Weten Een dag binnen de kinderopvang biedt kinderen allerlei speel-leersituaties aan. De ruimte zorgt bijvoorbeeld voor mogelijkheden voor kinderen om binnen of buiten te rennen, te fietsen, te klimmen of rustig te spelen in de hoeken. Dit bevordert onder andere hun motorische ontwikkeling. Het contact met leeftijdgenootjes kan zorgen voor uitdaging in het parallel- of samenspel, wat bijdraagt aan de sociale ontwikkeling. Samen tafel dekken of verven geeft ook ontwikkelingskansen. De pedagogisch medewerkers begeleiden al deze speel-leersituaties, soms van een afstand als kinderen zelf spelen (vrij spel), soms wat directer betrokken door een aanbod van activiteiten (geleid spel). Met alle speel-leersituaties die zich voordoen wordt er gewerkt aan vier opvoedingsdoelen die in ieder pedagogisch beleid uitgewerkt zijn. De opvoedingsdoelen staan beschreven in de Beleidsregels Kwaliteit Kinderopvang die horen bij de Wet Kinderopvang en zijn: 1.De wijze waarop emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd; 2.De mogelijkheden die kinderen hebben tot de ontwikkeling van hun persoonlijke competentie; 3.De mogelijkheden die kinderen hebben tot de ontwikkeling van hun sociale competentie; 4.De wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt. Je komt deze vier opvoedingsdoelen dus tegen in het pedagogisch beleid van je organisatie. Maar wat houden deze doelen nu precies in? De theorie zegt hierover: 1 1. Het bieden van een gevoel van veiligheid Het bieden van een gevoel van veiligheid is de meest basale pedagogische doelstelling voor alle vormen van kinderopvang. Het is van primair belang, niet alleen omdat het bijdraagt aan het welbevinden van kinderen in het hier en nu, maar ook omdat het frequent of langdurig blootstaan van jonge kinderen aan onveilige of stressvolle situaties negatieve gevolgen kan hebben voor hun ontwikkeling en functioneren op langere termijn. Een veilig klimaat bevordert het realiseren van de andere pedagogische doelstellingen. Kinderen die zich veilig voelen, zijn geïnteresseerd in hun omgeving, zij kunnen geconcentreerd spelen, kunnen ontspannen omgaan met andere kinderen en profiteren daarom optimaal van de mogelijkheden die de omgeving hun in principe biedt om zich te ontwikkelen. In het boek Pedagogisch Kader Kindercentra 0-4 jaar is het opvoedingsdoel ‘bieden van emotionele veiligheid’ van kinderen verder uitgewerkt in: - Kijk, ik mag er zijn (emotionele competenties) 2. Het bevorderen van persoonlijke competenties Hiermee wordt gedoeld op de ontwikkeling van brede persoonskenmerken zoals veerkracht, zelfstandigheid, zelfvertrouwen en flexibiliteit, die kinderen in staat stellen om allerlei typen problemen adequaat aan te pakken en zich aan te passen aan veranderende omstandigheden. Daarnaast omvat het begrip persoonlijke competentie ook de competenties van kinderen op verschillende ontwikkelingsgebieden zoals de motorische, de creatieve (spel/muziek) en de taal- en cognitieve ontwikkeling. In het boek Pedagogisch Kader Kindercentra 0-4 jaar zijn de persoonlijke competenties van kinderen verder uitgewerkt in: - Kijk, ik kan ‘t zelf, het lukt me (motorisch zintuigelijke competenties) - Kijk, ik voel, denk en ontdek (cognitieve competenties) - Luister, ik kan het zelf zeggen (taal- en communicatieve competenties) - Kijk, ik kan dansen, zingen en iets maken (expressieve en beeldende competenties) 3. Het bevorderen van sociale competenties Hoewel de competentie in het omgaan met anderen in principe ook een persoonlijke competentie is, is het bevorderen van de sociale competentie toch in een afzonderlijke pedagogische doelstelling ondergebracht. De reden daarvoor is dat kinderen in kinderdagverblijven al op veel jongere leeftijd dan in de meeste gezinnen opgroeien te midden van leeftijdgenoten. Dit biedt extra mogelijkheden om vaardigheden te verwerven in het omgaan met en het aangaan van relaties met andere kinderen. Het begrip sociale competentie verwijst naar een heel scala aan sociale kennis en vaardigheden zoals het zich in een ander kunnen verplaatsen, kunnen communiceren, delen, samenwerken, helpen en conflicten oplossen. In het boek Pedagogisch Kader Kindercentra 0-4 jaar is het opvoedingsdoel ‘bevorderen van sociale competenties’ van kinderen verder uitgewerkt in: - Kijk, we doen het samen (sociale competenties) 4. Het overdragen van waarden en normen Om goed te kunnen functioneren in de samenleving waarvan zij deel uitmaken, moeten kinderen zich de regels, waarden