Eindeloos bewustzijn 'De hersenen zijn de boodschapper van het bewustzijn.' Prof. John C. Eccies (1903-1997) Kwantumfysica en bewustzijn. De continuïteit van het veranderende lichaam. Eindeloos bewustzijn. Morfogenetische velden. Penrose beschrijft op basis van kwantummechanische theorieën een hypothese die de relatie tussen hersenen en bewustzijn kan verklaren. Hij stelt dat ons bewustzijn niet in de hersenen gelokaliseerd kan zijn omdat hersenen op zuiver theoretische gronden niet geschikt zijn om menselijk bewustzijn voort te brengen. De hersenen kunnen de ervaring van onze subjectieve werkelijkheid mogelijk maken, maar niet veroorzaken. Ook de bekende neurowetenschappers Charles S. Sherrington (1857-1952), John C. Eccies (1903-1997) en Wilder Penfield (1891-1976) waren van mening dat de hersenen eerder lijken op een gecompliceerd organisme dat bewustzijn registreert en doorgeeft, dan dat zij dit voortbrengen. Beauregard toont in zijn recente boek aan dat in de neurowetenschappen een materialistische relatie tussen bewustzijn en hersenen wetenschappelijk niet langer te handhaven is. Religieuze, mystieke, spirituele en BDE (bijna-dood ervaringen) kunnen niet het product van de hersenen zijn. Ook hij is ervan overtuigd dat de hersenen slechts het ervaren van bewustzijn mogelijk maakt. De hersenen zijn een uiterst ingewikkeld functionerend en geheimzinnig orgaan van +/1,5Kg, dat bijna 20% van onze lichaamsenergie verbruikt. Ons brein bestaat uit 100 miljard neuronen die via duizenden synapsen per neuron zeer intensief met elkaar verbonden zijn om zo een netwerk van ongekende complexiteit te vormen. Je bewust zijn van jezelf en je omgeving en het hebben van gedachten en gevoelens is niet afhankelijk van één actief plekje in de hersenen, maar vereist een functionerend netwerk van vele centra. En dit geldt ook voor bewuste aandacht bij meditatie, waarbij andere centra in de hersenen actief worden dan bij het dagelijkse waakbewustzijn. Het is onwaarschijnlijk dat bewustzijn zuiver en alleen een product is van de hersenen. Gemeten activiteiten in de hersenen zeggen niets over de inhoud van gevoelens en gedachten. Bewustzijn is in staat de anatomie en de functie van de hersenen te veranderen (neuroplasticiteit, placebo). Bewustzijn kan onafhankelijk van hersenfuncties ervaren worden (een BDE). Kwantumfysica en bewustzijn. We weten nog steeds niet hoe het mogelijk is dat een verruimd bewustzijn kan worden ervaren tijdens een hartstilstand, waarin de hersenen geen meetbare activiteit meer vertonen en alle hersenfuncties zoals lichaamsreflexen, hersenstamreflexen en ademhaling zijn uitgevallen. Bewustzijn kan niet als het resultaat van hersenactiviteit worden beschouwd. Soms lijkt zelfs het omgekeerde waar, het bewustzijn beïnvloedt de werking van de hersenen zowel op korte als op langere termijn door het empirisch bewezen principe van neuroplasticiteit. Enkele elementen van een BDE beschouwd: Alles lijkt met alles verbonden te zijn (verstrengeling). Alles blijkt één te zijn. 1 Tijdens een BDE kan elk detail van het voorbije leven opnieuw worden beleefd. Alle gebeurtenissen uit het verleden lijken als het ware opgeslagen en toegankelijk te zijn en beschikbaar op het ogenblik dat men er zijn aandacht op richt. Tijd speelt geen rol meer. Alles is tijdloos aanwezig. Dit geldt niet alleen voor de tijd, maar ook voor de plaats. Men is op elke plaats in het verleden aanwezig op het ogenblik men er aan denkt en daar wil zijn. Men beleeft opnieuw alles wat op dat ogenblik als belangrijk werd ervaren, met inbegrip van de emotionele betekenis die dit alles had, voor jezelf alsook voor andere personen die erbij betrokken waren. Alles blijkt in het bewustzijn gelijktijdig aanwezig te zijn in een niet aan tijd en plaats gebonden dimensie. Hetzelfde verschijnsel wordt in het bewustzijn ervaren zoals men een voorschouw of vooruitblik ervaart, waarbij het begrip tijd zoals we dat in het dagelijks leven ervaren niet lijkt te bestaan. We ervaren dit tijdloze aspect ook in dromen, waarbij alles tijdloos lijkt te gebeuren. Maar de heldere werkelijkheid die tijdens een BDE wordt ervaren is niet te vergelijken met de dagelijkse werkelijkheid of met een droom. Tijdens een BDE kunnen zowel beelden uit de persoonlijke toekomst als uit de toekomstige wereldontwikkeling worden ervaren. Alles lijkt in die tijdloze dimensie mogelijk en toegankelijk. En de waargenomen gebeurtenissen blijken jaren later precies te kloppen, wanneer zij als onderdeel van de vroegere BDE worden herkend of als een soort déja-vu worden ervaren. Een niet aan plaats gebonden ervaring kan ook optreden tijdens een uittreding, waarbij men in het bewustzijn, dus los van het lichaam, ogenblikkelijk daar kan zijn waar men aan denkt. Wanneer men in coma ligt na een ernstig verkeersongeluk en men denkt op dat ogenblik aan de partner, is men direct thuis bij de partner. Men neemt waar wat hij doet en denkt. Later blijkt deze waarneming ook te kloppen. Het blijkt dus mogelijk non-lokaal verbonden te zijn met het bewustzijn van andere mensen. En zo is het ook mogelijk non-lokaal verbonden te zijn met de gevoelens en gedachten van overleden vrienden en familie en via gedachteoverdracht met hen te communiceren. Na een BDE behoudt men meestal tot zijn grote verwarring deze mogelijkheid van non-lokale verbondenheid. Communicatie voorbij tijd en afstand blijft buiten de wil om. Het is verhoogde intuïtieve gevoeligheid. Mensen die tijdens een BDE een tunnelervaring hebben, lijken bewust over te gaan van onze fysieke tijdruimte naar een meerdimensionale ruimte waar tijd en afstand geen rol meer spelen. Volgens de klassieke fysica komt de objectieve werkelijkheid volgens bepaalde vaste regels tot stand. Alle gebeurtenissen in onze wereld voltrekken zich binnen een onveranderlijke structuur van ruimte en tijd, met vaste wetmatigheden die met eenduidige begrippen over werkelijkheid, oorzakelijkheid, continuïteiten, lokaliteit verklaard kunnen worden. Men veronderstelt in de klassieke fysica dat de waargenomen werkelijkheid in de fysieke wereld ook objectief werkelijk is. De kwantumfysica zet het klassieke wetenschappelijke beeld van onze materiële, manifeste wereld op zijn kop. Nieuwe begrippen uit de kwantumfysica zijn superpositie, complementariteit, onzekerheidsprincipe, meetprobleem, verstrengeling, non-lokaliteit. Al deze begrippen betreffen hetzelfde probleem. Is er geen waarneming van een kwantumobject, heeft het geen definitieve locatie in tijd en ruimte noch vaststaande eigenschappen zoals in de klassieke fysica. Bv licht gedraagt zich als deeltje of als golf, afhankelijk van de proefopstelling, maar nooit als beide tegelijk. Dit verschijnsel noemt complementariteit. Deeltjes en golven zijn complementaire aspecten van licht. Wat voor licht al was bewezen, namelijk dat het zowel een deeltjes- als een golfaspect bezit, bleek ook voor materie te gelden. Alle materie (voor 99,999% uit leegte gebouwd) kan uiteindelijk ook als golffunctie worden beschouwd en heeft dus een golfdeeltjescomplementariteit. Bij proeven met afzonderlijke fotonen blijkt een foton zich soms als golf te gedragen, wat betekent dat het met zichzelf is verstrengeld. Er is dan sprake van een zogenaamde superpositie van golffuncties. Een golf wordt niet meer als een echte 2 realistische golf gezien, maar als een waarschijnlijkheidsgolf, zoals dit kwantumverschijnsel genoemd wordt. Het is de waarschijnlijkheid waarmee een deeltje op een bepaalde plaats kan worden aangetroffen. We kunnen dus nooit weten waar een deeltje zich bevindt. Dit is het onzekerheidsprincipe van Werner Heisenberg (19011967). De waarneming is niet mogelijk zonder het geobserveerde object fundamenteel te veranderen. Enkele kwantumfysici steunen de vergaande interpretatie dat de waarneming op zich letterlijk de fysieke werkelijkheid creëert, waarmee wordt verondersteld dat het bewustzijn fundamenteler is dan materie of energie. Dwz het bewustzijn maakt uit of en hoe we de (subjectieve) werkelijkheid ervaren. Een van de belangrijkste principes van de kwantumfysica is dat 2 gescheiden deeltjes elkaar op afstand ogenblikkelijk kunnen beïnvloeden. Dit is een verstrengeling van 2 objecten. Dit wordt non-lokaliteit genoemd. In de kwantumfysica ontstaat zo het begrip van een non-lokale ruimte: een meerdimensionale ruimte waar alleen sprake is van mogelijkheden, ook wel waarschijnlijkheidsgolven genoemd. In die ruimte is alles onzeker. Deze ruimte vormt de grondslag van een oneindig aantal mogelijkheden. waar niets vastligt, waar geen materie aanwezig is waar tijd en afstand geen rol spelen. Deze ruimte bevat geen tijd. Metingen noch waarnemingen zijn daar voor fysici mogelijk. In de non-lokale ruimte is sprake van een verborgen werkelijkheid die op kwantumniveau voortdurend invloed uitoefent op onze fysieke wereld, die het complement is van de non-lokale ruimte. Zij heeft geen structuur, is perfect symmetrisch, Ook wel het absolute of werkelijke vacuüm genoemd. Het is een lege ruimte waarin quarks, elektronen, zwaartekracht en elektriciteit tot één geheel versmolten zijn en als zodanig ook niet langer bestaan. Bij een temperatuur van het absolute nulpunt, (0°K) bevat het ware vacuüm een oneindige hoeveelheid energie (nulpuntenergie). dit absolute vacuüm, deze non-lokale ruimte, zou volgens sommige wetenschappers ook een basis kunnen zijn voor het bewustzijn. In een elektromagnetisch veld kan een onbeperkte hoeveelheid informatie worden opgeslagen. Cfr de miljard websites die 'draadloos' via een computer waar ook ter wereld te ontvangen zijn. Een elektromagnetisch veld heeft een oneindige capaciteit voor opslag of codering van informatie, als verschillen in golflengtes. Twee golven zijn coherent wanneer zij regelmatig trillen; een bepaalde relatie met elkaar hebben en hierdoor in staat zijn tot interferentie. Interferentie wordt gebruikt om informatie op te slaan. Het holografische principe maakt het mogelijk informatie over een object als geheel te verkrijgen vanuit elke locatie in een coherent veld. Ons klassieke wereldbeeld Tijdens en na een bijna-dood ervaring worden verschijnselen ervaren die wijzen op een non-lokale verbondenheid met gevoelens en emoties van anderen. Men bevindt zich met zijn verruimde bewustzijn in een dimensie waar tijd en afstand geen rol spelen. Deze verschijnselen zijn niet te verklaren met de inzichten die we van de klassieke fysica leerden. Volgens de klassieke fysica kan men niet op twee of meer plaatsen tegelijk zijn en kan men zich niet 'instantaan' verplaatsen naar een andere tijd of een andere plaats. 'Instantaan' betekent ogenblikkelijk, dus met een veel hogere snelheid dan de snelheid van het licht. Non-lokaliteit betekent een verbondenheid die onafhankelijk van de afstand altijd en overal aanwezig is. Dwz elke gedachte en elke subjectieve ervaring van een persoon bepaalt zijn persoonlijke handelingen alsook beïnvloedt het processen op afstand. Er is sprake van een coherentie van 3 gebeurtenissen omdat alles met alles in verbinding staat en dus alles met alles samenhangt en elkaar wederzijds beïnvloedt. Waarneming beïnvloedt dus ook het resultaat van een waarneming. Daardoor kan er geen objectieve waarneming meer bestaan. Volgens de klassieke fysica ligt de manier waarop de objectieve werkelijkheid tot stand komt volledig vast volgens bepaalde strikte regels; volgens de vaststaande begrippen over werkelijkheid, oorzakelijkheid, continuïteit, lokaliteit en vaste wetmatigheden. Alles gebeurt binnen een absoluut gefixeerde ruimte en tijd. De klassieke fysica stelt dat de waargenomen werkelijkheid in de fysieke wereld ook objectief werkelijk is. Dit betekent dat de werkelijkheid onafhankelijk van een waarneming bestaat. Oorzakelijkheid of causaliteit betekent dat de tijd in één richting loopt. De volgorde van oorzaak naar gevolg ligt altijd volledig vast. Continuïteit betekent dat er in onze fysieke wereld nooit een discontinuïteit bestaat en dat alles geleidelijk en regelmatig in tijd en ruimte verloopt. Lokaliteit betekent dat objecten uitsluitend worden beïnvloed door een direct (lokaal) contact. Invloed op afstand is volgens dit concept uitgesloten. Vaste wetmatigheden betekent dat alles in onze natuurlijke wereld op een ordelijke en voorspelbare manier plaatsvindt. 'God dobbelt niet', volgens Albert Einstein. Einstein noemde in de klassieke fysica het concept tijd een relatief begrip, nadat hij had bewezen dat tijd geen absolute constante in het universum is. Complementariteit van deeltjes en golven Het was al langer bekend dat bij verhitting van een metaal de toename van de intensiteit van het uitgestraalde licht, voornamelijk in het ultraviolette spectrum, niet overeenkwam met de voorspelling. De fysicus en Nobelprijswinnaar Max Planck (18581947) kwam in 1900 met de rekenkundige beschrijving van een discontinue wisselwerking tussen licht en materie die hij kwanta noemde. Er was een discontinuïteit, te vergelijken met een bal die je van een trap laat stuiteren en die op elke tree even blijft liggen en zich bij een waarneming nooit tussen de treden kan bevinden. Deze discontinuïteit werd een kwantumsprong genoemd. Einstein kwam enkele jaren later tot de hypothese dat licht zich ook in pakketjes (lichtkwanta) voortbewoog en gaf dit energiepakketje in 1905 de naam 'foton'. In 1926 werd zijn foton hypothese experimenteel bevestigd. Eeuwenlang was een van de grote problemen in de fysica hoe de eigenschappen van licht verklaard konden worden. Licht kon zich volgens Christiaan Huygens (1629-1695) als golf gedragen, maar volgens Newton bestond licht uit deeltjes. In het beroemde 'dubbele-spleet'-experiment, dat in 1801 werd uitgevoerd door de arts Thomas Young (1773-1829), wordt het licht of door een dubbele smalle spleet gestuurd, of door een enkele smalle spleet doordat een van de spleten wordt gesloten. Valt het licht door de beide spleten, gedraagt het licht zich als een golffunctie en zien we door interferentie donkere en lichte strepen ontstaan; een verschijnsel dat we zien wanneer we twee stenen in een vijver gooien, waarbij de cirkelvormige golfpatronen op elkaar reageren en er door interferentie gedeeltelijk hogere golven ontstaan en andere golven verdwijnen. Dit zijn de lichte en donkere strepen bij de dubbelespleetproef. Toen Young zijn dubbele-spleetexperiment in 1802 publiceerde, waarbij hij concludeerde dat licht zich als een golf gedroeg, werd hij met spot en vijandigheid overladen omdat dit inging tegen de lichtdeeltjestheorie van Newton. Er ontstaan heldere en donkere strepen door interferentie. Proef 2: Maar het was nog ingewikkelder. Valt er een heel zwak licht door beide spleten, waarbij telkens slechts één foton de spleten passeert, bestaat de mogelijkheid dat het licht zich ook als deeltje gedraagt, waarbij er een gelijkmatige verdeling van licht over het hele projectievlak (een fotografische plaat) wordt gezien en het 4 interferentiepatroon verdwijnt. Dit gebeurt echter alleen als men precies wil weten waar het foton zich onderweg bevindt en meet welke spleet het foton genomen heeft. Alleen indien een meetinstrument vóór of achter de spleten is geplaatst dat meet of en waar een foton is gepasseerd, zal men precies weten welke weg het foton genomen heeft en blijft het licht zich als een deeltje gedragen. Dit geldt zelfs ook wanneer men voorbij de spleten een meting verricht en het meetinstrument pas aanzet als het foton de spleten al gepasseerd is, maar voordat het foton de fotografische plaat heeft bereikt. Ook in dat geval zal het foton zich tgv deze meting alsnog als een deeltje gedragen. Meten we tijdens het experiment onderweg niets, blijft het licht zich als golf gedragen. De Nobelprijswinnaar en fysicus Niels Bohr (1885-1962) noemde dit fenomeen complementariteit. Het licht gedraagt zich of als deeltje of als golf, afhankelijk van de proefopstelling, maar nooit als beide tegelijk. Deeltjes en golven zijn complementaire aspecten van licht. Ze sluiten elkaar uit en zijn dus nooit beide tegelijk waarneembaar. Het probleem voor fysici was dat licht zich afhankelijk van de proefopstelling als golf of als deeltje gedraagt. Het gedrag van licht is daarmee afhankelijk van de keuze van de persoon die het experiment doet om extra meetinstrumenten te plaatsen of om één of twee spleten te openen. Door zijn (bewuste) keuze hoe hij de proef zal uitvoeren, bepaalt deze onderzoeker of het licht zich als golffunctie of als deeltje zal gedragen.' De revolutionaire boodschap van de kwantumfysica is dus dat er wel een zekere orde in het universum wordt gezien (golven of deeltjes), maar dat het om meer gaat dan alleen het fysieke aspect. Materie kunnen we meten, maar het bewustzijn bepaalt ons weten. Onze gedachten en gevoelens bepalen mede hoe het universum functioneert en dus ook hoe wij het universum waarnemen. Hoe wij denken heeft een fysieke invloed op wat wij waarnemen. Zoals Nobelprijswinnaar en kwantumfysicus Max Born (18821970) het zei: 'Theoretische fysica is eigenlijk filosofie.' Verstrengeling Proef 3 Wanneer men zo weinig licht door de spleet stuurt dat er maar 1 foton tegelijk door de 2 spleten gaat, en men geen verdere metingen doet om te weten waar het foton zich bevindt, ontstaat uiteindelijk weer een interferentiepatroon op de lichtgevoelige plaat. Het licht gedraagt zich dan ook bij afzonderlijke fotonen weer als golf. Dat betekent dat elk lichtdeeltje op hetzelfde ogenblik door beide spleten gaat. Het lichtdeeltje raakt als het ware met zichzelf verstrengeld. Er is dan sprake van een zogenaamde 'superpositie' van golffuncties, waarbij een golf niet meer moet worden gezien als een echte realistische golf, maar als een waarschijnlijkheidsgolf, zoals Born dit kwantumverschijnsel noemde. Het is de waarschijnlijkheid waarmee een deeltje op een bepaalde plaats aangetroffen kan worden. Dit wordt ook wel de golffunctie van een deeltje genoemd. Wanneer de intensiteit van het licht afneemt van een massaal bombardement tot het zenden van afzonderlijke fotonen, verschuift de beschrijving van licht van een elektromagnetische golf naar een waarschijnlijkheidsgolf. Licht wordt normaliter gedefinieerd als een elektromagnetisch veld dat zich gedraagt als een verstoring in de lege ruimte of het vacuüm. Fotonen gedragen zich in grote aantallen als een elektromagnetisch golfpakket. In het geval van één enkel foton is er echter geen elektromagnetische golf meer te meten maar wordt de niet-meetbare waarschijnlijkheidsgolf gebruikt om statistisch te voorspellen waar het foton de fotografische plaat zal treffen. Een afzonderlijk foton gedraagt zich op dat ogenblik als een waarschijnlijkheidsgolf. Gebeurt er geen waarneming heeft het foton geen locatie omdat er een oneindig aantal mogelijke locaties zijn. De kwantumfysicus Erwïn Schrodinger (1887-1961) heeft de vergelijking voor deze kwantummechanische golven geformuleerd. In een atoom bevinden elektronen zich in een waarschijnlijkheidsveld om de kern. Bij elke waarneming bevinden ze zich ergens anders in dat veld. De plaats en de impuls (een maat voor de snelheid) van een elektron kunnen niet tegelijk gemeten worden. Wij kunnen dus nooit weten waar het elektron zich bevindt. Dit is het 5 onzekerheidsprincipe van de Nobelprijswinnaar en kwantumfysicus Werner Heisenberg (1901-1967). Waarneming is niet mogelijk zonder het geobserveerde object fundamenteel te veranderen. Bij een waarneming worden de ontelbare mogelijkheden (waarschijnlijkheidsgolven) gereduceerd tot een enkel feit, namelijk de plaats waar een deeltje zich op dat ogenblik bevindt; door wis- en natuurkundige Roger Penrose 'objectieve reductie' genoemd. Conclusie: de waarnemer bepaalt waar en hoe een deeltje zal worden waargenomen. Een observatie beïnvloedt het resultaat van de waarneming omdat alles met alles verbonden is. Er is dus geen sprake meer van objectiviteit tijdens een waarneming. En dat geldt zowel voor een experiment als voor het dagelijks leven. Elke (waarneming van de) werkelijkheid is dus subjectief, want het bewustzijn van de waarnemer bepaalt wat zal worden waargenomen. En is er sprake van een overeenkomst tussen twee of meer waarnemers zou men moeten spreken van intersubjectiviteit in plaats van over objectiviteit van de waargenomen werkelijkheid. Enkele belangrijke kwantumfysici zoals Eugene Wigner, Brian Josephson, John Wheeler en wiskundige John von Neumann steunen de vergaande interpretatie dat de waarneming op zich letterlijk de fysieke werkelijkheid creëert. Daarmee wordt verondersteld dat het bewustzijn fundamenteler is dan materie of energie. Von Neumann (1903-1957) schreef: 'Het universum is niet opgebouwd uit stukjes materie, maar uit stukjes kennis; subjectieve, veel betekenende stukjes in het bewustzijn.' De kwantumfysicus Henry Stapp schrijft dat het inbrengen van menselijk bewustzijn in de basisstructuur van fysische theorieën één van de meest ingrijpende ontwikkelingen in de kwantumfysica is geweest. Hij beschouwt het feit dat ‘onze gedachten in de 'klassieke' fysica totaal irrelevant waren’ als een serieus probleem. Het kernidee van kwantumfysica is ons als kenniszoekende en kennisgebruikende personen te beschouwen die door onze onderzoekende activiteiten ook invloed kunnen uitoefenen op de omgeving, en dus niet gereduceerd kunnen worden tot mechanische automaten. De Nobelprijswinnaar Eugene Wigner (1902-1995) beweerde dan ook dat de kwantumfysica zich bezighoudt met waarnemingen en niet met het waarneembare. Non-lokaliteit Hoe verklaart men dat 2 gescheiden deeltjes elkaar op afstand instantaan, ogenblikkelijk, kunnen beïnvloeden?; een verstrengeling van 2 (of meer) objecten op grote onderlinge afstand? Dit is één van de belangrijkste principes van de kwantumfysica en één van de meest diepzinnige en verbazingwekkende ontdekkingen uit de geschiedenis van de natuurkunde. Het is gebaseerd op het theorema van Bell en dit theorema is door de proef van de fysicus Alain Aspect en collega's in 1982 bewezen. Verricht men een lokale meting op de 'spinrichting' of 'draairichting' van een deeltje, gaat men volgens de klassieke fysica uit van een plaatselijk effect van de meting. Maar 2 deeltjes uit eenzelfde bron komend, maar naar verschillende richtingen gestuurd, waarna metingen verricht op 2 verschillende plaatsen van elkaar, blijkt dat wanneer men de meting bij het eerste deeltje verricht men daarmee ook de uitslag van de meting van het tweede deeltje weet. Er is dus een samenhang, een verstrengeling van de 2 deeltjes. De uitkomst is te voorspellen. En er bestaat geen lokale oorzaak voor de uitslag van de meting van het tweede deeltje. Dit is een revolutionaire bevinding omdat tot nu toe al tijd werd gedacht dat alleen de lokale omstandigheden de uitkomst zouden bepalen. Maar dat is volgens de kwantummechanica niet waar. Aanvankelijk hadden velen het moeilijk met een instantaan effect op afstand. Zelfs Einstein had moeite met de non-lokale effecten in de kwantumfysica. In 1982 is echter definitief bewezen dat door verstrengeling tussen 2 deeltjes een non-lokale relatie bestaat. Nicolas Gisin bij fotonen op 11 km in CERN bij Genève; later op 50km. Non-lokaliteit is zelfs bewezen in 3 verstrengelde systemen (de Greenberger-Horne-Zeilinger paradox). 