Berlijn – Die Goldenen Zwanziger De stad in de literatuur ‘Deze stad ligt buiten Duitsland, buiten Europa. Ze is hoofdstad van haar zelf’ Joseph Roth, Die Flucht ohne Ende (1927) Bij wijze van samenvatting: Wandelen door de Berlijnse geschiedenis 29 maart 2016 , door Martin Smit (recensie) Tientallen malen bezocht voormalig VPRO-programmamaker en auteur Hans Olink Berlijn, een stad die telkens door de geschiedenis ingrijpend is veranderd. Hij wandelde door voorname straten en achterafbuurten, bekeek monumenten, bezocht historische plekken en voerde gesprekken met mensen in wier leven Berlijn een belangrijke rol speelde. Hij traceerde facetten uit de levens van kunstenaars, schrijvers, activisten, politici en arbeiders. In Berlijn is de geschiedenis op veel plekken zichtbaar en voelbaar – en dat blijkt uit Olinks Berlijn! Berlin! In het spoor van de geschiedenis. Leestocht Berlijn! Berlin! bevat geen kaartjes met uitgestippelde wandelroutes. Het is weliswaar bij een bezoek aan Berlijn als een soort reisgids te gebruiken, maar het is in de eerste plaats een historische leestocht door de geschiedenis van de stad, chronologisch beschreven, met aandacht voor grote gebeurtenissen maar juist ook voor vergeten momenten en personen. Olinks rode draad is dat de stad de hoofdstad is geweest van zes landen of rijken. Achtereenvolgens het koninkrijk Pruisen, het Duitse Keizerrijk, de Weimar Republiek, het Derde Rijk, gedeeltelijk als hoofdstad van de Deutsche Demokratische Republik en nu de Bondsrepubliek Duitsland. Al deze periodes zijn in het alledaagse straatbeeld van Berlijn terug te vinden. Met behulp van gesprekken met betrokkenen of verhalen uit de literatuur– of kunstwereld laat Hans Olink ze herleven. Vaak is een toevallige ontmoeting, een café of theater of een monument dat hij op een wandeling in de stad is tegengekomen zijn uitgangspunt. Zijn benadering is ter zake kundig, soms ietwat laconiek, met aandacht voor detail en voor de tragedies die zich in de stad hebben afgespeeld. Stadsgewoel De verscheidenheid aan architectuur in Berlijn is fascinerend. Niet zo raar in een stad waarin telkens weer is gebouwd, gesloopt en veel is weggebombardeerd. Moderne glas– en betonkolossen van na de eenwording staan pal naast door Albert Speer ontworpen gebouwen van het Derde Rijk. Gebouwen die nog de sporen vertonen van de Sovjetopmars in 1945 staan in dezelfde straat als de gerestaureerde pompeuze monumenten uit de Pruisische tijd. Het maakt een stadswandeling tot een boeiende ervaring, een soort reis door de tijd. Maar het straatbeeld van vroeger en van nu, het stadsgewoel, de bedrijvigheid zijn gekoppeld aan de mensen die er leefden, woonden en verpoosden, ook vandaag de dag nog. Bepalend waren en zijn de cafés, zoals honderd jaar geleden het Café des Westens, ooit het middelpunt van de artistieke avantgarde, verzamelplek van dichters, communisten en anarchisten, kunstenaars en uitgevers. Het ging al lang geleden ter ziele. Berlijngangers Berlijn ontpopt zich na de Eerste Wereldoorlog en de revolutionaire woelingen, als de nieuwe kunstzinnige hoofdstad van Europa. Film, architectuur, toneel, journalistiek, nieuwe progressieve kunststromingen als het constructivisme en het Duitse expressionisme, alles lijkt zich in Berlijn te verzamelen. Het Romanisches Café is het middelpunt daarvan. Volgens een ongeschreven wet mag wie enige naam heeft in de kunstwereld er aan de straatkant zitten. Nederlandse Berlijngangers als de dichter Hendrik Marsman en de schrijver Nico Rost moesten vaak met een minder goede plaats genoegen