3 HAVO | 3 VWO TIPS BIJ HOOFDSTUK 1 Tips bij hoofdstuk 1 Schaarste en ruilen Hoofdstuk 1 geeft een introductie op de eerste twee concepten ‘schaarste’ (paragraaf 1 en 2) en ‘ruil’ (paragraaf 3 en 4). Daarmee geeft hoofdstuk 1 ook een introductie op de inhoud van het vak Economie. Het begrip ‘schaars goed’ wordt uitgebreid uitgelegd, omdat de spanning tussen de beperkte middelen en onbegrensde behoeften (waardoor er een keuzeprobleem is) het centrale uitgangspunt van het vak Economie is. Paragraaf 1 en 2 geven een algemene inleiding op het vak (bijvoorbeeld met begrippen als ‘consumeren’, ‘zelfvoorziening’ en ‘vaste lasten’), zoals in de basisvorming gebruikelijk is. In paragraaf 3 staat de vergelijking directe ruil–indirecte ruil centraal, waarbij leerlingen duidelijk wordt gemaakt welke grote voordelen aan indirecte ruil zijn verbonden. Paragraaf 4 legt de verschillende soorten geld, waarden van geld en de functies van geld uit. 1 Voor niks gaat de zon op Bespreek aan de hand van enkele recente artikelen (internet, krant) waarom ze met economie te maken hebben (wie maakt welke keuze en wat zijn de alternatieven?). Laat de leerling nu zelf drie andere artikelen zoeken. Laat ze aangeven waarom de artikelen met economie te maken hebben. Maak tot slot een klassikale inventarisatie van de beste artikelen. © MALMBERG 1 3 HAVO | 3 VWO TIPS BIJ HOOFDSTUK 1 2 Kiezen is verliezen De actualiteit met betrekking tot schulden bij jongeren en huishoudens is een aansprekend onderwerp om in de klas te behandelen. De volgende bron (bron 1.2.1) geeft voldoende aanknopingspunten voor een discussie in de klas. Bron 1.2.1 Uitslag ‘Stelling van de dag’: Kwestie van opvoeding U vindt het schrikbarend dat een op de vijf mbo-scholieren een gemiddelde schuld heeft van zo’n € 3.800. Ruim 90% van de deelnemers aan de ‘Stelling van de Dag’ wijt dit aan het feit dat jongeren vaak te gemakkelijk met geld omgaan. ‘Kinderen denken tegenwoordig dat alles aan de bomen groeit’ zo luidt een reactie. Het merendeel van de respondenten meent dat dit voor een groot deel aan de opvoeding ligt. ‘Ouders moeten kinderen leren goed met geld om te gaan. Geen geld is niets kopen. Als ze ergens voor sparen, kunnen ze het aanschaffen. Niet altijd alles maar geven wat ze willen hebben.’ Dat was vroeger wel anders, zo laten velen weten. ‘Als ik weinig geld had, kon ik drie consumpties kopen. Dan deed je het rustig aan. Maar geld lenen om uit te gaan of iets te kopen was er echt niet bij. Dat voorkwamen mijn ouders wel’, verklaart iemand. Maar een ander vergoelijkt: ‘Mensen moeten niet vergeten dat in het pre-eurotijdperk alles een stuk goedkoper was, en toen waren er nog geen mobieltjes, internet en andere verleidingen. Het is voor jongeren kortom lastig geworden de tering naar de nering te zetten.’ Daar komt bij, zeggen sommige deelnemers, dat men tegenwoordig nauwelijks nog echt geld in handen heeft, maar alles kan pinnen. ‘Zo hebben ze totaal geen in- en overzicht.’ Zorgelijk vindt 80% het dat jongeren zo gemakkelijk geld kunnen lenen. ‘Toen mijn kinderen studeerden, konden zij tot € 5.000 rood staan bij de bank. Contact met de bank: “Meneer, wij zijn hierover niet bezorgd, want de ervaring leert dat ouders de schuld afbetalen.”’ De belangrijkste oorzaak dat jongeren in de schulden raken is volgens de respondenten, naast een gebrek aan financiële opvoeding, ‘erbij willen horen’ en ‘moeilijk verleidingen kunnen weerstaan’. Scooter, smartphone, dure (merk)kleding, te dure abonnementen, uitgaan…: ‘Ze hebben geen idee wat het allemaal kost en denken te snel: het komt wel goed als ik straks een baan heb en goed verdien. Helaas is de werkelijkheid totaal anders.’ Driekwart denkt dat kinderen beter met geld leren omgaan als ze zakgeld krijgen tot hun 15e. Dan kunnen ze hun eigen zakcentje wel verdienen met een bijbaantje. ‘Bij mijn kinderen heb ik dat ook zo gedaan en die weten nu heel goed wat een euro waard is en letten hierdoor goed op’, zegt iemand. Een ander meent dat de huidige jeugd geen bijbaantje wil en zich er gemakkelijk van afmaakt. ‘Dat heb ik aan den lijve mogen ondervinden; (stief)dochterlief haalde allerlei stunts uit en pa maar betalen.’ Kostgeld vragen aan thuiswonende kinderen die werken of studeren is eveneens een goede financiële leerschool, vindt de meerderheid. Bijna een kwart echter zegt zijn kinderen niets te (zullen) vragen. ‘Ze hebben al genoeg te betalen: zorgverzekering, tandarts, abonnementen, …’ reageert een ouder. Er zijn meer respondenten die wijzen op de hoge kosten waarmee scholieren vanaf hun 18e te maken hebben. ‘Niet alleen moeten ze hun “peperdure” zorgverzekering betalen, maar ook hun studiekosten.’ Dat jongeren in de schulden raken, is volgens hen dan ook deels te wijten aan de overheid. Budgetlessen op school zou de meerderheid hoe dan ook geen slecht idee vinden. ‘Goed leren budgetteren kan helpen. En verder moet iedereen door schade en schande wijs worden.’ (Vrij naar: www.telegraaf.nl, 2015) © MALMBERG 2 3 HAVO | 3 VWO TIPS BIJ HOOFDSTUK 1 3 Van ruilen komt geen huilen Essentieel is dat leerlingen begrijpen welke enorme meerwaarde de indirecte ruil heeft boven de directe ruil. Laat leerlingen tien beroepen opschrijven, waarbij nog niet duidelijk is wat het doel is van de opsomming. Loop daarna klassikaal na welke beroepen in een economie met alleen directe ruil mogelijk zijn en welke niet. Waarschijnlijk is de uitkomst dat de meeste beroepen alleen mogelijk zijn in een economie met directe ruil. Het is nuttig om de ingewikkeldheid van direct ruilen te laten zien door de volgende ruilverhoudingen op het bord te schrijven: 1 kilo vlees = 4 broden 1 brood = 2 worsten 1 worst = ½ vis 1 trui = 10 liedjes zingen 1 trui = 3× haar knippen 1× haar knippen = ½ kilo vlees Stel dat een leerling in de oude tijd met directe ruil bard is en een huisoptreden bij een visser verzorgt met 10 liedjes. Een vraag aan de klas: hoeveel vissen vraagt hij voor zijn optreden? (Het antwoord is: 6 vissen.) Veel leerlingen vinden de geschiedenis van het geld interessant. Het is een geschikt onderwerp voor een praktische opdracht. Het is ook mogelijk om met de volgende vijf bronnen (bron 1.3.1–1.3.5) de geschiedenis van het geld (van ruilhandel tot en met het girale geld) in korter tijdsbestek te behandelen. Deze bronnen kunnen ook in paragraaf vier behandeld worden. Bron 1.3.1 Vee, voedingsmiddelen en voorwerpen Vanaf het begin van het bestaan van de mens heeft ruilhandel in dieren, voedingsmiddelen en voorwerpen een grote rol gespeeld: jagers ruilden hun opbrengst van de jacht tegen producten van boeren en vissers. Maar al duizenden jaren geleden