6 Het nieuwe wereldbeeld kwantumfysica op basis van de Alles hangt met elkaar samen. Er is geen lokale oorzaak voor een gebeurtenis. Gebeurt er iets, verandert op datzelfde ogenblik het hele universum. De Nobelprijswinnaar Louis de Broglie (1892-1987) schreef in 1923 al dat alle materie in het universum uiteindelijk ook als golffunctie beschouwd kan worden. Ook materie heeft een golfdeeltjescomplementariteit zoals bij licht. (deeltjes- en golfaspect) In 1930 schreef Einstein: 'Wij zijn nu tot de conclusie gekomen dat ruimte primair is en materie secundair.' Schrödinger enige jaren later: 'Wat wij als materiële objecten en krachten beschouwen zijn slechts vormen en veranderingen in de structuur van de ruimte.' Gezien er geen waarneming gebeurt, heeft een kwantumobject geen definitieve locatie in tijd en ruimte, noch heeft het vaststaande eigenschappen zoals wij die gewend zijn in de klassieke fysica. Dit wordt ook wel het 'kwantummeetprobleem' genoemd. Iets kan bestaan zonder dat het een locatie in de ruimte of een bestaan in de tijd heeft, noch enige eigenschap bezit. Fundamentele eigenschappen kunnen immers pas worden vastgesteld nadat een waarneming heeft plaatsgevonden. Bestaat de maan als niemand kijkt? Welke werkelijkheid bestond er vannacht toen u sliep? Waar was de wereld tijdens uw slaap? Kwantumfysici beweren dat een waarneming een persoonlijke wereld schept uit een oneindig aantal onbepaalde mogelijkheden. Onder hypnose wordt verteld dat een heel heet voorwerp zal worden aangeraakt. In werkelijkheid raakt men een potlood aan. Toch ontstaan er brandblaren. Het bewustzijn wordt door hypnose 'geïnstrueerd' hoe het de omgeving zal waarnemen. Het bewustzijn veroorzaakt zelfs een zichtbare reactie in het lichaam. Het verwachtingspatroon bepaalt dus hoe onze werkelijkheid zal zijn. Wat dan met vooroordelen of met materialistische denkbeelden? Nemen deze mensen de werkelijkheid door hun verwachtingspatroon anders waar? Niet waargenomen objecten zijn instantaan verbonden of verstrengeld op een manier waarbij ruimte en tijd geen rol kunnen spelen. Ook het begrip causaliteit, oorzaak en gevolg, is volgens de kwantummechanica een illusie. Gebeurtenissen gebeuren alleen wanneer er een waarnemer is. In de klassieke fysica bestaat alles uit losse elementen die onafhankelijk van elkaar onderzocht en gemeten kunnen worden. In de kwantumfysica hangt alles met elkaar samen. Alles werkt als een holistisch systeem en niet als losse onderdelen. Een zogenaamde objectieve werkelijkheid zal nooit gevonden worden wanneer men alleen maar die losse onderdelen bestudeert. De conclusie is nog vreemder: er bestaat helemaal geen objectieve werkelijkheid, alleen maar een intersubjectieve werkelijkheid. Zoals Schrödinger het verwoordde in zijn belangrijke boek What is Life: Het bewustzijn bepaalt of en hoe wij de werkelijkheid zullen ervaren. Wat is eigenlijk een golf? Een golf is een stilstaande of lopende verstoring, meestal in een bepaald medium zoals lucht (geluidsgolven) of water, maar ook de ruimte. Er bestaan transversale golven met een trillingsrichting loodrecht op de voortplantingsrichting en longitudinale golven met een trillingsrichting die met de voortplantingsrichting parallel loopt. De fasesnelheid is de snelheid waarmee een constant punt van de golffase zich voortplant en daarmee de snelheid waarmee een golf zich voortplant. De fasesnelheid neemt toe met de golflengte. De positie van een kwantumdeeltje kan volgens de wetten van de kwantumfysica niet exact worden bepaald. Er kan alleen worden vastgesteld waar het deeltje waarschijnlijk zal zijn. De functie die deze waarschijnlijkheid uitdrukt, heet de golffunctie van het deeltje. Licht is ook een golfverschijnsel, namelijk een elektromagnetische golf die bestaat uit een magnetisch deel en een elektrisch deel. Licht kan (meestal) beschreven worden als een lopende transversale, harmonische golf 7 in een elektromagnetisch veld dat zich gedraagt als een verstoring in de ruimte. Licht bezit zowel een deeltjes- als een golfaspect. Het geldt ook voor het allerkleinste niveau van materie. Materie als een complex veld van staande golven. Extreme vergroting (700.000 maal) van het metaal platina. De witte punten zijn losse atomen. Materie gedraagt zich op het niveau van atomen als een veld met staande golven. Veld Een veld is een lastig fysisch begrip. Een fysiek veld kan niet worden waargenomen maar veroorzaakt wel een waarneembaar effect. Een goed voorbeeld is het magnetisch veld. Het heeft een doordringend, ruimtevullend vermogen en kan onzichtbaar op afstand een kracht uitoefenen op metalen zoals een kompas. Een veld is een niet-materieel en onzichtbaar gebied dat invloed kan uitoefenen op onze zichtbare fysieke wereld. Een veld heeft geen medium nodig om zijn invloed op afstand uit te oefenen. Het bevindt zich in het vacuüm van de lege ruimte. Een veld is zelf een vorm van ruimte. Een veld betekent in de klassieke fysica (lokaliteit) dat er een coherentie is in een systeem waardoor er een correlatie of ritmische samenhang is tussen alle delen of componenten van dat systeem. Gebeurt er iets in één van de delen van het veld gebeurt dat automatisch in het gehele systeem. Het begrip veld in de klassieke fysica is ingevoerd om alles 'lokaal' te maken. Een verstoring in een veld gebeurt altijd met de lichtsnelheid. In de kwantumfysica kan een non-lokale verbinding niet met een veld worden beschreven. Non-lokale verbindingen komen instantaan tot stand, dus sneller dan licht en dit is alleen in een non-lokale ruimte mogelijk. In een non-lokale ruimte reageren alle delen van die ruimte als geheel op alle gebeurtenissen. De samenhang of correlatie is hier onafhankelijk van tijd en afstand en treedt op op het allerkleinste niveau (op de Planck-schaal van 10~35 meter) tot op het allergrootste niveau van kosmologische tijd en afstand. Een verstoring van de ruimte wordt beschouwd als de drager van informatie die alle verschillende delen non-lokaal en instantaan met elkaar samenbindt of correleert. Het hologram Interferentiepatroon in water In een holografische tweedimensionale foto wordt een driedimensionaal beeld weergegeven met behulp van coherent (ritmisch samengaand) laserlicht. Indien deze fotografische plaat in 100 stukjes valt is het totale driedimensionale beeld in principe in elke scherf aanwezig. De informatie van het gehele beeld is in elke locatie van de plaat als interferentiepatroon aanwezig. Interferentie is wat men ziet ontstaan wanneer men twee stenen in een vijver gooit (zie figuur). 2 golven zijn coherent (ritmisch samengaand) wanneer zij regelmatig trillen waardoor de optredende interferentie een patroon van verzwakte of versterkte golven doet ontstaan. In dit interferentiepatroon kan informatie worden opgeslagen. In een coherent veld is informatie gecodeerd als interferentiepatronen die verspreid zijn over het fysieke medium van dat veld, zoals in water of op een fotografische plaat. In een hologram is de holografische informatie dus niet in het veld zelf maar in het fysieke medium van het veld opgeslagen. Het holografische principe maakt het mogelijk informatie te verkrijgen vanuit elke locatie in dat fysieke medium. Theoretisch zou een 8 3D-hologram een 4D-beeld kunnen bevatten, en een 4D-hologram een 5D-beeld etc. Zo'n meerdimensionaal hologram wordt wel een superhologram genoemd, Kwantumfysica en holografie zijn beide gebaseerd op het principe van coherentie. Het is de faseverhouding van golffuncties die de informatie in een (kwantum-)hologram draagt. Een praktisch voorbeeld van het principe van het kwantumhologram is de functionele magnetische resonantie afbeeldingtechniek (fMRi). Maar zoals voor het veld geldt ook voor het hologram het theoretisch principe dat een non-lokale verbinding nooit met een hologram beschreven kan worden. In een hologram is de informatie, die in het fysieke medium van een veld met maximaal de lichtsnelheid als interferentiepatroon is gecodeerd, vanuit elke locatie in dat veld te verkrijgen. In de kwantumfysica ligt de informatie niet in een medium gecodeerd maar non-lokaal opgeslagen als golffuncties in de non-lokale ruimte. Het betekent dat alle informatie altijd en overal ogenblikkelijk beschikbaar is. In een non-lokale ruimte is dus zoals in een hologram alle informatie overal beschikbaar, maar de opslag van de informatie en de snelheid waarmee de informatie verkregen wordt zijn principieel verschillend. De Nederlandse Nobelprijswinnaar Gerard 't Hooft veronderstelt dat het hele universum gebaseerd kan zijn op het holografische principe. Deze zienswijze wordt op een natuurlijke wijze door de snaartheorie ondersteund. Bij het idee van een holografisch universum gaat men uit van een nog onbekend medium, vermoedelijk snaren of branen (vroeger werd dit medium de ether genoemd), bij een non-lokaal universum is alles als golffuncties gecodeerd in een non-lokale ruimte. Men weet tegenwoordig dat een vacuüm niet leeg is. Het is vol energie (een 'plenum'). Het ondergaat op het allerkleinste niveau voortdurend kwantumfluctuaties die nieuwe kwanta 'vanuit het niets' scheppen die ook weer prompt verdwijnen. Deze kwantumfluctuaties worden wel de nulpuntenergie van het vacuüm genoemd. Zo kunnen er virtuele deeltjes (met antideeltjes) ontstaan die elkaar weer onmiddellijk vernietigen. Ditzelfde geldt voor het ontstaan en verdwijnen van virtuele energie (golven). Elektromagnetische velden. Een elektromagnetisch veld is een fysisch verschijnsel met de eigenschap dat het (alleen) geladen deeltjes doet bewegen. Elektromagnetische velden zijn een integrerend deel van de organisatie van alle materiële systemen, van atomen tot melkwegstelsels. Ze zijn de basis van onze hartfunctie, onze hersenen en ons lichaam, alsook van alle elektrische apparatuur. Alle informatie die we in het dagelijks leven ontvangen, ligt gecodeerd in golven of golffuncties van het elektromagnetische veld. Alle informatie ligt gecodeerd in de golven van dat elektromagnetische veld als verschillen in frequenties of golflengtes. De fasesnelheid van een golf is rechtstreeks gecorreleerd aan de golflengte. Een elektromagnetisch veld bezit een bijna oneindige capaciteit om informatie in frequenties of fasesnelheden op te slaan, zonder dat er verstoring of interferentie optreedt. Bedenk eens welke onvoorstelbare hoeveelheid informatie ons kan bereiken via de glaskabel; in huis via kabels op de bodem van de oceaan naar andere continenten. Of bedenk de wereldwijde toegankelijkheid van het internet met meer dan één miljard websites. Of denk aan de informatie via GPSsatellieten overal ter wereld. Velden, frequenties en informatie. Golflengte is omgekeerd evenredig met frequentie. Hertz (Hz) is het symbool voor frequentie en 1Hz komt overeen met een periode van 1 seconde. Het elektromagnetisch spectrum is zeer uitgebreid: bij uv-licht voor de zonnebank of bij röntgenstraling is de golflengte kleiner dan 100 nanometer en de frequentie groter dan 3x1015Hz. Zichtbaar licht heeft een golflengte van 300 tot 800 nanometer, een radar of sateliet-tv gebruikt een golflengte van 1mm tot 3cm, 9 een magnetron een golflengte van 10cm, mobiele telefonie een golflengte van 30cm (dat is een frequentie van 1GHz), de tv een golflengte van 1m (300MHz), radiomiddengolf een golflengte van 300m (1MHz) en duikbootcommunicatie een golflengte van meer dan 3000km (kleiner dan 100Hz). Hoe groter de golflengte hoe lager de frequentie en hoe verder het bereik of de ontvangstmogelijkheid. De wisselspanning van onze elektriciteit in huis is 50Hz. De geluidsgolven die wij (op jonge leeftijd) kunnen horen hebben een frequentie tussen de 20 en 24000Hz. Het infrarode licht van de Zon heeft een frequentie van ongeveer 10 13Hz. Alle zintuiglijke waarnemingen berusten op informatie die verkregen wordt uit golven. We zien kleuren dankzij de informatie uit lichtgolven, we horen verschillende tonen dankzij geluidsgolven met verschillende frequenties. We ervaren warmte op onze huid door warmtegolven. De informatie die astronomen gebruiken voor hun theorieën over het ontstaan van het heelal berust in belangrijke mate op beelden verkregen door de Hubble ruimtetelescoop. Met behulp van deze telescoop zijn gegevens met beelden van melkwegstelsels op een afstand van 5 miljard lichtjaar geregistreerd en exploderende sterren op 42 miljoen lichtjaren gezien. De informatie over deze gebeurtenissen op een ongelooflijke afstand van de aarde is via lichtgolven behouden gebleven en voor ons beschikbaar via haarscherpe afbeeldingen. In lichtgolven gecodeerde informatie blijft dus minstens 5 miljard lichtjaar onveranderd behouden. Er lijkt een oneindige en eeuwige capaciteit voor de opslag van informatie in golffuncties te bestaan. Onze wereldwijde communicatie berust op codering en decodering van informatie opgeslagen in bepaalde frequenties (golflengtes) van het elektromagnetische veld. Het is dus niet rechtstreeks via onze zintuigen waarneembaar. Om deze informatie te kunnen ontvangen en ook weer te kunnen uitzenden maken we gebruik van radio, tv, mobiele telefoon en draadloze internetverbindingen. Ons hele wereldbeeld is opgebouwd uit informatie die we via onze zintuigen in ons bewustzijn ontvangen. Ons bewustzijn vormt met die informatie het beeld dat we van onze wereld en onszelf hebben. Om de vele informatie in ons bewustzijn te ontvangen, heeft men een ontvangapparaat nodig om de feitelijke informatie in golven gecodeerd te ontvangen, ofwel te decoderen: mobiele telefoon, radio, tv en ('draadloze') computer. De non-lokale ruimte van waarschijnlijkheidsgolven. De non-lokale ruimte van Schrödingers waarschijnlijkheidsgolven is een puur wiskundige beschrijving, waaraan geen werkelijkheidsgehalte kan worden toegekend. Deze non-lokale ruimte is een integraal product van plaats en impuls (een maat voor de snelheid). Het is een dimensie van niet-ingestorte waarschijnlijkheidsgolven en daardoor principieel onmeetbaar. De snelheid van de waarschijnlijkheidsgolven varieert van lichtsnelheid tot oneindig (= instantaan). De Duitse fysicus Arnold Sommerfeld (1868-1951) noemde in 1924 deze non-lokale ruimte van waarschijnlijkheidsgolven de faseruimte (Phase-Raum). Hij beschrijft de faseruimte als een 6D-ruimte ('niet-relativistische') met alleen golfaspecten (hetgeen enigszins vergelijkbaar is met het basisprincipe van de moderne snaartheorie). Daar omheen draait een driedimensionaal volume (onze tijdruimte) om een ander driedimensionaal volume. Deze golfaspecten worden wel scalaire golven genoemd. Deze golven hebben wel een maat maar geen richting, omdat ze zich in een non-lokale dimensie of faseruimte bevinden. Deze faseruimte kunnen we ons natuurlijk niet goed voorstellen, maar zo'n meerdimensionale ruimte is wel met behulp van rekenkundige formules te construeren. In de non-lokale ruimte van waarschijnlijkheidsgolven, de zogenaamde faseruimte of verder te noemen de non-lokale ruimte, is geen materie aanwezig. Alles erin is 10 onzeker. Metingen noch waarnemingen zijn voor fysici mogelijk. De non-lokale ruimte kan wel van buitenaf beïnvloed worden. Bij een meting of waarneming onder invloed van het bewustzijn storten de waarschijnlijkheidsgolven in de non-lokale ruimte op een statistische manier in tot fysiek meetbare deeltjes. Of en hoe deze instorting of collaps tot stand komt is nog steeds een punt van discussie. De kwantumfysica is in wezen statistisch. Het statistische element wortelt in de non-lokale ruimte. Een aantal fundamentele velden die we kennen in de natuur, zoals de zwakke en sterke kernkrachten, hebben een kwantumaspect en zijn dus ook met de non-lokale ruimte verbonden. Dit betekent dat alle moleculaire en sub-moleculaire processen vanuit de non-lokale ruimte worden beïnvloed. De oorzaken van deze processen zijn voor fysici en chemici onbereikbaar, maar de effecten zijn wel aantoonbaar. Verder hebben de zwaartekrachtvelden mogelijk en de elektromagnetische krachtvelden waarschijnlijk hun basis in de non-lokale ruimte. Ook hier geldt dat de velden zelf per definitie niet waarneembaar zijn maar de fysische effecten wel. In de non-lokale ruimte is sprake van een verborgen werkelijkheid die constant invloed uitoefent op onze fysieke wereld. Bij alles in onze fysieke wereld, die ook wel de tijdruimte wordt genoemd, spelen tijd en afstand wel degelijk een rol. Maar alles is gebaseerd op een voortdurende interactie van kwantumtoestanden met deze onzichtbare non-lokale ruimte. Al het zichtbare komt voort uit het onzichtbare. Men spreekt dan weer van complementariteit, zoals bij de golven het deeltje. Het zichtbare deeltje is het complement van de niet-zichtbare golffunctie. De zichtbare fysieke wereld, de tijdruimte is het complement van de onzichtbare en niet-waarneembare non-lokale ruimte. De fysieke wereld wordt op kwantumniveau beïnvloed door de nonlokale ruimte. De grondslag van ons fysieke universum is dus per definitie onmeetbaar. Misschien kan de non-lokale ruimte ook wel het absolute vacuüm worden genoemd. Zij heeft geen structuur, is perfect symmetrisch, bevat geen tijd en is een lege ruimte, waarin quarks, elektronen, zwaartekracht en elektriciteit alle tot één geheel versmolten zijn en als zodanig ook niet bestaan. Deze ruimte vormt de grondslag van een oneindig aantal mogelijkheden. En bij een temperatuur van het absolute nulpunt bevat dit vacuüm een oneindige hoeveelheid energie (nulpuntenergie). Bewustzijn en de non-lokale ruimte. En zo kan dit absolute vacuüm, deze non-lokale ruimte ook een basis of grond zijn voor het bewustzijn. Volgens Von Neumann, Wigner, Josephson, Wheeler en Stapp is deze non-lokale ruimte meer dan een rekenkundige beschrijving. Het is een metafysische ruimte waarbinnen bewustzijn invloed kan uitoefenen omdat zij fenomenale eigenschappen bezit. Fenomenaal betekent op subjectieve waarneming berustend (fenomeen). Bij deze interpretatie wordt gesteld dat bewustzijn primair in het universum aanwezig is en dat alle materie subjectieve eigenschappen of bewustzijn bezit. Bewustzijn is in deze zienswijze dus non-lokaal en functioneert hierdoor als oorsprong of 'fundament' van alles. Alle materie of de fysieke werkelijkheid wordt in deze zienswijze door het bewustzijn gevormd. De scheiding tussen de non-lokale ruimte en het bewustzijn is opgeheven. Veldtheorieën in levende systemen. 'In-formatie' heeft dus een effect in de fysieke, zichtbare wereld zonder dat er energie wordt overgedragen. Zij 'in-formeert', 'geeft vorm' aan het fysieke systeem dat de informatie ontvangt. Het begrip van samenhangende velden wordt niet alleen in de fysica maar ook voor biologische of levende systemen gebruikt. In de jaren twintig van de vorige eeuw formuleerde Paul Weiss (1898-1989) op basis van de nieuwvorming (regeneratie) van ledematen van amfibieën het concept van morfogenetische velden. Alexander Gurwïtsch (1874-1954) postuleerde dat de ml individuele cellen tijdens de 11 embryogenese noch door de individuele eigenschappen van de cel, noch door de relatie met omliggende cellen kon worden verklaard, maar dat een factor buiten het embryo de gehele ontwikkeling scheen te bepalen. Die factor noemde hij een krachtveld of een embryonaal veld. De informatieoverdracht uit velden vindt plaats via resonantie, het 'meetrillen' op dezelfde golflengte. Dit kennen we niet alleen als akoestische resonantie bij geluid of als elektromagnetische resonantie zoals bij het afstemmen van radio of TV. Het bestaat ook op het kleinste subcellulaire niveau als elektronspinresonantie en kernmagnetische resonantie. Resonantie is het meetrillen in dezelfde frequentie. Bij morfogenetische (vormgevende) velden is er sprake van een niet-energetische vorm van informatieoverdracht. Deze velden zijn zoals de waarschijnlijkheidsvelden in de kwantumfysica op waarschijnlijkheid gebaseerd. Door deze eigenschap zijn deze velden niet scherp te omschrijven. Alle organismen hebben als levende systemen een ritmische oscillatie, vibratie of periodieke beweging, elk met een eigen specifieke en karakteristieke frequentie. Elke levende cel heeft ontelbare vibrerende moleculaire structuren, elk met weer specifieke oscillaties. De wederzijdse informatieoverdracht tussen het veld en de levende celstructuren gebeurt via resonantie met deze specifieke frequenties. De Engelse bioloog Rupert Sheldrake heeft het concept van morfogenetische (vormgevende) velden briljant uitgewerkt in zijn boeken ‘Een nieuwe levenswetenschap' en ‘The Presence of the Past’. Systeemdenken en veldtheorieën dringen ook steeds meer door in de biologie en farmacologie, vooral door het groeiende inzicht dat het niet mogelijk lijkt het gedrag van een intact en levend organisme uit het gedrag van zijn geïsoleerde onderdelen te voorspellen. In een levend organisme gebeurt een voortdurende informatie-uitwisseling tussen al zijn onderdelen. Een levend organisme is dan ook meer dan de som van alle delen. Geldt kwantumfysica ook voor levende systemen? Talrijke proeven bevestigen de kwantumtheorie. Geen enkel experiment weerlegt de kwantumtheorie. Het is een centraal onderdeel geworden van de beschrijving van onze wereld. De vraag is: geldt de kwantumtheorie ook voor levende systemen? Kwantumtheorie, zelforganisatie en bewustzijn. Ondanks de genoemde bezwaren zijn er toch wetenschappers, onder wie kwantumfysici die veronderstellen dat er sprake kan zijn van kwantumcoherentie (ritmisch samengaan) in alle levende systemen, zowel op cellulair als op subcellulair niveau. Dit zou verklaard kunnen worden door het zelforganiserende vermogen van levende materie waarbij ongestructureerde trage en chaotische materie uit de directe omgeving wordt opgenomen in een dynamische structuur van geordende coherentie (ritmisch samengaan) zoals beschreven door Nobelprijswinnaar Ilya Prigogine (1917-2003). Dat zulke processen in levende materie ook bij lichaamstemperatuur mogelijk zijn is door Herbert Fröhlich (1905-1991) aannemelijk gemaakt. Hij beschrijft hoe moleculen en cellen vibreren en zo een samenhangend geheel vormen met identieke frequenties. Daardoor