DE TIEN TIJDVAKKEN Kenmerkende aspecten, unieke- en generieke begrippen, leerdoelen en meta-concepten 1. Tijd van jagers en boeren ? – 3000 v. Chr. Prehistorie Kenmerkende aspecten 1. De levenswijze van jagers-verzamelaars. 2. Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen. 3. Unieke begrippen Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen. Jagers voedselverzamelaars agrarische (neolitische) revolutie Generieke begrippen Generieke begrippen Generieke begrippen levensonderhoud beschaving boeren priester ambtenaren samenleving maatschappij staat godsdienst/religie tempel macht status oorlog landbouw leger ritueel rite ceremonie cultus kunst en cultuur wet nomaden sedentair ambacht 1. Tijd van jagers en boeren Kenmerkende aspecten 1. De levenswijze van jagers-verzamelaars. 2. Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen. 3. Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen. Meta-concepten Continuïteit/verandering • welke veranderingen traden op door de komst van de landbouw en de eerste stedelijke gemeenschappen? Oorzaak/gevolg • Wat was of wat waren de oorzaken van het ontstaan van landbouw en veeteelt? Bewijs (bronnen) • Hoe komen we aan gegevens over de prehistorie • tot ongeveer 3000 v. Chr. geen geschreven bronnen • wel materiële vondsten • kunnen (aan de hand van gegeven bronnenmateriaal) beredeneren waarom de mens aan landbouw en veeteelt ging doen Interpretatie • kunnen beredeneren of er met de komst van landbouw en veeteelt sprake was van een revolutie Tijd en plaats Leerdoelen De leerlingen: • kunnen een relatie leggen tussen jagen/verzamelen, wonen en godsdienst • kunnen een relatie leggen tussen landbouw, wonen en godsdienst • kennen mogelijke verklaringen voor het ontstaan van de landbouw • weten waar de eerste landbouw is ontstaan en waarom juist daar • kennen de belangrijkste veranderingen die het gevolg waren van de komst van landbouw en veeteelt • kennen de belangrijkste veranderingen die optraden met de komst van de eerste stedelijke gemeenschappen 2. Tijd van Grieken en Romeinen 3000 v. Chr. – 500 na Chr. Oudheid Kenmerkende aspecten Unieke begrippen 4. De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat. 5. De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur. 6. De groei van het Romeinse Imperium, waardoor de GrieksRomeinse cultuur zich in Europa verspreidde. 7. De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa. 8. De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstisch godsdiensten. Generieke begrippen Generieke begrippen beschaving boeren priester samenleving maatschappij staat godsdienst/religie tempel macht aristocratie democratie status oorlog leger ritueel politiek Olympus Olympische Spelen Stadstaat/polis Sparta Athene Peloponnesische Oorlog Parthenon Delphi Rome Romeinse Rijk romanisering Caesar Augustus Generieke begrippen rite ceremonie cultus kunst en cultuur 2. Tijd van Grieken en Romeinen Kenmerkende aspecten 4. De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat. 5. De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur. 6. De groei van het Romeinse Imperium, waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde. 7. De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa. Leerdoelen De leerlingen: • kennen de belangrijkste verschillen en overeenkomsten tussen de godsdienst van de Grieken en Romeinen enerzijds en die van de Joden en Christenen anderzijds. • kennen de belangrijkste verschillen en overeenkomsten tussen de godsdienst van de Joden en Christenen. • kunnen uitleggen dat er bij de Grieken naast een mythische verklaring een meer rationele verklaring voor allerlei verschijnselen kwam • kennen de belangrijkste verschillen tussen een aristocratie en een democratie. • kunnen uitleggen wat de belangrijkste factoren waren voor de groei van het Romeinse Rijk • kunnen een vergelijking maken tussen het feitelijke verhaal van het ontstaan van Rome en het mythische verhaal 8. De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstisch godsdiensten. Meta-concepten Continuïteit/verandering • welke veranderingen traden op in het wereldbeeld van de Grieken? Oorzaak/gevolg • wat was of wat waren de oorzaken van de Perzische en Peloponnesische oorlogen? Bewijs (bronnen) • wat zijn de belangrijkste materiële bronnen voor de geschiedenis van Grieken en Romeinen? • hoe betrouwbaar is 'De Bello Gallico' voor een goed beeld van Caesars oorlogen? Tijd en plaats 3. Tijd van ridders en monniken 500 - 1000 Vroege Middeleeuwen Kenmerkende aspecten 9. De verspreiding van het christendom in geheel Europa. Unieke begrippen 10. Het ontstaan en de verspreiding van de Islam. 11. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid. 12. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur. Generieke begrippen Generieke begrippen Generieke begrippen levensonderhoud beschaving boeren priester ambtenaren samenleving maatschappij staat godsdienst/religie kerk macht status oorlog landbouw leger ritueel ceremonie cultus cultuur wet Islam Mohammed Koran Kaaba Mekka Medina Arabieren kerstening samenleving adel vorst koning/keizer paus macht gezag geestelijkheid klooster abt/abdis monnik non kasteel/burcht horigen herendiensten domein autarkie leenstelsel/feodale stelsel leenheer leenman vazal gouw hofstelsel ridder Clovis Karel de Grote Bonifatius Willibrord Volksverhuizing 3. Tijd van ridders en monniken Kenmerkende aspecten 9. De verspreiding van het christendom in geheel Europa. 10. Het ontstaan en de verspreiding van de Islam. 11. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid. 12. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur. Meta- concepten Continuïteit/verandering • welke veranderingen traden er in de Westeuropese samenleving op als gevolg van het verdwijnen van het Romeinse Rijk? • wat bleef hetzelfde? • in hoeverre was er bij de kerstening van West-Europa sprake van verandering en continuïteit? Tijd en plaats Leerdoelen De leerlingen: • kunnen begrippen als autarkie, en horigheid uitleggen in relatie tot het begrip hofstelsel • kunnen met argumenten aangeven of de boeren in de vroege middeleeuwen een zwaar leven hadden • kunnen uitleggen wat een feodaal georganiseerde samenleving is • weten (op hoofdlijnen) waar de islam is ontstaan en hoe de islam zich in de eeuwen daarna verspreidde over grote delen van de wereld • kennen de belangrijkste pijlers van de islam 4. Tijd van steden en staten 1000 - 1500 Hoge en late Middeleeuwen Kenmerkende aspecten 13. De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving. 14. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden. 15. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben. Unieke begrippen gilde Romaanse bouwstijl Gotische bouwstijl kruistochten 16. De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten. 17. Het begin van staatsvorming en centralisatie Generieke begrippen Generieke begrippen Generieke begrippen beschaving levensonderhoud boeren landbouw priester ambtenaren samenleving maatschappij handel stad staat burger godsdienst/religie kathedraal kunst macht status oorlog leger cultuur privileges 4. Tijd van steden en staten Kenmerkende aspecten 13. De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving. 14. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden. 15. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben. 16. De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten. Leerdoelen De leerlingen: • kunnen een relatie leggen tussen de opkomst van handel en nijverheid en het ontstaan van nieuwe steden • kunnen duidelijk maken waarom de zelfstandigheid van steden en de opkomst van geld de centralisatie bevorderde • kunnen duidelijk maken wat de inzet was van de investituurstrijd • kennen motieven van de paus, edelen en gewone mensen voor het voeren van kruistochten 17. Het begin van staatsvorming en centralisatie Meta-concepten Continuïteit/verandering • kunnen aangeven in hoeverre er in de loop van de (vroege en late) middeleeuwen sprake was van continuïteit en verandering Oorzaak/gevolg • een relatie kunnen leggen tussen de kruistochten en de investituurstrijd • een relatie leggen tussen de opkomst van steden (handel en geld) en de centralisatiepolitiek van vorsten Tijd en plaats 5. Tijd van ontdekkers en hervormers 1500 - 1600 Renaissance Kenmerkende aspecten 18. Het begin van de Europese expansie. Unieke begrippen 19. Het veranderde mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling. 20. De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid. 21. De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had. 22. Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat. Generieke begrippen Generieke begrippen beschaving levensonderhoud ambtenaren samenleving maatschappij handel staat burger godsdienst/religie kerk macht status oorlog opstand leger cultuur Ontdekkingsreizigers renaissance Klassieke Oudheid reformatie/kerkhervorming Luther Calvijn Tachtigjarige Oorlog/Opstand Geuzen Willem van Oranje Karel V Filips II Generieke begrippen kunst protestanten katholieken klooster 5. Tijd van ontdekkers en hervormers Kenmerkende aspecten 18. Het begin van de Europese expansie. 19. Het veranderde mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling. 20. De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid. 21. De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had. Leerdoelen De leerlingen: • kunnen duidelijk maken dat de wereld veranderde door de ontdekkingsreizen • kunnen inhoud geven aan de begrippen Renaissance en Humanisme • kunnen een verklaring geven voor het ontstaan van de hervorming (reformatie) • kennen de belangrijkste oorzaken (politiek,godsdienstig en economisch) van de opstand tegen Spanje 22. Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat. Meta-concepten Continuïteit/verandering • kunnen aangeven welke veranderingen traden op als gevolg van de reformatie • kunnen aangeven welke veranderingen er optraden in het leven van mensen in en buiten Europa Oorzaak/gevolg • kunnen aangeven wat oorzaken (motieven) en gevolgen waren van de ontdekkingsreizen • kunnen aangeven wat oorzaken waren van het conflict tussen de Nederlanden en Spanje Bewijs (bronnen) • Wat zeggen bronnen over de verschillende opvattingen over de moord op Willem van Oranje? • Wat kun je zeggen over de representativiteit van de bronnen over de moord op Willem van Oranje? Tijd en plaats 6. Tijd van regenten en vorsten 1600 - 1700 Gouden Eeuw Kenmerkende aspecten 23. Het streven van vorsten naar absolute macht. Unieke begrippen 24. De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek. absolutisme Lodewijk XIV (of Peter de Grote) 25. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie. Gouden Eeuw 26. De wetenschappelijke revolutie. stadhouder regenten calvinisme Generieke begrippen Generieke begrippen beschaving levensonderhoud ambtenaren samenleving maatschappij handel burger kunst macht status oorlog leger cultuur wetenschap VOC 6. Tijd van regenten en vorsten Kenmerkende aspecten 23. Het streven van vorsten naar absolute macht. 24. De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek. 25. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie. Leerdoelen De leerlingen: 26. De wetenschappelijke revolutie. • kunnen het politieke systeem in bijvoorbeeld Frankrijk vergelijken met het systeem in de Republiek Meta-concepten • kunnen een relatie leggen tussen de economische en culturele bloei van de Republiek Bewijs (bronnen) • kenmerken van een absolute staat kunnen herkennen in bronnemateriaal en/of • kenmerken van een absolute staat afleiden/formuleren uit/op basis van bronnenmateriaal Tijd en plaats • kunnen duidelijk maken welke vooruitgang er (op hoofdlijnen) wordt geboekt in de natuurwetenschappen 7. Tijd van pruiken en revoluties 1700 - 1800 eeuw van Verlichting Kenmerkende aspecten 27. Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen. 28. Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven. (verlicht absolutisme) 29. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekolonies en de daarmee verbonden transatlantische slavenhandel en de opkomst van het abolutionisme. 30. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap. Generieke begrippen Generieke begrippen beschaving godsdienst/religie levensonderhoud macht samenleving status maatschappij cultuur burger wetenschap Unieke begrippen Rousseau Montesquieu Voltaire Trias Politica volkssoevereiniteit rationalisme rede Franse Revolutie Lodewijk XVI abolitionisme verlicht absolutisme 7. Tijd van pruiken en revoluties Kenmerkende aspecten 27. Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen. 28. Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven. (verlicht absolutisme) 29. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekolonies en de daarmee verbonden transatlantische slavenhandel en de opkomst van het abolutionisme. 30. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap. Meta-concepten Leerdoelen De leerlingen: • • • • Continuïteit/verandering • welke veranderingen traden er op politiek, godsdienstig en wetenschappelijk gebied op als gevolg van het rationele denken? Oorzaak/gevolg • wat waren oorzaken van de Franse Revolutie? Tijd en plaats • kunnen een relatie leggen tussen de plantageslavernij in Amerika en de slavenhandel kunnen het begrip abolitionisme uitleggen kunnen het verschil uitleggen tussen absolutisme en verlicht absolutisme kunnen uitleggen welke invloed de Verlichting/het rationalisme had op het denken over de samenleving (godsdienst, politiek en wetenschap) kennen op hoofdlijnen het verloop van de Franse Revolutie 8. Tijd van burgers en stoommachines 1800 - 1900 Industrialisatietijd Kenmerkende aspecten 31. De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving. 32. Discussies over de ‘sociale kwestie’. 33. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie. 34. De opkomst van emancipatiebewegingen. 35. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politiek proces. 36. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme. Generieke begrippen Generieke begrippen levensonderhoud beschaving landbouw industrie samenleving maatschappij staat godsdienst/religie macht kiesrecht vrouwenkiesrecht grondwet revolutie imperium liberalisme confessionalisme Unieke begrippen beschaving levensonderhoud samenleving maatschappij burger industriële revolutie sociale kwestie modern imperialisme ministeriële verantwoordelijkheid Karl Marx Thorbecke Generieke begrippen Socialisme communisme feminisme emancipatie 8. Tijd van burgers en stoommachines Kenmerkende aspecten 31. De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving. 32. Discussies over de ‘sociale kwestie’. 33. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie. 34. De opkomst van emancipatiebewegingen. 35. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politiek proces. 36. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme. Meta-concepten Continuïteit/verandering • welke veranderingen traden er op als gevolg van de industrialisering van de samenleving Oorzaak/gevolg • wat waren oorzaken van de slechte situatie van de arbeiders Bewijs (bronnen) • Analyseren van spotprenten Tijd en plaats Leerdoelen De leerlingen: • kennen de belangrijkste kenmerken van een industriële productiewijze • kunnen een relatie leggen tussen de industrialisering van de samenleving en de sociale kwestie • kunnen aangeven welke visie liberalen, socialisten en confessionelen hadden op de sociale kwestie • kunnen een relatie leggen tussen de sociale kwestie en de strijd voor het algemeen kiesrecht • kunnen en relatie leggen tussen de industrialisering van de samenleving en de (vrouwen) emancipatie • kunnen een relatie leggen tussen de industrialisering van de samenleving en het modern imperialisme • kunnen aangeven wat de opkomst van het nationalisme betekende voor staatkundinge en politieke ontwikkelingen in Europa 9. Tijd van wereldoorlogen 1900 - 1950 Eerste helft 20ste eeuw Kenmerkende aspecten 37. De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie. 38. Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaal-socialisme. 39. De crisis van het wereldkapitalisme. 40. Het voeren van twee wereldoorlogen. 41. Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden. 42. De Duitse bezetting van Nederland. 43. Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering. 44. Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme. Generieke begrippen Generieke begrippen beschaving levensonderhoud samenleving maatschappij totalitair burger macht oorlog massavernietigingswapens racisme discriminatie genocide leger cultuur Unieke begrippen Unieke begrippen totale oorlog loopgraven Verdrag van Versailles Volkenbond Russische Revolutie Lenin Stalin Trotzky Roden Witten Anti-semitisme Arisch collaborateur concentratiekampen Derde Rijk Deportatie Endlösung Fascisme Führer geallieerden getto hakenkruis (swastika) Holocaust Lebensraum Nazi Untermenschen Weimar-Republiek werkloosheid werkverschaffing jodenvervolging D-day atoombom Hiroshima Nagasaki 9. Tijd van wereldoorlogen Kenmerkende aspecten 37. De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie. 38. Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaal-socialisme. 39. De crisis van het wereldkapitalisme. 40. Het voeren van twee wereldoorlogen. Leerdoelen 41. Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden. De leerlingen: 42. De Duitse bezetting van Nederland. 43. Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering. • • 44. Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme. • Meta-concepten • Continuïteit/verandering • • welke veranderingen ontstonden er na W.O.I op de kaart van Europa? • wat veranderde er in de relaties tussen staten na W.O.I en de Russische Revolutie? Oorzaak/gevolg • Wat waren (de) oorzaken van de Eerste Wereldoorlog? • Wat waren oorzaken van de economische crisis in de jaren dertig? • Wat waren gevolgen van de economische crisis in de jaren dertig? • Wat waren (de) oorzaken van de Tweede Wereldoorlog? Bewijs (bronnen) • kenmerken van totalitaire staten kunnen herkennen in of ontlenen aan bronnenmateriaal Tijd en plaats • kunnen het kapitalistische en het communistische economische systeem met elkaar vergelijken kunnen het totalitaire Duitsland (1933-1945) en de totalitaire Sovjet-Unie met elkaar vergelijken kennen oorzaken en gevolgen van de economische crisis hebben kennis van aspecten van de bezetting van Nederland door de Duitsers kennen motieven voor het verzet tegen het imperialisme kunnen duidelijk maken waarom W.O.I en II totale oorlogen waren 10. Tijd van televisie en computer 1950 - nu Tweede helft 20ste eeuw Kenmerkende aspecten 45. De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog. 46. De dekolonisatie die een eind maakte aan de westers hegemonie in de wereld. 47. De eenwording van Europa. Unieke begrippen Koude Oorlog Containment politiek 48. De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen. Truman doctrine Marshall plan 49. De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen. Domino-theorie Korea oorlog Generieke begrippen Generieke begrippen beschaving levensonderhoud samenleving maatschappij godsdienst/religie macht oorlog leger/wapens cultuur Vietnam oorlog Cuba crisis Europese Unie Berlijn Sovjet Unie 10. Tijd van televisie en computer Kenmerkende aspecten 45. De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog. 46. De dekolonisatie die een eind maakte aan de westers hegemonie in de wereld. 47. De eenwording van Europa. 48. De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen. 49. De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen. Meta-concepten Continuïteit/verandering • de veranderingen kunnen noemen die er in de internationale machtsverhoudingen optraden Oorzaak/gevolg • oorzaken kennen van de dekolonisatie • oorzaken kennen van het ontstaan van de Koude Oorlog • oorzaken (her)kennen van het ontstaan van een pluriforme en multiculturele samenlebing in Nederland? Historisch belang • het historisch belang kunnen beargumenteren van een gebeurtenis, ontwikkeling of bouwwerk (bijvoorbeeld de bouw van de muur in Berlijn of het gooien van de eerste atoombom) Bewijs (bronnen) • historisch kunnen redeneren over aspecten van de Koude Oorlog aan de hand van bronnen Tijd en plaats Leerdoelen De leerlingen: • kunnen een relatie leggen tussen het begrip dekolonisatie en de Tweede Wereldoorlog • kunnen een relatie leggen tussen het begrip dekolonisatie en het verminderen van de wereldwijde macht van West-Europese landen • kunnen begrippen als indammingspolitiek (containment), Truman-doctrine, Marshall-hulp, de Muur en domino-theorie in verband brengen met de Koude Oorlog • kunnen inhoud geven aan de begrippen pluriforme en multiculturele samenleving • kunnen een relatie leggen tussen de sociaal-culturele veranderingsprocessen en de toenemende welvaart