en normen ofwel de cultuur van die samenleving eigen maken. Kinderen in een kinderdagverblijf leren niet alleen “de regels van het huis” maar impliciet en tevens expliciet ook meer algemene waarden en normen. Kinderen komen in aanraking met andere kinderen en volwassenen, vaak met een andere sociale en culturele achtergrond. Dit biedt extra mogelijkheden om in aanraking te komen met andere waarden en normen. Socialisatie (het leren van de gedragsregels) van de kinderopvang dient adequaat te geschieden, dat wil zeggen consistent en afgestemd op het ontwikkelingsniveau van de kinderen. In het boek Pedagogisch Kader Kindercentra 0-4 jaar is het opvoedingsdoel ‘overdragen van waarden en normen’ van kinderen verder uitgewerkt in: - Kijk, ik ben een lief, goed kind (morele competenties) 2 Weten In de praktijk werken we dus dagelijks aan deze doelen, al is het soms onbewust. Nog een paar voorbeelden. Wat denk je van: -Het dagelijks zwaaien bij het zwaairaam bij het afscheid nemen van de ouder. Daarmee werk je aan emotionele veiligheid. -Het laten helpen van de kinderen bij het dekken van de tafel waarbij je de dingen die kinderen doen verwoordt. Daarmee bevorder je hun persoonlijke competentie. -Samenspel uitlokken door kringspelletjes. Daarmee werk je aan de sociale competentie. -Samen het speelgoed opruimen nadat de kinderen klaar zijn met spelen. Daarmee werk je aan de overdracht van normen en waarden van je groep. De praktijk van alledag laat zien dat de vier opvoedingsdoelen minder van elkaar te scheiden zijn dan de theorie doet suggereren. Je realiseert de doelen veelal tegelijkertijd op een zelfde moment. Bijvoorbeeld, als een kind moeite heeft met afscheid nemen van een ouder, werk je aan emotionele veiligheid als je het kind vasthoudt en troost, maar je werkt tegelijkertijd ook aan de persoonlijke competentie (bijvoorbeeld woordenschat) als je met het kind praat en verwoordt wat er gebeurt. Daarnaast werk je aan de sociale competentie als je het getrooste kind begeleidt naar spel met een leeftijdgenootje. Tenslotte werk je aan het overdragen van waarden en normen als je laat zien dat je verdrietig mag zijn bij het afscheid nemen, dat hier aandacht voor is en dat dit gebeurt bij het “zwaairaam”. Kortom, we werken iedere dag (bewust en onbewust) in de kinderopvang aan de vier opvoedingsdoelen en creëren daarmee veel ontwikkelingskansen voor kinderen. Het werken aan de opvoedingsdoelen gebeurt ge­ durende de hele dag. Die dag binnen de kinderopvang kent een vast dagritme. Voor kinderen van 0-4 jaar is het immers belangrijk en prettig als de omgeving voorspelbaar en bekend is. Dat draagt bij aan het gevoel van emotionele veiligheid. Het dagritme bestaat uit een afwisseling van speelleeractiviteiten en verzorg-leeractiviteiten zoals eten, drinken, handen wassen of verschoond worden. Spontaan spel wordt afgewisseld met activiteiten die de pedagogisch medewerkers aanbieden. Binnen spelen wordt afgewisseld met buitenspel. Daartussen zijn er de overgangsmomenten waarin wordt opgeruimd, waarin kinderen worden verkleed of waarin de tafel voor de lunch wordt klaargemaakt. Dit zijn net zo goed speel-leeractiviteiten, maar dan in een andere vorm. Een goed dagritme kent de volgende onderdelen: a.De dagelijkse activiteiten binnen de samenleving van het kindercentrum Met de dagelijkse activiteiten worden de dagelijkse terugkomende activiteiten zoals de ontvangst, het eten, het slapen en het verschonen bedoeld. Daarnaast vallen de overgangsmomenten onder de dagelijkse activiteiten: het samen opruimen, het tafeldekken, etc. b.Vrij spel Spel is er de hele dag. Ook tijdens de overgangsmomenten is er spel. “Kijken hoe snel jullie kunnen opruimen”. Met vrij spel wordt hier bedoeld het zelfstandig spel in de hoeken, gang en buiten waarbij kinderen hun energie kwijt kunnen en nieuwe ervaringen kunnen opdoen. Dit kan alleen spel zijn of parallelspel of samenspel. De dagelijkse activiteiten zijn voor jonge kinderen activiteiten zoals alle andere activiteiten op de dag. Het heeft ook grote waarde: het meehelpen en betrokken zijn bij het dagelijks werk in het kindercentrum draagt bij tot de zelfstandigheid van kinderen, het zelfvertrouwen en het vermogen tot samenwerken en sociale verantwoordelijkheid. c. Speciale activiteiten afgestemd op hun ontwikkelingsniveau Tenslotte zijn er de speciale activiteiten oftewel geleid spel. Hierbij kun je denken aan allerlei creatieve activiteiten (knutselen, muziek maken) maar ook samen