kunnen zij in een geordende vorm vergeleken worden met een Bose-Einsteincondensaat. Er is jarenlang een intensieve discussie geweest of zo'n condensaat ook geldt voor macroscopische en levende systemen. Het wezenlijke van een Bose-Einsteincondensaat is dat de vele delen, die samen een geordend systeem vormen, zich als één geheel gedragen en ook één geheel worden. De onderdelen verliezen hun identiteit. Dit gebeurt pas als alle eigenschappen en alle informatie samenvalt tot een coherent (ritmisch samengaand) geheel. Vergelijk het met de stemmen in een koor die samenvallen tot een harmonisch geheel, tot één stem. Een levend systeem bestaat uit verschillende subsystemen die op een actieve manier onderling samenhangen. Maar tegelijk kunnen ze verschillen in orde en ordeloosheid, tegelijk regelmatig en onregelmatig stabiel en instabiel zijn. Dit resulteert in een georganiseerde chaos. Zulke processen worden een zelforganiserend systeem genoemd. Daarbij ontstaan patronen of structuren in wisselwerking met de omgeving 12 zonder dat die patronen door uitwendige factoren rechtstreeks worden veroorzaakt. Een goed vb van zelforganisatie is een draaikolk in stromend water. De vorm van de draaikolk wordt beïnvloed door de stroomsnelheid en de hoeveelheid water, maar het feit dat de draaikolk ontstaat bewijst dat het een spontane zelfregulerende gebeurtenis is. Op grond van de theoretische mogelijkheid van het zelforganiserende vermogen van levende materie zijn er wetenschappers geweest die ook een kwantummechanische verklaring hebben gezocht voor de relatie tussen hersenen en bewustzijn. Op basis van het principe van coherente systemen die door zelforganisatie zijn ontstaan veronderstelde de neurobioloog Herms Romijn (1940-2003) dat de voortdurend veranderende elektrische en magnetische velden van neuronale netwerken 'dragers' of het 'product' van bewustzijn (met alle herinneringen) kunnen zijn. Zijn model is verwant met neurochirurg Karl Pribram dat herinneringen niet kunnen worden opgeslagen in kleine groepen neuronen, maar alleen in de coherente patronen van de elektromagnetische velden van neurale netwerken. Hierdoor functioneren de hersenen volgens hem als een hologram. In dit hologram kan de ongelooflijke hoeveelheid informatie van het menselijke geheugen worden opgeslagen. Pribram kwam tot zijn idee door de opzienbarende experimenten van Karl Lashley die al in 1920 aantoonde dat herinneringen niet in bepaalde delen van de hersenen maar in het gehele brein worden opgeslagen. Bij experimenten met ratten maakte het niet uit welk deel en hoeveel van de hersenen van een rat werd verwijderd. Ze wisten nog steeds hoe ze complexe taken moesten uitvoeren die voor de hersenoperaties aangeleerd waren. Het enige probleem was dat niemand destijds een mechanisme kon bedenken dat kon verklaren waar de geheugenopslag met een 'alles in elk deel'-principe gebeurde. Een indrukwekkende hoeveelheid bewijs suggereert dat onze hersenen het holografische principe gebruiken om hun taken te volbrengen, want Pribram toonde ook aan dat wanneer hij 90% van de visuele hersenschors of 98% van de oogzenuw bij een kat verwijderde, er nog steeds complexe visuele taken konden worden uitgevoerd. Uit deze proeven bleek dat niet alleen het geheugen, maar ook het visueel waarnemen alleen verklaard kan worden op basis van een holografisch principe. Dat is recent ook aangetoond voor akoestische fenomenen. Met de huidige inzichten van de kwantumfysica en het concept dat bewustzijn met herinneringen in de non-lokale ruimte als golffuncties wordt opgeslagen kan men niet langer spreken van een holografische organisatie maar van een non-lokale informatieopslag. Daarbij is het geheugen non-lokaal en dus ogenblikkelijk toegankelijk. Ook visuele en auditieve informatieverwerking verloopt via non-lokale en niet via holografische principes. Dit maakt de waarneming tijdens een uittreding alsook van een levensterugblik tijdens een BDE met gedetailleerde herinneringen en beelden in een dimensie zonder tijd en afstand begrijpelijk en verklaarbaar. Indien we nu in een kwantumsysteem een serie van zeer snel opeenvolgende waarnemingen zouden doen, lijkt het effect van de waarneming te bevriezen en lijkt het steeds veranderende systeem stil te gaan staan (het kwantum Zeno effect). Stapp vergelijkt dit met het effect van bewustzijn op de hersenen. Indien men zich bij herhaling, dus met constante aandacht, concentreert op een idee of begrip, komt er een permanente verandering in de functie van het brein tot stand. William James noemt deze gerichte aandacht een 'vast-houden-van-de-aandacht-als-uiting-van-vrijewil'. De empirische bevinding van neuroplasticiteit, de permanente verandering van de hersenfunctie door bewuste aandacht, zou dus volgens Stapp kunnen wijzen op een kwantum-functioneren van de hersenen. Het essentiële van de benadering van Stapp is dat de kwantumbeschrijving van het brein in principe holistisch is. Zoals Von Neumann stelt: 'Ons bewustzijn creëert de werkelijkheid. Waarnemen is zo geen passieve verslaglegging in ons bewustzijn maar een actieve creatie door ons bewustzijn. In dit model van Stapp en Von Neumann blijft ook de mogelijkheid tot vrije wil. De fysicus en astronoom Sir James Jeans (1877-1946) schreef in The Mysterieus Universe: De stroom van kennis beweegt zich naar een niet-mechanische realiteit. Het universum begint meer te lijken op een grote gedachte dan op een grote machine.' Enkele bekende kwantumfysici stellen dus dat elke waarneming door ons bewustzijn wordt bepaald. De werkelijkheid zoals we die ervaren is geen vaststaand objectief 13 gegeven. Het wordt door ons bewustzijn gevormd. Zo wordt ook elke interpretatie van de kwantummechanica door ons bewustzijn bepaald. Er zijn zeer veel interpretaties in de kwantumfysica mogelijk, in het bijzonder wanneer het gaat over de toepasbaarheid van deze theorie voor macroscopische verschijnselen, de levende natuur en de rol van ons bewustzijn. Alles in de kwantumfysica blijkt nog volop in beweging. Maar de grondslagen van de kwantumfysica, zoals die thans door het merendeel van de kwantumfysici zijn geaccepteerd, zoals non-lokaliteit, complementariteit van golf en deeltje, verstrengeling en een non-lokale ruimte met waarschijnlijkheidsgolven, zijn essentieel om de relatie tussen bewustzijn en hersenen te kunnen begrijpen. Het idee uit de kwantumfysica dat bewustzijn bepaalt of en hoe wij de werkelijkheid ervaren is erg belangrijk maar nog niet door een meerderheid van de kwantumfysici gesteund. Een nieuwe visie op bewustzijn en hersenen. Het volledige en oneindige bewustzijn vindt zijn oorsprong in een non-lokale ruimte in de vorm van onvernietigbare en niet-rechtstreeks waarneembare golffuncties. Deze golffuncties, waarin alle informatieaspecten van het bewustzijn liggen opgeslagen, zijn continu (non-lokaal) om en in het lichaam aanwezig. Hersenen en lichaam functioneren slechts als een ontvangstation. Ze ontvangen een deel van het totale bewustzijn en onze herinneringen in de vorm van meetbare en voortdurend veranderende elektromagnetische velden. Deze elektromagnetische velden van de hersenen worden hier niet als oorzaak maar als gevolg van het oneindige bewustzijn beschouwd. Vergelijk ons brein in dit concept met een tv-toestel dat decodeert tot beeld en geluid. Onze hersenen zouden ook vergeleken kunnen worden met een televisiecamera, die beeld en geluid omzet of codeert in elektromagnetische golven. Deze elektromagnetische golven bevatten de essentie voor een tv-programma, maar zijn alleen toegankelijk voor onze zintuigen. Als zend-ontvanger heeft ons brein dus geen producerende maar een faciliterende functie voor het bewustzijn. Het maakt het ervaren van bewustzijn mogelijk. Het bewustzijn bevat in aanleg alle informatie die in de non-lokale ruimte is opgeslagen als golffuncties. Het bewustzijn geeft informatie door aan de hersenen en ontvangt via de hersenen informatie uit het lichaam en van de zintuigen. Het bewustzijn beïnvloedt de vorm en de functie van de hersenen en het lichaam cfr neuroplasticiteit van de hersenen. David Bohm 'Bewustzijn informeert en geeft vorm.' Non-lokaal bewustzijn in de non-lokale ruimte. Ik noem deze golffuncties in de non-lokale ruimte met zowel persoonsgebonden als universele informatie het non-lokale bewustzijn. In deze benadering heeft het bewustzijn dus geen materiële basis. De non-lokale ruimte is een metafysische ruimte waarbinnen bewustzijn invloed kan uitoefenen, omdat de non-lokale ruimte ook subjectieve eigenschappen (bewustzijn) bezit. Bewustzijn is in deze opvatting dus nonlokaal en functioneert hierbij als oorsprong of basis van alles, dus ook van de materiële wereld. In de non-lokale ruimte is per definitie geen waarneming mogelijk omdat alles gebaseerd is op waarschijnlijkheidsvelden (golffuncties). Ook tijd en afstand kunnen hier per definitie geen rol spelen. Het deeltjesaspect, het fysieke aspect van ons bewustzijn in de materiële wereld dat als waakbewustzijn wordt ervaren, komt voort uit het golfaspect van het volledige en 'eindeloze' bewustzijn vanuit de non-lokale ruimte door instorting van de golffunctie. Dit deeltjesaspect, het fysieke effect van ons waakbewustzijn is waarneembaar en aantoonbaar in de hersenen door middel van EEG, MEG, fMRI en PET-scan. Het bewustzijn in de non-lokale ruimte daarentegen is op (kwantum-) theoretische gronden niet rechtstreeks aantoonbaar. Al het zichtbare komt uit het onzichtbare voort. Vergelijk dit meetbaar en onzichtbaar non-lokale bewustzijn met de zwaartekracht. Die is ook niet rechtstreeks aantoonbaar of bewijsbaar, terwijl 14 de fysieke effecten van de zwaartekracht wel duidelijk om ons heen waarneembaar en meetbaar zijn. Complementaire theorie. Aspecten van het bewustzijn moeten op verschillende plaatsen in de hersenen resoneren om als waakbewustzijn ervaren te kunnen worden. Bij resoneren is sprake van meetrillen in dezelfde frequentie. Bij fMRI-studies en PET-scans worden diverse hersencentra bij verschillende bewustzijnstoestanden actief zoals bij depressie, geluksgevoel, angst, pijn, meditatie, besluitvorming, cognitieve functies, gerichte aandacht, slapen of bij waarnemingsprocessen. Al deze neurologische correlaties zijn door deze afbeeldingstechnieken aangetoond zonder daarmee de inhoud van de verschillende bewustzijnsaspecten te verklaren. Alleen de interface of resonantieplaatsen konden zo worden aangetoond. Ons waakbewustzijn heeft dus een biologische basis omdat ons lichaam functioneert als interface. Maar er is geen biologische basis voor het oneindige of verruimde bewustzijn dat zijn basis heeft in een meerdimensionale nonlokale ruimte. Het verruimde bewustzijn beperkt zich dus niet tot onze hersenen, want dit bewustzijn is non-lokaal. Onze hersenen maken waakbewustzijn alleen mogelijk. Deze opvatting over de relatie tussen non-lokaal bewustzijn en waakbewustzijn is een complementaire theorie, zoals het deeltjes- en golfaspect van licht. Het is geen dualistische theorie. Bewuste subjectieve ervaringen en de corresponderende objectieve en zichtbare hersenactiviteiten zijn 2 verschillende manifestaties van dezelfde onderliggende werkelijkheid. Ze kunnen niet tot elkaar worden gereduceerd. Vergelijk de onzichtbare en ogenblikkelijke interactie tussen het lichaam en het bewustzijn met moderne wereldwijde communicatie: Er is een constante informatie-uitwisseling over de gehele wereld, waarbij tijd en afstand geen rol lijken te spelen. Dit komt door alle elektromagnetische informatiegolven voor mobiele telefoon, televisie, radio en computer. Deze informatiegolven verplaatsen zich met de snelheid van het licht. We zijn ons niet bewust van de honderdduizenden telefoongesprekken, de honderden televisie- en radio-uitzendingen en de miljarden internetverbindingen die dag en nacht rondom ons, maar ook door ons en door muren heen aanwezig zijn. We zijn ons deze elektromagnetische informatiegolven pas bewust wanneer we de mobiele telefoon, tv, radio of laptop aanzetten. Wat we ontvangen zit niet in het toestel. Zet men de TV uit ziet men niets meer maar de uitzending gaat door. Zet men een ander tv-toestel aan ontvangt men hetzelfde programma. Het lijkt op een non-lokale verbinding, maar elektromagnetische informatie wordt met lichtsnelheid verspreid. De TV heeft een faciliterende functie. Een computer kan miljard websites ontvangen. De computer produceert geen internet, zoals de hersenen geen bewustzijn produceren. De computer maakt het mogelijk informatie aan het internet toe te voegen zoals de hersenen in staat zijn informatie van ons lichaam en onze zintuigen aan het bewustzijn toe te voegen. De hersenen functioneren zoals een computer als zend-ontvanger. Zonder computer geen toegang maar de websites zijn nog steeds overal gelijktijdig te ontvangen. Zo is het ook met het bewustzijn. Het is altijd aanwezig. Gedurende ons leven kunnen we aspecten van het bewustzijn in ons lichaam ervaren als waakbewustzijn. Leven maakt de overgang van de non-lokale ruimte naar onze fysieke wereld, de tijdruimte, mogelijk. Bij een hartfalen en zuurstoftekort faalt tijdelijk de hersenfunctie. Daardoor verdwijnen de elektromagnetische velden van onze neuronen en andere cellen. Gevolg: resonantie, de interface tussen bewustzijn en ons fysieke lichaam wordt onderbroken. Zo ontstaat de mogelijkheid het oneindig en verruimd bewustzijn buiten het lichaam te ervaren (het golfaspect van het bewustzijn). Dit is wat een BDE wordt genoemd. Onafhankelijk van het lichaam wordt een continuïteit van het bewustzijn ervaren. Met dit concept van een verruimd en non-lokaal bewustzijn kunnen alle elementen van een BDE verklaard 15 worden. Wanneer het lichaam sterft zal het bewustzijn niet langer een deeltjesaspect hebben doordat alle hersenfuncties definitief uitvallen. Het oneindige (non-lokale) bewustzijn blijft echter als golffuncties in de non-lokale ruimte 'eeuwig' bestaan. Non-lokale verstrengeling van BWZ wetenschappelijk aangetoond. Proef 1: De non-lokale verstrengeling of verbondenheid van het bewustzijn lijkt wetenschappelijk bewezen door onderzoek dat is verricht door telkens 2 proefpersonen in 2 gescheiden kooien van Faraday te plaatsen, hetgeen elke elektromagnetische informatieoverdracht onmogelijk maakt. Deze twee proefpersonen moesten zich wel op een of andere manier met elkaar verbonden voelen door bijvoorbeeld een goede ouderkindrelatie of een voorafgaande jarenlange gezamenlijke meditatie. In de ene geïsoleerde ruimte van Faraday veroorzaakt een zintuiglijke prikkeling door willekeurig computergestuurde lichtflitsen visueel uitgelokte elektrische activiteit ('evoked potentials') in de EEG-registratie van de gestimuleerde persoon. Deze activiteit wordt op datzelfde ogenblik ontvangen door de andere, niet-gestimuleerde persoon in de andere kooi van Faraday. Dit heeft tot gevolg dat de geregistreerde patronen in het EEG van de niet-gestimuleerde persoon veranderen op exact hetzelfde ogenblik dat in de andere kooi van Faraday lichtflitsen optreden. Deze overgedragen elektrische activiteit, zogenaamde 'transferred potentials', dus de opgetreden coherentie of onderlinge samenhang van beide EEG's kan alleen worden verklaard op basis van non-lokale beïnvloeding. Vooral vanwege het feit dat de proefopstelling elektromagnetische informatieoverdracht uitsluit kan deze correlatie niet met klassiek-wetenschappelijke modellen verklaard worden. Een mogelijke wetenschappelijke basis voor deze macroscopische en biologische non-lokale verstrengeling is overzichtelijk samengevat door de fysicus Fred H. Thaheld. De eerste studies naar deze non-lokale verstrengeling van bewustzijn zijn uitgevoerd aan de Universiteit van Mexico door Jacobo GrinbergZylberbaum. Deze studies zijn aanvankelijk bekritiseerd wegens het matige onderzoeksopzet, maar resultaten met identieke EEG-correlaties zijn later bevestigd door andere wetenschappers uit 3 verschillende laboratoria. Proef 2: Non-lokale verstrengeling tussen de hersenen van 2 van elkaar geïsoleerde personen is ook gevonden bij 2 fMRI-studies. Non-lokale beïnvloeding werd tevens aangetoond bij proefpersonen bij wie significante veranderingen in de fMRI-registratie optraden op het ogenblik dat een 'genezer' zich op afstand doelgericht op deze proefpersonen concentreerde. Proef 3: Recent is ook door middel van laserstimulatie en lokale EEG-registratie nonlokale biologische en macroscopische verstrengeling aangetoond tussen 2 gekweekte preparaten van menselijke neurale netwerken die onderling volledig waren afgescheiden. Al deze zorgvuldig en bij herhaling uitgevoerde empirische studies bevestigen de nonlokale eigenschappen van bewustzijn. Ze wijzen op een non-lokale verstrengeling in biologische en macroscopische systemen zoals de hersenen. Deze correlatie van biologische systemen kan noch volgens het klassieke fysische wetenschapsmodel, noch volgens huidige biologische theorieën verklaard worden. De interface tussen non-lokaal BWZ en de tijd-ruimte is ons stel hersenen Het menselijke brein is een uiterst ingewikkeld en in veel opzichten mysterieus orgaan. Het bezit fysiologische, chemische en biologische eigenschappen. Bewustzijn is niet fysiologisch, chemisch of biologisch en daarom veel lastiger te onderzoeken. De wis- en natuurkundige Roger Penrose beredeneerde op theoretische gronden dat bewustzijn 16 niet door de hersenen kan worden geproduceerd. Hij toonde ook aan dat computers intelligentie of bewustzijn nooit volledig kunnen nabootsen of genereren. Kwantumfysica is niet in staat het ontstaan van ons bewustzijn te verklaren, maar nonlokaal bewustzijn heeft wel veel vergelijkbare eigenschappen met algemeen geaccepteerde concepten uit de kwantumfysica. Kwantumfysica kan een rol spelen om de overgang tussen het bewustzijn in de non-lokale ruimte en het lichaamsgebonden waakbewustzijn in onze fysieke wereld te begrijpen. Een eerste bijdrage is de hiervoor beschreven non-lokale verstrengeling in biologische en macroscopische systemen die is aangetoond door de instantane informatieoverdracht tussen de hersenen van 2 zich op afstand van elkaar bevindende proefpersonen, resulterend in identieke EKG-patronen en fMRI-onderzoek. Tussentijdse samenvatting Hoe de exacte overgang ('resonantieplaats') van de non-lokale ruimte naar de fysieke wereld tot stand komt is niet bekend. En dit proces zal waarschijnlijk ook nooit helemaal kenbaar, verifieerbaar of experimenteel aangetoond kunnen worden. 1° De koppeling van bewustzijn aan (virtuele) fotonen. Bewustzijn is non-lokaal, dus overal in de non-lokale ruimte aanwezig. Ze is intrinsiek verstrengeld met alle potentiële informatie die in golffuncties ligt opgeslagen. Bewustzijn veroorzaakt een instorting van de golffunctie. Zo is ze de bron van het fysieke waakbewustzijn. Bewustzijn zou in de non-lokale ruimte gekoppeld kunnen zijn aan of als basis kunnen dienen voor het elektromagnetische veld dat verbonden is met het zenuwstelsel en de hersenen. Het bewustzijn zou als het ware meeliften, gedragen worden, op de elektromagnetische velden die waarschijnlijk net als bewustzijn hun oorsprong hebben in de non-lokale ruimte. Herms Romijn (1940-2003) Coherentie, ritmisch samengaande, wordt in de natuurkunde gebruikt om de mate van golfinterferentie aan te duiden. 2 golven zijn coherent als ze in staat zijn tot een interferentiepatroon waardoor informatie kan worden opgeslagen. Gebaseerd op het principe van coherente systemen die door zelforganisatie ontstonden veronderstelt Romijn dat de voortdurend veranderende elektrische en magnetische velden van de neuronale netwerken door hun zelforganiserend vermogen als een biologisch kwantumcoherentieverschijnsel kunnen worden beschouwd. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid van complementair werkende systemen. De elektromagnetische velden die volgens Romijn mogelijk gebaseerd zijn op virtuele fotonen, zouden dan de 'dragers' of het 'product' van het non-lokale bewustzijn kunnen zijn. Er bestaat een sterke analogie met het dubbele-spleetexperiment zoals voorheen beschreven. Hier zag men dat op het ogenblik dat de intensiteit van het licht afneemt van een massaal bombardement tot het zenden van individuele fotonen, de beschrijving van licht van een elektromagnetische golf naar een waarschijnlijkheidsgolf verschuift. In het afzonderlijke geval is er geen elektromagnetische golf meer te meten maar wordt de (niet meetbare) waarschijnlijkheidsgolf gebruikt om statistisch te voorspellen waar het foton de fotografische plaat zal treffen. We zouden dit misschien ook kunnen toepassen op de hersenen. Hersenactiviteit wordt gemeten door registratie van het elektromagnetische veld (EEG). Bij een hartstilstand zal deze elektromagnetische activiteit afnemen tot afzonderlijke pulsen met extreem lage elektromagnetische energie, waardoor deze minimale energiepakketjes (pulsen) vergelijkbaar worden met individuele fotonen. Hierbij ontstaat de noodzaak deze minimale energiepakketjes te beschrijven aan de hand van waarschijnlijkheidsgolven volgens de kwantumfysica, in plaats van gebruik te maken van een elektromagnetische 17 golfbeschrijving volgens de klassieke fysica. Op het ogenblik dat de elektromagnetische activiteit niet langer meetbaar is, betekent dit niet dat er geen waarschijnlijkheidsgolven meer zijn. De beschrijving met behulp van een waarschijnlijkheidsgolf wordt op dat ogenblik juist belangrijk. Er zijn dus op theoretische gronden bij de uitval van alle hersenfuncties nog steeds (niet-meetbare) waarschijnlijkheidsgolven. Een eventuele invloed op de minimale processen die zich op dat ogenblik nog in de hersenen zouden kunnen afspelen is niet uit te sluiten (waakvlamstand van de neuronen). Volgens BDE-studies wordt bij uitval van alle meetbare hersenfuncties nog steeds non-lokaal bewustzijn ervaren. Dit non-lokale bewustzijn is theoretisch gebaseerd op waarschijnlijkheidsgolven. 2° De invloed van bewustzijn via het kwantum Zeno effect. Dit is de zienswijze van kwantumfysicus Henry Stapp. Hij noemt kwantumtheorieën 'psychofysische' wetten. Hiermee verklaart hij het oorzakelijk effect van bewustzijn op neurale processen. Bewustzijn kan in dit model alleen maar invloed uitoefenen op hersenprocessen en niet op de fysieke werkelijkheid. Doen we een serie van zeer snel elkaar opeenvolgende waarnemingen in een kwantumsysteem, lijkt het effect van de waarneming te bevriezen. Het steeds veranderende systeem lijkt stil te gaan staan. Dit wordt het zogenaamde kwantum Zeno effect genoemd. Stapp vergelijkt dit kwantumeffect met het effect van bewustzijn op de hersenen. Wanneer men zich bij herhaling, dus niet constante aandacht, richt op een idee of begrip, komt er een permanente verandering in de functie van de hersenen tot stand. De empirische vaststelling van neuroplasticiteit zou volgens Stapp kunnen wijzen op een kwantumfunctioneren van de hersenen. 