OCR Document

advertisement
Het grote Johannes evangelie
De Heer gaf dit door het innerlijke woord
aan
Jakob Lorber
Deel 3
UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd
door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803
Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda
NUGI 632
ISBN 9065564918
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of
openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook,
hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print,
photoprint, recording, or other means, either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the
publisher
Inhoud
hoofdstuknummer / omschrijving
Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)
I Het orakel van Delhi.
2 Over verschijningen van hogere hemelse wezens.
3 Over de bestemming en ontwikkeling van de mens.
4 De nieuwsgierigheid der Farizeeën.
5 Julius dreigt de Farizeeën.
6 Gesprek tussen Julius en de Farizeeën over Jezus.
7 De geloofsdwang van de tempel.
8 De voorwaarden die de Heer aan leerlingen stelt.
9 De voordelen van zelfverloochening.
10 Behoeften en het kwaad daarvan.
11 De aanleiding tot de zondvloed.
12 Vrijmaking van de ziel en de in de ziel begraven geest.
13 Noach en de ark.
14 Hoe passen aardse schatten in ons leven.
15 Over de enige weg naar het levensdoel van de mensen.
16 Over de verhoging en kroning van Jezus.
17 De vrijheid van de menselijke ziel.
18 Over het op schrift stellen van Jezus woorden.
19 Het hooglied van Salomo.
20 Voorbereiding voor de genezing der misdadigers.
21 De genezing van de vijf bezeten roofmoordenaars.
22 De wanhoop van de genezen bezetenen.
23 De nasleep van de demoneninvloed.
24 De helderziendheid van de genezen bezetenen.
25 Mathaël's opvatting over de natuur.
26 Toespraak over de strijd in de natuur.
27 Mathaël over het innerlijke leven van Cyrenius.
28 Het godsbegrip van Mathaël.
29 De wijsheid van Cyrenius tegenover die van Mathaël.
30 Het protest van Cyrenius.
31 Mathaël over de weg naar het ware leven.
32 De eenheid van het eeuwige leven.
33 De voorspelling van Mathaël.
34 Uiterlijke overeenkomst.
35 De dood met haar eigen wapens overwonnen.
36 De ware aanbidding van God.
37 Julius en de twaalf politieke misdadigers.
38 De ondervraging van Julius.
39 Suetal vertelt over de kennis van de tempeldienaars.
40 Verdere uitleg van Suetal.
41 De raad van Mathaël.
42 Ziel en geest.
43 Waarheid is leven, leugen de dood.
44 Ik ben de waarheid, de weg en het leven.
45 De genezing op de gezegende weide.
46 Suetal vertelt over de invloed van de wonderheiland.
47 De afgrond der leugen.
48 Mathaël spreekt over wet en liefde.
49 Gods beeldspraak bij Mozes.
50 De twijfel der twaalf.
51 Verdere twijfels.
52 De steen die brood werd.
53 Hoofdlijnen van de leer van Jezus.
54 Het wonder van de vis.
55 Vergelijkingen met de wonderen van magiërs.
56 Het wonder van de ezel.
57 De kennismaking vordert ongemerkt.
58 Raphaël weerlegt de kritiek.
59 Liefde de basis van de echte vreugde.
60 Het geklets van Suetal.
61 Het leven is een strijd, zowel uiterlijk als innerlijk.
62 Het gezonde verstand van Risa.
63 Hebram toont de fouten aan in Risa 's gedachtegang.
64 De goddelijke orde en ons aardse verstand.
65 Levenslessen voor beginners.
66 De geslachtelijke omgang van mannen en vrouwen.
67 Bepaalde uitzonderingen bij seksuele omgang.
68 Over zondig geslachtsverkeer.
69 Maatregelen tegen geslachtelijk losbandig leven.
70 Wanneer echtscheiding geoorloofd is.
71 Nog meer raadgevingen voor echtparen en rechters.
72 Onderzoek van toekomstige echtparen.
73 Raphaël schrijft alles over het geslachtsleven op.
74 Het onvermogen van Suetal om de Heer te zien.
75 De twaalf begrijpen het nog steeds niet.
76 Ribar veronderstelt de aanwezigheid van de Heer.
77 God laat Zich alleen door de liefde kennen.
78 Verstand en gevoel.
79 De reden waarom er zoveel verschillende talenten zijn.
80 Een verstandsmens zoekt de liefde.
81 De Heer kondigt een zonsverduistering aan.
82 Raphaël redt enige Grieken uit de verdrukking.
83 De gevolgen van de zonsverduistering.
84 Goden en mensen.
85 Ouran, de Griek, krijgt Mathaël als leraar toegewezen.
86 Helena, de dochter van de wijze Griek.
87 De schijnzon.
88 De vrees van de Grieken voor de Heer.
89 Een echte heiden.
90 Ontstaan en verklaring van de Griekse godennamen.
91 Mathaël als afbreker van de heidense tempelmuren.
92 De schoonheid van de kinderen van God.
93 Twee soorten liefde tot de Heer.
94 Mathaël geeft uitleg over de beweging der sterren.
95 De opvoedingsmethode in het oude Egypte.
96 Helena 's gedachten over de wijsheid van de mens.
97 Het materialistische denken der priesters.
98 Ouran's gedachten over de Heer.
99 De uitwerking van het doven van de schijnzon.
100 Die in Mij geloven zullen de dood niet smaken.
101 Helena's vragen.
102 Mathaël verklaart de namen van de eerste drie sterrenbeelden.
103 Uitleg van het vierde tot en met het zesde teken.
104 Het zevende, achtste en negende teken van de dierenriem.
105 Verklaring van de drie laatste tekens van de dierenriem.
106 Helena vraagt naar de herkomst van Mathaël's kennis.
107 Herkomst van de dierenriem.
108 De voorspelling van Judas.
109 Mathaël de voorloper.
110 Het zoeken naar God.
111 Het één zijn met de Heer.
112 Hoe men God kan en moet danken.
113 De toekomst van de zuivere leer van God.
114 Opheldering over het geestelijk ontwaken.
115 De gevolgen van de natuurverschijnselen in Caesarea Philippi.
116 De vreugde van Marcus over de bestraffing van de priesters.
117 Berisping van het leedvermaak.
118 Mathaël wordt vicekoning.
119 Helena wordt de vrouw van Mathaël.
120 Helena 's dank en goede voornemens.
121 Het gebed van de Heer.
122 Het wezen van de engelen.
123 Jarah's wijsheid.
124 De juiste wijsheid verschaft de juiste middelen.
125 Ouran toont aan dat Helena's vrees ongegrond is.
126 Mathaël twijfelt aan de belevenissen van Jarah.
127 Onheimelijke gevoelens.
128 Micha over de lichamelijke aanwezigheid van de Heer.
129 Mathaël geeft verdere uitleg.
130 Het werken der engelen.
131 Raphaël verjaagt de menselijke zorgen.
132 Priesters en hun waardigheid.
133 Het zoeken van de Heer.
134 De reden van de verwoesting van Caesarea Philippi.
135 Gesprek met de orthodoxe Farizeeën.
136 Marcus klaagt de overste der Farizeeën aan.
137 Onderlinge beraadslagingen.
138 Cyrenius Iaat getuigen uit Caesarea halen.
139 Cyrenius geeft uitleg over aarde en maan.
140 Alarmerende berichten uit Caesarea.
141 Herme, de boodschapper.
142 Voortzetting van de rechtszaak tegen de Farizeeën.
143 De mening van de overste der Farizeeën over Jezus.
144 Nog meer meningen over de Heer.
145 De loze taal van de overste.
146 Het karakter van de overste.
147 De overste valt door de mand.
148 De bekentenis van de overste.
149 De mening van de overste betreffende engelen.
150 De overste en de engel.
151 De overste fantaseert.
152 De overste vertelt over de moord op Zacharias.
153 Raphaël geeft uitleg over Messiasbeloften.
154 De overste bekeert zijn collega’s.
155 De overste en Hebram.
156 Over de verantwoordelijkheid van de mens.
157 God niet vrezen maar lief hebben.
158 Over deemoed en hoogmoed.
159 Floran bij de Heer.
160 Floran spreekt met Stahar over de Heer.
161 Het getuigenis van Floran.
162 De wegen van de goddelijke leiding.
163 Het terugbrengen van het verlorene.
164 Koningen en dienaars.
165 De gevaren van de hoogmoed.
166 Weerzien en kennismaking.
167 De voorspellingen over de menswording van de Heer.
168 Leiding van mensen en volkeren.
169 Ernst is beter dan lachen.
170 Het tegenstrijdige tussen willen en doen.
171 Het geestelijk opnieuw geboren worden.
172 Cornelius en Jarah's wijsheid.
173 Vraag en beloning.
174 De natuurlijke zon.
175 In de geest van ieder mens sluimeren talloze wonderen.
176 Het lot van de Goddelijke leer.
177 Het belang van de vrijheid van de menselijke wil.
178 Aanleg en bestemming van de mens.
179 De herinnering van Cornelius aan de geboorte van de Heer.
180 De taak van engelen en mensen.
181 Gedachten van Philopold over de schepping.
182 De vergankelijkheid van alles wat in de hersenen wordt opgeslagen.
183 Philopold legt uit waarom de Heer mens werd.
184 De taal van het hart.
185 De verheven luister.
186 Voorbereidingen voor de naderende storm.
187 De storm.
188 Het oordeel over de landstreek van Caesarea Philippi.
189 Schip in nood in volle zee.
190 De Joodse kooplieden uit Perzië.
191 Afgevaardigden van de reizigers spreken met de Heer.
192 Zegen en vloek van de rijkdom.
193 De dierlijke aard van de mens.
194 Opvattingen van de Perzen over de Heer.
195 Het suizen van de wind bij Elia en bij ons.
196 De Heer vraagt de Perzen over de Messias.
197 De Perzische vrees voor de Romeinen.
198 Schabbi blijft achterdochtig.
199 Het betere inzicht van Jurah.
200 Misplaatst vertrouwen.
201 De opwekking van drie doden.
202 De uitwerking van het wonder op de Perzen.
203 Het nut van werk en het kwade gevolg van nietsdoen.
204 Indirecte en directe openbaringen.
205 De uitdaging van het niet begrijpen.
206 Schabbi en de Messias.
207 Een wijs en deemoedig hart om God te aanbidden.
208 De eerbied van de Perzen voor de heiligheid van de Heer.
209 Over het gebed.
210 De toekomst van Jarah.
211 Uitleg van het vierde gebod.
212 Het vierde gebod volgens de Farizeeën.
213 De Heer legt het voorschrift van de Farizeeën uit.
214 Wat is onkuisheid.
215 De zonde tegen de kuisheid.
216 Strijd van de Farizeeën over de goddelijkheid van de Heer.
217 Wie zwijgt en luistert, verzamelt voortdurend.
218 Reiservaringen van Murel.
219 Waar men de waarheid moet zoeken.
220 Het verval van de Egyptische en de Indische wijsheid.
221 Onze aarde de school voor de kinderen Gods.
222 Philopolds terugblik op zijn vroegere leven.
223 De natuurlijke ordening van de werelden.
224 Het dankwoord van Murel.
225 Vervulling van de belofte van Jesaja.
226 De belofte van de Heer.
227 Het wezen van de Heer.
228 De toekomst van Jezus' leer volgens Mathaël.
229 Zorgen over de verspreiding van de leer.
230 De Heer zorgt.
231 Over de dood des Heren.
232 Het geweten en de invloed van de engelen.
233 De meteoor.
234 De wezen van de materie.
235 De ontmoeting van Mathaël met de geest van Abraham.
236 De omgang met de Heer in het hart.
237 De oorzaak van het lijden van Mathaël.
238 De reden voor het mens worden van de Heer.
239 De gedachte dat God Zich verveelt.
240 Rafaëls vraag over de vervulling van de belofte.
241 Het rijk van God in het hart van de mens.
242 Echt geestelijk leven.
243 Hinderpalen voor de vervulling der beloften.
244 De vrije wil van de engel.
245 Op Venus.
246 Voordelen van de Venus orde.
Waarschuwing
Geliefden, geloof niet iedere geest. Onderzoek de geesten of ze uit God zijn, want
er zijn veel valse profeten de wereld ingetrokken.
De geest van God is op de volgende manier te herkennen: iedere geest die belijdt
dat Jezus Christus in het vlees is gekomen, is uit God, en iedere geest die niet
belijdt dat Jezus Christus in het vlees is gekomen, is niet uit God, maar dat is de
geest van de antichrist, waarvan jullie gehoord hebben dat hij zal komen en die nu
reeds in de wereld is.
(.Joh.4: 1-3)
Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)
1 Het orakel van Delphi
[I] (JULIUS:) "Bij de Grieken en de Romeinen zijn altijd al mannen geweest, die,
hoewel geen Jood zijnde en ook niet in hun profetenscholen opgeleid, toch
goddelijke inspiratie ontvingen en die als zodanig ook hebben aanvaard.
[2] Eertijds toen Croesus, de koning der Lydiërs, oorlog tegen de Perzen wilde gaan
voeren, was er hem veel aan gelegen vooraf te weten of de oorlog voor hem gunstig
of ongunstig zou uitvallen. Wie moest hem daar echter uitsluitsel over geven? In
gedachten zei hij bij zichzelf: 'Orakels zijn er genoeg; één ervan vertelt misschien
wel de waarheid! Maar wie zal mij daarna kunnen vertellen welk orakel mij de
waarheid heeft gezegd? Ha!' dacht hij verder bij zichzelf en hij zei: 'Ik zal de
orakels vooraf aan de tand voelen en dan zal wel blijken welk orakel bruikbaar is!'
[3] Toen nam hij een lam en een schildpad, sneed beide in kleine stukken, deed ze
bij elkaar in een ijzeren pot, legde er nog een ijzeren deksel op en liet het mengsel
op het vuur koken. Maar tevoren zond hij onderzoekers naar Delphi, naar Abae in
het land van Phookos, naar het oude Dodone, en ook naar Amphiaraos en
Trophonios, om op de honderdste dag na hun vertrek uit Sardis aan de orakels te
vragen, waar hij op dat moment mee bezig was; want dan zou hij bezig zijn om op
de voornoemde wijze zijn lam en zijn schildpad te koken.
[4] De meeste orakels gaven zulke verwarde antwoorden, dat daar zeker niemand
uit wijs had kunnen worden; maar het orakel van Delphi zei, zoals gewoonlijk in
zesvoetige verzen:
[5] 'Zie, ik tel het zand en ken de uitgestrektheid van de zee, hoor zelfs de stomme
spreken en de zwijgende versta ik! Nu prikkelt mijn zinnen een geur, alsof
lamsvlees gemengd met schildpad in ijzer wordt gekookt; ijzer bevindt zich
eronder, ijzer ligt er bovenop. ,
[6] Na deze proef vroeg hij het orakel van Delphi of hij tegen de Perzen op moest
trekken, maar kreeg het bekende antwoord, dat, als hij over de Halys zou gaan, een
groot rijk vernietigd zou worden! Toen vroeg hij het orakel of zijn heerschappij
lang zou blijven bestaan. En de Pythia antwoordde:
[7] “Als eens een muildier, als koning, de Mediër zal gebieden, dan, lichtvoetige
Lydiërs, vlucht naar de steenachtige Hermos! Treuzel niet, noch vrees voor de
smaad van lafhartige haast!'
[8] Volgens de eigen uitleg van het orakel, die het na de gevangenname van
Croesus gaf, moest men Cyrus, zijn overwinnaar, zien als het muildier, omdat hij
een kind was van een voorname vrouw van de Meden, een dochter van Astyages,
en een Perzische vader, een van haar bedienden.
[9] Het was ook deze Croesus, die eens aan het orakel vroeg of zijn zoon, die stom
was, niet zou kunnen genezen en hij kreeg ten antwoord:
[10] 'Lydiër, hoewel een machtig vorst, toch dwaas van harte, verlang er niet naar
de afgesmeekte stem der sprekende zoon in je paleis te horen! Daar zul je
voorzeker meer baat bij hebben! Weet, dat hij pas op de meest ongelukzalige dag
spreekt!'
[11] En zie! Op de dag dat Sardis werd veroverd, stormde een woedende Pers op
Croesus af om hem neer te slaan. Toen maakten vrees en angst de tong van de zoon
los en de zoon sprak: 'Mens, dood Croesus niet!' Dat was het eerste wat de stomme
zoon zei en hij kon verder zijn leven lang spreken.
[12] Kijk, dit orakel was, zoals reeds eerder gezegd, geen wijsheidstempel uit de
Joodse profetenschool! Maar wie zou na het horen van deze geciteerde, waar
gebeurde voorbeelden willen beweren dat daar van geen bepaalde, goddelijke
inspiratie sprake was?!"
2 Over verschijningen van hogere, hemelse wezens
[1] Zo zijn ons, Romeinen, uit de geschiedenis genoeg overleveringen bekend,
waarin vermeld wordt dat bijvoorbeeld Socrates, Plato, Aristides en nog veel
andere wijzen steeds een beschermgeest bij zich hadden, die hen informeerde en
hen altijd, afhankelijk van hun intelligentie, wijze lessen en in noodgevallen een
betrouwbare raad gaf. Wie van hen die raad niet opvolgde, kon verzekerd zijn van
de kwade gevolgen.
[2] Wel, als men dat weet, deels uit de historie en deels uit persoonlijke ervaring,
dan komt je zo'n verschijning, zoals jullie die hier hebben ontmoet, toch niet zo
onmogelijk voor. Kortom, wij weten uit de vele overleveringen en uit hedendaagse
ervaringen, dat hogere wezens helemaal niet zo zelden als velen menen bij ons
mensen komen, zich op allerlei wijzen kenbaar maken en ons nu eens hierover en
dan weer daarover opheldering geven. Onder die omstandigheden is onze engel
beslist niet zo'n ongewone verschijning als men op het eerste gezicht geneigd is te
denken!
[3] Dat zo'n volmaakte geest krachten bezit die voor ons verstand onbegrijpelijk
zijn en daarom ook wonderen kan doen die wij heel bijzonder vinden, vind ik ook
niet buitengewoon.
[4] Eens was ik in de gelegenheid om mensen uit Achter-Egypte te ontmoeten en
door middel van een tolk met hen te spreken. Zij waren geheel naakt en bedekten
zelfs hun schaamte niet. Zij hielden ons, Romeinen, voor hogere, hemelse wezens
en verwonderden zich buitengewoon over de grote en schitterende gebouwen van
Rome, over de mooie kleren en onze uitzonderlijke pracht. Zij hielden al onze
menselijke produkten voor werken der goden en dachten ook dat wij dat waren. Zij
vroegen mij of wij ook voortdurend de zon en de sterren, evenals de maan,
beheersten en naar ons goeddunken bestuurden, of dat er voor dat werk soms nog
andere goden waren.
[5] Natuurlijk gaven wij hen onderricht en voor er een jaar voorbij was, wisten zij
al heel goed dat ook wij slechts mensen waren. Zij leerden veel van ons, gingen
zich tenslotte zelf kleden en het gaf hen veel vreugde toen zij hadden geleerd om
zelf kledingstoffen te maken en daaruit allerlei mannen en vrouwenkleding te
vervaardigen. Na een paar jaar keerden zij toegerust met alle mogelijke kennis naar
hun vaderland terug en hebben daar zeker scholen opgericht en zó een beetje licht
in hun natuurlijke wildernis gebracht.
[6] Wel, als wij, met onze nog zeer geringe geestelijke ontwikkeling, een
volmaakte geest zien handelen, moeten wij natuurlijk erg verwonderd zijn dat
zoiets mogelijk is. Maar als onze geest even volmaakt zal zijn, zullen wij beslist
ook hogere dingen kunnen doen en dan zullen wij ons zeker niet zoals nu
verwonderen wanneer een geest, door middel van de aan ons bekende kracht, een
steen in zijn oerelementen ontleedt.
[7] Maar dat wij in ons geestelijk deel in staat zijn tot een volmaaktheid die
onbegrensd is, bewijzen ons vele voorbeelden. En aan deze tafel zitten mensen die
misschien wel haast op dezelfde hoogte als de engel staan, en één van hen zou zelfs
de engel al veruit de baas kunnen zijn, zoals jullie al eerder van de arts uit Nazareth
hebben gehoord.
[8] Wijd je daarom van nu af aan vooral aan de grootst mogelijke ontwikkeling van
jullie geest, dan zullen jullie niet slechts zo'n steen, maar een gehele berg in zijn
oerelementen kunnen uiteen laten vallen!"
[9] Toen richtte Julius zich tot de engel en zei: "En, Raphaël, zeg jij nu eens of ik
tijdens mijn wat lange toespraak ook maar één verkeerd of onwaar woord heb
gezegd?!"
3 Over de bestemming en de ontwikkeling van de mens
[I] De ENGEL zegt: "Zeker niet, alles is zoals je het nu zo voortreffelijk hebt
belicht. Daarom moeten de dertig er alles aan doen om te leven zoals deze broeders
hun dat straks zullen uitleggen, dan zullen zij al gauw in alles onze broeders
worden.
[2] God geeft geen engel en geen mens, die eigenlijk ook een aankomende engel is,
méér dan een volmaakt eigenleven en tijdens dat leven de gaven om dit leven
zelfstandig in alles zo dicht mogelijk bij Gods evenbeeld te brengen. Maar als een
pasgeschapen engel of een mens de juiste wegen kent om geheel aan God gelijk te
worden en ze toch niet wil volgen moet hij per slot van rekening. zijn hand in eigen
boezem steken als hij steeds in de dodelijk zwakke, met op God gelijkende, staat
blijft.
[3] Natuurlijk kan zelfs de nog zo volmaakte geest nooit in alle eeuwigheid zo
eindeloos volmaakt worden als God, maar dat is geen belemmering, want hij kan
toch wat dat betreft alles aanpakken -natuurlijk binnen de door God vastgestelde
orde wat hij maar wil. Uiteindelijk kan hij ook zelf, net als God, zelfstandige
wezens scheppen en hun een eeuwig vrij bestaan geven en dan met zulke wezens
de hoogste vreugde en zaligheid beleven, net zoals op aarde een vader dat heeft aan
zijn goed ontwikkelde kinderen, -en dat is een meer dan voldoende gelijkenis met
God!
[4] Zelf heb ik reeds verscheidene werelden met kleine zonnen geschapen en ze
zelf geheel bevolkt. En al deze werelden zijn meestal beter van alles voorzien dan
deze aarde van jullie. Alles plant zich daar net zo voort als hier en de geesten
kunnen daar net als hier een grote volmaaktheid bereiken. En waar.om zouden zij
dat ook niet kunnen? Uiteindelijk komt toch iedere geest uit God, evenals de
kiemen van de toekomstige gewassen nu al verscheidene miljarden malen uit de
kiemen der eerdere zaden gereproduceerd zijn.
[5] En als jullie, als nakomelingen van de satan, Gods geest nog in jullie dragen,
hoeveel temeer dan de nakomelingen van onze scheppingskracht die als die van
God is!
[6] En zie, dat alles kunnen ook jullie bereiken als je de wegen zult volgen die jullie
getoond worden! Wie van jullie die niet wil volgen, zal het welbeschouwd aan
zichzelf te wijten hebben als hij gedurende ondenkbaar lange tijden in zijn dodelijk
zwakke, niet op God gelijkende staat, blijft.
[7] Laat daarom niemand van jullie het wereldse en zijn lichaam méér liefhebben
dan Zijn geest! Ieder moet zich vóór alles slechts inzetten voor het geestelijke, dan
zal hij ook het snelst dat ontvangen wat des geestes is, namelijk de algehele
gelijkheid aan God!
[8] Wie zich echter meer bezig houdt met het wereldse en het lichamelijke, heeft
het helemaal aan zichzelf te Wijten dat hij steeds in het duistere gebied van de dood
blijft.
[9] Al het leven kan voortdurend in een steeds volmaakter leven overgaan als het
de moeite neemt om verder te gaan op de weg van de vastgestelde, goddelijke orde.
Blijft het leven echter in een bepaald opzicht achter , speciaal aan het begin van de
grote levensweg, wel, dan komt het ook vanzelfsprekend niet verder, maar blijft
staan en verkommert uiteindelijk als een halm in de winter wanneer die, volgens
Gods orde, zijn levensvrucht eenmaal heeft verloren.
[10] Wees daarom geestelijk actief en doe daarvoor je uiterste best! Laat geen stap
die je doet je berouwen! Want dan wordt iedere daad en iedere stap steeds begeleid
door Gods grootste zegen.
[11] Denk vooral niet dat ik, als engel, al zo volmaakt ben dat ik mij nu aan een
volledig nietsdoen over zou kunnen geven! Ik win nu, door mijn aanwezigheid hier,
oneindig veel en zal voortaan mijn eigen scheppingen nog volmaakter kunnen
afleveren. Als ik, als zuivere en volmaakte geest, hier nog zo onschatbaar veel kan
winnen, hoeveel te meer geldt dat dan voor jullie, die in volmaaktheid nog zo ver
bij mij achterstaan!
[12] Dank God de Heer daarom dat Hij jullie deze heilige genadevolle kans heeft
gegeven, waardoor jullie in één uur meer kunnen bereiken voor je geest, dan anders
met jullie wereldse onderwijs in tienduizend jaar!
[13] Kijk, zulke bijzonder genadevolle kansen geeft God maar hoogst zelden aan
een wereld. Iedereen, die het grote geluk heeft deelgenoot van zo'n gelegenheid te
zijn, moet deze dan ook met inzet van al zijn krachten voor zijn geest ten nutte
maken.
[14] Als God ergens een profeet zendt of opwekt, moeten allen zich om hem heen
verdringen om voor hun eigen bestwil het heilige woord van God te horen, want
God wekt met diepe, ware, hemelse wijsheid dergelijke mannen slechts eenmaal in
de honderd jaar .
[15] Gróte profeten echter, door wie God de mensen van de aarde zeer vele en
belangrijke dingen meedeelt, worden hoogstens iedere duizend tot tweeduizend jaar
naar de mensen van deze aarde gezonden. Hun doel is de mensen enerzijds zo ruim
en uitgebreid mogelijk de verdere, nieuwe wegen van God tot nog grotere
volmaaktheid te wijzen en anderzijds weg te voeren van de vele dwaalwegen die zij
voor zichzelf hebben gemaakt en terug te brengen naar de ene, juiste weg.
[16] Want zie, in Gods grote schepping staat niets stil, net als de tijd op aarde die
ook nooit stil staat! De geesten maken steeds zichtbaar grote vorderingen en omdat
in het rijk van de zuivere geesten voortdurend zo'n grote vooruitgang wordt
geboekt, mogen de onsterfelijke schepsels op de hemellichamen niet achterblijven,
om niet te ver bij het rijk der geesten achterop te raken.
[17] Na het verschijnen van zulke grote profeten gaan de mensen door eigen
activiteiten ook weer in de goede richting, zoal niet in algemene zin dan toch wel
op het persoonlijke vlak. Maar als de geestenwereld dan weer een grote voorsprong
neemt, is het steeds wat afgeschermde licht van een voormalige, grote profeet niet
meer zo werkzaam; een nieuwe profeet wordt opgewekt en uitgezonden en de
mensheid gaat dan weer, al is het aanvankelijk individueel, achter de grote
voorsprong van de geestenwereld aan.
[18] Zo wordt de menselijke natuur toch in een paar eeuwen vindingrijker en
presteert tenslotte dingen, waarvan de vorige generaties nooit gedroomd hadden.
[19] Maar als op deze wijze na ongeveer twaalf tot vijftien eeuwen een hoogtepunt
is bereikt, wordt de menselijke aard van binnen uit toch traag en blijft stil staan,
hetgeen God op deze aarde ook heeft toegelaten. Daardoor zullen er steeds alle
denkbare ontwikkelingsfasen te vinden zijn, opdat de meer actieve re mensen
daaruit zullen concluderen dat, zonder de van tijd tot tijd verschijnende
openbaringen, de mensheid uit zichzelf duizenden jaren op dezelfde plaats blijft
staan en geen stap vooruit komt, wat jullie allen in de praktijk kunnen zien bij de
huidige Indiërs en Achter-Indiërs.
[20] De Heer laat dat toe opdat de mensen die daar te eniger tijd komen, zichzelf
ervan kunnen overtuigen dat het precies zo is als ik jullie heb voorspeld. Maar die
mensen zullen jullie uiteindelijk zelf, door middel van jullie nakomelingen, op
moeten voeden. Want voor volken die op een lage trap van de geestelijke
ontwikkeling staan, wekt de Heer nooit een eigen grote profeet op. Hij laat hen, dat
wil zeggen de onontwikkelde volken, door de voornaamste volken van deze aarde,
die eigenlijk alleen maar door de openbaringen het eerst zijn ontwikkeld, in zekere
zin verder opvoeden, waarvoor de Heer Zijn zeer wijze redenen heeft.
[21] Maar de mensen die op een hemellichaam het dichtst bij God staan, moeten
zich van zo'n hoge roeping altijd wel diep en dankbaar bewust zijn en zich daarvoor
onvermoeibaar inspannen, anders is het hun eigen schuld als hun nakomelingen
later ver zullen zinken onder het niveau van de Achter-Indiërs, die wij Chinezen
noemen, en uiteindelijk, gelijk de dieren, volkomen dom worden! -Zeg mij nu,
dertig broeders, of jullie dit alles wel duidelijk hebben begrepen!"
4 De nieuwsgierigheid der Farizeeën
[I] De jonge FARIZEEËR zegt: "Hoge, verheven, machtige geest! Wel veel, maar
nog lang niet alles! Daarvoor danken wij je allen uit de grond van ons hart, want je
hebt echt met de grote hemelsleutel geheimen ontsloten, waarvan wij eerder niet
het minste vermoeden hadden. Wij zullen ons van nu af aan ook alle denkbare
moeite" getroosten om op de juiste levensweg verder te gaan, alleen zouden wij die
nog nader willen leren kennen. Maar voor vandaag hebben we al meer dan
voldoende, want aleer onze geestelijke maag dit zal verteren, hebben wij enige tijd
nodig. Morgen zullen wij wel voor hogere en diepzinniger zaken ontvankelijker
zijn dan nu.
[2] Nu zouden wij alleen nog enige wijze woorden willen horen van de zeer wijs
uitziende man, die naast de verheven stadhouder zit en heel onopvallend met hem
spreekt. Want, ook zonder engel te zijn, schijnt hij jullie allen ver te overtreffen, zijn gelaatsuitdrukking en zijn enigszins stoïcijnse kalmte tijdens jouw engelachtige
toespraak geven blijk van het verborgenste en het machtigste!"
[3] JULIUS zegt: "Dat is wel zo, maar de Man is nu eenmaal niet zo gemakkelijk
tot spreken geneigd als jullie wel denken. Als HIJ wil, spreekt Hij vaak veel en dan
is ieder woord als een hele schepping vol wijsheid. Maar als Hij volstrekt niet wil
spreken, kan iemand Hem niet gemakkelijk daartoe brengen. Proberen jullie het
zelf, spreek Hem aan, dan zal Hij jullie wel een antwoord geven!"
[4] De jonge FARIZEEËR zegt: "Nee, dat durf Ik met, want Hij zou ons wel eens
een antwoord kunnen geven waar je je leven lang genoeg aan had! Daarom
onderdrukken wij nu ook graag onze waarschijnlijk erg ongelegen komende
nieuwsgierigheid!"
[5] JULIUS zegt: "Daar doen jullie echt heel wijs aan! Morgen komt er nog een
dag, dan zal zich misschien eerder en gemakkelijker dan nu een gelegenheid
voordoen om met Hem te spreken. Misschien regelt Hij vandaag nog het een of
ander, dan kunnen jullie Hem het gemakkelijkst en rustigst beluisteren."
[6] Daarmee stellen onze jonge Farizeeën zich tevreden en zij wachten op een
gelegenheid om Mij te horen spreken.
[7] Meteen daarna komt een WACHTMEESTER uit de richting van de zee, waar
de bekende misdadigers werden gevangen gehouden, en zegt tegen Julius: "Heer en
gebieder! Het is niet meer uit te houden met de vijf roofmoordenaars. Zij slaan
zulke verschrikkelijke taal uit en gaan daarbij zo ontzettend te keer, dat alle
soldaten daarover ontzet zijn en enigen van hen, vanwege de verschrikkelijke en
zeer brutale lasteringen, nauwelijks er vanaf gehouden kunnen worden om zich
onverhoeds aan de misdadigers te vergrijpen. Want zij zeggen: 'Wij willen liever
sterven dan zulke ontzettend boosaardige en brutale laster nog langer geduldig aan
te horen!"'
[8] JULIUS vraagt Mij: "Heer, wat moeten we daaraan doen?"
[9] IK zeg: "Het duurt nog vijf uur tot de morgen en zo lang moeten de vijf
hoofdmisdadigers het uithouden! Men kan en mag hen geen ogenblik
kwijtschelden! Als de bewakers de laster echter niet kunnen verdragen, moeten zij
zich terugtrekken zodat zij die niet horen; want geen van de misdadigers zal
daardoor ontsnappen en zijn stevige boeien los kunnen maken. Daarvoor sta Ik in!
De zeven politieke gevangenen hebben het niet zo moeilijk en zijn rustig, die
kunnen met de bewakers wat meer hierheen gehaald worden en morgen zullen we
met hen geen moeilijkheden hebben. Maar de roofmoordenaars zullen ons allen
nog genoeg te doen geven. Laat het zo gebeuren, want slechts door de grote
kwelling kan de ziel van de slechte roofmoordenaars meer en meer bevrijd worden
van haar satanslichaam en diens zeer kwade geesten. Zonder die vrijmaking valt er
aan genezing helemaal niet te denken."
..
[10] Na Mijn woorden verwijdert de wachtmeester zich en brengt Mijn advies
meteen tot uitvoering.
5 Julius dreigt de Farizeeën
[I] Maar de jonge FARIZEEËR had bij deze gelegenheid iets over de genezing van
de vijf roofmoordenaars gehoord en omdat hem dat nogal opviel, vroeg hij meteen
heel bedeesd aan de hoofdman: "Verheven gebieder! Is dat dan soms toch de
beroemde heiland uit Nazareth, of anders zijn voornaamste afgezant? Want wij
hebben gehoord dat hij leerlingen aanneemt en hen, tenminste als zij er enig begrip
voor hebben, als afgezanten naar alle plaatsen zendt om volgelingen voor zijn
nieuwe leer te winnen, waar zij meestal ook in slagen. Mocht dat de heiland uit
Nazareth zijn dan zitten wij in de moeilijkheden!"
[2] JULIUS zegt vrij ernstig en de jonge Farizeeër streng aankijkend: "Waarom
dan? Waarom raken jullie in moeilijkheden als die Man eventueel de beroemde
Heiland uit Nazareth Zelf zou zijn? Heus, die vraag komt mij van jullie kant wat
verdacht voor! Ik eis een goede verklaring voor die verlegenheid van jullie, anders
kon het jullie wel eens niet zo goed vergaan!"
[3] Deze wat strenge tegenvraag van Julius vervulde de jonge mensen met een
behoorlijke portie vrees en de jonge Farizeeër die anders het woord voerde, werd
nu ook erg verlegen en wist niet meteen wat hij de nu zo streng geworden Julius
moest antwoorden.
[4] Maar JULIUS zei: "Als je mij de waarheid kunt en wilt zeggen, hoef je
helemaal niet erover na te denken hoe en wat je zult zeggen. Probeer je me echter
met schijnbare waarheden te sussen, dan vergis je je erg, want ik onderken maar al
te goed het verschil tussen een sluw verdichtsel en de zuivere waarheid. Ik wil
jullie daarom waarschuwen: Pas op, dat jullie niet door de mand vallen! Op de een
of andere manier krijg ik nog steeds de indruk dat men jullie nog lang niet volledig
kan vertrouwen, want jullie zijn, lijkt mij, eens en voor al gezalfd met alle
satanszalven. Wie op jullie woorden vertrouwt, maakt gemakkelijk zichzelf tot
verrader van eigen zaak. Alles wat jullie gezegd hebben, kan, gezien jullie door en
door slechte inborst, alleen maar een maskerade zijn. Maar wee jullie dan, want van
er vandoor gaan zal geen sprake meer zijn nu ik zelf alles scherp in de gaten houd!
Spreek nu dus de zuivere waarheid, of het vergaat jullie slechter dan die vijf
roofmoordenaars, die buiten aan de oever van de zee aan stevige palen zijn
vastgebonden! Kom dus zonder dralen met de volle waarheid voor de dag!"
[5] Bij dit bevel van Julius om antwoord te geven, worden alle dertig bleek en
beven van angst, want hoewel zij eigenlijk wel ernstig van plan waren om te breken
met de tempel, waren zij er daarbij toch ook op bedacht om zich zo nodig voor de
tempel schoon te kunnen wassen. Want de jonge Farizeeën verstonden
buitengewoon goed de kunst om zich in geval van nood van alle schuld vrij te
pleiten. Als hen het vuur na aan de schenen werd gelegd omdat ze bij de tempel
hoorden, belasterden zij de tempel als geen ander. Kwamen zij echter weer in.de
tempel terug en hield men hen voor, dat zij over en tegen de tempel uitgevaren
waren, dan hadden zij direkt een aantal steekhoudende redenen bij de hand om aan
te geven dat zij slechts voor de schijn tegen de tempel te keer waren gegaan.
[6] Daarom zei Ik dan ook reeds in het begin, dat men hen met te veel moest
vertrouwen, want zulke mensenzielen lijken op getemde wilde dieren, die men ook
nooit helemaal mag vertrouwen omdat de wildheid, zodra de gelegenheid zich
voordoet, graag weer de kop opsteekt. ..
[7] Toen na een .poosje van angstig stilzwijgen. Julius wat nadrukkelijker begon
aan te dringen, zei IK tegen hem: Vriend, geef hen gelegenheid om tot zichzelf te
komen en dan te spreken! Want met leugens kunnen zij ons toch onmogelijk
afschepen, ook al zou.den zij dat misschien willen. Want Ik ben toch hier en Mij
kan men niet beliegen en Raphaël is ook hier die kan men ook niet beliegen. Wat
zouden de dertig bevreesde mensen dus aan een leugen hebben tegen ons, die ten
eerste niet belogen kunnen worden en ten tweede alle macht en kracht in handen
hebben?!"
