lesbienne herkend te worden als bescherming tegen een toegenomen agressieve homofobie: ‘Ik heb met opzet mijn haar wat laten groeien om niet al te veel op een pot te lijken.’ Het juist wel uitkomen voor de seksuele aard zou door homoseksuele en lesbische patiënten als signaal worden opgevat dat de dokter voor een goed begrip aan een half woord genoeg heeft en dat de patiënt niet homovijandig bejegend zal worden. Bovendien werd bij mannelijke homoseksuele dokters de homoseksualiteit bij (en door) hun vrouwelijke patiënten gebruikt om het lichamelijke onderzoek te deseksualiseren. Patiënten zeiden dan ‘Weet je, ze zijn homo, je hoeft niet bang te zijn.’ Seksualiteit had voor mannen en vrouwen een verschillende betekenis. Alle respondenten vonden dat zij in hun opleiding niets hadden geleerd om met voor hen specifieke ethische en juridische dilemma’s en angsten om te gaan; zo kunnen zij te maken krijgen met patiënten die weigeren om door een homoseksuele dokter behandeld te worden of kunnen zij het risico lopen om voor seksueel misbruik te worden aangeklaagd. De auteur bepleit dan ook aandacht voor deze aspecten in de opleiding. Maar, feitelijk is het omgaan met seksualiteit, als homo of hetero, in de hele medische opleiding een onderontwikkeld kindje. 1 literatuur Riordan DC. Interaction strategies of lesbian, gay, and bisexual healthcare practitioners in the clinical examination of patients: qualitative study. BMJ 2004;328:1227-9. a.l.m.lagro-janssen Risicofactoren voor veneuze trombo-embolie bij acuut zieke patiënten Alhoewel veneuze trombo-embolie (VTE) een belangrijke oorzaak is voor mortaliteit en morbiditeit bij in het ziekenhuis opgenomen patiënten, zijn de risicofactoren voor het ontstaan hiervan onvoldoende bekend. In 1999 toonde de MEDENOXstudie, een internationale, gerandomiseerde, dubbelblinde, placebogecontroleerde studie, dat profylactische behandeling van acuut zieke patiënten met 40 mg enoxaparine resulteerde in een 10%-reductie in de incidentie van VTE. Gebruikmakend van de data van deze MEDENOX-studie onderzochten Alikhan et al. met multivariate logistische regressie welke onafhankelijke risicofactoren voor VTE bij deze patiëntencategorie aantoonbaar waren.1 Deze analyses werden bij 2 populaties verricht: (a) de complete studiepopulatie (n = 866); en (b) patiënten die geen of ineffectieve antitrombotische behandeling kregen (placebo of 20 mg enoxaparine; n = 575). De hoogste incidentie van VTE trad op bij patiënten met ernstig hartfalen (New York Heart Association (NYHA), klasse IV). Bij de 2 verschillende studiepopulaties hielden zowel bij univariate als bij multivariate analyse leeftijd 75 jaar, maligniteit, eerder doorgemaakte VTE en acute infectieuze aandoeningen verband met een verhoogd risico op VTE. De oddsratio voor doorgemaakte VTE was 2,06 (95%-BI: 1,10-3,69). Andere acute aandoeningen, hormonale therapie, obesitas en varicose gaven geen verhoogd risico op VTE. De auteurs concluderen dat acute infectieuze aandoeningen, maligniteit, eerder doorgemaakte VTE en leeftijd 75 jaar onafhankelijke risicofactoren zijn voor VTE. Voor de laatste drie factoren was dit verband al eerder aangetoond, maar een infectie lijkt in deze studie eveneens een onafhankelijke risicofactor voor VTE bij klinische, acuut zieke patiënten. In tegenstelling tot in andere studies hielden obesitas en varicose geen verband met VTE. Een belangrijk voordeel van de studieopzet is dat het effect van adequate antitrombotische profylaxe als mogelijke verstorende variabele werd uitgesloten door zowel de gehele populatie als de patiënten met inadequate profylactische antistollingstherapie te onderzoeken. De bevindingen van deze studie kunnen bijdragen aan het opstellen van een risicoprofiel voor VTE bij klinische, acuut zieke patiënten. 1 literatuur Alikhan R, Cohen AT, Combe S, Samama MM, Desjardins L, Eldor A, et al. Risk factors for venous thromboembolism in hospitalized patients with acute medical illness: analysis of the MEDENOX study. Arch Intern Med 2004;164:963-8. m.c.h.janssen p.w.kamphuisen Reductie van gedragsstoornissen en emotionele belasting voor de verzorgende door galantamine bij ziekte van Alzheimer Cholinesteraseremmers als galantamine en rivastigmine zijn in Nederland geregistreerd voor de symptomatische behandeling van lichte tot matig ernstige dementie van het alzheimertype. De nadruk ligt hierbij op verbetering of stabilisatie van de cognitieve functies, het functioneren in algemeen dagelijkse activiteiten en/of het globaal functioneren. Cummings et al. heranalyseerden een multicentrische dubbelblinde studie in de Verenigde Staten naar de effectiviteit van galantamine bij de ziekte van Alzheimer.1 In deze analyse lag de nadruk op gedragsstoornissen en de emotionele belasting voor de verzorgende ten gevolge van deze gedragsstoornissen. Er werden 978 patiënten met een licht tot matig ernstige dementie van het alzheimertype gerandomiseerd naar placebo of galantamine (8, 16 of 24 mg/dag) in een ratio van 2:1:2:2, na 4 weken placebo. Gedragsstoornissen werden vastgesteld aan de hand van de ‘Neuropsychiatric inventory’ (NPI), Ned Tijdschr Geneeskd 2004 6 november;148(45) 2245