3° Informatieoverdracht via kwantumspincorrelatie in de hersenen. Non-lokale informatieoverdracht zou ook mogelijk kunnen zijn via kernspinresonantie. Dit wordt ook wel kwantumspincorrelatie of kwantumspincoherentie genoemd. Maar wat is precies een spin? Een spin is een fundamentele eigenschap van de natuur, zoals elektrische lading en massa. Alle kleinste deeltjes zoals protonen, neutronen en elektronen bezitten een spin die positief of negatief kan zijn en die altijd een meervoud is van een half. Individuele niet-gepaarde deeltjes bezitten een spin van Vi. Voor een MRI-onderzoek is de niet-gepaarde kernspin van belang. Een positieve en een negatieve spin doen samen de waarneembare manifestatie van de spin verdwijnen. In een magnetisch veld kan een deeltje met een spin een foton absorberen, ofwel een golffunctie van een bepaalde frequentie (informatie) absorberen. De kern van alle moleculen in alle lichaamscellen, dus ook van zenuwcellen en van de celmembranen van elk neuron bestaat uit een aantal positief geladen protonen en ongeladen neutronen, gezamenlijk ook wel nucleonen genoemd, meestal met een geneutraliseerde spin. Dit geldt ook voor het DNA in elke cel. Bij informatieoverdracht via kwantumspincorrelatie (kernspinresonantie) moet de functie van het hele brein beschouwd worden als een kwantumhologram. Daardoor ontstaat de mogelijkheid de hersenen als een parallel gekoppelde kwantumverwerkingseenheid te beschouwen die in staat is de informatie te decoderen die non-lokaal binnenkomt. We kennen het principe van kernspinresonantie van de MRI. Daarbij is zoals bij een kwantumhologram de non-lokale informatie-uitwisseling succesvol aangetoond op basis van coherentie (ritmisch samengaan) van de faseverhouding van golffuncties. Bij een MRI moeten de waterstofkernen in het water en de vetten van de zenuwcellen zich ordenen aan het magnetisch veld op basis van kwantummechanische wetten. De protonen van de waterstofkernen schikken zich parallel of antiparallel aan het inducerende magnetische veld. Bij de MRI wordt kernspinresonantie veroorzaakt door een magnetisch veld met een sterkte van ongeveer 100 000 maal het aardmagnetische veld, maar het is bepaald niet uitgesloten dat een veel minder krachtig veld op kleinere schaal hetzelfde effect kan hebben. Dat 18 blijkt ook uit enkele recente studies. Ook in de proef van Aspect, waarbij non-lokale verstrengeling definitief werd bewezen gebruikt men magnetische beïnvloeding en meting van de spinrichting van een 'eerste' deeltje, waardoor instantaan (op hetzelfde ogenblik, sneller dan licht) de spinrichting bekend was van het 'tweede' deeltje dat zich op grote afstand bevond. De wederzijdse informatieoverdracht tussen non-lokaal bewustzijn uit de non-lokale ruimte en de hersenen (de interface) zou ook kunnen berusten op kwantumspincoherentie die tot stand komt onder invloed van (virtuele) fotonen. Deze informatieoverdracht kan alleen worden verklaard door het feit dat de hersenen in staat zijn een Fourier-transformatie uit te voeren. Dat de hersenen daartoe in staat zijn is bewezen daar deze transformatie ook aan de basis ligt van het kernspinresonantieeffect bij een MRI-onderzoek. Deze Fourier-transformatie wordt gebruikt om de overgang van een lineair verlopend systeem (tijd) om te zetten in golffuncties of frequenties en omgekeerd. Dit is de natuurkunde van (geluids-)golven en beschrijft de harmonische of frequentieanalyse bij periodiek optredende verschijnselen. Deze analyse of transformatie wordt regelmatig toegepast in de harmonieleer (muziek), bij het voorspellen van eb en vloed, bij digitale signaalbewerking en bij systeemanalyse. De Fourier-transformatie geldt in de kwantummechanica ook voor de waarschijnlijkheidsgolven volgens Schrödinger. Maar welk effect heeft een Fourier-transformatie in de hersenen? Het is te vergelijken met een musicus met een absoluut gehoor die een toon hoort en weet welke noot (frequentie) wordt gespeeld. En een omgekeerde Fourier-transformatie is te vergelijken met een musicus die bij een noot (frequentie) op een muziekblad weet welke toonhoogte deze noot heeft, of hoe deze noot klinkt. Dit kan alleen op basis van het feit dat de hersenen van deze musicus in staat zijn deze transformatie uit te voeren. Deze Fourier-transformatie verklaart ook het MRi-onderzoek. Mijn voorkeur gaat uit naar het 3° model van (wederzijdse) informatieoverdracht tussen non-lokaal bewustzijn en de hersenen via kwantumspincoherentie. Daarbij kunnen mogelijk ook (virtuele) fotonen een rol spelen. Kwantumcoherentie werd ook aangetoond bij fotosynthese in levende systemen. Daarbij werd zonne-energie (fotonen) omgezet in chemische energie door golfachtige energieoverdracht met behulp van kwantumcoherentie van coherente (ritmisch samengaande) elektronische trillingen in zowel de donor- als de ontvangermoleculen. Deze koppeling van elektronische en moleculaire trillingstoestanden ontstaat door resonantie dankzij superpositie door interferentiepatronen van golffuncties van energie (fotonen). Hier is dus sprake van non-lokale energieoverdracht in levende systemen op basis van kwantumcoherentie van fotonen. Dit is te vergelijken met het proces van non-lokale informatieoverdracht in de hersenen door middel van (virtuele?) fotonen. Fotonen (golven of deeltjes) zijn intrinsieke kwantumobjecten en natuurlijke langeafstandsdragers van informatie zowel in klassieke communicatie via radio, tv, mobiele telefoon en draadloos internet als in kwantumcommunicatie. Recent is informatieoverdracht aangetoond door middel van het principe van elektronenspinresonantie en kernspinresonantie op basis van non-lokale kwantumverstrengeling tussen materie en licht. Deze vorm van informatieoverdracht tussen materie en licht is te vergelijken met het idee van wederzijdse informatieoverdracht tussen non-lokaal bewustzijn en de hersenen via het kernspincorrelatie of kernspincoherentie model. Mogelijk speelt DNA een belangrijke rol bij de informatieoverdracht die op deze manier tot stand komt. Opvallend is dat recent ook bij proefpersonen sterke aanwijzingen zijn gevonden van een non-lokaal therapeutisch effect van bepaalde medicamenten zoals morfine, indien dit middel tussen een pulserende magnetische bron en de hersenen werd geplaatst. Maar hetzelfde therapeutische effect werd ook bereikt wanneer water werd gedronken dat daarvoor was blootgesteld aan een pulserende magnetische bron, aan laserlicht, microgolven of zelfs aan flitslicht en waarbij het medicament tussen de fotonenbron en het water was geplaatst. De auteurs veronderstellen dat dit empirisch bewezen positieve effect moet worden verklaard doordat er kwantumverstrengeling optreedt tussen 19 de kernspin en/of elektronspin in het water met de kernspin en/of elektronspin in de hersenen. Hierbij maken respectievelijk de magnetische bron, de laserbron, de microgolven en de flitslichtbron deze non-lokale informatieoverdracht mogelijk. Conclusie: 'De zoektocht naar de waarheid is waardevoller dan het bezit ervan.' Albert Einstein (1879-1955) De non-lokale en wederzijdse informatie-uitwisseling tussen bewustzijn en hersenen zal waarschijnlijk nooit helemaal kenbaar of verifieerbaar zijn. Op basis van de gemelde prospectieve studies naar bijna-doodervaringen en van recente gegevens uit neurofysiologisch onderzoek en begrippen uit de kwantumfysica is het bewustzijn niet op een bepaalde plaats te lokaliseren. Ook niet in de hersenen. Het is non-lokaal (dus overal) aanwezig in de vorm van waarschijnlijkheidsgolven. Het is om deze reden ook niet aantoonbaar of meetbaar in de fysieke wereld. Onafhankelijk van het lichaam bestaat er een continuïteit van bewustzijn, dat intrinsiek is verbonden of verstrengeld in de non-lokale ruimte, maar niet identiek is aan deze ruimte. De verschillende aspecten van het bewustzijn zijn ook allen non-lokaal aanwezig en toegankelijk. Er is waarschijnlijk wel sprake van een bepaalde vorm van hiërarchie. Vermoedelijk bevindt de essentie van het bewustzijn (protobewustzijn) zich in het vacuüm of plenum van het universum. Vandaar heeft het een non-lokale verbinding met het bewustzijn in de non-lokale ruimte (panprotopsychisme). Het vacuüm is volgens deze opvatting de bron van zowel de fysieke wereld als van het bewustzijn. Misschien kan de non-lokale ruimte ook wel het absolute of werkelijke vacuüm worden genoemd, want het vacuüm en de non-lokale ruimte zijn óf identiek óf non-lokaal met elkaar verbonden waardoor ze niet van elkaar te onderscheiden zijn. Alles is een vorm van ruimte. Het bewustzijn omvat de non-lokale ruimte en zowel mijn als uw bewustzijn omvat de gehele ruimte. Elk deel van het bewustzijn omvat ook de gehele ruimte, want elk deel van oneindig is ook oneindig. Dat is precies wat met het begrip non-lokaliteit wordt bedoeld. Nonlokaal bewustzijn is de bron van ons waakbewustzijn. Beide zijn complementaire aspecten van bewustzijn. Onder normale dagelijkse omstandigheden ervaart men het waakbewustzijn (het deeltjes-aspect) dat slechts een beperkt deel is van het totale eindeloze non-lokale bewustzijn (het golffunctieaspect). Tijdens ons leven neemt men via zintuigen waar. De hersenen functioneren dan als interface. Onder abnormale omstandigheden is men in staat het oneindige aspect van het non-lokale bewustzijn onafhankelijk van het lichaam te ervaren. Het wordt de continuïteit van het bewustzijn genoemd. Er is een mogelijkheid om rechtsreeks via het bewustzijn in de ruimte waar te nemen. Men spreekt dan van een bijna-doodervaring en mogelijk speelt DMT uit de epifyse een belangrijke rol bij het tot stand komen en verbreken van de interface tussen hersenen en non-lokaal bewustzijn. Zoals gezegd is deze interface mogelijk gebaseerd op kwantumspincoherentie (kernspinresonantie). Het non-lokale bewustzijn is eindeloos. Elk deel van het bewustzijn is ook oneindig. Maar ons lichaam is niet oneindig. In ons lichaam worden dagelijks 50 miljard cellen afgebroken en weer aangemaakt. En toch ervaren wij ons lichaam als een continuïteit. Waar komt de continuïteit van het steeds veranderende lichaam vandaan? Hoe is het langetermijngeheugen mogelijk wanneer de moleculaire samenstelling van de celmembraan van de neuronen elke 2 weken totaal is vernieuwd? Hoe is het langetermijngeheugen mogelijk als er een voortdurende aanpassing is van miljoenen synapsen in de hersenen (neuroplasticiteit)? In het volgende hoofdstuk wordt op deze vragen nader ingegaan. 20 De continuïteit van het veranderende lichaam. Hoe is een constante samenwerking tussen non-lokaal bewustzijn en hersenen mogelijk in een steeds veranderend lichaam? Hoe kan er sprake zijn van continuïteit wanneer de fysieke samenstelling van de 'interface' voortdurend verandert? De substantie wisselt continu maar het patroon blijft. Onze cellen kunnen gezien worden als de bouwstenen van ons lichaam. Er worden dagelijks 50 miljard cellen afgebroken en weer aangemaakt. Dat betekent 500 000 cellen per seconde. Elke 2 weken zijn alle moleculen en atomen in alle cellen van ons lichaam vervangen. Hoe bestaat het langetermijngeheugen als de moleculaire samenstelling van de celmembraan van neuronen elke 2 weken totaal is vernieuwd en ook miljoenen synapsen in de hersenen zich voortdurend aanpassen? Op subnucleair niveau worden de quarks en gluonen, die de neutronen en protonen van onze lichaamscellen vormen, vernietigd en geregenereerd op een tijdschaal van 10-23 seconde. Ons lichaam wordt dus gedurende het leven in feite eenmaal in de 10-23 seconde vernietigd en weer aangemaakt. Maar men ervaart zijn lichaam als een continuïteit. Waar komt deze ervaring van continuïteit vandaan? DNA. Rekening houdend met alle theorieën, lijkt het DNA een centrale rol te spelen bij de uitwisseling van voortdurend veranderende informatie tussen ons lichaam en het nonlokale bewustzijn. Daarbij blijft het interfacemodel op basis van kernspinresonantie gehandhaafd. Het DNA speelt een centrale rol bij de vorming en de functie van alle cellen. Het ligt dus ook aan de basis van alle wisselende elektromagnetische velden van deze cellen. DNA is persoonsspecifiek. Elke mens en elk levend wezen heeft zijn eigen DNA. DNA is het enige permanente aspect van een lichaamscel tot aan het einde. Alle 100 triljoen lichaamscellen met hun differentiatie en specialisatie komen voort uit dat ene unieke DNA-molecuul. Ongeveer 36 uur na de conceptie volgt de eerste celdeling. Na weer 2 celdelingen zijn er 8 embryonale stamcellen, die allen nog voor een heel organisme kunnen dienen. Maar na de 4° deling zijn er 16 cellen die in aanleg reeds een differentiatie voor toekomstige functies bezitten. Vanaf dit stadium ligt de toekomst van de cellen vast. Wat bepaalt dat het DNA na de 4° celdeling een andere functie krijgt? Waarom en waardoor gebeurt deze differentiatie vanaf de 4° celdeling? De moleculaire structuur van het DNA is en blijft in alle cellen identiek. Dus moet de functie van het DNA in cellen vanaf dat ogenblik gaan verschillen. Zaagt men een boom om kan er uit één cel uit de boombast weer een heel nieuwe boom met takken, bladeren, bloemen en vruchten ontstaan. In het DNA van deze ene cel zit dus nog steeds de mogelijkheid van een hele boom. De structuur van het DNA ligt vast in deze ene cel. De functie van dit DNA is door het omzagen van de boom evenwel totaal veranderd. Hoe kan deze functieverandering van het DNA worden verklaard? Hoe verklaart men de transformatie van een rups via cocon naar vlinder bij een gelijkblijvende structuur van het DNA? DNA moet als enig persoonspecifiek en continu aanwezig onderdeel in elke cel van ons lichaam een essentiële rol spelen als interface voor de vormgeving en continuïteit van alle lichaamsfuncties zijn. Het is belangrijk voor de interactie tussen het non-lokaal bewustzijn en het lichaam. DNA is een dubbele-helixstructuur bestaande uit 23 paar chromosomen en ongeveer 30.000 genen; opgebouwd uit 3 miljard basenparen. Ongeveer 5% van het DNA codeert eiwit. De resterende 95% heeft een nog onbekende functie en wordt daarom 'junk'-DNA genoemd. Dit deel van het DNA wordt wel de grootste verrassing van het menselijk genoom genoemd. Hoe complexer een organisme en hoe sterker een organisme zich ontwikkelde, hoe groter het percentage junk-DNA. Het is nog lang niet duidelijk hoe DNA precies werkt. Junk-DNA zou voor identificatie dienen, een soort streepjescode. Het DNA zou in deze opvatting instructies krijgen via non-lokale informatie-uitwisseling. Dit idee sluit aan bij de theorie van de epigenetica. 21 Epigenetica is de studie van de omkeerbare functieveranderingen van genen onder invloed van factoren buiten het DNA zonder dat de structuur van het DNA verandert. Levende cellen stralen coherent licht uit in de vorm van biofotonen, een pulserende stroom van enkele tienduizenden fotonen per sec/cm 2. Het is ongeveer 100 miljoen maal zwakker dan daglicht. De bron van dit coherente licht ('biologische laser') van zeer geringe intensiteit blijkt DNA te zijn. Dit licht is betrokken bij intracellulaire communicatie die verantwoordelijk is voor de sturing van biologische functies zoals celgroei, celdifferentiatie en celdeling. Dit noemt 'bio-informatie'. DNA lijkt de directe en indirecte persoonsgebonden coördinator van alle informatie die noodzakelijk is voor het optimaal functioneren van ons lichaam. Ons individuele DNA ontvangt daarvoor de informatie uit de non-lokale ruimte. Volgens deze zienswijze is ook de levenslange immunologische informatie in de non-lokale ruimte opgeslagen en via het DNA in elke cel rechtstreeks toegankelijk. De differentiatie van celfuncties tijdens de embryonale fase kan niet alleen verklaard worden uit de genetische code zoals die is vastgelegd in de structuur van het DNA, maar berust ook op non-lokale informatie. Volgens deze hypothese bevat DNA niet zelf het erfelijke materiaal maar is het non-lokaal in staat erfelijke en morfogenetische (vormgevende) informatie te ontvangen. Alle informatie over het ontstaan en de vormgeving van het lichaam met zijn verschillende celsystemen en gespecialiseerde functies is non-lokaal opgeslagen. Deze informatie is ook noodzakelijk voor de continuïteit van alle lichaamsfuncties doorheen de constante afbraak en aanmaak van moleculen en cellen. Elke cel staat dus in contact met het 'morfogenetisch bewustzijn' doormiddel van het DNA in de celkern. Het non-lokale bewustzijn bevat alle ervaring uit het verleden (herinneringen). Waarschijnlijk hebben de verschillende vormen van ons bewustzijn, zoals het waakbewustzijn en het individuele onderbewustzijn via het individuele DNA verschillende resonantieplaatsen, zowel in onze hersenen als in andere celsystemen van het lichaam. Het is zelfs aangetoond dat cellen op afstand met elkaar kunnen communiceren en reageren op gedachten en gevoelens (het bewustzijn) van de 'eigenaar'. Er is een ogenblikkelijke en non-lokale communicatie tussen het bewustzijn van een proefpersoon en zijn geïsoleerde witte bloedlichaampjes aangetoond op het ogenblik dat deze cellen zich op grote afstand van de proefpersoon in een kweekmedium bevinden. Elke cel blijkt zelfs op grote afstand in staat via het individuele DNA te reageren op de gemoedstoestand van de persoon aan wie de cel toebehoort. Deze communicatie op afstand tussen losse cellen ondersteunt de mogelijkheid van nonlokale informatie-uitwisseling via het DNA en verklaart ook nog een ander verschijnsel. Bij een harttransplantatie bevat het donororgaan het persoonsspecifieke DNA van de donor. De orgaanontvanger kan zich soms flarden van gevoelens en ideeën bewust worden die later lijken te passen bij de persoonlijkheid en het bewustzijn van de overleden donor. Dit wordt wel 'geheugentransplantatie' genoemd. Ook dit verschijnsel van 'cellulair geheugen' kan worden verklaard middels het DNA als resonantieplaats voor het individuele non-lokale bewustzijn van de overleden donor. Deze info wordt door de patiënt via het DNA in het donororgaan ontvangen. Kortom: het DNA heeft in elke cel een interfacefunctie via de kernspinresonantie. Dit verklaart de continuïteit in ons steeds veranderend lichaam. Langs deze weg gebeurt de uitwisseling van alle erfelijke informatie tussen de non-lokale ruimte en het nonlokale bewustzijn. Het DNA heeft tevens een coördinerende functie bij de wederzijdse informatie-uitwisseling tussen cellen, celsystemen en organen. Wat is precies DNA? DNA is een dubbelhelixstructuur. Deze structuur is samengesteld uit nucleotiden; 23 paar chromosomen en 30.000 genen. Hij is opgebouwd uit ruim 3 miljard basenparen. Elk gen heeft dus ongeveer 100.000 basenparen. Er 22 zijn 4 basen, nl adenine, guanine, thymine en cytosine of A, G, T en C. Het DNA in elke menselijke cel is ongeveer 3m lang. Het ligt opgerold in een celkern, 1/1000mm groot. DNA bevindt zich ook in de mitochondriën. De functie van het DNA in elk celtype verschilt. Bepaalde genen functioneren actief en andere genen werden uitgeschakeld. Waarom bepaalde genen aanstaan en anderen uit is niet te beantwoorden door alleen onderzoek naar de structuur van het DNA. De A, G, T en C in het DNA wordt wel eens vergeleken met de toetsen van een piano, met een aantal octaven van 7 witte en 5 zwarte toetsen, hele en halve tonen, waarbij elk octaaf een herhaling is van het vorige. Elke componist kan met dit beperkt aantal tonen toch zijn eigen muziek maken. Een muziekinstrument (structuur) is iets anders dan de muziek die ten gehore wordt gebracht (functie). De structuur van het DNA is iets anders dan het functioneren van DNA. Er is een musicus nodig om het muziekinstrument te bespelen. Maar hoe functioneert het DNA? Alles wat in het menselijk lichaam gebeurt komt voort uit de bijna onbegrensde mogelijkheden van dat ene unieke DNA-molecuul. Hoe kan een enkele menselijke cel met een diameter van minder dan 1/1000cm zoveel DNA-instructies bevatten overeenkomend met 1000 boeken van 600 bladzijden? Hoe meer we weten over de werking van ons lichaam, des te meer beseffen we hoe onmetelijk de intelligentie is die in ons lichaam werkzaam is en hoe weinig we daar nog maar van weten. Ongeveer 5% van het DNA codeert eiwit en wordt exon genoemd. Alle eiwitten in ons lichaam zijn kopietjes van het DNA. Voor de eiwitproductie in de cel is het exon-gedeelte van het DNA in continue wisselwerking met messenger-RNA (mRNA), transfer-RNA (TRNA) en ribosomaal RNA (rRNA). Recent is er veel aandacht voor interferentie-RNA (RNAI) dat genen en groepen van genen zou kunnen blokkeren en vrijgeven. De resterende 95% van ons DNA heeft een nog onbekende functie en wordt daarom 'junk'-DNA, niet-eiwit-coderend DNA of intron genoemd. Dit deel van het DNA wordt wel de grootste verrassing van het menselijk genoom genoemd. Hoe complexer een organisme en hoe sterker een organisme zich ontwikkelde, hoe hoger het percentage introns dat het bezit. Het menselijk genoom (het menselijk DNA) verschilt slechts 300 genen (1%) van het muis-DNA. Het grote verschil zit in het feit dat muizen 10% minder basenparen en veel minder junk-DNA hebben. Omdat het menselijk DNA 2% verschilt van het chimpansee-DNA zou men vreemd genoeg kunnen stellen dat de mens meer op een muis lijkt dan op een mensaap. Sommige eencellige dieren (amoeben) hebben ongeveer 30 keer zoveel DNA als de mens, maar junk-DNA ontbreekt bij hen bijna volledig. De meeste planten beschikken over veel meer DNA (50 000 genen) dan zoogdieren (25 000 genen). Niet het aantal genen is bepalend voor de complexiteit van een organisme, maar het aantal samenwerkingspatronen tussen de genen onderling bepaalt de functie van het DNA van dat organisme. De vraag blijft wat de samenwerkingspatronen tussen genen bepaalt. Epigenetica. Epigenetica is de studie van omkeerbare functieveranderingen van genen die tot stand komen zonder DNA-verandering in de celkern, dwz DNA-functieverandering zonder DNA-structuurverandering. Identieke tweelingen hebben hetzelfde DNA terwijl hun epigenetisch materiaal kan verschillen. Dit ondersteunt de zienswijze dat de DNAfunctie wordt bepaald door informatie van buiten het DNA. Mogelijk speelt non-lokale informatie-uitwisseling via resonantie hierbij een essentiële rol. Epigenetica is ook de studie van alle processen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van een organisme. De epigenetica benadert deze processen principieel anders dan de klassieke evolutieleer volgens Darwin, waarbij onafhankelijk van omgevingsfactoren alleen natuurlijke selectie en toevallige variatie een doorslaggevende rol spelen. Zou het ontstaan van leven op aarde, planten, dieren, de mens en het ontstaan van DNA alleen met toeval verklaard kunnen worden? Om Albert Einstein (1879-1955) te citeren: 23 'Als dit universum in zijn onvoorstelbare orde en precisie het resultaat zou zijn van een blind toeval, is dat net zo geloofwaardig als een drukkerij explodeert en waarvan alle druklettertjes weer op de grond vallen in de volgorde van een voltooid woordenboek.' De mogelijke functie van junk-DNA. Wat is precies de functie van DNA? Na de aanvankelijke hoerastemming, na de ontdekking van de volledige structuur van het menselijk DNA, temperde het enthousiasme daar het steeds minder duidelijk werd hoe het DNA precies werkt. Met name de functie van het junk-DNA blijft onbegrepen. Is de informatie in een gen opgeslagen of maakt een gen alleen toegang tot informatie mogelijk? Kan het DNA instructies ontvangen via (non-lokale) informatie-uitwisseling? Dit is de theoretische basis van de epigenetica. De computerdeskundige Simon Berkovich veronderstelt dat 95% van het DNA met nog onbekende functie, het junkDNA of intron, geschikt zou kunnen zijn voor identificatiedoeleinden, vergelijkbaar met een streepjescode zoals in de supermarkt. In het geval van 3 miljard basenparen gaat het bij DNA natuurlijk om een ongelooflijke hoeveelheid mogelijkheden om informatie te coderen. Hij beschouwt het individuele DNA als de individuele toegangscode tot de individuele informatie, de gemeenschappelijke informatie (van de soort) en de morfogenetische (vormgevende) informatie opgeslagen in de non-lokale ruimte. Ook Rosario N. Mantegna beschrijft de mogelijkheid dat de niet-eiwitcoderende regio's van het DNA (junk-DNA) een belangrijke rol kunnen spelen bij biologische informatieuitwisseling. De totstandkoming van DNA in levende organismen is een non-lokale aangelegenheid en dus een kwantumproces. Daardoor is deze totstandkoming volgens de orthodoxe kwantumfysica (in de Kopenhagense interpretatie) principieel niet kenbaar. Niet de totstandkoming maar alleen het resultaat van de totstandkoming, nl de macromoleculen zoals DNA of eiwitten is aantoonbaar. Volgens de meeste kwantumfysici worden alle moleculaire en submoleculaire processen vanuit de non-lokale ruimte beïnvloed en gecoördineerd. Ze zijn om deze reden niet meetbaar. De kwantumfysicus Erwin Schrödinger (1887-1961) veronderstelde reeds in 1944 dat het DNA een 'kwantumantenne' voor niet-lokale communicatie is. 