[8] JULIUS zegt: "Ik zie wel dat U, o Heer, zoals altijd, ook ditmaal weer
volkomen gelijk hebt en dus zal ik met alle geduld het antwoord van deze dertig
afwachten. Alleen wil ik er nog aan toevoegen, dat ik, als het antwoord te lang op
zich Iaat wachten, zou willen vernemen wat mij dan te doen staat!"
[9] Meteen daarop opent de jonge FARIZEEËR ietwat moediger zijn mond en zegt:
"U bracht ons tot wanhoop omdat u zo hardnekkig een antwoord op uw vraag eiste.
Maar wij vroegen u voordien heel vriendelijk, hoewel wat opgewonden, naar de
verheven man daar, wie hij was, of hij soms zelfs niet de heiland uit Nazareth was.
En wij zeiden dat als hij het was, wij daardoor in grote moeilijkheden zouden
komen. Dat viel u op; u vatte gelijk achterdocht tegen ons op en u wilde meteen
met het dreigendste gezicht van de wereld van ons weten wat de reden daarvan
was. Dat wij toen bang werden is licht te begrijpen, omdat wij uw strengheid al
ondervonden hebben.
[10] Maar nu wij in die geweldige man, die wij eigenlijk heimelijk het meest
vreesden omdat steeds de gedachte in ons opkwam dat hij w.el eens de heiland uit
Nazareth kon zijn, een verdediger van onze verlegenheid hebben gevonden, kunnen
wij ook goed spreken; want nu zijn wij niet meer bang en kunnen vrij en openlijk
ons woord doen.
[11] Dat wij voor de heiland uit Nazareth een gegronde vrees moeten hebben, vindt
heel eenvoudig zijn oorzaak daarin, dat wij in feite hier staan als door de tempel
uitgezonden, openlijke vervolgers, al waren Wij dat in onze harten eigenlijk nooit.
Wij hebben voor de wereld ook al veel schijnmaatregelen tegen hem moeten treffen
die zeker niet prettig Voor hem waren, ook al konden ze hem tot op heden zo direkt
geen verdere schade toebrengen.
[12] Wij hebben echter hier nu al heel wat staaltjes gezien en gemerkt dat het een
vervolger van de heiland nu niet bepaald zo best vergaat. Daarom vroegen wij u
dan ook, toen wij iets gehoord hadden over de voor morgen vastgestelde genezing
van de vijf roofmoordenaars, of hij soms met zelf de beroemde helland uit Nazareth
was.
[13] Als hij het werkelijk zou zijn, bleef ons toch zeker niets anders over dan ons
voor hem in het stof te werpen en om vergeving te smeken voor alles wat wij in
opdracht van de tempel allemaal tegen hem hebben moeten doen. En zie, dat is de
benarde situatie waarin wij ons bevinden als hij echt de helland uit Nazareth zou
zijn! Maar omdat wij nu het edelmoedige hart van deze man hebben gezien, mag
hij nu best de heiland uit Nazareth zijn, want door hem zullen wij zeker niet in
moeilijkheden komen! Hier heeft u nu het eerlijke antwoord dat u zo dreigend van
ons verlangd heeft; maar geef u ons nu ook het juiste antwoord op onze vraag!"
[14] JULIUS zegt: "Nu, weet dan, dat Hij het is aan wie de gehele natuur en alle
machten van de hemel dienstbaar zijn, - Hij is de beroemde Heiland uit Nazareth!
Over Hem getuigde voorheen dat meisje en de engel gehoorzaamde op Zijn
wenken toen hij jullie dat proefje van zijn macht toonde. Maar nu jullie dat weten,
moet je mij eens zeggen wat jullie nu willen en zullen doen!"
6 Gesprek tussen Julius en de Farizeeën over Jezus
[1] De jonge FARIZEEËR zegt, tesamen met alle anderen: "God in den hoge zij
geloofd dat Hij de mens deze macht heeft gegeven, die slechts tot heil van de
zwakke sterveling kan dienen! Er staat in de profeten dat God het volk Israël eens
een Messias zal zenden. Nu wat is er op tegen, als wij hem als zodanig zouden
aannemen? Een Messias kan volgens de profetieën weliswaar niet uit Galiléa
geboortig en afkomstig zijn, maar dat is ook een profetische uitspraak die men
eigenlijk, geestelijk gezien toch niet volledig begrijpt! Wij hebben nooit zo goed
begrepen waarom er uit Galiléa geen profeet of ander groot man op zou kunnen
staan, omdat de Galileeërs er toch niets aan kunnen doen dat zij Galileeërs zijn.
Maar het staat nu eenmaal geschreven! Wie het geloven wil, die gelove het; wie het
echter niet geloven wil, die late het Zo, -en tot de laatsten konden wij allen wel
eens behoren, zodat het ons ook helemaal niet in verwarring brengt deze Heiland
uit Nazareth als een Messias in de volle zin van het woord aan te nemen.
[2] Maar het is dan in zekere zin toch iets buitengewoon wonderlijks en dat blijft
een grote vraag, hoe deze mens aan zulke uitzonderlijke, goddelijk lijkende
eigenschappen is gekomen! Want voor zover wij door ons onderzoek naar hem en
zijn afkomst te weten zijn gekomen, moet hij de zoon van een timmerman zijn, die
ongeveer tot zijn dertigste jaar steeds thuis IS gebleven en met zijn vader en
mogelijke andere broers nu eens hier, dan weer daar, timmerwerk heeft verricht.
Niemand heeft daarbij ooit iets buitengewoons aan hem ontdekt. Men heeft hem
ook nooit zien lezen, schrijven of rekenen. Ook in zijn omgang met mensen moet
hij zeer weinig spraakzaam en allerminst een spiritueel mens zijn geweest!
[3] Ja, men vertelde ons in Nazareth zelfs dat zijn vader en moeder hem heel vaak
berispt hebben, omdat hij ten eerste niet gemakkelijk in de synagoge te krijgen was
en ten tweede zich nooit de Schrift wilde laten voorlezen en weinig of niets om de
sabbat gaf. Het meest moet hij van de natuur hebben gehouden en van het
stilzwijgend aanschouwen van de dingen van deze aarde.
[4] Zo moet ook het vissen een van zijn lievelingsbezigheden geweest zijn en hij
viste altijd met succes, waarom de vissers hem ook graag bij zich hadden.
[5] Kortom, alles wat wij ooit over hem te weten zijn gekomen, gaf met zekerheid
aan, dat hij ten eerste nergens een school heeft bezocht en ten tweede bij iedereen
bekend stond als een mens die slechts een zeer geringe graad van ontwikkeling
vertoonde.
[6] Maar opeens moet hij ontwaakt zijn en zo wijs geworden, dat men met
zekerheid kan zeggen dat de wereld nog nooit een wijzer mens heeft gedragen!
[7] Nu, dat en natuurlijk nog veel meer zijn wij naar waarheid over hem
te weten gekomen en wij vinden hem nu hier en stellen vast dat hij een zeer
bijzondere man is. Daarom kan het ons zeker niet kwalijk worden genomen dat wij
vragen: Hoe kwam hij aan zulke ongehoorde eigenschappen, die vóór hem geen
mens ooit bezat en die zeker hierna niemand meer zal bezitten?"
[8] JULIUS zegt: "Wie kent dan ook het doel en de kracht van Gods geest en de
mate waarin deze zich effectief wil verbinden met de geest van een mens?! Is het
niet mogelijk dat de almachtige geest van God zich met zijn gehele macht verbindt
met een mensengeest en op die wijze dingen doet die een gewoon mens natuurlijk
nooit kan doen, omdat hij geen God is?!
[9] Maar als God Zelf door de onnoemelijk versterkte geest van een daarvoor
uitgelezen mens spreekt, handelt eli werkzaam is, moeten er voor ons zwakke
stervelingen natuurlijk wel buitengewone wonderen aan de dag treden. Woord en
daad zijn één, -wij kunnen noch het een noch het ander nabootsen, want wij zijn
met ons lichaam en onze beperkte geest slechts mensen. Hij is echter met Zijn
lichaam een mens zoals wij, maar met Zijn geest een God van de hoogste rang en
Hij beheerst de gehele oneindigheid!
[10] Omdat echter -dat wil zeggen volgens onze Romeins theosofische begrippen het erkende zuiver goddelijke, hoe en waar het zich ook maar uit, vereerd en
aanbeden moet worden, is het ook hier duidelijk wat wij moeten doen. Wij moeten
deze mens, door wie zichtbaar en tastbaar de totale, almachtige geest van God
werkzaam is, heel anders behandelen dan wij onderling van elkaar gewend zijn, dat
zal jullie toch zeker wel volkomen duidelijk zijn!?
[11] En daaruit kunnen jullie dan wel opmaken, waarom wij, hooggeplaatste
Romeinen, Hem uit het diepst van ons hart de hoogst mogelijke verering, liefde en
achting bewijzen en Hem volkomen erkennen en roemen als de Heer van de gehele
wereld. -Zeg mij eens of dat jullie niet als noodzakelijk en volkomen begrijpelijk
voorkomt!"
[12] De jonge FARIZEEËR zegt: "O ja, ongetwijfeld; want in veelopzichten bevalt
uw theosofie ons heel goed en zij is hier in deze omstandigheden ook volkomen op
haar plaats. Maar het is natuurlijk wel zo, dat het volgens de oorspronkelijke leer
van Mozes zeker niet goed en in de haak zou zijn om dat aan te nemen. Er staat
namelijk heel streng en nadrukkelijk: 'Ik alleen ben de Heer en je zult geen
vreemde goden naast Mij hebben!"
[13] JULIUS zegt: "Heel juist, maar men moet Mozes ook niet woordelijk, maar
veeleer met het juiste begrip in zich opnemen. Dan zal men al gauw en zonder veel
moeite ontdekken dat ik eigenlijk helemaal niet in tegenspraak ben met de strenge
leer van Mozes, als ik nu de volgende grondregel opstel: De mens moet iedere
uitspraak -vooropgesteld dat die van dezelfde goddelijke geest afkomstig is die met
Mozes heeft gesproken -ook steeds als zodanig erkennen en buitengewoon vereren.
Daarom bewezen de Egyptenaren, Grieken en wij Romeinen, hoewel thans in een
soort blind bijgeloof wat te ver gaand, alle mensen en schepsels waarbij een
bijzondere, ongewone kracht en werking werd ontdekt goddelijke verering.
[14] Wel, nu dachten wij: Voor de reine is alles rein! Als de wat bijgelovige
mensheld door haar verering van het goddelijke in de vorm van allerlei maaksels
maar niet slecht wordt en dan de vertoornde goden tracht te sussen met gruwelijke
mensenoffers, kan men haar een zeker vroom bijgeloof niet eens als een grof
geestelijk gebrek aanrekenen. Jammer genoeg wordt zij bijna altijd door de honger
en door de steeds groeiende heers en hebzucht van de priesters daartoe verleid.
Want naar mijn mening is het uiteindelijk altijd nog beter dat de mens iets gelooft
waar dan toch een goede reden voor is, dan. dat hij helemaal niets gelooft en zich
op die manier verlaagt tot het dier, dat ook geen geloof of bijgeloof kan hebben.
[15] Een mens, die helemaal geen geloof wil en kan aannemen, kan ook nooit enige
echte, verstandelijke ontwikkeling bereiken. Want wie een huis wil bouwen, moet
eerst zorgen voor het nodige bouwmateriaal. Hoe kan iemand zelfs maar een
simpele vissershut bouwen zonder enig materiaal? Ook al is het ruwe materiaal
aanvankelijk ongeordend, dan is die orde toch al gauw aan te brengen zodra er enig
materiaal is; maar als er helemaal geen materiaal is, dan is er ook niets te ordenen.
[16] Daarom zeg ik dat bijgeloof voor de mens toch altijd nog nuttiger is dan
helemaal geen geloof; want uiteindelijk is stro ook nog beter dan helemaal niets!
Van stro kun je nog wat maken; maar van niets kan nooit iets anders dan niets
gemaakt worden. Om deze reden dulden de Romeinen ook het vaak zeer grote
bijgeloof van jullie volk, omdat wij daarin nog altijd een bepaald nut voor de
mensheid zien.
[17] Maar de eigenlijke tempeldienaars zijn ons een gruwel, omdat wij heel zeker
weten dat zij totaal niets geloven en daarom het volk in plaats van de waarheid, de
meest zinloze zaken als goddelijk aanprijzen. Zij leggen zelfs de ondragelijkste
straffen op aan die mensen die door hun natuurlijke intelligentie ondanks alle
morele dwang toch met kunnen geloven dat schoonheid afzichtelijk is, de zon zwart
in plaats van wit licht geeft en dat in de beek Kidron bloed stroomt! Dat vind ik
buitengewoon schandelijk en slecht, maar het een of andere persoonlijke
menselijke bijgeloof absoluut niet!
[18] Ja, als men in staat is en een goede gelegenheid heeft om de blinde mens op de
juiste wijze voor te lichten, dan is dat zeker van onschatbare waarde, maar zolang
men dat niet kan, moet men het volk zijn vrome opvatting laten houden! Want als
men het volk niets beters kan geven, moet men het minstens dat, wat het heeft,
laten behouden!"
7 De geloofsdwang van de tempel
[I] De FARIZEEËR zegt: "Hoge gebieder, alles wat u zegt is zo overtuigend goed
en waar, dat wij niets anders kunnen zeggen dan dat Ieder mens met een beetje
geest, door één uur met u te verkeren, zichtbaar meer voor zijn hoofd en voor zijn
hart wint, dan wanneer hij honderd jaar lang de domheden van de tempel aan zou
kunnen horen, die uit niets anders bestaan dan loze kreten.
[2] Er wordt daar wel veel gekletst en nog meer geblèrd, maar dat is net zo zinvol
als dat men tegen iemand zou zeggen: 'Vriend, was mijn handen en voeten maar Iet
wel goed op datje ze absoluut niet nat maakt!' -En bij onze lessen die in de tempel
gegeven worden, wordt uitdrukkelijk geëist dat men ze heel aandachtig aanhoort en
doet wat daarin gezegd wordt. Maar waarom het moet en welke betekenis achter de
gegeven les schuilt, daarmee mag niemand zich bezighouden, -want dat zijn
geheimen van God waar niemand, behalve de hogepriester slechts onder het zegel
van strenge geheimhouding, iets naders over mag weten.
[3] Wat heeft de mens aan een leer waarvan hij de tekst kan aanhoren, zelfs moet
aanhoren, maar waarvan hij nooit ook maar één lettergreep mag begrijpen?! Als je
niets van zo'n leer hoort ben je net zo ver!
[4] Bij God, als men de godsdienstige zaken bij de mensen eens goed bekijkt, stoot
men vaak op zaken die iedere struisvogel te zwaar op de maag zouden liggen!
Want ook al zijn de mensen meestal in hun overige doen en laten bepaald niet zo
dom en duister als een maanloze, zwaarbewolkte herfstnacht, toch zijn zij dat
beslist honderdvoudig in hun godsdiensten! Zij hechten ofwel vaak geloof aan alle
soorten boerenbedrog zodat zelfs een hond daarvan zou gaan walgen -laat staan een
eerlijk mens -of zij geloven helemaal niets.
[5] O Heer en gebieder, u kunt zich niet voorstellen hoe het mij vaak te moede was
als ik op die manier de mensen iets als goed en waar moest voorhouden, dat naar
mijn vaste overtuiging een grote leugen was. Ik had mijzelf vaak bijna van pure
ergernis kunnen wurgen. Maar wat hielp dat? Als de os eenmaal het juk draagt,
moet hij trekken -of het nu licht of zwaar gaat -anders vallen er klappen in
overvloed! Tijdens mijn toespraken heb ik vaak bij mijzelf gedacht: 'Wie van ons is
nu de beklagenswaardigste os, ik, de prediker, of degene voor wie ik preek?' En ik
kon mij nooit aan de gedachte onttrekken, dat ik toch wel steeds de grootste en,
eigenlijk noodgedwongen, de domste os was! Want mijn toehoorder kon, als hij
een verstandig mens was, mij achteraf naar hartelust uitlachen en zich in
gezelschap van zijn vrienden over mij vrolijk maken; maar ik mocht dat, in ieder
geval in de tempel, op straffe van het vervloekte water niet doen.
[6] Daarom, hoge gebieder, zeg ik: Weg uit ons midden met alles, wat in alle ernst
puur van de duivel is! Van nu af aan worden wij echt verstandige mensen en zullen
in der eeuwigheid aan geen enkele menselijke domheid meer meewerken, want het
is iets ontzettends om dienaar te zijn van de domheid der mensen! Van nu af aan de
wapens en het gezonde verstand! Al het andere behoort tussen de horens van de
oude zondebok, die men moet doden en verbranden met het vuur van rechtvaardige
ergernis. Maar nu over iets anders!
[7] Hoge gebieder, weet u soms wat deze goede Godmens eventueel zou verlangen,
als hij ons voor de korte duur van enige dagen bij zijn leerlingen op zou nemen?
Want van hem zou in de kortst mogelijke tijd bijzonder veel te leren zijn! Denkt u
dat wij hem dat zo zonder enig gevaar zouden kunnen vragen?"
[8] JULIUS zegt: "Ongetwijfeld, maar ik weet ook heel zeker dat Hij nergens enig
stoffelijk loon aanneemt, maar altijd slechts een zuiver geestelijk! O, Hij heeft
nooit ook maar enig geld bij Zich en blijft toch nooit iemand iets schuldig! Wie iets
voor Hem doet, vergeldt Hij het op een andere wijze duizendvoudig. Want Zijn
woord en Zijn wil zijn meer waard dan de gehele wereld. Meer behoeven jullie niet
te weten en jullie kunnen nu doen wat je wilt!"
[9] De jonge FARIZEEËR zegt: "Dat verheugt ons, en u, hoge gebieder , danken
wij zeer voor het licht dat u in ons hart hebt laten schijnen, want nu weet ik heel
zeker wat wij allen zullen doen en in zekere zin moeten doen! Nu pas zullen wij
ons allen oprecht tot hem wenden en wat hij zal zeggen, zullen wij ook doen!"
8 De voorwaarden die de Heer aan leerlingen stelt
[1] Na die woorden staat de jonge FARIZEEËR op, komt naar Mij toe en zegt:
"Heer, meester en weergaloze heiland! Wie ik en mijn 29 broeders zijn, weet u vast
en zeker, en wie u bent, hebben wij ook van de grote machthebber Julius gehoord.
Veel hoeft er over en weer dus met gevraagd te worden. Maar omdat wij gehoord
hebben dat u af en toe ook leerlingen aanneemt, zouden ook wij -slechts voor kort,
tenzij het ook langer zou mogen -uw leerlingen willen zijn!"
[2] IK zeg: "Alles goed en wel, maar besef wel: De vogels hebben hun nesten en de
vossen hun holen, maar Ik heb geen rustplaats voor Mijn hoofd!
[3] Wie Mijn leerling wil zijn of worden, moet een zware ast op zijn schouders
nemen en Mij zo navolgen! Mijn leerlingen genieten geen aardse voordelen zij
moeten daarentegen terwille van Mijn naam en Mijn liefde de reeds verkregen
aardse voordelen en bezittingen niet alleen gedurende enige tijd, maar voor altijd
ontberen. Zelfs vrouwen. en kinderen mogen hen niet tegenhouden als zij geheel en
al ware leerlingen van Gods Rijk willen worden.
.
[4] Geld of andere wereldse schatten mogen zij niet hebben, net zo mm als twee
opperkleden of reserveschoenen en voorraadzakken of een stok of wandelstaf om
zich te verdedigen tegen een eventuele vijand.
[5] Zij mogen op aarde alleen maar het verborgen geheim van God.s rijk hebben.
Als jullie je daarnaar kunnen voegen, mogen jullie Mijn leerlingen zijn!
[6] Ook moet ieder van Mijn leerlingen;. net als Ik, tegenover iedereen vol liefde,
zachtmoedigheid en geduld zijn. Hij moet zijn ergste.vijand net Zo zegenen als zijn
beste vriend en moet, als de gelegenheid zich voordoet, degene die hem heeft
benadeeld, goed doen en bidden voor degene, die hem vervolgt.
[7] Toorn en wraak moeten verre zijn van het hart van Ieder die Mijn leerling wil
zijn; over de bittere gebeurtenissen op deze aarde mag hij niet klagen of daarover
zelfs geërgerd beginnen te morren.
[8] Hij moet alle leven van vermaak vermijden als de pest; maar daarentegen alles
inzetten om door Mijn levende woord In zijn eigen hart letterlijk een nieuwe geest
te vormen en om vervolgens eeuwig geheel in deze geest verder te leven in de
overvloed van alle geestelijke kracht.
[9] Denk daarom over deze voorwaarden na en zeg Mij of je daarmee instemt en of
je je aan dat alles geheel wilt onderwerpen!"
[10] De jonge Farizeeën beginnen zich naar aanleiding van deze Introductie van
Mij behoorlijk achter de oren te krabben en geen van hen weet daar een passend
antwoord op. De jonge FARIZEEËR, die voorheen steeds met Julius had gesproken
maar nu nog bij Mij stond, zegt echter toch na een poosje zo half en half
schertsend: "Beste, goede en onovertrefbare meester! De aan ons gestelde
voorwaarden kunnen op zichzelf heel goed zijn om misschien enige van uw
buitengewone, goddelijk lijkende eigenschappen te verkrijgen. Maar, heel weinig
mensen zullen zich daarvoor uitspreken en daartoe overgaan! En een algemeen
belang kan die wens ook al niet hebben, want stel dat alle mensen uw voorwaarden
om u te volgen zouden aanvaarden, dan zou de aarde er weldra zo uitzien als zij..er
volgens Mozes op de tweede of derde scheppingsdag uitzag, namelijk verlaten,
woest en ledig! Weet u, bekeerlingen zult u op deze manier weinig krijgen! Kleine
aantallen, die zich willen onderwerpen aan het zogenaamde bespiegelende leven en
in zekere zin op aarde reeds bereiken willen wat hen pas in het hiernamaals te
wachten staat, zullen daartoe wel overgaan; maar alle mensen!? O God, wat zou er
van de wereld terechtkomen?
[11] Dan is en blijft de oude leer van Mozes voor het fysieke en zedelijke leven van
de mens toch wel voor alle schepsels steeds de meest uitgebreide en in ieder
opzicht de meest nuttige! Bij die leer kan men voor God en wereld, net als David,
een geacht mens zijn, iets wat heel nodig is voor het handhaven der orde op aarde.
Maak alle mensen maar eens gelijk, dan zul je al gauw merken waar het met de
mensheid in korte tijd naar toe gaat! Een gering aantal moet wel in het bezit zijn
van de geheimen van het Godsrijk op aarde; maar voor alle mensen zou dat net
zoveel nut hebben, als wanneer er bij een leger alleen maar veldheren van gelijke
rang zouden zijn of alleen maar gewone, ruwe soldaten zonder enige kennis van het
leiden van een oorlog, dus zonder een veldheer . Heus, tegen zo'n leger zouden dan
ook wat redelijk goed aangevoerde groepen oude vrouwen het op kunnen nemen!
[12] Ik voor mij wil ongetwijfeld heel graag uw leerling worden, ook al zou u mij
nog zwaardere voorwaarden gesteld hebben; maar of al mijn metgezellen daartoe
zullen overgaan is een heel andere vraag! Want kijk, de témpel eist echt heel veel,
maar U wilt meteen alles hebben en daartoe, vriend, zullen er maar heel weinig
bereid zijn!"
9 De voordelen van zelfverloochening
[1] IK zeg: "Dat geeft niets; Ik dwing niemand! Wie Mij volgen wil die volge; wie
echter niet wil en niet kan, die blijve thuis!
[2] Maar in deze dagen wordt het rijk van God geweld aangedaan; en die het niet
met geweld naar zich toe trekken, zullen het niet bezitten.
[3] Ik zeg echter naar aanleiding van Mijn aan jullie gestelde voorwaarden, die echt
niet zo gemakkelijk zijn: Als je een oud en al erg versleten overkleed hebt,
waarmee het schande zou zijn om nog onder de mensen te komen, en er komt een
mens bij je met een nieuw, goed overkleed, die tegen je zegt: 'Vriend, trek je oude
kleed uit en vernietig het omdat het niet langer meer te gebruiken is en ik geef je
daarvoor een nieuw, dat nooit zal slijten omdat het uit een stof is geweven die de
stormen der tijden kan doorstaan!' - zul je je dan bij zo'n aanbod ook nog als een
dwaas gedragen en het oude, verteerde, tot lompen vergane kleed behouden.
[4] Verder weet jij, net zoals je metgezellen, dat dit aardse scholings en proefleven
slechts een heel korte tijd duurt en dat daarachter meteen de eindeloze eeuwigheid
begint. Weet je wel, hoe en of je na de lichamelijke dood nog een verder leven zult
hebben? -Alleen Ik ben in staat om jou, net als iedereen, in ruil voor dit korte en
armzalige leven, met volkomen zekerheid het eeuwige, volmaakte leven van een
engel te geven.
[5] Zul je dan ook nog aarzelen om Mijn aanbod aan te nemen, terwijl Ik de enige
ben die jou het eeuwige leven kan bezorgen en helemaal kan schenken? Heus, Ik
vraag maar heel weinig -en geef daarvoor buitengewoon veel!
[6] Denk je dat de aarde woest en leeg zou worden als alle mensen, wat eenmaal
ook zal gebeuren, zouden voldoen aan de eisen van Mijn leer? O kortzichtige
Farizeeër!
[7] Kijk naar deze engel van Mij! Hij alleen al heeft uit Mij zoveel macht en kracht,
dat hij, als Ik dat zou willen, deze hele aarde, de grote zon, de maan en al de andere
voor jou zichtbare sterren in een oogwenk net zo snel zou kunnen vernietigen als de
steen die hij zoëven vernietigde. En bedenk daarbij dat, als je deze grote aarde
vergelijkt met de grootte van die werelden, de aarde nauwelijks de grootte zou
hebben van het kleinste zandkorreltje. Als je echter gelooft dat de cultuur van de
aardbodem alleen maar van de mensen afhankelijk is dan vergis je je deerlijk!
[8] Ik wil je een stuk land geven, maar het eerst vervloeken, en dan kun je daarop
werken zoveel je wilt en het zal je zelfs geen doornen en distels als voedsel voor de
wormen opleveren! De zaaier zaait wel het koren in de voren der aarde, maar bij
het uitzaaien moeten ook Mijn engelen meewerken en zo de akker zegenen, anders
zal hij eeuwig geen vruchten voor je dragen! -Begrijp je dat?
[9] Als nu de voornaamste bewerkers van de aardbodem voor het dragen van
eetbare vruchten steeds Mijn engelen zijn, zouden zij als gunstige uitzondering ook
wel het uitzaaien op zich kunnen nemen, zoals zij dat ook op plaatsen van deze
aarde doen die nog door geen mensenvoet betreden zijn.
[10] Maar omdat de mensen onder de oude vloek lijden en zelf met alle geweld
willen werken voor hun lichaam, - wel, daarom kunnen Mijn engelen ook nog
steeds dezelfde oude rust in acht nemen!"
10 Behoeften en het kwaad daarvan
[1] Hebben jullie niet gelezen over het vroegere aardse paradijs, waar de eerste
mens geschapen werd? Dit paradijs was een grote tuin en goed voorzien van de
heerlijkste vruchten van de gehele aarde; en toch had vooraf de hand van een mens
onmogelijk deze tuin kunnen bewerken! Ook hadden de eerste mensen geen huizen
en geen steden; zij hadden maar zeer weinig behoeften die gemakkelijk te
bevredigen waren, maar zij bleven daar gezond bij. Zij bereikten altijd een zeer
hoge leeftijd en hadden daarom veel tijd om zich met de geestelijke vorming van
hun ziel bezig te houden en zij stonden bijna doorlopend in zichtbare verbinding
met de hemelse machten.
[2] Kaïn bouwde echter al, door influistering van de satan, voor zijn zoon Hanoch
een stad met diezelfde naam; en hij heeft daardoor de basis gelegd voor alle kwaad
op aarde.
[3] Ik zeg jullie: De mens heeft voor het leven op deze aarde helemaal niet veel
nodig; maar de trots van de mens, zijn traagheid, zijn hoogmoed, zijn zelfzucht en
heerszucht vragen onbeschrijflijk veel en zijn toch nooit te bevredigen!
[4] Daarop is de zorg van de mensen het meest gericht en zij hebben dan natuurlijk
geen tijd meer om zich bezig te houden met datgene, waarmee zij zich eigenlijk
bezig moesten houden omdat God hen slechts daarvoor op deze wereld heeft
geplaatst.
[5] Vanaf Adam tot Noach voerden de mensen van de hoogten nooit oorlog, omdat
zij slechts zeer geringe behoeften hadden en niemand méér wilde zijn dan zijn
broeder en de ouders hun aanzien tegenover hun kinderen steeds zeer hoog hielden
doordat zij steeds de wijze leiders en leraars en raadgevers van hun kinderen
bleven.
[6] Maar in de laagten, waar de in hun hart en verstand blinde mensen hun leraars
en leiders en raadgevers schitterend begonnen op te smukken, hun hoofden zalfden
en met kronen sierden en hen vanwege het grotere aanzien ook allerlei macht en
gezag verleenden, was het uit met het eenvoudige leven en de geringe behoeften!
[7] Pracht heeft een grote maag, die nooit te verzadigen is. De aarde kon op een
beperkte oppervlakte niet meer voldoende voedsel produceren en de moeilijk te
verzadigen pracht lievende mensen begonnen zich verder en verder te verspreiden,
noemden de in beslag genomen grond hun eigendom, zorgden meteen voor hun
luister en wekten daardoor nijd en jaloezie en dat veroorzaakte weldra afgunst,
twist, onvrede en oorlog. De sterkere kreeg tenslotte het recht en werd heerser over
de zwakkeren en dwong hen voor hem te werken en hem in alles onderdanig te
zijn. De weerspannigen werden getuchtigd en zelfs onder bedreiging met de dood
tot onvoorwaardelijke gehoorzaamheid gedwongen!
[8] En zie, dat was allemaal het gevolg van de uiterlijke cultuur van de aarde, de
liefde voor pracht en praal en de daaruit voortkomende hoogmoed!
[9] Als Ik nu, door met Mijn geest uit de hemel te komen, jullie weer terug wil
brengen in de gelukkige oertoestand van de eerste mensen en jullie de reeds lang
geheel verloren wegen naar Gods rijk toon, hoe kunnen jullie dan zeggen dat de
door Mij gestelde voorwaarden om Mijn leerlingen te worden, te hard en voor allen
vrijwel onuitvoerbaar zijn!
[10] Ik zeg jullie: Het juk, dat Ik op jullie schouders leg, is zacht en de last, die ik
jullie wil laten dragen, is licht als een veertje vergeleken bij datgene, wat je nu dag
aan dag draagt.
[11] Hoe ver richten jullie zorgen zich over de gehele wereld! Jullie hebben dag en
nacht rust noch duur; en dat alleen maar vanwege de wereld en opdat je vooral
maar niet beknot zult worden in je ingebeelde pracht en in je luxueuze leventje, ten
koste van het vaak bloedige zweet van je zwakke broeders en zusters!
[12] Hoe moet bij al dit zorgen de ziel nog tijd vinden om ook nog iets te doen voor
de opwekking van Gods geest in haar!?
[13] Ja, jullie zielen en de zielen van miljoenen weten niet eens meer, dat zij
dragers van de geest van God zijn. Laat staan dat zij bij hun eindeloze, wereldse
zorgen ook maar iets ten bate van het vrij en zelfstandig worden van hun geest
zouden kunnen en willen doen. Daarbij wordt de arme en zwakke mensheid door
jullie te veel tot bloedige en rusteloze knechtenarbeid opgejaagd terwille van jullie
liefde voor pracht en luxe en kan daarom óók niets doen voor het vrij en zelfstandig
worden van haar geest. En zo zijn jullie samen met jullie onderdanen dood en
waarachtige kinderen van satan en willen Mijn woord niet horen dat je oprecht en
waarachtig naar het leven voert. Daarentegen verdedigen jullie je éigen woord dat
jullie en al jullie ondergeschikten onvermijdelijk de eeuwige dood zal brengen!"
11 De aanleiding tot de zondvloed
[1] "Men klaagt God nog steeds aan en zegt: 'Hoe kon God een alles verstikkende
zondvloed over de aarde laten komen en hoe kon Hij de mensen uit Sodom en
Gomorra vernietigen?' O, dat was erg eenvoudig! Want waarom zou Hij van leven
voorziene, opgetuigde vleesklompen nog langer op de aardbodem rond laten
darren, als hun zielen zich zo ver van de oude orde van God verwijderd hebben dat
bij hen zelfs het laatste spoor van bewustzijn van hun eigenlijke ik, door pure
zorgen voor het vlees, is verdwenen!?
[2] Kan de ziel van de mens zich nog sterker met het vlees verbinden dan bij
mensen, waarvan de ziel niet alleen geen enkel besef meer heeft van de goddelijke
geest, maar zichzelf tenslotte zo zeer verliest dat zij zelfs in volle ernst haar eigen
bestaan begint te ontkennen en er niet meer van te overtuigen is dat zij bestaat!?
[3] Ja, als die toestand eenmaal intreedt bij de wereldse mensheid, is een mens ook
geheel opgehouden mens te zijn. Hij is dan slechts een instinctmatig, verstandig
dier en voorlopig helemaal niet in staat tot enige verdere ontwikkeling van de ziel
en de geest. Daarom moet dat vlees gedood worden en vergaan, samen met de te
vast met het vlees verbonden ziel, opdat misschien na vele duizenden jaren een
geheel vrij van het vlees geworden ziel weer de weg van haar eigen ontwikkeling
en zelfstandig wording kan volgen, hetzij nog op deze aarde of op een andere.
[4] Dat er nu echter al weer veel mensen zijn die door hun overgrote zorg voor de
wereld en hun lichaam niets meer weten van hun eigen ziel, dat kunnen jullie voor
een deel bij je zelf, voor een deel bij de Sadduceeën en voor het grootste deel bij
alle mensen zien. Want niemand weet meer te vertellen wie en wat de ziel is! Men
gebruikt het woord wel en zegt: 'Bij mijn ziel', en 'in mijn ziel', maar als men
iemand dan daarnaar vraagt en zegt: 'Vriend, wie en wat is toch de ziel?', dan is de
gevraagde ten einde raad!
[5] Maar als de ziel zichzelf eenmaal niet meer kent en tenslotte geheel vergeet wat
en hoe zij is, dan houdt alles op! Voor God blijft er dan niets over dan de
aardbodem opnieuw bloot te stellen aan de oude mensen verdelgings handeling, nu
eens in sterkere, dan weer in minder sterke mate, afhankelijk van de stand van
zaken bij de mensen of ze nog iets of helemaal niets meer van hun geest en hun ziel
afweten.
[6] Deze pure wereldse en vleselijke mensen zien er uiterlijk weliswaar vaak heel
mooi en aantrekkelijk uit, vooral het vrouwelijk geslacht, hetgeen heel begrijpelijk
is door de steeds grotere eenwording van hun ziel met het vlees. Maar zulke
mensen worden daardoor ook zwak en heel ontvankelijk voor alle slechte, fysieke
indrukken. Hun lichamen worden gemakkelijk ziek en het geringste contact met
een besmettelijke ziekte is dodelijk voor hen, terwijl mensen die een vrije ziel en
daarin een vrije geest hebben, alle vergiften van de aarde over zich heen kunnen
laten komen zonder ook maar de geringste schade te lijden. Want een vrije ziel en
daarin een vrije geest hebben kracht en middelen in overvloed om iedere zwakke
vijand krachtdadig te bestrijden, terwijl een ziel die in alle levensuitingen aan haar
vervloekte lichaam zit vastgeketend, op een aan handen en voeten gebonden reus
lijkt die zich zelfs niet tegen een lastige vlieg teweer kan stellen en moet dulden dat
een zwakke dwerg hem heel op z'n gemak, maar des te pijnlijker, met een mes het
hoofd van de romp scheidt."
12 Vrijmaking van de ziel en de in de ziel begraven geest
[1] "Let op! Als je in een plaats komt met fraai gevormde en sierlijk uitgedoste
mensen van beiderlei kunne, ga dan direkt verder want daar krijgt het rijk van God
geen voet aan de grond omdat daar op z'n minst het halve Sodom en Gomorra te
vinden is! Van zo'n plaats is het strafgericht van God ook nooit ver verwijderd,
want zulke met het lichaam verstrengelde zielen, die tijdens het, grootste deel van
hun bestaan bijna alle bewustzijn hebben begraven in hun lichaam, zijn te
ingrijpend gebonden. En als hun schone lichaam ook maar heel even door de
slechte, ruwe en nog helemaal onbeschaafde natuurgeesten van de lucht wordt
beslopen, kunnen zulke gebonden zielen zich niet verweren en bezwijken ze
spoedig samen met hun lichaam, dat door de innige verstrengeling met de ziel veel
vatbaarder en gevoeliger is dan het vlees van een lichaam met een vrije ziel.
[2] Pak zelf eens zo'n teergebouwd stadsmeisje stevig bij de arm of een ander
lichaamsdeel en zij zal een kreet slaken van pijn. Ga echter naar buiten naar een
werkende boer, die naast zijn werk ook nog oprecht zorgt voor zijn ziel en de zielen
van zijn kinderen, dan kun je de handen van de boer en zijn kinderen zo stevig als
je maar wilt, beetpakken en schudden en zij zullen echt niet zulke kreten van pijn
slaken!
[3] Jullie denken zeker dat die ongevoeligheid ontstaat door het zware werk en de
daardoor verkregen gehardheid? O nee, zeg Ik je! De grotere ongevoeligheid is
alleen maar een gevolg van de door allerlei zelfverloochening vrijer van het
lichaam geworden ziel, waardoor dan ook de juiste harding van het lichaam tot
stand komt.
