PLANTGOED - Provincie West

advertisement
PLANTGOED
voor meer streekeigen groen
Inhoud
Voorwoord
7
Wegwijs met streekeigen groen
9
Een korte inleiding
Een woordje uitleg rond streekeigenheid voor de leek …
Niet inheemse soorten, maar toch streekeigen?
Mooi, maar vooral ook nuttig …
Streekeigen groen in al zijn vormen
EEN ALLEENSTAANDE BOOM …
BOMENRIJEN
VRIJ UITGROEIENDE HEG
GESCHOREN HAGEN
VOGELBOSJE
KNOTBOMEN, HAKHOUTSTOVEN
HOOGSTAMMIG FRUIT
9
9
10
10
12
12
13
13
14
14
15
15
Plannen voor het planten …
Beplantingen en de wet
17
17
17
18
19
20
20
20
22
22
22
23
23
23
24
24
25
AFSTANDSREGELS BIJ HET AANPLANTEN
EEN VERGUNNING OM TE MOGEN AANPLANTEN?
REGELS NÁ HET AANPLANTEN
Planten kennen helpt …
IEDERE BOOM/STRUIK HEEFT ZO ZIJN STEKJE …
STANDPLAATS
LICHTINVAL
IEDERE BOOM/STRUIK HEEFT ZO ZIJN TREKJES
WORTELSTELSEL
HOOGTE EN BREEDTE
‘HABITUS’ VAN EEN BOOM OF STRUIK
SNOEIVERDRAGEND?
GROENBLIJVERS
HAKHOUT
OPBRENGST VAN BOMEN/STRUIKEN
3
Overzicht van de planten die je kan gebruiken
Enkele richtlijnen en standaarden bij beplantingen
BOMENRIJEN
HOUTKANTEN
GESCHOREN HAAG
VOGELBOSJE (NADRUK OP BLOEI, BESSEN, NOTEN + SCHUILFUNCTIE)
PlantGoed! in een hedendaagse context met respect voor het verleden
TRADITIES OM IN ERE TE HOUDEN
GROEN IN HET LANDSCHAP VS. GROEN ROND BEBOUWING
WEGSTOPPEN OF ACCENTUEREN …
ENKELE VOORBEELDEN VANOP DE HOEVE …
SERRES CAMOUFLEREN, EEN CONTRADICTIE?
Bruuske of geleidelijke overgangen …
‘Blikvangers’
26
37
37
37
38
39
40
40
41
42
43
44
45
45
Planttips
Ouderdom van het plantgoed
Transport en bewaring van plantgoed
Wanneer Planten?
Hoe aanplanten?
BOSPLANTGOED
SOLITAIRE BOOM, BOMENRIJ EN HOOGSTAMFRUITBOOM
KNOTBOMEN: POTEN OF PLANTEN?
47
47
47
48
48
48
49
50
Beheren na het planten
Inboeten tijdens de eerste jaren
Snoeien/scheren
ALLEENSTAANDE BOMEN / BOMENRIJEN
GESCHOREN HAAG
HAKHOUT
HOOGSTAMFRUITBOMEN
KNOTBOMEN
VOGELBOSJES
51
51
51
52
53
54
54
55
56
Ziekten en plagen
Watermergziekte bij knotwilgen
Iepen- of olmenziekte
Bacterievuur of perenvuur bij perelaars en meidoorn
Witziekte
Kanker - Nactria Galligena
57
58
58
58
59
60
4
Wat met de houtopbrengst?
Houtopbrengst als geriefhout: enkele hedendaagse toepassingen
WEIDEPALEN VAN TAMME KASTANJE OF ZOMEREIK
WILGENTENEN ALS OEVERVERSTEVIGING
GEHAKSELD HOUT ALS BODEMDEKLAAG
HOUTOPBRENGST ALS BRANDHOUT
HOUTOPBRENGST ALS BRON VAN NIEUW PLANTGOED
HOUTOPBRENGST: CRUCIAAL IN EEN VOLLEDIG COMPOSTERINGSPROCES
HOUTOPBRENGST ALS AFVAL: MOGELIJKHEDEN TOT NATUURVRIENDELIJKE AANWENDING
61
61
61
61
62
62
62
63
63
Partners
PROCLAM vzw
Provinciebestuur
VLM
Gemeenten
65
65
67
67
68
5
6
Voorwoord
Onze West-Vlaamse regio onderging de laatste decennia grote veranderingen. Oprukkende ruimte-eisen voor industrie en bewoning, schaalvergroting in de landbouw, etc.
veranderde de aanblik van onze regio gevoelig. Allemaal nodige en logische stappen
in een vooruitgangsperspectief, maar landschappelijk en ecologisch zijn deze veranderingen zelden een vooruitgang!
En dus mag er aan ons West-Vlaams landschap best wel wat gesleuteld worden. En
een zeer dankbaar instrument om te sleutelen is streekeigen groen. Voor de lezer die
niet vertrouwd is met de term, houden we het voorlopig heel kort op alle houtige groen,
dat vroeger op de boerderij als de normaalste zaak ter wereld gold (geschoren hagen,
vrij uitgroeiende houtkanten, knotbomen, alleenstaande hoogstammen, …), en helaas
ondertussen meestal niet meer geldt ...
Met een landschap dat vandaag de dag op vele plaatsen is getekend door verspreide
bebouwing, historisch zonevreemde industrie en dergelijks, hoeven we echter zeker
niet alleen naar de landbouwsector te kijken voor ons ‘sleutel’werk. Streekeigen groen
heeft op vele plaatsen zijn rol te spelen. Zeker en vast op de boerderij, maar evengoed in de particuliere tuin, in het openbare groen en zelfs in industriegebied, waar
een verplicht groenscherm zoveel mooier is als het getuigt van respect voor het verleden en de eigenheid van onze streek.
Waarom vandaag de dag werken binnen deze traditie? Vooreerst omwille van het
gevoel van herkenning en appreciatie dat streekeigen groen opwekt. Zowat iedere
recreant zal getuigen dat hij een rijk ‘aangekleed’ landschap hoger inschat dan een
al te zeer ‘uitgekleed’ landschap.
Maar evengoed is streekeigen groen een dankbaar instrument omdat het op slechts
luttele jaren tijd een duidelijk positief effect op landschap en ecologie kan uitoefenen
(hoogstammen of knotbomen hebben uiteraard wat meer tijd nodig).
Daarom deze herwerkte gids! De Plant Goed!-gids bestond uiteraard al, maar werd
indertijd vooral geschreven op maat van het landbouwgebeuren. Sindsdien vestigde
het provinciebestuur zijn aandacht ook op de ecologische siertuin én wordt de industrie steeds vaker op zijn verantwoordelijkheden m.b.t. zijn plaats in het landschap
gewezen. De doelgroep is dus ondertussen een pak breder.
7
Ook de kwaliteit van onze informatie rond streekeigenheid is ondertussen een pak
gedetailleerder.
De slogan Plant Goed! geldt dus wat ons betreft voor iedereen die een snipper WestVlaanderen in zijn beheer heeft!
De slogan Plant Goed! is ook geenszins voorbehouden aan onze West-Vlaamse regio’s
die nog steeds op hun landschappelijke kwaliteit prat kunnen gaan. Evengoed – en
misschien vooral! – hopen wij in gebieden, die veel aan schoonheid, band met het verleden en natuurlijke rijkdom hebben ingeboet, met onze slogan voeten in de aarde te
krijgen.
Deze gids is één zaak. Aan het planten gaan is de tweede. Informeer zeker bij je
gemeentebestuur of zij je kunnen ondersteunen met subsidie of technische knowhow.
Plant Goed! en met veel plezier
Jan Durnez,
Gedeputeerde voor Natuur en landschap.
8
Wegwijs met streekeigen groen
IEen korte inleiding
Een woordje uitleg rond 'streekeigenheid' voor de leek. ..
Vele streken kennen een rijke cultuurtraditie in het omgaan met – meestal houtige –
groenelementen. Sommige streken zijn er zelfs ronduit naar genoemd (het Houtland,
bijvoorbeeld)
Typische elementen kunnen zijn: hagen, houtkanten, hoogstambomen, knotbomen,
boomgaarden, ... Meestal is zowel een soort als de vorm waarin hij ‘onderhouden’
wordt, typisch voor een streek …
Verschillen tussen streken hebben te maken met geschiedenis, traditie, oude gebruiken, maar vallen eigenlijk in belangrijke mate terug op verschillen in klimaat en
bodem. Klimaat en bodemtype zijn immers de twee meest belangrijke ‘niet-levende’
omgevingsfactoren die het ‘levende’ gaan sturen.
Bij klimaat denken we vooral aan temperatuur, overheersende winden en neerslag.
Bij bodemtype springen vooral grondsoort (klei, leem, zand), waterhuishouding en
zuurtegraad in het oog.
Klimaat en bodem zijn verreweg de belangrijkste factoren die bepalen of een plantensoort al dan niet zal kunnen gedijen in een bepaalde omgeving. En dan begint het!
In West-Vlaanderen alleen al zijn er ruwweg 5 bodemtypes te onderscheiden: kustvlakte, polders (klei), zandstreek, zandleemstreek en leemstreek. En ook op het vlak
van het klimaat is West-Vlaanderen een buitenbeentje door de nabijheid van de zee,
die haar invloed tot ver landinwaarts laat voelen.
Met zo’n variatie in bodemtype en klimaat binnen West-Vlaanderen, is het maar normaal dat, al naar gelang de streek, dikwijls heel verschillende plantensoorten van
nature goed zullen gedijen.
Naar dergelijke soorten wordt meestal verwezen met de term ‘streekeigen’ groen.
‘Streekeigen’ soorten zijn soorten, die van nature voorkomen in een bepaalde streek
(= inheems), die op die manier perfect zijn aangepast aan de lokale groeiomstandigheden van die streek en zich bijgevolg op natuurlijke wijze kunnen voortplanten
in die streek.
9
Opgelet echter met de interpretatie! Een voorbeeldje: Eénstijlige meidoorn mag dan
als soort wel streekeigen zijn, plantgoed van Eénstijlige meidoorn uit pakweg Italië
is dit uiteraard niet! De Eénstijlige meidoorn die van nature in Italië voorkomt, komt
bijvoorbeeld makkelijk drie weken vroeger in bloei dan onze Vlaamse tegenhanger.
Ook in de water- en bodembehoeften zitten ongetwijfeld verschillen. Garantie op
streekeigenheid heb je dus pas met een juiste combinatie van soort én van herkomst.
Met deze dubbele garantie spreken we soms ook van ‘autochtoon’ plantgoed.
Niet inheemse soorten, maar toch streekeigen?
Bij sommige niet inheemse soorten gaat de traditie van gebruik zo ver terug dat we
geneigd zijn ze tot onze streekeigen soorten te gaan rekenen. De voorbeelden spreken voor zich. We hebben het bijvoorbeeld over boerenjasmijn, sering, canadapopulier, mispel, tamme kastanje, okkernoot, palmboompje, …
Iedereen voelt aan dat deze soorten ondertussen zo vergroeid zijn met ons landschap
dat we ze onmogelijk kunnen achterwege laten in het verdere verloop van ons verhaal.
Mooi, maar vooral ook nuttig...
Streekeigen groen had vroeger in de eerste plaats een zeer uitgesproken praktisch
belang. Dat alles er nog eens mooi uitzag én bijdroeg tot het ‘gezicht’ van de streek
was uiteraard een prachtig surplus.
Maar het groen leverde in de eerste plaats brandhout, geriefhout, wintervoedering
voor de dieren, veekering, fruit, fixatie van taluds, etc.
