Inleiding - Evensongs Leiden

advertisement
Teksten voor de Evensong op zondag 12 mei in de
Hooglandse Kerk, gezongen door de CANTORIJ van de St.
BAVObasiliek te Haarlem Fons Ziekman, begeleid door
Jeroen Pijpers; voorganger is ds. Ad Alblas
in de taal en de cultuur van het Romeinse Rijk. Na turbulente
jaren in Carthago, van zijn 16e- 29e , waar hij leraar retorica
is, vertrekt hij naar Milaan, waar hij onder invloed komt van
de neoplatoonse filosofie.
Opening sentences
‘Veel te laat heb ik U lief gekregen, o schoonheid, zo oud
en toch zo nieuw. Binnen in mij was U en ik was buiten, daar
zocht ik U. U was bij mij, maar ik niet bij U.
Toen hebt U geroepen en geschreeuwd en mijn doofheid
doorbroken. Geschitterd en gestraald hebt U en mijn blindheid verjaagd. Nu snak ik naar U. U hebt mijn hart geraakt
en het is ontvlamd in verlangen naar uw vrede.
Zijn bekering vindt in Milaan plaats, als hij in een ogenblik
van verwarring in de tuin is en daar een stem hoort die zegt
‘tolle, lege’ (neem, lees). Hij pakt dan het boek met brieven
van Paulus en zijn oog valt op Romeinen 13, met de opwekking
tot een leven van zelfbeheersing en overgave aan God.
In de Paasviering van 387, wordt hij door bisschop
Ambrosius gedoopt. Na het overlijden van zijn moeder
Monica gaat hij terug naar Algerije, wordt na vier jaar
priester van het bisdom Hippo. Nog vier jaar later wordt hij
hulp-bisschop en kort erna bisschop van Hippo.
Aurelius Augustinus (354-430, vertaald door Huub Oosterhuis
Eerste Schriftlezing: Jesaja 40: 18-31
Tweede Schriftlezing: Lukas 24: 13-31
OVERWEGING
thema: ‘God is overal’
Augustinus wordt wel de best bekende figuur uit de hele
oudheid genoemd. De Leidse studenten die hun vereniging
naar hem vernoemden bouwen op stevige grond.
Aurelius werd in 354 geboren in Thagaste, Algerije in het
grensgebied met het huidige Tunesië. Hij heeft zijn NoordAfrikaanse afkomst niet verloochend toen hij werd opgeleid,
Het is niet de bedoeling om in deze serie meditaties
historische of theologische uiteenzettingen te geven over
Augustinus, wel om aan de hand van tekstfragmenten zijn
gedachten tot ons te nemen en in gesprek ermee eigen te
maken. Het zal mij evenmin lukken om te spreken zoals hij
deed. De leraar retorica in hem sliep niet als hij preekte. Hij
preekte veel en uitermate aansprekend. De erudiete
bisschop was ‘een man van het volk’ en sprak in de taal van
het volk als een voortreffelijk pastor tot het hart van het
volk. Ik ga proberen in die sfeer bij deze Evensongserie te
‘preken’ en de liturgie op te bouwen, zoals bijvoorbeeld in de
openingswoorden, die van Augustinus zijn, in een vertaling
van Huub Oosterhuis.
Na Pasen vraagt iedereen ‘waar is hij, de Opgestane?’ Is hij
niet in het graf, waar dan wel?
Wel, zo betoogt Augustinus met een redekunstige paradox:
in zijn afdalen is hij opgestegen.
In zijn sterven is zijn opstanding al begonnen. Begonnen met
een rustdag, de sjabbat. Om in de vroege morgen erna op te
staan, gewekt door God.
Als die paasmorgen aanbreekt, waarvan we vandaag het
octaaf, de 8e dag vieren, zijn zijn dierbaren ook vroeg
opgestaan en naar het graf gegaan. Daar zagen ze wat ze
nog niet begrepen: zijn bed was leeg, de lijkwindsels als
lakens keurig opgevouwen. Hier is geen sprake van geweld of
roof, maar is de orde van de nieuwe dag aan de orde. De dag
van zijn terugkeer naar God, zijn vader.
