TERMEN HFST 12 Aanpassing van de soort aan de heersende omgevingsomstandigheden Adaptatie Algemene term voor samenlevingsrelaties Alle ecosystemen op aarde samen Alle organismen van verschillende soorten die in één biotoop leven Beide partijen hebben baat bij de relatie De ‘range’ van omgevingsomstandigheden waar een individu kan overleven Symbiose Biosfeer Levensgemeenschap Mutualisme Tolerantiegrenzen De samenvatting van biotische en abiotische omstandigheden binnen een Niche biotoop die nodig zijn voor een individu/populatie om te overleven. Oftewel de rol die een soort in een biotoop speelt De werkelijke ruimte binnen een biotoop waar een soort te vinden is (een onderdeel van de niche) Een ‘web’ van het eten en gegeten worden door talloze inter en intraaspecifieke relaties Habitat Een bezet deel binnen het habitat van verschillende habitats door een individu Territorium Een climaxstadium heeft weinig abiotische milieuvariatie. We noemen dit een: Gering milieudynamiek Een complex ecosysteem met een grote diversiteit aan soorten die hecht met elkaar zijn verbonden door inter-specifieke relaties Een partij heeft voordeel ander heeft geen voordeel maar ook geen nadeel Climaxstadium Eén partij heeft voordeel andere partij heeft nadeel Exponentiële groei van een populatie Groei van een populatie waar het aantal individuen is gestabiliseerd. De grootte van de populatie schommelt rond een bepaalde waarde. Hoe heet deze curve Parasitisme J-curve S-curve Groepen individuen met een homozygoot verschil in erfelijke aanleg voor bepaalde allelen Rassen Het proces in de evolutie waarbij organismen zich voortdurend aan elkaar aanpassen Co-evolutie Het uit de weggaan van inter-specifieke competitie Specialisatie Individuen die paren én vruchtbare nakomelingen (kunnen) krijgen Individuen met gunstige eigenschappen voor de heersende milieuomstandigheden geven de daarvoor verantwoordelijke allelen door aan de volgende generatie Individuen van een soort in een bepaald gebied Klimaat binnen een biotoop die verschilt van het algehele biotoopklimaat Soort Natuurlijke selectie Levend wezen levensgemeenschap en biotische en a-biotische factoren samen Organisme ecosysteem Maximale grootte van een populatie die een ecosysteem kan verdragen Draagkracht Opeenvolging van ecosysteemstadia gedurende een periode Successie Voedselweb Commensalisme Populatie Micro-klimaat Populaties van dezelfde soort die van elkaar gescheiden leven door tijd, geografisch, seksueel etc Isolatie Predatie op een prooisoort Predatie, voedselaanbod, concurrentie Predatiedruk Selectie door biotische factoren als: Relatie tussen individuen binnen de soort Intra-specifieke relatie Relatie tussen soorten Inter-specifieke relatie schimmels, planten, dieren bacteriën Snel groeiende en voortplantende soorten die een grote tolerantie hebben voor wind, (zee)water en andere abiotische factoren. Daarnaast zijn ze slechte inter-specifieke concurrenten 4 rijken Pionierssoorten Stadium in de successie van een ecosysteem waarin veel individuen van dezelfde soort aanwezig zijn. Pioniersstadium Successie waarbij geen humuslaag aanwezig is. Bijvoorbeeld bij een kale rotswand die vrij komt na het smelten van een gletsjer Primaire successie Successie waarbij al wel een bodem met humuslaag aanwezig is. Bijvoorbeeld na een bosbrand Secundaire successie Systeem met meerdere eenheden (taxa) Temperatuur, vochtigheid, zuurgraad, luchtsamenstelling, windkracht Hiërarchisch systeem Abiotische factoren Uniform gebied geschikt voor bepaalde organismen (bijv naaldbos) Biotoop Veel verscheidenheid aan abiotische milieuomstandigheden Groot milieudynamiek Verspreiding van soorten Vorm van inter-specifieke relatie Dispersie Predator-Prooi relatie