Voorbereiding WC Embryologie Trisomie 21. Gametogenese Kiemcellen, ook wel geslachtscellen of gameten genoemd, zorgen voor de continuiteit van het leven tussen opeenvolgende generaties. Het proces waarbij deze haploide cellen ontstaan wordt gametogenese genoemd. Alle geslachtscellen ontstaan uit diploide primordiale kiemcellen of oergeslachtscellen Mitose. Meiose. De vorming van de haploide geslachtscellen vereist een type celdeling, waarbij het aantal chromosomen wordt gehalveerd. Haploide betekend dat een cel van elk homoloog chromosomenpaar er slechts een bevat (1N) (dus 1 paar per cel). Deze reductiedeling bestaat uit twee opeenvolgende delingen: de eerste meiotische en de tweede meiotische deling. De diploïde kern van de primordiale geslachtscel bevat, evenals de somatische cellen, van elk chromosoom twee homologe (2N) maar niet identieke versies, een afkomstig van de vader, het paternale chromosoom, en een afkomstig van de moeder, het maternale chromosoom. Voor de eerste meiotische deling (de meiose I) treedt verdubbeling van het genoom op (4N). Er zijn dan per kern twee kopieën van elk van de paternale en maternale chromosomenparen aanwezig. Tijdens de meiose I treedt recombinatie (‘crossing over’) op tussen homologe paternale en maternale chromosomen. Vervolgens vindt onafhankelijke sortering plaats van de paternale en maternale chromosomenparen, zodat de resulterende cellen haploid zijn met twee kopieën (2N) van slechts een van beide chromosomenparen. Tijdens meiose II vindt segregatie plaats van de twee kopieën van de haploide set chromosomen. Door de twee meiotische delingen ontstaan dus uit één diploïde primordiale geslachtscel met één kopie van de 23 chromosomen vier haploide cellen met elk één kopie (maternaal of paternaal) van elk van de 23 chromosomen. Oerkiemcel. Oerkiemcellen of diploïde primordiale kiemcellen zijn een klein groepje kiemcellen die al in de tweede tot derde week na de bevruchting apart wordt gezet van de somatische cellen die de rest van het lichaam vormen. Deze primordiale kiemcellen ontstaan gedurende de gastrulatie en migreren vervolgens naar de plaats waar de geslachtsklieren of gonaden. De belangrijkste eigenschap van de primordiale kiemcellen is totipotentie, dat wil zeggen alleen deze cellen kunnen na versmelting van de mannelijke en vrouwelijke gameten een volledig nieuw organisme tot stand brengen. Spermatogonia. Spermiogenese. Gonaden. Dit zijn de testis of de ovaria, dit is de plaats waar de primordiale kiemcellen heen zullen migreren om zich daar te ontwikkelen. Gedurende de migratie delen zij ca. 9 maal en, in de gonaden aangekomen nog eens ca. 15 maal. Hierdoor zijn er ca. 107 primordiale kiemcellen voor dat de gametogenese een aanvang neemt. Primaire spermatocyt Secunaire spermatocyt Spermatide. Spermatozoa. Mannelijke geslachtscellen. Spermatogenese. Dit is de productie van zaadcellen (spermatozoa) uit de primordiale kiemcellen. De spermatozoa worden gevormd in de testis. Gedurende zijn leven kan een man ca. 1013 zaadcellen produceren. Een spermatozoon Oogonia. In tegenstelling tot de mannelijke ontwikkeling in de testes degenereren in de ovaria de primaire geslachtscellen Oogenese. De ontwikkeling van de eicel of oocyt uit de primordiale kiemcellen verschilt in een aantal aspecten van de ontwikkeling van de zaadcel. Dit komt door het verschil in functie: de zaadcel is in essentie een bewegelijke cel, optimaal toegerust om zijn kern af te leveren aan de eicel, terwijl een eicel alle factoren moet bevatten om de ontwikkeling van een nieuw individu mogelijk te maken. Ook in een ander opzicht is de eicel uniek. Het is de enige cel van het lichaam die, wanneer geactiveerd, aanleiding kan geven tot de ontwikkeling van een volledig nieuw individu. Normaal gebeurt de activatie door de bevruchting. Wanneer een eicel spontaan geactiveerd wordt, spreekt men van parthenogenese of maagdelijke voortbrenging. Primaire oocyt. De oogonia delen zich tussen de tweede en zevende maand nog ca. 15 maal. Daarna gaat 95% van de oogonia dood. Toch blijven er ca. 500.000 oogonia over. Alleen deze cellen gaan de profase van de eerste meiotische deling in en worden dan primaire oocyten genoemd. Deze blijven tot aan de puberteit (ca. 10-12 jaar) in dit stadium: het DNA is terepliceerd, zodat elk chromosoom uit twee zuster-chromatiden bestaat en de homologe chromosomen zijn gepaard, zodat recombinatie kan plaatsvinden. In deze periode neemt de de rijpende eicel ca. 100 maal in volume toe en verwerft zijn specifieke eigenschappen door synthese van eicelspecifieke eiwitten. Secundaire oocyt. Vanaf de puberteit worden de oocyten in groepen geactiveerd om de meiose te hervatten. Deze rekruteringsmogelijkheid houdt op bij de menopauze Slechts 400-450 oocyten worden tenslotte rijpe ova. Nadat de meiose weer op gang is gekomen, verdwijnt de kernmembraan van de oocyt. De