gymen, etc. Deze activiteiten zijn niet meer en minder belangrijk dan de dagelijkse activiteiten/ overgangsmomenten en vrij spel. Zowel de dagelijkse activiteiten als vrij spel of geleid spel zijn speelleeractiviteiten en/of verzorg-leeractiviteiten. De dagelijkse activiteiten en de overgangsmomenten zijn de vaste herkenningspunten van het kind. Na het welkom heten mag je spelen, daarna gaan we opruimen en wat drinken, zo ontstaat er een dagritme voor het kind. Wanneer je als pedagogisch medewerker de overgangsmomenten gebruikt als ontwikkelingskansen voor jonge kinderen (van samen opruimen leer je heel veel zo is in de vorige alinea te lezen), is dit een waardevolle invulling van het dagritme. Het plannen van de dag is een onderdeel van het werk van de pedagogisch medewerker. In het pedagogisch beleid staat vaak een opzet van het dagritme. Dit wordt gevolgd en dagelijks ingevuld. Tips: Bespreek aan de start van de dag hoe de invulling van het ritme die dag zal zijn. Welke kinderen komen er? Wat sluit er aan bij hun ontwikkeling? Hoe is de taakverdeling: wie blijft er bij de kinderen buiten en wie gaat alvast met een groep die wil de tafel dekken? 3 Het gebruik van de eigen interactievaardigheden Zoals gezegd worden ontwikkelingskansen voor kinderen – en dus de pedagogische kwaliteit – gecreëerd door meerdere zaken. We hebben het pedagogisch beleid, het dagritme (programma), de ruimte, de leeftijdgenootjes en de pedagogische ondersteuning door pedagogisch medewerkers al genoemd. In dit schema zie je alle factoren die van invloed zijn op de pedagogische kwaliteit terug. ouders Kinderdagverblijf • Pedagogisch beleid • Ruimte, inrichting, materialen • Programma • Opleiding/training leidsters Pedagogische ondersteuning Voorzieningen voor pedagogisch medewerkers Pedagogisch medewerker stabiliteit • Pedagogisch medewerkerkind-ratio • Groepsgrootte • Groepsstabiliteit Materiële omgeving Pedagogisch medewerker kind Andere kinderen Proximale processen; ontwikkeling kind in interactie met zijn directe omgeving Invloed van structurele opvangkenmerken op proximale processen Wij richten ons in dit logboek op de activiteiten die pedagogisch medewerkers kunnen bieden, zowel de speel-leeractiviteiten als de verzorg-leeractiviteiten. Uit onderzoek blijkt namelijk dat de pedagogisch medewerker het meeste van invloed is op de pedagogische kwaliteit. De pedagogisch medewerker biedt allerlei ont­wikkel­ kansen aan. Hiervoor moeten interactievaardigheden ingezet worden. De wetenschap heeft er 6 beschreven. Deze vind je terug in de schijf van 6 voor in dit boek. Hier zie je:Sensitieve responsiviteit, Respect voor autonomie, Structureren en grenzen stellen, Praten en uitleggen, Ontwikkelingstimulering en Begeleiding van interacties. Uit recent onderzoek is gebleken dat met name de 3 laatste vaardigheden nog niet voldoende worden toegepast in de kinderopvang. 4 Weten Het bewust inzetten van de interactievaardigheden zorgt – naast de andere zaken die in het schema hier­ boven worden genoemd – voor goede speel-leersituaties en verzorg-leersituaties. De ontwikkelingskansen voor kinderen worden hiermee vergroot. Op deze wijze wordt dan bijgedragen aan de emotionele veiligheid, de persoonlijke- en sociale competenties van de kinderen en de waarden en normen worden over­ gedragen. Natuurlijk stem je je interactievaardigheden af op de leeftijden en ontwikkelingsniveaus van de kinderen. Dat klinkt logisch maar eenvoudig is het niet. Dit betekent dat ieder kind goed in beeld moet zijn. Het volgende hoofdstuk gaat hier nader op in. Welke interactievaardigheden worden er onderscheiden en hoe kunnen we deze vaardigheden in praktijk brengen? 1. Sensitieve responsiviteit ( Sensitief = invoelend, responsiviteit = beantwoordend) Wat betekent deze vaardigheid in de theorie? Wat betekent deze vaardigheid in de praktijk? Ziet de pedagogisch medewerker de signalen die •Scan regelmatig de groep en kijk of de kinderen het (nog) naar hun zin hebben (kijken naar kinderen) aangeven of een kind zich wel of niet prettig voelt? Wordt de behoefte aan onder­steuning opgemerkt, •Zorg dat je zichtbaar bent voor de kinderen en reageer als zij oogcontact zoeken (oogcontact maken) goed geïnterpreteerd en opgevolgd? •Knik kinderen bemoedigend toe na het maken van oogcontact (uitnodigen, kinderen op hun Met andere woorden: Pikt de pedagogische medewerker gemak stellen) de signalen op van de kinderen en reageert ze op een •Ga op ooghoogte zitten als kinderen je nodig goede