vond men op verschillende plaatsen in de wereld een beter systeem: het ruilen van goederen tegen een bepaald goed dat als geld dienst deed. Vooral vee werd veel gebruikt als betaalmiddel. Voor (reizende) kooplieden was vee echter een onhandig betaalmiddel, omdat dieren veel te groot waren om te vervoeren. Zij ruilden dan ook meestal met tabak, thee en zout. Schelpen werden ook veel gebruikt als ruilmiddel. Zo kochten de Nederlanders slaven met schelpen. Ook kralen en loodjes werden vaak als ruilmiddel gebruikt. De Romeinen gebruikten lang voor onze jaartelling onbewerkt koper als betaalmiddel. Later werd het koper (net als zout) in baren gegoten. (Vrij naar: www.muntstukken.be) Bron 1.3.2 Van ruilhandel naar ‘pseudogeld’ Bij ruilhandel ruilt de bakker met de slager een brood tegen een worst. Maar lang geleden werden in diverse landen op de wereld allerlei goederen als ‘pseudogeld’ gebruikt. Bijvoorbeeld vee, tabak, zout, thee, kralen en schelpen. In dat geval ruilt de bakker zijn brood tegen bijvoorbeeld zout, en gebruikt het zout om een worst te kopen. © MALMBERG 3 3 HAVO | 3 VWO TIPS BIJ HOOFDSTUK 1 Dit veroorzaakte wel eens ongewenste situaties. Zo betaalde men in de Verenigde Staten vroeger met tabaksbladeren. Maar op die manier konden de Amerikanen hun eigen geld maken! Steeds meer Amerikanen gingen tabaksbladeren verbouwen, waardoor er heel veel geld in de economie kwam. Het gevolg: je moest steeds meer tabaksbladeren neertellen om een product te kopen. Anders gezegd: de prijzen van de producten stegen, er was inflatie. Een ander effect: de kwaliteit van de tabaksbladeren die als geld functioneerden, werd steeds slechter. Mensen betaalden met de slechtste bladeren en hielden de goede bladeren zelf. Een tweede voorbeeld: Amerikanen hebben, net als veel andere volkeren, een tijd lang goud gebruikt als ruilmiddel. Maar er werd in de negentiende eeuw als gevolg van de ‘goldrush’ steeds meer goud gevonden. Het gevolg: steeds meer geld in omloop, en dus inflatie. De beroemde econoom en Nobelprijswinnaar Friedman concludeerde aan de hand van deze, en nog veel andere voorbeelden: te veel geld in omloop veroorzaakt inflatie. Bron 1.3.3 Het eerste echte geld De Egyptenaren waren de eersten die metalen (vooral zilver, maar ook goud en brons) als standaardruilmiddel gingen gebruiken. Daarbij was het gewicht de bepalende factor voor de waarde. Het voordeel daarvan was dat, als de waarde per gewichtseenheid bekend was, door middel van wegen elke prijs kon worden betaald. Een nadeel was dat er altijd een weegschaal nodig was. Bij het gebruik van metalen kwam daarbij de complicatie dat ook de zuiverheid moest worden vastgesteld. In het Lydische koninkrijk werd in de zevende eeuw v. Chr. het eerste echte geld gebruikt in de vorm van munten. Om ‘munt’ genoemd te mogen worden, moest het stukje metaal aan drie criteria voldoen: • Het moest door de overheid die het uitgaf, worden gewaarmerkt door middel van een merkstempel. • Er moest een aanduiding van de waarde op staan. • Het moest een vast gewicht en zuiverheid hebben (anders zou het steeds gewogen moeten worden om de waarde vast te stellen). (Vrij naar: www.da-cunha-travel.nl) Bron 1.3.4 De eerste banken Goud als betaalmiddel gaf grote risico’s. Bij een hoge prijs moesten grote porties goud worden vervoerd. Het