Vele van deze functies doen in onze moderne maatschappij bijna nostalgisch aan.
Maar dikwijls heeft de hedendaagse land- en tuinbouwer er nog steeds alle belang
bij om niet alle oude gebruiken met het badwater weg te gooien. Windbreking, waterbeheersing, erosiebestrijding, schuilgelegenheid voor vee, etc. zijn in een hedendaagse bedrijfsvoering immers nog steeds aandachtspunten.
10
Wist je dat de beschuttende werking van een voldoende hoog groen windscherm groter is dan die van een even hoge muur. Het groenscherm dooft de windkracht uit terwijl een muur de wind enkel opheft en de wind na de muur terug de vrije loop geeft.
wind
wind
Wist je dat akkers en weiden, waaromheen een dichte haag aangeplant is, grotere
gemiddelde opbrengsten genieten, en dat ondanks het plaatselijke verlies aan de randen. Het zachtere microklimaat binnen de beschutte ruimte stimuleert de plantenontwikkeling over het volledige gebied.
wind
A
B
C
A: lagere opbrengst – B: hogere opbrengst – C: geen invloed meer
Met het verdwijnen van veel streekeigen groen werd dikwijls ook een ‘voedselketen’
grondig verstoord. Vele natuurlijke jagers (zoals insecten- en kleine zoogdieren-eters)
vinden immers géén geschikte leefomgeving meer in een al te zeer uitgekleed landschap. Van natuurlijke plaagbestrijding is dan ook dikwijls geen sprake meer.
En vergeet ook niet dat werken in een ‘groene’ omgeving ook gewoonweg aangenamer werken is. Niet enkel ons beroep kan de maat van alle dingen zijn. Ook ons persoonlijk welgevoelen en een algemeen respect voor het leven in al zijn verschijningsvormen moeten ons doen en laten kunnen sturen.
Zeer sprekend in dit verband is dat streken, die vandaag nog steeds een mooi landschap én een levende traditie rond streekeigen groen kunnen voorleggen, steeds vaker
(her)ontdekt worden door toeristen/recreanten.
11
Streekeigen groen in al zijn vormen
Een alleenstaande boom …
… heeft als fantastisch surplus dat je eindelijk de boom
in zijn volwaardige habitus te zien krijgt.
En vele bomen zijn op die manier het zien echt wel waard.
Zomereik vormt alleenstaand een mooie, bijna bolvormige kruin. Een gewone es schiet meer de hoogte in.
Okkernoot is een klassieke aanblik in het agrarische
landschap.
Een alleenstaande boom kan een majestueuze zichttrekker zijn op het erf, maar evengoed in het open landschap, waar hij evengoed dienst doet als schuilhok voor
vee.
12
Bomenrijen
Geen indruk zo statig als die van een dreef of rijvormige
beplanting! Tot de mooiste dreefbomen horen zomereik,
gewone es, verschillende populiervariëteiten, witte
paardekastanje, maar zeker ook linde.
Maar ook kleinere soorten zoals de
haagbeuk of schietwilg of knotbomen
allerhande kunnen een mooi rij-effect
bewerkstelligen.
Bomenrijen kunnen lijnen (zoals
perceelsgrenzen) accentueren, doch
evengoed contouren van gebouwen
camoufleren.
Vrij uitgroeiende heg
Verder van de bewoonde wereld, als windscherm of om een talud te fixeren, mocht een
haag al dikwijls eens uitgroeien. Vandaag de
dag spreken we bij zulks nogal eens over heggen of houtkanten.
Houtkanten kunnen echte blijvers zijn, maar
kunnen mits een goede soortenkeuze ook als
hakhout gebruikt worden.
Een groot voordeel aan houtkanten of
heggen is dat bloei en vruchtzetting
veel uitbundiger zijn dan bijvoorbeeld bij een geschoren haag. Een
houtkant biedt dan ook een veel
bredere ecologische basis dan pakweg een geschoren haag.
13
Geschoren hagen
Geschoren hagen zijn een traditioneel beeld rond huisweiden. In de regel werden historisch vooral meidoorn en sleedoorn gebruikt. Dat oude hagen op heden dikwijls veel
soortenrijker zijn, hebben we uitsluitend aan de natuurlijke evolutie te danken.
Dikwijls geven oude hagen ook blijk van bijzondere vlechtof aflegtechnieken, die moesten garanderen dat dergelijke hagen de best denkbare veekering werden.
Vogelbosje
Een vogelbosje is een aanplanting van enige omvang, waarbij de opbrengst die je
nastreeft niet voor jezelf is, maar voor onze gevleugelde vrienden. Een vogelbosje
bestaat uit verschillende streekeigen soorten, geselecteerd op hun bloei en vruchten
(bessen), in functie van insecten en vogels.
14
Knotbomen, hakhoutstoven
Knotbomen zijn letterlijk en figuurlijk vergroeid met het
Vlaamse landschap. Dikwijls begeleiden ze beken,
grachten, waterplassen … Maar knotbomen kunnen ook
perfect ingeschakeld worden in een geschoren of vrij uitgroeiende haag.
Aan een knotboom is uiteraard
wat werk, maar in vergelijking
met hun hoogstammige tegenhangers geven ze minder
schaduw, minder bladval, een
lager risico op takbreuk en daarenboven – voor wie ermee
gediend is – houtopbrengst!
Bij een hakhoutstoof staat de knot tegen de grond. Hakhoutstoven kunnen voorkomen als houtkant, maar evengoed als verspreide, alleenstaande stronken.
Hoogstammig fruit
Zeer traditioneel in aanblik is de hoogstammige
boomgaard. Je hebt er echter ook wat plaats voor
nodig. Het plantverband voor hoogstammen
is al gauw 7X7m en optimaal zelfs 10x10m.
Boomgaarden zijn nuttig, mooi, maar ook
een stiel apart! Een goede kennis van
soorten, hun ziekteresistentie, voorwaarden voor vruchtzetting en onderlinge bestuifbaarheid is een absolute must voor eender wie die ook wil genieten van zijn boomgaard.
Door dit specifieke specialisme van fruit, hebben we ervoor gekozen om fruit niet op
te nemen in onze Plant Goed! gids. Het zou onze brochure te lijvig gemaakt hebben …
15
16
IPlannen voor het planten …
Voorbeelden van streekeigen groen bestaan in vele vormen. Er zijn houtkanten, een
alleenstaande boom of struik, een haag, etc. De wens om ermee aan de slag te gaan
leidt tot een pak vragen: waar en wanneer mag ik planten, voor welke soorten kies
ik, welk plantverband, welke beheersvorm, … Al deze vragen haken ook dikwijls op
elkaar in.
Je hebt uit voorgaande begrepen dat je beter niet op één, twee, drie van start gaat
met aanplantingen. Niet dat vele uren studiewerk noodzakelijk zijn, maar enige voorbereiding kan zeker geen kwaad!
Wil je bijvoorbeeld een houtkant waarvan je ten gepaste tijde de houtopbrengst wilt
‘oogsten’, dan beperk je je automatisch tot die soorten die het verdragen om in cyclussen tot tegen de grond afgezet te worden.
Mag een houtkant uitgroeien, dan verwijd je best het plantverband. Kleine struikjes
worden immers groot!
Wil je een hoogstam dichtbij een muur of verharding, dan kies je er best eentje met
een penwortel (gewone es, zomereik, …). Vlakwortelaars kunnen immers hinderlijke
schade opleveren (beuk, populier, kerselaar)!
Maar het eerste belangrijke aandachtspunt zijn echter de geldende wettelijke bepalingen.
Beplantingen en de wet
Iets om zeker in het achterhoofd te houden bij plantwerk, zijn de wettelijke bepalingen er rond. Niet alleen de regels die je zeggen waar je wel en waar je niet kan planten zijn belangrijk, maar evengoed de regels die na het plantwerk gaan meespelen.
Ook die kunnen je ertoe leiden om wél of niet voor een aanplanting op een bepaalde
locatie te kiezen …
Afstandsregels bij het aanplanten
Zonder schriftelijk akkoord tussen de twee eigenaars is het bij wet verboden om op
de perceelsgrens te planten. Volgens het veldwetboek moet je bij het aanplanten de
volgende regels in acht nemen:
17
laagstammen (lager dan 3 meter) plaats je op minstens een halve meter van de
scheidingslijn
hoogstammen komen op minstens 2 meter van de scheidingslijn (een knotboom
geldt als een hoogstamboom!)
wanneer je een bos zou aanplanten, dan moet je ten minste op 6 meter van de
perceelsgrens blijven.
Een vergunning om te mogen aanplanten?
In de regel heb je géén vergunning nodig om te mogen aanplanten. Er zijn wel enkele gevallen waarvoor je wel een vergunning dient aan te vragen.
Enerzijds zijn aanplantingen van een behoorlijke omvang (bosjes) in het buitengebied
(niet-woonzone of - industriezone) onderworpen aan een bebossingsvergunning, die
wordt uitgereikt door de gemeente.
Anderzijds kunnen aanplantingen in uitzonderlijke gevallen ‘ongewenst’ zijn.
Een biologisch zeer soortenrijk grasland beplanten kan een degradatie van de aanwezige natuurwaarden opleveren. Dat is uiteraard niet de bedoeling.
Ook omwille van esthetische of ecologische redenen kunnen aanplantingen ongewenst zijn. Een landschappelijk streefdoel kan zijn om een open landschap open te
houden.
18
In weidevogelgebieden (broedgebieden van Kievit, Scholekster, Kluut, Tureluur, Bruine kiekendief, …) kan opgaande beplanting een biotoopverstoring betekenen. Weidevogels verkiezen immers een open landschap en hoge bomen betekenen daarenboven een kijkpost voor nestrovers zoals kraaien.
Regels ná het aanplanten
Ongeacht enige specificaties wordt er aan iedere landgebruiker gevraagd om
bestaand streekeigen groen als een goede huisvader te beheren. Vermijdbare schade dient vermeden en niet vermijdbare hersteld! Dit principe staat in de wetgeving
geboekstaafd als de zogenaamde zorgplicht!
Rooien van streekeigen groen is in sommige gevallen ronduit verboden (bijvoorbeeld
in alle gewestplanbestemmingen met een ‘groene’ doorslag, maar dikwijls ook in
beschermde landschappen). In quasi alle andere gevallen is het rooien van streekeigen groen aan een vergunningsplicht onderworpen.
Om een lang verhaal kort te maken …
Ofwel wordt het rooien opgenomen in het kader van een bouwdossier en dan regelt
de stedenbouwkundige vergunning ook de ‘vegetatiewijziging’.
Voor het kappen van hoogstambomen (stamomtrek op 1 meter hoogte minstens 1
meter) geldt een verplichting tot stedenbouwkundige verordening (de enige uitzonderingsbepalingen hierop zijn voor de ‘huiskavels’ in woon- en industriezone). Pas
echter op, want een eventuele gemeentelijke kapverordening, kan de vergunningsplicht zoals hierboven beschreven nog verstrengen.
Voor het rooien of kappen van alle andere houtige aanplantingen voor het integrale
buitengebied (niet-woonzone of –industriezone op het gewestplan) geldt een verplichting tot een natuurvergunning (met als uitzonderingsbepaling de huiskavel in het
buitengebied).
In alle geval is de instantie die je hieromtrent contacteert je gemeentebestuur! Zij
sluizen je zo door naar het juiste vergunningsstelsel en kunnen je de finesses van een
eventuele gemeentelijke kapverordening uit de doeken doen!