manier? Is ze een veilige haven voor het kind? hebben (op ooghoogte zitten) Resultaat: Een kind voelt zich hierdoor begrepen, •Luister en reageer met warme en rustige stem (luisteren naar kinderen) geaccepteerd en veilig. •Neem de tijd en spreek op vriendelijke toon (vriendelijke stem gebruiken) •Verwoord hun vraag en laat merken dat je ze begrijpt (begrip tonen) •Stel ze op hun gemak door naast woorden ook gebaren te gebruiken zoals een aai over de bol, oppakken, wiegen, knuffelen (warmte uitstralen) 2. Respect voor de autonomie Wat betekent deze vaardigheid in de theorie? Wat betekent deze vaardigheid in de praktijk? Kinderen moeten de kans krijgen om zelf initiatieven •Geef kinderen de ruimte en het vertrouwen om zelf iets te doen (creëer ook eens mogelijkheden tot te nemen en handelingen uit te proberen op de manier alleen spel) of om te helpen, laat kinderen zoveel die bij het kind past. Een pedagogisch medewerker die mogelijk zelf kiezen, zelf pakken, zelf ontdekken respect heeft voor autonomie stimuleert de kinderen (kinderen ruimte geven) actief en accepteert en respecteert ook de eigen ideeën •Kondig aan wat je gaat doen, verras kinderen niet en oplossingen van het kind. door zo maar in te grijpen, kijk waar zij zijn in het proces en volg dat (proces volgen) Met andere woorden: Geeft de pedagogische medewerker ruimte aan de kinderen? Stimuleert hij of •Wees geduldig als zij ergens mee bezig zijn, volg hun tempo (geduldig zijn) zij actief dat kinderen zelf iets doen? En op hun eigen •Moedig kinderen aan als het een beetje moeilijk is manier? (aanmoedigen) Resultaat: Een kind kan zich hierdoor op eigen tempo •Denk mee en help kinderen verder op weg, respecteer daarbij de eigen oplossingen en ideeën ontwikkelen. van de kinderen (meedenken) •Geef complimentjes als iets (bijna) gelukt is (complimentjes geven) •Durf van het dagprogramma en dagelijkse routine af te wijken als dit ten goede komt aan de behoefte, voorkeur of temperament van het individuele kind (aanpassen aan het kind) 3. Structureren en grenzen stellen Wat betekent deze vaardigheid in de theorie? Wat betekent deze vaardigheid in de praktijk? Het gaat hierbij om de vaardigheid om situaties en •Hanteer een beperkt aantal duidelijke regels (beperkt aantal hoofdregels) activiteiten zo te organiseren dat kinderen ze kunnen overzien en met succes kunnen doen. Daarnaast gaat •Geef kinderen positieve gedragsaanwijzingen (vermijd sterke negatieve emoties) het over de vaardigheid om duidelijk te kunnen maken wat er van de kinderen verwacht wordt en hoe zij zich •Geef kinderen een specifieke opdracht en spreek kinderen daarbij aan met hun naam. Bijv: Thomas, hieraan kunnen houden. Dit doe je op een vriendelijke, wil jij de blokken opruimen? We gaan zo fruit eten. respectvolle, consequente en doortastende manier. En niet: we gaan opruimen (concrete aanwijzingen) Met andere woorden: Maakt de pedagogisch •Kijk of je hun aandacht hebt (oogcontact) en of ze het begrepen hebben (begrip) medewerker het duidelijk wat er gaat gebeuren en wat •Verwoord duidelijk wat je van het kind verwacht de bedoeling daarbij is? (verwoorden) Resultaat: Een kind kan hiermee de situatie overzien •Herhaal de taak/opdracht als kinderen even afgeleid zijn en word niet gelijk boos of geïrriteerd en voldoen aan de vragen die aan het kind gesteld (herhalen/ voorbeeldgedrag) worden. •Help kinderen een beetje op weg als ze het moeilijk vinden (op weg helpen) •Kondig vooraf overgangen aan, via vaste rituelen en heb geen haast (rituelen/ overgangen aankondigen) •Corrigeer met humor en wees consequent. Ook: wat van de ene pedagogisch medewerker mag, mag van de ander ook (consequent) 5 4. Praten en uitleggen Wat betekent deze vaardigheid in de theorie? Wat betekent deze vaardigheid in de praktijk? Een pedagogisch medewerker die goed is in praten en •Leg rustig uit wat er gaat gebeuren en wat er gedaan wordt (uitleggen) uitleggen, verwoordt handelingen en situaties op een duidelijke manier, praat regelmatig met de kinderen •Zoek daarbij oogcontact en noem het kind bij naam (contact maken) waarbij ze de inhoud afstemt op het begripsniveau en •Luister naar en reageer op vragen van het kind interesse van de kinderen. (luisteren) Met andere woorden: Deze vaardigheid gaat om de • Verwoord intenties en gevoelens (verwoorden) mate waarin iemand praat en uitlegt (kwantiteit) •Stel niet te moeilijke vragen maar stem af op ontwikkelingsniveau (afstemmen op niveau) maar ook om hoe iemand dat