risico van een overval was groot. Het betalen met munten had hetzelfde nadeel. De wissel was een oplossing voor het probleem. Banken bewaarden het goud voor hun klanten en gaven daarvoor een wissel. Een wissel is een ondertekend papier dat in te ruilen was voor goud. De eigenaar kon de wissel gebruiken voor betalingen. Dit systeem was gebaseerd op vertrouwen: de ontvanger van de wissel vertrouwde erop dat de bank de wissel inruilde voor goud. Zolang de bank vertrouwd werd, werden de wissels vaak van de ene persoon aan de andere overgedragen en niet voor goud ingewisseld. Zo ontstond met de wissel het eerste bankbiljet. Bron 1.3.5 Fiduciair geld De houders van wissels wisselden hun biljetten haast nooit om voor echt goud. Daardoor konden de banken extra wissels creëren die zij als lening aan klanten in omloop brachten. Deze wissels waren dus niet meer ‘gedekt’ door goud. Omdat dit geld niet aan goud is gekoppeld, noemen we dit fiduciair geld. Mensen gebruiken het geld zolang ze vertrouwen hebben in de waarde ervan. In onze tijd mag alleen een centrale bank, zoals in Europa de Europese Centrale Bank (ECB) bankbiljetten in omloop brengen. Particuliere banken, zoals ING, Rabobank en Fortis, brengen het girale geld in omloop. Als de bank € 200.000 krediet op de rekening van een klant stort voor de aankoop van een huis, is er met één simpele handeling van een bankemployee € 200.000 extra geld in omloop gebracht. © MALMBERG 4 3 HAVO | 3 VWO TIPS BIJ HOOFDSTUK 1 4 De waarde van geld / 5 Inzicht in… schaarste en ruil(en) Om de leerlingen de interne waarde van een munt goed te laten begrijpen, is een voorbeeld van hyperinflatie heel geschikt. Hyperinflatie laat zien hoe de interne waarde geheel instort. De volgende twee bronnen kunnen daarbij helpen (bron 1.4.1 en 1.4.2). Bron 1.4.1 Weblog Elise Elise van der Mark is voor een periode van zeven maanden uitgezonden naar Mutare in Zimbabwe. Het is haar taak om lokale organisaties in de cultuursector te ondersteunen. Een mens wordt niet gelukkig van geld. Maar stel nou dat er helemaal geen geld ís? En dan heb ik het niet over een lege pinautomaat, ‘aan het einde van je geld een beetje maand over’ of een tegenvallende kerstbonus. Ik heb het over geen muntjes of briefjes kunnen vinden in een op geld draaiende economie. Maakt geld dan ook niet meer gelukkig? In Zimbabwe is het nu uiteindelijk zover gekomen. De Zimdollar is ‘playing hard to get’. In een land met een hyperinflatie van meer dan 15.000% is het lokale geld allang niets meer waard. Buitenlandse valuta zoals de US dollar, de euro en de rand, overheersen de zwarte en langzamerhand ook al de legale markt. Tot twee weken geleden kreeg ik elke dag meer Zimdollars voor mijn ene US dollar. Totdat er iets raars gebeurde: er was geen geld meer in het land. Er was geen geld meer in het land! Ik liet het een tweede keer tot mij doordringen. Wat moest ik me daar bij voorstellen, vroeg ik anderen. Haarfijn werd mij uitgelegd dat juist door de inflatie en de hard stijgende prijzen een enorm tekort aan geld was ontstaan. De banken waren leeg, de winkels bleven stil en de zoektocht naar geld begon. Voor iedereen. De afgelopen weken waren heel vreemd. Waren er eerst mensendikke rijen voor brood en eieren, nu slapen mensen drie nachten achter elkaar voor de deur van de bank. Mocht