Berlijn – Die Goldenen Zwanziger Berliner Tempo Berlin is dazu verdammt, immerfort zu werden und nie zu sein Karl Scheffler, Berlin, ein Stadtschicksal In 1910 publiceerde Karl Scheffler zijn boek over Berlijn, met daarin de bovenstaande beroemde en profetische afsluitende woorden over de eindeloze transformatie van de Duitse hoofdstad. Hoewel verandering een kenmerk is van alle steden, is dat voor Berlijn wel heel in het bijzonder. Van onbeduidend provinciestadje was Berlijn in amper honderd jaar uitgegroeid tot een metropool die de twijfelachtige roem had een stad te zijn ‘die nooit slaapt’. En inderdaad, vooral het nachtleven was er befaamd. Reizigers die voor het eerst in Berlijn kwamen verbaasden zich over de verlichting in de stad, met name de neonverlichting: ‘Toen ik voor het eerst in Berlijn arriveerde, in het midden van de jaren twintig, stapte ik uit bij het Station Zoo, en het eerste wat ik zag waren twee enorme bioscopen met neonlichten, het Ufa Palast en het Gloria Palast. Het was midden in de nacht en ik had nog nooit zo iets gezien. Er lag sneeuw op de grond en dat mengsel van sneeuw, neon en reusachtige plompe gebouwen maakte een bovennatuurlijke indruk. Men kreeg er het gevoel ergens in een volkomen vreemd oord te zijn beland’ (Alec Swan, geciteerd uit Kroniek). De Berlijners zelf waren uitermate trots op hun nachtelijke verlichting in het centrum: ‘Het mooiste in dat stadsdeel was dat prachtige, over de boulevard glinsterende licht (…) Op de Kurfürstendamm stonden kroonkandelaars. De boomtoppen filterden het licht en de zacht schijnende weerspiegeling van de reclames gaven de boulevard een intieme sfeer, die het gezicht van elke vrouw tot leven deed komen. De straten maakten geen lawaai, maar muziek, een serenade aan de vrouwen van Berlijn. In de jaren twintig was Berlijn een elegante stad’ (T. Koch, geciteerd uit Kroniek). Sommige reizigers waren niet in eerste instantie onder de indruk van de verlichting, maar van zoiets merkwaardigs als een gashouder, die als een reusachtig, dreigend en machtig monster telkens weer nieuwe associaties opriep: ‘Ga niet weg uit Berlijn voor je een gashouder hebt gezien… Een Berlijnse gashouder tegen een achtergrond van maneschijn is een merkwaardig gezicht. Die gashouders zijn kolossale ronde bakstenen bouwsels, met lange, slanke torens die erbovenuit rijzen en met dozijnen getraliede vensters in rijen. Het zijn kwalijk uitziende, griezelige dingen… Als je er voor het eerst een ziet – vooral als je dat ’s nachts overkomt – dan vraag je je af of dit een gevangenis is voor iemand die moet boeten voor de meest meedogenloze zonden, of misschien wel het paleis van de koning der robotten. Of de controletoren voor alle hefbomen en wielen en schakels die Berlijn doen starten of stoppen. Of de tempel van die nieuwe geest van beschaving die door de straten van deze wereldstad rent en schreeuwt met stalen vleugels. Of een theater waar alle acteurs machines zijn en waar het publiek bestaat uit grote, zwijgende mannen met glimmende tunieken. Of een sportpaleis waar mannen vechten met stalen bokshandschoenen. Als al die getraliede ramen ineens opensprongen en er woeste, onmenselijke hoofden naar buiten staken en naar je gingen gillen, dan zou je dat niet verbazen. Maar het is een gashouder’ (John Chanchellor, idem). Uit al deze beschrijvingen spreekt een fascinatie voor het nieuwe en voor het grootstedelijke karakter van de stad. Maar ook, en misschien wel vooral, voor de vreemdheid van de stad, waarvan de overpeinzingen van Chanchellor over de gashouder een goed voorbeeld is. De visuele vervreemding die zich meester maakte van de bezoekers van Berlijn ging gepaard met een cultuurschok. In Berlijn aankomen vanuit West-Europa was aankomen in een andere wereld. De kranten brachten er andere verhalen, zelfs de gezichten en het eten: alles was er anders. Berlijn is lange tijd, anders dan andere Europese steden, oostwaarts en zuidwaarts georiënteerd geweest, georiënteerd op Rusland en de Balkan. In de jaren twintig zat het er vol Russen, vooral