Hij vaart -volgens de ene verteller tegelijk al op Pasen,
volgens de ander op de dag van de volheid, de 40e dag- ten
hemel, naar God. Zal daarna nét als God zijn, ten volle de
verheerlijkte Zoon, en dus zijn zoals als God is.
Dat wil dus zeggen: overal.
Dat ontdekken die twee uiterst teleurgestelde volgelingen
van hem, die hij onherkend vergezeld naar hun woonplaats
Emmaüs, om daar aan tafel de rol van de gastheer op te
eisen, waardoor ze ontdekken: ‘HIJ is het’.
Als ze dit aan anderen vertellen blijken zij een zelfde
ervaring te hebben. Of het tegelijk is of niet weet ik niet…
dat kan wél… want hij is er al God, niet beperkt in tijd of
plaats.
Dát hoorden we bij de profeet Jesaja, die probeert zijn
gehoor gevoel te geven voor de grootheid van God. ‘Hij
troont op het gewelf dat de aarde overkoepelt’. ‘De hemelen
zijn voor hem als een sluier, waarachter hij het gelaat
verbergt.
‘Hij spant de hemelen uit als een tent voor de mensen om in
te wonen’. Jesaja spreekt als een Augustinus zijn gehoor
aan, uitdagend, indringend. “Weet je dat dan niet? Heeft
niemand je dat verteld? Zie je dat zelf niet?” God gaat over
alles en is overal. Zijn naam: ‘de Zijnde’, de Altijdaanwezige
vult de tijd, vult hemel en aarde.
Voor de stem van de profetie van de tijden, is dat een
aanmoediging om wat Augstinus noemt vanuit de fascinatie
door de geschapen werkelijkheid met alle geneugten, verder
te kijken. Door te groeien, op te klimmen naar de dimensie
van de Schepper van dit alles.
Dat dan niet door de hemel te bestormen, op te klimmen
tegen God zoals bij de torenbouw van Babel, om gelijk aan
God te worden, het godegelijk-zijn te roven… Dat is
tot dramatische mislukking gedoemd. Maar op te klimmen
naar God, zoals de pelgrim uit het diepe Kedrondal de forse
klim moet maken naar de tempel van Jeruzalem. En dan nog
veel verder. En dat niet in Jeruzalem.
Want met de openingswoorden: ‘binnen in mij was U, en ik
zocht U buiten’. Onbewust liep ik weg van God, hoewel ik
juist probeerde te zoeken. Goddank heeft de schreeuw van
de hemel de dove oren van m’n hart doorboord. Ik heb
gehoord. Ik heb gezien, met het oog wat geen oog kan zien
en in geen mensenhart is opgeklommen. Of ik keek met het
oog van het hoofd of van het hart is niet meer te
achterhalen, ook niet te onderscheiden. Ik zag… Een
moment… Vol!
Hoe?
In concrete dingen. ‘Zie je mooie dingen, prijs God er dan
voor en laat je liefde teruggaan naar hun Schepper. En laat
je ziel zeggen tegen wie het maar horen wil en verstaan kan:
“laat ons van hem houden, hij heeft alles gemaakt en Hij is
niet ver weg”. Hij heeft dit alles immers niet gemaakt om
zich daarna weer snel terug te trekken. Het bestaat allemaal
uit hem en in hem. Waar is Hij? Waar deze waarheid wordt
gesmaakt!
Kort na zijn roeping in de tuin van Milaan in de late zomer
van 386 vatte Augustinus het plan op om boeken te gaan
schrijven over zijn ervaring van ‘via het lichamelijke,
stoffelijke, met een soort van vaste schreden te belanden
bij het onstoffelijke.
De incarnatie, de hele levensgeschiedenis van Jezus van
Nazareth, waarin hij en wij met hem het ‘christus-gebeuren’
zich zien voltrekken..
Het Pasen dat ons bestaan bevrijdt en verheft…, dat
cruciale gebeuren van zijn sterven en leven, dat voor deze
wereld een nieuwe dag en tijd inluidt…, brengt ons het besef
bij, dat Jezus er is als God, en God er is als Jezus: altijd en
overal.
Download