19
Planten kennen helpt …
Na te hebben uitgemaakt waar de beplanting mag komen, komt een volgende dobber: de plantenkeuze! Om een juiste keuze te maken moet je de houtige gewassen
voldoende kennen. Wat zijn hun standplaatsvereisten, hoe groot en breed groeien ze
uit, welke uiteindelijke groeivorm (ook wel ‘habitus’ genoemd) nemen ze aan? Ook
belangrijk is uiteraard je af te vragen wat streekeigen groen oplevert aan beheer maar
evengoed aan opbrengst.
Hieronder bespreken we het voornaamste.
Iedere boom/struik heeft zo zijn stekje …
STANDPLAATS
De standplaats bepaalt heel sterk welke soorten gaan gedijen en welke niet. Een
geslaagd ontwerp voor een aanplanting houdt rekening met alles wat de standplaats
typeert.
Met als leidmotief ‘de juiste plant op de juiste plaats’ is niet elke boom geschikt voor
elke bodem. Grondsoort, waterhuishouding en zuurtegraad spelen alle hun rol.
De grondsoort bepaalt reeds in grote mate de voedselrijkdom van de bodem. Maar
let op: een zandbodem met een lange geschiedenis van bemesting kan gerust ook
een zeer rijke bodem zijn! Berk en zomereik zijn soorten die van nature het best gedijen op armere bodems. Een haagbeuk bijvoorbeeld houdt van nature meer van de rijkere leembodems.
De bodemvochtigheid hangt vaak nauw samen met de grondsoort. Pas ook op voor
uitzonderingen. Zo zijn zandgronden niet per definitie altijd droog. Er zijn zandgronden met een dieperliggende kleilaag, waarop het water blijft staan. Er zijn zeer weinig boomsoorten die het verdragen om lange tijd met de wortels onder water te staan.
Zwarte els of schietwilg houden wel stand op (tijdelijk) overstroomde gronden. Groenblijvende soorten zoals hulst en taxus zijn absoluut niet geschikt om op natte bodems
te planten.
Ook te veel droogte kan voor een aantal boomsoorten fataal zijn, zeker als ze niet aangepast zijn aan de bodem.
20
Ook de zuurtegraad speelt een rol, doch eigenlijk slechts zeer uitgesproken bij
extreem zure of basische situaties. Brem of berk zijn soorten die het goed doen in
zure omstandigheden. Sleedoorn en Gelderse roos zijn dan weer kalkminnend, en
houden dus van meer basische gronden. In het overgrote deel van de gevallen zal de
zuurtegraad echter geen roet in het eten van je soortenkeuze gooien.
Enkele bomen/struiken en hun favoriete standplaats
ZWARTE ELS
vochtig tot natte standplaatsen, licht zuur tot neutraal,
zandige of lemige gronden. Niet op arme droge zandbodem. Te natte of te droge standplaats doet struikvorm
ontstaan.
RUWE BERK
op allerlei grondsoorten, pionier die zowel zure als
kalkrijke grond verdraagt.
GEWONE ES
frisse tot natte voedselrijke bodems, lemige en
zandlemige grond. Geen zure zandgronden.
ZOMERLINDE
vochthoudende, voedselrijke en humusrijke losse,
lemige bodem. Houdt van wat kalk.
ZOMEREIK
zand, leem, klei en stenige bodems.
Neutraal tot tamelijk zuur.
Verdraagt droogte goed.
RODE KORNOELJE
fris tot vochthoudend. Humusrijke, kalkhoudende
zand- en leembodem. Verdraagt warmte en droogte.
WILDE
KARDINAALSMUTS
matig droge tot vochthoudende grond.
Licht kalkhoudende, humusrijke leembodem.
Niet op klei.
SLEEDOORN
droog tot matig vochtig. Minerale leem-, zand- en kleiige
bodem. Echte leemindicator. Houdt van kalk.
Verdraagt droogte.
21
LICHTINVAL
Bomen en struiken zijn in natuurlijke omstandigheden ofwel ‘pioniers’, ofwel ‘climaxsoorten’.
Pioniers zijn zeer lichtminnend en zullen een naakte grond die spontaan mag evolueren het eerst koloniseren, vandaar hun logische titel. Pionierssoorten op natte gronden zijn elzen en wilgen. Op vochtige tot droge(re) gronden noteren we lijsterbes en
berk als typische voorbeelden.
Climaxsoorten stellen heel wat minder eisen aan lichtinval en verschijnen – opnieuw
in natuurlijke omstandigheden – pas na de pioniers om deze uiteindelijk te gaan verdringen. We noemen dergelijke soorten schaduwtolerant (lijsterbes, sporkehout, wilde liguster, …) en sommige zijn zelfs ronduit schaduwminnend (beuk, hulst, taxus,
…)! Deze soorten houden het het langst vol, vandaar hun naam.
Opgelet: op een zeer natte bodem zijn elzen en wilgen de climaxsoorten. Een dergelijk pioniersbosje zou blijven bestaan als een elzenbroek- of wilgenmoerasbos wegens
de extreme bodemomstandigheden. Er zijn immers géén andere boomsoorten die
gedijen in het permanente water, ook al krijgen ze voldoende licht.
Iedere boom/struik heeft zo zijn trekjes
WORTELSTELSEL
Er zijn diepwortelende bomen en vlakwortelende bomen/struiken. De eerste komen
makkelijk met hun wortels in dieperliggende grondlagen, de tweede uiteraard veel
minder.
Met verhardingen in de buurt is het belangrijk om te weten welke wortels een boom
of struik heeft. Iedereen kent wel de hobbelige ‘struikelvoetpaden’ onder oude kerselaars of langs jaagpaden met populieren.
Als je de boom dicht bij een gebouw wil, kies dan voor een diepwortelende soort (vb.
eik, linde, es). Komt de boom verder van een gebouw te staan, dan kun je andere soorten planten (vb paardenkastanje, okkernoot, beuk).
Ook goed om weten is dat onder vlakwortelende bomen meestal minder andere plantengroei voorkomt. De wortelconcurrentie is immers te groot. Om die reden is een
Gelderse roos in de buurt van een linde bijvoorbeeld een slechte combinatie. Ook al
22
is de standplaatskeuze goed wat de bodem betreft, toch zal de Gelderse roos ‘kwijnen’ onder een linde.
Om dezelfde reden verkiezen landbouwers soms om geen hagen met sleedoorn naast
een gewas te plaatsen. Sleedoorn vormt immers vele horizontale worteluitlopers.
HOOGTE EN BREEDTE
Als je een boom- of struiksoort kiest, hou je uiteraard rekening met de volwassen
hoogte en breedte van de soort.
Hoogte en breedte kunnen sterk verschillen. Vergelijk maar eens een lijsterbes met
een linde. Een lijsterbes kan 15 m hoog worden en 6 m breed, waardoor hij tot de kleine(re) boomsoorten wordt gerekend. Een linde kan 25 meter hoog en 15 meter breed
worden. Reserveer dus voldoende ruimte en respecteer van bij het planten de volwassen grootte van een boom of struik.
Hou ook rekening met evt. praktische verwachtingen die je koestert!
Wil je een windscherm, dan moet de beplanting kunnen uitgroeien tot een voldoende gesloten volume. Om struikengordels of bosjes af te dichten schuif je struiken met
een gesloten groeiwijze onder struiken met een parasol - vormige groeiwijze (bijvoorbeeld meidoorn onder Vlier of Hazelaar). De windbeschutting van een windscherm werkt neerwinds over een afstand van 3 à 4 keer de hoogte van de beplanting. Voor een goede windbescherming is ook de breedte van belang: best zo’n 3 à 5
meter in een meerrijig plantverband.
‘HABITUS’ VAN EEN BOOM OF STRUIK
Bij aanplantingen speelt ook de boomvorm of habitus een belangrijke rol (het ‘silhouet’ van de boom). Denk maar aan het verschil tussen de kruin van een populier en
die van een witte paardekastanje. De een is ideaal voor een bomenrij, de ander vormt
als solitaire boom een prachtig monument!
Struiken met een opmerkelijke habitus, die alleen maar mooier worden met het ouder
worden, worden optimaal alleenstaand aangeplant, bijvoorbeeld een mispel of gele
kornoelje ...
SNOEIVERDRAGEND?
Bepaalde soorten verdragen snoei zeer goed, andere minder en nog andere helemaal
niet! Heb je een geschoren haag in gedachten, dan gebruik je uiteraard alleen soorten die snoeiwerk goed verdragen. De archetypes van geschoren hagen in West-Vlaanderen zijn de meidoorn- en sleedoornhagen.
23
GROENBLIJVERS
Groenblijvende struiken en bomen zoals hulst, taxus en buxus blijven groen in de
winter.
De kruidlaag onder groenblijvers kan zich nauwelijks ontwikkelen door het gebrek
aan licht. Bovendien verteert de strooisellaag van groenblijvende bomen en struiken
veel trager dan die van de meeste loofverliezende bomen en struiken. Ook dat vertraagt of belet de groei van een kruidlaag.
Mooi meegenomen is uiteraard het beetje kleur in de winter!
HAKHOUT
Hakhout is een term uit de bosbouw. De term slaat op het type bosbeheer waarbij
bomen om de 8 à 12 jaar cyclisch tot tegen de grond worden afgezet. Uiteraard gaat
het om soorten die na deze ingreep spontaan weer uitlopen. Voorbeelden van dergelijke soorten zijn zwarte els, hazelaar, tamme kastanje, gewone haagbeuk, olm, eik,
etc.
Hakhout is uiteraard enkel zinvol als je een waardevolle bestemming hebt voor het
hout dat je produceert. Een hakhoutbeheer is dus een bewuste keuze, geen rampscenario. Het levert immers veel werk en een hoop houtproductie op.
Knotbomen zijn in feite een
afgeleide vorm van hakhout.
Er wordt hier niet afgezet tot
op de grond, maar tot op de
knot. Het principe is identiek
hetzelfde! Voorbeelden van
bomen die zich vlot laten knotten: wilg, populier, gewone es,
haagbeuk, eik, olm, …
Opnieuw: knotten, enkel wanneer een zinvolle houtafzet voor handen is!
24
OPBRENGST VAN
BOMEN/STRUIKEN
Uiteraard hoeven niet enkel het bodemtype of de eigenschappen van bomen en
struiken te dicteren hoe en waarmee je
aan het werk gaat.
Het zijn zeer belangrijke randvoorwaarden, maar binnen deze randvoorwaarden moet je uiteraard ook je eigen verwachtingen laten doorwegen.
En dan kan natuurlijk de opbrengst van bomen en struiken ook een rol gaan spelen.
Opbrengst van bomen en struiken is er in velerlei vormen.
Voor de hand liggend is houtopbrengst (in vroegere tijden waren houtkanten dikwijls
de enige bron van geriefhout!), maar ook bloesems, vruchten en fruit zijn dikwijls
gegeerd goed!