doet (kwaliteit). •Stel open vragen en zorg voor goede balans tussen luisteren en praten (stel open vragen) Resultaat: Een kind leert hiermee de taalschat te •Stimuleer taalgebruik en -begrip door het herhalen vergroten. van woorden/zinnen (herhaal woorden/zinnen) •Help kinderen om samen te praten over belangrijke ervaringen door het vertellen van verhalen (vertellen en voorlezen van verhalen) 5. Ontwikkelingsstimulering Wat betekent deze vaardigheid in de theorie? Wat betekent deze vaardigheid in de praktijk? Dit gaat over de stimulering van de persoonlijke competenties van kinderen. Waar bevindt een kind zich nu op het vlak van de motorische, cognitieve, taal of creativiteitsontwikkeling? En wat kan er aangedragen worden om een stapje verder te komen? •Kijk waar kinderen mee bezig zijn in hun ontwikkeling (kennis van ontwikkelingsfases) • Kijk waar hun interesses liggen (interesses in beeld) •Richt de aandacht van kinderen op (nieuwe) dingen die aanspreken (stimuleren/kansen grijpen) •Observeer of er nieuw materiaal moet worden aangeboden, breid het spel uit door materialen bij te schuiven of door zelf mee te spelen (geef nieuwe impuls) •Zorg voor afwisseling in het programma zoals bewegingsspelletjes, voorlezen, dingen maken, buiten spel, etc. (zorg voor afwisseling) •Geef voldoende keuzemogelijkheden (keuze) en vind het niet erg als een kind sneller stopt, het is dan niet geboeid (biedt voldoende keuzemogelijkheden) •Grijp de kansen die zich tijdens de overgangsmomenten voordoen, zoals bijvoorbeeld helpen bij tafel dekken/afruimen (creëer kansen bij overgangsmomenten) •Voorkom onnodige interacties tussen kinderen en creëer mogelijkheden voor alleen spel (creëer rust) Met andere woorden: het gaat hierbij om de extra dingen die de pedagogisch medewerker doet om kinderen te stimuleren op allerlei vlakken: cognitief, motorisch, taal etc. Resultaat: Door het aandragen van (nieuwe) dingen waardoor kinderen kunnen oefenen op hun eigen tempo krijgen zij extra kansen om zich verder te ontwikkelen. 6. Begeleiden van interacties tussen kinderen Wat betekent deze vaardigheid in de theorie? Wat betekent deze vaardigheid in de praktijk? Met het begeleiden van interacties tussen kinderen •Zorg voor een omgeving waarin kinderen in kleine groepjes kunnen spelen, blijf in de nabijheid wordt bedoeld het bevorderen van de contacten tussen (verdeel de ruimte) kinderen onderling, het samenspel, parallelspel of andere soorten van contact. Het gaat hierbij om het •Leer kinderen om elkaar te helpen, ook al kost dit meer tijd dan wanneer je het zelf doet (leer elkaar opmerken van kansen hiervoor en deze benutten, het te helpen) benoemen en waarderen van positieve interacties. •Leer kinderen iets aan elkaar te geven of iets met elkaar te delen (leer te delen) Met andere woorden: Dit heeft betrekking op de mate waarin de pedagogisch medewerker aandacht •Laat kinderen samen een taak uitvoeren (geef kinderen samen een taak) besteedt aan positieve interacties tussen kinderen en •Begeleid samenspel en grijp niet te snel in als het deze probeert te bevorderen. even niet loopt. Blijf het wel volgen, spring in als het echt nodig is (samenspel begeleiden) Resultaat: Door het scheppen van mogelijkheden om positieve interacties van kinderen te laten ontstaan •Bewonder elkaars werk, betrek de kinderen daarbij, hang het samen op (bewonder elkaars werk) worden er kansen geboden voor samenwerking tussen •Geef complimentjes en leer kinderen elkaar ook kinderen. complimentjes geven (geef elkaar complimentjes) •Doe dingen samen door het uitvoeren van vertrouwde gewoontes en rituelen (bevorder het wij-gevoel) 6 Weten Kijken De ontwikkeling en leerwegen van kinderen zijn heel verschillend, zowel qua tempo als qua inhoud. Dergelijke variaties zijn normaal. Jonge kinderen hebben het nodig om hierin te kunnen kiezen en hun eigen tempo te kunnen volgen. Daarom is het van belang dat je de ontwikkeling van ieder kind goed in beeld hebt. later kan het ontwikkelingsprofiel van het kind er weer anders uitzien. Je kunt dus beter niet uitgaan van een ontwikkelschema wat leeftijd en een bepaalde ontwikkelingsstap met elkaar verbindt. Wat je wel kunt doen, is kijken naar mijlpalen in de ontwikkeling van het jonge kind in een wat ruimere leeftijdsperiode. Wat vraagt het kind van je, waar ligt de behoefte? Dit betekent veel kijken, observeren en contact maken. Belangrijk is dat je je ook verbonden voelt met het kind, voor een kind wilt gaan en plezier hebt hoe