'Niet-statistische' (onvoorspelbare, ordeloze) processen zijn kwantummechanische processen die voortkomen uit de nonlokale ruimte voor levende organismen. Dit in tegenstelling tot 'statistische' (voorspelbare, ordelijke, regelmatige) processen die voortkomen uit de non-lokale ruimte van dode materie. Volgens Schrödinger zou het DNA van levende organismen een 'ontvangst'- of 'resonantie'-mogelijkheid hebben om informatie uit de non-lokale ruimte te ontvangen en te decoderen. Ook Peter Marcer is van mening dat de nonlokale en holografische informatievoorziening voor een levend organisme alleen mogelijk is via het DNA. Alle Informatie is aanwezig en opgeslagen als golffuncties in de non-lokale ruimte en op deze manier non-lokaal toegankelijk en noodzakelijk voor de complexe organisatie en evolutie van levende organismen. Biofotonen. In de jaren twintig van de vorige eeuw ontdekte Alexander Gurwitsch (1874-1954) dat straling van uv-licht een essentiële rol speelde bij celdeling. Sinds 1972 wordt het vrijkomen van fotonen in levende organismen onderzocht, hetgeen 'biologische luminescentie' wordt genoemd. Dit onderzoek werd vooral verricht door Fritz-Albert Popp en Marco Bischof met hun idee van 'biofotonen'. Dit onderzoek is overzichtelijk en uitgebreid gedocumenteerd in zijn boek Biophotonen. Levende cellen stralen coherent licht uit, een pulserende stroom van enkele tienduizenden fotonen per sec/cm 2. Het is 100 miljoen maal zwakker dan daglicht maar met speciale camera's registreerbaar. Het lichtspectrum van deze biofotonen varieert met frequenties tussen de 200 en 800 nanometer, van ultraviolet licht tot infrarood. Dit coherente licht ('biologische laser') 24 van zeer geringe intensiteit lijkt betrokken te zijn bij intracellulaire communicatie. Dit leidde tot de veronderstelling dat elektromagnetische en andere coherente (ritmisch samengaande) velden verantwoordelijk zijn voor de sturing van biologische functies zoals celgroei, celdifferentiatie en celdeling. Dit wordt bio-informatie genoemd. Omdat het vrijkomen van biofotonen alleen is aangetoond in het DNA en in de celkern van nog levende gefractioneerde (in stukjes opgedeelde) cellen van planten en zoogdieren wordt het DNA-molecuul door deze fysici als de waarschijnlijke bron gezien voor het creëren van een coherent veld van fotonen. Het zou om deze reden als interface kunnen functioneren tussen de non-lokale ruimte en het levend organisme. Wat is de bron of de oorsprong van deze fotonen in levende systemen? De elektromagnetische velden van de hersenen zijn niet de oorzaak maar het gevolg van het bewustzijn. De elektromagnetische velden, mogelijk gebaseerd op virtuele fotonen, zouden volgens Herms Romijn de dragers of het product van het bewustzijn kunnen zijn. De elektromagnetische velden van de hersenen en het hart zijn natuurlijk veel sterkere velden dan die van biofotonen. Maar door de mogelijkheid elektromagnetische velden (fotonen) als een biologisch kwantumfenomeen te beschouwen, kunnen ook deze laatste, veel zwakkere velden worden beschouwd als een effect van informatie uit de non-lokale ruimte die cellen via hun DNA ontvangen. Zowel het uitzenden (de emissie) van afzonderlijke fotonen met informatieve eigenschappen als de 'non-lineaire hyperbolische' reactie van biofotonen in levende cellen op zonlicht lijken te wijzen op een biologisch kwantumfenomeen. Een non-lineaire, hyperbolische reactie is namelijk specifiek voor een kwantumproces. Deze hyperbolische reactie op zonlicht is identiek aan het proces van fotosynthese. Dat wordt tegenwoordig ook als een biologisch kwantumproces beschouwd. Zonder zonlicht zou er geen leven op aarde mogelijk zijn. DNA als informatiebron voor elke cel. Als enig persoonsspecifiek en continu aanwezig deel in elke cel van ons lichaam speelt DNA een essentiële rol als interface voor de vormgeving van het lichaam, de continuïteit van alle functies van het lichaam en de interactie tussen non-lokaal bewustzijn (en herinneringen) en het lichaam op basis van kernspinresonantie (kwantumspincorrelatie). Alle materie, dus ook al onze lichaamscellen, moleculen en atomen zijn voor 99,99% leegte of vacuüm. Dit vacuüm is gevuld met energie en informatie die voortkomen uit de non-lokale ruimte, zoals het ons omgevende universum doordrongen is van informatie en energie. Ons DNA staat op deze manier voortdurend in contact met alle mogelijke vormen van informatie uit de non-lokale ruimte. Het DNA geeft informatie op afstand rechtstreeks en non-lokaal door via coherente (ritmisch samengaande) systemen in moleculen, cellen en orgaansystemen. Maar tevens wordt informatie indirect doorgegeven via signaaleiwitten, boodschappereiwitten en antilichamen die dankzij DNA tot stand zijn gekomen en via de bloedstroom naar de celmembraan worden vervoerd. Ook bestaat er informatie-uitwisseling via de elektromagnetische velden die dankzij het DNA in neuronen worden opgewekt en die via het autonome zenuwstelsel (de sympathicus en de parasympathicus) en het centrale zenuwstelsel hun weg vinden naar het lichaam. Ten slotte bestaat er nog indirecte informatie-uitwisseling vanuit de hersenen (hypofyse, epifyse, hersenstam) via hormonen en neuropeptiden die ook weer dankzij het DNA in bepaalde cellen worden aangemaakt. DNA lijkt de directe en indirecte persoonsgebonden coördinator van alle informatie die noodzakelijk is voor het optimaal functioneren van ons lichaam. Ons individuele DNA ontvangt daarvoor de informatie uit de non-lokale ruimte. Dit wordt nog eens duidelijk door ons immuunsysteem dat ons individuele organisme beschermt tegen lichaamsvreemde indringers zoals virussen, bacteriën en lichaamsvreemde cellen die het lichaam binnendringen bij bloedtransfusies en bij weefsel- en orgaandonaties. Gestuurd door het DNA moet het immuunsysteem eigen en niet-eigen antigenen herkennen uit een ongekend groot aantal mogelijkheden. Het moet de aanmaak van specifiek noodzakelijke antilichamen coördineren en ten slotte 25 zorgen voor een immunologische geheugenopslag die een mensenleven lang direct toegankelijk en actueel blijft. Men blijft levenslang beschermd tegen infectieziektes die op kinderleeftijd zijn opgetreden. Waar wordt dit immunologisch geheugen in het lichaam opgeslagen, terwijl de samenstelling van het lichaam elke seconde verandert? Hoe kan deze steeds veranderende immunologische informatie in het DNA opgeslagen liggen? Immunologische informatie wordt vermoedelijk ook in de non-lokale ruimte opgeslagen en via non-lokale informatie-uitwisseling voor het individuele DNA in elke cel rechtstreeks toegankelijk. Dit wordt bevestigd door een artikel in Nature waarin resistentieontwikkeling van bacteriestammen tegen bepaalde antibiotica is aangetoond bij in het wild levende dieren die leefden in volstrekt afgelegen gebieden waar contact met een antibioticum onmogelijk kan zijn geweest. Deze resistentie is alleen te verklaren door te veronderstellen dat het DNA van deze bacteriën via de non-lokale ruimte informatie heeft ontvangen van resistente stammen door onverantwoordelijk en onzorgvuldig antibioticagebruik elders op de wereld. Non lokale informatieoverdracht via DNA. Op basis van de genoemde feiten en argumenten speelt DNA waarschijnlijk een centrale rol in de wederzijdse informatieoverdracht tussen de non-lokale ruimte en het veld van resonerende en coherente celstructuren. Vergelijk het DNA met een processor in een computer. Deze processor bestaat uit een klein trillend kwartskristal. Deze processor is volgestopt met een paar miljoen transistors op enkele tientallen vierkante millimeters die met een snelheid van 400 miljoen bits/sec constant gegevens (bits) verplaatst, verwisselt en kopieert. Deze processor, dit trillende kristal bevat zelf geen informatie maar geeft alleen maar informatie door die gecodeerd binnenkomt als elektromagnetische golven met bepaalde frequenties. Ook alle organismen hebben een ritmische oscillatie, vibratie of periodieke beweging, essentieel voor (non-lokale) informatie-uitwisseling. Elke levende cel is opgebouwd uit ontelbare vibrerende moleculaire structuren. Alle moleculen (inclusief het DNA) en atomen in een menselijke cel zijn onderdeel van een levend organisme met een oscillerende activiteit, elk met een eigen karakteristieke frequentie tussen de 100 en 1000 Gigahertz. De oscillerende activiteit in cellen en de verspreiding van golven in en tussen cellen zijn 'non-lineaire' processen (kwantumprocessen). Daarvan werd het ontstaan aangetoond bij calciumionen in genen, in eiwitten en in cellulaire netwerken van zenuwcellen en hartspiercellen. Er werden overgangen aangetoond van simpel naar complex oscillerend gedrag, zoals bij het ontstaan van actiepotentialen (hart, neuronen) of van chaotische patronen en complexe terugkoppelingsmechanismen ('feedback') in levende systemen. Deze oscillerende eigenschap is zelfs in geactiveerde witte bloedlichaampjes aangetoond. Door het oscilleren ontstaat resonantie tussen moleculen met identieke frequenties waardoor een samenhangend geheel van trillende moleculen wordt gevormd. Resonantie is het meetrillen in dezelfde frequentie. Door de coherentie (het ritmisch samengaan) van trillende moleculen ontstaan intensieve interferentiepatronen. Daardoor kunnen zij in een geordende vorm vergeleken worden met een Bose-Einsteincondensaat. Het wezenlijke van zo'n coherent condensaat is de vele delen die samen een geordend systeem vormen, zich niet alleen als één geheel gedragen maar ook één geheel worden. De onderdelen verliezen hun identiteit. De differentiatie van celfuncties tijdens de embryonale fase kan volgens de ontwikkelings-bioloog Brian Goodwin niet alleen verklaard worden uit de genetische code zoals die is vastgelegd in de structuur van het DNA. Ook Goudwin veronderstelt zelforganiserende velden in en tussen cellen om differentiatie en coördinatie van cellen en celsystemen te verklaren. De vraag is hoe het anders mogelijk zou zijn dat er in elke cel per seconde honderdduizenden goed gecoördineerde chemische reacties plaatsvinden en dat deze processen daarnaast met een wederzijds terugkoppelingsmechanisme gecoördineerd worden in cellen, organen en hele organismen (systeembiologie). Ook verlopen chemische processen in levende 26 organismen soms een miljoen maal sneller dan onder de meest gunstige laboratoriumomstandigheden. Hoe krijgt de levende cel dat onder leiding van het DNA voor elkaar? Hier spelen hoogstwaarschijnlijk non-lokale informatie-uitwisseling tussen cellen en celsystemen een rol. Dit zou tevens kunnen worden verklaard doordat alle cellen met elkaar verbonden zijn omdat zij alle uit één bron komen, namelijk de bevruchte eicel met het persoonsspecifieke DNA. Bij de proef van Alain Aspect waarin non-lokaliteit definitief werd bewezen, werd ook gebruikgemaakt van 2 deeltjes die uit eenzelfde bron voortkwamen. Verder zijn alle triljoen lichaamscellen onderling verbonden via het ritmisch wisselende elektromagnetische veld van het hart. In elke cel van het lichaam is deze activiteit aantoonbaar. Het elektrocardiogram of ECG, de registratie van de elektrische activiteit van het hart, wordt op de huid van armen, benen en borst geregistreerd. Ook in de registratie van de elektrische activiteit van de hersenen, het EEG, is de elektrische activiteit van het hart te zien. Ook het hart met zijn intensieve elektromagnetische velden met coherente (ritmisch samengaande) patronen zou door zelforganisatie in staat kunnen zijn een ontvangstmogelijkheid (interface) te creëren voor bepaalde aspecten van ons bewustzijn en deze informatie via zijn elektromagnetische velden aan het hele lichaam doorgeven. Maar hier is nog veel aanvullend onderzoek noodzakelijk. Een andere vorm van non-lokale informatie zien we bij het functioneren van groepen van duizenden tot soms miljoenen levende organismen, zoals bijen, wespen, mieren en termieten. Deze volken zijn een voorbeeld van een levend zelforganiserend systeem, samengesteld uit dieren met verschillende taakopdrachten, maar met een groepsbewustzijn dat wordt gecoördineerd door de koningin. Wanneer de koningin levend wordt geïsoleerd van haar volk gaat alles gewoon door, maar als de koningin op afstand van haar volk wordt gedood ontstaat er prompt chaos en worden alle werkzaamheden gestopt. De koningin coördineert op afstand (non-lokaal) en waarschijnlijk op basis van haar functioneel DNA alle werkzaamheden van het volk door het creëren en in stand houden van een groepsbewustzijn. Een grote groep spreeuwen reageert op de aanval van een valk. Foto Manuel Presti, Italië Ook bij de vogeltrek of bij de gezamenlijke reactie van een groot aantal vissen lijkt groepsbewustzijn een rol te spelen bij de zeer snelle coördinatie van alle dieren die deel uitmaken van een school vissen of een zwerm vogels (zie de foto). Via filmbeelden is bij een zwerm vogels een reactiesnelheid van 38 milliseconden berekend, wat veel te snel is voor een 'normale' communicatie van honderden tot duizenden vogels met een onderlinge afstand van vaak tientallen meters. De vogels gedragen zich niet langer als losse individuen maar als een samenhangend en coherent geheel. Omdat de groepscoördinatie bij deze diersoorten is aangeboren lijkt het logisch te veronderstellen dat hun DNA een belangrijke rol speelt bij dit soort communicatie op afstand. DNA, erfelijkheid en bewustzijn. Volgens deze theorie bevat DNA niet zelf het erfelijk materiaal maar is het in staat erfelijke, morfogenetische (vormgevende) en persoonsspecifïeke informatie uit het nonlokale bewustzijn te ontvangen. Bij morfogenetische velden is er sprake van een nietenergetische vorm van informatieoverdracht. Deze velden zijn daarom te vergelijken met waarschijnlijkheidsvelden in de kwantumfysica. De wederzijdse informatieoverdracht tussen het veld en de levende structuren gebeurt via resonantie met specifieke frequenties, ook op het kleinste subcellulaire niveau als elektronspinresonantie en kernspinresonantie (kwantumspincorrelatie). Het idee van 27 morfogenetische velden is onafhankelijk van elkaar uitgedacht door Weiss en Gurwitsch en door Rupert Sheldrake briljant uitgewerkt. In deze morfogenetische velden ligt informatie opgeslagen over het ontstaan en de vormgeving van het lichaam met al zijn verschillende celsystemen met gespecialiseerde functies. Deze informatie is ook noodzakelijk voor de continuïteit van alle lichaamsfuncties vanwege de constante afbraak en aanmaak van moleculen en cellen. Elke cel moet dus in contact staan met het 'morfogenetisch bewustzijn' via het DNA in de celkern. Dit is het best te zien aan de zogenaamde stamcel waar de laatste tijd zoveel over wordt geschreven. Deze stamcellen worden omnipotent (almachtig) genoemd omdat ze in principe kunnen uitgroeien tot alle celtypes van het lichaam. Dit is echter afhankelijk van de omgeving waarin stamcellen ontstaan of gekweekt worden. Deze omgeving bevat blijkbaar de informatie (het morfogenetisch bewustzijn) waardoor de cellen weten hoe ze zich verder moeten ontwikkelen en specialiseren. Indien stamcellen worden gekweekt te midden van zenuwcellen zullen deze stamcellen zich alleen tot zenuwcellen ontwikkelen en nooit tot hart- of spiercellen. Alle cellen in het lichaam communiceren met elkaar en met bewustzijnsvelden via resonantie, elektromagnetische velden, hormonen en boodschappereiwitten. De samenwerking tussen cellen die de continuïteit van alle functies van de verschillende celsystemen mogelijk maakt, moet binnen nanoseconden gebeuren vanwege de genoemde vervanging van 500.000 cellen per seconde. Door de onderlinge afstand tussen de verschillende celsystemen in het lichaam moet de snelheid van deze informatie-uitwisseling de lichtsnelheid benaderen. Dat is uiteraard zeer veel sneller dan alleen via signaaleiwitten mogelijk is. Wat is erfelijkheid anders dan de mogelijkheid om te kunnen 'herinneren' wat er ooit al geweest is en mogelijk is? Erfelijkheid is het in stand houden van fysieke mogelijkheden en onbewuste eigenschappen. Maar erfelijkheid is ook het in stand houden van bewuste eigenschappen, het 'bewust-zijn'. Dat leidt tot het vermogen van bewuste herinnering, bewuste wilsuiting en bewuste besluitvorming onder leiding van bewuste (en onbewuste) ervaring. Dat leidt weer tot kennis en inzicht. Erfelijkheid is daarom een ander woord voor geheugen. Of we geheugen nu een eigenschap noemen van het bewustzijn of van een biologisch principe is niet zo belangrijk. Deze woorden geven de verschillende niveaus aan waarop dezelfde soort informatie non-lokaal werkzaam is en zich manifesteert. Zowel erfelijkheid als bewustzijn met herinneringen zijn via ons DNA de verbindende schakel tussen verleden en toekomst. Het bewustzijn is het non-lokale opslagmagazijn van alle ervaring uit het verleden. De ontvangst van informatie uit de non-lokale ruimte berust op onze vrije wil, onze aandacht en de staat van ons (waak-)bewustzijn. Waarschijnlijk hebben de verschillende vormen van ons bewustzijn, zoals het waakbewustzijn en het individuele onderbewustzijn via het persoons-specifieke DNA verschillende resonantieplaatsen. Deze kunnen in onze hersenen zijn maar ook in andere celsystemen van het lichaam. Elk hebben ze een eigen individuele toegangscode die vergeleken kan worden met een persoonlijk telefoonnummer. Er bestaat tevens een universeel of collectief menselijk bewustzijn dat elk individu met al het bestaande verbindt of met alles dat ooit heeft bestaan en nog zal ontstaan. Dit gebeurt via het algemeen-menselijke DNA. Dat is een gemeenschappelijke toegangscode. Dit kan vergeleken worden met een landelijk telefoonnummer. Deze algemeen-menselijke toegangscode (DNA) verschilt van de code (DNA) van dieren en planten. Het gemeenschappelijke menselijk bewustzijn is te vergelijken met het collectief onbewuste volgens C.G. Jung die zelf in 1943 tijdens een hartstilstand een BDE had. Naast het Ik als waakbewustzijn onderkent Jung het Zelf, een hoger of ruimer aspect om het Ik heen dat zowel het bewuste als het onbewuste deel van de persoonlijkheid omvat. Individualiteit is dus iets anders dan het lichaamsgebonden ego. Het onbewuste individuele deel van het bewustzijn staat in contact met andere aspecten van het collectief menselijk onbewuste, waarvan het individuele onbewuste in wezen een onderdeel is. Elk deel is non-lokaal met het geheel verbonden. 