in het westen van de stad, die hun vertier zochten in de vele Witrussische cabarets, kroegen, restaurants en boekwinkels. Er werden in Berlijn maar liefst drie Russische dagbladen uitgegeven. De Russische invloed op het kunstleven was aanzienlijk, vooral in het toneel en de film. Bovendien was Berlijn een waar Babylon waar de vele Centraal-Europese talen die er op straat te horen waren op de bezoeker een uiterst exotische indruk maakten. Men voelde zich in Berlijn ver, heel ver van huis. * * * Schrijvers, kunstenaars en filmmakers verbeelden de stad in boeken, schilderijen en films. Eén van de beroemdste ‘documenten’ van Berlijn in de jaren twintig is Berlin, die Sinfonie der Grosstadt (1927) van Walter Ruttmann. Het Filmmuseum van Antwerpen licht de film op de volgende wijze toe: ‘In de jaren '20 trokken cineasten met hun camera's de straat op om de poëtische aspecten van de moderne grootstad vast te leggen. Zo ontstond een nieuwe filmgenre - de stadssymfonie. Walter Ruttmanns Berlin Die Sinfonie der Großstadt is niet de eerste, maar wel de meest invloedrijke film uit deze cyclus. Hij blijft ook de mooiste en belangrijkste visuele getuigenis over de hoofdstad van de Weimarrepubliek - toen het culturele hart van Europa. Schilder/filmmaker Walter Ruttmann was net als zijn tijdgenoten gefascineerd door de grootstad als levend organisme, als symbool van industrie en vooruitgang, en hij probeerde de fysieke en spirituele essentie en de polsslag ervan op film te vatten. Ruttmann wilde geen politiek of sociaal commentator zijn, het enige wat hem voor ogen stond was een quasi-abstracte, lyrische afbeelding van de dynamische metropool. Cameramannen schoten van 's ochtends tot 's avonds over een lange periode zoveel mogelijk candid-beelden in de straten van Berlijn. Het was tijdens de montage van deze grote hoeveelheid materiaal dat Ruttmann de film zijn symfonische structuur gaf (later gecomplementeerd door de contrapuntische muziek van Edmund Meisel). Het begint allegro moderato 's ochtends, wanneer de nachttrein de slapende stad binnenrijdt. Berlijn ontwaakt en het tempo verandert in allegro vivace wanneer mensen zich naar hun werk haasten en de machinerie van de zakenwereld en industrie op gang komt. Middagpauze en de armen, rijken en de dieren in de zoo pauzeren om te lunchen voor de stad terug aan het werk gaat. De avondsequentie is een presto finale - een dolle montage van neonlichten, dansen, concerten, films, jonge paartjes - het najagen van elke vorm van genot. Naast een duidelijke fascinatie voor het grotestadsleven, spreekt uit de film ook een zekere angst voor de moderne grootstad. Niet voor niets toont Ruttman de zelfmoordpoging van een meisje, dat het moderne leven kennelijk niet meer aankan. Daarnaast trekt hij ook vergelijkingen tussen mensen en machines, die lijken te wijzen op het verlies van individualiteit van de moderne mens.’ * * * Ik heb voor deze samenvatting en voor dit cursusdeel gebruik gemaakt van Kroniek van de Weimar Republiek. Voorspel tot Hitler-Duitsland van Alex de Jonge. Een andere bron is De metamorfose van de wereld. De cultuurgeschiedenis van de twintigste eeuw van Peter Conrad. Een interessante, bondige tekst is ‘Het tempo van Berlijn’ van Anthony Mertens (verschenen in Raster), te raadplegen via http://www.dbnl.org/tekst/_ras001199701_01/_ras001199701_01_0028.php Berlin, die Sinfonie der Grosstadt is op dvd verkrijgbaar. U kunt de diverse film-documentaires over Berlijn in de jaren ‘20 ook via internet bekijken. Voor Berlin, Die Sinfonie der Grosstadt: voer deze titel in bij uw zoekprogramma (bijv. Google) en zoek vervolgens op video of voer de titel in bij youtube en u krijgt een hele lijst met resultaten. Een andere interessante documentaire is Die Stadt der Millionen (zoek zoals hierboven beschreven). Misschien nog avantgardistischer dan Berlin, Die Sinfonie der Grosstadt is Berliner Stilleben van Bauhauskunstenaar László Moholy-Nagy. De volledige versie duurt ruim acht minuten. Zie bijvoorbeeld: https://www.youtube.com/watch?v=wK0dLLVvHV4