25
Overzicht van de planten die je kan gebruiken
Hieronder vind je een overzicht van de belangrijkste soorten en hun eigenschappen,
gegroepeerd volgens het type landschapselement waar ze het meest traditioneel deel
van uitmaken
Voor we u het overzicht geven, nog een kort overzicht wat er in welke kolom wordt uitgelegd:
Nederlandse en Latijnse naam van de soort
Welk type landschapselement
solitaire boom
knotboom
dreef
houtkant
hakhout
haag
Volledige omvang (lengte en breedte) van een volwassen exemplaar
26
Lichtbehoefte
wil veel licht, in volle zon planten
verdraagt wat schaduw
verkiest schaduw en groeit dus ook goed in een donker hoekje
Schaduwgevend
++: geeft zeer veel schaduw
+: geeft veel schaduw
±: geeft wat schaduw maar laat ook al wat licht door
–: laat vrij veel licht door
Bodemeisen
Groeikracht
++: zeer snel en sterk uitgroeiend
+: goede groeikracht
±:middelmatige groeikracht
–: eerder langzaam groeiend
Bestand tegen wind
+: goed bestand tegen wind
±: verdraagt wind
–: beter niet op winderige plaatsen planten
Bestand tegen snoei
++: verdraagt zeer goed snoeien of afzetten en groeit sterk terug
+: goed bestand tegen snoei, normale teruggroei
±: enkel snoeien wanneer noodzakelijk
–: beter niet snoeien
Opvallende eigenschappen
27
In welke streek aanwezig
Kust, Duinen, Polders = A
Zandstreek = B
Zandleemstreek = C
Leemstreek = D
28
B: 15 m
H: 40 m
B: 4 m
H: 20 m
B: 45 m
H: 30 m
Gewone es
Fraxinus excelsior
Haagbeuk
Carpinus betulus
Okkernoot
Juglans regia
Botanische en
Latijnse naam
B: 25 m
H: 40 m
Welk type landschapselement
Beuk
Fagus sylvatica
Volledige omvang
van een volwassen
boom
Solitaire boom, knotboom en dreefboom
Bodemeisen
Schaduwgevend
+
±
±
Niet te nat.
Vruchtbaar
Niet te droog.
Niet te nat.
Niet kieskeurig.
Vochtig.
++ Vruchtbaar
Niet te nat of
te droog
Groeikracht
+
–
+
±
Majestueus als volgroeide
boom.Eetbare nootjes
Laat geen ondergroei toe.
Slaat moeilijk aan.
Opvallende
eigenschappen
B/C/D
±
–
Goede vruchtboom.
Veel op hofplaats gebruikt.
± ++ Mooie herfstkleur.
Diepe beworteling.
OVERAL
OVERAL
+ ++ Een zeer goede soort voor onze OVERAL
streek. Rechte diepe wortels.
Komt laat in blad
±
Bestand tegen wind
Bestand tegen snoei
±
In welke streek
aanwezig
Lichtbehoefte
30
B: 20 m
H: 30 m
B: 10 m
H: 40 m
B: 8 m
H: 12 m
Schietwilg
Salix alba
Zoete kers
Prunus avium
Botanische en
Latijnse naam
Zomereik
Quercus robur
Welk type landschapselement
B: 10 m
H: 25 m
Volledige omvang
van een volwassen
boom
Tamme kastanje
Castanea sativa
Schaduwgevend
±
±
±
±
+
Bodemeisen
Niet te droog.
Alle min of
meer natte
gronden.
Niet kieskeurig.
Niet te droog.
Vruchtbaar.
Groeikracht
±
+
–
±
+
±
±
B/C/D
Rijke bloei.
Trekt vogels en bijen aan.
D
OVERAL
Belangrijkste en meest
OVERAL
duurzame boom. Heeft rechte,
diepe wortels.
Lekkere vruchten.
Mooi, groot blad.
Opvallende
eigenschappen
+ ++ Ideale knotboom. Taai en
krachtig.
+
+
Bestand tegen wind
Bestand tegen snoei
–
In welke streek
aanwezig
Lichtbehoefte
B:
H:
B: 20 m
H: 30 m
B: 20 m
H: 25 m
B: 6 m
H: 15 m
B: 8 m
H: 18 m
Canadapopulier
Populus x
canadensis
cv 'Marilandica'
Zomerlinde
Tilia platyphyllos
Winterlinde
Tilia cordata
Lijsterbes
Sorbus aucuparia
Zachte berk
Betula pubescens
–
–
±
+
+
Niet te natte
en te zware
grond.
Droog.
Vruchtbaar,
vochtig niet
te nat.
Vruchtbaar.
Niet te nat.
Niet te droog.
Vochtig tot
nat.
+
±
±
±
+
+
+
OVERAL
OVERAL
Typisch voor toegangsdreven. OVERAL
Geurige bloesems, lindenthee,
Laat zich kandelaren
Veel als toegangsdreef.
Symbool van gastvrijheid, bij
kapelletjes, rond kerken.
Laat zich kandelaren
Oppervlakkige wortels.
Niet dicht bij gebouwen.
+
–
Niet na december inkorten.
Prima tegen natte grond.
C
± ++ Rijke bloei die rode bestrossen B/C
geeft. Aantrekkelijk voor
vogels en bijen.
+
+
++ +
32
Zwarte els
Alnus glutinosa
Botanische en
Latijnse naam
Welk type landschapselement
B: 8 m
H: 25 m
Volledige omvang
van een volwassen
boom
Lichtbehoefte
–
Schaduwgevend
Niet kieskeurig ++ + ++ Ideaal als bleekbegeleider en
Vochtig tot nat.
windscherm.
Ook minderwaarVruchtjes lokken vogels.
dige gronden.
Bodemeisen
Groeikracht
Bestand tegen wind
Bestand tegen snoei
Opvallende
eigenschappen
OVERAL
In welke streek
aanwezig
33
B: 6 m
H: 8 m
B:
H: 5 m
B: 4 m
H: 6 m
Krentenboompje
Amelanchier
lamackii
Mispel
Mespilus
Germanica
Sleedoorn
Prunus spinosa
Botanische en
Latijnse naam
B: 4 m
H: 6 m
Volledige omvang
van een volwassen
boom
Hazelaar
Corylus avellana
Welk type landschapselement
Houtkant, hakhout en haag
Bodemeisen
Schaduwgevend
+
±
–
Zwaardere
grond. Niet te
nat.
Geen te zware
grond.
Vochtige en
zure grond.
Kan goed
tegen de vorst
++ Vruchtbaar
Niet te droog.
Groeikracht
±
–
+
±
Opvallende
eigenschappen
Bestand tegen wind
Bestand tegen snoei
–
±
Roodbruine herfstkleur.
Vrucht eetbaar als ze
overrijp is.
Witte bloemen in april.
Eetbare paarsrode bessen.
Mooie herfstkleur
+ ++ Belangrijkste doornstruik na
meidoorn. Trekt vogels aan.
Blauwe bessen. Vormt vele
horizontale worteluitlopers.
±
+
+ ++ Vroege bloei met katjes.
Eetbare vruchten.
OVERAL
OVERAL
OVERAL
OVERAL
In welke streek
aanwezig
Lichtbehoefte
34
B: 2,5 m
H: 6 m
B:
H:
B: 3 m
H: 6 m
Hulst
Ilex aquifolium
Boswilg
Salix caprea
Botanische en
Latijnse naam
Eenstijlige
meidoorn
Crataegus
monogyna
Welk type landschapselement
B: 6 m
H: 15 m
Volledige omvang
van een volwassen
boom
Veldesdoorn/
Spaanse aak
Acer campestre
Schaduwgevend
±
Bodemeisen
Op drogere
bodems.
Niet te zware
en te natte
grond.
Liefst
vruchtbaar.
Niet te droog.
Humusrijk en
voldoende
vochtig
Groeikracht
Opvallende
eigenschappen
±
+
OVERAL
OVERAL
Opvallende, gele bloeiwijze
OVERAL
(katjes bij mannelijke planten).
Snelgroeiend.
Kerstversiering.
Tweehuizig. Groenblijvend.
Slaat moeilijk aan.
Trekt vogels aan.
Opletten voor bacterievuur.
Bladverliezend.
+ ++ Mooi, fijn blad met opvallende D
herfstkleur.
Bestand tegen wind
Bestand tegen snoei
++ +
–
±
±
In welke streek
aanwezig
Lichtbehoefte
35
B: 3 m
H: 5 m
B: 3 m
H: 5 m
B:
H:
B:
H:
B:
H:
Grauwe wilg
Salix cinerea
Wilde liguster
Ligustrum vulgare
Beuk
Fagus sylvatica
Haagbeuk
Carpinus betulus
Tamme kastanje
Castanea sativa
+
±
Niet te droog.
Vruchtbaar.
Niet te droog.
Niet te nat.
++ Vruchtbaar,
Niet te nat of
te droog.
Alle niet te
natte grond.
Alle min of
meer natte
bodems.
±
–
±
+
+
Specifiek rond silo's te
gebruiken.
±
Majestueus als volgroeide
boom. Eetbare nootjes. Laat
geen ondergroei toe.
Slaat moeilijk aan.
–
+
Lekkere vruchten.
Mooi, groot blad.
± ++ Mooie herfstkleur.
Diepe beworteling.
±
+ ++ Warmteminnend.
Groenblijvend. Typisch voor
kalkhoudende bodems.
+
B/C/D
OVERAL
B/C/D
OVERAL
OVERAL
36
Enkele richtlijnen en standaarden bij beplantingen
Bomenrijen
Voor bomenrijen geeft een uniforme plantenkeuze de
‘mooiste’ resultaten. De wenselijke tussenafstand tussen 2 bomen varieert al naar gelang de soort en schommelt zo ergens tussen de 8 en de 15 meter. Uiteraard is
de kroondiameter van de volwassen boom dé bepalende
factor bij de keuze van tussenafstanden.
Voor knotbomenrijen is het verhaal anders. In sommige
tradities worden bijvoorbeeld knotwilgen zeer dicht (3
meter) bijeen geplant. Een blik te velde geeft al snel aan
wat traditioneel is in jouw regio.
Haagbeuk als trage groeier werd in het verleden ook dikwijls dichter opeen geplant
én in kortere cycli geknot. De reden hiertoe was dat het loof van de bomen werd
gebruikt om het winterrantsoen van de dieren te vervolledigen.
Als algemene regel geldt dat knotbomen (schietwilg als klassieker, maar ook andere wilgensoorten, populier, gewone es, zwarte els, haagbeuk, zomereik, veldesdoorn)
met een tussenafstand van 6-8 meter kunnen uiteen geplant worden.
Houtkanten
Enkele algemene richtlijnen voor houtkanten:
meng verschillende soorten steeds
groepsgewijze (3-5-7 planten/groep)
kiezen voor dominante soorten in de menging geeft een houtkant een ‘uniformere’
aanblik (60-80% van de planten van de
dominante soort)
tussenafstanden binnen de rij van 1,5
meter laat planten toe om breed uit te
struiken (een gerichte snoei op jonge leeftijd zal uitstruiken nog bevorderen); zo vermijd je noodzakelijke dunningen achteraf
37
bij meerrijige houtkanten best planten in driehoeksverband met 1,5 meter tussen 2 rijen
bij meerrijige houtkanten kunnen steeds doorgroeiende hoogstambomen in de
centrale rij worden geplaatst; plantgoed met grote plantmaten kunnen individueel in de houtkant geplant worden; wil je werken met bosplantgoed, dan plant
je pas een groepje op dichter plantafstand (na enkele jaren kan de meest forse
plant doorgroeien en kan de rest uitgedund worden)
Mogelijke dominanten in een houtkant: meidoorn en sleedoorn voor doornige houtkanten, struikvormige wilgen (Bos- of Grauwe
wilg), Haagbeuk (struikvorm)
Mogelijke nevensoorten in een houtkant:
heggenroos, hazelaar, veldesdoorn, kardinaalsmuts, hondsroos, Gelderse roos, vlier,
hulst
Kijk bij je keuze van dominanten en nevensoorten in de tabellen wel eens na of de
soort het zal doen in jouw streek! Heb je voor jouw houtkant een hakhoutbeheer in
gedachten, pas dan ook je soortenkeuze aan!