het kind in het leven staat. Dus oog hebben voor waar het kind van houdt, welke spelletjes hij/zij leuk vindt, wat hij/zij probeert te leren, hoe hij/zij dit doet, wat er thuis voor belangrijks gebeurt, ontdekkingen delen etc. Sommige kinderen zullen nooit echte wildebrassen worden die genieten van klimmen en wild spel. Anderen zullen slechts met moeite geduld opbrengen voor puzzels, of spelen het liefst alleen of met één bepaalde vriend. In de mijlpalen die hieronder staan en die uit het Pedagogisch Kader Kindercentra 0-4 komen (m.u.v. de motorische ontwikkeling dreumes en peuter), lees je hoe kinderen leren door te kijken, te imiteren, te spelen, te experimenteren en te herhalen. Maar ook hoe kinderen leren door mee te doen met de groep en door andere kinderen en volwassenen (mee) te helpen. Ondertussen wordt er gecommuniceerd, verbaal en non verbaal en er wordt betekenis gegeven aan evaringen door bouwen, zingen etc., etc. Zo worden ervaringen door kinderen eigen gemaakt. Niet alleen tijdens momenten van vrij spel of geleid spel, maar ook tijdens verzorgingsmomenten (“Kijk daar komt een muisje aangelopen……………” spelen met een kind tijdens het verschonen van de luier). Op al deze momenten wordt er geleerd! Ontwikkelingsprofielen bij jonge kinderen zijn over het algemeen grillig. Voor een gezonde ontwikkeling moet ieder kind zijn/ haar eigen tempo kunnen volgen. De meeste kinderen hebben één of een paar gebieden waarop ze op dat moment actief zijn. Daardoor zijn de profielen ook zo verschillend. Een kind kan bijvoorbeeld vooruit lopen met woordjes zeggen omdat het daar veel mee bezig is en achter zijn met bewegen omdat dit niet de interesse heeft van dat moment. Een periode Als pedagogisch medewerker begeleid je het leren van kinderen dat ze al uit zichzelf doen door aan te sluiten bij hun belangstelling en belevingswereld en ze de gelegenheid te geven te leren in relatie met andere kinderen. Het leren van kinderen in de groepssetting is de grote kracht van de kinderopvang. 7 Mijlpalen in de ontwikkeling van een kind Mijlpalen baby (0-18 maanden) Algemeen/sociaal-emotioneel Een baby is competent en krachtig, maar ook sterk afhankelijk van volwassenen. Een intieme, zorgzame en betrouwbare relatie met de groepsleiding is belangrijk. Een jonge baby heeft behoefte aan vertrouwde mensen (niet te veel afwisseling) en een vertrouwde voorspelbare omgeving en ritme. Ze bouwen zelfvertrouwen en een eerste besef van “zelf” op als ze fysieke en emotionele veiligheid ervaren. Motorische ontwikkeling Baby’s hebben veel bewegingservaring en vrijheid nodig. Dus laat ze niet te lang in een maxicosy of wippertje zitten. Die belemmeren de bewegingsvrijheid en het is niet goed voor kinderen om lang liggend of hangend te zitten. Een wippertje kan handig zijn om een baby een hapje te geven. Op andere momenten hoort het kind op een vlakke ondergrond waar het kan bewegen en voelen. Baby’s tasten letterlijk alles af met hun mond en leren hoe materialen voelen, kunnen vormen en veranderen. Geef speeltjes die de baby goed kan vasthouden en in de mond kan stoppen. In de tweede helft van het eerste levensjaar gaan kinderen kruipen. Het kruipen is belangrijk voor het verdere ontwikkelen van het evenwicht en speelt ook een grote rol bij de cognitieve ontwikkeling. Het ervaart wat het is om onder de tafel te zitten, achter de bank te kruipen, etc. Taalontwikkeling In hoofdstuk 18, blz. 198 pedagogisch kader 0-4 staat de uitwerking van de genoemde punten in het schema hiernaast. Er zijn grote verschillen in het tempo van de taalontwikkeling. Sommige kinderen beginnen al met acht maanden met een eerste woordje, in extreme gevallen kan het voorkomen dat kinderen pas vlak voor hun derde jaar echt gaan praten. Als kinderen zich op taalgebied traag ontwikkelen hoeft er niets aan de hand te zijn. Sommigen stoppen hun energie eerst in de motoriek voordat ze met taal aan de gang gaan. Late praters kunnen hun achterstand inhalen in het laatste jaar op het kindercentrum als ze voldoende taalaanbod krijgen. Maar de pedagogisch medewerker is er wel extra alert op als kinderen zich traag ontwikkelen. Spelontwikkeling: samenspel • Groeien en ontwikkelen in deze leeftijdsfase het snelst • Zijn kwetsbaar, maar volhardend •Zijn afhankelijk van volwassenen voor het vervullen van hun behoeften • Zijn zeer gemotiveerd om te leren en ‘zelf’ te doen • Willen directe behoeftenbevrediging en meteen aandacht •Kunnen goed met non-verbale signalen aangeven wat ze