Inleiding - Evensongs Leiden

advertisement
Teksten voor de Evensong op zondag 7 juli in de Hooglandse
Kerk, gezongen door het RUACH vocaal Jeugdensemble
onder leiding van Elisabeth van Duijn, begeleid door Theo
Visser. Voorganger is ds. Ad Alblas
dat blijkt uit zijn toespraak bij de inwijding van de grootse
tempel in Jeruzalem: ‘Zou God werkelijk op aarde wonen?
Zelf de hemel en de hemel der hemelen kunnen U niet
bevatten, hoeveel minder dit huis dat ik voor U heb
gebouwd’.
Opening sentences
‘Veel te laat heb ik U lief gekregen, o schoonheid, zo oud
en toch zo nieuw. Binnen in mij was U en ik was buiten, daar
zocht ik U. U was bij mij, maar ik niet bij U.
Toen hebt U geroepen en geschreeuwd en mijn doofheid
doorbroken. Geschitterd en gestraald hebt U en mijn blindheid verjaagd. Nu snak ik naar U. U hebt mijn hart geraakt
en het is ontvlamd in verlangen naar uw vrede.
God past niet in een tempel, in de grootste nog niet. Het
heelal kan God nog niet bevatten, weet Salomo.
Om die reden is het grote tempelgebouw leeg! Er is geen
Godsbeeld in dit Godshuis. Alleen wat meubels, symbolisch,
functioneel voor de rituelen van de eredienst. Als de tempel
wordt verwoest kan het tempelzilver als buit worden
meegevoerd, maar de ark, de troon van God in het Heilige
der Heilige, is leeg. God is er niet, of wél maar dan ánders.
Aurelius Augustinus (354-430, vertaald door Huub Oosterhuis
Eerste Schriftlezing: 1 Koningen 8: 6 + 9-13 + 27-29
Tweede Schriftlezing: Johannes 14: 8-13
OVERWEGING
thema: ‘God zonder handen en voeten’
‘God, de allerhoogste en toch allernaaste, allerverborgenste
en toch alomtegenwoordige heeft geen ledematen…’ zegt
Augustinus in boek VI van zijn Confessiones/belijdenissen.
‘Gij zijt overal geheel aanwezig en aan geen plaats gebonden;
Gij hebt niet een lichamelijke gedaante’.
Dat klopt helemaal met het inzicht van koning Salomo, zoals
Dat niet-lichamelijke als niet-zichtbare van God heeft het
godsvolk nogal wat hoofdbrekens gekost. Daardoor
onderscheidden zij zich van de volken rondom met hun
karakteristieke godenbeelden. Die konden iets laten zien,
hadden iets in handen. Wat hen overigens ook úit handen
genomen kon worden….
Geen mooier moment was er in de oorlog als het ritueel
verbranden van de godenbeelden van de verslagenen. Als je
hen ergens mee kon treffen dan daar mee.
In de verte doet dat denken aan het door brand in as gelegd
worden van een kerk, of nog anders: het weggooien van een
bijbel. Alsof in die ‘behuizing’ tóch iets van God zit…. Maar
daarover hoeven we ons niet ongerust te maken, God zit
nergens ‘in’. God is niet te plaatsen, niet te pakken. God is
nergens, en toch overal.
Maar als God niet tastbaar is, geen handen en voeten heeft,
al helemaal geen baard, waar vinden we God dan wel?
Ten tijde van Augustinus waren de gedachten van de
Manicheeërs populair. Ze leunden sterk op teksten van
Paulus en waren doorspekt van de eigentijdse filosofie. Mani
leefde midden 2e eeuw in Perzië en werd populair doordat hij
uit verschillende godsdienstige wijsheden een duidelijk
denksysteem maakte. Voor ons niet meer zo aantrekkelijk en
te ingewikkeld voor nu, maar interessant voor het antwoord
op de vraag waar je een niet-materiële God kunt vinden.
Het antwoord van Mani -en anderen- was: in de goddelijke
ziel. De aarde is slecht, het lichaam is slecht, omdat daarin
het kwaad huist. Het zou volgens Mani zelfs niet door God
geschapen zijn, omdat God niet iets slechts kan maken.
Daar tegenover heeft God de onstoffelijke wereld, de
wereld van de ziel geschapen. De ziel kan zich door denken
en bewuste ontbering proberen los te maken uit het lichaam.
Dat staat lijnrecht tegenover de kerkelijke leer, die God
belijdt als Maker van hemel en aarde. Een schepper die de
mens naar zijn beeld en gelijkenis maakt. Voor de
leermeester van Augustinus bisschop Ambrosius van Milaan,
is het tastbare essentieel aspect van de schepping. ‘God zag
dat het goed was betekent’: ‘God genoot van hetgeen hij
geschapen had’. Met als conclusie: ‘ons genieten van het
geschapene heeft dus een adellijke afkomst’.
Dat neemt Augustinus over. God heeft dan zelf wel geen
lichamelijke gedaante, maar toch hebt Gij de mens naar Uw
beeld gemaakt, en zie, hij is van hoofd tot aan de voeten op
een bepaalde plaats’. Heeft handen en voeten, is tastbaar,
lijfelijk, aards. Het menselijk lichaam is niet een kerker voor
de ziel, zoals o.a. de Manicheeërs denken. Het is goddelijke
schepping. Paulus ziet het lichaam een tempel, tempel van de
heilige Geest van God. Dat huis voor de Allerhoogste heeft
Hij zelf ontworpen, is zijn eigen ontwerp.