[4] Als echter alle zorg op de teerheid van het lichaam is gericht en er zelfs speciale
scholen bestaan waar het lichaam door allerlei gymnastiek zo harmonisch mogelijk
en zelfs door allerlei zalven en oliën zo teer mogelijk wordt gemaakt, dan is er geen
vrije en sterke ziel meer; en komt er ook maar een zweem van ziekte over zulke
walgelijk zwakke lichamen, dan houdt de dood zonder moeite zijn rijkste
oogstfeest.
[5] Daar wordt dan weer gejammerd en geklaagd en de ene halfgelovige mens na
de andere doet zijn mond open en zegt: 'Wat kan God er toch voor genoegen in
scheppen om de mensen aan één stuk door steeds maar met allerlei plagen te
kastijden?!' Ofwel God bestaat helemaal niet, of God is te verheven en bekommert
Zich niet meer om de aardwormen, of God wil meer offers en wierook zodat men
Hem weer moet sussen met rijke offers, magische spreuken en wierook! Of God is
in toorn ontstoken en wreekt zich nu op de onschuldige, zwakke mensheid; men
zou daarom in zak en as boete moeten doen en minstens twaalf zondebokken de
Jordaan in moeten werpen!
[6] Maar niemand denkt eraan dat al het lijden, alle ziekten, alle oorlogen, alle dure
tijden, honger en pest alleen maar ontstaan omdat de mensen in plaats van alles
naar Gods orde voor hun ziel en hun geest te doen, slechts alles voor hun lichaam
doen!
[7] Men predikt wel voor dode zielen over de vrees voor God, maar door zijn eigen
dode ziel gelooft de prediker dat zelf allang niet meer Hij gelooft alleen maar aan
dat wat hij voor het preken krijgt en hoeveel eer en aanzien een door studie goed
ontwikkeld prediktalent hem kan opleveren. En zo leidt de ene blinde de andere en
zo wil de ene dode de andere dode levend maken. De eerste preekt voor zijn
lichaam en de ander luistert naar de prediking vanwege zijn lichaam. Maar wat
heeft een doodzieke ziel daaraan?
[8] Ik ben een genezer. Hoe kan Ik dat, vragen de dode en daarom geheel blinde
mensen zich af. En Ik zeg jullie dat ik van geen mens het lichaam genees, maar als
een ziel nog niet te sterk met haar lichaam is vermengd, maak Ik slechts de ziel vrij
en Ik wek, voor zover mogelijk, de in de ziel begraven geest. Deze versterkt meteen
de vrij geworden ziel en die kan dan gemakkelijk alle gebreken van het lichaam in
een oogwenk weer in de normale orde terugbrengen.
[9] Dat noemt men dan een wonderbaarlijke genezing, terwijl het toch de
gewoonste en natuurlijkste, lichamelijke genezing ter wereld is! Wat iemand heeft,
kan hij ook geven; wat hij echter niet heeft, kan hij ook niet geven!
[10] Wie een levende ziel heeft overeenkomstig Gods orde, met daarin een vrije
geest, kan ook de ziel van zijn broeder vrij maken als deze nog niet te veel met het
vlees is vergroeid en die helpt dan heel gemakkelijk haar zieke lichaam. Als de
zieledokter echter zelf een erg zieke ziel heeft, die meer dood dan levend is, hoe
zou hij dan dat wat hemzelf ontbreekt aan een andere ziel kunnen geven?! Denk er
daarom over na!
[11] De voorwaarden om Mijn leerling te worden heb ik je nu voorgelegd en de
werkelijke, eigenlijke oorzaak van de kwalen van de wereld. Doe nu wat je wilt! Ik
neem jullie niet als leerling aan, noch houd ik jullie tegen om dat te worden. Als
jullie echter toch Mijn leerlingen willen worden, moeten jullie ook vóór alles jullie
zielen vrij en sterk maken, omdat jullie anders niets zouden hebben aan het volgen
van Mijn leer!"
13 Noach en de ark
[1] Na deze toespraak is iedereen erg onder de indruk en denkt in stilte: 'Eigen
schuld!' En de jonge Farizeeër weet niet wat hij Mij daarop moet antwoorden. Ook
Cyrenius en Julius trekken nu wat zorgelijke gezichten en ook Ebahl en zelfs Jarah,
die haar vrouwelijke schoonheid bedenkelijk begint te vinden!
[2] En CYRENIUS zegt na een poosje diep nagedacht te hebben: "Heer en Meester,
ik heb zo hier en daar al wat dagen en nachten met U doorgebracht en heb U veel
wonderbaarlijks zien doen en U ook heel streng horen spreken, maar ik ben nog
nooit zo van mijn stuk gebracht als bij deze toespraak van U! Want volgens Uw
huidige uitlating is het met ons niet veel beter gesteld dan ten tijde van Abraham
met Sodom en Gomorra. En al ons zorgen, doen en laten is helemaal des duivels.
Vriend, dat is een zeer harde les! Jammer genoeg is het voor geen geld ter wereld te
verhelen dat U ons hier de naakte waarheid hebt voorgelegd. Maar hoe kun je het
nu zover brengen dat je helemaal ermee instemt om al het wereldse de rug toe te
keren, om dan vervolgens alle tijd te gaan besteden aan de beschaving van de ziel
en de geest?"
[3] IK zeg: "Vriend, niets gemakkelijker dan dat! Je blijft, wat en wie je bent en
geeft leiding aan wat je is toevertrouwd, maar niet vanwege jouw positie, maar
voor het welzijn van de mensen!
[4] Want kijk, toen in Noach's tijd het water de aardbodem bedekte, die bewoond
werd door een eigenlijk geheel verdorven mensheid, doodde de vloed alles in de
verre omtrek behalve Noach en zijn kleine familie en de dieren die Noach in de ark
kon opnemen, natuurlijk met uitzondering van de vissen in het water .
[5] Hoe bleef Noach echter met zijn familie in leven, hoog boven de dood
brengende golven van de grote vloed? Wel, hij bevond zich in een stevig bouwsel
dat de wilde vloed heel gehoorzaam op haar rug moest dragen. Die vloed kon
nergens in het bouwsel binnen dringen waar zij ook voor Noach's leven gevaarlijk
had kunnen worden!
[6] Deze dodelijke vloed bestaat echter. geestelijk nog steeds op deze aardbodem
en Ik zeg je dat deze geestelijke en blijvende zondvloed van Noach voor het leven
van de wereldmensen minstens zo gevaarlijk is als de natuurlijke van toen ten tijde
van Noach.
[7] Hoe kan men zich echter beschermen tegen de verdrinkingsdood in de
geestelijke zondvloed? Ik zeg je: Wat Noach lichamelijk deed, dat moet men nu
geestelijk doen en dan is men voor altijd beschermd tegen de verdrinkingsdood in
de grote en voortdurende, geestelijke zondvloed!
[8] Met andere woorden: Men moet volgens de orde van God ook de wereld geven
wat van de wereld is, -maar vóór alles aan God wat van God is!
[9] Voor een mens is de' Ark van Noach' de ware deemoed, naastenliefde en liefde
tot God.
[10] Wie echt deemoedig en vol zuivere, onbaatzuchtige liefde is tot God de Vader
en alle mensen en wie steeds actief tracht om alle mensen, indien mogelijk, te
dienen in Gods orde, die drijft behouden en goed bewaard over de anders zo snel de
dood brengende wateren van alle wereldse zonden en aan het eind van zijn aardse
levensloopbaan, als de vloed voor hem zal zakken en weg zal ebben in de duistere
diepten, zal zijn ark op de grote Ararat van het van leven overvloeiende rijk van
God een goed verzorgde rust krijgen en voor hem die zij gedragen heeft zal zij een
eeuwig woonhuis worden."
14 Hoe passen aardse schatten in ons leven
[1] "Kijk naar Mij! Moet Ik nu niet met de wereld omgaan? Ik eet en drink en de
wereld dient Mij, zoals eens de vloed het bouwsel van Noach heeft gediend! Zij
gaat wel hevig te keer onder de stevige wanden van Mijn bouwsel, -maar
verzwelgen kan zij het in der eeuwigheid niet!
[2] Je kunt er niets aan doen dat er op een gegeven ogenblik een Romeins rijk is
ontstaan. Het is er nu eenmaal en je kunt het niet laten verdwijnen! Het rijk heeft
evenwel goede wetten, die heel goed deugen voor de instandhouding van de orde
en voor de deemoediging van de mensen. Als je denkt dat je een heer bent die
boven de wet verheven is en daarom een kroon kunt dragen, ben je voor jezelf op
de verkeerde weg, ofschoon niet ten opzichte van de mensen die de eenmaal
uitgevaardigde wet zonder meer moeten houden, met alle voor en nadelen daaraan
verbonden. Stel je je echter ook onder de wet en zie je jezelf slechts als de officiële
en noodzakelijke leider en tussenpersoon daarvan, dan neem je het juiste standpunt
in. Dan timmer je voor jezelf uit het geestelijke materiaal van de wet een ark die je
over al de nog zo door de storm bewogen wateren van de wereldzonden heen moet
dragen!
[3] Als je daarbij ook nog in al je daden de eenvoudige grondbeginselen van Mijn
leer toepast, die met jullie wetten heel goed in overeenstemming te brengen zijn,
doe je, gezien je mogelijkheden, voldoende voor je ziel en je geest. En als Ik zeg
dat Ik dat voldoende vind, noem Mij dan eens iemand die dat onvoldoende zou
kunnen vinden!"
[4] CYRENIUS zegt: "Maar denk eens, o Heer, aan de pracht en de luxe waarin ik
vanwege mijn ambt moet leven en denk eens aan wat U zoëven over de pracht en
de luxe van de wereld hebt gezegd!"
[5] IK zeg: "Houd je in je hart dan van de wereldse pracht en luxe?"
[6] CYRENIUS antwoordt: "0, niet in het minst; voor mij is dat allemaal een echte
kwelling!"
[7] IK zeg: "Wel, waarom brengt die voorgeschreven pracht en luxe je dan in de
war? Als je er in je hart geen liefde voor voelt, kan geen pracht of praal nadelig zijn
voor ziel en geest! Maar als je hart aan iets stoffelijks hangt, ook al zou dat op
zichzelf nóg zo gering zijn, dan kan het net zo schadelijk voor ziel en geest zijn als
de zwaarste kroon van het zuiverste goud met de kostbaarste edelstenen.
[8] Daarom komt alles slechts aan op de gesteldheid van het hart; want anders
moesten belachelijk genoeg ook zon, maan en al de sterren de mensen van deze
aarde als zonden aangerekend worden, omdat zij schitterend stralen en glanzen en
omdat de mens toch echt plezier daaraan beleeft. Zo kan ook jij, Mijn beste
Cyrenius, ware vreugde beleven aan jouw luister voor de mensen, als het maar geen
ijdele en daarom domme vreugde is, want daardoor wordt de ziel bedorven en
tenslotte gedood!
[9] Het werd Salomo toch ook toegestaan en zelfs bevolen, om zich met zo'n pracht
te bekleden als vóór hem geen koning had gedragen en ná hem ook geen koning
ooit meer zal dragen. Zolang hij daar geen domme, ijdele vreugde aan verbond,
maar een juiste op wijsheid berustende, was de vreugde verheffend voor zijn ziel en
zijn geest. Toen hij echter later vanwege de grote luister ijdel werd en de hoogmoed
zich van hem meester maakte, verdween al zijn luister voor God en alle betere
mensen en hij verviel in alle zonden van de wereld des overvloeds en zijn werken
en daden werden door de betere mensen gezien als dwaasheden en voor het
aangezicht van God waren het ware gruwelen.
[10] Ik zeg jou en ook alle anderen, dat het zelfs goed en nuttig voor de mens is
wanneer hij, als een gerijpte naar ziel en geest, reeds op deze aarde de pracht van
de hemelen nabootst en zijn hart daaraan op de juiste wijze warmt. Want het is
loffelijker te bouwen dan te vernietigen. Maar alleen naar ziel en geest geheel
gerijpte mensen zouden zoiets moeten doen, opdat de onrijpen zouden ontdekken
wat een rijp mens allemaal tot stand kan brengen.
[11] Maar wie voor eigen eer en roem een paleis voor zichzelf bouwt en
uiteindelijk zichzelf in zijn pracht op een voetstuk plaatst, begaat een grote zonde
tegen zijn eigen ziel en zijn goddelijke geest en bederft zichzelf en al zijn
nakomelingen, die zich dan al vanaf de geboorte veel hoger achten dan de andere
mensen.
[12] Wanneer echter door de pracht van de paleizen de harten van de bewoners van
de paleizen worden bedorven en daarbij vervuld worden van hoogmoed en
verachting voor die mensen, die geen paleizen kunnen bewonen, dan is het weer
beter om de paleizen meteen te verwoesten.
[13] Zo is het ook helemaal niet tegen de goddelijke orde om een stad te bouwen
waarin de mensen in vrede en eendracht als één familie in één huis tesamen leven,
werken en handelen en elkaar zo bij alles gemakkelijker kunnen ondersteunen dan
wanneer zij urenver van elkaar verwijderd zouden wonen. Komt er dan echter in
een stad hoogmoed, luxe, de zucht naar pracht, nijd, haat, vervolging en zelfs
doodslag, en zwelgzucht, ontucht en traagheid, dan moet zo'n stad meteen weer in
een puin en stofhoop veranderd worden, anders wordt zij een broedplaats van
allerlei duivels kwaad dat na verloop van tijd de gehele aarde door en door zou
verpesten, net als Hanoch van voor de zondvloed, en Babylon, en de grote stad
Ninevé van na de zondvloed! Hoe groot waren deze steden eens en nu staan er in
hun plaats slechts een paar armelijke hutten! Waar eens Hanoch stond, is nu een
zee, net als op de plaats van het oude Sodom en Gomorra en de tien kleinere steden
in de omtrek van de twee grote, die elk groter waren dan het huidige Jeruzalem dat
ook niet meer zo groot is als in de tijd van David.
[14] Wat echter met die steden is gebeurd, zal ook met Jeruzalem gebeuren en er
zijn er hier die de gruwel van de verwoesting mee zullen aanzien en mee zullen
maken! Want, zoals gezegd, het is beter dat zulke steden er niet zijn en daarvoor in
de plaats des te meer geheel levende zielen, dan dat er een stad is waarin de
mensenzielen voor het tijdelijke en de eeuwigheid geheel te gronde gericht worden!
[15] Dus, beste Cyrenius, je mag alles hebben wat de aarde ook maar aan prachtigs
en wonderbaarlijk schoons op haar uitgestrekte bodem draagt en je kunt je daarin,
God lovend en prijzend, verlustigen. Maar verpand je hart er nooit aan; want al
deze aardse pracht moet eens, zowel voor zichzelf als voor jou, vergaan als je het
tijdelijke met het eeuwige zult verwisselen! Want alle materie is in de aard van de
zaak niets dan alleen maar dat, wat ik je al eerder helder en duidelijk genoeg heb
uiteengezet. -Zeg eens, voldoet je dit en heb je het zo begrepen zoals het voor God
en de hele wereld begrepen moet worden?"
15 Over de enige weg naar het levensdoel van de mensen
[1] CYRENIUS zegt: "Ja, nu is alles mij weer helemaal duidelijk; zo is het nu
eenmaal. Zoals er voor iedere grashalm één wet is waaronder en volgens welke hij
zich kan ontwikkelen, zo is er ook maar één psychisch morele wet die aan het
wezen van de mens is aangepast, waaronder de mens uit zichzelf zijn volle
ongebonden vrije zelfstandigheid kan verkrijgen. Ofwel, er is dus altijd maar één
onveranderlijke, altijd gelijke weg, waarover men zijn ware en eeuwige
bestemming kan bereiken. Langs iedere andere van de talloos vele vrijheidswegen
waarover de mensen moreel ook goed kunnen gaan, is het grote, alleen ware en
door God vastgestelde doel onmogelijk te bereiken!
[2] Daarbij zie ik ook zonneklaar, o Heer, dat de weg die U ons hebt gewezen, de
enige goede en ware is. Ook besef ik dat ieder mens, hoog of laag, onverstoorbaar
de juiste weg kan gaan als hij dat maar serieus wil; maar ik zie ook wel in dat geen
mens ooit uit zichzelf deze weg had kunnen vinden, die zo waarachtig is en zo
volkomen aan alle levensomstandigheden beantwoordt. Zoiets moet rechtstreeks
door Gods geest geopenbaard worden aan de mensen die dit verstaan!
[3] Maar hoewel de weg nu heel duidelijk is omschreven, zal hij naar mijn mening
toch zelden helemaal bewandeld worden, want daartoe hebben de teveel op het
materiële gerichte, wereldse gewoontes op deze enige ware en goede weg een
versperring aangebracht die dat verhindert. En velen die deze weg betreden, zullen
daar tegenop lopen en halverwege omkeren, vooral als ze niet al gauw een
wonderbaarlijke uitwerking bij zichzelf ge waar worden voor de moeite die ze
doen. Dat gebeurt namelijk niet zo snel als men zich in het begin voorstelt, zeker
als men voorheen al sterke bindingen had met de buitenwereld.
[4] Ik hoop door Uw bijzondere genade het heilige, grote doel wel te bereiken;
maar ik ben er maar één en de grote Romeinse staat telt er nu vele miljoenen. Hoe
en wanneer zullen die echter allemaal, die toch net als wij mensen zijn, op deze
weg geraken?!"
[5] De jonge FARIZEEËR voegt daar aan toe: "Hoogste gebieder! Dat dacht ik
zoëven ook! Wij kunnen nu wel de weg van al het heil gerust en blij betreden, maar
hoe moet het met de vele miljoenen die niet de gelegenheid hebben uit de bron te
putten en iedere vraag met de grote meester des levens zelf te bespreken?"
[6] IK zeg: "Ook daar is voor gezorgd! Want na Mij blijft de hemelpoort steeds
open staan en dat wat wij hier nu bespreken, zal over meer dan duizend jaar ook
woordelijk gehoord en opgeschreven worden, alsof het voor de ogen plaats vond
van degenen die bijna tweeduizend jaar na ons de aarde betreden zullen. En een
ieder die in de toekomst ergens over zal twijfelen, zal uit de hemelen heel duidelijk
ingelicht kunnen worden. Want hierna zal iedereen zelfs door God onderricht
moeten worden en degene die zijn lering niet van God krijgt, zal niet in het
vreugdevolle rijk der waarheid binnengaan. "
16 Over de verhoging en kroning van Jezus
[1] Maar Ik zeg jullie dat .het toch altijd moeilijk zal zijn om alleen .bij de zuivere,
naakte waarheld te blijven. Het wereldse verstand, dat zich op verscheidene
plaatsen buitengewoon zal ontwikkelen, zal niet inzien dat Ik Degene kan zijn,
geestelijk gezien, die eens op de Sinaï aan Mozes tijdens donder en bliksem de
wetten gaf en hem de vijf boeken dicteerde en die met Zijn wijsheid, macht en
sterkte de gehele oneindigheid onderhoudt en regeert! Zelfs een aantal van jullie
gelooft dat nu nog niet helemaal, terwijl je toch uit de eerste hand getuige bent van
wat hier gebeurt en ook wat op andere plaatsen is gebeurd, dat Ik geheel één ben
met de Vader in de hemel. Wat zullen de grote, wereldse geleerden er dan van
zeggen als dat getuigenis hun oren uit de duizendste hand zal bereiken?!
[2] Daarom wordt het ook alleen maar aan de eenvoudigen verkondigd en niet aan
de wereldse geleerden; want wat groot is voor de wereld, is voor God een gruwel!
[3] De eenvoudige, bescheiden mens wiens hart nog zo zuiver mogelijk is, heeft
blijkbaar ook een vrijere ziel en in de ziel een vrijere geest en neemt daarom vlug
en gemakkelijk dat wat tot de geest behoort aan. Maar een wereldwijze, wiens
zielontoegankelijk is geworden door de vele puur materiële bindingen en waarin in
het geheel geen besef meer is van een goddelijke geest, zal niet aannemen en niet
begrijpen wat jullie voor het grootste deel nu al gemakkelijk begrijpen en waarvan
jullie de juiste diepgang nu vrij goed aanvoelen. Maar toch begrijpen ook jullie nu
nog veel niet; maar na Mijn verhoging zullen jullie het volkomen begrijpen!"
[4] Daarop vraagt CYRENIUS meteen: "Wat voor verhoging bedoelt U dan? Wordt
U soms op aarde tot koning der koningen verhoogd en gekroond?"
[5] IK zeg: "Ja, maar niet tot werelds koning en ook zonder gouden kroon! Zou Ik
dan niet de macht hebben om Mij een aards koninkrijk te nemen dat zich nog ver
over alle einden van deze aarde uit zou strekken? Wie zou Mij dat kunnen
verhinderen?
[6] Ligt het bestaan van alle dingen en ook het leven van alle mensen niet in de
hand van Mijn Vader, die in Mij is zoals Ik in Hem ben? Hoeveel maal zou je adem
kunnen halen zonder de wil van Mijn geest, die de enige is die alles leven geeft en
alles onderhoudt?!
[7] Wat hadden de mensen ten tijde van Noach aan al hun macht en uitgekiende
krijgskunde?! Mijn geest liet de watervloed over alle koningen en hun volken
komen en zij werden allen begraven!
[8] Wat had de machtige Farao aan zijn geweldig grote leger? Mijn geest liet de
Israëlieten droog door de Rode zee trekken en het hen achtervolgende leger van de
Farao verdrinken!
[9] Als Ik dus koning van deze aarde zou willen zijn, welke macht zou Mij dat dan
kunnen verhinderen?
[10] Maar dat ligt helemaal niet op Mijn weg en op die van hen, die waarachtig
Mijn volgelingen willen zijn. Op Mij wacht een geheel andere verhoging en
kroning, waarover je pas dan nader zult horen als zij plaats heeft gevonden. Een
paar aanwijzingen heb Ik je toch al meteen aan het begin van ons samenkomen
gegeven, als je je dat herinnert zul je de rest zelf wel kunnen bedenken!"
[11] CYRENIUS zegt: "Maar Heer, ik weet nu heel zeker wie en wat U bent en wat
U allemaal kunt, -maar daarom begrijp ik nog steeds niet echt de reden waarom U
Zich ondanks al Uw almacht toch nog verschuilt voor de achtervolging van
Herodes en de tempel!?"
[12] IK zeg: "Vriend, deze vraag had je je nu toch wel gevoeglijk kunnen besparen!
Ten eerste, omdat Ik je dat in Nazareth al meer dan voldoende heb uitgelegd en ten
tweede moest je nu toch eindelijk uit alles wat Ik gezegd heb, opgemaakt hebben
dat Ik niet in deze wereld ben gekomen om de doden nog doder te maken dan ze
toch al zijn,' maar om hen in alles opnieuw levend te maken; daarom zal Ik nu met
niemand afrekenen. Want Ik ben nu hier om het gehele oordeel dat over deze aarde
was uitgesproken, op Mij te nemen en alle mensen zullen door het oordeel dat Ik op
Mij heb genomen, de volledige verlossing van de eeuwige dood vinden.
[13] Daarom ben Ik nu niet hier om er op los te slaan, maar alleen om alle
mogelijke wonden van de met velerlei kwalen behepte mensheid te helen en niet
om hen nog diepere en ergere te slaan.
[14] Denk je soms dat Ik uit beduchtheid voor Mijn achtervolgers in zekere zin op
de vlucht blijf? O, als je dat zou denken dan vergis je je zeer! Kijk eens naar dat
stel erge misdadigers! Heus, volgens Mozes en volgens jullie wetten hebben ze
honderdvoudig de dood verdiend, maar toch Iaat Ik nu niet toe dat zij gedood
worden, maar ook hen zal de genade van de hemelen ten deel vallen. Als zij zich
die genade ten nutte maken, zullen ook zij deel hebben aan Mijn rijk; vervallen zij
daarna echter weer in het kwade dan zullen zij het aan zichzelf te wijten hebben als
de vloek en de hardheid van de wet hen zal doden! Want weet, de wet is er altijd,
maar de genade komt slechts zo nu en dan de in het nauw zittenden te hulp; als de
genade echter niet wordt geëerbiedigd, moet men de wet weer voor lief nemen."
17 De vrijheid van de menselijke ziel
[1] "Kijk, jij bent de verantwoordelijke persoon voor alle wetten; alle macht en alle
gezag van Rome in geheel Azië en een deel van Afrika en toch bepaalt hier Mijn
wil of de misdadigers veroordeeld of vrijgelaten worden en tegen Mijn wil kun je
niets doen.
[2] Zo zou Ik ook alle mensen van de wereld door Mijn wil kunnen dwingen om
goed te doen, maar dat zou tevens een oordeel zijn waardoor de vrije mens een
machine zou worden.
[3] Toch ben jij geen machine, omdat je inziet dat hetgeen je op Mijn aanraden doet
alleen maar geheel volgens de orde van God en dus juist is; en begrijp je iets nog
niet, dan vraag je het en dan handel je naar eigen inzicht. Dat is dan geen dwang
van buitenaf, maar van binnen uit en behoort helemaal tot de vrije levensorde.
[4] Want als Mijn wil je dwingt, ben je een gebonden slaaf, als je eigen wil je
echter dwingt, ben je vrij; want je wil doet voortaan dat wat je verstand, het licht
van de ogen van je ziel, slechts als waar en goed ziet! Maar met de wereld zou het
anders zijn als zij gedwongen werd om Mijn wil op te volgen; zij zou vooraf niet
beseffen wat alleen maar goed en waar is en haar manier van doen zou dan op dat
van de dieren blijken en eigenlijk nog minder zijn dan dat. Want het dier staat op
een dusdanige trap dat een dwang die in zijn aard is ingeprent, geen verdere morele
schade kan veroorzaken aan zijn ziel, omdat de ziel van een dier nog lang niet toe is
een vrije morele wet. Maar de ziel van de vrije mens zou door een innerlijke,
mechanische dwang in haar wezen zeer grote schade lijden, omdat het onder het
oordeel staande dierlijke geheel in tegenstelling tot haar vrije zedelijke natuur zou
zijn.
[5] Hieruit, mijn beste Cyrenius, kun je nu hopelijk wel heel duidelijk zien waarom
Ik steeds uitwijk voor degenen die Mij vervolgen en hen waar en hoe maar
mogelijk uit de weg ga, niet om Mij voor hun onmachtige woede te beschermen,
maar om hen, die ook Mijn blinde en dwaze kinderen zijn, voor de eeuwige
ondergang te bewaren.
[6] Als Ik echter ergens mensen zie die Mij vervolgen, maar zelf toch wel een
betere aard hebben en door een juist geesteslicht de waarheld en het zuiver goede
kunnen herkennen, dan loop Ik niet voor hen weg maar Iaat ze tot Mij komen, waar
zij dan voorlichting krijgen, hun nacht en oordeel inzien en mensen worden volgens
Gods orde. Een sprekend voorbeeld daarvan gaven je zoëven de dertig jonge, maar
lichamelijk sterke achtervolgers van Mijn gevreesde persoon. Ik zou ze zeker niet
hierheen hebben laten brengen als Ik hun harten niet deugdelijk voor Mij had
bevonden toen zij hier nog ver vandaan waren,
[7] Wel werden de natuurkrachten door Mijn wil gedwongen om hen hierheen te
brengen, maar daardoor werd hun ziel niet gedwongen. Nu ze echter hier zijn
krijgen ze onderricht, hun verstand wordt helderder en zij zullen dan zeker in
vrijheid datgene kiezen waar hun ziel baat bij heeft.
[8] Kijk, het is nu bijna zover dat de stralen van de zon over de horizon zullen
komen en nog niemand van jullie heeft er aan gedacht om te zeggen dat hij
nachtrust nodig had! Hoe komt dat? Wel, omdat Ik het nu zo wens! Maar ook dat is
geen dwang van de ziel, maar alleen van de materie, die nu langer dan normaal
diensten aan de ziel moet verlenen. Deze dwang heb Ik, hoofdzakelijk terwille van
deze dertig, jullie en Mijzelf opgelegd en niemand van jullie zal kunnen zeggen dat
hij slaperig en moe is. Door ons waken hebben we echter dertig broeders op
tweeërlei wijze gered: lichamelijk en geestelijk. Onze moeite en ons waken is
daarom rijkelijk beloond en zal later nog meer beloond worden; een uiterlijke
dwang is daarom zeker voor geen enkele ziel schadelijk. Als Ik de zielen echter met
geweld in het juiste licht gezet zou hebben, zouden ze er nu als zuivere machines
bijstaan en geen van hun handelingen zou méér waarde voor hen hebben dan de
gebruikswaarde die een machine of een werktuig voor zichzelf heeft.
[9] Wat heeft bijvoorbeeld een hak eraan dat zij goed snijdt en een zaag, dat zij
goed scheidt? Dat heeft alleen maar waarde voor de mens, die een vrij en kundig
bewustzijn heeft en kan onderscheiden wat dienstig, goed en nuttig is. -Wat heeft
een blinde aan licht en een lamme aan een baan om hard te lopen? Alleen diegene
heeft ergens nut van, die ten eerste het nodige zelfbesef heeft en vervolgens alles
weet over de behoefte, het gebruik, de toepassing en het daaruit voortvloeiende,
nuttige gebruik.
[10] Zo staat het ook met het geestelijke licht. Het kan en mag vanwege de heilige
wilsvrijheid van de mensen niemand heimelijk met geweld worden ingegeven,
maar het licht moet vrij ergens worden neergezet waar iedereen het kan zien. Wie
het wil gebruiken, kan het ongehinderd gebruiken; wie dat niet wil, kan het, zonder
zijn vrije wil te schaden, laten staan, zoals dat ook het geval is met het licht van de
zon dat de dag aankondigt. Wie het wil gebruiken, gebruikt het voor een of ander
werk, wie tijdens al het heldere daglicht van de zon echter niet wil werken, mag dat
ook en niets ter wereld zal daar schade van ondervinden. Want het licht dwingt
geen met een vrije wil begiftigde zielom iets te doen.
[11] Ik heb macht genoeg om jullie inzichten te veranderen en van jullie vrije wil
een aan alle kanten gebonden lastdier te maken en dat lastdier zal heel deemoedig
rondlopen volgens de besturing van Mijn almachtsleidsel; maar inwendig zal het
dood zijn. Als Ik jullie echter onderricht geef en het juiste licht laat zien en geef,
dan hebben jullie daarbij de vrijheid en je kunt het licht aannemen of negeren. Begrijp je dat, Mijn beste Cyrenius?"
[12] CYRENIUS zegt: " Ja, nu begrijp ik ook dat en ik geloof nu de reden te zien
waarom U, o Heer, de eenvoudige staat hebt gekozen om de mensen te leren over
hun ware bestemming en hoe zij die kunnen bereiken. Opdat men daarnaast echter
speciaal voor deze zaken een krachtiger geloof en een helderder inzicht en
overtuiging krijgt, doet U ook nog dingen die U alleen mogelijk zijn, waardoor Uw
woorden nog meer gewicht en een intensiever licht krijgen. En zo geschiedt alles
wat U doet voor de ware levensheiliging van de mensen volgens vaste lijnen en Uw
handelen en gedrag komt mij bijna voor, als had U het al van eeuwigheid her zo
voorzien. Wat dit betreft kan ik Mij ook vergissen, maar dat geloof ik eigenlijk
amper."
[13] IK zeg: "Nee, nee, je vergist je helemaal niet; want een goddelijke orde moet
eeuwig zijn! Als zij niet eeuwig zou zijn, was zij ook geen orde en geen waarheid;
want een waarheid moet eeuwig waarheid zijn en blijven en moet daarom ook van
eeuwigheid her zo voorzien zijn. -Maar nu over iets heel anders!"
18 Over het op schrift stellen van Jezus woorden
[I] "Marcus, het morgenrood begint reeds .de toppen van de bergen te kleuren, zorg
jij er nu voor dat we een morgenmaaltijd krijgen, want met een nuchtere maag
kunnen we niet naar de vijf misdadigers gaan! Die zullen wel erg tegen ons te keer
gaan eer ze genezen worden! Zodra ze genezen worden moet er zout, brood en wijn
klaar staan om hen te versterken, want zij zullen na de genezing zeer zwak zijn.
Zout, brood en wijn zullen hen weldra op krachten brengen!"
[2] MARCUS zegt: "Heer, het zal direkt gehaald worden!" -Dan geeft hij meteen
opdracht aan zijn vrouwen kinderen om alle handen in de keuken aan het werk te
zetten om tijdig alles gereed te hebben. Onmiddellijk verdwijnen de vrouw, de twee
zoons en de vier dochters naar de keuken en ontplooien een grote bedrijvigheid;
ook enige van Mijn leerlingen bieden hun diensten aan en helpen vis schoonmaken,
waarin ze als vissers zeer bedreven zijn.
[3] Matthéus en Johannes lezen nu nogmaals wat ze deze nacht allemaal hebben
opgeschreven van Mijn woorden, waarbij ze echter tot de vervelende conclusie
komen dat zij ondanks hun vlijtig opschrijven toch nog grote stukken missen.
[4] Johannes vraagt Mij dan of Ik hun het ontbrekende wil dikteren. Maar op Mijn
wenk stelt Raphaël zich beschikbaar en completeert in een oogwenk alles. En als de
beiden daarna hun aantekeningen nog een keer doornemen, vinden zij geen hiaten
meer en is alles helemaal in orde.
[5] Ook Simon Juda bekijkt het opgeschrevene en constateert dat er volgens hem
niets verloren is gegaan van alle gesprekken en lessen die in deze nacht zo royaal
als haast nog nooit eerder hebben plaatsgevonden. Ook het redden van de dertig is
uitgebreid vermeld en dat doet de leerlingen veel genoegen.
[6] Cyrenius vraagt of hij een afschrift zou kunnen krijgen; hij wil degene die het
voor hem overschrijft een goede beloning geven!
[7] Dan staat Judas Iskariot meteen vooraan en biedt Cyrenius zijn diensten aan.
[8] IK verbied Judas die egoïstische hebzucht en zeg tegen Cyrenius: "Daar staat
Raphaël; laat hem maar wat schrijfmateriaal geven, dan zal hij dat heel snel voor je
doen!"
[9] Cyrenius roept daarop zijn bedienden, laat hen vlug een behoorlijke
hoeveelheid onbeschreven perkamentrollen brengen en geeft die voor het
bovengenoemde doel aan RAPHAËL, die de rollen maar nauwelijks aanraakt en
dan tegen Cyrenius zegt, terwijl hij hem de rollen teruggeeft: "Uw wens is al
vervuld; u kunt de rollen nu laten vergelijken met de geschriften van de beide
leerlingen om te zien of er iets aan ontbreekt!"
[10] Cyrenius bekijkt de rollen en ziet dat ze werkelijk helemaal beschreven zijn en
hij verwondert zich natuurlijk, omdat hij ondanks zijn wijsheid toch niet begrijpen
kan dat het zo snel gebeurde.
[11] Ook de dertig Farizeeën en levieten bekijken nu de rollen en de eerdere
woordvoerder, die Hebram heette, zegt: "Ja, wat ik nu heb gezien en gelezen is
woordelijk wat hier besproken werd. Maar hoe het de engel mogelijk is in een
oogwenk verscheidene rollen correct en goed leesbaar geheel te beschrijven, gaat
ons helemaal niets aan en daar zou ik dan ook mijn hoofd niet over willen breken,
omdat ik bij voorbaat er van overtuigd ben dat dat niets op zal leveren. Want wij
stervelingen zullen de onsterfelijkheid pas dan geheel begrijpen als wij eens
geheelonsterfelijk zullen zijn. En daarom zullen wij de handelingen van de geesten
ook dan pas geheel begrijpen als wij eenmaal zelf geheel zuivere geesten zullen
zijn; maar in ons lichaam zullen wij dat nooit kunnen.
[12] Daarom is het beter over zo'n fenomeen helemaal niet na te denken! Er zijn
toch zaken en verschijnselen in de natuurwereld die geen sterveling ooit geheel zal
begrijpen. En als de dwaze mens daarover zou gaan nadenken, zou hij al gauw gek
worden! Voor de hemelse geesten zal het zeker zonder meer duidelijk zijn en ons
kan het op den duur ook duidelijker worden dan nu. Maar zouden wij het nu
meteen willen begrijpen, dan raakten wij stellig met onze gedachten in de knoop.
Daarom kijk ik graag naar een wonder, maar ik heb er helemaal geen behoefte aan
om er verder over na te denken. Ook al zou men er echt iets van begrijpen, dan zou
men het toch niet na kunnen doen en als men dat niet kan, heeft men aan een half
inzicht toch nog niets!"
[13] CYRENIUS zegt: "In een bepaald stoffelijk opzicht heb je wel gelijk, maar
voor het nadoen heb ik zeker geen belangstelling. Omdat er in mij echter toch ook
een onsterfelijke geest woont, zou ik juist in verband met mijn geest graag iets
meer van de geestelijke zaken willen zien dan met zwaar geblinddoekte ogen. Mijn
gehele wezen hunkert er naar om uit de mond van een wijze onder ons iets meer te
weten te komen over dit snelle schrijven van de engel! Ik zal daarom proberen de
mond van een wijze daarover iets te laten zeggen, want wat wij daarover zeggen is
niets dan het dorsen van leeg stro. Wij kunnen er zeker niets verstandigs over
zeggen, terwijl de mond van de wijze ons daarover meteen versteld zal doen staan."
[14] HEBRAM zegt, wat humeurig: "Dat zeker, maar dat versteld staan zal
uiteindelijk waarschijnlijk wel zijn oorzaak vinden in het feit dat wij hetgeen de
wijze erover zegt, net zo min zullen begrijpen als dit wonder zelf, zónder de
verhelderende uitleg van een wijze! Want om de wijsheid te begrijpen, moet je zelf
een soort wijze zijn. Al heb je nog zo’n gezond verstand, dan is dat op zich toch
niet voldoende om de wijsheid tot in de kern te begrijpen. Je krijgt er wel enig idee
van, maar niet veel meer. Het hooglied van Salomo, die een wijze was, staat
zogezegd nog het dichtst bij het gezonde, menselijke verstand. Als je het leest denk
je het ook te begrijpen. Ga je er naderhand goed over nadenken, dan kom je al
gauw tot de vervelende overtuiging dat je eigenlijk toch niets hebt begrepen! Een
voorbeeld zal je laten zien wat ik bedoel!"