28 Communicatie met cellen op afstand. Het is aangetoond dat cellen op afstand met elkaar kunnen communiceren en kunnen reageren op gedachten en gevoelens van de 'eigenaar' van deze cellen. De uitvinder van de leugendetector, Cleve Backster, heeft zijn apparatuur niet alleen op mensen uitgetest. Hij beproefde ook planten en witte bloedlichaampjes. Het principe van een leugendetector is gebaseerd op de registratie van zeer kleine weerstandsveranderingen op de huid door middel van uiterst gevoelige elektroden. Backster heeft ook veranderingen geregistreerd in de elektrische weerstand op het bladoppervlak bij planten. Die reageerden op emotionele of negatieve gedachten, zelfs wanneer de bladeren waren fijngewreven en de resten over de elektroden werden verdeeld. Hij deed ook metingen op leukocyten uit het wangslijmvlies en levend werden gehouden in een kweekmedium. Er werd een oscillerende activiteit in geactiveerde witte bloedlichaampjes aangetoond. De verspreiding van golven in en tussen de cellen is non-lineair, dus een kwantumproces. Zelfs op een afstand van 12 tot 20km verwijderd van de proefpersoon of wanneer deze cellen voor elektromagnetische straling waren afgeschermd (een kooi van Faraday) werden reacties bij de cellen geregistreerd op het ogenblik dat aan de proefpersoon afschuwelijke of seksueel opwindende afbeeldingen werden getoond. Op datzelfde ogenblik werden ook afwijkingen geregistreerd in de huidweerstand van de proefpersoon. Zo werd er een ogenblikkelijke en non-lokale communicatie tussen het bewustzijn van de proefpersoon en zijn witte bloedlichaampjes aangetoond. Elke cel blijkt dus in staat via het persoonsspecifieke DNA te reageren op de gemoedstoestand van de persoon aan wie de cel toebehoort. Deze communicatie van losse cellen op grote afstand sluit aan bij de mogelijkheid van nonlokale informatie-uitwisseling via het individuele DNA. Getransplanteerd geheugen. Bij een harttransplantatie bevat het donororgaan het persoonsspecifieke DNA van de donor. Dit is voor de ontvanger lichaamsvreemd materiaal en zal dus in principe een afstotingsreactie veroorzaken die met sterke medicatie moet worden onderdrukt. Maar het DNA in het getransplanteerde orgaan blijkt soms nog als resonantieplaats of interface van het bewustzijn van de donor te dienen. Zo kan de orgaanontvanger zich van gevoelens en ideeën bewust worden die later lijken te passen bij de persoonlijkheid en het bewustzijn van de overleden donor. In een tv-programma van Discovery uit 2003 werd dit verschijnsel behandeld onder de originele titel: 'Geheugentransplantaties'. Dit is inderdaad een passende benaming voor de ervaringen die door Claire Sylvia in haar boek Change of Heart werd beschreven. In een recent artikel worden 10 goed gedocumenteerde gevallen van soms nog zeer jonge patiënten gemeld die na hun harttransplantatie opvallende veranderingen in gevoelens en gedrag meemaakten die later door familie van de overleden donor herkend werden als specifiek passend bij de persoonlijkheid van de overleden donor. We kunnen dit verschijnsel verklaren door aan te nemen dat het DNA de resonantieplaats is voor het persoonsspecifieke non-lokale bewustzijn en dus ook nog steeds voor het individuele non-lokale bewustzijn van de overleden donor dat via het DNA in het donororgaan ervaren kan worden door de patiënt die het orgaan ontving. Zo zou dit zogenaamde 'cellulaire geheugen' kunnen worden verklaard. Helaas is systematisch en wetenschappelijk onderzoek over dit regelmatig gerapporteerde verschijnsel tot nu toe niet mogelijk gebleken door terughoudendheid van transplantatiecentra en transplantatieorganisaties. Conclusies: 29 is meer dan een ingewikkelde molecule die eiwitten codeert volgens erfelijk meegekregen informatie. Ongeveer 95% van het DNA wordt junk-DNA genoemd omdat het een nog onbekende functie heeft. Er zijn steeds meer aanwijzingen dat dit deel van het DNA een belangrijke rol speelt als interface tussen het non-lokale bewustzijn en het lichaam. Daardoor kan elke cel als interface functioneren. Erfelijkheid wordt door mij gedefinieerd als een vorm van geheugen. Erfelijkheid is het via het DNA in stand houden van fysieke mogelijkheden en van onbewuste en bewuste eigenschappen (individualiteit). Daarnaast zou DNA ook een coördinerende rol kunnen spelen bij de genwerking in cellen, celsystemen, organen en alle levende organisme als geheel, door middel van de onderlinge informatie-uitwisseling die via het DNA wordt gereguleerd (biocommunicatie). Het DNA in elke cel heeft een interfacefunctie. Dit maakt het mogelijk de continuïteit van ons steeds veranderend lichaam te verklaren. Het realiseert de uitwisseling met de erfelijke informatie uit de non-lokale ruimte en met het non-lokale bewustzijn. Aanvullend onderzoek van levend DNA is noodzakelijk om deze zienswijze verder uit te werken en te bevestigen. DNA Eindeloos bewustzijn. Wat is eigenlijk bewustzijn? Bewustzijn is zeer moeilijk te definiëren omdat men het woord bewustzijn meestal gebruikt om uiteenlopende vormen van bewustzijn te beschrijven. Iemand in een diepe en droomloze slaap ervaart meestal geen bewustzijn en men kan zeggen dat iemand die wakker is bewustzijn heeft. Dit wordt het waakbewustzijn genoemd. Bij het waakbewustzijn is er een beschouwend subject, een persoon die zich van iets bewust is. Men kan zich bewust zijn van gevoelens, gedachten, emoties en herinneringen. Dit worden objecten van het bewustzijn genoemd. Het vermogen van een persoon tot het beschouwen of ervaren van een object in het waakbewustzijn is afhankelijk van selectieve aandacht. Men kan zo in gedachten verdiept zijn dat men zich nauwelijks van zichzelf of van zijn omgeving bewust is. Het feit dat men zich niet bewust is 'dat men bewust is' betekent niet dat er op dat ogenblik geen bewustzijn is. Het besef dat we bestaan, het ervaren van een gevoel van subjectiviteit (ons zelfbewustzijn) is ook een aspect van ons bewustzijn. Maar bewustzijn omvat meer. Bewustzijn is subjectief en niet wetenschappelijk aan te tonen. Het vermogen om bewustzijn te ervaren is iets anders dan de aard of de intensiteit van welke subjectieve ervaring ook. De fysicus en psycholoog Peter Russell vergelijkt het vermogen om bewustzijn te ervaren met het licht van een filmprojector. De projector zendt licht uit op een scherm en het geprojecteerde beeld verandert constant. Alle beelden die geprojecteerd worden zijn inhoudelijke aspecten van het bewustzijn zoals waarnemingen, gevoelens, herinneringen, dromen, gedachten en emoties. Zonder het licht van de projector zouden er geen beelden bestaan. Daarom kan dit licht worden vergeleken met het vermogen om bewustzijn te ervaren. Maar de beelden zijn niet het bewustzijn zelf. Wanneer alle beelden verdwenen zijn en alleen het licht van de projector nog schijnt, kunnen we spreken van de zuivere bron van het bewustzijn. Dit is puur bewustzijn zonder inhoud. Het is iets dat onder andere door jarenlange meditatie ervaren kan worden. Men zegt dat iemand op dat ogenblik Verlicht is. Tijdens een BDE wordt de ontmoeting met 'het licht' als het meest indringende en essentiële onderdeel van de ervaring beleefd. Dit gaat altijd gepaard met een overweldigend gevoel van onvoorwaardelijke liefde en acceptatie. Men is op dat ogenblik volledig opgenomen in het 'verlichtend' en alomvattend bewustzijn. Ons bewustzijn en de 'werkelijkheid'. 30 Normaliter ontlenen we ons gevoel van wie we zijn aan ons lichaam, ons uiterlijk, onze familie, onze geschiedenis, onze nationaliteit, de rollen die we vervullen (vader, moeder, kind, opa, oma, geliefde), ons werk, onze sociale en financiële status, wat we aan bezit hebben, wat anderen van ons denken etc. Ook ontlenen we onze identiteit aan onze gedachten en gevoelens, ons geloofssysteem, onze waarden, onze creatieve en intellectuele mogelijkheden, ons karakter en aan wat we onze persoonlijkheid noemen. Dit alles en nog veel meer bepaalt het gevoel van wie wij zijn. Maar wie zijn we uiteindelijk in essentie, los van onze gevoelens, gedachten en ideeën? Wat bepaalt ons bewustzijn en wat bepaalt hoe we ons bewustzijn ervaren? Is het bewustzijn een primaire eigenschap van het universum de non-lokaal altijd aanwezig is geweest of is het bewustzijn het product of gevolg van iets anders? Waarom en waaruit het bewustzijn is ontstaan zal, denk ik altijd een mysterie blijven omdat volgens mij het antwoord op deze vraag niet kenbaar is. Bewustzijn is niet zichtbaar, niet tastbaar, niet waarneembaar, niet meetbaar en niet aantoonbaar. Toch is het bewustzijn datgene waarmee elk levend wezen zijn bestaan inhoud en vorm geeft. Zonder bewustzijn is er geen levend lichaam. Tot in elke cel lijkt het leven een uitdrukking van de wil van het bewustzijn. Zonder bewustzijn is er geen denken, geen voelen, geen kennis, geen geheugen. Het bewustzijn is alomvattend. De werkelijkheid zoals we die ervaren bestaat alleen in ons bewustzijn. Zij wordt ook door ons bewustzijn beïnvloed en uiteindelijk bepaald. Het lichaam beperkt de mogelijkheid om de 'echte werkelijkheid' waar te nemen. Die echte werkelijkheid is dus ook per definitie niet kenbaar. We kunnen zonder bewustzijn niets waarnemen. Via onze zintuigen kunnen we in ons waakbewustzijn het beeld van de wereld om ons heen waarnemen. Waarnemen is geen objectieve, passieve verslaglegging in ons bewustzijn maar een actieve creatie door ons bewustzijn. Alles bestaat alleen in ons bewustzijn. Alles wat daarbuiten valt, zoals een 'echte objectieve werkelijkheid', is onkenbaar. Elektriciteit kunnen we bijvoorbeeld niet rechtstreeks waarnemen, zoals Frederik van Eeden ruim 100 jaar geleden al schreef, maar de fysieke uitingen van elektriciteit uiteraard wel: licht voor het oog, pijn voor de huid, geluid voor het oor, smaak voor de tong. Zo is ook een kracht als zodanig niet kenbaar omdat alleen de fysieke gevolgen van kracht zoals de beweging van een voorwerp of het ervaren van gewicht waarneembaar of meetbaar zijn. Ook ons bewustzijn is niet waar te nemen. Alleen de fysieke aspecten van ons waakbewustzijn zijn waarneembaar en registreerbaar. En zo is de werkelijkheid om ons heen niet kenbaar. Alleen de fysieke en waarneembare aspecten van de werkelijkheid zijn kenbaar die in ons bewustzijn ervaren kunnen worden. Dit is ook de opvatting van de filosoof Immanuel Kant (1724-1804). Die stelde dat we slechts kennis kunnen hebben van de werkelijkheid zoals we die waarnemen en niet van de werkelijkheid zoals zij werkelijk is. Dankzij ons verstand (een aspect van het bewustzijn) zijn waarnemingen mogelijk omdat ons bewustzijn vorm geeft aan de waargenomen werkelijkheid. Maar de echte werkelijkheid ('Das Ding an Sich') is volgens Kant niet kenbaar. Persoonlijke bewustzijn. en gemeenschappelijke aspecten van Alle aspecten van ons bewustzijn zijn onderling verbonden. Ons waakbewustzijn dat we dagelijks ervaren is een individueel aspect van het alomvattende bewustzijn. Zo ook is het besef dat we bestaan (zelfbewustzijn), dat we een waarneming doen of dat we herinneringen hebben. Het feit dat we kunnen denken over wat we denken of dat we kunnen beseffen dat we dromen (in het geval van lucide dromen) zijn weer andere aspecten van ons persoonlijk bewustzijn. Individu betekent in het Latijn letterlijk: niet te delen, ondeelbaar. Maar er bestaat ook een universeel of collectief menselijk bewustzijn dat elk individu met al het bestaande verbindt of met alles wat ooit heeft bestaan of zal bestaan. Er bestaan goede redenen om aan te nemen dat dit gemeenschappelijk menselijk bewustzijn te vergelijken is met het collectief onbewuste volgens Carl G. Jung. Hij schrijft dat het collectief onbewuste van de mens zich uitdrukt 31 in beelden die veelvuldig te vinden zijn in onze dromen, sprookjes en mythen. Deze beelden vormen ook de bron van elke religie. Naast het 'ik' als waakbewustzijn onderkent Jung het 'zelf’. Het is een ruimer aspect om het 'ik' heen dat zowel het bewuste als het onbewuste deel van de persoonlijkheid omvat. Individualiteit is dus iets anders dan het lichaamsgebonden ego. Het onbewuste individuele deel van het bewustzijn staat in contact met andere aspecten van het collectief menselijk onbewuste, waarvan het individuele onbewuste in wezen een onderdeel is. Non-lokaal is alles met alles verbonden. Onder normale omstandigheden berust de mogelijkheid om informatie uit de non-lokale ruimte te ontvangen (zoals herinneringen, kennis en associatieve gedachten) op onze vrije wil, onze aandacht en op ons (waak)bewustzijn. Maar er zijn aspecten van het persoonlijk onbewuste die alleen via dromen, meditatie, regressietherapie of hypnose kunnen worden ervaren. Het collectief onbewuste is in principe onbegrensd. De aller diepste of allerhoogste lagen ervan zouden volgens Jung zelfs nooit voor ons waakbewustzijn toegankelijk zijn. Transpersoonlijke aspecten van het bewustzijn. Omdat volgens Jung een collectief aspect van het bewustzijn niet als persoonsgebonden bewustzijn wordt ervaren, wordt dit tegenwoordig ook wel het transpersoonlijke aspect van het bewustzijn genoemd. 'Transpersoonlijk' betekent dat er aspecten zijn in iemands bewustzijn die boven het persoonlijke of 'ego' uitstijgen. In zijn recente boek vat de psycholoog Jorge Ferrer alle tot nu toe bestaande interpretaties van transpersoonlijke theorieën samen. Hij geeft via een veelzijdige benadering een systematisch overzicht van de transpersoonlijke aspecten van het bewustzijn die hij als de spirituele aspecten van de mens beschrijft. Hij brengt het transpersoonlijke bewustzijn terug tot een basisprincipe dat in elk mens spirituele groei principieel mogelijk maakt. De term transpersoonlijke psychologie is gebaseerd op het oorspronkelijke werk van de klinisch psycholoog en grondlegger van de humanistische psychologie Abraham H. Maslow (1908-1970) en van de psycholoog Stanislav Grof, die de grondlegger wordt genoemd van de transpersoonlijke psychologie. Grof benadrukte in de jaren zeventig van de vorige eeuw dat bepaalde aspecten van het bewustzijn, die onder andere ervaren kunnen worden tijdens het (therapeutisch) gebruik van LSD, niet te verklaren zijn met de huidige wetenschappelijke opvattingen over bewustzijn en hersenen. Hij verwees daarbij ook naar andere ervaringen van een veranderd bewustzijn, zoals bewustzijnservaringen onder kritieke medische omstandigheden (thans BDE genoemd) of bij isolatie. Hij schrijft dat deze ervaringen zich moeten bevinden in een dimensie zonder tijd en afstand omdat steeds wisselende bewustzijnstoestanden optreden op het ogenblik dat de innerlijke aandacht wordt verplaatst. Ik noem dit aspecten van het non-lokale bewustzijn in de non-lokale ruimte. Het bewustzijn kan als de enige bestaande werkelijkheid worden ervaren door het wegvallen van het onderscheid tussen het ik en de omgeving. Men ervaart zichzelf tegelijk als deel en als geheel (eenheidservaring). Soms worden zelfs herinneringen van de eerste dagen of weken van het eigen leven met een fotografische nauwkeurigheid opnieuw beleefd of komen er specifieke details van de eigen bevalling naar boven. Soms worden er achtereenvolgende ervaringen van geboorte en dood gemeld. Grof praat over een vorm van cellulair bewustzijn omdat hij zich afvraagt hoe het mogelijk is dat alle informatie in een gecodeerde vorm aanwezig kan zijn in elke sperma- en eicel. Dat komt overeen met mijn opvatting over de functie van DNA zoals ik die in het vorige hoofdstuk heb beschreven. Het concept van transpersoonlijk bewustzijn is verder uitgewerkt door de 'holistische' filosoof en auteur Ken Wilber. In zijn boek Zonder Grenzen beschrijft Ken Wilber het grenzeloze bewustzijn dat hij ook eenheidsbewustzijn of eeuwig bewustzijn noemt. Hij beschrijft dit als het transpersoonlijke zelf of 'de getuige' die als één wordt ervaren met alles waarvan het getuige is. Maar wat je ervaart ben je niet. Ik heb mijn lichaam maar ik ben mijn lichaam niet. Ik heb verlangens maar ik ben mijn verlangens niet. Ik heb 32 emoties, maar ik ben mijn emoties niet. Ik heb gedachten, maar ik ben mijn gedachten niet. Alles wat dan overblijft is een zuivere kern van bewustzijn. Dit bewustzijn stijgt uit boven het individuele en verbindt de mens met een wereld buiten tijd en ruimte. Dit eenheidsbewustzijn verschilt van alle andere niveaus van bewustzijn omdat het alle niveaus of aspecten van deelbewustzijn omvat. Wilber noemt dit grenzeloze, eindeloze bewustzijn het spirituele aspect van elk mens. In dit bewustzijn is op elk ogenblik het heden ('nu') aanwezig. Hier bestaat geen verleden of toekomst. Hier bestaat geen begin of einde. Hier bestaat geen grens tussen zelf en niet-zelf. Alles is met elkaar verbonden. Hier is een grenzeloze eenheid. Het 'eeuwige nu' of het 'tijdloze ogenblik’ is bewustzijn. Wilbers ideeën tonen een opvallende overeenkomst met het idee van nonlokaal bewustzijn. Volgens Wilber is het erg moeilijk woorden te vinden voor de onuitsprekelijke ervaring van dit eenheidsbewustzijn, omdat het eindeloze bewustzijn niet te begrenzen is door woorden en gedachten. Dit is precies hetzelfde als wat mensen zeggen die hun BDE onder woorden trachten te brengen. Ook Plato schreef 2000 jaar geleden dat onze taal te beperkt is om de essentie der dingen te beschrijven. De ware aard der dingen wordt door onze woorden niet onthuld maar verhuld. Ervaringen van veranderd bewustzijn. Ruim 100 jaar geleden bezigden de psychologen William James (1842-1910) en Frederic W.H. Myers (1843-1901) ook al buitengewone bewustzijnservaringen. Beiden stelden zij de in onze tijd nog steeds heersende opvatting ter discussie dat bewustzijn een product is van de hersenen. In ‘Irreducible Mind’ beschrijven de psychologen Edward en Emily Kelly de grote bijdrage van Myers en James zoals mystieke of religieuze ervaringen, onbewusre aspecten van de mens ('subliminal consciousness'), hypnose, trance, voorspellende gevoelens en lichamelijke veranderingen veroorzaakt door (zelf)suggestie. Volgens hem ontstaat bewustzijn niet in deze fysieke wereld maar in een transcendente sfeer. Onze toegang tot aspecten van het bewustzijn is afhankelijk van de persoonlijke 'hersendrempel'. Die is bij sommige mensen lager dan bij anderen. Daardoor hebben zij toegang tot verschillende aspecten van dit ruimere bewustzijn. Hij gebruikt abnormale bewustzijnservaringen om zijn theorie te onderbouwen. Hij spreekt over de continuïteit van het bewustzijn. Non-lokaal bewustzijn. Ons bewustzijn is intrinsiek verbonden met de non-lokale ruimte. De non-lokale ruimte of het vacuüm is volgens deze opvatting de bron van zowel de fysieke wereld als van het bewustzijn. Het non-lokale bewustzijn is weer de bron van zowel het waakbewustzijn als van alle andere aspecten van bewustzijn. Het bewustzijn is onbegrensd en eindeloos. Zo is elk deel van het bewustzijn ook eindeloos. Dat is precies wat met het begrip non-lokaliteit wordt bedoeld. Een BDE is een aspect van het eindeloze bewustzijn. Er zijn aan het alomvattende bewustzijn vele namen gegeven; eindeloos (Volgens Van Dale betekent eindeloos: 'zonder grens, zeer uitgestrekt, altijddurend, nooit ophoudend, eeuwig,' maar ook: 'geweldig, buitengewoon mooi.') of non-lokaal bewustzijn, hoger of hoogste bewustzijn, het kosmisch bewustzijn, het goddelijk bewustzijn of de zuivere bron of essentie van ons bewustzijn; grenzeloos bewustzijn, transpersoonlijk bewustzijn, ultiem bewustzijn, eenheidsbewustzijn of eeuwig bewustzijn, Akashaveld. (Akasha is Sanskriet voor 'allesdoordringende ruimte'. Volgens de oude Indiase filosofie is het de bron van het hele universum. Het bevat informatie over alles wat is gebeurd, nu gebeurt en in de toekomst kan gebeuren.) Hier ligt alle 33 kennis en een eindeloze hoeveelheid informatie opgeslagen. Al deze namen wijzen op hetzelfde. Er is een ultieme bron van het bewustzijn in een meerdimensionale ruimte. Bijna elk deel van dit eindeloze en non-lokale bewustzijn is voor de mens toegankelijk. Vormen van een verruimd bewustzijn waarbij men het gevoel heeft geen lichaam meer te hebben, worden onder wisselende omstandigheden ervaren. De bijzondere staat van verruimd of eindeloos bewustzijn wordt ervaren als volstrekt verschillend van het normale waakbewustzijn dat slechts als een onderdeel van het non-lokale bewustzijn kan worden beschouwd. Men kan elk aspect van ons bewustzijn een deelbewustzijn van het eindeloos of non-lokaal bewustzijn noemen. Het verschil wordt vooral bepaald door de intensiteit van de bewustzijnservaring. Onder verschillende omstandigheden zijn we in staat dit eindeloze bewustzijn te ervaren. Bij levensbedreigende situaties spreekt men van een bijna-dood ervaring. Maar men kan het ook bij niet-levensbedreigende omstandigheden ervaren. Een goede term is een ervaring van non-lokaal of eindeloos bewustzijn. Ervaringen van een verruimd bewustzijn kunnen ook: tijdens meditatie of totale ontspanning (verlichtende of eenheidservaringen) tijdens regressietherapie (die ook onder hypnose kan plaatsvinden) tijdens het gebruik van bewustzijnsverruimende middelen zoals LSD of DMT. Sterfbedvisioen: tijdens de stervensfase ervaart men soms ontmoetingen met overleden dierbaren, partner, ouders, beelden van een prachtige niet-wereldse omgeving, helder licht, gevoel van onvoorwaardelijke liefde. Het grote verschil met BDE is dat de stervende waakbewust is. Het idee van een non-lokaal eindeloos bewustzijn verklaart ook verschijningen aan het hemels paradijs. Dit soort ervaringen werd vooral toegeschreven aan helden, heiligen en profeten, maar soms ook aan gewone mensen zoals blijkt uit Plato's verhaal over de soldaat Er. 'De dood is niet angstwekkend maar de angst voor de dood is angstwekkend. Het stervensproces op zich is niet pijnlijk. Het is meer een verandering van omstandigheden. Gebrek aan voorbereiding en gehechtheid zijn de oorzaak van de pijn die tijdens het ogenblik van het sterven wordt ervaren. Men lijdt omdat men niet in staat is volledig los te laten. Het Tibetaans boeddhisme. Het boeddhisme ontstond in de 5°E voor Christus in het destijds hindoeïstische India met prins Siddhartha Gautama, de toekomstige Boeddha. In het boeddhisme gelooft men in de kringloop van dood en wedergeboorte. De dode mens bestaat niet, wel een dood lichaam. De stervensperiode kan heel kort zijn maar kan ook een tijd duren, afhankelijk van de periode dat het bewustzijn nodig heeft om het lichaam volledig te verlaten. Er is een continuïteit van de geest in een 'geestlichaam' dat te subtiel is om waargenomen te worden. De dood is als slapen. De Bardo, de tussenfase die maximaal 49 dagen duurt, is als een droom tussen de dood en een nieuw leven dat volgens de Tibetaanse boeddhisten meestal op de 50° dag na het overlijden aanvangt. Het Tibetaanse Dodenboek bevat mondeling doorgegeven zeer oude kennis. Het werd mogelijks al vanaf het begin van onze jaartelling opgeschreven en verspreid. In zijn huidige vorm werd het boek waarschijnlijk in de 8°E samengesteld door Padmasambhava, de stichter van de Tibetaanse boeddhistische school. Hij wordt in Tibet ook Guru Rinpoche genoemd. Het citaat dat volgt vertoont een grote gelijkenis met een uittredingservaring. Er staat: 'Wanneer het bewustzijnsprincipe buiten het lichaam raakt, zegt het tot zichzelf: ben ik dood of ben ik niet dood? Het kan dit niet vaststellen. Het ziet familieleden en bekenden zoals het tevoren gewend was te zien. Het hoort zelfs het klagen.' [...] 'Omstreeks deze tijd kan de gestorvene zien dat zijn voedsel apart wordt gezet, dat het lichaam van kleren wordt ontdaan en dat de plaats van de slaapmat wordt gereinigd. Hij kan het huilen en klagen van zijn vrienden en verwanten horen. En ofschoon hij hen kan zien en horen, hoe zij hem aanroepen, 34 kunnen zij niet horen hoe hij hén roept. Dus gaat hij ontstemd weg. In deze toestand worden geluiden, lichten en stralingen waargenomen, alle 3.' In de oude Tibetaanse teksten die de stervende en overledene moeten begeleiden staat: 'Luister! Direct nadat je ademhaling is opgehouden zul je beginnen het stralend witte oerlicht te zien. Het is je oergeest, zonder omtrek of middelpunt.' [...] 'En vrees het heldere, verblindend gele licht niet, maar herken het als het licht van bewustzijn. Kun je het herkennen als de uitstraling van je eigen kenvermogen, je eigen oergeest, zul je opgaan in deze goddelijke vormen en in dit licht.' [...] 