chromosomale delingsplaat bevindt zich in de periferie van de cel en hierdoor is de cytokinese ongelijk: één van de tweecellen behoudt vrijwel al het cytoplasma en wordt de secunaire oocyt, terwijl de andere het eerste poollichaampje wordt. Poollichaampjes. Non-disjunctie Het feit dat de chromosomen bij de mitose (?) niet uit elkaar gaan, waardoor zij beide overgaan in de dochtercel. Numerieke chromosomale afwijkingen Structurele chromosomale afwijkingen Anafase, telophase, interphase, profase Profase Na de interfase waarin het erfelijk materiaal verdubbeld is volgt de eerste fase van de mitose: de profase of voorbereidingsfase. De profase wordt gekenmerkt door: ▪ vorming van de spoelfiguur ▪ verdwijnen van de kernmembraan ▪ spiralisatie van en aanhechting van de chromosomen. 1. Vorming van de spoelfiguur In eukaryote cellen ligt net buiten de kernmembraan het centrosoom, een gebied waarin bij dierlijke cellen de twee centriolen liggen. De centriolen verdubbelen zich in het begin van de profase en bewegen zich dan elk langzaam naar één kant van de kern. Geleidelijk ontwikkelt zich uit elk van de centrosomen een structuur van draden. Deze draden zijn gemaakt van microtubuli (Latijn: tubuli, buisjes). Een aantal evenwijdig lopende microtubuli vormt samen bundels, spoeldraden genaamd, die groot genoeg zijn om met de lichtmicroscoop te zien. De microtubuli zijn gemaakt van het eiwit tubuline. Er zijn drie soorten microtubuli: de astral (Engels), kinetochore en de interpolaire microtubuli. Als de centrosomen met de centriolen elk aan één kant van de kern aangekomen zijn, de zogenaamde polen van de cel, is er een netwerk van draden ontstaan die de gehele kern omspant. Dit wordt spoelfiguur genoemd. De spoelfiguur is voltooid aan het begin van de metafase. Tegen het einde van de profase gaan de verdubbelde chromosomen, die nog kriskras verspreid en gekronkeld door de cel liggen, zich oprollen (spiraliseren). Door het verkorten van de chromosomen worden zij dikker en met een goede lichtmicroscoop is dan te te zien dat elk chromosoom uit twee identieke delen bestaat, de chromatiden. De chromatiden zijn na het spiraliseren kort en dik genoeg om over de twee dochtercellen verdeeld te worden zonder dat zij breken. De chromatiden zitten aan elkaar vast in een gebied dat centromeer wordt genoemd. Elk van de chromatiden zit vast aan de draden van de spoelfiguur. Deze draden worden trekdraden genoemd. Door de spanning van de trekdraden aan elke kant van de chromatiden worden de chromosomen naar het midden van de cel gebracht. Een tweede soort draden van de spoelfiguur wordt steundraden genoemd, deze zitten niet vast aan de chromatiden, maar lopen door van centrosoom tot centrosoom. Prometafase Tijdens de prometafase verbrokkelt het kernmembraan. De microtubuli van het spoellichaampje kunnen nu doordringen in de kern en interageren met de chromosomen. Op beide chromatiden van elk chromosoom ontwikkelt zich ter hoogte van het centromeer (een insnoering in het chromosoom) een structuur van eiwitten (het kinetochoor). De kinotochore microtubuli van het spoellichaampje hechten zich hieraan vast. Dit gaat gepaard met schokkerige bewegingen van de chromosomen. Metafase Een cel met een spoelfiguur heeft twee uiteinden, de polen, en in het midden het equatoriaalvlak. Wanneer de centromeren van elk van de chromosomen in één vlak in het centrum (equatorvlak) van de cel liggen, begint de metafase. De metafase is afgelopen zodra de chromatiden loslaten, doordat het centromeer zich in tweeën deelt. De twee chromatiden vormen nu elk een zelfstandig chromosoom.De metafase is de fase waarin de chromosomen het duidelijkst bestudeerd kunnen worden, deze chromosomen heten metafase-chromosomen. De metafase duurt ongeveer 20 minuten. Het is het langste onderdeel van de mitose Anafase De beslissende fase van de mitose is de anafase. Het is alsof na een signaal de verbindingen tussen de chromatiden, op de plaats van de centromeren, loslaten en de enkele chromatiden (nu chromosomen) zich elk in tegenstelde richting naar de polen bewegen doordat de spoeldraden deze naar de polen trekken. Dit gebeurt omdat de trekdraden verkorten. De anafase stopt wanneer elke set chromosomen aangekomen is aan zijn pool. Hier zullen de nieuwe kernen gevormd worden. De anafase is de kortste fase van de mitose. Naar welke pool de chromatiden zich begeven, is willekeurig. De fase duurt hooguit een paar minuten. Telofase Tijdens de telofase despiraliseren de chromosomen , ontrollen zich, en worden weer lange dunne draden, die niet van elkaar te onderscheiden zijn met lichtmicroscoop. De chromosomen worden opnieuw 'verpakt' in een kernenvelop en de vorming van twee complete kernen is dan voltooid. Nadat de telofase ten einde is gekomen, is het resultaat twee nieuwe kernen. Hiermee is de mitose beëindigd. Nu volgt de cytokinese of celdeling.