19 Het hooglied van Salomo
[I] In het vierde hoofdstuk zegt Salomo: 'Kijk, mijn vriendin, je bent mooi, kijk,
mooi ben je! Tussen je vlechten lijken je ogen op de ogen van een duif. Je haar doet
denken aan de geitenkudden die op de berg Gilead zijn geschoren. Je tanden zijn
als de geschoren wol van de kudden wanneer zij van de drinkplaats komen, zij, die
allemaal tweelingen dragen en waarvan er geen onvruchtbaar is. Je lippen lijken
een koord met de kleur van rozijnen en je woorden zijn liefelijk. Je wangen tussen
je vlechten kleuren als de insnijding van de granaatappel. Je hals is als de toren van
David, voorzien van een borstwering waaraan vele schilden hangen met allerhande
wapens van helden. Je twee borsten zijn als een reeëntweeling, die onder de rozen
weiden tot de dag koel wordt en de schaduw wijkt. Ik zal naar de mirreberg gaan en
naar de wierookheuvel. Je bent ongetwijfeld mooi en je bent smetteloos. Kom, mijn
bruid van de Libanon, kom van de Libanon! Treed binnen, kom van de berg
Amana, van de berg Senir en Hermon waar de holen der leeuwen zijn en waar de
luipaarden huizen! Je hebt mijn hart gestolen, mijn zuster, lieve bruid, met een van
je ogen en met een van je halssnoeren. Hoe mooi zijn je borsten, zuster van mij,
lieve bruid! Je borsten zijn lieflijker dan wijn en de geur van je zalven overtreft alle
bekoring. Je lippen, mijn bruid, zijn als overlopende honingzeem, onder je tong is
honing en melk en de geur van je klederen is als de geur van de Libanon. Zuster,
lieve bruid, je bent een gesloten tuin, een gesloten bron, een verzegelde put. Jij bent
als een lusthof van granaatbomen met kostelijke vruchten, cyprus en nardus, nardus
en saffraan, kalmoes en kaneel en van wierookbomen, mirre en heerlijk geurende
aloës; als een fontein in een tuin, als een bron van levend water dat van de Libanon
stroomt. Verhef u, noordenwind, en kom, zuidenwind, waai door mijn tuin opdat de
geuren haar overstromen!'
[2] Zie, hoge Cyrenius, zo luidt vrijwel woordelijk het vierde hoofdstuk, dat nog
het eenvoudigst te begrijpen schijnt te zijn, van het Hooglied van Salomo die een
wijze was. En ik geef u alle schatten van de wereld als u met uw ongetwijfeld
gezonde mensenverstand in staat bent om daarvan ook maar één zin te
ontraadselen!
[3] Wie is die steeds genoemde zuster, de lieve bruid, die, als zij er zo uitziet als
Salomo haar zo prijzenswaardig beschrijft, een schrikbeeld zou zijn voor alle
mensen, waarbij vergeleken een heidense Medusa nog een Venus zou zijn! Kortom,
voor het verstand van een mens is dat toch de onzin ten top; wat er echter voor
betekenis achter schuilt, lost geen mensenverstand op maar alleen weer de
wijsheid! Wie dus de wijsheid bezit, zal het begrijpen, wie die echter niet bezit,
moet zoiets maar niet lezen en heeft hij het wel gelezen, dan moet hij er verder niet
over nadenken. Want hoe meer hij erover nadenkt, des te minder zal hij ervan
begrijpen. Ik heb het hele hooglied van Salomo zelfs helemaal uit het hoofd geleerd
om het daardoor beter te kunnen begrijpen, -maar voor niets; pas langzaam maar
zeker is het tot mij doorgedrongen dat het niet voor mij weggelegd was.
[4] Doe dus liever een beroep op het heldere verstand van onze metgezellen dan op
hun grote wijsheid! Want als zij hun wijsheid gebruiken om uitleg te geven over
het snelle schrijven van onze engel, zul je daar net zoveel van begrijpen als van het
vierde hoofdstuk van het hooglied van Salomo. Als iemand het echter met zijn
gezonde verstand uitlegt, vooropgesteld dat dat mogelijk is, wel dan zul je het in
zoverre begrijpen als iets, dat zuiver geestelijk is, ook maar stoffelijk begrepen kan
worden. Maar volgens mijn mening zal men ook daarmee niet zo erg veel
bereiken!"
[5] CYRENIUS zegt: "Ik zie wel dat je zeker niet dom bent, want het is een hele
prestatie om stoffelijk gezien zulke Salomo's onzinnigheden, woord voor woord te
onthouden. Want zij bevatten zoveel onsamenhangende onzin, als mij nog nooit
eerder ter ore is gekomen! Maar desondanks begint deze pure onzin mij nu toch
meer te verontrusten dan het eerdere snelschrijven van de engel. Wat wilde deze
bekende Croesus van de Joden daar toch mee zeggen? Was het serieus een
liefdesverklaring aan een mooi Joods meisje, dat er volgens zijn vergelijking heel
vreemd moet hebben uitgezien? Of wordt daar iets heel anders mee bedoeld? Maar
wat, - dat is een andere vraag! Is daar een sleutel voor? Als er één is, zal onze Heer
en Meester dat zeker in de eerste plaats weten! Daarom kunnen we beter meteen
naar de grote smid in plaats van naar de knecht van de smid gaan!"
[6] HEBRAM zegt: "Dat denk ik ook, doe dat dus! Ik ben daar nog nieuwsgieriger
naar dan naar mijn toekomstige leven in het hiernamaals."
[7] Dan richt CYRENIUS zich tot Mij en zegt: "Heer, heeft U dat bepaalde, vierde
hoofdstuk van het hooglied van Salomo gehoord? Kunt U mij ook zeggen of er iets
zinvols in staat of is het wat het lijkt, namelijk totale onzin?"
[8] IK zeg: "Mijn vriend, het heeft, hoewel zeer verborgen, een diepe betekenis!
Salomo schreef het op zoals het hem door de geest werd gedicteerd maar zelf
begreep hij er eigenlijk ook niet veel meer van dan jij nu. Want hij had wel de gave
om wijs te spreken, maar hij had niet tevens de gave om het te begrijpen. Ook voor
hem was veelonbegrijpelijk, want wat hij schreef waren woorden voor deze tijd,
gevat in passende beelden.
[9] De oplossing en de sleutel is Hij, die nu met je spreekt. Het woord, een woord
van altijd durende, eeuwige liefde, dus de zuivere liefde van God voor jullie
mensen, is de mooie bruid, de ware zuster van de mens en zijn lieve vriendin! Lees
met deze sleutel het hooglied en je zult het begrijpen en de zuivere betekenis daarin
vinden! Snap je, begrijp je nu iets van Salomo's wijsheid?"
[10] CYRENIUS zegt, terwijl hij Hebram aanziet: "Voel je, jonge Salomo kenner,
waar de wind vandaan begint te komen? Dat is heel andere muziek dan die in de
tempel te Jeruzalem wordt gezongen! Kortom, nu ik de sleutel heb, zal Salomo
thuis woordelijk worden bestudeerd!"
[11] HEBRAM zegt: "De sleutel schijnt waar en volkomen juist te zijn, maar alles
is daar toch niet mee te openen! De sterren zien wij ook en incidenteel heeft de
Meester daarover in zijn gesprekken ook veel wat op sleutels leek te berde
gebracht, -ook de engel deed daarover een zeer belangrijke mededeling; maar wat
weten wij er nu verder van? Leg me nu eens uit wat de mooie morgenster, die
vanmorgen zo fel schitterde, nu precies is! Kijk, zo min als je in staat bent met de
sleutel van de engel de ochtendster voldoende te verklaren, net zo min zul je met de
sleutel van de geheimzinnige meester achter de gehele wijsheid van Salomo
kommen! Daar vind je ook een heleboel verschillende beelden waarvan alleen de
geest zelf de juiste sleutel draagt. Maar dat de sleutel die de Meester je gaf, in
algemene zin gesproken de juiste is, daaraan twijfel ik vanaf dit ogenblik niet in het
minst en ik zal voor mijzelf daar het een en ander mee trachten te ontraadselen."
[12] Dan vraagt CYRENIUS Mij weer: "Heer, wat voor waarde moet ik hechten
aan dat wat Hebram zegt?"
[13] IK zeg: "Wat hij zegt is goed en waarachtig, dus weet je nu wat je er van moet
denken. Maar nu houden wij erover op want de ochtendmaaltijd staat gereed! Onze
ledermaten hebben voedsel nodig, daarom gaan wij deze nu eerst versterken en
daarna gaan wij naar de misdadigers buiten, want ze zullen nu spoedig rijp zijn
voor de genezing!" -Daarna werden vissen, brood en wijn op de tafels gebracht.
20 Voorbereiding voor de genezing van de misdadigers
[1] Als de jonge Farizeeërs en levieten de tafels zo rijkelijk beladen zien met
heerlijk toebereide vissen, met brood en met wijn, zegt HEBRAM: "Nou, erg
behoeftig leven de leerlingen van de Meester uit Nazareth ook niet! Nu is er
helemaal geen reden om ons nog langer er van af te houden in de eerste plaats
Romeinse soldaten te zijn en daarbij met hart en ziel Zijn leerlingen! Hoe vaak
hebben we niet in de tempel ter meerdere ere van Jehova moeten vasten en hier
wordt niet gevast, hoewel het voor de Joden vandaag op de voorsabbat
voorgeschreven is om streng te vasten! En toch wordt God daardoor zeker niet
onteerd, want anders zou de goddelijke geest door de mond van onze Heer en
Meester dat niet hebben gezegd! Kortom, wat Hij nu ook zegt of wil, wij zullen het
altijd doen of wij het nu zoet of zuur vinden! Want de geest die op de sabbat zijn
zon net zo op laat gaan als op een werkdag en die zijn winden geen rustdag geeft,
staat zeker hoger dan de domme geest van onze tempel die eens voor de juiste
heiliging van de sabbat drie voor en drie na rustdagen voorschreef. Omdat de week
echter inclusief de sabbat maar zeven dagen telt, vroeg men zich af, wanneer er
onder die omstandigheden dan gewerkt moest worden! De domme wetgever zag
het onzinnige ervan in en deed daarna veel water in de wijn! Vrede zij met zijn as!
[2] Kortom, onze nieuwe Meester en Heer toont in alles de echte geest van God en
daarom willen en zullen wij ook op leven en dood en door dik en dun zijn
leerlingen zijn. Maar de tempel keren wij voor eeuwig de rug toe! Amen. Zo zij het
en zo zal het gebeuren! Gevast hebben wij al vaak genoeg en we hebben daarmee
niets bereikt. Tijdens onze reizen namen we een loopje met het domme, overdreven
vasten, wij aten ook op de voorsabbat en de dagen van de nieuwe maan en wij
hebben op die nieuwe, menselijk verstandige manier nu het hoogste bereikt wat een
mens ooit kan bereiken. Laten we dus opgewekt en vol goede moed zijn! Wij
hebben de beloofde Messias al en de tempel zal Hem onder de tegenwoordige
omstandigheden waarschijnlijk nog heel lang niet te zien krijgen en als hij Hem te
zien krijgt, zal hij Hem toch zeker niet herkennen. Wij echter hebben Hem en
kennen Hem, en daarom jubelen wij en zeggen: Hosianna Hem, die wij gevonden
hebben! Hem alleen zij onze achting en liefde!"
[3] JULIUS zegt: "Dat is juist, daar stem ik ook mee in en voeg daar nog aan toe:
Heil en zegen aan alle mensen die van goede wil zijn!"
[4] CYRENIUS zegt: "Ja, heil aan de gehele wereld en genade van boven en de
naam van onze Heiland, die Jezus heet, zij hoog geprezen! Voor deze naam moeten
in de toekomst alle volkeren der aarde, alle engelen in de hemelen en alle, alle
geesten onder en boven de aarde hun knieën buigen!"
[5] Daarop zeggen de engelen, Jarah, Josoë, Ebahl en alle leerlingen hardop "
Amen!".
[6] Maar na dit amen zeg IK: "En nu, Mijn vrienden en broeders, eten en drinken
wij, want het moment nadert waarop de vijf misdadigers genezen moeten worden!"
-Toen grepen allen gretig naar de vissen, het brood en vervolgens naar de wijn.
[7] De morgenmaaltijd werd zo in korte tijd genuttigd en dat gebeurde zichtbaar
met zeer grote eetlust, want de vissen waren zo smakelijk toebereid dat de heerlijke
smaak meer dan normaal tot eten aanspoorde. Ook Mijn Jarah tastte gretig toe en
haar Raphaël niet minder, wat verscheidene jonge levieten en Farizeeën zo zeer
opviel dat zij zich onderling af gingen vragen, waarom de engel, die toch een echte
geest moest zijn, de vissen en het brood en de wijn met een soort onbedwingbare
trek opat en ook zijn lieflijke leerlinge flink aanzette om te eten, die zich er ook
helemaal niet voor geneerde om behoorlijk met haar hemelse meester te
wedijveren.
[8] Maar HEBRAM zegt tegen zijn makkers: "Hoe kunnen jullie je daar nu over
verwonderen? De goede engel, die daarnet met zo'n enorm gemak die ongeveer
dertig pond zware steen met zijn tere vingers beheerste, zal met de gare vis, het
brood en de wijn nog veel gemakkelijker om kunnen springen! En dat zijn lieve
leerlinge bij dit eetfestijn zo weinig voor hem onderdoet, komt omdat ze volop in
de groei is. Want zo gezien zal het meisje nog geen vijftien lentes tellen maar is
toch al zo sterk als een jonge vrouw van twintig zomers en dat komt door de goede
voeding. Cyrenius' zoon, die tussen de eetlustige en de nog meer etende engel zit,
heeft ook wel veel trek, maar het meisje en de engel overtreffen hem toch
behoorlijk! Maar voor het meisje is het jammer dat zij zo veel eet! Ze heeft toch
een heel mooi figuur en spreekt heel geestdriftig, maar door dat vele eten verliest
zij veel van haar bekoorlijkheid. -Ook onze Meester eet en drinkt heel vaardig. Dat
is overigens geen ongewoon beeld bij grote geesten. Allen, die ik tot nog toe heb
Ieren kennen, waren eerder grote dan kleine eters en ook drinkers! Overigens wordt
hier nauwelijks te veel gegeten en gedronken, behalve dan door de engel, die
waarachtig reeds zoveel heeft gegeten als wij allen bij elkaar! Daarbij is het
opmerkelijk, dat een reine geest de stoffelijke spijzen net zo eet als een van ons! Ik
zou eigenlijk wel eens willen weten of hij daarna het genotene ook op de
natuurlijke manier door de zogenoemde stoelgang verwijdert, of zou hij al het
genotene totaal in zich opnemen?"
[9] De in de buurt van Hebram zittende JULIUS, aan wie deze praatjes niet
.ontgaan zijn, zegt: "Wat zitten jullie nu weer voor geweldige onzin te verzinnen
omdat je de aard der dingen niet kent! Kijk, Raphaël is een geest, die jullie in zijn
oorspronkelijke toestand onmogelijk zouden kunnen zien en spreken. Om zich met
buitengewone toestemming van de Heer onder ons mensen als een medemens te
kunnen manifesteren, moet hij zijn puur geestelijke wezen omgeven met een soort
licht stoffelijk omhulsel en daarvoor heeft hij als een van de machtigste
aartsgeesten steeds veel lichte materie nodig, die hij meteen omvormt om voor ons
zichtbaar te kunnen bestaan. Er is geen sprake van het afzonderen van de genoten
spijzen in zijn eventuele ingewanden, omdat hij al het genotene al in zijn mond
enkel en alleen omzet in zijn menselijke figuur. Kijk, zo werkt dat! Kraam daarom
onder elkaar niet zulke onzin uit!
[10] En dat de lieflijke Jarah, een heel wijze dochter van de waard Ebahl in
Genezareth, die vlak naast de engel zit, vanmorgen wat meer eet dan gewoonlijk,
komt omdat de Heer haar dat zeker heel in 't geheim heeft aangeraden in verband
met de genezing van de vijf voornaamste misdadigers. Deze genezing zal vast heel
gedenkwaardig worden omdat Hij, die toch al doden heeft opgewekt, Zichzelf
daarop heel grondig heeft voorbereid, wat Hij bij mijn weten nog nooit eerder heeft
gedaan. Gisteren heeft Hij er ons ook al op gewezen dat het een moeilijke genezing
zal worden, die, om te kunnen slagen, heel bekwaam en doelmatig voorbereid moet
worden! Daarom eet ook Hij hoogstwaarschijnlijk vanmorgen meer dan op andere
dagen. -Is het jullie nu weer duidelijk?"
[11] HEBRAM zegt: "Goddank, ja, beste hoge vriend en beschermer! Als een
verschijnsel maar belicht en verlicht wordt, wordt het wonderbaarlijke ervan
tenslotte iets geheel natuurlijks! Als wij ons in het vervolg soms weer over een
wonderbaarlijke omstandigheid te zeer zouden verbazen, moet die verbazing op
rekening van onze domheid geschreven worden! Want slechts domheid kan zich
over iets verwonderen dat zij onmogelijk kan begrijpen. Ware wijsheid verwondert
zich zelfs in de verste verte niet, omdat zij precies weet waar het om gaat. Maar wij
met z'n dertigen zijn nog erg dom en er kon ons dus nog wel eens veel
verwondering te wachten staan aan de zijde van onze grote Meester, Heiland en
met recht onze beloofde Messias! -Maar nu maakt Hij aanstalten om op te staan en
te gaan en dus zullen wij ons ook daartoe gaan klaarmaken!"
[12] IK zeg: " Ja, het is nu tijd om naar buiten te gaan, daarom staan wij op en gaan
allemaal naar buiten naar de oever waar men de vijf voor ons heeft vastgehouden!"
[13] Op Mijn woorden staat iedereen op van de plaatsen waar men zo lang heeft
gezeten en gaat vlug met Mij naar de oever.
21 De genezing van de vijf bezeten roofmoordenaars
[I] Als wij bij de vijf aankomen, heffen deze een afschuwelijk gehuil en gebrul aan
en beginnen alles te vervloeken wat bij hen in de buurt komt.
[2] Dan laat Ik de soldaten, Julius en Cyrenius wat meer achteruitgaan en zeg tegen
de groep soldaten: "Maak ze nu los, want in die toestand is er niets met hen te
beginnen!"
[3] De soldaten merken echter op dat dat hier niet vertrouwd zou kunnen zijn,
omdat de vijf te sterk en te woest waren. Als men ze vrij zou laten kon dat wel eens
erger zijn dan wanneer men twintig tijgers tussen de mensen losliet!
[4] Maar Ik zeg nu bevelend: "Ik gebied jullie direkt te doen wat Ik jullie opdraag,
door het niet te doen zou jullie wel eens heel snel een groot ongeluk kunnen
overkomen!"
[5] Na Mijn bedreiging doen de soldaten dan toch, maar heel voorzichtig, wat Ik
hen heb opgedragen.
[6] Wanneer de VIJF vrij zijn, werpen zij zich voor Mij op de grond en roepen: "O,
almachtige zoon van David, nu U ons al zover gered heeft, red ons dan helemaal
van de eeuwige ondergang! De lichamelijke dood vrezen wij niet, maar wel de
eeuwige ondergang! Want in deze nacht leden we niet alleen lichamelijk
verschrikkelijke pijnen, maar wij werden ook nog gekweld door visioenen van de
verdoemde geesten in de hel! Wij smeken U daarom, ons voor onze misdaden
honderd jaar lang op deze aarde in onze slechte lichamen te kwellen, -maar ons te
bewaren voor de verschrikkelijke, eeuwige kwellingen en pijnen van de hel die te
verschrikkelijk zijn om te beschrijven!"
[7] 'Deze woorden waren van de echte zielen van deze vijf tijdens de pauze waarin
de duivels, die hun lichamen in bezit genomen hadden, moesten uitrustten en hen
daardoor ook hun hel in haar gruwelijkste naaktheid moesten laten zien. Maar
meteen daarop nemen de BOOSAARDIGEN in de lichamen van de vijf het heft
weer in handen en laten als met vele stemmen de monden der vijf spreken: "Wat
wil jij hier, ellendige muggentemmer? Wil je je soms inlaten met een gevecht tegen
ons, almachtige goden? Probeer het maar, dan zul je wel voor het laatst gevochten
hebben! Ga weg, ellendeling, anders verscheuren wij je tot kleine stofdeeltjes en
geven je dan prijs aan alle winden!"
[8] Daarop zeg IK: "Met welk recht kwellen jullie deze vijf mensen al vele jaren?
Wie gaf jullie daartoe het recht? Weet, dat jullie laatste uur nu geslagen is! De
muggentemmer gebiedt jullie nu ogenblikkelijk deze vijf mensen voor altijd te
verlaten en meteen in jullie allerdiepste hel te gaan!"
[9] Maar de DUIVELS brullen en roepen onder verschrikkelijk gehuil: " Als uw
macht ons kan dwingen, geef ons dan liever de witte mieren in Afrika als
woonplaats, want bij hen is het beter dan in onze hel!"
[10] "Nee" zeg IK, "voor jullie en jullie soort heb Ik in Mi)n. hart geen medelijden,
omdat jullie dat niet hebben gehad met degenen, die je ondanks hun vurige smeken
op de pijnlijkste manier om het leven hebt gebracht; maak daarom zonder genade
of medelijden dat je weg komt!"
[11] Op dit krachtige bevel van Mij verlaten de kwade geesten hun lichamen en
smijten de vijf op een verschrikkelijke wijze op de grond.
[12] Maar IK zeg: "Verdwijn, ellendelingen! Naar beneden, naar de hel met jullie,
daar zal de vergelding jullie grijpen!"
[13] Maar de geesten treuzelen nog en smeken om genade en medelijden, met de
verontschuldiging dat het in hun aard lag om slecht te zijn.
[14] IK zeg: "Maar het ligt ook in jullie aard om goed te zijn, want jullie kennen
goed en kwaad; maar jullie hoogmoedige wil is slecht en ontembaar en jullie kan
dus geen genade en mededogen ten deel vallen! Jullie willen zelf lijden en
gepijnigd worden, daarom worden jullie uit vrije wil eeuwig gepijnigd! Want Mijn
orde duurt eeuwig en is onveranderlijk, dat weten jullie heel goed. Maar jullie
weten ook, wat je moet doen om een goed gebruik te maken van de eeuwige orde.
Omdat je haar echter in je nadeel verandert, draag dan ook je verlies en verdwijn
dus uit Mijn ogen!"
[15] Dan klinkt er een daverende knal, rook en vuur komen uit de aarde en een in
een oogwenk ontstane spleet verslindt het ellendige ongedierte. Want de
uitgedreven geesten zagen er voor de aanwezigen uit als koolzwarte slangen, die nu
gezamenlijk door de vurige scheur in de aard.~ werden verslonden, hetgeen de
aanwezigen zo deed schrikken dat Zij begonnen te rillen.
[16] IK richtte Mij nu tot Marcus, die al met brood, wijn en zout klaar stond en zei
tegen hem: "Geef de vijf nu vlug wat wijn, daarna wat brood met zout!"
[17] De zonen van Marcus tilden toen de vijf op de grond liggende mensen op en
goten hen wat wijn in de openstaande mond. Daarop kwamen deze snel tot
bewustzijn en wisten niet wat er met hen was gebeurd.
[18] IK zei tegen hen: "Neem nu wat brood met zout en dan nog wat wijn, dan
zullen jullie weer op krachten komen en je bezinning weer helemaal terug krijgen!"
[19] Zij nemen nu brood en zout en, zoals opgedragen, na een poosje nog wat wijn
en zitten dan binnen enkele ogenblikken weer rechtop, alleen zien zij er natuurlijk
nog erg slecht, bleek en mager uit.
[20] Cyrenius vraagt Mij heel aarzelend wat er nu verder met de vijf gedaan moet
worden, of ze vrijgelaten of in een openbaar verpleeghuis ondergebracht moeten
worden.
[21] IK zeg: "Dat is van later zorg, morgen zien we wel wat er verder met hen
gedaan moet worden! Als ze nu goed door ons worden verzorgd, zullen ze er ook al
gauw beter uitzien. Maar nu moeten we hen hier een poosje laten rusten en Marcus
laat jij nog wat olie brengen! De strakke kettingen en touwen hebben hun wonden
en builen bezorgd, die moeten met olie en wijn worden ingewreven, dan genezen ze
vlug!"
[22] Marcus zorgt nu meteen ook voor olie en zijn zoons wrijven hen met die zalf
in, wat de vijf heel goed bekomt; want na deze behandeling beamen zij dat deze
hen goed van pas kwam en daarna probeert de een na de ander te gaan staan, wat
aanvankelijk nog veel inspanning kost, maar langzaam maar zeker steeds beter
gaat.
[23] Wanneer de vijf geredden zich na een uurtje al wat beter voelen, beginnen ze
eerst te vragen waar ze zijn en wat er met hen is gebeurd.
[24] En MARCUS, die zich nu met zijn zoons natuurlijk het dichtst bij de vijf
herstelden bevindt, zegt tegen hen: " Jullie waren erg ziek en werden in die toestand
gistermiddag hierheen gebracht. Hier bevindt zich juist de beroemde Heiland uit
Nazareth, die alle mensen, wat voor ziekten zij ook hebben, feilloos hulp brengt en
geeft en deze Heiland heeft ook jullie nu hier geholpen. Jullie zullen Hem later nog
beter leren kennen."
22 De wanhoop van de genezen bezetenen
[1] EEN van de vijf zegt: "Ja, er gaat mij nu een licht op! Het lijkt wel alsof Ik een
boze droom heb gehad en uit deze droom herinner ik mij nu, dat ik door een
roversbende gevangen werd met nog vier anderen. Wij werden in een donker hol
gebracht en daar in handen van duivels overgeleverd. Die bewerkten ons eerst van
buiten, om roofmoordenaars van ons te maken, wat zij ook waren. Omdat wij ons
daar erg tegen verzetten, namen de duivels bezit van onze lichamen. Toen verloren
wij zo goed als geheelons eigen bewustzijn en een duivelse hunkering en aandrift
maakte zich van onze harten meester en wij waren voor ons zelf zo goed als
verloren. Wat wij toen in die verschrikkelijke toestand allemaal uitgevoerd en
ondernomen hebben, daar weten wij niets van. Ik kan mij alleen nog herinneren dat
wij pas kort geleden door Romeinse krijgslieden zijn gevangen genomen. Wat er
echter daarna met ons gebeurd mag zijn, is mij in ieder geval geheel niet beken.d en
ik weet beslist met hoe wij hier zijn gekomen en waarom eigenlijk! Men moet ons
erg mishandeld hebben, want we zitten nog vol wonden en builen, die zover ik voel
nu in ieder geval geen pijn meer doen. Ach, God, het moet ons toch wel erg slecht
zijn vergaan!?"
[2] De TWEEDE zegt: "Weet je wat wij oorspronkelijk waren? Wel, wij behoorden
eigenlijk bij de tempel en werden als apostelen naar de Samaritanen gezonden om
deze weer tot Jeruzalem te bekeren. Wij werden echter bij de Samaritanen tot
andere gedachten gebracht en gingen toen terug en wilden in Judéa mensen bekeren
voor Garizim. Pas daarna werden wij op de grens door die duivels gevangen
genomen, die ons vervolgens behekst hebben zodat wij niet meer wisten wat en wie
wij waren en wat er met ons gebeurde. Maar hoe wij zo zonder meer hier zijn
gekomen, is mij totaalonbekend! Ja, ja, wat er van ons terecht is gekomen, hebben
we allemaal aan de tempel te danken! Die verstaat de kunst om de mensen zo
ongelukkig mogelijk te maken, maar er is zover wij weten geen enkel geval bekend
waarbij de tempel iemand gelukkig gemaakt zou hebben! Alleen de oversten en de
hoge Farizeeën en de oudsten der schriftgeleerden zijn de gelukkigen in de tempel,
maar alle anderen zijn armzalige knechten en hongerige handlangers van de
tempel!"
[3] De DERDE zegt: "Ja, nu kan ook ik mij herinneren, hoe wij in de tempel met
vasten en allerlei andere boetedoeningen zijn geplaagd! O God, al ons ongeluk
hebben we toch wel aan onze ouders te danken! In de wet van Mozes staat: 'Eer
vader en moeder, opdat je lang moge leven en het je goed moge gaan op aarde!' Wij
hebben toch altijd onze ouders geëerd door alles wat zij van ons verlangden stipt op
te volgen; op hun wens werden wij ingelijfd bij de tempel, hoewel wij helemaal
niet uit de stam van Levi geboortig waren. Maar dat maakte niets uit, want met geld
kun je nu eenmaal alles worden wat je maar wilt, maar dan wel voor véél geld!
Maar door ons bij de tempel te voegen werden wij van dag tot dag door allerlei
oefeningen en proeven ongelukkiger, tot wij als apostelen naar Samaria werden
uitgezonden en daar allen door boze tovenaars zijn behekst! Wat er vanaf dat
moment tot op heden met ons is gebeurd en wat wij gedaan en uitgevoerd hebben,
hoe wij hier in deze onbekende streek over deze zee zijn gekomen en wie ons zo
kwalijk heeft toegetakeld, daarvan is in ieder geval mij niets bekend. Slechts heel
vaag kan ik mij herinneren, dat wij, toen wij geen roofmoordenaars wilden worden,
door de boze tovenaars overgeleverd zijn aan een heel verdorven en duister
gezelschap, dat ons zo behandelde dat wij allen al gauw onze bezinning
kwijtraakten en tot op dit uur niet meer terugkregen! Maar nu is deze, goddank,
weer teruggekomen! Wij weten nu weer dat wij bestaan en wie wij zijn! Maar wat
moeten we nu? Moeten we weer naar de tempel terug, of moeten we iets anders
gaan doen? Het liefst was ik nu dood, want deze slechte wereld heeft voor mij alles
verloren wat het voor mij waard maakte om op haar bodem verder te leven! Wie
kan ervoor instaan dat wij niet al gauw wéér in handen vallen van zulke duivels als
de laatste keer?! Wie zal ons dan uit hun klauwen redden?"
[4] De VIERDE en de VIJFDE zeggen: "Dat zijn wij helemaal met je eens! Geef
ons maar een goede, snelle dood en dan eeuwig geen leven meer! O, hoe goed is
het niet-zijn vergeleken bij een zijn zoals wij dat hebben meegemaakt! Dus, alleen
maar ophouden met te bestaan! Maar wel helemaal ophouden! Want onze ervaring
heeft ons het bestaan voor eeuwig onverdraaglijk gemaakt! Waarom moeten wij
eigenlijk bestaan? Wij hebben tijdens ons niet-zijn vóór de geboorte toch nooit om
het zijn kunnen vragen! Of kan een wijze schepper er ooit plezier in scheppen om
zulke ontzettend ongelukkige wezens te zien rondwandelen onder zijn ongetwijfeld
zalige almacht? Maar wat kunnen wij machteloze wormen?
[5] Ieder dier is beter af dan de mens, de zich verheven wanende heer der
schepping! Jullie Romeinen kunnen met jullie scherpe zwaarden wel de woede van
de leeuw bestrijden en tijgers, luipaarden en hyena 's moeten vluchten voor het
luide gekletter van jullie schilden en lansen maar als jullie ergens door kwade
demonen worden overvallen, met wat voor wapens kunnen jullie dan deze
onzichtbare vijanden te lijf gaan? Jullie kunnen daar misschien weinig over
verhalen, hoewel een Delfische spreuk vaak meer kracht had dan een heelleger!
Maar wij kregen te maken met zo'n geheime kracht en macht en konden ons daar
niet tegen verdedigen! Wij moesten duivels worden en omdat wij dat niet wilden,
ontnamen de slechte demonen ons ons gehele bewustzijn, lieten het lichaam wel
voortbestaan als een machine en gebruikten deze machine toen God weet
waarvoor! Dat deze beslist niet v.oor iets goeds is gebruikt, zie je wel aan het
ellendige uiterlijk van onze huid! Daarom willen we alleen maar dood, maar wel de
totale dood! Na het graf geen leven meer in welke vorm dan ook!"
[6] De EERSTE zegt weer: " Ja, als dat mogelijk zou zijn, zou degene die ons met
zekerheid zo'n dood kon geven en zou geven, ons wel de grootste weldaad
bewijzen! Want waarom zullen wij ons op deze ellendige wereld nog meer laten
martelen! Om als duivels een nog groter plaag voor de mensen te zijn, willen wij in
ieder geval niet! Maar wie dat nu op de een of andere manier niet wil, heeft steeds
een vervloekt ellendig bestaan op deze beroerde wereld! Daar kun je niet omheen!
Verberg je maar eens voor de mensen die nu voor het merendeel uit louter satansknechten bestaan! Wat schiet je daar mee op?! De duivels vinden de verborgene al
gauw en die kan zich niet tegen hen verweren. Doet hij wat zij willen dan is hij
zonder meer van de duivel; volgt hij hen echter niet vrijwillig dan doen ze hem de
meest verschrikkelijke gewelddadigheden aan en daarna is hij nog meer des
duivels!
[7] Ga en verdwijn met zo'n vervloekte wereld en met zo'n vervloekt ellendig
bestaan! Dat is zelfs voor de ergste duivels te slecht, Iaat staan voor een naïeve,
onschuldige mensenziel! Een God boven alle sterren kan wel lachen, maar de arme,
onmachtig geschapen mens moet lijden, huilen vloeken en vertwijfelen! Waar is
dan de Heiland die ons dit ellendig.e bewustzijn, vrije mensen te zijn, teruggaf?
Heus, hij hoeft daarvoor nooit op onze dank te rekenen, want hij heeft ons daarmee
alleen maar aan een nieuwe ellende prijs gegeven! Voor zo'n weldaad zullen wij
hem in der eeuwigheid nooit dankbaar zijn, tenminste, als wij dit vervloekte leven
eeuwig moeten doormaken! Maar als hij ons met zekerheld de eeuwige, totale dood
kan geven, dan zullen wij bij voorbaat zo dankbaar zijn als maar enigszins mogelijk
is!
[8] Wie zijn jullie, mooi uitgedoste Romeinen, eigenlijk? Het gaat jullie op deze
wereld zeker beter dan.ons! Jullie zien er goed uit! Ja, ja, wie de satan in luister en
alle mogelijke pronk goed weet te dienen, die gaat het goed op de wereld! Wie niet
door. duivels gekweld wil worden, die moet zelf een duivel worden, dan heeft hij
geen last van de duivels! Dienaren van God zijn, is wel het meest absurde van alles
wat belachelijk is! Gods hulp moet men wensen en God uit al zijn kracht
liefhebben! 0, mooie woorden en toch geen vonkje waarheid daarin! Wij waren
toch dienaren Gods met lichaam en ziel en riepen net als de vogels van kindsbeen
af: 'Heer God Zebaoth, help ons en alle mensen die van goede wil zijn!' En zie ons
aan, hoe de lieve Heer God Zebaoth ons heeft geholpen! Ook jullie hebben macht
in handen, namelijk die van de duivel en je kunt nu met ons doen wat je wilt; maar
dit ene smeken wij jullie, ga toch een beetje menselijker met ons om dan de vorige
duivels, die ons aan één stuk door hebben gekweld! Als ook jullie weer duivels van
ons willen maken, maak dan meteen maar liever hele dan halve duivels van ons!
Wij zullen dan zien of wij als hele duivels beter kunnen leven dan als gedwongen
halve!"
23 De nasleep van de demoneninvloed
[I] CYRENIUS zegt: "Heer, zulke woorden heb ik nog nooit gehoord! Ze zijn
slecht en jammer genoeg toch in veelopzichten waar. Wat kunnen we met deze
mensen aan vangen? Waarlijk, iedereen is verbaasd; zelfs Jarah schijnt nu niet meer
zo precies te weten wat ze daarmee aan moet en de engel heb ik een paar keer zien
huilen! Dat vind ik toch wel heel vreemd! Zeg mij, wat ik nu met hen moet
beginnen!"
[2] IK zeg: "Wel, Ik heb het je immers vooraf gezegd dat zij heel wat beroering
zouden veroorzaken. Maar dat is niet zo erg, er is nog iets van de verdreven kwade
demonen als een avondschemer in hun harten achtergebleven en zij moeten zich
daarvan helemaal ontdoen, dan kunnen zij pas geholpen worden, maar geen
moment eerder. Ook moeten wij hen hier nog enige tijd laten rusten en na een
poosje zal de mooie dag hun zielen wat harmonieuzer stemmen. Je zult nog veel
horen en dat zal jou noch iemand anders schaden. Want hun zielen zijn geen
gewone zielen en behoren tot de betere werelden, daarom moeten wij ook veel
geduld met hen hebben! Als zij meer tot zichzelf zullen komen, reken maar dat er
dan nog heel wat loskomt! Maar geef hun nu meer brood en wijn; want nu worden
ze pas echt hongerig en dorstig!"
[3] MARCUS geeft hun heel vriendelijk brood en wijn en zegt: "Drink, broeders,
en eet dit lekkere brood naar hartelust! Want van nu af aan zal het jullie nooit meer
slecht vergaan op deze aarde, hoewel het hier echt geen paradijs is!"
[4] Alle VIJF zeggen: " Jij schijnt een goede duivel te zijn; want anders zou je ons,
die eigenlijk niet zo geaard zijn als jij, zeker niet zo'n uitstekende wijn en dat
buitengewoon lekkere brood in zo'n hoeveelheid geven! Wij kunnen het je niet
vergoeden, maar wij zijn je ook niet ondankbaar! Kijk, goede duivel, het schijnt dat
wij met jou goed kunnen praten! Als er op deze aarde louter mensen woonden, dan
zou het leven op deze aarde heus zo slecht niet zijn. Maar op iedere vijf mensen
zijn er altijd duizend duivels en dan moet op de duur toch alles wel puur duivels
worden! Dat geringe aantal mensen wordt door de duivels te veel en te sterk
overheerst en het kan daardoor nooit vrij ademhalen!