Geschoren haag
Enkele algemene richtlijnen voor geschoren hagen:
je kunt je voor doornenhagen gerust beperken tot meidoorn en sleedoorn; andere soorten zullen zich mettertijd toch vestigen in de haag
geschikte dominanten voor niet-doornenhagen zijn klassiek beuk en haagbeuk
en voor erfbeplantingen ook wilde liguster; dergelijke hagen zijn dikwijls het
meest esthetisch wanneer geen andere bijmenging van planten gebeurd
In een gemengde haag plant je de verschillende soorten steeds groepsgewijze
(5-7 planten/groep)
kiezen voor uitgesproken dominanten is bij gemengde hagen door de rigide
vormsnoei minder relevant
38
tussenafstanden binnen de rij van 20-25 centimeter meter geeft op termijn het
gewenste ‘haagmassief’
Mogelijke dominanten in een haag: meidoorn, sleedoorn en hulst voor doornige hagen;
beuk, haagbeuk, wilde liguster voor niet-doornige hagen
Mogelijke nevensoorten in een haag: bosroos, heggenroos, hondsroos, hazelaar, veldesdoorn, kardinaalsmuts, taxus
Kijk bij jouw keuze van dominanten en nevensoorten in de tabellen wel eens na of de
soort het zal doen in jouw streek!
Vogelbosje (nadruk op bloei, bessen, noten + schuilfunctie)
In principe betekent streekeigen groen in zijn algemeenheid een ecologische surplus.
Ofwel trekt het insecten en komt het onrechtstreeks ook onze vogels ten goede. De
vruchten van streekeigen groen kunnen echter even goed rechtstreeks genuttigd worden. Kleine groenmassiefjes bieden daarenboven een goede schuilplaats.
Een vogelbosje zien we als een kleine eenheid waar hoogstammige bomen dus niet
direct van doen zijn. Een vogelbosje bouw je het best concentrisch op
in het midden: opgaand groen zoals hazelaar (noten), lijsterbes (bessen), haagbeuk – struikvorm (bloei + gevleugelde nootjes)
aan de rand:
> eerst de meer opgaande struiken zoals sering (bloei), boerenjasmijn (bloei), meidoorn (bloei + bessen), sleedoorn
(pruimpjes), vlier (bessen)
> nog verder aan de rand de lagere stuiken zoals bosroos (bloei
+ bottels), hondsroos (bloei + bottels), aalbes (bessen), zuurbes (bessen), zwarte bes (bessen), Gelderse roos (bloei + bessen),
helemaal aan de rand kan je werken met kruipers zoals heggenrank (bloei), bramen (bessen + bloei) en framboos (bessen)
hulst (bessen + groenblijver) kan je in principe overal tussenin
planten; hij zal als schaduwsoort overal gedijen.
39
Plant Goed! in een hedendaagse
context met respect voor het verleden
Ons West-Vlaamse landschap ondergaat een versnelde evolutie. Steeds verder schrijdende ruimte-eisen van industrie en bewoning, landbouw in constante evolutie, …
hertekenen ons landschap bijna dagelijks.
Om streekeigen groen enkel te plaatsen in een context van een intact kleinschalig
landbouwlandschap is niet meer van deze tijd. Met een landschap dat vandaag de dag
op vele plaatsen getekend is door verspreide bebouwing, historisch zonevreemde
industrie en dergelijks, hoeven we dus niet enkel de landbouwsector tot planten aanzetten. Streekeigen groen heeft op vele plaatsen zijn rol te spelen, zeker en vast op
de boerderij, maar evengoed in de particuliere tuin, in het openbare groen en zelfs in
industriegebied. Het getuigt van respect voor het verleden en de eigenheid van onze
streek.
Eender wat de uitgangspositie bij ‘goed planten’ is, de harmonie met de omgeving is
steeds het streefdoel.
Tradities om in ere te houden
Vooral bij de ‘inkom’ van hoeves zijn
hoogstambomen traditioneel. Een
verzorgde bedrijfsingang is in ieder
geval hét visitekaartje van ieder landbouwbedrijf.
Linden aan de weggrens staan sinds
oudsher symbool voor gastvrijheid.
Een oprijlaan van enige lengte biedt
natuurlijk opties voor een dreefbeplanting.
Dergelijke traditionele aanpak kan
dikwijls zonder grote moeite gekopieerd worden naar situaties met een
vergelijkbare schaal, zoals bedrijventerreinen.
40
A. 10 meter en meer
B. 4 meter en meer
C. 2 meter en meer
D. 5 meter en meer
B
D
C
A
Zowel op de hoeve als op bedrijventerreinen moeten we er echter over waken dat de
doorgang met zwaar materiaal geenszins bemoeilijkt wordt (geen bomen te dicht bij
de draaicirkel van de voertuigen!). De afmetingen op de onderstaande figuur zijn de
minimale afmetingen waarmee rekening moet worden gehouden.
Groen in het landschap vs. groen rond bebouwing
Hoewel de grens absoluut niet scherp te trekken valt, zijn er toch verschillen waar te
nemen in types groenelementen dichtbij bebouwing of vrijstaand in het landschap.
Iedereen zal kunnen beamen dat hij een boomgaard associeert met een huisweide
dichtbij het erf van een boerderij.
Geschoren hagen zijn ook traditioneler op en rond het erf, terwijl verderop in het landschap een houtkant al eens mocht uitgroeien.
41
Ook in de particuliere tuin zien we dit
motief dikwijls terugkeren. De onderhoudsintensieve zaken zoals hagen e.d.
zijn dikwijls het dichtst bij de woonst
terug te vinden, terwijl verderop in de
tuin de tuin wat meer ‘zijn gang’ mag
gaan.
Ook de stedenbouwkundige verplichting
tot ‘schermgroen’ associëren we uiteraard met bebouwing.
Ook gaat in de nabijheid van bebouwing het ‘sieraspect’ van beplanting sterker doorwegen, doch hier treden we eerlijkheidshalve dikwijls buiten de context van streekeigen groen. Typisch in een traditionele boerderij zijn bijvoorbeeld sering of boerenjasmijn, beide niet streekeigen, maar door de vele eeuwen traditie hebben ze ondertussen toch hun plaats ‘verworven’ op de boerderij.
En op de hoeve moet groen rond gebouwen soms ook nog andere functies vervullen,
denken we maar aan windbescherming (op winderige plaatsen geldt: onbeplant is
onbeschermd!) of het helpen beheersen van geurhinder (zeer dichte groenschermen
rond varkens- en pluimveestallen). Nog op de hoeve mag beplanting rond bewaarloodsen de goede verluchting van de loods nooit belemmeren (afstand houden!).
Wegstoppen of accentueren …
In principe kun je met oordeelkundige beplantingen beide richtingen uit bij de aanpak van een bedrijf.
Beplanting moet echter wel in de eerste plaats bestaande structuren ondersteunen.
Vermijd dus de neiging om alles te willen wegstoppen achter een dichte plantengordel, maar zorg vooral dat mooie stukken van een gebouw zichtbaar blijven en zélfs
geaccentueerd worden. Een goede tip is om de zaak eens vanop afstand te bekijken.
42
ENKELE VOORBEELDEN VANOP DE HOEVE …
Typische storende elementen op de hoeve om ‘weg te stoppen’ zijn mestvaalt, loodsen, voerderkuilen, sleuf- of torensilo’s, krengenhuisjes, …
Een mestvaalt, voederkuil of sleufsilo zijn allen lage structuren, waarvoor een lage
beplanting volstaat om ze af te schermen
Nieuw gebouwde loodsen (dikwijls beton) zijn dikwijls groot en – helaas in negatieve
zin - opvallend.
Integratie betekent hier noodgedwongen ‘camouflage’ zonder daarom noodzakelijkerwijze een ‘tweede muur’ rond de
loods te willen optrekken. Een
verticaal gesloten beplanting
van bomen en struiken is de
beste optie.
43
Een loods kan echter ook van op afstand geïntegreerd worden door bijvoorbeeld een
bomenrij op respectabele afstand. Gebouwenintegratie is dus ook een kwestie van
‘gezichtspunt’.
Een optie voor loodsen uit plaatsgebrek zijn klimplanten zoals klimop, wilde wingerd, …
Ook bij vele industriebouw haalt functionaliteit van gebouwen het op esthetiek! Ook
hier is wegstoppen dikwijls de boodschap.
Een torensilo – als hij grijs is valt hij sowieso al heel wat minder op! – kun je ‘aanvullen’ met een smal opgaande Haagbeuk, om het beeld te ‘breken’.
SERRES CAMOUFLEREN, EEN CONTRADICTIE?
Een aparte plaats in de discussie over al dan niet wegstoppen wordt ingenomen door
de serrebouw. Serres worden per definitie geplaatst om maximaal licht te benutten.
Niettemin kan een groenscherm een stedenbouwkundige verplichting zijn.
Idealiter, als de ruimte het toelaat, kun je een beplanting op enige afstand van de serre voorzien.
Ook de werkplaats vormt een uitgelezen plaats om wat groen aan te planten. Een solitaire diepwortelende boom (bijvoorbeeld Zomereik of Gewone es) is een goede optie.
Maar ook dichter bij de serre is niet alle groen uit den boze. Aan de noordzijde van de
serre is er zelfs een heel scala aan beplantingen mogelijk zonder dat je het licht in
de serre negatief gaat beïnvloeden.
Aan de andere zijden van de serre heb je natuurlijk minder mogelijkheden. Een
geschoren haag of trage groeiers, die daarenboven niet al te hoog opgroeien zijn een
optie (Gelderse roos, rode kornoelje). Ook enkele alleenstaande hoogstammen kunnen, maar uiteraard niet teveel.
44
Bruuske of geleidelijke overgangen …
Zoals bij alle vormgeving moet ook bij beplantingen getracht worden om de verhoudingen (beplanting vs. landschap of beplanting vs. bebouwing) te respecteren. Een
kleinschalig landbouwlandschap vraagt bijvoorbeeld niet om een dreefbeplanting met
hoogstambomen, maar eerder naar kleinere structuren zoals houtkanten of knotbomenrijen. Een varkensstal vraagt bijvoorbeeld ook niet om in het landschap geïntegreerd te worden met een rij hoogstambomen.
Zowel de horizontale als de verticale dimensies van zowel landschap, beplanting als
bebouwing én hun onderlinge verhouding zijn hierbij belangrijk. Algemene regels vallen hier niet te formuleren. Het beste advies dat kan gegeven worden is om bij de voorbereiding van plantwerk je zeker goed te vergewissen van de volwassen dimensies
van bomen en/of struiken. Probeer indien mogelijk ook om je dit visueel voor te stellen d.m.v. enkele eenvoudige schetsen.
‘Blikvangers’
Op voorwaarde dat de dimensies van je terrein het toelaten, kan de meeste landschappelijke impact verwacht worden van alleenstaande hoogstambomen. Mogelijkheden zijn linde, tamme kastanje, gewone es, okkernoot, witte paardekastanje,
zomereik, …
Op terreinen met kleinere dimensies (en zelfs aansluitend bij bebouwing) kunnen
soorten zoals haagbeuk, lijsterbes of veldesdoorn geplant worden.
Mogelijke plaatsen voor blikvangers zijn boerenerven, weiden of terreinen in de
bebouwde omgeving met minimale dimensie van pakweg 20 x 20 meter (die een hoogstam toelaat om tot een volwassen boom te groeien).
45
46
IPlanttips
Aanplantingen kunnen al wel eens mislukken: planten slaan tijdens een droog seizoen slecht aan, wildvraat, trage groei, noem maar op.
Veel kan vermeden worden bij oordeelkundig planten. Hieronder enkele tips en vuistregels die veel problemen kunnen vermijden!