nodig hebben • Hebben zekerheid, voorspelbaarheid en regelmaat nodig •Zijn gevoelig voor snelle schommelingen in gezondheid en welbevinden •Hebben stabiele relaties nodig met een beperkt aantal sensitieve volwassenen •Ligt in gebogen houding, kan handen en voeten naar de mond brengen om het eigen lichaam te leren kennen •Kind ontwikkelt een gestrekte houding, deze wordt beoefend in buiklig, eerst wordt het opgericht, dan de romp, armen en benen, het lijkt of het wil gaan vliegen •Als het strekken van de romp lukt, kan het kind goed gaan rollen • Na het rollen komt het omrollen • Kruipfase •Alleen zitten doen kinderen in de tweede helft van het eerste levensjaar. Het wordt verder geoefend in de peuteren kleutertijd. Laat het kind zelf tot zitten komen • Trekt zichzelf op tot staan • Loopt met vasthouden aan meubels •Loopt los, tussen negen en zeventien maanden zetten baby’s hun eerste stapje • Kan traplopen • Schopt bal vooruit •Leert klanken en intonatiepatronen van de taal van de omgeving, gaan hun eerste klinkerachtige geluiden produceren (eu-eu-eu, a-a-a) •Vocaal spel met klinkerklanken en medeklinkers (sjsjssj, riii) •Neemt zelf initiatief in uitwisselen van beurten. Hierbij gaat het vaak om speelpraten samen met de pedagogisch medewerker •Ontdekt dat taal betekenis heeft • Eerste begrip van woorden • Eerste woordjes tussen 9 en 18 maanden •Eenvoudig contact door lachen, aanraken, geluidjes maken en naar elkaar staren vanaf drie of vier maanden Meer informatie over dit onderdeel in hoofdstuk •Eenvoudige opeenvolging van interacties, ene kind geeft 17 van het pedagogisch kader 0-4, waaronder een speeltje, andere geeft het terug. Vanaf acht of negen het steunen en stimuleren van spel = leren. maanden •Eenvoudig imitatiespel vanaf een jaar. Een kind imiteert een ander kind en het andere kind merkt dat op en lacht 8 Kijken Mijlpalen dreumes (18 – 30 maanden) Algemeen/sociaal-emotioneel Het gedrag en de ontwikkeling van een dreumes varieert sterk, sprongen vooruit wisselen af met enige terugval. Dreumesen worstelen met het ontwikkelen van het ‘ik’ en onafhankelijker worden van de volwassene terwijl ze tegelijkertijd nog emotioneel verbonden zijn en steun nodig hebben. De wens tot zelfdoen, ontdekken en hun groeiende behoefte aan controle in dagelijkse bezigheden zijn vaak in conflict met hun afhankelijkheid van verzorgers om dingen te laten gebeuren. Dreumesen maken zich snel fysieke, sociale en taalvaardigheden eigen, maar dit heeft nog veel oefening nodig. Dreumesen vinden rituelen en routine aan de ene kant prachtig, maar verzetten zich er soms ook tegen. Dit veroor­zaakt vaak situaties met tegenstrijdige gevoelens en acties, die veel vragen van de vindingrijkheid en het geduld van de volwassene. Motorische ontwikkeling Dreumesen en peuters die veel lopen, schatten hun eigen vaardigheden beter in dan kinderen met weinig loopervaring. De veellopers weten beter of ze over een barrière kunnen klimmen of door een nauwe opening kunnen. Ze passen hun loop ook beter aan het terrein, de glooiing of hobbeligheid aan. • Zijn energiek en op weg •Zijn bezig controle over hun wereld te krijgen, door het zoeken van grenzen en effect van hun gedrag •Willen vaak dingen die ver vooruit lopen op hun taal op fysieke mogelijkheden • Zijn actief en nieuwsgierig •Zijn vastbesloten om van alles te leren en gebeurtenissen en dingen te begrijpen • Hebben intense en vaak onvoorspelbare gevoelens •Worden gedreven door kansen en mogelijkheden en door aanmoediging • Zijn impulsief en hebben nog weinig zelfcontrole • Zijn gericht op het hier en nu • Zoeken contact met anderen en leren door imitatie •Leren met hun hele lijfje en leren door te doen en veel minder door wat er verteld wordt •Dreumesen hebben andere behoeften dan baby’s en peuters, maar vallen soms tussen wal en schip • Loopbewegingen worden met meer zekerheid uitgevoerd • Kan met hulp op 1 been staan • Kan dingen oprapen van de vloer zonder te vallen •Gaat de trap af vasthoudend met 1 hand en beide voeten op iedere trede plaatsen • Beheerst de lepelgreep • Draait in het rond op muziek Taalontwikkeling • Uitbreiding van woordenschat • Tussen 18 en 30 maanden tweewoordzinnetjes Zie voor meer achtergrondinformatie hoofdstuk •Dan ook verschijnen bij veel kinderen de eerste 18, blz. 198 pedagogisch kader 0-4. verbuigingen van een woord, zoals het meervoud horen: schoenen; verkleinwoordjes zoals mama haartjes wassen onder de douche, en vervoegingen van het werkwoord: poep