[5] Kijk, alle macht komt tot op heden van de duivel der duivels en zijn huis is
vergoten mensenbloed, vermengd met het bloed van arme en goede duivels, zoals
jij er één bent, -en noemt men dat hier de heerschappij van God?! Jawel, ook een
heerschappij van God, maar niet van zijn liefde, maar van zijn toorn! Waarom een
God echter vertoornd is, weet geen schepsel! Veel dieren behoren tot de enige
gelukkige schepsels van deze aarde, maar de in wezen zeldzame mens is het
lastdier van alle kwaad op deze miserabele wereld! Hij kan niet hard genoeg lopen
om als een gazelle voor al het kwade op de vlucht te gaan! Zijn handen zijn
breekbaar als was, hij is naakt en heeft van nature nog niet eens zoveel wapens als
een bij of een mier om zich tegen een vijand te weer te stellen. Als je een groep
tijgers ziet, dan zijn het allemaal tijgers en zie je een groep leeuwen, dan zijn dat
allemaal leeuwen, dus met dezelfde aard en deze roofdieren leven heel goed met
elkaar; maar als je een groep mensen ziet, dan zijn die menselijk uitziende wezens
niet allemaal mensen, maar voor het grootste deel duivels! En daarom is er steeds
ruzie, onvrede en oorlog onder hen! Al het slechte zit in de duivels en in de mensen
alleen de aanleg voor het goede, die erg bedorven kan worden temidden van zoveel
duivels en de mens wordt dan minstens een halve duivel óf hij moet verdragen wat
wij hebben verdragen! Maar er zijn verschillende duivels onder de duivels van deze
schandelijke wereld, grote en kleine; maar zij zijn allemaal goed te herkennen aan
het feit dat zij allemaal zonder arbeid en krachtsinspanning zo goed en gemakkelijk
mogelijk willen leven. Zij willen ook overal de eersten zijn en veel respekt en
aanzien genieten; zij weten zich overal aardse goederen te vergaren, kleden zich
voortreffelijk en degene, die hen niet altijd heel nederig groet, achtervolgen zij tot
de dood!
[6] Dus, goede duivel, je kunt zeggen wat je wilt, alleen jouw soort voert de
heerschappij op de wereld en die paar mensen bevinden zich in de diepste slavernij
en zijn totaal afhankelijk; en dat moeten dan volgens de schrift de eigenlijke
'Kinderen van God' zijn?! Waarlijk, als een God zó voor zijn kinderen zorgt, zoals
hij bijvoorbeeld voor ons vijf mensen heeft gezorgd, en wanneer het lot van de
arme Godskinderen steeds inhoudt dat zij de duivels met de grootste nederigheid
moeten dienen, dan bedanken wij voor zo'n kindschap van God!"
[7] MARCUS, die de titel 'goede duivel' toch niet zo erg aanstaat, zegt: "Het is wel
waar, dat de Godskinderen op deze wereld vaak veel moeten doorstaan, maar wat
staat hen later aan de andere zijde van het graf te wachten? Wat een onvoorstelbare
overvloed van steeds groeiende en zich steeds maar vermeerderende zaligheden!
Als een Godskind daar goed over nadenkt, kan het zich tijdens dit korte leven best
door een kleine vernedering op de proef laten stellen. "
[8] De SPREKER van de vijf zegt daarop: "Wie geeft je daarvoor dan de garantie?
Denk je soms dat de Schrift dat doet? Loop heen met die garantie! Kijk en zeg eens
wie het zijn die de mensen die mooie Schrift verkondigen en zich als dienaren
Gods het hoogst laten eren! Kijk, dat zijn nu juist de ergste duivels!
[9] Laat God zelf maar eens in mensengedaante naar beneden komen en hun al hun
onuitsprekelijke schandelijkheden voorhouden en hen oproepen om boete te doen.
Waarlijk, als hij zich niet met zijn gehele almacht tegenover hen stelt, vergaat het
hem nog veel slechter dan het in Sodom de twee engelen verging, die Lot het
dringende verzoek brachten om zich met zijn familie ver van deze plaatsen te
verwijderen omdat deze geoordeeld zouden worden!
[10] Maar als de uitdelers van de beloften van God maar al te duidelijk en
onloochenbaar de ergste duivels zijn, zeg ons dan eens, goede, oude, wat blinde
duivel, wat een mens of respectievelijk een verondersteld Godskind van zulke
beloften uiteindelijk kan verwachten! Ik zeg je aan de hand van onze veelzijdige
ervaringen, die wij treurig genoeg hebben moeten opdoen: niets, helemaal niets!
[11] Of er is geen God en alles wat bestaat is het werk van de ruwe, blinde
natuurkrachten die door de eeuwen heen al het bestaande hebben doen ontstaan, óf
er is een allerhoogst, goddelijk wezen, dat wel de grote aarde, de zon, de maan en
de sterren bestuurt, maar op zichzelf te groot en te verheven is om zich met ons,
vergankelijke schimmelluizen van deze aarde, te bemoeien. De gehele Schrift is
dus alleen maar van mensen afkomstig en er staat eigenlijk ook meer kwaads in dan
goeds. En wat er nog aan goeds in staat, daar let geen duivel en geen mens op;
alleen het kwade daaruit wordt door de duivels op de brede rug van de mens
gelegd!
[12] 'Gij zult niet doden!' moet God tegen Mozes hebben gezegd, maar aan David
gaf diezelfde God opdracht om tegen de Filistijnen en Ammonieten op te trekken
en ze met hun hele hebben en houden, vrouwen en kinderen, te vernietigen! Een
mooi leven is dat en een logica zonder weerga! Had een almachtige God dan geen
middelen genoeg om de volkeren die hij haat, van de aardbodem te verdelgen?
Waarom moest dan tegen het aan Mozes voor alle mensen gegeven gebod in, een
mens met vele duizenden krijgsknechten opgeroepen worden er op uit te trekken en
niet slechts één, maar vele honderdduizenden alleen maar dáárom te doden, omdat
zij volgens het woord van een ziener, aanstoot gaven tegenover God. Wat de
bedoeling is van zulke zieners en van zulke koningen, die God aanstelde om hele
volkeren gewoonweg van de aarde te verdelgen, zal hij wel het beste weten en dat
zullen waarschijnlijk de zieners en de koningen heimelijk óók wel!
[13] Ik ben evenwel van mening dat een God van liefde nooit mensen, die hij tot
liefde opgevoed wil hebben, als kwaadaardige honden op moet hitsen tegen andere
mensen, terwijl hij toch zelf middelen genoeg ter beschikking heeft om de hem
lastige en afvallige duivels in mensengedaante op de vlucht te jagen! Dat is toch
wel een heel merkwaardige God! Aan de ene kant gebiedt hij liefde, geduld en
deemoed, aan de andere kant echter haat, vervolging, oorlog en vernietiging!
Waarlijk, wie zo'n handelwijze begrijpt, moet meer verstand hebben dan een
gewoon mens!"
24 De helderziendheid van de genezen bezetenen
[I] Dan zegt MARCUS weer, die zijn geduld wat begint te verliezen: "Ik weet
waarachtig niet wat ik met jullie aan moet. Ik kan er wel niet zoveel tegen
inbrengen, maar helemaal gelijk geven kan ik jullie ook niet. Jullie klachten zijn
wel niet helemaal ongegrond, maar jullie schijnen het geheel toch in jullie
ongelukkige opwinding zwarter te zien dan het in werkelijkheid is. Als je zelfs mij
echter voor een duivel aanziet, zeg me dan eens of dit hele gezelschap soms uit
enkel duivels bestaat!"
[2] De spreker van de VIJF zegt: "O zeker niet! Kijk maar naar die man (op Mij
wijzend) naast je, dat is een volmaakt mens, een echte Godszoon! Het zal echter
niet zo lang duren of de duivels zullen hem vernietigen! Verder naar achteren staan
nog twee jongemannen en een meisje, die komen ook van boven maar zullen nog
danig vervolgd worden als zij geen duivels willen worden. Dan zie ik nog een paar
arme mensen, dat schijnen vissers te zijn; alle anderen, inclusief jij en je hele huis
zijn echter redelijk goede duivels, op weg om mens te worden, wat echter nog
behoorlijk veel moeite en zorgen zal opleveren! Weet je nu, waar je aan toe bent?"
[3] MARCUS zegt: "Maar zeg jij me nu eens, nu je toch al aan het woord bent, hoe
je dat allemaal zo precies kunt weten, want ik zie om mij heen slechts mensen die
minder, meer of zeer volmaakt zijn, maar duivels zie ik er niet bij. Waarop baseer
jij dan je bewering, die ergens toch waarheid schijnt te bevatten?"
[4] De SPREKER van de vijf zegt: "Op dat wat ik zie. De lichamen lijken wel op
elkaar, maar de zielen verschillen enorm! Het verschil zit in de kleur en de vorm.
De zielen van degenen die ik je heb aangeduld zijn wit als pasgevallen sneeuw op.
de hoge bergen en..zij hebben een wonderbaarlijk lieflijke gedaante, die er nog veel
menselijker uitziet dan hun uiterlijke, lichamelijke vorm. Maar jullie zielen hebben
een nog donkerder kleur dan jullie lichaam en zien er lang met zo menselijk uit als
jullie lichaam, want aan jullie zielen zijn nog duidelijke sporen van een dierlijke
vorm zichtbaar!
[5] Maar ik ontdek in jullie dierenzielen nog een kleine.lichte gedaante, die
helemaal op een mens lijkt. Misschien zal zij, als zij in jullie groeit, jullie dierenziel
in een menselijke vorm als een huid om zich heen trekken! Dat kan ik je echter niet
verder beschrijven en bij de volmaakte mensen kun je je daarover in laten lichten.”
[6] MARCUS zegt verder: "Maar zeg mij nog hoe het komt dat jij dat allemaal zo
kunt zien en ik niet!"
[7] De ONDERVRAAGDE zegt: "Tijdens mijn grote lijden, waarbij het lichaam
vaak horen en zien verging, openden zich de ogen van mijn ziel en daarmee kan ik
nu ook de zielen van andere mensen zien en heel duidelijk het grote verschil zien
tussen mensen en mensen, tussen Godskinderen en wereldse kinderen, of, wat
hetzelfde is, tussen engelen en duivels!
[8] Maar ook wereldse duivels kunnen engelen worden, - maar dat kost ze veel
moeite en zelfverloochening; evenzo kunnen engelen duivels worden. Dat kost
echter nog meer moeite en is haast onmogelijk, omdat in de engelenzielen een te
sterke zelfstandigheidkracht aanwezig is. De hel heeft bij ons vijven geprobeerd om
ons in te lijven. Tot op heden zijn al haar vreselijke pogingen op ons stukgelopen;
maar hoe het ons verder nog zal vergaan, weten niet wij, maar alleen een God die
ons schiep en liet bestaan, maar die zich nu verder weinig of helemaal met meer om
ons bekommert. Daarom zijn wij reeds gezamenlijk op de gedachte gekomen, dat
er ofwel helemaal geen God is, of dat de te verheven God zich niet om ons kan en
wil bekommeren!"
25 Mathaël's opvatting over de natuur
[1] Enerzijds heerst er op aarde wel een bepaalde orde en harmonie, waardoor men
al gauw tot de overtuiging kan komen dat er een zeer wijs God moet zijn, die alles
eens zo heeft geschapen als nu nog steeds te zien en te begrijpen is. Anderzijds ziet
men echter weer een vaak grenzeloze wanorde en een hoegenaamd niet te
overziene willekeur bij alles, zodat men dan bij zichzelf moet zeggen: Ja, dat kan
toch niet van onze lieve Heer afkomstig zijn!
[2] Neem nu de wisselvalligheid van het weer! In welk opzicht kun je daar een
bepaalde orde of gelijkmatigheid in ontdekken? Kijk eens naar de verschillende
soorten bomen zoals ze onderling dooreen staan in een bos, of evenzo het gras op
het veld; kijk eens verder en zie de grote verschillen in grootte van de bergen,
meren, stromen, rivieren, beken en bronnen! Daar is toch absoluut geen
gelijkmatigheid en geen orde in te ontdekken, tenminste niet naar onze begrippen.
De zee creëert haar ongelijke oevers geheel afhankelijk van de toevallige, meer of
minder krachtige golfslag en dat doen ook de meren, de stromen, rivieren, beken en
bronnen. Alleen de mens kan ze hier en daar binnen de perken houden, maar de
zeer wijze God doet daar nooit iets aan.
[3] Het is ook alleen de mens die enigszins geordende tuinen aanlegt en
wijngaarden en akkers bebouwt. En alleen hij kent de edele vruchten, zondert ze
van de onedele af, verzorgt ze en benut ze zo veel mogelijk. Maar waar bevindt
zich op aarde een op enigerlei wijze geordende tuin die God zelf heeft aangelegd en
waar een door Hem aan banden gelegde stroom? De aardlagen liggen ook dusdanig
chaotisch door elkaar dat men daarin nooit iets anders dan de blinde macht van het
dierbare toeval kan ontdekken. Er is dus bitter weinig van de een of andere
heersende, goddelijke wijsheid te vinden en men kan doen wat men wil en ook
denken wat men ooit maar kan en wil en toch komt daarbij nooit iets naar voren dat
ons eventueel zou zeggen: 'Kijk, daar zie je toch weer duidelijk een goddelijke
orde!'
[4] Ja, ieder ding op zichzelf vertoont wel degelijk heel belangrijke sporen van een
oergoddelijke macht en een zeer ordelijke wijsheid, maar kijkt men dan naar de
door het toeval bepaalde wanorde van de geschapen dingen, dan krijg ik de indruk:
Ofwel God heeft genoeg gekregen van het ordenen en bekommert zich weinig of
niet meer om de eenmaal geschapen dingen, zoals dat bij sommige zaken opvallend
duidelijk het geval schijnt te zijn, óf hij bestaat helemaal niet. In dat laatste geval
vormden de na eeuwigheden in de eindeloze ruimte uit zichzelf ontstane toevallige
zaken zich op den duur -volgens de door hun toevallig bestaan ontstane natuurwet tot dingen met enig gewicht, werden langzaam maar zeker groter en werden in de
loop der tijden werelden, zonnen en manen. De werelden ontwikkelden zelf al naar
gelang van hun grootte en gewicht onvermijdelijk weer nieuwe wetten, die dan
vanzelf weer de basis vormden voor nieuwe vormen.
[5] Hoe veelsoortiger de dingen op een zich allengs steeds meer ontwikkelend
hemellichaam werden, des te uiteenlopender, hoewel kleiner, moesten de daarop
volgende dingen zijn. Tenslotte veroorzaakten de zeer grote aantallen dingen op de
werelden en de ontzettende uitbreiding van de werelden zelf, wetten en activiteiten,
waaruit de eerste sporen van een bewust leven begonnen te ontstaan. Toen er echter
eenmaal één levensvonk was ontstaan volgens de hiervoor beschreven,
onvermijdelijke loop der dingen, moest daar een tweede op volgen en op den duur
miljarden, die met elkaar opnieuw nieuwe wetten deden ontstaan die de aanleiding
werden voor de ontwikkeling van een meer volkomen leven. En zo zal het leven
zich door de in zichzelf gevonden levenswetten tot een zeer hoge levens potentie
hebben ontwikkeld, zodat nu pas de meest intelligente levenskracht die zichzelf en
haar hele omgeving goed kent, met terugwerkende kracht' de voorafgegane stomme
natuur gaat ordenen en aan zichzelf gaat onderwerpen!
[6] Als echter alles langs deze natuurlijke weg is ontstaan, dan zijn er dus alleen
maar levenspotenties in alle soorten levensgradaties, van de kleinste bladluis tot
aan dat volmaakte leven dat de meer volmaakte mens het goddelijke noemt. Op
deze wijze heeft zich waarschijnlijk sinds ondenkbaar lange tijden een goede, maar
daartegenover ook een slechte godheid ontwikkeld. Als de beide godheden zich
ooit ontwikkeld hebben, moeten zij als tegengestelde krachten ook zólang
ongenaakbaar tegenover elkaar staan, tot zeer waarschijnlijk de, volgens onze
morele begrippen, kwade kracht door de sterkere, goede kracht als een binnen haar
orde vallende tegenstelling in zich wordt opgenomen. Uit dit samengaan zal dan na
ondenkbaar lange wereldtijden alles wat nu nog stom, zonder bewustzijn en dood
is, overgaan in een volkomen leven met een vrije wil en een vrij inzicht!
[7] Dat in deze tijd alles zich nog in zo'n wanordelijke toestand bevindt als ware het
een onoverzichtelijke strijd, schijnt door het volgende te komen: De nu goede en
hoogste levenspotentie, die wij God noemen, is met de slechte levenskracht, die wij
satan noemen, nog lang niet in de gewenste orde, maar nog in een voortdurende
onderdrukkingsstrijd, waaruit de hoogste levenspotentie tenslotte als overwinnaar
tevoorschijn moet komen. Want de naar onze begrippen kwade kracht zou niet
voortdurend tegen de goede strijden, als zij geen reden had om deze aan haar kant
te willen krijgen.
[8] Satan moet derhalve toch een latent genoegen scheppen in het goede en wil
daarom de gehele goede levenskracht aan zich ondergeschikt maken. Maar juist
door dit voortdurend pogen neemt hij steeds meer van het goede in zich op en
maakt daardoor, zonder het te willen, zijn slechtheid steeds minder slecht.
Daardoor komt er in zijn levenswezen steeds meer orde, meer kennis en zuiver
inzicht en hij zal er op 't laatst niet meer omheen kunnen zichzelf geheel over te
geven, omdat hij door zijn aard en door zijn neiging onmogelijk kan verhinderen
dat hij voor een deel voortdurend overwonnen wordt.
[9] Ook nadat hij zich volledig gewonnen heeft gegeven zal hij weliswaar nog
steeds een tegenstelling tot het goede blijven vormen, maar nu binnen de orde zoals
het zout ook een tegenstelling van de zuivere, zoete olie is. Maar als de olijfboom
niet in de juiste mate zout in de wortels, in de stam, in de takken, twijgen en
bladeren had, dan zou zijn vrucht nooit een zoete olie geven!
[10] Ik verlies me zelf nu wel in uiteenzettingen die door jou beslist niet op die
wijze begrepen worden waarop ze verdienen begrepen te worden. Maar dat is niet
zo belangrijk, want het zij verre van mij je dit als een waarheidsleer voor te
schotelen, maar enkel en alleen als een hypothese, waartoe een ziel door veel en
onverdraaglijk lijden gebracht wordt als zij daarbij, ondanks alle smeken tot God,
helemaal geen leniging in de nood ontvangt.
[11] De helderheid van de ziel, of de eigenlijke primitieve, intelligente
levenskracht, neemt door zwaar lijden en pijn van haar lichaam aanmerkelijk toe.
Zij ziet en hoort alles wat voor de ogen en oren van de natuurmensen vaak nog erg
ver weg is en je behoeft je er helemaal niet over te verbazen dat ik je daarnet
vertelde over meer hemellichamen
want mijn ziel heeft ze beter en duidelijker gezien dan jij ooit deze aard~ gezien
hebt en ook ooit in dit leven van jou zult zien. Daarom kan ik terecht melding
maken van alles wat mijn ziel heeft gezien in de eindeloze ruimte! Maar nu houd ik
erover op en zeg jij ons wat we nu moeten doen! Want hier kunnen wij toch
onmogelijk blijven!"
[12] MARCUS zegt: "Wacht nog even tot de Heiland, die jullie hier voor onze
ogen van jullie verschrikkelijke lijden heeft genezen, het zal zeggen!"
26 Toespraak over de strijd in de natuur
[1] De SPREKER zegt: "Wie van de vele ons omringende toeschouwers is het dan,
zodat wij Hem onze dank kunnen betuigen? Want iets anders kunnen wij Hem, in
de toestand waarin wij ons nu bevinden toch niet aanbieden!" ,
[2] MARCUS zegt: "Hij heeft ons in jullie belang verboden om Hem voortijdig aan
jullie bekend te maken, daarom zeggen wij het nu ook nog; met, maar vandaag zal
het goede moment nog wel aanbreken waarop jullie met een blij hart Hem, en door
Hem veel van jullie dwalingen, zullen leren kennen!"
[3) De SPREKER zegt: "Vriend, met dat blije hart zal het op deze aarde wijselijk
nog wel eeuwig duren! Want zielen, zoals die van ons kunnen doordat het
doorstane leed te groot was, op deze domme wereld wel nooit meer blij worden!
Misschien eens in een andere meer volmaakte levensgraad, maar in deze vrijwel
gebroken lichamen nooit!"
[4] Dan zegt de vlakbij staande CYRENIUS: "Kijk, ik ben de Romeinse
opperstadhouder van geheel Azië en een deel van Afrika, evenals van Griekenland!
Ik heb jullie nu leren kennen en ik heb vastgesteld dat jullie geen gewone mensen
zijn. Ik neem jullie onder mijn hoede en het zal jullie nooit aan iets ontbreken en er
zal ook wel een voor jullie geestkracht passende bezigheid gevonden worden.
[5] Maar je moet in 't vervolg wat redelijker zijn, zodat je ons Romeinen met zo
zonder meer voor duivels aanziet, zij het dan van de wat betere soort en meteen
goede duivels noemt zoals je mijn oude, rechtschapen Marcus deed! Wij zijn toch
net zo goed mensen als jullie. Dat jullie, weliswaar om ons nog onbekende redenen
van het goddelijk raadsbesluit grote beproevingen hebben moeten doorstaan en
daardoor ook ongehoorde pijnen hebben geleden, waardoor jullie zielen echter,
naar het mij toeschijnt, zeer zijn gelouterd, dat kunnen wij, die door jullie voor
duivels worden aangezien, niet helpen. Maar je genezing hebben jullie nu aan ons
te danken en in het bijzonder aan één van ons, die een zogezegd almachtige
Heiland is en je ziet dus wel dat wij ons absoluut niet duivels tegenovér jullie
hebben gedragen!?
[6] Zoals gezegd, moeten jullie daarom wat redelijker zijn in jullie uiteraard heus
niet geheel onjuiste opvatting. Dan is het wel zeker dat je binnenkort heel blij zult
worden."
[7] De SPREKER zegt, terwijl hij nu, reeds behoorlijk gesterkt, opstaat: "Vriend,
kijk eens naar de bodem van deze aarde; je ziet slechte goede en hartverheffende
dingen. De kruiden en het gras verkwikken je ogen en de zachte golving van de zee
stemt je blij, want je ziet niet hoe onder al deze mooie dingen talloze, zich
ontwikkelende duiveltjes hun kwade, dood en verderf brengende koppen opsteken
en laten opduiken!
[8] Je ziet wel de mooie golving van de zee, maar de.dood brengende monsters
onder de lieflijk spelende golfjes zie je niet! Jij ziet overal een verheven leven aan
het werk, wij zien niets dan de dood en een onophoudelijke achtervolging van al
het goede en betere leven. Jij ziet alleen maar vriendschap en ten opzichte van het
geringe aantal vijanden dat je ziet, heb je ook macht genoeg om te denken dat zij
voor jou geheel onschadelijk zijn; wij zien daarentegen niets anders dan vrijwel
zuivere, voor het grootste deelonoverwinnelijke vijanden!
[9] O vriend, met zo'n onfeilbaar gezichtsvermogen is het echt wel moeilijk ooit
vrolijk te zijn! Ontneem ons dit treurige vermogen of geef ons een juiste verklaring
van al datgene wat we zien en dan zullen wij even vrolijk en opgewekt worden als
jij!
[10] Na onvoorstelbaar lange wereldtijden kan er voor een ziel die alle
levensgraden heeft doorworsteld misschien wel eens een beter lot zijn, maar wie
kan ons daarover zekerheid geven? Welke ongehoorde gevechten en stormen zal de
arme ziel echter nog moeten doorstaan voor het zover is?! Zal zij daar wel als
overwinnaar uit te voorschijn komen of zal zij voor eeuwig ten onder gaan? Welke
zekerheid heb jij voor a.l..die dingen?
[11] Kijk, wij zien zeker dingen en omstandigheden waar jij. nog nooit enig besef
van hebt gehad, maar van een bepaalde zekerheld over de eenmaal komende, zalige
toestand na de dood van het lichaam zien wij nergens iets, -maar wel een
voortdurend waken, zorgen en strijden! Wij zeggen het je zoals wij het zien.
[12] leder leven is steeds een strijd met de dood, net zoals iedere beweging een
voortdurende strijd is met de rust die steeds probeert te storen. De rust zelf echter
strijdt steeds met de beweging omdat in haar de doorlopende drang naar beweging
steeds strijdvaardig klaar staat.
[13] Wie zal er tenslotte winnen? De rust, die steeds de beweging zoekt of de
beweging, die op gelijke wijze steeds de rust zoekt?
[14] Sinds jouw oereerste levenskiem heb je tot nu toe steeds maar gestreden en
verder zul je eeuwig steeds opnieuw weer strijden; en zolang je zult strijden, zul je
ook een leven hebben, maar geen ander dan alleen maar één dat voortdurend strijdt,
dat slechts zeer spaarzame momenten van zaligheid zal kenen! Maar wanneer zal
uit deze eeuwige strijd eindelijk de volle overwinning te voorschijn komen in de
vorm van een echte zaligheid, waarin geen strijd meer wordt gevoerd?
[15] Het is daarom makkelijk gezegd om opgewekt van gemoed en blij van hart te
zijn, maar het gemoed van de ziel vraagt daarbij net als jullie Romeinen: Cur,
quomodo, quando et quibus auxiliis? (Waarom, hoe wanneer en waardoor krijgen
wij hulp?) Heb je ons nu enigszins begrepen?':
27 Mathaël over het innerlijke leven van Cyrenius
[1] CYRENIUS is erg verwonderd en terwijl hij de spreker de hand drukt, zegt hij
tegen Mij: "Heer, die heeft een heel eigenaardige levensbeschouwing! Eigenlijk
kan men hem niets tegenwerpen, helaas is het in alle opzichten werkelijk de naakte
waarheid! Maar wat zegt U ervan?"
[2] IK zeg: "Waarom ben je daar nu zo verbaasd over? Ik heb jullie toch van
tevoren gezegd, dat deze vijf het jullie allen heel moeilijk zullen maken! O luister
toch naar hen, daardoor zullen jullie Mij stellig heel wat gemakkelijker en beter
begrijpen!"
[3] CYRENIUS zegt dan tegen de spreker van de vijf, die Mathaël heette: "Maar
zou je ook in gelijke trant kunnen beredeneren dat het waarschijnlijker is dat God
er toch eerder was dan jouw hemellichamen, die ik mij nog niet zo goed kan
voorstellen? Want mij is in ieder geval geen volk op aarde bekend, dat niet
veronderstelt dat er vóór het bestaan van alle dingen een verstandig en machtig God
was, die het vereert en aanbidt en jij bewees nu juist het tegendeel. Wel, dat vervult
mijn hart met grote angst, lever jij daarom nu ook het bewijs voor het tegendeel, ik,
de opperstadhouder, smeek je dat zelfs!"
[4] MATHAËL zegt: "Zwakke, aardse zuigeling, ik heb medelijden met je! Je hebt,
zoals ik nu in mijn ziel zie, toch al zóveel wijze woorden vol kracht, vol leven en
vol waarheid gehoord en je hebt met je ogen gezien waartoe Gods woord in staat is
en kunt in je hart nog steeds de diepten van veel gedachten niet peilen!
[5] Ja, ja, vriend, kijk, je houdt nog teveel van je leven en bevindt je er midden in.
Maar vanuit dat standpunt is het leven juist het slechtst te herkennen.
[6] Vriend, men moet het leven, d.w.z dit aardse leven, volslagen verloren hebben,
dan weet men pas wat het leven is!
[7] Neem een pot en vul hem met water. Het water zal rustig in de pot blijven staan
en je zult de dampgeesten in het rustige water niet ontdekken. Ook al roer je nog zo
ijverig in het water en breng je het in beweging, dan zullen ook daarbij de machtige
dampgeesten zich niet aan je vertonen. Zet je het water echter op het vuur dan zal
het weldra gaan koken en zodra het kookt zullen de machtige dampgeesten zich
boven de heet borrelende oppervlakte van het water gaan verheffen. De nog in het
kokende water rustende geesten zullen nu pas de machtige dampgeesten herkennen,
die toen het water koud was heel rustig en zonder een.spoor van bestaan in het
water rustten en die nu met vele ogen eerst zichzelf bekijken en vervolgens
bekijken zij onder zich het door de hitte bewogen water dat hen heeft gedragen. En
de nog in het kokende water rustende geesten zullen beseffen dat de dampgeesten
voorheen geen andere gewaarwording hadden dan een volkomen een zijn met het
koude water.
[8] Op die wijze merkt het water tijdens het koken echter tevens dat het
afzonderlijke geesten in zich had en tot de laatste druppel in zich heeft. Ja, ja, het
kokende water beseft dat het zelf doorgaans uit geest en kracht bestaat, maar tijdens
zijn koudé rust kon het zichzelf met waarnemen en begrijpen!
[9] Vind je dit geen treffend beeld? Jouw leven is nu ook nog weliswaar rein, maar
overigens heel rustig, koud water in de pot van je lichaam. Jouw pot kan wel
behoorlijk naar alle kanten heen .en weer worden bewogen, maar daaruit zul je toch
je levenskracht met leren kennen. Integendeel, hoe meer het water in zijn koude
rusttoestand. wordt bewogen, zoals dat bij alle belangrijke wereldse mensen het
geval is, des te minder herkent het levenswater in de sterk bewogen mensenpot
zichzelf en zijn omgeving, want een bewogen spiegelend watervlak laat geen
zuiver beeld meer zien, maar een erg vertekend.
[10] Wordt echter je levenswaterpot op het ware vuur van de liefde, van grote
deemoediging en veel lijden en pijnen gezet, O, dan begint het in de pot geweldig
te koken en daardoor zullen al heel gauw de vrij gekomen levensdampgeesten
zichzelf, hun eerdere koude, trage toestand, dat wil zeggen de zinnelijke ziel en de
ondeugdelijke pot, herkennen. Het. zich nog in de pot bevindende, heet borrelende
levenswater zal dan met duizend lichte oogjes de boven zich opstijgende
levensgeesten zien en beseffen, dat het niet alleen een luie drager daarvan was,
maar dat het daarmee één geheel vormt! Maar begrijp wel, vriend, de pot zullen de
opstijgende vrije levensgeesten niet als een deel van zichzelf zien, maar slechts als
een onplezierig uitwendig omhulsel dat later in scherven wordt gebroken en op
straat gegooid. -Heb je nu enig idee van wat ik je eigenlijk heb willen duidelijk
maken?"
..
[11] CYRENIUS zegt: "Ik geloof, dat ik jouw vergelijking ongeveer begrijp, dat
wil zeggen, als vergelijking met ons innerlijke zieleleven, maar welke diepere
betekenis je daarmee hebt willen blootleggen kon ik wel eens nog lang niet hebben
begrepen! Moet daarin soms ook beredeneerd zijn dat er dan tóch een God moet
zijn geweest voordat alle dingen er waren?"
[12] MATHAËL zegt: "Ongetwijfeld, maar daar kun jij nog geen idee van hebben
omdat er uit jouw pot nog lang geen damp opstijgt!"
28 Het godsbegrip van Mathaël
[1] "Kijk, wat jij God noemt, noem ik het levende water, maar het water ziet zelf
niet dat het leven in zich heeft. Als het echter door de machtige liefdesgloed, die
zich manifesteert als een zware druk op het centrum van het bestaan, tot koken
wordt gebracht, verheft zich de levensgeest bevrijd boven het hem voordien
gevangen houdende water en dan zweeft daar de geest van God boven de wateren,
waarvan ook Mozes spreekt. En de geest krijgt weet van zichzelf en van het water
en komt tot de erkenning dat hij en het water altijd al één zijn; en deze
eeuwigheidskennis wordt ook bedoeld met 'Er zij licht!'
[2] Pas als jouw geest, vriend, ook boven jouw kokende levenswater zal zweven,
zul jij ook werkelijk jouw leven en het leven van God in je beginnen te ontdekken.
[3] Kijk, al het bestaande moet eens worden, het moet een begin hebben, omdat het
er anders ook onmogelijk kan zijn! Als er een zichzelf en al het andere kennend
leven nooit expliciet met zijn zelfbewuste kracht begonnen zou zijn, zou die kracht
er ook nog lang niet geweest zijn. Maar omdat deze eens is begonnen, is dat de
reden dat zij er is, net zoals wij specifiek aanwezig zijn omdat wij eens begonnen
zijn als datgene wat wij nu zijn.
[4] Ook vóór dit bestaan waren wij er al, maar toen in de vorm van de nog
onontwikkelde, koude levensdampen in het koude, rustige water . Zo heeft ook de
hoogste levenskracht in God een dubbel bestaan, ten eerste een stil bestaan dat zich
alleen maar bewust is van het bestaan en ten tweede een vrij bestaan dat lijkt af te
stammen van een innerlijk bezigheidsprincipe dat zich volkomen bewust geheel en
al doorgrondt!
[5] Daarom staat er ook in Mozes: 'In den beginne schiep God hemel en aarde en de
aarde was woest en ledig en duister in haar diepten.' Wie of wat is dan nu precies
de hemel en wat of wie is de aarde? Denk je soms dat het deze aarde is die jou nu
draagt, of deze hemel die je lucht en licht geeft? Dan zou je toch wel ver van de
waarheid af zijn! Waar was dan indertijd deze aarde en waar deze hemel?
[6] Kijk, daarmee is slechts globaal aangegeven hoe de eeuwige levenskracht van
God in haar bestaan begonnen is de verschillen te onderzoeken en te kennen! En
daarbij stelt de 'hemel', de persoonlijke wijsheid voor, die zichzelf onderkent; maar
in het van liefde gloeiende zwaartepunt van zijn centrum, in het centrum van de
gloeiende liefde, dat bedoeld wordt met het woord 'aarde', was het nog duister en
woest en ledig, dus nog zonder diepere kennis van het eigen ik.
[7] Maar het centrum werd heter en heter naarmate de massa van het uiterlijke
zelfbewustzijn er meer op begon te drukken. En het centrum bereikte het toppunt
van hitte en uit het kokende levenswater steeg de damp op, zweefde nu vrij op en
boven de wateren van het stille en rustige, eeuwige voorbestaan en leerde zichzelf
volledig kennen. En dit kennen is nu juist het licht dat de God van Mozes ter
verdrijving van de duisternis meteen na het scheppen van hemel en aarde laat
ontstaan.
[8] Pas vanaf dat ogenblik wordt God, als ware Hij een uitgesproken woord, Zelf
het 'Woord' en dit woord 'Daar zij!' is een vrije wil die zichzelf door en door kent,
een Zijn in het Zijn, een Woord in het Woord, een Alles nu in Alles!
[9] En vanaf dat moment begint pas de zich nu door en door kennende
oerlevensbron van al het andere leven uit vrije wil te voorschijn te komen. -Begrijp
je er nu al wat van?"
29 De wijsheid van Cyrenius tegenover die van Mathaël
[I] CYRENIUS zegt: "O, ja, ik begrijp het nu al heel aardig, en dat des te beter
omdat ik vannacht juist een soortgelijke uitleg over de Mozaïsche
scheppingsgeschiedenis heb gehoord. Het zal best zo zijn, maar voor mij is die
wijsheid te diep en ik kan en wil mij niet te veel inspannen om iets tot en met te
begrijpen. Het moet bij mij niet veel moeite kosten, wil ik er wat aan hebben. Gaat
het te diep en is het te wijs, dan houdt mijn begrip vaak opeens op!
[2] Kort en goed, het blijft zoals ik heb gezegd, ik neem jullie verzorging op mij en
er zal jullie alle gelegenheid worden gegeven om zo diep mogelijk in jullie wijsheid
door te dringen en de arme mensheid, waar maar mogelijk, op de goede weg te
brengen, -hoewel ik jullie openlijk beken dat het in het algemeen eerder nadelig
dan voordelig is om zo diep in het wezenlijke van het leven door te dringen.
[3] Neem jezelf nu eens en vraag je eens af of jullie waarlijk buitengewone kennis
en wijsheid jullie gelukkig maakt! Ja, de menselijke geest kan doordringen in
oneindige diepten der wijsheid en dan de wonderbaarlijkste zaken aan het licht
brengen. Maar volgens mij is toch slechts die mens gelukkig, die heel eenvoudig is,
en God, zijn Schepper, in alle liefde is toegewijd en Zijn geboden houdt. Als God
hem dan, net als Salomo, wijsheid wil geven, dan moet hij deze heel dankbaar
aanvaarden en met een opgewekt gemoed wijs gebruiken. Maar als de geschonken
wijsheid de mens juist alleen maar ongelukkig maakt, dan prefereer ik liever iedere
domheid waardoor het hart van de mens blij wordt.
[4] Ik leef nu eenmaal en weet nu dat ik eeuwig zal leven en de wegen om een
gelukzalig, eeuwig leven te bereiken zijn mij bekend; wat zou ik daarbij dan nog
meer verlangen?!
[5] Delen ook jullie mijn opvatting, dan zullen jullie ook, net als ik, nog op déze
aarde werkelijk gelukkig zijn, maar met jullie gepeins over de allerdiepste
wijsheden zullen jullie nauwelijks de waarde en het geluk van het menszijn voelen!
[6] Volg daarom mijn raad op, ook al komt die niet uit het gebied van de diepste
wijsheid; hij komt echter uit een vriendelijk hart dat zeker niet zonder liefde is en
dat heeft zelfs bij Gód veel waarde! Waarom zouden jullie er dan geen waarde aan
hechten?
[7] Het is niet de wijsheid die ons het leven geeft, maar de liefde. Laten we daarom
bij de liefde blijven, dan zal het ons niet aan leven ontbreken en aan diens
gelukzalige gevoel! Kijk, dat is nu mijn wijsheid en ik zou haast willen beweren dat
deze voor het leven van de mensen veel nuttiger is dan al jullie wijsheid, ook al is
die nog zo diep!"