Ouderdom van het plantgoed
In de handel wordt er onderscheid gemaakt tussen bosplantgoed en hoogstambomen. Bosplantgoed is goedkoop. De planten zijn 2 tot 3 jaar oud. De hoogte varieert
tussen de 60 en de 80 cm. Bosplantgoed is vooral geschikt voor het aanplanten van
gesloten struikvegetatie, hakhout, gesloten beplanting van bomen en struiken,
geschoren hagen en vrij uitgroeiende hagen.
Hoogstammen zijn merkelijk duurder; ze zijn 4 à 6 jaar oud en enkele meters groot.
De stamomtrek (op 130 cm opgemeten) wordt als maat opgegeven (vb. 6/8 cm; 8/10
cm). Dit plantgoed wordt vooral gebruikt om bomenrijen of alleenstaande bomen mee
aan te planten. Jonge hoogstammen zijn goedkoper. Hun stamomtrek is kleiner dan
6 cm en ze zijn nog niet opgesnoeid.
Laat je niet nodeloos verleiden tot het aankopen van groter plantmateriaal. Je denkt
tijd te kunnen winnen, maar komt te dikwijls van een bedrogen reis terug
Jong plantgoed slaat in de regel veel beter aan. Dikwijls heeft na 2 tot 4 jaar het jongere plantgoed ouder plantgoed bijgebeend in groeidynamiek!
Transport en bewaring van plantgoed
Wanneer je het plantgoed van de kwekerij haalt, mag je de wortels niet laten opdrogen. Tijdens het vervoer kun je de wortels beschermen door ze in een plastic zak te
stoppen.
Eenmaal ter plaatse, en gesteld dat je niet onmiddellijk kan beginnen met planten,
zit er slechts één zaak op, de planten in te kuilen. Inkuilen betekent dat je de wortelkluiten van vele planten samen in een ondiepe kuil zet en ophoopt met flink wat aarde. Op die manier zijn de planten beschermd tegen uitdroging en evt. oppervlakkige
vrieskou.
47
Wanneer planten?
Planten doe je vanaf de tweede helft van november tot einde maart. Plant bij voorkeur bij zacht en vochtig weer. Sneeuw- en vorstperioden zijn uiteraard ongeschikt
voor planten. Ook felle zon, koude en droge oosten- tot noordenwind en erg natte of
zelfs maar licht bevroren grond kun je maar beter vermijden.
De tweede helft van november tot en met de eerste helft van december is misschien
de best denkbare periode. Er is nog weinig vorstgevaar, de plant kan van bij het begin
van het groeiseizoen ontwikkelen en de wortels zijn tegen die tijd goed omgeven met
bodemdeeltjes.
Knotbomen worden wel bij voorkeur in het voorjaar gepoot!
Op gronden die in het najaar en vroege voorjaar te nat zijn, plant je beter ook niet te
vroeg aan. Als het ergens in maart doenbaar wordt, wacht je beter tot die tijd om aan
te planten.
Hoe aanplanten?
Bosplantgoed
Om aanplantingen van bosplantgoed een grote kans op slagen te geven, volgende tips.
Maak de bovenlaag zo goed mogelijk vegetatievrij en meng de aarde die je terug in
het plantgat brengt met wat compost … Het is zeker niet de bedoeling om met dit
beetje compost je bodemvruchtbaarheid te ‘vervalsen’. Dergelijke kleine hoeveelheden compost in het plantgat betekenen hoogstens een kleine ruggesteun in de eerste jaren van het bosplantgoed.
Ook kan je na het planten de grond afdekken, bijvoorbeeld met een laag houtsnippers. Deze laag onderdrukt kruiden en geeft de bodem een langzame, natuurlijke
bemesting en een kruimelige structuur.
48
Solitaire boom, bomenrij en hoogstamfruitboom
Het aanplanten van een hoogstamboom vraagt meer werk en zorg.
Hoogstammen vragen een groot plantgat. Het gat moet voldoende groot zijn dat de
wortelkluit er zonder al te veel wringwerk in kan en zodat de boom even diep staat
als in de kwekerij.
Ook een mogelijkheid is om de wortels lichtjes bij te knippen in functie van het plantgat.
Op dit snijvlak vormt de wortel nieuwe haarworteltjes die de bodem direct terug koloniseren.
Hoogstambomen steun je met een paal van 2,5 tot 3 meter hoog en een doorsnede
van 7 tot 8 cm. Die paal plaats je na het graven van de kuil, maar voor het aanplanten
(als je wacht met het plaatsen van de paal tot na het aanplanten, dan beschadig je
ongewild dikwijls de wortels). De paal moet ook fungeren als windbreker voor de
boom. Plaats hem dus in de heersende windrichting (ZW) t.o.v. de boom. Een grondboor is onontbeerlijk voor het plaatsen van de paal.
Onder aan de kuil woel je wat grond om of gooi je wat aarde terug, zodat de wortelkluit ook aan de onderzijde door aarde omgeven zal zijn. Plaats de boom in de kuil en
vul de put voor één derde. Schud de boom in kleine schokjes op zodat de aarde goed
tussen de wortels dringt. Vul daarna het plantgat geleidelijk op en druk de aarde regelmatig aan met de voet.
Ook hier kan je de ‘start’ van het boompje bespoedigen door wat compost in het plantgat mee te mengen.
Door na het planten wat stalmest of halfverteerde compost op de grond rond de voet
te leggen, voorkom je het uitdrogen van de grond, het bloot komen van de wortels en
vorstschade. Langzaam verterende compost of houtsnippers vormen bovendien een
belangrijke voedingsbron.
Als de bomen in een weide komen te staan, leg dan de graszoden niet terug. Op die
manier stel je de bodemconcurrentie met grassen en kruiden wat uit. Na enkele jaren
speelt deze concurrentiestrijd geen enkele rol meer.
De boom bind je met een elastische (rubber – bijvoorbeeld oude binnenband) hechting in 8-vorm aan de paal. Controleer tijdig het bindsel om knellen en ingroeien te
vermijden.
49
Risico op wraatschade vermijd je met boombeschermers. Vooral
paarden, schapen, geiten en konijnen lusten de schors van de jonge boompjes. Koeien lusten dan weer de jonge twijgjes. Veel dieren schuren zich ook tegen bomen. Jonge boompjes worden daardoor beschadigd of omgeduwd.
De beste methode is enkele paaltjes met
een stevige draad (prikkeldraad of kippengaas) rond de bomen te plaatsen. Er zijn
voor de volledigheid ook wel professionelere – maar ook duurdere - systemen op de
markt te verkrijgen.
Knotbomen: poten of planten?
Gewone es, populieren en wilgen kun je ‘poten’. Poten is niets meer dan een forse tak
(die iedere knotbeurt wel oplevert) te planten. Het materiaal om te poten vind je met
een beetje geluk dus vlakbij in de buurt.
Je neemt best een rechte tak van 2,5 tot 3 meter lang. Een diameter van 6 à 8 cm is
voldoende. Enkele verticale inkepingen aan de onderzijde zullen de tak helpen om te
wortelen. Wanneer je de tak eerst enkele weken in het water zou legt, kun je op die
manier al direct de wortelvorming induceren.
Poot de tak tot 1 meter diep in de grond en snoei het eerste jaar tot bijna boven alle
zijtakken weg. Na 3 tot 4 jaar kun je voor de eerste keer knotten.
Andere bomen die je als knotboom wil gaan onderhouden zul je als bosplantgoed of
als hoogstam moeten planten (zwarte els, zomereik, haagbeuk, iep en linde). Een grote plantmaat met een 6-8 cm stamomtrek op knothoogte is een optie.
50
IBeheren na het planten
Inboeten tijdens de eerste jaren
Bij groep- of lijnvormige aanplantingen is er tijdens de eerste jaren altijd wel ‘uitval’
om velerlei redenen. Inboeten is niets anders dat het tijdig vervangen van afgestorven plantgoed (uiteraard liefst in het eerstvolgende plantseizoen na het vaststellen
van sterfte). Inboeten vermijdt er mettertijd hinderlijke gaten in hagen vallen.
Na een drietal jaren is je aanplanting wellicht ‘vertrokken’ en is inboeten niet meer
van doen.
Snoeien/scheren
Snoeien vindt menigeen niet de meest aangename bezigheid. Je doet het in principe
dan ook enkel wanneer je er bij het ontwerp van je aanplanting zelf daadwerkelijk
voor kiest. Door oordeelkundig plannen waarbij je met kennis van
de volwassen omvang van bomen en struiken
de habitus van bomen en struiken
de groeidynamiek van bomen en struiken
je plantschema’s hebt uitgewerkt, kan je immers een hoop nodeloos gesnoei achteraf vermijden.
Snoeien is niet enkel een ‘lastig’ bezigheid, het dient dikwijls voor een veel nobeler
doel, zoals:
verbeteren van de boomvorm (het nastreven van een rechte takvrije onderstam,
het nastreven van een mooie kruin door het verwijderen van een dubbele boomtop, …)
stimuleren van de vorming van vruchthout bij fruitbomen
esthetiek (geschoren hagen, …)
concurrentieel houden van soorten, waarbij de één van nature de ander zou gaan
overwoekeren
51
Veiligheid (bijvoorbeeld het wegnemen van afgestorven takken of takken die
elektrische draden dreigen te raken).
Behoud van de vitaliteit van een struik of boom (knotbomen)
Snoeien kan in principe gedurende de hele winter. In ieder geval is snoeien na het op
gang komen van de sapstroom, minder voor de hand liggend. Enkele soorten verdragen ook goed een snoei na de bloei en uiteraard worden hagen ook in de zomer
gesnoeid.
Snoei ook nooit in periodes van vorst.
Enkele snoeitips …
Alleenstaande bomen / bomenrijen
Eenvoudige vormsnoei van bosplantgoed betekent tijdens de eerste jaren dat je de
zijtakken inkort tot op 20 à 30 cm van de stam. Later worden ook de scheuten vanop
deze snoeivlakken ingekort.
Volledig insnoeien van de stam doe je niet onmiddellijk omdat je in het begin de sapstroom immers zo intact mogelijk wilt houden, maar door toch gedeeltelijk in te snoeien stuw je als het ware de boom de hoogte – en niet de breedte – in.
Omwille van dezelfde reden is het ook van belang dat je de vorming van een dubbele
groeipunt vermijdt. Deze nochtans fundamentele ingreep wordt vaak over het hoofd
gezien.
Wanneer je later de zijtakken finaal wegsnoeit moet je met de volgende stam/kruin
verhouding rekening houden: hoogte stam 1/3 – hoogte kruin 2/3.
Grote wonden vermijd je beter. Denk je toch
geen keuze te hebben, snoei dan een eind van
de takaanzet weg om de wonde minimaal te
houden. Houdt de snede zo glad mogelijk en
vermijdt dat water in de snede kan blijven staan.
Je vermijdt een hoop mogelijke schimmelinfecties.
52
Als je een dikke tak van bovenaf afzaagt, moet je eerst aan de onderkant een inkeping maken om te verhinderen dat de schors inscheurt en een grote wonde veroorzaakt.
Het verdient ook aanbeveling om grote wonden in te smeren met een wondbeschermingsmiddel dat tevens een schimmeldodend product bevat.
Geschoren haag
Hagen kunnen in de zomerperiode (juli
- augustus) worden geschoren. Na deze
scheerbeurt is er nog voldoende hergroei en je vermijdt ook de kans op vorstschade van een winterscheerbeurt.
Scheren kan ook gedurende de winter en
optimaal in het najaar (oktober – december). Landbouwers gebruiken in de
praktijk de gehele winterperiode voor
deze klus. We raden je aan om in de winter niet te laat nog te scheren.