De kwellende vraag hoe de schepping en de mensen dan toch
zo verdorven kunnen zijn, de vraag naar het kwaad in de
wereld, blijft daarmee onbeantwoord.
De manicheeërs wisten het wel: dat is zoiets als de kwade
god, zeg: de duivel. Dat is weliswaar een moeilijke
voorstelling van de schepping, maar los de vraag naar het
bestaan van het kwaad op. Alleen gooi je dan met het
badwater het kind weg. Zó ben je de hele geschapenheid
kwijt. Heeft God op geen enkele manier handen en voeten en
is jouw lijf bezit van het kwaad.
Er zijn uitspraken van Paulus als voetnoot bij te plaatsen, die
dit lijken te bevestigen.
De leer van de Reformatie heeft de zonde eveneens sterk
met lichamelijkheid verbonden en de redding van de ziel tot
inzet gemaakt.
Augustinus in het kielzog van zijn leermeester kerkvader
Ambrosius ziet dit als dwaling. God heeft weliswaar geen
handen en voeten, geen stoffelijke gestalte, maar ís overal.
Dus ook in de stoffelijke gestalte. Zijn schepping wordt
uitgebroed door zijn Geest, RUACH. Zijn levensadem blaast
God in de stoffelijke mens. Als God lichaam en ziel zó
samenvoegt mag de mens die niet scheiden.
Dat leidde in de kerkgeschiedenis tot een discussie over de
lichamelijkheid van Christus en de tastbare stoffelijke
opstanding. Als Jezus niet echt mens was geworden en niet
‘met vlees en al’, met handen en voeten was opgestaan, zou
de onsterfelijke ziel er van door gegaan zijn, zonder het lijf,
waarmee God die heeft verbonden. Die vlieger gaat niet op.
Incarnatie en Opstanding is totaal, omvat hart en verstand,
je kracht en je ziel, je handen en voeten. Daarom is het
aardse leven goddelijk, goed, God is daar in, overal!
En het kwaad dan? Het onrecht op aarde, de zonde, het leed
van de wereld, ziekte en natuurrampen?
Daar kom je niet vanaf door een theorie te ontwerpen die de
oorsprong ervan verklaart. Ook niet door de schuldvraag tot
sleutelvraag te maken. Bij menselijk falen is dat wel
aanwijsbaar, maar de schuivende aardlagen die een tsunami
veroorzaken niet. In plaats van mogelijke verklaringen
ervoor is er een effectievere weg, die recht doet aan dit
bestaan en de liefde van God voor zijn schepping, die Hij
nooit laat vallen.
God heeft geen handen en voeten, maar wij wel. Wij hebben
van God handen en voeten gekregen; ZIJN handen en
voeten!
Als Gods bondgenoten geven mensen handen en voeten aan
Gods Geest van Liefde en Vrede. Daar zijn wij voor
toegerust. Dát is precies wat God voor ogen heeft bij de
schepping van de mens naar zijn beeld. Wij zijn zo verweven
met God door zijn Geest dat wij zijn werken kunnen doen.
Zoals Jezus dat zegt tegen zijn discipelen die in de handen
van de Meester Gods hand zagen en in zijn woorden de Stem
uit de hemel. Wie in mij gelooft, de daden die ik verricht zal
hij en zij ook verrichten, nog grotere zelfs.
En daarmee heeft Christus een lichaam in de tijd en heeft
God weer handen en voeten…. de onze… Amen
Gebed van Augustinus
Mijn God, laat mij vanuit het diepste innerlijk van mijn ziel
aan U belijden hoe U zich over mij ontfermd hebt, o mijn
God.
Want U, ja U allen was het die zich over mij ontfermde.
Want wie anders roept ons terug van onze dodelijke
dwaling?
Wie is dat anders dan U, die het Leven bent dat geen dood
kent.
Wie is het anders dan U, die de wijsheid bent.
Die zelf geen enkel licht behoeft, maar wel zielen die U niet
kunnen missen verlicht?
Deze wijsheid van U bestuurt de hele wereld, tot in de
kleinste dingen. Ik denk, mijn Schepper en Maker zelfs aan
de heen en weer waaiende bladeren van een boom….”
Ontleend aan M.A. van Willigen ‘bidden met Augustinus in de vroege
kerk’.
Eindgebed (ontleend aan M.A. van Willigen, Bidden met
Augustinus in de vroege kerk)
‘en U zag, o God, alles wat U gemaakt had, en zie, het was
zeer goed. Ook wij zien het, en zie, het is alles zeer goed.
Ik heb geteld dat er zevenmaal geschreven staat dat U zag
dat het goed was, wat U gemaakt had. En dit is de achtste
maal, toen U alles zag wat U gemaakt had, bij het maken van
Uw mens. En het was niet alleen goed, het was zelfs zeer
goed!
Dat laten ook alle welgevormde menselijke lichamen zien.
Want veel knapper en mooier is een menselijk lichaam, dat
uit verschillende welgevormde lichaamsdelen bestaat, die
allemaal prachtig en heerlijk zijn om te zien, dan deze
lichaamsdelen ieder afzonderlijk. Want juist door zijn
uiterst harmonieuze samenhang wordt het lichaam in zijn
schoonheid volkomen, hoewel ook de afzonderlijke
lichaamsdelen heerlijk zijn om te zien.
U zij de lof, de eer en de aanbidding voor alles wat U schiep!
Download