[8] MATHAËL zegt: "O ja, o ja, je hebt helemaal gelijk! Kijk, zolang het water in
de pot niet verhit wordt, heeft het ook een goed en rustig bestaan, maar komt het
vervolgens op het vuur, dan ziet het er echter al gauw heel anders uit. Eenmaal
moet de rust verbroken worden!
[9] Als je iets wilt worden, mag de nodige kennis je beslist niet ontbreken. Als je
veldheer wilt worden, moet je met alle kennis voor dat ambt toegerust zijn, omdat
je anders als veldheer een slecht figuur zult slaan. Als je apotheker en geneesheer
wilt zijn, moet je wel alle daarvoor nodige kennis bezitten!
[10] Wel, nu wil jij het eeuwige leven verkrijgen, maar het leven zelf beslist niet
nader onderzoeken en leren kennen, hoe denk je dat dat mogelijk zal zijn?
[11] Kijk, als ik een vrouw zou willen nemen, maar iedere gelegenheid ontliep om
ook maar op een afstand een meisje te ontmoeten, dan weet ik echt niet hoe ik en
een vrouw bij elkaar konden komen!
[12] Maar jij verlangt zelfs uiteindelijk een eeuwig leven, terwijl je nu al de geringe
moeite ontloopt om dit aardse leven ook maar iets dieper te leren kennen en op
zoek te gaan naar zijn aardse wortels!
[13] Ja, beste vriend, als het eeuwige leven er alleen maar vanaf hing of een God
het mij zou kunnen geven, zoals jij mij een stuk brood geeft, dan zou jouw
levensopvatting duidelijk te prefereren zijn boven die van ons. Maar het bezorgen
en bereiken van het toekomstige, eeuwige leven hangt helemaal van onszelf af!
[14] Wij moeten doen en daden stellen en wij moeten echt door het water met ons
levenswater en door het vuur met ons liefdelevensvuur. Dan pas begint ons
levenswater op het vuur van de innerlijke liefde tot God, tot de naaste en tenslotte
tot onszelf, te koken en te borrelen, en dáárdoor bemerken wij pas dat er een
onverwoestbare levenskracht in ons schuilt, die zich dan pas van zichzelf bewust
wordt en de juiste middelen aangrijpt en aanwendt om zich zo voor eeuwig in stand
te houden!
[15] Voorlopig is er dus nog helemaal geen sprake van een zogenaamd gemoedelijk
leven dat net een zoete droom lijkt, maar er moet zonder ophouden gewerkt,
gestreden en onderzocht worden!
[16] Pas als men over het steeds maar zo graag inslapende, stervende leven een
volledige waakzame, levende overwinning heeft behaald, pas dan kan er sprake zijn
van een bepaalde zaligheid!
[17] Jij lijkt op een mens die 's morgens nog lekker slaapt en door zijn reeds lang
wakker zijnde vrienden gewekt wordt, waarop hij eerst heel geërgerd reageert; pas
als hij met wat moeite helemaal wakker wordt, ziet hij de weldaad van het geheel
wakker zijn en vervolgens verblijdt hij zich over zijn lichte en vrije leven.
[18] Wij hebben het volste recht met onze wijsheid, maar jij nog lang; niet! Pas
wanneer je wakker bent geworden, zul Je ook m zien dat wij het volle recht aan
onze zijde hebben. "
30 Het protest van Cyrenius
[I] CYRENIUS zegt tegen Mij: "Heer en Meester, wat vindt U daar nu van? Wat
moeten we daarmee? Spreekt Mathaël de volle waarheid? U kunt dat toch het
makkelijkst tot in de kern beoordelen; zeg er nu ook wat over .”
[2] IK zeg: "Heb Ik je dan al niet eerder gezegd, dat je er naar moet luisteren? Als
Ik zou merken dat zij onjuistheden verkondigden, zou Ik jullie zeker niet
aanbevolen hebben om hen aan te horen. Luister daarom nog maar verder naar
Mathaël! Hij laat weliswaar een harde, maar een goede wind waaien; ook al golft
de zee daardoor sterk, men komt met zo'n wind toch veel sneller vooruit dan met de
krachtigste roeiers!
[3] Luister nog maar verder naar hem, want tot nu toe heeft hij jullie nog zachtjes
aangepakt, maar als hij nog wat meer in vuur raakt, zal hij nog met heel andere
bewijzen aan komen dragen!"
[4] CYRENIUS zegt: "Daarvoor bedank ik hem bij voorbaat! We zijn toch al
uitgemaakt voor duivels! Bestaat er nog iets ergers waarvoor hij ons uit kan
maken? Is het niet te prijzen in mij, dat ik deze vijf arme duivels voor hun gehele
aardse toekomst wil verzorgen en als dank geven ze ons er van langs zoals U Zelf
dat nog nooit hebt gedaan!
[5] Ah, ik heb eigenlijk helemaal geen zin meer om naar deze Mathaël te luisteren.
Zijn kijk op het leven kan op zichzelf nóg zo juist zijn, maar zij deugt niet voor de
aardse levensomstandigheden en geen mens kan daarbij iets voor zijn lichamelijke
behoeften doen!
[6] Ja, mensen zoals de profeten en de oude priesters konden natuurlijk best enkel
en alleen voor het eeuwige leven zorgen, want voor hun lichaamsbehoeften
zorgden anderen, voor wie het uiteindelijk niets uitmaakte of er een eeuwig leven
voor de ziel is, of niet! Zij kregen slechts wetten die zij moesten naleven zonder
ooit de werkelijke reden daarvoor te vernemen en wat zij daarmee nu eigenlijk
moesten bereiken.
[7] Voor miljoenen moest dat, met of zonder uitzicht op een eeuwig leven,
voldoende zijn en zal dat voor ons dan niet meer zo zijn?!
[8] Als het voor ons echter niet meer voldoende is, dan rijst bij ieder mens die ook
maar een vonkje ware naastenliefde in zich heeft, de vraag: Wie stelt uiteindelijk de
vele miljoenen arme duivels ervoor schadeloos dat zij allen, ondanks het houden
van uiterlijke voorschriften, toch ten prooi vallen aan de eeuwige dood? Als de
mensen toevallig zijn ontstaan, dan kan die leer wel terecht zijn; maar als zij
allemaal, hetgeen wel te zien is aan hun zeer wijze bouw, het werk zijn van een
zeer wijze en goede God, dan moet er een andere en voor alle mensen praktischer
weg zijn om het eeuwige leven te bereiken. Als die er niet is, dan is al het leven het
verachtelijkste wat het menselijk verstand ooit als verachtelijk en afschuwwekkend
kan waarnemen!
[9] Want als een eeuwig leven alleen maar is weggelegd voor diegene, die het in
zekere zin bereikt ten koste van vele andere mensen, die voor zo'n hoofdpersoon
van het eeuwige leven moeten werken om alleen hém het eeuwige leven te
bezorgen, -dan wil ik zelf nooit van het eeuwige leven ook maar het kleinste vonkje
hebben en een algehele, eeuwige dood is me dan liever! Zo denk ik er nu over .
[10] Uw leer, Heer en Meester, vind ik aangenaam, goed en waardevol, want die
geeft mij, als ik zwak mocht worden, de hulp van een almachtige helper. Maar
volgens de leer van Mathaël heb ik niemand anders dan mijzelf. Slechts ikzelf kan
mij het eeuwige leven geven of ontnemen en een God zou daarbij helemaal geen
rol spelen, behalve dan door met geërgerde of welwillende blikken te kijken hoe
een arme duivel zich loswerkt uit de klauwen van de dood en zeg maar over de
onherbergzaamste wegen, die bezaaid zijn met dorens, rotsen en giftig gebroed,
naar het eeuwige leven opklimt!
[11] Nee, nee, dat is niet mogelijk; jullie zijn dwazen met die hele leer van jullie
over het eeuwige leven! Ja, als ik mij een schenker van het eeuwige leven kan
voorstellen, die als hij dat wil, net als U, o Heer, iemand ook reeds op aarde het
leven terug kan geven, dan doe ik alles opdat hij mij te eniger tijd ook het eeuwige
leven zal geven. Maar als ik het mijzelf uit alle verborgen wijsheden der profeten
op de een of andere wijze eerst bij elkaar moet zoeken, dan heb ik, zoals gezegd,
niets van een eeuwig leven nodig! -Zo spreekt en sprak Cyrenius, de Romeinse
opperstadhouder over Syrië en over alle landen van Azië, Afrika en een groot deel
van Griekenland!"
[12] IK zeg: "Vriend, dit keer heb je jezelf waarlijk onnodig overtroffen in allerlei
nietszeggend gepraat. Wat deze vijf waren, weet je; waarom ze dat waren weet je
nu hopelijk ook!
[13] Ik heb ze thans echter geheel gezuiverd en in hen het enig ware, onbedrieglijke
levenslicht ontstoken en daarmee de weg versperd waarover mogelijkerwijs de
uitgedreven, slechte gasten hen nog eens een nadelig bezoek zouden kunnen
brengen.
[14] Deze vijf zijn daarom nu voorlopig geheel rein en doorzien in zichzelf de
dunste draden van al het leven, zoals het eigenlijk was vanaf het oerbegin. Zij delen
nu aan iedereen openlijk mee wat in oude tijden maar weinigen voor weinigen was
gegeven: hoe kun je daarover dan kwaad op hen worden?!
[15] Want weet, wat zij zeggen is precies hetzelfde als wat Ik Zelf tegen jullie heb
gezegd. Zij vertellen de waarheid echter wat minder verhuld.
[16] Besef eerst eens de juiste waarde van wat zij zeggen en wordt dan pas boos,
als je dat kunt. Maar nu, omdat dat wat zij zeggen je wat ongemakkelijk voorkomt,
heb je duidelijk ongelijk met boos te worden. Laat Mathaël verder spreken en dan
blijkt wel of dat, wat hij zegt, praktisch is of niet en of het tegen Mijn leer
indruist!"
31 Mathaël over de weg naar het ware leven
[1] CYRENIUS zegt: "Goed dan, laat maar horen, hoewel ik streng zal oordelen!
[2] Zeg mij dan, wijze Mathaël, als het met het leven in het algemeen zo staat als jij
voorheen met zulke scherpe argumenten hebt uiteengezet, wat staat dan al die
miljoenen te wachten die van dat alles niets weten en de vele miljoenen die in de
toekomst na ons ergens op de grote aarde geboren worden en er ook niets van
zullen vernemen; hoe staat het bij al die mensen met hun eeuwige leven?"
[3] MATHAËL zegt: "Heel goed! Die hadden ook allemaal een leer die voldoende
was om de fantasie van de ziel actief te houden. Mettertijd wortelt de ziel in zo'n
fantasie en leeft daar vervolgens in als in een droom en in die droom kan zij
duizenden jaren leven.
[4] Maar dat is nog lang geen echt eeuwig leven. Dergelijke zielen moeten
tenslotte, als zij tot een echt eeuwig leven willen komen, in de zogenaamde
geestenwereld veel groter strijd leveren en grotere beproevingen doorstaan dan qe
strijd, waar ik voorheen slechts zijdelings gewag van maakte.
[5] Wie hier echter deze weg gaat, weliswaar onder de nodige inspanningen en met
ware wijze levensernst, bereikt al in weinig jaren in alle waarheid, duidelijkheid en
met volle zekerheid het eeuwige leven, hetgeen hij elders door de slaperige
instelling van de ziel pas na enige honderden, of zelfs na vele duizenden jaren pas
kan bereiken, als het goed gaat. Maar als er ook maar iets fout gaat, kan een hier of
elders geheel bedorven ziel ook aeonen na aeonen genieten van een zeer miserabel
droomleven, waarin zij behalve zichzelf en haar zeer miserabele fantasiebeelden
niets waars of reëels, of iets buiten zichzelf te zien krijgt. Ondanks dat doet zij toch
bittere ervaringen op, die haar leren dat zij omringd is door louter vijanden
waartegen zij zich niet kan verweren, omdat zij die net zo min kan zien als op deze
wereld een stekeblinde kan zien waarvandaan de vijand komt of waar andere
gevaren hem wachten!
[6] Maar een stekeblind mens is ondanks al zijn blindheid toch niet geheel zonder
licht, want de fantasie van zijn ziel vormt voor hem toch steeds een bron van licht
en de blinde ziet dingen die, doordat ze enigszins verlicht zijn, er als natuurlijke
dingen uitzien, maar zij zijn niet blijvend en het licht daarvan ook niet. Soms is het
helder, dan weer erg wazig en vaak verdwijnt het ook helemaal, zodat zo'n blinde
dan echt gedurende enige tijd geheel zonder licht en werkelijkheid is.
[7] Wel, bijna net eender vergaat het een ziel als zij volledig is afgezonderd. Zij
heeft dan weer licht en dan weer duisternis. Licht noch duisternis ziet de ziel echter
als een realiteit, maar slechts als een tijdelijke afschaduwing van datgene wat de
ziel, zonder het te weten of te willen, opneemt uit de sfeer rondom haar, zo
ongeveer als waarop een aan het gras hangende dauwdruppel het beeld van de zon
in zich opneemt. De druppel is nu wel verlicht, maar zijn bewustzijn gaat niet zo
ver dat hij met inzicht zou kunnen waarnemen waar vandaan het licht zijn lichaam
is binnengedrongen.
[8] Wat ik je hier uit naam van mijn vier broeders zei, heeft te maken met onze
ervaring, die gepaard gegaan is met veel lijden, en die al het schijnbare leven
scheidt van het werkelijke, echt vrije, zelfstandige leven.
[9] Jij hebt hier een passief en onvrij en een actief en daarom geheel vrij, goddelijk
leven voor je. Het hangt nu van je wil af of je het ene of het andere wilt. Zo staan
de zaken er nu eenmaal voor en geen god kan andere, geldige
levensomstandigheden voor je opstellen.
[10] Ik wil je nog wat zeggen: Mijn ziel, waarvan de innerlijke waarneming steeds
helderder wordt, is nu zelf in staat om de Heiland te zien en te herkennen die haar
pas kortgeleden door de macht van Zijn vrije, goddelijke leven heeft vrijgemaakt
van een aantalonzichtbare vijanden van het hogere, vrije leven. Kijk, in Hem is
méér dan in het hele zichtbare, geschapen heelal.
[11] Maar Hij, het eeuwig al Zichzelf bewuste middelpunt van al het bestaan en al
het leven, wil nu Zijn leven en daardoor het leven van alle mensen, door Zijn leven
nog meer bevestigen. Dat zal Hij echter slechts bereiken door een ongelooflijke
zelfverloochening. Hij zal Zijn huidige leven geven om daardoor de eeuwige
heerlijkheid van al het leven voor Zichzelf en zodoende ook voor alle mensen
binnen te gaan. Dan pas zullen alle schepselen als het ware een ander gezicht en
een andere innerlijke orde krijgen. Maar toch zal de regel blijven gelden: leder
neme de last van de uiterlijke ellende op de eigen schouders en volge Mij na! Begrijp je dat nu?"
[12] CYRENIUS zegt nog wat mismoedig: " Ja, ik begrijp je goed en kan er niet
omheen, toe te geven dat je de waarheid hebt gesproken, maar desondanks is het
moeilijk om zulke levensvoorwaarden aan te horen!"
32 De eenheid van het eeuwige leven
[1] MATHAËL zegt: "Deze levensvoorwaarden laten zich ongetwijfeld minder
prettig aanhoren dan de mooie verhalen over een lenteleven fantasie, waarin het
leven rondfladdert als vogels in de lucht of als vlinders en gouden eendagsvliegen,
die van bloem naar bloem dwarrelen en uit hun kelken de zoete dauw opzuigen.
Daarom kan men zo'n wellustig leven alleen maar een vergankelijk dagleven
noemen, dat zich ten eerste nauwelijks van zichzelf bewust is en daarom ten tweede
eigenlijk ook helemaal geen leven is. Wat voor nut zou uiteindelijk zo'n
vlinderbestaan voor de mens hebben? Denk eens aan de duur van dit leven!
Zeventig, tachtig, negentig jaar is reeds een hoge ouderdom, dan wordt het lichaam
al zwak en hulpbehoevend; slechts één wat kwade windvlaag en het is ten einde!
[2] Vraag echter: Wat komt er dan? Wie kan je daarover het juiste antwoord geven,
als je tevoren gedurende je aardse leven niet alles gedaan hebt om je hele bestaan
een volledig antwoord te laten zijn, vóór die kwade windvlaag komt?! Als je dit
heilige antwoord echter in jezelf hebt gevonden, zul je zeker ook aan niemand meer
angstig vragen: Wat zal er volgen, als er aan dit korte leven een einde is gekomen?
[3] Het is daarom zaak, je levenswater niet steeds maar in de voor het lichaam
behaaglijke koelte te laten staan, máar naar het vuur te brengen om het te koken,
opdat het in machtige dampwolken opstijgt en zich vormt tot een nieuw leven.
Anders is alles voor niets. Laat mijn woord nóg zo onaangenaam voor je zijn, toch
blijft de waarheid eeuwig waarheid, -en alle~n door haar kan men de ware en volle
levensvrijheid bereiken, zonder welke geen echt, eeuwig leven denkbaar is!"
[4] Nu zegt CYRENIUS op een veel mildere toon: "Ja, ja, beste vriend Mathaël. Ik
zie nu wel dat je de volle waarheid bezit over de gehele samenhang van het leven
en er is redelijkerwijs niets tegen in te brengen!
Jij bent in jouw sfeer al volledig thuis in het leven, maar wij zijn daar nog lang niet
aan toe!
[5] Men zou slechts wensen dat je jouw levensleer samengevat zou hebben in een
zeker systeem, waarmee men de kinderen kon opvoeden, zodat zij langs die weg
des te gemakkelijker kunnen bereiken wat voor de volwassen man tenslotte toch
nog iets te moeilijk is!"
[6] MATHAËL zegt: "Wat je wenst is voor een deel al gebeurd en zal nog veel
vaker gebeuren! Kijk, de grote en machtige Heiland die ons heeft genezen, heeft
daarvoor al alle mogelijke voorzorgsmaatregelen genomen. Wij vijf weten nu ook
wel de weg, maar het zou toch erg moeilijk zijn alles onder te brengen in een
systeem voor algemeen onderricht, maar voor mensen zoals jij zouden wij in geval
van nood ook dat nog wel kunnen klaren! Want voor een mens, die zich eenmaal
bij al wat hij doet op de weg van de waarheid bevindt, is bepaald niets
geheelonmogelijk omdat het eigenlijke, vrije leven één geheel is, of het zich nu in
God, in een engel of in een mens bevindt.
[7] Maar natuurlijk heb je zelfs in het reeds volmaakt vrije leven nog buitengewoon
grote verschillen. Want een leven, dat zich nog maar pas van zichzelf bewust is
geworden, heeft natuurlijk lang niet zoveel kracht als een leven dat zichzelf al
eeuwen geleden waarachtig in zijn gehele volheid en diepte herkend en begrepen
heeft. Zo'n leven is nu een heer der oneindigheid geworden en alle hemellichamen
met alles wat zij dragen, worden door dit leven geregeerd.
[8] Zover, vriend, zullen wij het uit eigen kracht ook wel in der eeuwigheid niet
brengen, maar door het één worden met dit leven zullen wij tenslotte ook dat als uit
eigen kracht kunnen, wat het grote eeuwige leven van God kan. Ook zijn er
bepaalde, volmaakte levenskrachten, die blijkbaar direct volgen op de eeuwige
levenskracht van God.
[9] Die krachten staan ver boven onze nog zo vrije en zelfstandige, zelfbewuste
levenskrachten; wij noemen hen 'engelen' (boden). Zij zijn bijzondere
vertegenwoordigers van de algemene levenskracht van God. Toch kunnen wij, door
één te worden met Gods algemene levenskracht, op gelijke hoogte met hen komen.
[10] Maar zoveel als wij doorgemaakt hebben om datgene te bezitten wat wij nu
bezitten, zul jij niet doormaken en toch zul je bezitten wat wij bezitten, want de
zielen van deze aarde hebben, omdat zij reeds op eigen grond zijn, het in alles veel
gemakkelijker dan diegenen die van een volmaaktere wereld hierheen zijn
gebracht.
[11] Het is echter nu eenmaal voor alle eeuwigheden door Gods oerleven besloten
dat juist deze nietige aarde het toneel van Zijn mededogen zal worden en dat in
zekere zin nu reeds dadelijk de gehele oneindigheid in de nieuwe orde zal
binnengaan en zich daarin zal moeten voegen, als zij gemeenschappelijk deel zal
willen nemen aan de eindeloze zaligheid van het ene leven van God. Daarom moet
men ook gehoorzamen, koste wat kost!
[12] Heus, als ons lijden hier niet was geëindigd, wat wij echter pas stukje bij
beetje begonnen te beseffen, zou een totale dood ons ook veel en veel liever zijn
geweest dan een nog maar enkele dagen langer durend leven waarvan de
kwellingen alle beschrijvingen te boven gaan, ook al zouden wij daarna meteen
binnen hebben kunnen gaan in algehele godzaligheid!
[13] Maar, zoals ons nu steeds duidelijker wordt, heeft de grote levensheiland ons
lijden nog vóór de vastgestelde tijd beëindigd en nu pas beginnen wij ons daar meer
en meer over te verblijden en wij zien nu in dat de grote geest van God thans
werkelijk deze aarde tot toneel van Zijn erbarmen wil maken en ook zal maken.
Maar helaas ook tot een toneel van de grootste vervolgingen, van hoogmoed, van
pronkzucht en de grootst mogelijke vijandigheid tegen al datgene, wat geestelijk
zuiver en het enige goede en ware is!"
33 Een voorspelling van Mathaël
[ 1] "O vriend, het zal op deze aarde nog zo erg worden en er zal zoveel kwaad
rondwaren dat zelfs de satan, in welke gestalte dan ook, de menselijke
maatschappij niet meer zal durven bezoeken. Maar er zullen steeds weer mensen
zijn die als blinden meer zien en als doven meer zullen horen dan wij nu met wijd
open ogen en oren.
[2] Er zal eens een tijd komen dat de mensen de levenskracht van de dampen van
het water in graden zullen meten en z.ij zullen deze beteugelen, zoals de Arabieren
hun paarden beteugelen en zij zullen deze kracht voor alle ongelooflijk zware
werkzaamheden gebruiken. Ook voor de zwaarste wagen zullen zij de in het water
verborgen levenskracht spannen en daarmee met de snelheid van een afgeschoten
pijl wegrijden.
[3] Zij zullen ook voor de grote schepen de levenskracht van het water spannen en
zij zal de schepen sneller dan de stormwind over de watergolven jagen, ja, tenslotte
zelfs aan iedere storm het hoofd bieden en door zijn vergramde gezicht varen
zonder enige schade van betekenis op te lopen. Slechts rotsen en zandbanken zullen
voor zulke snelle schepen altijd nog gevaar en schade kunnen opleveren.
[4] Maar al snel na die tijd zal het er voor het leven van de mensen heel slecht uit
gaan zien. De aarde zal onvruchtbaarder worden, grote duurte, oorlog en
hongersnood zal ontstaan en het licht van het geloof in de eeuwige waarheid zal op
vele plaatsen verflauwen en het vuur van de liefde zal uitdoven en bekoelen en dan
zal het laatste vuurgericht over de aarde komen!
[5] Gelukkig dan degenen die hun levenswater nog niet ten behoeve van het aardse
gewin hebben laten verdampen. Want als het grote vuur van het oordeel uit de
hemel zal komen, zal het hen niet kunnen deren omdat hun eigen levenswater hen
daarvoor zal beschermen.
[6] Pas daarna zullen de echte levensvrede en Gods orde elkaar voor altijd de hand
reiken en tweedracht en twist zullen niet meer voorkomen onder hen die de
gezuiverde aarde zullen bewonen in gezelschap van Gods engelen. Hoewel onze
vergane en gebrekkige lichamen het niet zullen zien, zullen onze innerlijk
waarnemende en alles begrijpende zielen des te meer getuige zijn van alles wat ik
nu heb gezegd.
[7] Zie, ik zou je dat eigenlijk niet gezegd hebben, maar ik voelde daartoe een
drang in het hart van mijn ziel, of liever gezegd, van mijn innerlijke ik. En deze
drang is daarvandaan afkomstig, vanwaar voor ons vijven de genezing is gekomen!
-Begrijp je mij nu al beter?
[8] CYRENIUS zegt: "O, nu begrijpen wij elkaar weer heel goed, nu hoop ik echt
veel van jullie te horen en ik heb met jullie een goede vangst gedaan! Ik blijf bij
wat ik heb gezegd, voor jullie aardse behoeften. zal ik zorgen, jullie zullen echter
voor de geestelijke behoeften van mij en allen in mijn grote huis zorgdragen. ..
[9] Dat is weliswaar een slechte vergoeding voor het grote, dat Jullie voor mij en
mijn huis zullen doen, maar wie kan er wat aan doen dat men op deze wereld aan
de gever van de hoogste en eeuwigdurende levensgave voorlopig niets beters kan
aanbieden?! Gaan jullie daarmee akkoord?"
[10] MATHAËL zegt: "O, hoe kunt u dat nog vragen? Als wij iemand kunnen
dienen en ons nuttig kunnen maken, zijn wij meer dan tevreden! Want men mag
ook een aardse gave, als die uit een waarachtig goed hart komt terwille van het
goede en het ware, nooit onderschatten. Want de gever en de reden van het geven
maken dat het ook een geheel geestelijke waarde krijgt en zodoende evenveel
waard wordt als een zuiver geestelijke gave.
[11] Want waar het materiële het geestelijke ondersteunt, zoals het geestelijke het
materiële, wordt tenslotte alles geestelijk en dan kan het ene in het andere een
overvloedig rijke zegen van God verwachten.
[12] Als echter iets wat geestelijk moet zijn, zoals in de tempel te Jeruzalem,
slechts terwille van het materiële wordt gegeven en het materiële alleen maar
terwille van een verwachte materiële zegen voor iets geestelijks wordt gegeven,
wordt tenslotte alles materieel en het heeft niet de minste geestelijke waarde meer
en God kan daar nooit zegenrijke gevolgen aan verbinden!
[13] Maak jij je er dus maar helemaal niet druk over of jouw materiële gave voor
het geestelijke dat wij jou hebben gegeven, niet voldoende zou zijn. Zij krijgt juist
door de gever en door de ware reden van het geven ook geestelijke waarde en de
zegen van boven zal daar geestelijk en ook materieel rijkelijk op volgen. Want de
geest is ook eeuwig meester van alle materie, die in de aard niets anders is dan een
veroordeelde, geheel onderworpen geest, die altijd blind de vrije levensgeest van
God moet gehoorzamen. Van de eindeloze kracht van God gaat in wezen het
gericht van alle materie uit en Hij alleen kan haar het leven weer geven, zoals en
wanneer Hij dat wil!"
[14] CYRENIUS zegt: "O, hoe buitengewoon en zonder weerga! Nu wil ik jullie
voor geen koninkrijk op aarde meer onder mijn zorgzame handen weg laten gaan!
Hopelijk zullen wij elkaar steeds beter begrijpen en elkaar ook steeds minder
kunnen missen! Maar nu moeten wij de ene Heer alleen alle lof en al onze liefde
brengen, omdat Hij Zich over jullie heeft ontfermd en jullie daardoor bij mij heeft
gebracht. Want zonder Hem zouden wij allen zo goed als voor eeuwig verloren
zijn!"
[15] Alle VIJF zeggen daarop: " Amen, Hem alleen behoort alle eer, alle lof en alle
liefde, niet slechts van deze aarde maar van de gehele oneindigheid! Want Hij
alleen is het, die nu de gehele oneindigheid opnieuw vormt! Eindeloos groot en
heilig is Zijn naam!"
34 Uiterlijke overeenkomst
[1] Dan zegt MATHAËL weer: "Hij is bij ons. Maar er zijn er twee die erg veel op
elkaar lijken, zodat het uiterlijk erg moeilijk is om vast te stellen, wie van hen de
ware is. Ik geloof dat het degene is, die nu meermalen met Cyrenius heeft
gesproken. Maar het kan ook de andere zijn, want beide gezichten stralen in zekere
zin een hoge graad van wijsheid uit! Deze hebben wij al gehoord en zijn woord was
machtig, verstandig, ernstig en wijs, maar een wijs mens zou óók zo kunnen
spreken. De ander heeft echter nog niets gezegd, misschien omdat hij niet
voortijdig herkend wil worden. Wie van ons durft het woord te richten tot de nog
steeds zwijgende?"
[2] Deze zwijgende was Jacobus de oudere, die, zoals bekend, uiterlijk veel op Mij
leek en ook net zulke kleding droeg als Ik gewoonlijk droeg.
[3] Na die vraag van Mathaël gingen de vier anderen tenslotte ook staan en
bespraken onderling, wie van hen de zwijgende zou aanspreken en wat hij moest
zeggen. Geen van de vijf durfde echter en Mathaël richtte zich daarop weer tot de
vriendelijke Cyrenius en vroeg hem onopvallend of die zwijgende man soms de
verheven, machtige heiland was, of dat Ik het toch was. Want zij wilden dit toch
ook graag met zekerheid uiterlijk vaststellen, om door de aandrang van hun hart
niet aan de verkeerde persoon uiterlijke eer te bewijzen!
[4] CYRENIUS zegt: "Ik heb nog geen bepaalde aanwijzing van Hem gekregen om
Hem nader te beschrijven. Voorlopig is dat niet het belangrijkste, want Hij ziet
vóór alles alleen maar het hart van de mens aan. Jullie harten zijn nu duidelijk in de
beste orde van de wereld en voorlopig hoeft daar niets aan toegevoegd te worden.
Als het echter Zijn wil is en belangrijk is voor jullie heil, zal Hij Zich wel nader aan
jullie bekend maken. Ik denk echter dat, als jullie ons gedurende deze dag van
dichterbij zullen gadeslaan, het aan de scherpe blik van jullie buitengewone
wijsheid toch wel niet zal ontgaan wie van ons de waarachtige en alleen machtige
is. "
[5] Dat was voorlopig voldoende voor de vijf en nu pas begonnen zij de omgeving
wat beter in zich op te nemen en zich af te vragen waar ze zich bevonden. Zoveel
begrepen ze er wel van, dat zij zich aan de Galilese zee bevonden, alleen konden ze
niet ontdekken, waar precies.
[6] Toen zei CYRENIUS tegen hen, omdat hij het meest naar hen had geluisterd: "
Jullie zijn nu in de buurt van de stad Caesarea Philippi op het bezit van de oude
Romeinse soldaat Marcus, die jullie voorzien heeft van wijn, brood en zout. Op het
ogenblik is hij hier niet, omdat hij in zijn huis bezig is voor vanmiddag. Als hij
terugkomt zullen jullie hem in jullie tegenwoordige meer heldere toestand wel
nader Ieren kennen, want toen hij jullie brood, wijn en zout gaf, vertoefden jullie
meer in het hiernamaals dan hier en hebben jullie beslist weinig oog gehad voor
zijn zeer achtenswaardige persoonlijkheid."
[7] MATHAËL zegt: " Ja, ja, je hebt helemaal gelijk! Wel bezitten we nog de
innerlijke, heldere toestand die wij meteen na ons ontwaken hadden, maar toen zag
alles er verschrikkelijk en heel vreemd en onheilspellend uit. Nu alles er echter
langzaam maar zeker vriendelijker is uit gaan zien en deze hele omgeving veel
lichter en vriendelijker is geworden, zijn wij ook vriendelijker, helderder en in
zekere zin opgewekter geworden, hoewel wij daardoor onze innerlijke, ware
zienswijze niet kunnen wijzigen.
[8] De waarheid, vriend, blijft eeuwig waarheid! Maar deze wereld is van vandaag
op morgen zeer veranderlijk en haar kinderen ook. Men kan zich op niemand
helemaal verlaten, want vandaag is iemand nog je vriend of morgen is hij het niet
meer, of een kwade tong heeft je bij hem verdacht gemaakt waarop hij al
opgehouden is je vriend te zijn en heimelijk reeds een slecht oordeel over je heeft
geveld!
[9] Zodoende is er op deze wereld geen bestendigheid, niet bij dingen en ook niet
bij de mensen! Maar de Heer zal toch alles ten goede van de mensen keren!"
35 De dood met haar eigen wapens overwonnen
[I] Een TWEEDE uit de groep van vijf zegt: "Ja, broeder, daarop alleen zij nu al
onze hoop gevestigd! Hij Zelf moet weliswaar met de macht van de dood een grote
strijd strijden, maar nu is er geen twijfel meer aan een zekere overwinning! Want
Hij kent de onmacht van de dood en kent al zijn grenzen en Hij weet ook dat de
enige macht die de dood nog heeft, niets anders is dan een reeds gebonden drang
om te leven en deze enige macht kan niet tégen Hem, maar alleen vóór en met Hem
tegen zichzelf strijden als zij zichzelf niet volledig krachteloos en daardoor
helemaal dood wil maken!
[2] Het strijdende leven, dat Hij Zelf is, blijft eeuwig in het voordeel tegen alle
macht van de dood, omdat de eigenlijke, totale dood in het geheel geen macht heeft
en gelijk is aan een zwijgende slingersteen in de hand van een levenskrachtige
slingeraar, die daarmee kan doen wat hij wil.
[3] Als er zich echter in de dood, net als in het fysieke lichaam van een mens, een
macht bevindt, dan is dat ook leven, ook al staat het op een zeer lage trap. Dit leven
zal zeker niet met het echte leven gaan strijden om zichzelf te vernietigen, maar het
zal zich aan het leven vastklampen en, daarmee vereend, worstelen tegen de
veronderstelde macht van de dood zoals een doodziek lichaam begerig de beker der
gezondheid vastpakt en naar de mond brengt om daaruit nog langere tijd met het
eigenlijke leven te leven en er tenslotte geheel door opgenomen te worden.
[4] Als het leven zichzelf eenmaal zo heeft gevonden, zoals in onze Heiland, Die
wij tot op heden persoonlijk nog niet met zekerheid hebben herkend, dan is het al
volkomen goddelijk en daarbuiten bestaat er dan geen macht die het zou kunnen
overwinnen, omdat er buiten deze macht geen andere meer kan zijn!
[5] Wij weten wat deze aarde is, wat zon, maan en al de talloze sterren zijn. Het
zijn merendeels ontzettend grote hemellichamen, vele zijn zelfs onuitsprekelijk
groter dan deze aarde van ons. Op zichzelf zijn zij wel dood, dat wil zeggen wat
betreft hun grote lichaam, maar de macht van het goddelijke leven dwingt al die
ontelbare lichamen tot een noodzakelijke beweging en niet zomaar een simpele
beweging, maar een zeer ingewikkelde.
[6] Wat kunnen al die ontelbare wereldreuzen tegen de steeds dwingende macht
van het vrije, goddelijke leven? Niets! Als stof door de storm worden zij door de
goddelijke levenskracht in onmetelijke, grote banen voortgedreven en al die
oneindig vele kunnen zich eeuwig nooit verzetten tegen de vrije levenskracht. Zij
kunnen zich net zo min verzetten als de myriaden stofkorreltjes tegen de storm, die
hen van een woeste heide opheft en door de lucht naar verre verten voortstuwt!
[7] Daarom zal Hij overwinnen en heeft Hij eigenlijk allang overwonnen! Maar
opdat de mensen deel zullen hebben aan de overwinning van het leven op de dood,
zal nu een nieuwe en laatste strijd gevoerd worden!
[8] Ik zie dan ook boven de gehele oneindigheid met eeuwig stralende letters het
volgende geschreven: 'Hij, het eeuwige leven Zelf, heeft voor eeuwig de dood met
haar eigen wapens overwonnen en de dood moest zichzelf vernietigen, opdat al het
leven alleen door Hem, de eeuwige strijder , vrij zal worden! Daarom zij U, de
eeuwige, verheven Ene, al het heil!"'
[9] Deze woorden troffen alle AANWEZIGEN zodanig, dat zij zich voor Mij ter
aarde wierpen en uit alle macht nepen: Ja, ja, ja, U, eeuwige, verheven Ene, zij al
het heil!"
[10] Pas hierdoor herkenden de vijf Mij en MATHAËL zei tenslotte zeer ontroerd,
terwijl tranen van dankbaarheid over zijn wangen rolden: "Dus U - U -bent de
eeuwige, verheven Ene! O, wat een schouwspel voor ons doden, om de enige
Levende te zien!" -Daarna zweeg hij en was net als alle aanwezigen in diepe
beschouwing verzonken.
36 De ware aanbidding van God
[1] Maar IK zei tegen al diegenen, die nog voor Mij op de grond lagen: "Sta op,
vrienden en broeders! De verering die jullie Mij nu geven, is wel terecht, want zij
betreft Degene, Die in Mij is, de eeuwige heilige Vader! Maar Die is altijd in Mij,
zoals Ik en ook jullie allemaal in Hem zijn. Eigenlijk zouden jullie dus steeds uit
grote eerbied voor Mij in het stof moeten liggen. Dat zou voor jullie en voor Mij
echter beslist niet prettig zijn en jullie zomin als Ik zouden daar uiteindelijk iets aan
hebben.
[2] Kijk, het is meer dan voldoende als jullie in Mij geloven, Mij liefhebben als een
van jullie beste broeders en vrienden en Mijn woorden navolgen. Méér dan dat
heeft geen nut, omdat ik absoluut niet in de wereld ben gekomen om Mij door de
mensen als een afgod te laten vereren, zoals bijvoorbeeld Mercurius of Apollo, maar omdat Ik ben gekomen om al de zieken naar ziel en lichaam gezond te maken
en de mensen van deze wereld de juiste weg naar het eeuwige leven te wijzen!. Dat
is het enige wat ik van jullie verlang, al het meerdere is ijdel, dom, heidens en leidt
tot niets.
[3] Wel is het zo dat de mens God, zijn Schepper, ononderbroken moet aanbidden,
omdat God Zelf heilig en daarom waardig is om door ieder aanbeden te worden.