'Laat je niet aantrekken door het flauwe gele licht uit de wereld van de hongerige geesten. Dat pad is gevormd door de negatieve daden die zich hebben opgehoopt ten gevolge van je intense hebzucht en begeerte.' [...] 'Vrees het heerlijke, intens helder groene licht niet, maar tracht het te herkennen als de straling van je eigen bewustzijn.' Er komen nog vele stadia die de overleden geest moet doorlopen, maar slaagt hij er niet in alles als illusie te herkennen: 'zal de herinnering aan het lichaam vervagen en de verschijning van je toekomstig lichaam duidelijker worden. De voortekenen en kenmerken van de plaats van je toekomstige wedergeboorte zullen aan je verschijnen. Ga nu naar het blauwe licht van de mensenwereld of keer terug naar het witte licht van het rijk der goden.' In zijn recente boek Het Tibetaanse boek van leven en sterven heeft Sogyal Rinpoche de oude Tibetaanse kennis over leven en dood en over de vergankelijkheid van de mens op een toegankelijke manier beschreven. Hij vergelijkt ook regelmatig de BDE met oude Tibetaanse inzichten en geeft aan dat deze oude inzichten ook de westerse mens tot steun kunnen zijn in zijn opvattingen over de dood. Hij schrijft: 'Wordt het niet tijd dat de medische professie gaat begrijpen dat de zoektocht naar de waarheid over leven en dood en de praktijk van de geneeskunde niet los van elkaar staan?' [...] 'Leren sterven is leren leven; leren leven betekent leren juist te handelen, niet alleen in dit leven, maar ook in de levens die nog moeten komen. Alleen wanneer wij een transformatie in onszelf teweegbrengen en als getransformeerd wezen worden herboren om anderen bij te staan, kunnen wij de wereld op effectieve wijze helpen.' Aldus de moderne interpretatie van het Tibetaanse boeddhisme. De filosofie van het oude Griekenland. Een van de grootste filosofen is Plato (427-347 v. Chr.). Hij schreef: 'De tijd bestaat niet in de onstoffelijke wereld. Het tijdelijke stoffelijke lichaam is de tijdelijke drager van de ziel die blijft. [...] De ziel, los van het lichaam, komt in contact met overleden personen. Wordt bijgestaan bij de overgang door beschermgeesten.' [...] 'De dood is een ontwaken. Het is een zich herinneren van de ziel. Tijdens het leven vergeet het bewustzijn de waarheden uit de onstoffelijke wereld. Kort na de dood is er een oordeel van de ziel.' [...] 'De ziel zit gevangen in het lichaam en wordt door de zintuigen beperkt in waarnemen.' De onstoffelijke ziel heeft voor Plato meer waarde dan het stoffelijke lichaam. Plato was van mening dat alle kennis herinnering is. Volgens hem was alle menselijke kennis afkomstig uit een vroeger bestaan. Het sluimert als herinnering in de ziel en wordt wakker geroepen door een concrete waarneming. Wat wij doorgaans beschouwen als de werkelijkheid is volgens Plato slechts een zwakke afschaduwing van de echte werkelijkheid: de wereld van de ideeën. Plato gelooft in een ideeënrijk: een transcendente werkelijkheid waar geen ruimte of tijd bestaat. Kenmerkend voor Plato's filosofie is dat de abstracte wereld van de ideeën meer realiteit bezit dan de materiële wereld van de tastbare dingen. De overeenkomst met non-lokaal bewustzijn in een non-lokale ruimte is opvallend te noemen. In Phaedo schrijft Plato wat Socrates aan zijn vrienden vertelt op de dag dat hij door het drinken van de gifbeker moet sterven: 'En noemen wij dat niet de dood: de scheiding en de bevrijding van de ziel uit het lichaam?' [De vraag van zijn vrienden is:] 'Maar wat je over de ziel zegt roept bij de mensen grote twijfels op. Zij vrezen dat de 35 ziel wanneer zij van het lichaam wordt bevrijd, nergens meer zal bestaan maar dat ze omkomt en vergaat op de dag waarop de mens sterft. Zodra zij van het lichaam gescheiden wordt en eruit weggaat, verspreidt ze zich als adem en rook. Ze vervliegt en is nergens meer.' Socrates antwoordt zijn vrienden: 'Net als kinderen zijn jullie, denk ik, bang dat de ziel op het ogenblik dat ze het lichaam verlaat echt door de wind uiteengeblazen en verspreid zal worden, en vooral wanneer iemand niet bij stil weer maar bij hevige wind sterft.' [...]'Is de dood niets anders dan het vertrek van de ziel uit het lichaam?' [...] 'Dood zijn betekent dat de ziel, los van het lichaam, alleen op zichzelf bestaat.' [...]'Dan lijkt de ziel, meer dan het lichaam, op het onzichtbare en het lichaam meer op het zichtbare.' [...] 'Wat het meest lijkt op het goddelijke, onsterfelijke, denkbare, eenvormige, onontbindbare, wat altijd hetzelfde en aan zichzelf gelijk is, dat is de ziel. En wat het meest lijkt op wat menselijk, sterfelijk, veelvormig, niet denkbaar, ontbindbaar, nooit hetzelfde en nooit aan zichzelf gelijk is, dat is het lichaam.' [...] 'Op het ogenblik dus dat de dood op de mens afkomt, sterft blijkbaar het sterfelijke in hem. Maar het Onsterfelijke gaat ongedeerd en onaangetast weg. Het trekt zich terug voor de dood.' [...] 'Is het Onsterfelijke onvergankelijk, is het onmogelijk dat de ziel vergaat wanneer de dood tot haar komt.' [...] 'Bijgevolg is de ziel onsterfelijk.' [...] 'Gaat zo'n ziel dan niet naar iets wat op haar lijkt, naar het onzichtbare, goddelijke, onsterfelijk wijze, waar ze bij haar aankomst geluk vindt, waar ze verlost wordt van zwerven, van onwetendheid, angsten, wilde begeerten en van alle andere menselijke kwalen?' [...]'Wanneer de overledenen aankomen op de plaats waar ieder door zijn demon gebracht wordt, worden ze eerst gevonnist, zowel de mensen die mooi en vroom hebben geleefd als de anderen.' [.. .]'En dat dan niet de zielen van de goede mensen maar die van de slechte gedwongen worden op zulke plaatsen rond te zwerven, om te boeten voor hun vroegere slechte levenswijze.' De oude joodse mystieke leer. Ook de joodse traditie leert dat de dood geen einde maakt aan het bestaan van de ziel. Veeleer vertegenwoordigt de dood een overgang van het ene bewustzijnsniveau naar het andere, namelijk naar een spiritueel bewustzijn zonder fysiek lichaam. De middeleeuwse Midrasj en Zohar zijn de beste bronnen om iets te weten over de joodse opvattingen over het leven na de dood. In een chassidische legende wordt het verhaal verteld van Rabbi Elimelech die zijn overleden vriend Chaïm ontmoet, zoals zij voor zijn dood al hadden afgesproken. Daarbij vertelt zijn vriend hem over zijn leven na de dood: 'Het stervensogenblik was geheel pijnloos. Ik was getuige dat mijn lichaam op de begrafenis werd voorbereid, al had ik niet echt beseft dat ik dood was. Nadat mijn lichaam was begraven en met aarde was bedekt wilde ik weer naar huis. Toen zag ik een wezen van Licht en ging ik een wereld van waarachtigheid binnen. Nadat ik een lange reeks beelden uit mijn leven had gezien - waarbij ik mij bewust werd van iedere gedachte, elk woord en iedere daad uit mijn leven - stond ik tegenover het Hemelse Gerecht dat over mij zou oordelen. Zij begonnen mijn aardse staat van dienst te wegen. Ik mocht een blik slaan op de verdorvenen in het vagevuur. Ik herkende oude vrienden en hoorde hun jammerklachten van pijn. Ook zag ik de hoge dreven van zalige rechtvaardigen in het paradijs. Daarna had ik een gesprek met een vertegenwoordiger van het Hemelse Gerecht...' Dit verhaal toont een opvallende gelijkenis met een typische BDE. In het joodse boek van leven en sterven worden veel inzichten uit de mystieke joodse leer over de dood beschreven die een grote gelijkenis tonen met de inhoud van moderne BDE.' De oude joodse tradities huldigen een opvatting over de verschillende aspecten van het menselijk bewustzijn die in veel opzichten overeenkomt met wat in het vorige hoofdstuk over de deelaspecten van het bewustzijn werd geschreven. Vanuit de leer van de kabbala krijgt men het inzicht dat de essentie van de mens, zijn bewustzijn of ziel bestaat uit verschillende lagen. Het is geen enkelvoudig fenomeen. 36 Het christendom. De boodschap van BDE'ers dat liefde en acceptatie voor zichzelf en de ander het belangrijkste is waarnaar men tijdens het leven moeten streven komt overeen met een centrale leerstelling uit het christendom. Liefde en vergeving zijn met elkaar verbonden. Dit was ook de boodschap van Jezus. Marcus 12:30: 'Heb uw naaste lief zoals uzelf.' Matteüs 7:12: 'Wat u niet wilt dat U geschiedt, doe dat ook anderen niet.' Volgens de Bijbelverhalen was Christus in staat vele wonderen en wonderbaarlijke genezingen te verrichten. Hij had visioenen en voorspellende gevoelens. Hij wist dat hij verraden zou worden en ter dood zou worden gebracht. Hij bezat dus in zeer sterke mate wat tegenwoordig een verhoogde intuïtieve gevoeligheid wordt genoemd. Na zijn kruisdood stond Hij de 3° dag na zijn dood op en werd hij in een 'nieuw lichaam' door zijn discipelen herkend. In de christelijke traditie is een bepaalde vorm van voortbestaan na de lichamelijke dood een algemeen aanvaard principe, zij het met wisselende interpretaties door de verschillende geloofsrichtingen binnen de katholieke en protestantse kerkgenootschappen. De kans om in het 'Hemels Paradijs' te worden opgenomen lijkt soms meer afhankelijk te zijn van het feit dat men gedoopt is of een geloofsbelijdenis heeft afgelegd dan van de manier waarop men heeft geleefd. Volgens bepaalde christelijke geloofsrichtingen lijkt voor 'ongelovigen' de kans op een 'eeuwig leven' bijna uitgesloten. In het Oude en Nieuwe Testament staan vele verwijzingen naar een onsterfelijke ziel en een stoffelijk, sterfelijk lichaam. Ik heb uit de Bijbel enkele citaten over de dood en het verblijf van de 'geest' buiten het lichaam geselecteerd. In Prediker 12:6 staat over de dood geschreven: 'Want de mens gaat naar zijn eeuwig huis en de rouwklagers gaan rond de straat; voordat het zilveren koord losgemaakt en de gouden lamp verbroken wordt [..,] en het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken heeft.' En over de dimensie zonder tijd en afstand, waarin alle verleden en toekomst in het bewustzijn ervaren kan worden, zegt Prediker 3:15: 'Wat is, was er reeds lang, en wat zijn zal, is reeds lang geweest.' Paulus heeft in 2 Corinthiërs 5 geschreven: 'Daar zijn wij te allen tijde vol goede moed, ook al weten wij, dat zolang wij in het lichaam ons verblijf hebben, ver van de Heer in den vreemde zijn - want wij wandelen in geloof, niet in aanschouwen - maar wij zijn vol goede moed en begeren te meer ons verblijf in ons lichaam te verlaten en bij de Heer onze intrek te nemen.' En in 2 Corinthiërs 12 schrijft Paulus: 'Ik weet dat een mens in eenheid met Christus veertien jaar geleden - of het in het lichaam was weet ik niet, of het buiten het lichaam was weet ik niet, God weet het - dat zo iemand is meegevoerd tot in de derde hemel. Ik weet dat zo’n mens - of het in het lichaam was of los van het lichaam weet ik niet, dat weet God - dat hij is meegevoerd naar het paradijs en onzegbare dingen heeft horen zeggen die een mens niet mag uitspreken.' De gelijkenis met een BDE is opvallend. Dit laatste citaat komt ook sterk overeen met wat Dante Alighieri (1265-1321) in de Goddelijke Komedie (Divina Commedia) in het 3° deel 'Paradijs' (Eerste Zang) schreef: 'In de hemel die het meest van zijn licht ontvangt ben ik geweest; en ik zag dingen die wie neerdaalt van daarboven noch weet noch vermag te zeggen.' Dantes grootse levenswerk, gebaseerd op zijn Visioenen gaat over zijn tocht van 7 dagen door de hel en het vagevuur naar de hemel, waarbij hij aanvankelijk wordt begeleid door Vergilius, maar in de hemel optrekt met zijn grote liefde Beatrice. Hij ontmoet de zielen van overleden mensen die hij herkent en waar hij ook mee kan communiceren. In de hel ontmoet hij mensen die daar eeuwig worden gestraft voor hun onmatigheid (wellust, gulzigheid, gierigheid, verkwisting, toorn), hun geweld (geweldplegers tegen anderen, tegen zichzelf, tegen God en tegen de natuur) en voor hun bedrog (woekeraars, waarzeggers, omkopers, dieven, valse raadgevers, vervalsers en verraders van verwanten, het vaderland en God). Op de Louteringsberg ontmoet hij 37 overleden mensen die daar moeten verblijven wegens hoogmoed, afgunst, toorn, gebrek aan liefde, gierigheid, gulzigheid en wellust. In het hemels Paradijs ontmoet hij Beattice, vele heiligen en uiteindelijk Gods eeuwig Licht. Zijn beschrijvingen tonen een grote overeenkomst met wat mensen proberen te verwoorden na hun BDE: 'Vanaf dat ogenblik was mijn vermogen om te zien groter dan dat om te spreken: onze menselijke taal moet voor zulk een aanschouwing wijken. Het geheugen moet het tegen zo’n grote overmacht afleggen. Zoals hij die één of andere droom heeft gehad na het ontwaken nog de indruk van de ondergane emotie voelt, terwijl hij het beeld zelf niet meer kan oproepen, zo voel ik mij op dit ogenblik.' [...] 'O hoogste Licht, dat uzelf zo ver boven het begripsvermogen der mensen verheft, geef dat mijn geest zich weer iets moge herinneren van de manier waarop gij aan mijn ogen bent verschenen.' [...] 'Het Goddelijk Licht schenkt zulk een diepe vrede dat al wie 't ooit aanschouwt niet eens kon willen ooit elders zijn ogen nog te wenden. Want al het goeds waarnaar iemands wil kan uitgaan ligt daarin besloten en alles wat in dat Licht volmaakt is, is buiten dat Licht gebrekkig.' De volgende citaten uit de Bijbel hebben eeuwenlang de discussie over de mogelijkheid van reïncarnatie levendig gehouden. In Johannes 3:6 staat geschreven: 'Wat uit het vlees is geboren is vlees, en wat uit de Geest is geboren is geest. Verwonder u niet omdat ik u zei: Gij moet opnieuw worden geboren.' En in Matteüs 11:14 staat dat Jezus sprak: 'Want al de profeten en de wet hebben geprofeteerd tot Johannes toe; en indien gij het wilt aanvaarden: Hij is Elia, die komen zou.' Pas gedurende het tweede Concilie van Constantinopel in 553 na Chr. zou de christelijke kerk het idee van een persoonlijke wedergeboorte officieel en definitief verwerpen. In de christelijke traditie passen ook de vele mystici, die tijdens hun extatische visioenen een direct contact hadden met het Goddelijke. De inhoud van deze visioenen lijkt in hoge mate op de inhoud van bijna-dood ervaringen. De meest bekende mystici zijn Franciscus van Assisi (1181-1226), Meister Eckhart (1260-1328), Theresa van Avila (1515-1582) en Johannes van het Kruis (1542-1591). Enkele mystici 'ontvingen' ook de stigmata van Christus, met wonden aan handen, voeten en in de rechterflank, hetgeen door de christelijke kerk wordt beschouwd als een duidelijke fysieke manifestatie (materialisatie) van het goddelijke Christusbewustzijn. De islam. Moslims geloven dat wat in de Koran staat regelrecht van Allah komt. Daarom is dit geschrift voor hen zo heilig. Er bestaat geen andere God dan die Ene, en Mohammed (570-633 na Chr.) is zijn profeet. De islam gelooft in het gericht aan het einde der tijden. Iedereen zal voor Allah worden geleid en elk mens krijgt zijn individueel proces. Iedereen moet zelf rekenschap afleggen voor zijn daden. In Soera 99:7 staat: 'Wie dan bedreef het gewicht van een grein goeds zal dat ervaren en wie bedreef een gewicht van een grein kwaads zal dat ervaren.' Dit is te vergelijken met wat men kan ervaren tijdens de levensterugblik in een BDE. Ook in de islam is sprake van een eeuwig paradijs voor de mens die goed en zuiver heeft geleefd. De beschrijvingen van deze hemel komen redelijk overeen met de beschrijvingen zoals we die kennen uit het christendom. En er is volgens de islam ook een eeuwigdurende hel voor de ongelovige en afvallige mens zonder enige hoop op verlossing. Addendum 1: Morfogenetische velden. Rupert Sheldrake 38 Deel 1: Morfische velden en het geheugen van de natuur De meeste biologen nemen aan dat levende organismen niets anders zijn dan ingewikkelde machines, die alleen worden beheerst door de bekende wetten van de natuur- en scheikunde. Ik deelde die zienswijze zelf ook. Maar na verloop van enkele jaren zag ik in dat zo’n veronderstelling moeilijk te rechtvaardigen is. Want als er in werkelijkheid zo weinig begrepen wordt, dan is er een mogelijkheid dat tenminste enkele van de verschijnselen van het leven afhangen van wetten of factoren die tot nu toe niet door de natuurwetenschappen erkend zijn. Deze woorden zijn ontleend aan de inleiding van de bioloog Rupert Sheldrake tot zijn eerste boek, A New Science of Life: The Hypothesis of Formative Causation, gepubliceerd in 1981. De ontvangst ervan was van gemengde aard: terwijl sommigen het verwelkomden als ‘uitdagend en stimulerend’, werd het door het tijdschrift Nature afgewezen als een ‘ergerlijke verhandeling . . . de beste kandidaat voor de brandstapel die er sinds jaren is geweest’. Sheldrake ontwikkelde zijn ideeën verder in The Presence of the Past: Morphic Resonance and the Habits of Nature (1988) en The Rebirth of Nature: The Greening of Science and God (1991). De grondslag van zijn betoog is dat natuurlijke systemen, of morfische eenheden, op alle niveaus van complexiteit – atomen, moleculen, kristallen, cellen, weefsels, organen, organismen en gemeenschappen van organismen door morfische velden worden bezield, georganiseerd en gecoördineerd, die een inherent geheugen bevatten. Natuurlijke systemen erven dit collectieve geheugen van alle voorafgaande dingen van hun soort door middel van een proces dat morfische resonantie wordt genoemd, met als resultaat dat de patronen van ontwikkeling en gedrag door herhaling in toenemende mate een gewoonte worden. Sheldrake oppert de gedachte dat er een doorlopend spectrum van morfische velden bestaat, waaronder morfogenetische velden, gedragsvelden, mentale velden, sociale en culturele velden. Morfogenese (letterlijk het ‘ontstaan’ (genesis) van ‘vorm’ (morfe)) is iets mysterieus. Hoe ontstaan ingewikkelde levende organismen uit veel eenvoudiger structuren zoals zaden of eieren? Hoe slaagt een eikel erin tot een eik uit te groeien of een bevrucht menselijk eitje tot een volwassen mens? Een treffend kenmerk van levende organismen is het vermogen tot regeneratie, van het genezen van wonden tot het vervangen van verloren ledematen of staarten. Het is duidelijk dat organismen meer zijn dan alleen ingewikkelde machines. Wie hoorde ooit van een machine die spontaan uit een machine-ei groeide of na beschadiging zichzelf herstelde? Organismen, in tegenstelling tot machines zijn meer dan de som van hun delen. Er is iets in hen dat holistisch en doelgericht is, dat hun ontwikkeling naar een bepaald doel leidt. Hoewel de moderne mechanistische biologie zich ontwikkelde tegenover het vitalisme (de leer dat levende organismen worden gevormd door onstoffelijke vitale factoren) heeft ze haar eigen doelgerichte beginselen geïntroduceerd in de vorm van genetische programma’s. Genetische programma’s worden soms vergeleken met computerprogramma’s maar, terwijl computerprogramma’s door intelligente wezens worden ontworpen, zouden genetische programma’s door het toeval in elkaar zijn gezet! In de afgelopen jaren heeft een aantal prominente ontwikkelingsbiologen naar voren gebracht dat het misleidende begrip genetische programma’s moet worden afgewezen ten gunste van zulke termen als interne vertegenwoordiging of interne beschrijving. Wat met deze vertegenwoordigingen en beschrijvingen precies wordt bedoeld moet nog worden verklaard. De rol van de genen wordt door mechanistische biologen geweldig overschat. De genetische code in de DNA-moleculen bepaalt de volgorde van aminozuren in eiwitten. Wat niet wordt bepaald is de manier waarop de eiwitten in cellen, cellen in weefsels, weefsels in organen en organen in organismen worden gerangschikt. Sheldrake merkt op: Uitgaande van de juiste genen en dus van de juiste eiwitten en de juiste systemen waardoor de synthese van eiwitten wordt beheerst, veronderstelt men dat het organisme zich op de een of andere manier automatisch vormt. Dit lijkt erop alsof we 39 mogen verwachten dat een huis spontaan ontstaat wanneer de juiste materialen op de juiste tijd op een bouwterrein worden afgeleverd. Het feit dat alle cellen van een organisme dezelfde genetische code hebben en zich toch op de een of andere manier anders gedragen en weefsels en organen opbouwen van verschillende structuren, wijst er duidelijk op dat een of andere leidende invloed buiten die van het DNA aan de zich ontwikkelende organen vorm geeft. Ontwikkelingsbiologen erkennen dit, maar hun mechanistische uiteenzettingen lopen vast op vage uitspraken over ‘complexe ruimte-tijd patronen van fysisch-chemische wisselwerking die nog niet ten volle worden begrepen’. Volgens Sheldrake worden de ontwikkeling en de instandhouding van het lichaam van organismen geleid door morfogenetische velden. Het begrip morfogenetische velden wordt algemeen aanvaard in de ontwikkelingsbiologie maar de aard van deze velden blijft duister. Vaak vormt men er zich een beeld van in conventionele natuurkundige en scheikundige termen. Volgens Sheldrake zijn ze een nieuw soort veld dat tot nu toe in de natuurkunde onbekend was. Ze bevinden zich in en rondom de systemen die ze organiseren en bevatten een soort collectief geheugen waaruit ieder lid van de soort put en waaraan het op zijn beurt bijdraagt. Daarom evolueren de velden zelf ook. Elke morfische eenheid heeft een eigen kenmerkend morfogenetisch veld. Dat is genesteld in dat van een morfische eenheid op hoger niveau, dat bijdraagt aan het coördineren van de rangschikking van haar delen. De velden van cellen bijvoorbeeld omvatten die van moleculen, die de velden van atomen omvatten enz. Het inherente geheugen van deze velden verklaart bijvoorbeeld waarom nieuw samengestelde chemische verbindingen in de hele wereld gemakkelijker kristalliseren, wanneer ze vaker worden gevormd. Voor we bij andere typen van morfische velden stilstaan is het de moeite precies na te gaan wat een morfisch veld wordt verondersteld te zijn. Sheldrake beschrijft ze als ‘velden van informatie’. Hij zegt dat ze een soort materie noch een soort energie zijn doch alleen kunnen worden vastgesteld door hun uitwerking op stoffelijke systemen. Doch waren morfische velden volledig onstoffelijk zou dat betekenen dat ze zuiver ‘niets’ zijn. Het is moeilijk te begrijpen hoe velden van ‘niets’ enige uitwerking op de stoffelijke wereld kunnen hebben! In een gesprek met David Bohm geeft Sheldrake toe dat morfische velden misschien een subtiele energie hebben, maar niet in de ‘normale’ betekenis van het woord. Morfische velden kunnen zich immers door ruimte en tijd verspreiden zonder over een afstand merkbaar te vervagen. In deze betekenis zouden morfische velden een subtielere vorm van energiesubstantie kunnen zijn, te etherisch om met wetenschappelijke instrumenten te kunnen waarnemen. Sheldrake suggereert tevens dat morfische velden zeer nauw verbonden kunnen zijn met de kwantummaterievelden. Volgens de wetenschap vormt het universele kwantumveld de grondslag van de fysieke wereld en pulseert het van energie en vitaliteit. Het komt neer op de wederopleving van het begrip ether, een medium van subtiele materie die de hele ruimte doordringt. Ook instinctief gedrag, het leervermogen en het geheugen verzetten zich tegen een verklaring in mechanistische termen. Sheldrake merkt op, ‘Er bevindt zich een enorme kloof van onwetendheid tussen al deze verschijnselen en de vastgestelde feiten van de moleculaire biologie, de biochemie, de genetica en de neurofysiologie’. Hoe zou een doelgericht instinctief gedrag, zoals het maken van een web door spinnen of de trek van zwaluwen ooit kunnen worden verklaard in termen van DNA en eiwitsynthese? Volgens Sheldrake worden het gewoontegedrag en het instinctieve gedrag gevormd door gedragsvelden, terwijl mentale activiteit, bewust en onbewust, plaatsvindt in en door mentale velden. Instincten zijn de gedragsgewoonten van de soorten. Ze zijn afhankelijk van de overerving van gedragsvelden. Ze worden vergezeld van een collectief geheugen, afkomstig van voorgaande soortgenoten. Dat gebeurt door middel van morfische resonantie. Het opbouwen van de eigen gewoonten van een dier hangt ook af van morfische resonantie. Het is mogelijk dat de aangeleerde gewoonten van sommige dieren het verwerven van dezelfde gewoonten door soortgenoten vergemakkelijkt, zelfs bij afwezigheid van verbindings- of communicatiemiddelen. Dit verklaart dat wanneer ratten op de ene plaats een nieuw kunstje hebben geleerd, 40 andere ratten ergens anders datzelfde makkelijker kunnen leren. Het geheugen plaatst materialisten voor een netelig probleem. Pogingen om geheugensporen in de hersenen te lokaliseren blijven tot nu zonder succes. Experimenten toonden aan dat het geheugen zich overal en nergens bevindt. Sheldrake suggereert dat er in de hersenen geen geheugensporen te vinden zijn omdat ze daar niet bestaan. Het is zoals uw tv-toestel onderzoeken naar sporen van de tv-programma’s. Ook die bestaan daar niet. Het toestel stemt zich af op tvuitzendingen maar slaat ze niet op.’ Het is waar dat een beschadiging van bepaalde hersenengebieden het geheugen op een bepaalde manier kan aantasten. Maar dat bewijst niet dat de herinneringen in die beschadigde weefsels zaten opgeslagen. Zo kan ook de beschadiging van je televisie leiden tot een beeldverlies maar dat bewijst niet dat de beelden in de beschadigde onderdelen waren opgeslagen. Sheldrake suggereert dat herinneringen verband houden met morfische velden en dat het zich herinneren afhangt van morfische resonantie met deze velden. Hij zegt dat het individuele geheugen het gevolg is van het feit dat organismen het sterkst resoneren met hun eigen verleden, maar dat organismen ook beïnvloed worden door de morfische resonantie van soortgenoten via een soort geheugenreservoir. Het is te vergelijken met het collectief onderbewuste, een begrip dat door Jung en andere dieptepsychologen naar voren werd gebracht. Volgens Sheldrake impliceert morfische resonantie het overbrengen van informatie maar niet van energie. Het is moeilijk te beseffen hoe het ene kan zonder het andere hoewel de betreffende energie heel goed bovenstoffelijk kan zijn. Sheldrake verwerpt het idee dat morfische resonantie door een ‘morfogenetische ether’ wordt overgebracht. Hij ziet het verleden eerder als aangedrukt tegen het heden en als potentieel overal aanwezig’. Sociale organisatie kan ook onmogelijk worden begrepen in reductionistische en mechanistische termen. De samenlevingen van termieten, mieren, wespen en bijen kunnen duizenden of zelfs miljoenen individuele insecten bevatten. Ze kunnen grote ingewikkelde nesten bouwen, vertonen een ingewikkelde arbeidsverdeling en planten zich voort. Zo’n gemeenschappen worden vaak vergeleken met organismen van een hogere orde. Onderzoeken toonden bv aan dat termieten schade aan hun heuvels snel kunnen herstellen, gangen en holen kunnen herbouwen, door aan beide zijden van het ontstane gat te werken en precies in het midden samen te komen, zelfs al zijn de insecten blind. Sheldrake veronderstelt dat zo’n kolonies worden georganiseerd door sociale velden, die alle individuen daarbinnen omvatten. Dit zou er ook toe bijdragen het gedrag van scholen vis, vluchten vogels en kudden of troepen dieren te verklaren waarvan de coördinatie tot nu toe elke verklaring tart. Men kan zich sociale morfische velden zo voorstellen dat ze alle patronen van sociaal gedrag coördineren, de menselijke samenlevingen inbegrepen. Dit zou licht kunnen werpen op dingen als groepsgedrag, paniektoestanden, modeverschijnselen, rages en sektevormingen. De sociale velden zijn nauw verbonden met culturele velden die de overerving en overdracht van culturele tradities beheersen. De hypothese van Sheldrake over morfische velden en morfische resonantie is natuurlijk een doorn in het oog van de mechanistische biologen. Ze gaat ook verder dan de vele systeemtheorieën. De voorstanders erkennen de holistische eigenschappen van levende organismen en de behoefte aan bepaalde organiserende beginselen. Ze vermijden evenwel nieuwe soorten oorzakelijke entiteiten in de natuur zoals er voor de natuurkunde onbekende velden bestaan. In plaats daarvan gebruiken ze vage termen zoals complexe zelforganiserende systemen, zelfregulerende eigenschappen, organiserende beginselen en zichzelf organiserende informatiepatronen. Volgens Sheldrake bestaan mensen dus uit een stoffelijk lichaam waarvan de vorm en de structuur door een hiërarchie van morfogenetische velden werd opgebouwd, één voor elk atoom, elk molecule, elke cel en elk orgaan tot aan het lichaam als geheel. Onze gewoonteactiviteiten worden georganiseerd door gedragsvelden, één voor ieder gedragspatroon. Onze mentale activiteit wordt georganiseerd door mentale velden, 41 één voor iedere gedachte of ieder idee. Sheldrake suggereert ook dat ons bewuste zelf kan worden beschouwd als het subjectieve aspect van de morfische velden die de hersenen organiseren, of als een hoger gebied van ons wezen dat in wisselwerking staat met de lagere velden en dient als de creatieve grondslag waardoor nieuwe velden ontstaan. Volgens Sheldrake worden we ook beïnvloed door sociale en culturele velden die binnen het totale veld van de aarde besloten liggen. Deel 2: Creativiteit en de gewoonten van de natuur De werking van de natuur kenmerkt zich door orde en harmonie. De planeten bijvoorbeeld bewegen zich in regelmatige banen rond de zon; water kookt altijd bij 100 graden Celsius op zeeniveau; uit appelpitten komen altijd appelbomen voort en geen andere soort bomen; elektronen hebben altijd dezelfde elektrische lading. In een wereld waarin geen regelmaat of orde zou heersen, zou alles geheel onvoorspelbaar zijn en het leven zoals wij het kennen zou er niet kunnen bestaan. Deze regelmatigheden worden in het algemeen toegeschreven aan natuurwetten waarvan men veronderstelt dat ze eeuwig en transcendent zijn en in zekere zin al vóór de geboorte van het stoffelijk heelal bestonden. Volgens de christelijke theologie werden deze wetten door God ontworpen en bestaan ze in zijn geest. Hoewel de materialistische wetenschap het idee van God verwerpt, accepteert ze toch het bestaan van onveranderlijke wetten. Hoe deze wetten onafhankelijk van het zich ontwikkelende heelal kunnen bestaan en tegelijk erop inwerken, is nogal mysterieus. Rupert Sheldrake zegt hierover het volgende: Ze beheersen stof en beweging maar zijn zelf materieel noch in beweging. Zelfs bij afwezigheid van God hebben ze veel van zijn traditionele kenmerken gemeen. Ze zijn alom tegenwoordig, onveranderlijk, universeel en zichzelf onderhoudend. Niets kan er voor hen verborgen blijven en niets ligt buiten hun macht. Een variatie op het thema van onstoffelijke wetten zou kunnen zijn dat, ipv eeuwig te zijn, er naarmate de natuur zich ontplooit, nieuwe wetten ontstaan die daarna universeel van toepassing worden. Maw, de schepping van het 1° atoom, de 1° zon, het 1° kristal, eiwit enz. brengt het spontaan verschijnen van relevante wetten en regels met zich mee. Een heel andere zienswijze is dat de regelmatigheden van de natuur meer op universele gewoonten lijken die in het evoluerende heelal zijn ontstaan en dat een soort geheugen in de natuur inherent is. Volgens Sheldrake’s hypothese van vormende oorzakelijkheid wordt de stoffelijke wereld door morfische velden georganiseerd en gecoördineerd. Deze bevatten een ingebouwd geheugen en de patronen van activiteiten uit het verleden beïnvloeden die van nu door morfische resonantie. Sheldrake verklaart dat morfische velden een vorm van de stof noch die van de energie zijn. Maar het is vreemd dat hij het idee verwerpt dat onstoffelijke wetten op de stoffelijke wereld zouden kunnen inwerken, maar wel suggereert dat de onstoffelijke morfische velden dat op de een of andere manier wel kunnen. De gewoonten van de meeste soorten fysische, chemische en biologische systemen bestaan al miljoenen, zelfs miljarden jaren. Vandaar dat het merendeel van de systemen die natuurkundigen, chemici en biologen bestuderen, langs zo’n diep ingesleten groeven van gewoonten gaan, dat ze wezenlijk onveranderlijk zijn. De systemen gedragen zich alsof ze door eeuwige wetten worden geregeerd, omdat de gewoonten zo diep zijn gevestigd. Dit zou ook van toepassing kunnen zijn op de in wezen onveranderlijke wiskundige beginselen die de universele natuur vormen. Het getal 10 bv werd door veel oude filosofen, Pythagoras inbegrepen, beschouwd als het ‘volkomen getal’. Dat getal zou ten grondslag liggen aan de structuur van het heelal. Men kan van een hiërarchie van werelden zeggen dat ze uit 10 gebieden of sferen bestaat, waarvan elk in 10 subgebieden kan worden onderverdeeld. Al deze gebieden doordringen elkaar. Maar omdat ze bestaan uit energiesubstanties die met verschillende snelheden trillen kan 42 alleen het laagste, stoffelijke gebied door onze lichamelijke zintuigen worden waargenomen. Hoe konden melkwegstelsels, sterren, planeten en de onvoorstelbare verscheidenheid van levensvormen die we op aarde aantreffen evolueren? Sheldrake wijst op 3 verschillende manieren waarop men de creativiteit van de natuur kan zien. Ze kan worden toegeschreven aan: het blinde en doelloze toeval een scheppende kracht die de natuur doordringt en te boven gaat een creatieve stuwkracht die inherent is aan de natuur. Hij zegt dat een uitspraak over deze mogelijkheden alleen kan worden gedaan vanuit een metafysisch standpunt en op grond van intuïtie. Sheldrake erkent niet het bestaan van hogere oorzakelijke werelden maar erkent wel het bestaan van een onstoffelijk gebied van verschillende typen morfische velden. Maar wat is precies het verband tussen dit gebied en de stoffelijke wereld? Een nieuw morfisch veld zou met het verschijnen van een nieuw systeem tot aanzijn komen, of dat een molecule, een melkwegstelsel, een kristal of een plant is. Deze nieuwe organisatiepatronen ontstaan door een spontane creatieve sprong. Ze geven daarna leiding aan de ontwikkeling van volgende gelijksoortige systemen en worden door herhaling in toenemende mate een gewoonte. Maar er kunnen op ieder niveau van organisatie nieuwe morfische velden ontstaan binnen en uit velden van hoger niveau. Creativiteit werkt niet alleen opwaarts vanaf de bodem, waardoor nieuwe vormen ontstaan vanuit minder ingewikkelde systemen door spontane sprongen, ze werkt ook vanaf de top naar omlaag door de creatieve activiteit van de velden op een hoger niveau. Sheldrake suggereert dat alle morfische velden uiteindelijk kunnen zijn ontstaan uit het oorspronkelijke veld van het heelal. Hij acht het mogelijk dat dit universele veld verband zou kunnen houden met voorafgaande heelallen. Morfische velden verdwijnen nooit helemaal wanneer de soort of de entiteit die ze organiseren sterft. Wanneer een bepaald georganiseerd systeem ophoudt te bestaan, wanneer bv een atoom zich splitst, een sneeuwvlok smelt, een dier sterft, verdwijnt het organiserend veld. Maar in een ander opzicht verdwijnen de morfische velden niet. Het zijn patronen die op andere tijden en plaatsen weer in stoffelijke vorm kunnen verschijnen, waar en wanneer de stoffelijke omstandigheden er weer geschikt voor zijn. Wanneer ze dat doen bevatten ze in zich de herinnering aan vorige stoffelijke bestaansperioden. Dit zou kunnen verklaren waarom kenmerken van voorouderlijke soorten, al zijn ze sinds miljoenen jaren uitgestorven, plots weer kunnen verschijnen, bekend als reversie, atavisme of terugslag. Er zijn onder de fossielen ook veel voorbeelden die wijzen op een herhalen van bepaalde evolutionaire wegen, dwz: organismen met eigenschappen die bijna identiek zijn aan vorige soorten. Trekken we deze gedachte een stap verder door is het niet ondenkbaar dat dezelfde geïndividualiseerde velden van een hoger niveau zich herhaaldelijk in een stoffelijke vorm manifesteren en voor een lijn van continuïteit zorgen tussen het ene leven of het volgende? Maw eindigt een evolutiecyclus op een bepaalde planeet, blijven de evolutionaire vormen en wegen als ‘weerspiegelingen’ afgedrukt op de hogere gebieden. Breekt de volgende periode van activiteit aan, zullen deze herinneringen of levenszaden weer worden gewekt en geactiveerd. Ze verschaffen de prototypen en blauwdrukken voor een nieuwe evolutiecyclus. Alle dingen bouwen daarom voortdurend verder op wat in het verleden werd bereikt. Wij volgen de voetstappen van wat eerder is geweest. Er is nooit een tijd geweest dat er niets was. Ons westerse verstand is geneigd om deze gedachte nogal afschrikwekkend te vinden en geeft er de voorkeur aan om tenminste een absoluut begin aan te nemen waarvoor er niets bestond en waarop het heelal uit niets tot aanzijn kwam. Maar de gedachte dat iets wordt geschapen uit een letterlijk niets is een onlogisch bedenksel. Het bestaan van evolutieplannen en prototypen betekent echter in geen geval dat alles onbuigzaam is voorbeschikt, want hoewel de hogere van de werkelijkheid de lagere gebieden helpen te coördineren, behouden de lagere gebieden een mate van autonomie en creatieve vrijheid. Het plan 43 wijzigt zich zelf door iedere evolutiecyclus. Over het onderwerp God schrijft Sheldrake: De opvatting van de natuur zonder God moet een creatief eenheidsbeginsel inhouden dat de hele kosmos omvat en de polariteiten en dualiteiten verenigt die in het hele natuurrijk worden aangetroffen. Maar dat staat niet veraf van de opvatting van een natuur met God. Hij wijst erop dat in plaats van de theïstische opvatting dat God ver weg is en afgescheiden van de natuur, God ook zou kunnen worden beschouwd als immanent in de natuur en toch tegelijk als de eenheid die de natuur overstijgt. Hij haalt de vijftiende-eeuwse mysticus Nicholas van Cusa aan: ‘De Godheid is het invouwen en ontvouwen van al wat bestaat. De Godheid is in alle dingen en wel zo dat alle dingen in de Godheid zijn.’ Paulus verkondigt een gelijksoortig pantheïstisch idee als hij zegt dat de Godheid dat is waarin ‘wij leven, ons bewegen en zijn’. (Handelingen 17:28) Het goddelijke kan zeker niet minder zijn dan onze meest verheven voorstelling en moet daarom de oneindigheid zelf zijn. Maar als het goddelijke oneindig is kan het zich niet buiten de natuur bevinden anders zou er geen ruimte overblijven voor het heelal! Het goddelijke is het heelal. Het is niet alleen het stoffelijke heelal maar alle eindeloze hiërarchieën van werelden en gebieden die het grenzeloze Al vullen en in feite vormen. Het goddelijke is dus immanent alomtegenwoordig en de wortel van alles. Omdat het groter is dan elk van zijn individuele expressies, kan het ook worden beschouwd als transcendent. Dit pantheïsme onderkent een universeel leven dat alles vult en bezielt, dat alles bevat en in alles is besloten. De oneindigheid bestaat uit een oneindig aantal wereldsystemen. En binnen iedere hiërarchie van werelden kunnen alle entiteiten die voorbij het stadium van de mens zijn gekomen, geestelijke wezens of goden worden genoemd. Dwz het zijn wezens die betrekkelijk volmaakt zijn vergeleken met onszelf. Het totaal van de meest gevorderde wezens in elk systeem van werelden kan worden beschouwd als het goddelijke voor die hiërarchie. Maar dit is niet God in de traditionele betekenis, want geen God is zo hoog dat er geen hogere bestaat. Alles in onze hiërarchie van werelden komt voort uit dezelfde goddelijke bron en is voorbestemd om in de voleinding van de tijd daarin terug te keren, om gedurende talloze aeonen te rusten voor weer verder te gaan op een evolutionaire pelgrimstocht als deel van nog hogere werelden. Evolutie is een fundamentele gewoonte van de natuur. Ze voltrekt zich in cyclische perioden van activiteit en rust, in een nooiteindigende altijd stijgende spiraal van vooruitgang, waarin altijd nieuwe en grotere ervaringsgebieden bestaan om zelfbewuste meesters van het leven te worden. Invloed van het verleden. Vermits de morfische resonantie niet-energetisch is, hoeft ze ook niet te beantwoorden aan de wetten van de klassieke natuurkunde. In het bijzonder hoeft ze niet noodzakelijk door een scheiding van verwante stelsels in ruimte en tijd afgezwakt te worden. Deze hypothese zullen we van nu af voor de eenvoud aannemen. De mogelijkheid dat ook oorzakelijke factoren in de toekomst een rol spelen in de vormbepaling kan overwogen worden. Maar zolang er geen aanwijsbare redenen zijn om zo’n mechanismen aan te nemen, zullen we deze complicerende factoren niet in onze redenering opnemen. De invloed van de morfische resonantie wordt niet in tijd afgezwakt, maar de relatieve bijdrage van een bepaalde beginvorm op het morfogenetisch veld zal afnemen naarmate er meer gerealiseerde stelsels zijn. Grafisch kan dit met volgende figuur verduidelijkt worden: 44 De eerste vorm A heeft invloed op alle andere vormen. Vanaf vorm B zal deze ook zijn bijdrage leveren tot de volgende vormen. Zo wordt de vorm E door alle 4 voorgaande vormen beïnvloed. De relatieve bijdrage van elke vorm neemt geleidelijk af, naarmate er meer gecreëerde vormen bestaan. Dit alles vertaalt zich in een hogere resonantiekracht naar de volgende vormen toe. Elke gecreëerde vorm zal op zijn beurt deze eigenschappen verder versterken. Daardoor neemt de globale kracht van het morfogenetisch veld toe. De vorm van zelfs de eenvoudigste morfische eenheden is veranderlijk. De subatomaire deeltjes bevinden zich in een oneindige beweging. Atomen, kristallen en moleculen zijn onderhevig aan mechanische botsingen, temperatuursvariaties, elektrische en elektromagnetische invloeden. Biologische en morfische eenheden zijn nog meer onderhevig aan externe factoren die tot differentiatie kunnen leiden. Automatische uitmiddeling Zelfs cellen met dezelfde genetische code leiden tot verschillende eindvormen (bv. eeneiige tweelingen). Het gevolg is een automatische uitmiddeling die de gemeenschappelijke kenmerken benadrukt en de verschillen afgevlakt. Dit wordt goed weergegeven in de samengestelde foto's van Francis Galton. (zie boek: "Een nieuwe Levenswetenschap" van Rupert Sheldrake) Daar worden de foto's van 3 zussen boven elkaar gelegd waardoor een minder afgelijnde foto ontstaat maar waarin de gemeenschappelijke eigenschappen geaccentueerd worden. De metafoor van de pottenbakker Een ander passend voorbeeld is dat van een pottenbakker die een nieuwe vorm maakt. De eerste realisaties zullen tamelijk grote verschillen tonen. Door de herhaling zal uiteindelijk een karakteristieke vorm verschijnen. Naar mate er meer en meer potten vervaardigd worden zullen de potten meer en meer op elkaar gaan gelijken, toch zal geen enkele exact gelijk zijn aan een vorige. Invloedstoename van het veld In het begin zal de invloed van het morfogenetisch veld beperkt zijn. Maar naar mate de tijd voortschrijdt en er meer en meer stelsels gerealiseerd worden, neemt de kracht van het veld toe. Maw in het begin hebben we een betrekkelijk brede en ondiepe chreode, maar naar mate het aantal gerealiseerde stelsels toeneemt, zal de chreode zich uitdiepen en steiler worden. Tussenstadia in de morfogenese Indien een vormingsproces naar een eindtoestand over verschillende tussenstadia loopt, komen de tussenstadia met alle gelijkaardige tussenstadia uit vorige vormingsprocessen in resonantie. Ze voeden hun eigen morfogenetisch veld van een lagere orde. De hypothese van vormende oorzakelijkheid stelt dat de eindvorm niet volledig op voorhand kan voorspeld worden, maar zich wel verhoudt tot een referentievorm. Het feit dat de huidige fysische wetenschap niet in staat is om exacte voorspellingen te doen zou als argument ten gunste gebruikt kunnen worden. Maar hier is onmiddellijk het tegenargument dat dit enkel en alleen te wijten is aan de 45 onvolledigheid van de bestaande wetten en rekenwijzen. Het volledig bewijzen van de vormende oorzakelijkheid is per definitie onmogelijk. Kristallisatieproeven Rond 1970 was er een maatschappij die kristallen liet groeien die nadien gezaagd en gepolijst werden. Een jaar nadat de fabriek die deze nieuwe kristallen op grote schaal wilde realiseren geopend was, werden deze kristallen plots vervuild door een ander soort kristal. Dit nieuwe kristal was nooit eerder voorgekomen in het 1° jaar van de fabricage en de 2 jaar voorbereidende ontwikkeling. Nadat het was voorgekomen bleek het echter onmogelijk om nog kristallen te vervaardigen die niet met dit nieuwe kristal waren vervuild. Rond hetzelfde ogenblik trad in een andere fabriek identiek hetzelfde fenomeen op, hoewel er geen enkel contact was tussen beide bedrijven. Het fenomeen dat hier zichtbaar wordt is dat de parasitaire kristallisatie veel moeilijker verloopt. Maar vanaf de realisatie van deze nieuwe kristallen kon er morfische resonantie ontstaan en nam de kracht van het veld met elke nieuwe realisatie toe. Daardoor werd het op lange duur onmogelijk om ze nog tegen te gaan. In dit geval duurde het 3 jaar voor de 1° kristallen verschenen. Nadien nam de kristallisatietijd zo drastisch af dat de parasitaire kristallisatie onvermijdelijk werd tijdens de kristallisatie van het primaire kristal. De gebruikelijke verklaring wijt deze parasitaire kristallisatie aan een specifieke verontreiniging in de atmosfeer die als kiem dient voor de parasitaire kristallisatie en die voorheen niet aanwezig was. Deze verontreiniging zou dan op beide plaatsen tegelijk en op hetzelfde ogenblik plots zijn opgetreden. Zolang de verontreiniging die verantwoordelijk is voor deze parasitaire kristallisatie niet bekend is, kan deze redenering makkelijk in twijfel worden getrokken. Maar echte sceptici zullen niet van hun standpunt wijken. 46