De groeidynamiek van hagen (alle hout steekt zijn meeste energie steeds in hoogtegroei!) leidt mettertijd misschien tot een te ‘open’ structuur onderaan. Indien de haag
bestaat uit soorten die een hakhoutbeheer verdragen, dan kan je ze tot op de grond
afzetten en ‘herbeginnen’.
Een uitzondering op dit alles is het scheren van meidoornhagen. De wet gebiedt hier
dat enkel in de winterperiode geschoren mag worden. Het perenvuur is de oorzaak
van deze wettelijke maatregel. De wet gebiedt bovendien dat aangetaste struiken of
takken in de zomerperiode onmiddellijk weggesnoeid en verbrand moeten worden.
53
Hakhout
Hakhoutbeheer is de eenvoud zelve
maar wel een lastige klus. Al naar
gelang de soort en je persoonlijk
gevoel (wordt een houtkant naar jouw
mening al dan niet te groot), zet je de
bomen/struiken gemiddeld om de 8 à
10 jaar tot tegen de grond af. Je zorgt
voor een proper snijvlak dat bovendien
schuin afloopt, waardoor water steeds
van het snijvlak kan afstromen. Zo vermijd je rot en allerhande andere mogelijke schimmelinfecties.
Hoogstamfruitbomen
Het eerste jaar na het aanplanten verwijder je tijdens het
groeiseizoen geregeld de nieuwe scheutjes op de stam.
Daardoor vermijd je dat later grotere wonden moeten
gemaakt worden, houd je de kans op eventuele wondinfectie klein en vermijd je een pak nieuwe scheutvorming
voor de komende jaren.
Vanaf het tweede jaar begint tijdens de winter de vormsnoei voor de kroon. In dit jaar zijn de ingrepen nog vrij
miniem.
Het streven voor een appelaar, kerselaar, pruimelaar en
notelaar is een ronde kroon. Het streven voor een perelaar is een meer opgaande, eerder piramidale kroon.
Gestreefd wordt ook naar één opgaande stamtak en 3 of
4 gesteltakken (+ horizontaal staande takken in alle windrichtingen). Bij een perelaar, een pruimelaar en een kerselaar staan de gesteltakken wel minder horizontaal.
Het horizontale groeien van de gesteltakken kan gestuurd worden via snoei door het
verwijderen van de topscheut ten gunste van de eerste uitstaande zijscheut die meer
horizontaal georiënteerd staat. Hetzelfde kan je bereiken door de takken met een spie
in de takholte uit te buigen of zelfs door er gewichten aan te hangen.
54
Vanaf het derde jaar dient zich een andere noodzaak aan: het wegnemen van het overtollig hout. Overdrijf hier nooit in! Het gewenste einddoel is een voldoende luchtige
kroon waarin voldoende vruchthout op de hoofdtak en de gesteltakken kan gevormd
worden. Een open kroon verbetert ook de groei en rijping van de vruchten.
Voor een optimale productie is de komende jaren een vergelijkbare, lichte snoei
gewenst, zelfs maar om de twee jaar.
Bij het optreden van kanker (appelaar) of beschadigingen (takbreuk) wordt echter zo
vlug als mogelijk ingegrepen en de wonde ingesmeerd met entwas.
Het tijdstip van snoeien kan eveneens belangrijk zijn. Zo moet een notelaar in oktober onder handen genomen worden. Het gros van de andere vruchtbomen tijdens de
winter, op vorstvrije dagen.
Knotbomen
De omlooptijd voor het knotten van knotbomen varieert sterk al naar gelang de soort
en zijn groeikracht. Wilgen moeten dikwijls al om de 5 jaar geknot worden. Zomereik
of Gewone es hebben al vlug omlooptijden van minimaal 8 jaar. In ieder geval: wanneer je te vaak knot, put je de boom en zijn regeneratievermogen te snel uit, wanneer
je niet vaak genoeg knot, dan wordt de boom een soort ‘pseudo-hoogstam’, waarvan
de kroon mettertijd onder het gewicht van een veel te zware kroon kan openscheuren.
Besteed ook steeds zorg aan de kwaliteit van
het snijvlak. Net als bij hakhout zorg je voor
een glad, schuin aflopend snijvlak. Maak
zeker geen inkepingen of geulen, die zogezegd het uitlopen zouden moeten vervlotten.
In het tweede groeiseizoen na het knotten
heb je de keuze. Je kunt de knot zonder ingrijpen gewoon laten doorgroeien. Een dergelijke knotboom is ecologisch de interessantste
omdat hij in zijn wirwar van takken de meeste nestgelegenheid biedt aan vele vogels van
het buitengebied (wilde eend, steenuil, …).
55
Je kunt echter ook kiezen voor optimale ‘houtproductie’. Dan dun je de talrijke nieuwe twijgen uit tot 7 à 8 goed gespreide en ontwikkelde takken. Met deze ingreep concentreer je de houtproductie in deze twijgen, die bij het uiteindelijke knotten beter
verwerkbaar hout zullen opleveren.
Vogelbosjes
Bij een vogelbosje is het streven een
zeer dichte beplanting. Daarom wordt
best, 2 tot 3 jaar na het aanplanten, de
beplanting afgezet tot op 15 cm van de
grond. Hierdoor gaan de planten breder
‘uitstruiken’ en dit bovendien dichter bij
de grond. Daarna kan men zich – indien
gewenst - beperken tot het selectief
insnoeien van de sterkst groeiende
soorten.
Een vogelbosje kan daarna idealiter vrij
uitgroeien. Indien dit niet gewenst zou
zijn, dan kies je voor soorten die een
hakhoutbeheer verdragen. Spaar bij
een hakhoutbeheer eventueel de trager
groeiende soorten als overstaanders
uit.
56
IZiekten en plagen
Ook bomen en struiken zijn onderhevig aan ziekten en plagen. Enkele oorzaken van
ziekten en plagen hebben we echter zelf in handen:
de verkeerde plant op de verkeerde plaats
een verkeerde plantbehandeling
Zoals eerder in de brochure gesteld, is de eerste remedie het zorgen dat je de juiste
soort op de juiste plaats zet. Een gebrekkige soortenkennis leidt al dikwijls tot verkeerde plantkeuzes. En een verkeerde soortenkeuze leidt bijna automatisch tot slechte groei, grotere ziektegevoeligheid, etc.
Op zware kleigrond plant je nu eenmaal geen beuk, en zwarte els krijgt het per definitie moeilijk op droge zandgronden.
Plant je een houtkant of haag met vlakwortelaars naast een akker, dan is iedere
bodembewerking opnieuw een aanslag op het wortelstelsel van je aanplanting, met
alle mogelijke gevolgen voor de groeikracht van je beplanting en de kans op infecties.
Je kunt natuurlijk steeds minder geschikte bodems kunstmatig ‘verbeteren’ (een
zuurdere grond bekalken, arme zandgrond verrijken met compost), maar dit is en
blijft een kunstmatige oplossing. De meest duurzame oplossing is je plantenkeuze af
stemmen op het bodemtype van jouw streek.
Met alle informatie uit de voorgaande hoofdstukken mag het echter met je plantkeuze niet meer fout lopen!
Ook na het planten is de verdere plantverzorging uiteraard cruciaal!
Onoordeelkundige snoei kan funest zijn.
Rijd bijvoorbeeld ook niet te dicht naast beplantingen met zware landbouwmachines.
Vooral hoogstammen kunnen flink last hebben van de daardoor veroorzaakte bodemverdichting.
Kunstmatige wijziging van de grondwatertafel is dikwijls een landbouwkundige noodzaak, maar heeft ook gevolgen voor eventuele beplantingen.
En wanneer een boom of struik dan toch ernstig beschadigd zou zijn, dan zijn er producten in de handel die infectie van de wonde kunnen vermijden. Zij hebben in hoofdzaak een schimmeldodende werking.
Nooit vermijd je echter alle mogelijke ziekten en plagen. Hieronder citeren we enkele klassiekers en wat je eraan kan doen.
57
Watermergziekte bij knotwilgen
Bij knotwilgen - vooral bij oude en gebrekkig onderhouden bomen – kunnen ernstige ziekteverschijnselen aangetroffen worden. In de praktijk spreekt men van ‘taksterven’ of ‘watermergziekte’. De oorzaak is een bacterie. Alleen de wilg is gevoelig
voor de ziekte.
Het verwijderen van de boom is de beste remedie tegen mogelijke verder infectie.
Heraanplanting zonder risico op infectie gebeurt best met andere soorten die zich
laten knotten zoals de Gewone es of de Haagbeuk.
Iepen- of olmenziekte
De meeste verwoestende bomenziekte van de laatste decennia ontwikkelde zich bij
de olmen en kreeg er ook gelijk zijn naam door: de olmen- of Iepenziekte. Het gaat
om een schimmel die in de houtvaten van de boom groeit en de vatenbundels verstopt
zodat de boom afsterft. De parasiet wordt overgedragen door de Iepenspintkever, een
insect dat onder de schors van de boom gangen boort. Het gros van de hoogstammige Iepen in West-Vlaanderen ging door de ziekte reeds voor de bijl! Verdere uitbreiding van de ziekte wordt betracht door het vellen en verbranden van alle dode en zieke exemplaren.
De enige remedie tegen de ziekte is de boom tijdig kunstmatig te verjongen. De ziekte slaat immers pas vanaf een leeftijd van pakweg 10 jaar toe. Een hakhoutbeheer
kan dus een infectie met de iepenziekte vermijden.
Bacterievuur of perenvuur bij perelaars en meidoorn
Erwinia amylovora is een bacterie die beter gekend is onder de naam bacterievuur of
perenvuur. De ziekte veroorzaakt een plots bruinzwart verkleuren, verdorren en verschrompelen van bloesems, bladeren en twijgen tot zelfs de hele boom. De symptomen lijken op een verschroeien door vuur, vandaar waarschijnlijk de naam.
58
Drastisch ingrijpen is de enige remedie.
Zieke delen van planten – of gehele planten – verwijderen en verbranden. Voor de
zekerheid verwijder en verbrand je steeds
best ook een halve meter gezond hout mee!
Vroeger werd gedacht dat meidoorn (naast
lijsterbes en cotoneaster soorten) een grote rol speelde in de verspreiding van de
ziekte. Mee daarom zijn ze op veel plaatsen verdwenen.
Intussen werd echter aangetoond dat bacterievuur in perenboomgaarden vrijwel altijd
veroorzaakt wordt door besmettingshaarden in dezelfde of naburige perenpercelen
en vrijwel nooit door meidoorn. Bacterievuur ontstaat vaak doordat oude besmettingshaarden in de boomgaard niet voldoende zijn opgeruimd.
De kans op besmetting van meidoornhagen kan je sterk inperken door te snoeien vóór
de bloei. Minder bloei betekent immers minder insectenbezoek en dus een verminderde risicofactor van besmetting. Ook de snoeiwonden zelf zijn echter een risicofactor voor verspreiding van de ziekte. Om het besmettingsgevaar zoveel mogelijk te
beperken, snoei je de haag enkel tussen 1 november en 1 maart.
Mocht je bacterievuur vaststellen in je haag, dan behoef je geen vergunning voor
bestrijding.
Witziekte
Vooral appelaars zijn gevoelig voor witziekte. Op de bladeren van jonge scheuten
verschijnt er een witte schimmelpluis die
zich in de zomer gaat verspreiden. Wanneer ook de laatste bot van een scheut aangetast wordt, dan krijgt de volledige jonge
scheut af te rekenen met witziekte. Deze
aangetaste scheuten zullen nooit vruchten
dragen en vormen ook een bron voor nieuwe infecties.