Maar God is een geest en kan daarom slechts in geest en in waarheid aanbeden
worden.
[4] Maar wat betekent: God in geest en waarheid aanbidden? -Wel, dat betekent zo
veel als: altijd in de ene ware God geloven, Hem met alle kracht boven alles
liefhebben en Zijn lichte geboden houden!
[5] Wie dat doet, bidt in de eerste plaats zonder ophouden en in de tweede plaats
bidt hij zo in geest en waarheid tot God. Want zonder daden is ieder lippengebed
een pure leugen, waarmee God als de eeuwige waarheid niet vereerd wordt, maar
alleen oneer wordt aangedaan!
[6] Sta dus als vrije mensen op, als Mijn broeders, als Mijn vrienden, bedrijf in de
toekomst geen afgoderij met Mij en verraad Mij niet voortijdig aan de wereld, want
dat zou de wereld veel meer kwaad doen dan goed!"
[7] Na deze woorden van Mij gaan allen weer staan en MATHAËL zegt: " Ja
waarlijk, alleen een God vol wijsheid en liefde kan zo spreken! O, hoe geheel
anders denk en voel ik nu dan ik voorheen heb gedacht en gevoeld! - O Heer, laat
echter dit ene verzoek van mij niet onverhoord: Laat het nooit meer toe dat onze
ziel nogmaals in zo'n beproeving terechtkomt als die, waaruit Uw liefde,
mededogen en macht ons zojuist heeft verlost!"
[8] IK zeg: "Blijf in Mij, door naar Mijn woord te luisteren, door het te behouden
en daarnaar te leven, dan zal Mijn kracht en Mijn liefde daardoor in jullie zijn en
jullie beschermen tegen iedere verdere harde beproeving!
[9] Mijn leerlingen hebben reeds het allernoodzakelijkste opgeschreven wat de
mensen vóór alles nodig hebben. Lees dat, begrijp het en handel daarnaar en meer
hebben jullie niet nodig vóór de tijd van Mijn verhoging aanbreekt!" -Daarmee
stellen de vijf zich tevreden.
[10] Dan wend IK Mij tot Cyrenius en zeg: "Vriend, hier zijn wij klaar, laten wij
dus nu nog naar de anderen gaan en zien hoe zwaar zij tegen de Romeinse wetten
hebben gezondigd. Maar pas op, -er zal met hen niet zo gemakkelijk te praten zijn,
want het zijn door de wol geverfde, wereldse mensen! -Maar laten we nu gaan!"
37 Julius en de twaalf politieke misdadigers
[1] Dan vraagt CYRENIUS: "Heer, wat moet er nu verder met de vijf gebeuren? Ze
hebben haast geen kleren aan! Zal ik ze kleding geven? Ik heb wel kleren bij mij,
maar dat zijn staatskleren, die alleen door Romeinse staatslieden gedragen mogen
worden. Dat gaat dus niet. Romeinse bedienden kleding heb ik ook, maar ik vind
deze vijf door hun indrukwekkend grote wijsheid daarvoor toch te verheven. Wat
kunnen wij hier dan aan doen?"
[2] IK zeg: "Een kledingstuk heeft alleen maar tot doel de naaktheid van het
lichaam te bedekken, of dat nu een staatsmantel is of een bediendenkleed.
Voorlopig blijft het dus gelijk, of je de vijf een staatsmantel of bediendenkleding
geeft. De kleding van een dienaar acht Ik veel hoger dan die van de staatsman, geef
hen daarom bediendenkleding. In een staatsmantel zouden zij vanwege de mantel
het mikpunt van spot worden voor de wereld en daar zijn zij te goed voor, hoewel
op de wereld eigenlijk niemand goed is! In de loop van de tijd zullen zij terwille
van Mijn naam nog genoeg spot te doorstaan hebben en daarom wil Ik niet dat zij
vóór die tijd ook om wereldse redenen door de wereld bespot zullen worden."
[3] Als Cyrenius dat hoort, stuurt hij meteen een aantal dienaren om de beste
bediendenmantels te halen. Binnen een paar ogenblikken zijn deze gehaald en
Cyrenius laat ze meteen aan de vijf uitdelen.
[4] De VIJF bedanken hem heel vriendelijk en zeggen: "De Verhevene uit ons
midden zal het u vergelden! Want met onze totaal verscheurde lompen waren wij
toch wel nauwelijks meer in staat onze schaamte voor de ogen van de wereld te
verbergen, daarom zeggen wij u nogmaals daarvoor heel hartelijk dank!"
[5] Vervolgens trekken de vijf achter het nabijgelegen struikgewas hun oude
vodden uit en komen daarna als uitstekend geklede, Romeinse hofdienaren te
voorschijn. Terwijl zij zich heel tevreden bij ons aansluiten, gaan wij meteen naar
de andere politieke misdadigers, die al verlangend naar ons uitkijken.
[6] Als wij hen bereiken, vallen zij direkt met hun gezichten ter aarde en smeken
om genade. In totaal zijn het er eigenlijk acht, maar onder hen zijn er een paar die
alleen met hen meereisden en daarom ook mee zijn opgepakt.
[7] IK zeg tegen Julius: "Vriend, het is jouw taak hen te ondervragen en op de juiste
manier ter verantwoording te roepen!"
[8] Als JULIUS dat hoort zegt hij: "Heer, hoewel ik anders van dat werk geen
hoofdpijn zou krijgen, begint het mij hier toch een beetje te duizelen. U hier, een
engel hier, Cyrenius hier, Uw nu al uitermate wijze leerlingen hier, die dertig jonge
Farizeeën en levieten ook hier, -en nu die vijf hier; om over de wijze Jarah nog
maar te zwijgen! En, Heer , die vijf, O, die vijf! En voor al die mensen moet ik de
voor ons staande, politieke misdadigers vragen stellen en hen aanhoren? O, dat zal
geen eenvoudig karwei worden! Het mooiste van de hele geschiedenis is, dat ik zelf
eigenlijk niet Ex fundamento weet, waarom ze zijn gegrepen en geboeid hierheen
werden gebracht! Het geheel komt eigenlijk hier op neer , dat zij door de tempel
zijn uitgezonden en in opdracht van de tempel kwade geruchten over Rome hebben
moeten rondstrooien. Maar wettige getuigen zijn er niet! Hoe kan man hen dan
laten bekennen?
[9] De achter Julius staande MATHAËL zegt: "Daarover hoeft u zich niet bezorgd
te maken! Wat de getuigen betreft, zijn wij vijven beschikbaar, echter niet om tegen
hen, maar om voor hen te getuigen. Kijk, wij waren er zelf oog en oorgetuigen van,
hoe zij, om te voorkomen dat zij het vervloekte water moesten drinken, deze
opdracht moesten aanvaarden. Wij kennen hen nogal goed, uiterlijk gezien althans,
omdat wij vrijwel gelijktijdig met hen zijn uitgezonden om de Samaritanen te
bekeren. Zo onschuldig wij vijven zijn aan alles wat er met ons is gebeurd, zo
onschuldig zijn zij waarschijnlijk ook. Nu weet u voorlopig voldoende en u kunt in
alle rust met uw ondervraging beginnen, zonder dat u zich in het minst behoeft te
generen voor onze innerlijk wijsheid."
38 De ondervraging van Julius
[1] Bij deze woorden van Mathaël werd het JULIUS wat lichter om het hart en hij
richtte zich dan ook meteen tot de nog op de grond liggende, politieke misdadigers
en zei: "Sta op en heb geen angst of vrees, want mannen zoals jullie moeten ook de
naakte dood zonder vrees en beven kalm onder ogen kunnen zien! Wij Romeinen
zijn geen tijgers en geen luipaarden, maar mensen die er eerder op uit zijn om het
ongeluk van de mensen te verzachten, dan op enigerlei wijze te verergeren! Maar
bedenk ook dat wij geen enkele misdaad zo zwaar plegen te straffen als de leugen!
Op een vals getuigenis en op een onbeschaamd leugenachtige verklaring staat bij
ons de doodstraf! Geef daarom op ieder van mijn vragen naar waarheid antwoord,
dan zal ik, als de door God boven jullie gestelde rechter, mij eerder moeite geven
om jullie van alle ongemakken te bevrijden, dan om jullie nadeel te berokkenen!
Maar alleen als jullie mij aantoonbaar zo eerlijk mogelijk antwoord geven! Ga nu
dus staan en spreek openhartig met mij!"
[2] Heel mistroostig staan de politieke misdadigers na de woorden van Julius op en
IK zeg zachtjes in het Romeins: "Laat eerst hun boeien losmaken, want iemand die
aan handen en voeten geboeid is, heeft ook een zwaar geboeide tong!"
[3] Daarop beval Julius de soldaten om de geboeiden de boeien af te nemen.
[4] Dat gebeurde meteen en toen de groep van in totaal twaalf personen van alle
boeien was verlost, vroeg JULIUS hun: "Wie zijn jullie en waar zijn jullie
geboren?"
[5] EEN antwoordde uit naam van de anderen: "Heer, wij hebben geen papieren bij
ons! Als u mij echter op mijn woord wilt geloven, dan zijn wij door toedoen van de
tempel alsmede door de afschuwelijke, vrome instelling van onze domme ouders,
verwenste tempeldienaars en allemaal kinderen van Jeruzalem. Wat betreft de
verhouding van kinderen tot hun ouders zou, als men zijn gezonde verstand
gebruikte, de wet van Mozes ook wel eens zo gewijzigd kunnen worden, dat
kinderen, die toevallig of door tijdelijke omgang met echt wijze mensen verstandig
zijn geworden, niet steeds behoeven te doen wat hun ouders zeggen. Want heel veel
geestelijk en lichamelijk ongeluk van kinderen wordt veroorzaakt door hun vaak
onbeschrijflijk domme, trotse en met alle kwade zalven gezalfde ouders !
[6] Waarlijk, geen boven alle wijsheid verheven God kan Mozes dit gebod voor de
arme mensheid hebben gegeven! Waarlijk, dit gebod is, als men daar geen enkele
uitzondering op mag maken, voor het dierenrijk te slecht, laat staan voor het
mensenrijk! Door de strikte navolging van dit gebod, waarvan God waarschijnlijk
niet eens de bron was, maar alleen Mozes of een opvolger van Mozes, staan wij nu
als misdadigers voor u, dat wil zeggen voor de rechter over leven en dood! Toch
wel een heel aangename beloning voor onze trouwe gehoorzaamheid aan onze oliedomme ouders! Deze zeer aangename beloning zal waarschijnlijk gevolgd worden
door het eervolle kruis of de ketenen van een roeier onder in een schip! Want als
wij met de volle waarheid voor de dag moeten komen over onze weliswaar
drievoudig gedwongen handelingen, dan redt geen God ons meer voor de
onverbiddelijke strengheid van uw wetten! En toch zegt dit prachtige gebod van
Mozes: 'Eert uw vader en uw moeder , opdat het u wel ga en u lang zult leven op
aarde!' Mooi! Daar staan wij nu! Hoe goed het met ons, arme duivels, gaat, ziet
iedereen en hoe lang wij nog te leven hebben, hangt alleen van u af! De goddelijke
belofte bij het houden van het vierde gebod van God gaat bij ons zo heerlijk in
vervulling, dat alle duivels ons daarvoor in ons gezicht uitlachen en ons uiteindelijk
nog diep moeten verachten!"
[7] JULIUS zegt: "Maar beste mensen, dat doet niet ter zake, jullie moeten alleen
antwoord te geven op wat jullie gevraagd wordt!"
[8] Daarop antwoordt SUETAL (dat was de naam van de spreker) uit naam van de
twaalf: "Heer, als iemand een zekere dood te wachten staat, doet alles ter zake! Dat
wij klaarblijkelijk misdadigers tegen Rome zijn, kunnen wij onmogelijk ontkennen
en wat daarop volgt zult u niet kunnen loochenen, want daarvoor draagt u uw
scherpe zwaard en heeft u de wet en de macht, -zaken, waartegen de arme worm in
het stof niets kan doen!
[9] Maar omdat de heren Romeinen af en toe, ondanks alle strengheid van hun
wetten, toch nog menselijker zijn dan de zwarte heren in de tempel, die nu zelfs
onze lieve Heer naar hun pijpen laten dansen, proberen wij u als gestrenge, maar
tevens toch nog menselijke heren, niet alleen onze misdaad Anti Romam (tegen
Rome), maar ook de aanleiding daartoe duidelijk te maken. Misschien zult u
daardoor wat menselijker met ons arme duivels omspringen, want mensen zijn wij
al lang niet meer. Dat hield op toen wij het duivelswater ruilden voor de opruiings
opdracht tegen u, Romeinen."
[10] Dan vraagt JULIUS: "Waarom moesten jullie toen eigenlijk het vervloekte
water drinken? Wat hebben jullie dan voor strafbaars tegen de tempel en zijn
wetten gedaan?"
[11] SUETAL zegt: "Het tegenovergestelde van datgene waarvoor wij hier nu
terecht staan! Wij werden aangebracht als geheime vrienden van de Romeinen en
daar staat het duivelswater op! Om als jonge mensen aan het duivelswater te
ontkomen, moesten wij juist uw vijanden worden en onze domme ouders hebben
daarnaast nog een hoge boete van verscheidene honderden ponden zilver aan de
tempel moeten betalen en duizend vette zondebokken moeten leveren, waarvan er
waarschijnlijk niet één gepoogd heeft om te zwemmen in de Jordaan. Die zijn, net
als Jozef, voor veel zilveren munten feilloos en goed beschermd naar Egypte
getrokken, waar ze zijn opgegeten.
[12] Dat is de reden voor de straf van het duivelswater en langs de weg van de
tempelgenade is het de reden voor uw vijandschap! Het verschil ligt alleen maar
daarin: Als wij het duivelswater genomen zouden hebben, zouden wij ook al lang
in de schoot van vader Abraham terecht zijn gekomen; maar omdat de tempelons
genade schonk, zullen wij waarschijnlijk nu pas uitgenodigd worden om de goede
vader Abraham voor eeuwig op te zoeken. Zo meteen zullen wij uit uw
fijngevoelige mond het bekende 'I lictor' (Ga, scherprechter!) horen. De beloofde
vrucht voor het houden van het vierde gebod van God zullen wij dan geoogst
hebben onder het opschrift: 'Een goed en lang leven op aarde!' Mochten wij
werkelijk aan het kruis komen, dan smeken wij u om dat opschrift boven onze
kruisen te laten bevestigen. "
[13] JULIUS, die inwendig plezier heeft, maar zich uiterlijk als de strenge rechter
voordoet, zegt: "Het lijkt mij toe, dat jullie alle schuld nu alleen maar wijten aan het
vierde gebod van Mozes, maar ik merk, dat jullie dit gebod hetzij echt, maar
misschien ook met opzet niet begrijpen of willen begrijpen. Want in de wet staat
alleen dat men zijn ouders moet eren, maar niet dat men hen in alles, als bij een
heerser, moet gehoorzamen. Want als ik als hun kind een man ben geworden en
daarbij een wijs mens met veel ervaring, dan zie ik toch wel in dat een juiste liefde
tot mijn nog levende ouders de juiste eer is die God door Mozes heeft geboden.
[14] Als dus wat zwakke ouders iets van hun kinderen verlangen waardoor zij en de
kinderen in grote moeilijkheden kunnen komen, is het de plicht van de kinderen om
de ouders met alle liefde en geduld zo duidelijk mogelijk uit te leggen dat hun wens
schadelijk is en de ouders zullen er dan zeker van afzien. Houden zij er echter aan
vast, dan is ongehoorzaamheid uit ware liefde voor de ouders echt geen zonde, niet
voor Gods grote wijsheid en ook niet voor alle rechtvaardig denkende mensen.
[15] Bovendien heeft Mozes immers zelf in zijn theocratische wetgeschriften een
toelichting bijgevoegd over de gehoorzaamheid van de kinderen ten opzichte van
hun ouders, waarin heel duidelijk staat dat de kinderen hun ouders in alles moeten
gehoorzamen als dat niet in strijd is met de wet.
[16] Daarmee is de wet van Mozes meer dan voldoende van schuld vrijgesproken
en de schuld ligt dus, als het zo is als jullie het mij verteld hebben, werkelijk bij de
domheid van jullie ouders en in hun niet begrijpen van de wet, of in jullie nu aan
het daglicht gekomen onjuiste interpretatie van het goddelijke gebod door Mozes!
[ 17] Maar de schuld kan ook bij jullie grote sluwheid liggen, die hier echter zeker
aan het licht zal komen. Want onvoorzichtig genoeg hebben jullie je sluwheid bloot
gegeven door je op een humoristisch nabootsende manier te verontschuldigen voor
het gebod van God en jullie schijnen een kwalijk gevoel voor humor te hebben.
Zulke dubbelzinnige verontschuldigingen accepteren wij Romeinen nooit zo
gemakkelijk voor klinkende munt! Daarom zullen jullie met serieuzere en dichter
bij de waarheid liggende verontschuldigingen bij mij voor de dag moeten komen,
als je geen slecht oordeel van mij wilt verwachten!"
39 Suetal vertelt over de kennis van de tempeldienaars
[I] De overtuigende, andere kijk die Julius had op de zaak, maakte dat de
verhoorden versteld stonden en SUETAL wist eerst niet wat voor commentaar hij
daarop kon geven. Maar na een poosje zei hij toch heel ernstig: "U heeft volkomen
gelijk, maar daarom staan wij niet minder in ons volste recht! Kijk, als u een kind
al vanaf de wieg steeds voorhoudt dat twee noten en twee noten samen vijf noten
zijn, dan zal het kind dat geloven en het u nazeggen en tenslotte zal het moeilijk
zijn om de reeds volwassen geworden jongeling uit de droom te helpen. Wie heeft
ons tot op heden de wet van Mozes zo uitgelegd als u nu? Wat bleef er voor ons
over, dan de wet zo op te vatten als deze ons vanaf de wieg is uitgelegd? Onze
ouden begrepen hem zelf niet beter en de gehele tempel begrijpt hem waarschijnlijk
ook niet, of wil hem niet begrijpen. Waar zouden wij dan het juiste begrip vandaan
hebben moeten halen? Bovendien hebben wij, leerlingen in de tempel, Mozes als
zodanig nooit te zien gekregen, omdat dat alleen maar is toegestaan aan de oudsten
en de schriftgeleerden! En zegt u ons nu dan eens waar wij de juiste betekenis van
de wet vandaan hadden moeten halen! Wie zou hem ons, zoals u, op de juiste
manier uit hebben moeten leggen?"
[2] JULIUS antwoordt: "Men zou toch gevoeglijk mogen veronderstellen dat
mensen, zodra zij als dienaar in de tempel het priesterkleed dragen, minstens zoveel
van hun godsdienst zouden begrijpen als een heiden! Voor mij is de godsdienst van
ieder volk steeds erg belangrijk geweest, omdat men daardoor een volk in al zijn
doen en laten het snelst door en door leert kennen. Ik denk dan ook met enig recht
te kunnen veronderstellen dat ieder mens er zelf alles op moet zetten om de
godsdienst van zijn vaderen zo secuur mogelijk te leren kennen. Want juist zo'n
godsdienst kan alleen maar het richtsnoer van de maatschappelijke samenleving
zijn! Bovendien zijn jullie geen jongemannen meer, maar mannen, waarvan men
wel zou kunnen verwachten dat zij -omdat zij ook nog priesters zijn -hun
godsdienst minstens zo goed zouden begrijpen als een vreemde zoals ik! Wat
onderwijst men dan eigenlijk bij jullie op de scholen?
[3] SUETAL zegt: "Daar leert men lezen, schrijven en rekenen, verder ook allerlei
vreemde talen en ook een zekere samenvatting van het grote geschrift, waarbij als
belangrijkste punt wordt geëist alles wat de tempel wil en leert, voor waarheid aan
te nemen alsof het rechtstreeks van God kwam. In dat geval is het erg onduidelijk
hoe wij dan verder aan een diepere kennis van onze godsdienst zouden kunnen
komen! U heeft het gemakkelijk, want u bent in alle opzichten een machtig en sterk
heer. U kunt een hoofdsynagoge binnengaan en eisen stellen. Iedere daaraan
verbonden overste zal u zeker toestaan alles te controleren, -en wee hem als hij iets
voor u geheim zou houden! Hij weet, dat u dan alles zult laten doorzoeken en wat
hem te wachten zou staan als er iets geheims gevonden zou worden! O, dat weet
zo'n overste van een synagoge heel goed en hij zal u daarom alles laten zien en
onthullen. Zoals zelfs de hogepriester te Jeruzalem het zogenaamde allerheiligste,
dat hij voor het aangezicht van het volk en volgens het geloof van het volk zelf
maar tweemaal mag betreden, iedere dag aan hoge en machtige vreemdelingen
moet laten zien en zelfs voor geld ook aan andere vreemdelingen laat zien. Iemand
van ons moest eens proberen om dat te verlangen, dan stond het duivelswater al
klaar!
[4] Een aantal tempeldienaars, de zogenaamde geheimbewaarders, weten weliswaar
hoe het er in het allerheiligste uitziet. Maar zij hebben ten eerste een goede baan en
ten tweede worden zij voor het minste verraad met honderd doodstraffen bedreigd
en daarom weten zij dan ook hun mond te houden. Maar dat geeft nog meer
aanleiding tot de vraag, waar wij dan de ware kennis over onze hoogst mysterieuze
godsdienst vandaan zouden kunnen halen!
[5] Onder deze omstandigheden, die wij u nu voor onze noodzakelijke
verontschuldiging hebben uitgelegd, zult u als rechter en mens toch hopelijk geen
ander dan een volledig rechtvaardig oordeel over ons uit kunnen spreken!
[6] Waarin wij tekort schieten, zult u vast allang weten. Hoeveel schuld wij daaraan
hebben, zult u hopelijk wel duidelijk af kunnen lezen uit alles wat wij zonder vrees
en zonder iets achter te houden over onszelf hebben verteld! Als u echter nog meer
andere zaken over ons bekend zijn, beschuldig ons dan, dan zullen wij u
onbevreesd rekenschap geven, want wie moedig kan sterven, kan ook moedig
spreken!"
[7] JULIUS zegt heel bedaard: "Het zij verre van mij om jullie woorden nog verder
te wantrouwen, omdat ik er maar al te zeer van overtuigd ben, dat het in de tempel
zo toegaat als jullie het nu verteld hebben en daarom spreek ik jullie van iedere
verdere schuld vrij. Want wie van het dak valt en door zijn val een onder het dak
spelend kind zwaar verwondt, kan daar totaal niets aan doen. In dit opzicht is ons
verhoor dus klaar en jullie zijn wat dit betreft vrijgesproken van iedere schuld of
straf.
[8] Maar er is nog iets! Daarover zal ik jullie nog een vraag stellen; van de
beantwoording van deze vraag is het sterk afhankelijk of ik jullie vriend of vijand
zal zijn, -let dus op!
[9] Jullie zullen in deze tijd zeker wel gehoord hebben dat er bij Nazareth een
zekere Jezus, een zoon van de timmerman aldaar, als heiland schijnt rond te trekken
en hij schijnt grote, ongehoorde dingen zichtbaar voor iedereen uit te voeren en een
nieuwe leer van God onder het volk te verspreiden! Als jullie daar iets van afweten,
zeg mij dat dan openhartig, want ik vind het erg belangrijk!"
[10] SUETAL zegt: "Op een afstand hebben wij daarover wel iets horen fluisteren
maar dat zal nauwelijks een honderdste deel zijn van wat u waarschijnlijk allang
weet. In eerste instantie waren wij steeds meer in de zuidelijke streken bezig met de
uitvoering van onze fijne opdracht en pas een paar dagen geleden zijn wij in deze
Galilese landstreek gekomen. Wij werden toen al gauw opgepakt en kunnen u
daarom vrijwel niets over uw genoemde heiland vertellen, maar dat Zijn naam al
tot Damascus en Babylon bekendheid heeft gekregen, is zeker. Wat hij verder voor
mens is, wat hij doet en hoe hij zieken geneest, daar weten wij nog niets van.
Daarom zijn wij zelf erg verlangend om daar Iets meer over te horen! Ja als er
ergens nog een God is, dan kan hij het kwaad van de tempel immers niet langer
meer aanzien en moet hij het volk een verlosser sturen!
[11] Wij willen u wel vertellen dat alles -wat de mens in zijn. grote verdorvenheid,
in zijn meer dan satanische fantasie ook maar uit kan denken binnen de uitgestrekte
muren van de tempel daadwerkelijk wordt gedaan. Mateloze en talloze zonden
worden daar tegen de mensheld begaan en wel zo onverschillig brutaal, dat u zich
dat niet voor kunt stellen! De hoge heren van de tempel schijnen de mensen niet
meer waarde toe te kennen dan een nutteloze mus. Ik wil met geen woord spreken
over het zeer lichtvaardige overtreden van alle geboden van God, maar er worden
daar nieuwe gruwelen bedacht en begaan, waar Mozes kennelijk nooit van heeft
gedroomd, want anders zou hij op zulke gruwelen zeker een honderdvoudige dood
en een tienvoudige hel als straf hebben gezet! In het belang van de mensen is het
echter beter dat wij daar met geen woord meer over spreken!
[12] Men zou de mensheid echter zeker een grote dienst bewijzen als men op een
nacht de tempel met zijn bewoners in één klap zou kunnen vernietigen. De
mensheid heeft daarom allang een verlosser nodig, maar die moet de mensheid
verlossen van de helse drakenheerschappij van de tempel en niet speciaal ons Joden
van u Romeinen - want u hoort ook bij onze verlossers! Dan, heer, zal de arme
mensheid van vreugde in luid gejuich losbarsten, omdat zij van haar ergste vijanden
is verlost!
[13] Vriend, is er iets brutalers denkbaar dan de gedachte dat God de Almachtige
aan een zeer kwaadaardige stofworm al Zijn macht over alle mensen en over alle
andere schepselen zo gegeven zou hebben, dat deze worm nu naar zijn eigen
kwaadaardige willekeur met God Zelf en met alle mensen en met alle schepselen
ongestraft zijn meer dan satanische boze opzet uit kan leven?! Nee, nee, heer! Dan
is er óf geen God, óf God laat zulke duivels als in de tijden van Noach en Lot hun
helse maat volmaken! Grote, heilige God, waar bent U, waar blijft U toch?
Waarlijk, wat de tempel nu uitvoert, gaat alle menselijke begrip te boven! Uiterlijk
vertoont hij weliswaar nog hetzelfde troost en hulpfluisterende gezicht zoals in het
gunstigste geval in de tijd van Salomo, maar inwendig is hij een onderste hel
geworden! Maar het is beter er geen woord meer over te spreken en daarom zullen
wij zwijgen en verwachten wij van u meer over de heiland uit Nazareth te horen!"
40 Verdere uitleg van Suetal
[I] Dan zegt Julius: "Wat betreft de boosaardigheid van de tempel, daarover zijn wij
Romeinen al zo geïnformeerd, dat jullie ons niets nieuws en opzienbarends meer
kunnen vertellen en daarom zal het moment van de straf niet lang meer op zich
laten wachten, daar kunnen jullie van verzekerd zijn.
[2] Dat wij de tempel nog geen rekenschap hebben gevraagd, is terwille van het
domme en nog zeer eenvoudige volk, dat de tempel nog altijd als een heiligdom
ziet en zijn heil daarin zoekt. Als wij de tempel nu aan zouden pakken, zouden wij
op een enkele uitzondering na het gehele volk nog tegen ons hebben. Als
binnenkort echter het merendeel van het volk zal weten wat de eigenlijke aard van
de tempel is, dan zullen wij met weinig moeite de tempel helemaal op kunnen
ruimen. Daar zal juist de nieuwe, zuivere waarheidsleer van de grote heiland uit
Nazareth ten stelligste toe bijdragen zodra die ook maar een beetje onder het volk
verspreid zal zijn. Deze leer is zo zuiver als de zon op klaarlichte dag en zal door
iedereen gemakkelijk begrepen worden als het hart door een goede wil wordt
geleid. Natuurlijk zal daar waar de harten van de mensen grondig bedorven zijn
deze leer niet worden aangenomen, ook al is ze nog zo goddelijk zuiver! Maar daar
zal dan het Romeinse zwaard rechtspreken zoals de wereld het nog niet op zo'n
uitgebreide schaal heeft meegemaakt, want Gods arm zal dan met de Romeinen
zijn. -Dit om jullie gerust te stellen!
[3] Maar nu nog over iets anders! Jullie hebben eerder verteld dat jullie je
praktijken tegen Rome voornamelijk in het zuiden van het Joodse land hebben
uitgeoefend en pas kortgeleden hier in het Galilese gebied zijn gekomen. Ik wil
daarom weten wat voor resultaat jullie met je gestook tegen Rome hebben geboekt
en wat jullie heeft bewogen om naar Galiléa te gaan?"
[4] SUETAL zegt: "Heer, in de zuidelijke streken hebben wij alleen maar gegeten
en gedronken en wij durfden geen woord tegen Rome te laten horen omdat ons
bleek dat de meeste mensen zeer Romeins gezind waren! Wel hebben wij niet
nagelaten om, waar dat maar mogelijk was, belangrijke aanwijzingen over de
misdaden van de tempel rond te strooien. Maar bij die meer anti-tempelse dan antiRomeinse bezigheid hebben wij ons kort geleden in een orthodox tempels gezind
gehucht behoorlijk in de nesten gestoken. Heimelijk begon men een onderzoek naar
ons in te stellen en er bleef ons niets anders over dan ons snel uit de voeten te
maken.
[5] Bij nacht en ontij trokken wij door Samaria en kwamen na enige dagen over de
bergen hier naar dit land. Daar troffen wij weldra mensen die óf om gegronde
redenen zich niet erg lovend over de Romeinse heerschappij uitlieten, óf dat alleen
maar deden om ons, kortzichtige onnozelen, op glad ijs te brengen, kortom het
ontbrak ons aan mensenkennis om dat te ontdekken. Onnadenkend stemden wij met
hen in en lieten ook zo het een en ander Propter formam (voor de vorm) los. Maar
dat duurde geen drie dagen. Plotseling werden wij door Romeinse soldaten
aangehouden en opgebracht, samen met vier of vijf van degenen waarbij wij ons
hadden aangesloten. En zoals WIJ daar opgepakt zijn, zo zijn wij hierheen
gebracht. Nu weet u alles wat u van ons te weten kunt komen en nu kunt u uw
complete oordeel over ons vellen.
[6] JULIUS zegt: "Het blijft bij mijn eerste uitspraak waarbij ik jullie geheel van
straf heb vrijgesproken, maar nu gaat het over iets geheel anders en dat laat zich
heel kort in de volgende vraag tot uitdrukking brengen: Wat gaan jullie nu doen?
Naar de tempel kunnen jullie onmogelijk meer terug, naar jullie familie in
Jeruzalem gevoeglijk ook nauwelijks meer, daar zou het jullie bepaald met zo goed
vergaan! -Wat zijn jullie daarom van plan?"
[7] SUETAL antwoordt: "Heer, dat is een zeer penibele zaak! Gun ons wat tijd om
daar grondig over na te denken!"
[8] Maar MATHAËL, die bij hen staat, zegt tegen Suetal: “Luister eens naar mij, ik
zal je raad geven en als je die opvolgt zal het je niet slecht vergaan.”
[9] SUETAL zegt: "Ben jij er niet één van de vijf die samen met ons hierheen zijn
gebracht? (Mathaël bevestigt dit).
[10] Als dat zo is, hoe kun je dan, terwijl je in ieder geval slechts tijdelijk een
boosaardige dwaas was, ons bij deze uiterst moeilijke zaak een verstandig advies
geven?! Want jullie vijven zijn als boosaardige en gevaarlijke gekken,
respectievelijk als bezetenen, zwaar geketend hierheen gebracht! Wie heeft jullie
genezen? Want je spreekt nu heel heldere taal en moet daarom genezen zijn! Op het
schip heb je alleen maar gebruld, nu eens als een stier, dan weer als een leeuwen
dan weer gehuild als een wolf, en als je met de meest krijsende stem ter wereld
woorden uitsprak waren dat slechts scheldwoorden, vloeken en verwensingen!
Kortom, jij bent helemaal dezelfde, ook al draag je nu een Romeinse mantel en ik
heb er geen woorden voor dat je nu zo helder van geest bent geworden. Iemand uit
dit grote gezelschap moet jou en je metgezellen hebben genezen! Maar wie? Waar
bevind zich zo'n wonderheiland?
[11] Maar wacht eens! Nu schiet me wat te binnen! De heer die ons het verhoor
afnam, vroeg ons naar een heiland uit Nazareth. Hij wilde van ons weten, of en wat
wij allemaal al over deze man gehoord hadden. Wij vertelden datgene wat wij van
horen zeggen wisten.
[12] Daarna vroegen wij om meer informatie over zo'n zeldzaam mens, maar
kregen geen antwoord dat ons beviel. Jij brengt ons nu zelf op het spoor! Dat je
samen met je vrienden genezen bent, daar valt niet meer aan te twijfelen. Maar het
lijkt ook aan geen twijfel meer onderhevig te zijn, dat die door de hoge Romeinse
heer zo toevallig genoemde heiland uit Nazareth hier is! Hij moet hier zijn, want
geen sterfelijk mens op deze aarde had jullie anders genezen! Zeg ons of onze
vraag terecht is, pas dan willen wij jouw raad met betrekking tot onze toekomst
horen!"
41 De raad van Mathaël
[1] MATHAËL zegt: "Kijk, broeder, wij allen behoorden tot de tempel en moesten
hetzelfde lot delen, alleen gingen jullie naar het zuiden en wij moesten naar het
oosten trekken. Wij vielen echter in handen van een troep belichaamde duivels en
daardoor werden onze lichamen een woonplaats van vele duivels. Maar hier was
een heiland, de grootste die de aarde ooit droeg, en die heeft ons, enkel door zijn
almachtige woord, om met genezen.
[2] Hij is hier!. Dezelfde, waarvan de Romeinse hoofdman Julius in zijn vraag aan
jullie melding maakte. Maar voor jullie is het nu nog niet het moment om nader
kennis met hem te maken. Hij zal zelf bepalen wanneer jullie hem beter zullen
Ieren kennen! Vraag dus niet verder en luister naar wat ik je nu zal zeggen!
[3] Jullie zijn nog wel kinderen van deze wereld, maar als je wilt, kunnen jullie ook
het ware, vrije en levensechte kindschap Gods krijgen. Deze Romeinse
machthebbers zullen jullie graag daartoe de middelen verschaffen. De heer die
jullie ondervraagd heeft, zal zeker geen moment aarzelen om jullie op de goede
weg te brengen en nu zelfs nog gemakkelijker omdat ook de opperstadhouder
Cyrenius uit Sidon hier is.
[4] Kijk, daar achter jullie staan ook dertig tempeldienaren! Zij behoren reeds tot
het vreemdelingenlegioen en zij zijn nu op en top Romeinen. Als jullie dat ook
worden, zijn jullie voor altijd en eeuwig geholpen! In Jeruzalem zullen wij nooit
meer enig geluk vinden, want jullie kennen de aard v:an de tempel en hopelijk ook
die van bijna geheel Jeruzalem, evenals die van het vervloekte water! Welk mens
kan dan ook maar ooit de wens hebben het hoofdnest van alle duivels en zonden
ooit weer op te zoeken? Willen jullie sterven, ga dan naar Jeruzalem. Willen jullie
echter leven en ook het eeuwige leven vinden, wordt dan lichamelijk Romeinen en
geestelijk waarachtige Joden volgens Mozes! -Begrijpen jullie dat?"
[5] SUETAL antwoordt: " Ja, ja, ja, dat snappen wij. Maar het is alleen ongelooflijk
merkwaardig dat jij nu zo enorm helder van geest bent geworden! Nu herken ik je
ook als mijn collega uit de tempel en weet, dat Je een bekwaam spreker was en
meermalen de hoge heren flink in hun gezicht de waarheid hebt gezegd. Dat had
dan ook tot gevolg dat je -ik meen met nog vier van jouw soort -naar Samaria
moest gaan! Ja, ja, jij bent het en het doet ons allen genoegen je hier helemaal
gezond en wel weer te zien! Jouw raad, vriend, is op zichzelf wel goed, maar de
vele goden van de Romeinen -"
[6] MATHAËL valt Suetal in de rede: - “zijn altijd nog vele malen beter dan het
duistere monotheïsme en de eigenlijk algehele afgoderij van de tempel! Zeg me,
welke priester in de tempel gelooft er nog in een god? Ik zeg je: Hun buik en hun
wellust is nu de ware god van de tempel! De dood, de zonde en alle duivels dienen
zij! De geboden van Mozes kun je voor een paar zilverlingen krijgen zoals je ze
wilt, maar van hun vreet en wellustvoorschriften laten ze geen komma vallen! Zij
bezitten geen leven meer en geven zich toch uit voor heren des levens en willen als
zodanig hoog geëerd worden!
[7] Zij hebben geen flauw benul meer van datgene, wat leven is. Zij begrijpen geen
van allen een jota meer van de schrift en de profeten begrijpen zij -zoals jij het
einde der wereld. Zij hebben allemaal allang ieder zieleleven verloren en verzorgen
daarom zo ijverig het leven van hun mottenzak. Hoe hadden zij dan uit hun
volledig dood zijn het eeuwige leven van de ziel kunnen tonen en geven?
[8] De diepte van het leven moet ontdekt worden door de strijd van het leven met
het leven en met de dood. Door dat inzicht moet het steeds meer door daden
versterkt worden, wil het als echt leven bestaan. Maar hoe kan de dood je laten zien
wat het door hem nog nooit ontdekte leven in en buiten zichzelf is? Ik zeg jullie: In
de tempel huist allang de eeuwige dood, maar hier woont waarlijk het eeuwige
leven! Kijk, de Romeinen begrijpen het en worden met leven vervuld, terwijl de
tempel het nooit zal begrijpen omdat hij al voor eeuwig dood is. Wat is derhalve
beter: het veelgodendom van de Romeinen of het één godendom van de tempel?!"