gedaan Spelontwikkeling: samenspel •Uitbreiding imitatiespel door elkaar afwisselend uit te dagen en te imiteren •Parallelspel: eerste vormen zijn zichtbaar als kinderen voldoende mobiel zijn om naar elkaar toe te gaan. Kinderen zoeken elkaar op en spelen in elkaars nabijheid maar ieder doet zijn eigen ding. Wel kijken de kinderen naar elkaar, pakken of geven ze iets aan elkaar •Kortdurend samenspel met voorwerpen. Een kind legt bijvoorbeeld een blok op de toren die een ander kind aan het bouwen is. Dit neemt toe tegen het einde van het tweede jaar •Eenvoudig fantasie of rollenspel. Vanaf anderhalf jaar spelen kinderen eenvoudige verhaallijnen (tijger spelen of moeder die thee geeft) 9 Mijlpalen peuters (30-48 maanden) Algemeen/sociaal-emotioneel De peuter heeft een groeiend taalvermogen en leert verschillende standpunten zien. Hij of zij krijgt inzicht in afbeeldingen, symbolen, getallen en woorden. Het activiteitenaanbod in de kinderopvang zorgt voor leerrijke ervaringen, zodat kinderen begrip krijgen voor hun eigen belevingswereld en de wereld om zich heen kunnen opbouwen. Peuters zijn nog steeds wisselend in hun ontwikkelingstempo; ze gaan dan weer ineens met sprongen vooruit en staan dan weer een poosje stil of vallen even terug. Maar ze leren steeds beter om te gaan met veranderingen en onverwachte gebeurtenissen. Ze kunnen zelf steeds beter activiteiten plannen en overzien en ze krijgen steeds meer inzicht in hun eigen rol. Motorische ontwikkeling Ook voor peuters is het van belang te rollenbollen, zoals van een verhoging, een grashelling of een zelfgemaakte helling met matten. Kopjeduikelen over de rugleuning van een bank is ook favoriet bij veel kinderen. •Herkennen patronen en regels in de wereld. Dit moedigt hen aan om vragen te stellen en te reageren op onzin en humor •Krijgen een groeiende mogelijkheid om thuis en kindercentrum te zien in het perspectief van de groter wordende wereld “In dit huis doen we dit, in papa mama huis doen we dat” •Krijgen nieuwe mogelijkheden zoals omgaan met symbolen, voorstellingen, creativiteit, muziek, woordspelletjes en getallen •Ontwikkelen taal en voorbereidende rekenkundige vaardigheden (hoogte, diepte, afstand etc) •Ook inzicht in begrippen, oorzaak/gevolg, verbale expressie en ontdekkingen in de fysieke en sociale wereld •Ontwikkelen een beter geheugen en kunnen daarom al beter iets onder woorden brengen, langer met iets bezig zijn en zijn meer ‘gericht nieuwsgierig’ •Ontwikkelen sociale vaardigheden om vriendschappen aan te gaan en vast te houden en er wordt een begin gemaakt om het uitgangspunt van een ander te zien • Ontwikkelen fysieke vaardigheden verder •Leren steeds beter plannen te maken, te controleren, vragen te stellen en na te denken over activiteiten en taakjes •Gebruiken fantasie en voorstellingsvermogen om de eigen identiteit en die van de ander te verkennen • Kan springen met de voeten uiteen • Kan tijdens het rennen van richting veranderen • Kan op 1 been het evenwicht bewaren •Kan over een touw springen, vangt de bal met beide handen maar drukt deze nog tegen het lichaam, buigt wel de armen •Doet graag evenwichtsoefeningen, het heeft veel ruimte nodig •Schrijfgereedschap wordt niet langer met de gehele hand maar met de vingers vastgepakt, de hand is nog steeds naar binnen gedraaid. De pols beweegt al wel, de vingers nog niet Taalontwikkeling • Groei woordenschat naar 1000-3000 woorden • Gebruikvoorzetsels Zie voor meer achtergrondinformatie hoofdstuk • Groei zinslengte naar drie/vier vijfwoordszinnen 18, blz. 198 pedagogisch kader 0-4. • Vanaf drie jaar begin gebruik samengestelde zinnen •Verbuigingen van zelfstandig naamwoord (meervoud, verkleinwoord), maar wel fouten daarmee •Vervoegingen van het werkwoord, maar wel fouten daarmee • Vraagwoorden (waar/waarom) • Interesse voor rijmpjes • Taal in rollen- en fantasiespel Spelontwikkeling: samenspel 10 Kijken •Samenspel zonder plan vooraf. Een jongen bouwt een garage, soms doet de andere jongen daaraan mee. En ander moment gaat het kind weer op in zijn eigen spel met zijn auto’s. Het samenspel heeft het karakter van improviseren •Uitgebreide fantasie of rollenspel. Vanaf het derde jaar spelen kinderen langere verhalen uit •Doelgericht samenspel: Tegen het einde van het derde jaar ontstaan de eerste vormen van gericht en doelbewust samenspel. Ze spelen verstoppertje of bouwen een hut •Uitgebreid rollenspel. Kinderen maken afspraken en hebben discussies over rollen tijdens het doen-alsof-spel