59
Kanker – Nactria Galligena
Deze schimmel komt vooral voor op appelaars. Op het hout verschijnen dode plekken (bruinkleurig) die zich langzaam uitbreiden totdat ze de hele tak - of zelfs de stam - omsluiten. In de
herfst verschijnen rode stippen omheen de kankervlekken.
Bij jonge bomen of jonge twijgen kan deze kanker de sapstroom
blokkeren. De boom of de twijg kan bezwijken. Bij oudere bomen
begeeft zelden de hele boom. Snoeien om te redden is hier de
boodschap.
60
IWat met de houtopbrengst?
De tijd dat hout op de boerderij per definitie functioneel was als brand- en geriefhout,
is voorbij. Wat kun je vandaag de dag wel nog aanvangen met snoeihout en/of groenafval? Enkele tips.
Houtopbrengst als geriefhout:
enkele hedendaagse toepassingen
Weidepalen van tamme kastanje of zomereik
Hakhout van Tamme kastanje levert zeer kwalitatieve
weidepalen op, die trouwens meer en meer in de commerciële circuits terechtkomen. Tamme kastanje
heeft van alle inlandse hout de langste levensduur in
de bodem, vandaar dit gebruik.
Ook gekloofde zomereik is zeer duurzaam voor toepassingen in de grond.
Wilgentenen als oeverversteviging
Wilgentakken zijn uiterst geschikt als constructiemateriaal voor oeverversteviging.
De bundels met wilgentenen worden geplaatst tussen de kantplanken die de golfslag
van het water breken en de oever zelf. De wilgentenen betekenen door hun bedekking van de oever een eerste stabilisatie en leggen na het wortelen de oever nog verder vast.
61
Gehakseld hout als bodemdeklaag
Houtopbrengst kan gehakseld worden.
Dergelijke houtsnippers worden gebruikt
als deklaag in plantsoenen of zelfs voor
paden, als een natuurlijke bestrijding
tegen opkomend onkruid. Let wel, houtsnippers betekenen ook een trage verrijking van de bodem. Teveel gebruik ervan
kan op termijn leiden tot de vestiging van
zogenaamde ruigtekruiden (dominante
planten in voedselrijke situaties), waarvan
de brandnetel het bekendste voorbeeld is.
Houtopbrengst als brandhout
Je kunt het hout natuurlijk ook verbranden, al verbiedt het veldwetboek om vuur
te maken in open veld op een afstand van
minder dan 100 meter van huizen, stallen,
bossen, heiden, hagen, boomgaarden,
graan, stro en dergelijke. Op vele plaatsen
is het gewoon verboden om vuur te maken.
Maar de gezellige warmte van de open
haard of de houtkachel is nog altijd toegelaten … Heb je zelf geen houtkachel, dan
vind je misschien een buur of een particulier die brandhout wil kopen.
Houtopbrengst als bron van nieuw plantgoed
De grotere takken (streeflengte minstens drie meter) van wilgen en populieren kun
je gebruiken als pootgoed om bestaande bomenrijen aan te vullen.
62
Houtopbrengst : cruciaal in een volledig composteringsproces
Onderhoud van houtige kleine landschapselementen betekent per definitie een pak
klein groen- en snoeiafval. Composteren kan een waardevolle optie zijn. De eenvoudigste methode is het opzetten van een zogenaamde ‘broeihoop’. Een broeihoop bouw
je op met het grofste materiaal aan de onderzijde. Hierdoor kan je broeihoop zijn overtollige water kwijt en is er ook wat beluchting aan de onderzijde van de broeihoop.
Boven op deze laag kan alle mogelijke organische afval aangebracht worden. Een deel
kleine takken en twijgen zijn daarbij cruciaal omdat deze de interne beluchting van
het composteringsproces garanderen. Het resultaat is in het beste geval een zeer
kwalitatieve bodemverbeteraar.
Er zijn ook complexere en meer grootschalige manieren om grotere hoeveelheden
organisch materiaal te composteren, maar hier gaan we daar niet op in.
Houtopbrengst als afval:
mogelijkheden tot natuurvriendelijke aanwending
Met fijne en onbruikbare takken kun je een takkenhoop (of -mijt) of een houtril (of takkenwal) bouwen. Beide zijn nette en goedkope manieren om snoei- en ander hout te
verwerken. Tegelijk steek je de natuur een handje toe, want dood hout brengt leven!
Zeer vele micro-organismen die teren op dood organisch materiaal, komen tot ontwikkeling. Daar profiteren op hun beurt vele insecten van, en nog eens later de vogels,
etc. Daarenboven creëer je een perfecte schuilplaats voor nesten, holen, etc.
Een takkenhoop spreekt voor zich, bij een
houtril wordt het hout geschikt tot een
muurtje. Je legt takken in de lengte op
elkaar tussen geschrankte verticale palen,
tot max. 1,5 meter hoog. Onderaan leg je
de dikkere takken.
Beide systemen ‘leven’. De stapel zal
immers na verloop van tijd door vertering
inzakken, zodat plaats vrijkomt voor nieuw
materiaal.
63
64
IPartners
Deze brochure wil je de nodige praktische informatie en adviezen geven over de aanplant en het onderhoud van groen.
Wil je ‘echt’ beginnen met de aanplant en het onderhoud van groen, begin er niet
alleen aan, verschillende besturen willen je een handje helpen. Hieronder een overzicht:
Proclam vzw
Het opstarten van een structureel overleg was het uitgangspunt bij de oprichting van
PROCLAM in 1993. In dit overleg worden organisaties en diensten vanuit landbouw,
natuur, milieu en recreatie nauw betrokken. PROCLAM is ondertussen uitgegroeid
tot een volwaardig overlegplatform waarbij ingespeeld wordt op de groeiende verwachtingen van de samenleving ten aanzien van landbouw, milieu, recreatie en natuur.
Als resultaat van het overleg werden projectvoorstellen uitgeschreven, acties op het
terrein uitgevoerd of de overheid geadviseerd. Belangrijk is ook dat de opgebouwde
kennis uitgedragen wordt naar het publiek; nl. de land- en tuinbouwers, vrijwilligers
van natuurorganisaties, het (landbouw)onderwijs en het grote publiek. Zo werden verschillende projecten en acties opgestart:
Agrarisch natuurbeheer krijgt steeds meer aandacht. Proclam coördineert al
meerdere jaren de actie ‘Plant&Goed’, een actie samen met de West-Vlaamse
gemeentebesturen en de landbouworganisaties met als doel meer streekeigen
groen aan te planten in het landschap. Ook wordt intensief met de VLM gedialogeerd. Bij de opmaak van een landschapsbedrijfsplan wordt in overleg met de
bedrijfsleider een plan opgemaakt waarbij maatregelen voorgesteld worden om
natuurwaarden op en rond het landbouwbedrijf te beheren of te ontwikkelen.
Samenwerkingsvormen van landbouwers die aan agrarisch natuurbeheer doen
worden gestimuleerd.
Waterzuivering is altijd een hoofdactiviteit van PROCLAM geweest. Uit de discussie kwam ook de aandacht voor waterbesparende maatregelen naar voor.
Ondertussen wordt gewerkt aan het totale watermanagement op land- en tuinbouwbedrijven: per bedrijf wordt een waterplan opgemaakt met alle ingaande
en uitgaande waterstromen. Met de resultaten uit deze projecten werden
65
beleidsvoorstellen geformuleerd naar haalbare lozingsnormen en subsidiemogelijkheden voor landbouwers.
Ook erosiebestrijding is een belangrijk thema. Momenteel wordt onderzocht of
een combinatie van verschillende technieken van bodembewerking (o.a. zonder
ploegen) hiervoor een oplossing bieden zonder negatieve gevolgen voor het inkomen van de boer. PROCLAM verzorgt mee de communicatie met de landbouwers inzake de opmaak van de gemeentelijke erosiebestrijdingplannen.
Ook rond wildschade en alternatieven voor vogelafschrikkanonnen wordt
gewerkt. Op het overlegplatform van PROCLAM komt de problematiek van de
geluidsoverlast van luchtkanonnen aan bod. Op beperkte schaal wordt gezocht
naar alternatieven voor deze kanonnen in woonbuurten.
Regelmatig organiseert PROCLAM studiedagen en bezoeken aan pilootbedrijven.
Vraag de trimestriële nieuwsbrief ‘Proclam (vz)weetjes’ het directe voorlichtingskanaal.
Heb je vragen over het raakvlak landbouw, natuur en milieu
of wil je meer informatie?
Neem gerust contact op met:
Provinciaal Centrum voor Landbouw en Milieu (PROCLAM) v.z.w.
Ieperseweg 87
8800 RUMBEKE
T 051 26 14 25
F 051 24 00 20
E [email protected]
www.proclam.be
66
Provinciebestuur
Het provinciebestuur voert een stimulerend beleid in natuurverbindingsgebieden rond
streekeigen groen. Anno 2004 wordt vooral ingezet op de planmatige ondersteuning
van landbouwers en het financieren van zogenaamde inrichtingsovereenkomsten,
waardoor een landbouwer de overheid machtigt om op zijn gronden aanplantingen te
verrichten.
Provinciebestuur West-Vlaanderen
Natuur & Landschapsecologie
Koning Leopold-III laan 41
B-8200 BRUGGE
T 050 40 32 23
F 050 40 33 76
[email protected]
www.west-vlaanderen.be
VLM
Bij de VLM kan je een beheersovereenkomst afsluiten, onder meer voor de aanleg en
het onderhoud van een aantal typische kleine landschapselementen. De overeenkomst betekent enerzijds een aantal verplichtingen, maar anderzijds ook een
beheersvergoeding.
VLM West Vlaanderen
Velodroomstraat 28
8000 BRUGGE
T 050 45 81 34
F 050 45.81 99
[email protected]
www.vlm.be
67
Gemeenten
Gemeentebesturen engageren zich om de aankoop en/of het onderhoud van het plantgoed te subsidiëren. Vraag raad in jouw gemeente.
Een campagne
Ontstaan in nauwe samenwerking tussen
68
COLOFON
De brochure “Plantgoed, voor meer streekeigen groen” werd samengesteld en uitgegeven in opdracht van de Bestendige Deputatie van de provincieraad van WestVlaanderen.
Paul Breyne, gouverneur
Jan Durnez,
Patrick Van Gheluwe,
Gabriël Kindt, Dirk De fauw,
Gunter Pertry,
Marleen Titeca-Decraene, gedeputeerden
Hilaire Ost, provinciegriffier
Werkten mee aan deze brochure
Dienst MiNaWa
Provinciaal Centrum voor Land en Tuinbouw
Patrick Keirsebilck
Lieven Stubbe
Arnout Zwanepoel
Dienst Pers en Communicatie
Foto’s: Provinciebestuur, Patrick Keirsebilck, Arnout Zwanepoel, Lieven Stubbe, Proclam
Grafische vormgeving en druk: Grafische Dienst, Provincie West-Vlaanderen
Oplage: 1000 exemplaren
Verantwoordelijke uitgever:
Hugo Van Severen, dienst MiNaWa, Koning Leopold III-laan 41, 8200 Sint-Andries
Meer info:
Provicniaal informatiecentrum Tolhuis
Jan Van Eyckplein 2
B-8000 Brugge
T 050 40 74 74
provincie@west-vlaanderen
69
Provinciebestuur West-Vlaanderen
Natuur & Landschap
Koning Leopold III-laan 41
B-8200 Sint-Andries
T 050 40 32 23
F 050 40 33 76
[email protected]
Depotnummer: D/2004/0248/32
70
Download