er geld binnenkomen, dan staan ze in elk geval vooraan in de rij. En onvermijdelijk in een situatie als deze, de ruilhandel komt weer tevoorschijn. Mijn schoenen, mijn telefoon, mijn tas, eigenlijk alles wat ik bij me draag, is materiaal om ‘boodschappen mee te doen’. (Vrij naar: Weblog Elise van der Mark, www.antenna.nl/~mutare/cultuurweblogelise.html) Bron 1.4.2 Een berucht voorbeeld van hyperinflatie Het komt regelmatig ergens in de wereld voor dat mensen het vertrouwen in het geld verliezen. Een van de bekendste voorbeelden speelde zich in Duitsland af, tussen 1918 en 1923. In Duitsland gebruikte men de mark als betaalmiddel. We nemen de prijs van een ei als voorbeeld. In 1914 kostte een ei in Duitsland 0,08 Reichsmark. In 1918 was de prijs van een ei gestegen tot 0,25 Reichsmark. De Duitsers raakten hun vertrouwen in de Reichsmark een beetje kwijt. Vier jaar eerder kregen ze nog dik twaalf eieren voor een ReichsMark, nu nog maar vier. Maar het zou nog veel erger worden. In 1922 was de prijs gestegen tot 180 Reichsmark, in de zomer van 1923 tot 5000 Reichsmark, drie maanden later tot 80 miljard Reichsmark! Veel Duitsers vertrouwden het geld niet meer. Ze schakelden over op de ouderwetse ruilhandel. Om de betekenis van het instorten van interne waarde zichtbaar te maken, kan ook het volgende voorbeeld dienen. © MALMBERG 5 3 HAVO | 3 VWO TIPS BIJ HOOFDSTUK 1 Stel, je ziet de hyperinflatie aankomen. Wat dan te doen? Je leent bij de bank een miljoen euro en koopt een kasteel en een kip. Vervolgens komt de hyperinflatie en stijgt de prijs van een ei naar 1 miljoen euro. De kip legt een ei, je verkoopt het ei voor 1 miljoen euro, en lost daarmee je schuld bij de bank af. Dankzij de hyperinflatie ben je opeens kasteeleigenaar zonder schuld! De clou van het verhaal is natuurlijk dat bij hyperinflatie de interne waarde van de munt instort, waardoor alle schulden en spaargelden waardeloos worden. Mensen zijn hun spaargeld kwijt, maar ook hun schulden. 6 Economische vaardigheden – Rekenen met procenten Regelmatig wordt geconstateerd dat de basisrekenvaardigheden bij veel leerlingen onvoldoende zijn ontwikkeld. Bij het vak Economie brengen bijvoorbeeld procenten en indexcijfers leerlingen vaak in problemen, bij Natuurkunde verloopt het omschrijven van formules dikwijls moeizaam. Het probleem is dan ook vakoverschrijdend. Het lesprogramma laat echter niet altijd toe deze lacunes aan te pakken. Dit heeft tot gevolg dat de vaardigheden onder de maat blijven (en de eindresultaten verminderen). Vastgesteld kan worden dat het ontbreken van rekenvaardigheden een constante remmende werking heeft op het verdere studieverloop. Voor de docent is dit ook frustrerend. Hij wil zich immers bezighouden met zijn vak en niet steeds vastlopen op nog ontbrekende vaardigheden. In deze vaardighedenparagraaf wordt het rekenen met procenten extra getraind. Het is hier van belang om na te gaan hoe de vaardigheid bij het vak Wiskunde wordt aangeleerd. Er is een alternatieve manier mogelijk (met kruislings vermenigvuldigen) waardoor zwakke leerlingen mogelijk in verwarring raken. In de digitale leeromgeving staan enkele extra oefeningen die betrekking hebben op de rekenvaardigheden. Een voorbeeld van een website waar ook veel extra materiaal te vinden is: www.rekenweb.nl. © MALMBERG 6