nemen. In veel van Olinks verhalen speelt het café een rol. Tientallen figuren uit kunst en cultuur passeren in het boek de revue. Componisten Bertolt Brecht en Kurt Weil frequenteerden het café. De Nederlandse kunstenaars Theo van Doesburg en César Domela, de anarchist Erich Mühsam en Russische schrijvers als Ilja Ehrenburg en Aleksej Tostoj, Pasternak, Nabokov die in de jaren twintig vanuit de Sovjet-Unie naar Berlijn trokken, werden gevolgd door journalist Egon Erwin Kisch, schrijvers Franz Kafka en Joseph Roth en vele anderen. Eilandbewoners Berlijn trekt de avant-garde aan, door haar tientallen galerieën, sociëteiten, de talloze dagbladen, uitgevers, de bloeiende film– en theatercultuur en natuurlijk de cafés bloeit de stad in de jaren twintig als nooit tevoren – en zoals de stad daarna ook nooit meer zal doen. Berlijn wordt niet gezien als de hoofdstad van een land, maar als een wereld op zich. Bewoners voelen zich als gelukkige eilandbewoners. ‘Deze stad ligt buiten Duitsland, buiten Europa. Ze is hoofdstad van haar zelf,’ zo typeert Joseph Roth de stad in zijn roman Die Flucht ohne Ende (1927). Ondanks de alom aanwezige schrijvers en kunstenaars, lijkt Roth niet echt een heel vriendschappelijke band met Berlijn te hebben gehad, zo schrijft Olink, maar hij keert er wel telkens terug. Roth roemt de joodse schrijvers in Berlijn voor hun ontsluiering van de ‘veelzijdigheid van de stedelijke civilisatie’, zoals de ontdekking van het koffiehuis, de fabriek, de bar en het hotel, maar ook ‘de ontmoetingsplekken van de rijken en de ellendige wijken’. Daartegenover beschrijft hij de stad als een ‘penibel conglomeraat’ van pleinen en straten, als een kruising tussen orde en wanorde. Knokploegen Bij vele Berlijngangers is diezelfde houding als bij Roth terug te vinden, ook nu nog: Berlijn is misschien geen mooie stad, maar je keert er steevast terug. Vanaf 1933 waren velen echter gedwongen de stad de rug toe te keren. Veel kunstenaars en politieke figuren ontvluchtten de stad. Sommigen van hen keerden na de oorlog terug maar dan is Berlijn hun stad niet meer. Begin jaren dertig worden de straten in Berlijn gedomineerd door de knokploegen van de S.A.. Het is de voorbode van een rigoureuze wijziging in het stadsleven. Aan de ongebreideld vrolijke sfeer en de ettelijke mogelijkheden die de stad biedt, zowel politiek als cultureel, komt na de machtsovername door Hitler een einde. Schrijver Nico Rost wordt in 1933 opgepakt en is de eerste Nederlander die een concentratiekamp van binnen ziet. Schrijver A. den Doolaard is zich in 1931 al bewust van de gevaren van de nationaalsocialisten. Hij ziet Goebbels en Hitler spreken en de koude rillingen lopen hem over de rug. Boekverbranding Het indrukwekkendste hoofdstuk in Berlijn! Berlin! is dat over de boekverbranding door de nazi’s op 10 mei 1933 op de Bebelplatz. Onder een glazen plaat op het plein zijn anno nu de twintigduizend titels zichtbaar die destijds in de vlammen verdwenen. Op de lijst van ‘undeutsche’ titels staan ook een aantal Nederlandse auteurs: A. den Doolaard, Jef Last, Domela Nieuwenhuis, Lou Lichtveld, J. Rutgers, Arthur Müller Lehning, Anton de Kom, Theun de Vries en anderen. Geen dwarsdoorsnede van de Nederlandse literatuur, eerder een toevallig bij elkaar geraapte lijst. Met het verdwijnen van de kunstenaars, schrijvers en Joden – niet alleen omdat ze vertrokken, maar ook omdat ze werden opgepakt en in kampen verdwenen – verdween ook de charme van het Romanisches Café, zo schetst Olink. Bezoekers waren er niet meer en in 1944 werd het weggebombardeerd.