[9] Na deze woorden van Mathaël bekomen de twaalf haast niet van hun verbazing
over de ware inzichten van Mathaël en over zijn overduidelijke wijsheid.
[10] SUETAL zegt daarop verontschuldigend tegen Julius: "Hoge heer, vergeef ons
dat wij u zo lang op een antwoord laten wachten, maar u hoorde zelf de wijze
woorden van Mathaël en die vervulden ons zo, dat wij u het gevraagde antwoord
nog niet konden geven. Maar als u nog enig geduld met ons wilt hebben, zullen wij
u beslist een degelijk antwoord geven!"
[11] JULIUS zegt: "Laat Mathaël maar niet met rust, want hij begrijpt meer dan ik
en nog vele duizenden zoals ik! Als hij spreekt, wil ik graag duizend jaar lang
zwijgen en naar hem luisteren! Overleg dus alleen maar met hem, hij zal in staat
zijn om jullie vrijwel het beste advies te geven!"
[12] SUETAL zegt: "Ja, hij heeft ons al een raad gegeven en het hangt nu alleen
maar van u af of u ons in het vreemdelingenlegioen opneemt!"
[13] JULIUS zegt: "Best! Dat is al zo goed als gebeurd, maar ondanks dat zal de
wijze Mathaël jullie voor dat doel nog menige uiterst wijze les kunnen geven!"
[14] SUETAL antwoordt: " Ja, dat merken wij, hoewel ons die eigenschap van hem
nog onbegrijpelijker voorkomt dan de lucht! Hoe hij die wijsheid heeft gekregen is
totaalonverklaarbaar! De wonderbaarlijke genezing van zijn bezetenheid is te
begrijpen, maar waar hij nu deze wijsheid vandaan heeft, moet degene maar
begrijpen, die het begrijpen kan!"
42 Ziel en geest
[I] MATHAËL, die deze woorden wel had gehoord, zegt: "Bevrijd je ziel zoveel
mogelijk van alle wereldse banden, dan zul je spoedig zonder veel moeite begrijpen
hoe een ziel op de snelste wijze aan die grote wijsheid kan komen! Maar zolang de
ziel nog te diep in de oude modderpoel van de dood vastzit, waarbij die modderpoel
bestaat uit haar lichaam, kan er nog lang geen sprake zijn van -en geen zicht zijn op
-een speciale, goddelijke wijsheid!
[2] Daar, een paar passen voor ons, zie je een boomstronk die stevig in de grond
geworteld schijnt te zijn. Ga erop zitten, en ik verzeker je dat je in die situatie niet
van die plaats wegkomt, ook niet binnen afzienbare tijd. Pas als hij verrot en
helemaal vermolmd is, zul je gezamenlijk op de grond vallen. Als je ook dan nog
niet van je lievelingszitplaats kunt scheiden, zul je tenslotte ook zeker samen
vergaan. Want alles wat dood is, moet eerst volledig worden afgebroken wil het
weer over kunnen gaan in de een of andere levenssfeer. Als je daarentegen naar zee
gaat, je inscheept, de touwen losgooit, het zeil hijst en de stuurriem vastpakt, zul je
niet op die plaats blijven, maar weldra een nieuw land bereiken waarin je veel
nieuws zult leren kennen en de schatkamer van je ervaringen zult verrijken. Kijk,
zolang je bezorgd bent over je lichaam en diens aangename en gemakkelijke
leventje, zolang ook zit je op die stronk en kun je niet verder komen. Als je echter
de overheersende zorg voor je lichaam helemaal opgeeft en alleen maar bezorgd
bent om datgene, wat te maken heeft met het leven van de ziel en haar geest, dan
stap je in het levensschip en zul je weldra voortgang maken. -Begrijp je deze
vergelijking?"
[3] SUETAL zegt: "Wat heb je nu over een geest in de ziel gezegd? De ziel is toch
datgene, wat men geest noemt!"
[4] MATHAËL antwoordt: "Ja, vriend, als je nog niet weet dat in iedere ziel een
geest van al het leven woont, dan kun je zeker nog lang niet begrijpen waarvandaan
dat beetje wijsheid van mij komt! Weet je, op die manier is er met jou ook moeilijk
te praten, want dan hoor je met open oren niets en zie je ook met open ogen niets!
[5] De ziel is toch slechts een vat voor het goddelijke leven, maar nog lang niet het
leven zelf. Als de ziel zelf het leven zou zijn, welke oerdomme profeet zou haar
dan ooit met het gezwets over het bereiken van het eeuwige leven, of tegengesteld
daaraan over een mogelijke, eeuwige dood hebben kunnen vervelen? Maar omdat
de ziel pas langs de weg van de ware goddelijke deugd het eeuwige leven kan
bereiken, zoals dat met heel veel voorbeelden aangetoond kan worden, kan zij toch
onmogelijk zelf het leven, maar veeleer een vat voor de opname daarvan zijn.
[6] Slechts een vonkje in het centrum van de ziel is datgene, wat men de geest van
God en het eigenlijke leven noemt. Dit vonkje moet gevoed worden met geestelijke
voeding, namelijk het zuivere woord van God. Door deze voeding wordt het vonkje
in de ziel groter en sterker, neemt tenslotte zelf de menselijke vorm van de ziel aan,
doordringt daarna de ziel volledig en transformeert tenslotte de gehele ziel in zijn
eigen essentie. Ja dan wordt de ziel zelf helemaal leven, dat zich als zodanig in zijn
diepste innerlijk herkent.
[7] Pas als het leven zich in die vorm volledig herkent en zich van zichzelf geheel
bewust wordt, herkent het de fundamentele wijsheid. Maar zolang dat helaas niet
het geval is, kan van wijsheld geen sprake zijn!
[8] De ware wijsheid is het geestelijk licht in het oog van de ziel. Wanneer een ziel
echter haar geest nog met kent -waar moet ze dan het geestelijke en levende licht
vandaan krijgen in haar nog blinde ogen?"
[9] SUETAL zegt: "Vriend, ik smeek je, houd op met op die manier te spreken en
wacht daarmee zolang tot ik daarvoor ontvankelijker ben. Want ik zie nu al wel in,
dat ik daarvoor nog veel te dom en te blind ben! Maar wij zullen allen aan deze les
van jou zo veel mogelijk aandacht schenken! Want ik zie nu in, dat je volkomen
gelijk hebt. Om jouw grote wijsheid echter goed te begrijpen heeft men vee!
voorbereiding nodig, waar wij tot op heden absoluut geen gelegenheid voor
hadden! Maar zoals gezegd, wij zullen energieke leerlingen van je worden!"
43 Waarheid is leven, leugen de dood
[I] MATHAËL zegt: "Een redelijk goede wil is al gelijk aan het halve werk. De
mens mag het echter niet te lang alleen maar bij de goede wil laten maar moet die
zo gauw mogelijk aan het werk zetten, omdat de wil anders in de loop van tijd
afkoelt, zijn spankracht verliest en uiteindelijk te zwak en machteloos wordt om
een goed werk te volbrengen.
[2] Kijk, zolang het water in de pot kookt, kan men verschillende vruchten gaar
koken en veranderen in licht verteerbare spijzen. Maar als het water in de pot lauw
en tenslotte zelfs koud is geworden, lukt het met meer met het gaarkoken van de
vruchten!
,
[3] De wil van een mens lijkt daarom op het kokende water in de pot. De liefde tot
God en tot al het goede van het leven uit God is het ware vuur dat het levenswater
in de pot aan het koken brengt. De gaar te koken vruchten zijn die werken en daden
waar wij mee instemden, maar die wij nog niet hebben uitgevoerd. Vandaar dat wij
ze juist in het water moeten doen zolang dat nog hard kookt, omdat ze anders rauw
en onverteerbaar blijven en zo voor het leven geen nut hebben.
[4] Dus wat men wil, moet men ook doen. Anders blijft de, wil. Steeds een leugen
tegenover het leven en uit de leugen komt in eeuwigheid geen waarheid voort!
[5] Waarheid is leven en de leugen de dood. Zoek daarom in alles de waarheid, zij
is het leven en mijd de leugen in en buiten jezelf, want zij is de ware dood!
[6] Want wat heb je, als je je inbeeldt dat je iets hebt? Niets dan het onbeduidende
van je verbeelding! En wat is dat? Kijk, het is niets en dit niets is de ware dood!
[7] Als je wilt bouwen en geen materiaal en geen bouwlieden hebt, hoe zal het huis
dat je wilt bouwen er dan uitzien? Wel, het zal nooit vorm krijgen! Het materiaal
zijn de daden en werken van een levende wil. De energieke wil zijn de bouwlieden.
Die trekken uit jouw goede werken dan een echt huis op en dit huis is je ware leven
in God, dat eeuwig en onverwoestbaar zal blijven staan. Maar met weinig moeite
wordt geen huis gebouwd en zeker niet het levenshuis. Daarom moeten wij met alle
ons verleende kracht bezig zijn, anders zou de bouw wel eens slecht kunnen
vorderen.
[8] Toen Noach de ark bouwde, moet hij in het begin erg traag met het hem
opgedragen werk begonnen zijn. Toen zijn tegenstanders dat merkten, vernielden
zij 's nachts steeds wat hij overdag tot stand had gebracht. Pas vele jaren later
begon hij dag en nacht aan de ark te werken en stelde daarbij wachters aan. Toen
pas naderde de bouw met rasse schreden de voltooiing en zoals bekend, bood deze
ten tijde van de grote vloed aan hen, die daarin waren, beschutting en redde hen van
een zekere ondergang.
[9] Ik zeg je, dat wij nu eigenlijk allemaal zijn zoals Noach. De wereld met haar
leugens en bedrog en al de daaruit voortkomende verleidingen is de eeuwigdurende
vloed. Om daardoor niet verslonden te worden, moeten wij zo vlijtig mogelijk de
opdracht voor het bouwen van de ark uitvoeren. Deze ark is de consolidatie van het
leven van onze zielom daardoor het goddelijke, geestelijke leven in de ziel te
behouden en uiteindelijk volledig te vormen.
[10] Als dan tenslotte de vloed van de lokkende, wereldse verleidingen zal
verzinken in de diepte van haar leegheid, dan zal het goddelijke leven zich met alle
kracht in en buiten de ziel manifesteren en in de zuivere en nieuwe levenssfeer in
een vrijheid zonder weerga, zonder enige vijandige belager, een nieuw werk
beginnen en daarmee in en met God de gehele oneindigheid van eeuwigheid tot
eeuwigheid zegenen! -Begrijp je deze vergelijking?"
44 Ik ben de waarheid, de weg en het leven
[1] SUETAL is helemaal stom van verbazing en hij vraagt aan Julius: "Heer, het is
niet te begrijpen waar deze mens die wijsheid vandaan heeft! Ik ken hem toch nog
goed van de tempel en daar liet hij allerminst iets van wijsheid merken! Toen wij
tesamen met hem uit Genezareth per schip hierheen zijn gebracht, was hij ten prooi
aan een ontzettende razernij en zag hij er over 't algemeen niet menselijk uit. Sinds
die tijd zijn er maar nauwelijks vier en twintig uur voorbij en nu is het niveau van
zijn wijsheid zo hoog dat geen Salomo in al zijn wijsheid daarvan ooit ook maar
gedroomd zou hebben! Vertelons toch, wat er met hem is gebeurd. Hoe werd hij zo
verlicht van geest?" Hoe werd hij zo verlicht van geest?"
[2] JULIUS zegt: "Weten jullie dan niet dat bij God alle dingen mogelijk zijn? Pas
datgene, wat hij jullie nu heeft gezegd, in de praktijk toe, dan zullen jullie zelf wel
ondervinden hoe een mens in zo korte tijd zo'n graad van wijsheid kan bereiken! Ex
trunco non fit Mercurius (Een boomstronk zal nooit een Mercurius worden) zegt
reeds een Romeins spreekwoord; een stronk is onbeweeglijk en er is geen activiteit
aan te bekennen, terwijl in de figuratieve godenleer van de Romeinen geen god zo
druk bezig was als Mercurius. Met Mercurius wordt hier dus zeer druk bezig zijn
bedoeld en met een boomstronk de grootst mogelijke passiviteit; daarom zal een
boomstronk nooit een Mercurius worden. Het wijze woord zegt dan ook, dat je
geheel en al bezig moet zijn om tot de ware wijsheid te komen, een andere bekende
weg daarheen is er niet. Zij is niet net als een andere wetenschap te leren, maar is
alleen maar te verkrijgen door het ware bezig zijn volgens de leer der wijsheid.
[3] Als jullie dus precies te weten willen komen, hoe Mathaël tot die wijsheid is
gekomen waarover jullie je nu zo verbaast, dan moeten jullie zelf eerst in jezelf
diezelfde weg vol inspanningen naar de wijsheid inslaan, anders is al jullie vragen
tevergeefs en ook ieder antwoord op jullie vraag."
[4] SUETAL zegt: "Dat is allemaal goed en best, maar waar staat die weg goed
herkenbaar aangegeven?"
[5] JULIUS antwoordt: "Het is nog geen middag en tot de avond is er nog
ruimschoots tijd, in die tijd zullen jullie nog heel wat horen en meemaken en de
weg zal jullie duidelijk worden uitgelegd. Overdenk nu echter wat je hebt gehoord,
dan zal alles wat er nog volgt goed te begrijpen zijn. Hiermee zijn jullie nu ook vrij
en zonder straf verklaard, maar heb nooit weer de neiging om je ooit tegen ons te
keren, want dan zou het jullie wel eens slechter kunnen vergaan dan nu!"
[6] Na deze woorden doet Julius enige passen in onze, namelijk Mijn en Cyrenius',
richting en vraagt Mij of de behandeling en het oordeel helemaal in orde was.
[7] En IK zeg: "Is je hart er tevreden over, dat wil zeggen, de innerlijke stem van de
liefde in je hart? Wat zegt die?"
[8] JULIUS antwoordt: "Er heerst daarover de grootste tevredenheid en tevens
echte zorg om deze mensen op de goede levensweg te brengen!"
[9] IK zeg: "Nu, in dat geval is alles helemaal in orde en zal er met deze mensen
zeker veel goeds bereikt kunnen worden. Maar natuurlijk zullen zij nog menige
kleine proef moeten ondergaan. Dat jullie hen in het vreemdelingenlegioen
opnemen is goed, maar jullie moeten hun voldoende gelegenheid geven om op de
onderkende heilsweg verder te kunnen gaan. De vijf, met Mathaël aan het hoofd,
moeten jullie over het legioen verdelen. Zij zullen jullie allen in Mijn naam goede
diensten bewijzen en in korte tijd hun innerlijke wijsheid op de juiste wijze
toepassen. Maar voorlopig mogen zij zich niet in Galiléa ophouden, want het zal
niet zo erg lang duren voor de tempel er lucht van krijgt dat zo'n zeven en veertig
leden hem de rug hebben toegekeerd en door Herodes zal de tempel jacht op hen
laten maken. Als ze echter niet in Galiléa en ook nergens anders gevonden worden,
zullen de speurders onverrichter zake weer terugkeren. Men zal dan de zeven en
veertig als verongelukt en verloren beschouwen en zich verder niet meer om hen
bekommeren. Zo blijven jullie Romeinen buiten schot en door jullie de zeven en
veertig ook en iedereen is zonder een leugen om bestwil geholpen!"
[10] CYRENIUS vraagt: "In Tyrus en Sidon zullen zij toch wel veilig zijn? Want
daar zijn maar heel weinig Joden."
[11] IK zeg: "O ja, daar zijn ze veiliger dan in Galiléa, maar ze zouden nog veiliger
zijn in Afrika of in een stad aan de Pontus Euxinus (Gastvrije zee, bijnaam voor de
Zwarte Zee)."
[12] CYRENIUS zegt: "Prima, ik zal voor hen wel een deugdelijke plaats opsporen
waar zij ongehinderd door de Joden kunnen blijven en mochten deze speurneuzen
ook die kant uitkomen, dan hebben we nog wel middelen om hun neuzen
ongevoelig te maken voor alle geuren!"
[13] JULIUS zegt: "Ik vind het echt jammer, vooral van die vijf, want het is
werkelijk verbazingwekkend zo wijs als die zijn. Men zou door hen veel sneller het
ware levensdoel kunnen bereiken dan wanneer men aan zichzelf wordt
overgelaten."
[14] IK zeg: "Vriend, de enige wegwijzer, de enige weg en het enige doel ben Ik!
Wie gaf aan de vijf, wat ze hebben? Ik alleen! Als Ik echter van vijf erg bezetenen
in een oogwenk zeer grote wijzen kan maken, zal ik dat met jou, die niet zo bezeten
bent, ook wel kunnen!
[15] Ik alleen immers ben de waarheid, de weg en het leven! Als je Mij hebt,
waarvoor heb je dan deze vijf nog nodig?! Ja, zij moeten en zullen door Mij en
slechts in Mijn naam de mensheid ook vele goede diensten bewijzen. Maar jij hebt
hen niet nodig, temeer omdat er in het stadje Genezareth een Ebahl, een Jarah en
zelfs een Raphaël is! Waar op aarde bestaat er op dit ogenblik een plaats die in
geestelijk opzicht nog beter verzorgd is?
[16] Heb je de vraag van Suetal niet gehoord, die wilde weten, hoe en door wie of
wat de vijf zo snel de grootste wijsheid bereikt hebben? Kijk, jij weet dat wel, maar
voor de twaalf is dat nog een raadsel en voor jou beslist niet! Nu je echter weet wat
de twaalf nog niet weten, hoe kun je de vijf dan voor bijna zo wijs houden als dat Ik
ben?"
[17] JULIUS zegt een beetje bedremmeld: "Heer, de reden is, dat ik een beetje dom
was. Maar nu is alles helemaal in orde en nu pas doet Uw voorschrift mij veel
genoegen voor de zeven en veertig mensen en alles zal punctueel opgevolgd
worden! Maar wilt U, o Heer, in Uw goddelijke genade mijn dommigheid door de
vingers zien!"
[18] IK zeg: "Ik kan van jou niets door de vingers zien. Als je echter met en in
jezelf weer in het reine bent, dan is wat Mij betreft ook alles in orde en zijn al je
zonden kwijtgescholden.
[19] Maar ga nu en Iaat de twaalf mensen brood, wijn en zout brengen, want ook
zij hebben al twee dagen lang nauwelijks meer gegeten dan een mug! Tot nu toe
heeft alleen Mijn wil hen op de been gehouden, maar nu de gelegenheid daar is,
moeten ze ook op natuurlijke wijze met spijs en drank gesterkt worden en zo
gebeure het!"
45 De genezing op de gezegende weide
[I] Als Julius Mij dat hoort zeggen gaat hij eerst snel naar onze gastheer Marcus die
met de zijnen druk bezig is een goed middagmaal klaar te maken en legt hem Mijn
opdracht voor. Daarop gaat Marcus snel naar de provisiekamer, die nu niet leger
wilde worden, neemt een groot heel brood en een beker zout en Iaat door zijn beide
zonen twee grote kruiken wijn halen, waarop alles zo sne1 mogelijk naar de twaalf
gebracht wordt.
[2] Zodra die het brood en de wijn zien, krijgen ze ook meteen een geweldige
honger en JULIUS zegt tegen hen als hl] hun geeuwhonger. bemerkt: "Dat jullie
erge honger hebben, weet Ik, maar .als je gezond wilt blijven, eet dan nu niet te
schielijk, maar neem er de tijd voor, dan zal het Jullie goed bekomen!"
[3] De TWAALF zeggen: " Ja, ja, vriendelijke heer, wij zullen ons wel met mate
beheersen!" Maar desalniettemin laten ze in een oogwenk een groot brood en ook
de wijn en het zout verdwijnen en vragen dan om meer.
[4] Maar JULIUS zegt: "Vrienden, dit is voldoende als voorgerecht het uitgebreide
middagmaal komt toch al gauw, waarbij Jullie ook met overgeslagen zullen
worden."
[5] SUETAL zegt: "Ja, ja, heel goed, voor de ergste honger voldoet het; pas bij het
middagmaal zullen wij onze honger stillen! Maar, heer en edele mensenvriend, wij
hebben niets om het de gastheer te kunnen vergoeden!"
[6] JULIUS zegt: "Jullie zijn nu Romeins burger en behoeft Je er met meer om te
bekommeren wie de rekening voor jullie zal betalen! Want een Romein is nog nooit
iemand een rekening schuldig gebleven en de gastheer is door ons vooraf voor vele
jaren schadeloos gesteld. Wij kunnen hier nog een vol jaar te gast blijven en.dan
heeft hij er nog groot voordeel aan. Maak je er dus nu niet druk over wie tenslotte
de rekening zal betalen.
[7] De TWAALF zeggen: "Broeder, dat is andere taal dan in onze tempel, waar
men haast niets te eten krijgt maar des te meer moet vast.en en bidden. Maar de
hoge heren vasten en bidden weinig en verteren Iedere dag een hoeveelheid
aalmoezen en offers ter meerdere ere van Jehova, terwijl de jonge tempeldienaars
Pro populo (voor het volk) vasten moeten tot de botten in hun ledematen haast
beginnen te knorren! O, waarom zijn wij al niet veel eerder Romeinen geworden?!
Daar. vindt je alles: Wijsheid, goedheid, rechtvaardigheid, strengheid waar nodig,
en aan brood en wijn schijnt geen gebrek te zijn! Met huid en haar en lijf en ziel
willen wij Romeinen zijn! Lang leve Rome en al zijn gezagsdragers!"
[8] JULIUS zegt: "Heel goed, huidige vrienden! Jullie zijn goed van zin, hoewel
daar nog begrijpelijk veel eigenliefde in schuilt. Dat zal hopelijk met de tijd wel
verdwijnen. Maar vandaag zullen jullie nog bijzondere dingen zien en horen, daar
zullen jullie veel aan hebben! -Maar vraag niet te veel, jullie moeten luisteren en
kijken, de uitleg krijgen jullie vanzelf wel!"
[9] De twaalf zijn daardoor nieuwsgierig geworden en vragen zich onder elkaar af
wat de hoge Romein toch wel bedoeld mocht hebben met te zeggen, dat zij op die
dag nog heel veel buitengewoons zouden horen en zien, waarvan zij veel zouden
kunnen leren, en dat alles in zekere zin vanzelf duidelijk zou worden! Wat zou dat
kunnen zijn?
[10] De praatgrage SUETAL zegt: "Nou, wat zal dat dan wel zijn? Hebben jullie
nooit over de Olympische spelen van de Romeinen gehoord? Waarschijnlijk gaan
ze hier zoiets op touw zetten. Omdat wij nu zelf Romeinen zijn, mogen wij daar
aan deelnemen en daarbij waarschijnlijk veel zien en horen, wat ons goed van pas
zal komen. Dat zal het zijn en iets anders zeker niet."
[11] Een ANDER van de twaalf zegt: "Dat denk ik niet. Jullie acht weten nog lang
niet wat ik weet, want jullie komen uit het zuiden en weten weinig van wat zich
allemaal in korte tijd bij de Galileeërs heeft voorgedaan. Jullie weten, dat ik en nog
drie anderen uit de bergachtige omgeving van Genezareth samen met jullie zijn
opgepakt wegens deelname aan jullie pogingen tot opruiing en hiernaartoe zijn
gebracht. Nauwelijks drie dagen voor jullie aankomst hebben in Genezareth
ongehoorde gebeurtenissen plaatsgevonden. Daar kwam de door de Romeinse
hoofdman eerder genoemde wonderheiland uit Nazareth en genas slechts door zijn
goddelijk, almachtige woord alle zieken, die, met wat voor kwalen dan ook behept,
daarheen waren gebracht!
[12] Ik heb zelf een broer, die nu de erfgenaam thuis is. Hij was door de jicht als
een soort knol kromgetrokken, hij kon niet liggen of zitten, en van staan was
natuurlijk helemaal geen sprake. Wij hielden hem in een hangende korf die met
zacht stro was opgevuld. Vaak huilde hij dagenlang, door de ergste pijnen
gefolterd, waarna hij dan meestal zo volkomen zijn bewustzijn verloor, dat hij er
als een dode uitzag. Alles wat je maar kunt bedenken werd geprobeerd om hem te
genezen, zelfs het water van de bron van Siloam -alles echter tevergeefs.
[13] Toen wij ook bij ons in de bergen hoorden dat de beroemde heiland uit
Nazareth zich in Genezareth ophield en alle zieken genas, bracht ook ik met mijn
knechten en muildieren mijn broer met onvoorstelbare moeite naar Genezareth.
Toen wij daar na al die inspanning aankwamen, zei men echter dat de heiland een
bergtocht had ondernomen en dat men niet wist wanneer en of hij nog terug zou
komen. Daar stond ik nu als een pilaar naast mijn jammerende broer, begon van
droefheid zelf te huilen en bad God uit de grond van mijn hart of Hij een einde zou
willen maken aan het bittere lijden van mijn arme broer, omdat ik niet het geluk
had gehad de wonderheiland nog aan te treffen. Ik, als eerstgeborene, legde de
gelofte af hem al mijn erfrechten af te staan en hem zonder eerstgeboorterecht mijn
leven lang te dienen, als hij genezen kon worden.
[14] Wel, al gauw daarna kwamen knechten uit de grote herberg de straat op naar
mij toe en zeiden dat de genoemde heiland alle kreupelen, waaronder er veel waren
zoals mijn broer, in een oogwenk op een dergelijke wijze had genezen, dat zij er
daarna uitzagen alsof hen nooit wat had gemankeerd! Maar deze heiland was met
zijn leerlingen, de heer des huizes en nog anderen uit het huls en uit deze plaats, de
hoge berg opgegaan, die nog nooit eerder door een stervel mg was beklommen
omdat deze veel te steil was. Hij zou wel terugkomen, maar wanneer, dat wisten
zij niet. Dat was nu ook niet belangrijk, want deze helland had een weide gezegend
en ik hoefde mijn broer slechts gelovig op deze gezegende welde neer te leggen en
dan zou het beter met hem gaan.
[15] Ik vroeg meteen waar die gezegende weide was. De knechten wezen haar aan
en direkt droeg ik mijn broer naar de genoemde welde en legde hem daar op het
gras. Wel, op het moment dat mijn zieke broer in aanraking kwam met de weide,
begon hij zich heel behaaglijk uit te rekken, Alle pijn was als in een zucht
verdwenen en in een paar tellen was .mijn broer net zo gezond als ik! Voorheen
was hij slechts vel over been en ik verzeker jullie, hij stond zo goed doorvoed naast
mij, dat ik ml] nu nog verbaas over die onvoorstelbare verandering!
[16] Maar ik hield toen ook mijn gedane gelofte en gaf mijn broer, die nu zeer
gelukkig en godvrezend is, alles en deed graag al het werk voor hem ook dat van de
minste van mijn vroegere knechten, hoewel mijn goede en dankbare broer mij daar
steeds van afhield."
[17] Maar ik was zo nog maar enige dagen knecht bij mijn broer, die jullie hebben
gezien en gesproken, toen jullie bij ons kwamen en er eigenlijk de oorzaak van
waren dat ik en nog drie knechten van mijn broer ons nu hier bevinden,
gelukkigerwijs als onschuldigen.
[18] Hiermee wilde ik jullie eigenlijk alleen maar opmerkzaam maken op de
beroemde, wonderbaarlijke heiland uit Nazareth, waarover jullie, volgens jullie
eigen mededelingen, toch ook hier en daar al wat hebben gehoord!
[19] Wel, te oordelen naar de vraag van de hoofdman uit Genezareth, die ik heel
goed ken, denk ik -wat ook duidelijk. blijkt uit de genezing van de vijf bezetenen dat die wonderheiland uit Nazareth nu hier is en zijn werk doet.
[20] De hoofdman heeft ons dus met dat, wat wij zullen zien en horen, zeker
opmerkzaam willen maken op daden en gesprekken van de wonderbaarlijke heiland
en geenszins op de ruwe Romeinse Olympische spelen, waaruit zeker geen
bijzondere wijsheid.te halen is en waarvan.de hoofdman zelf geen al te grote vriend
schijnt te zijn! - Hoe denken jullie daarover?
46 Suetal vertelt over de invloed van de wonderheiland
[1] SUETAL zegt: "Daar zou je wel eens helemaal gelijk in kunnen hebben! Zo zal
het beslist in elkaar zitten en ik begin nu razend nieuwsgierig te worden naar de
persoonlijke kennismaking met deze beroemdste van alle genezers. Ik wilde
weliswaar zoëven tegen de hoofdman niet te veel zeggen toen hij ons vroeg naar
deze wonderbaarlijke man, maar geloof me, heel Samaria en heel Sichar zijn er vol
van! In Sichar houdt men hem zonder meer voor een mens waardoor de goddelijke
geest volledig werkzaam is! En dat, sta me toe dat ik het zeg, is toch werkelijk ook
niet gering te noemen!
[2] En wat denk je van de tempel! De hoge heren breken zich het hoofd erover hoe
zij zo'n heiland uit de wereld zouden kunnen helpen. Maar als hij zulke krachten tot
zijn beschikking heeft met daarbij de zichtbare vriendschap van de hoogste
Romeinse machthebbers, kunnen alle tempeldienaars etter en bloed zweten maar
uiteindelijk toch nog minder tegen hem uitrichten dan een mug tegen een olifant!
[3] In het voorjaar moet hij al een keer in de tempel zijn geweest en deze met
touwen en gesels gezuiverd hebben van alle wisselaars en duivenverkopers. En het
moet nog maar nauwelijks een kwart jaar geleden zijn dat deze heiland begonnen is
naam te maken!
[4] O, men vertelt in heel Judéa al de wonderlijkste dingen over hem! Het gewone
volk, dat door de tempel erg dom wordt gehouden, gelooft dat hij dat doet door de
kracht van Beëlzebub, zoals men de overste der duivels noemt. De meer
ontwikkelden houden hem voor een groot profeet; Grieken en Romeinen houden
hem voor een magiër .
[5] De mensen uit Sichar vereren hem zelfs al als een God, wat ook al met
sommige Grieken en Romeinen het geval is! En ik durf te wedden dat ook deze
Romeinen hem daarvoor aanzien, want zij hechten nog steeds veel waarde aan het
oude gezegde Non exsistit vir magnus sine afflatu divino (Er bestaat geen groot
man zonder een vleugje van het goddelijke). Dat heeft in ieder geval het voordeel
dat zij ten opzichte van mensen die blijk geven hoogstaand en intelligent te zijn,
beslist niet vijandig zijn en hen altijd met raad en daad ter zijde staan en dat schijnt
ook hier duidelijk het geval te zijn.
[6] Maar als hij alleen maar bijzondere, menselijke kracht mocht hebben, kan hij
maar beter niet te vaak naar Jeruzalem gaan om de tempel te reinigen! Want dan
zou hij daar wel eens het onderspit kunnen delven. Hij kan dan nog zo'n groot
profeet of tovenaar zijn, lang kan hij zich toch niet tegen al die helse intriges en
voortdurende vervolgingsplannen blijven beschermen en hij zal hen tenslotte
ellendig ten prooi vallen.
[7] Kortom, wie de tempel niet rechtstreeks met bliksem, donder en zwavelregen
uit de hemel aanvalt, richt weinig of niets tegen de tempel uit!"
[8] De VORIGE SPREKER uit de bergen van Genezareth zegt: "De tempel zal
tegen hem niet veel doen! Want nu de hoge heren hem de tempelreiniging niet
hebben aangerekend en hem niet hebben gegrepen, zou dat een tweede maal ook
wel eens moeilijk kunnen gaan, want toen moet zijn wil toch wel geheel vervuld
geweest zijn van een waarlijk goddelijke kracht! En waar dat het geval is heeft
iedere menselijke kracht zo goed als niets in te brengen!"
[9] SUETAL zegt: "Vriend, dat begrijp je niet helemaal! Weet je, toen hij
omstreeks Pasen de tempel op de beschreven manier reinigde, werd de tempel door
dat voorval verscheidene honderden ponden zuiver zilver en goud rijker. Wel, op
die manier mag hij best iedere dag de tempel moreel schoonmaken, dan zullen de
hoge tempelheren hem geen noemenswaardige hindernissen in de weg leggen!
Maar als hij ook maar één keer de tempel zelf en zijn ongehoorde bedriegerijen
aanpakt, zul je wel eens zien wat hem te wachten staat! Heus, ik zou dan niet graag
in zijn schoenen staan!
[10] Hoe lang is het nu geleden dat men de beroemde profeet Johannes, die een
tijdlang aan de Jordaan doopte en zijn boetepreken hield, zo vlug aan zijn eind
hielp, terwijl hij zelfs onder bescherming van Herodes stond! De tempel stookte
ongemerkt de slechte moeder van de schone Herodias op en Herodes werd daarop
zelf moordenaar van zijn beroemde beschermeling. De tempel heeft de beschikking
over ontelbare middelen om een gevaarlijk geacht mens te vervolgen en maar
zelden hebben die geen succes.
[11] De geheime intriges van de tempel gaan zo ver, dat zelfs de Romeinen daar
een zeker respect voor hebben. Er is al wel veel van uitgelekt, maar wat heb je
daaraan als men deze kerels niets aantoonbaars ten laste kan leggen?"
47 De afgrond der leugen
[1] Nu stapt MATHAËL, die dit gesprek van enige afstand heeft beluisterd, naar de
twaalf toe en zegt: " Jullie zijn nog erg aan de aarde gebonden mensen en vooral jij,
Suetal, met je zeven collega’s. Jullie hebben nog niet het geringste vermoeden van
wat hier aan de hand is!
[2] De heiland uit Nazareth is hier. Ja, hier is Hij, - maar wie Hij is, daarvan hebben
jullie helemaal geen idee en daarom vertellen jullie irritant domme dingen over
Hem en Zijn daden!
[3] Een betrouwbaar mens behoort echter slechts de waarheid te spreken. Als hij
deze niet kent, moet hij zwijgen, zoeken en onderzoeken. En als hij de waarheid
heeft gevonden, moet hij spreken! Want, wie spreekt zonder de waarheid te kennen,
liegt, ook al spreekt hij toevallig de waarheid!
[4] Er behoort nooit een leugen over de tong van een waar mens te komen, want
door de leugen getuigt de ziel van zichzelf dat zij nog in de dood en niet in het
leven wandelt!
[5] Wie dus geniet van een leugen, kent nog lang niet de waarde van h.et leven,
want leven en waarheid zijn éen! Pas de waarheid maakt de ziel vrij en opent voor
haar wezen, bestaan en werken de oneindigheid van God.
[6] Maar als je denkt en spreekt zoals ik dat nu hoorde, getuig je openlijk van
jezelf dat je ziel in plaats van in de grote tempel van licht en waarheid slechts in
een varkensstal woont!
[7] Wat is het nut van veronderstellingen als men geen kennis van zaken heef~?
Hoofdman Julius uit Genezareth gaf jullie toch zo wijs te kennen dat jullie va~daag
nog van alles zullen zien en horen, en zelfs dat jullie daar beter met zoveel over
moeten vragen, maar alles liefdevol in jullie harten op moeten nemen en ernaar
moeten handelen, dan zou de uitleg wel vanzelf komen! En de hoofdman heeft
daarmee juist en waarachtig gesproken!
[8] Houd daarom op met al dat overbodige, onwaarachtige heen en weer praten, let
weloveral goed op en neem het op in je hart, dan zullen jullie daar in korte tijd
meer, aan hebben dan wanneer jullie jarenlang leugens tegen elkaar vertellen in de
mening de waarheid te spreken!
[9] Vragen is weliswaar beter dan iets uitleggen wat men zelf niet kent maar als
men vraagt, moet men weten aan wie men vraagt en waarom men vraagt. Anders is
iedere vraag net zo goed onzin als een uit de lucht gegrepen, leugenachtig
antwoord.
[10] Want door de ervaring moet ik in mijzelf de volle overtuiging hebben dat
degene aan wie ik een vraag stel, mij de waarheid kan vertellen. Tevens moet Ik
vooraf zelf nauwgezet doordacht hebben of dat, wat ik iemand vraag, geen onzin is,
anders verraad ik door de vraag ófwel mijn grote domheld of mijn, geheime, kwade
zin! Onthoudt deze levensregel goed, dan zullen jullie in Ieder geval als bescheiden
mensen met beide voeten op de grond staan!"
[11] SUETAL zegt een beetje .kwaad:,,"Maar beste vriend Mathaël, je geeft ons
hier een soort standje, terwijl er naar onze mening niemand is die je daarom heeft
gevraagd! Je raad is wel goed en waar maar er ontbreekt een zekere vriendelijkheid
aan en hij maakt daarom op ons absoluut net die indruk, die hij gemaakt zou
hebben als hij wat vriendelijker was geweest. Wij zullen hem wel opvolgen, omdat
wij het waarachtige ervan inzien, maar ondanks dat zijn wij toch van mening dat de
waarheld, als ze wat vriendelijker wordt gebracht net zo waar blijft!
[12] Kijk, twee en twee is samen vier! Dat is een waarheid en dat blijft het toch ook
wel als het met een vriendelijk gezicht wordt gezegd!? Stel dat Ik een blinde leid, is
het dan hetzelfde of ik hem op pijnlijke wijze vasthoud, of da ik de arme drommel
op zachtzinnige wijze op de goede weg begeleid? Mij lijkt de zachtzinnige
begeleiding van een blinde beter Want als ik hem te pijnlijk vasthoud, zal hij zich
trachten los te worstelen uit mijn handen en wie weet of hij niet juist op dat
ogenblik, waarop hij zich aan mijn te sterk drukkende handen ontworstelt, valt en
zich ernstig verwondt!? Als ik hem echter op een zachte manier heb vastgehouden
en geleid, zullen wij opgewekt en vrolijk het doel bereiken. - Heb ik gelijk of niet?"
[13] MATHAËL zegt: "O ja, als de omstandigheden het veroorloven, maar als je
een blinde aan de rand van een afgrond ziet staan en tevens ziet dat je hem kunt
redden door hem met een stevige greep te pakken en weg te rukken, zul je dan ook
vooraf eerst met jezelf overleggen hoe hard of hoe voorzichtig en zacht je hem zult
aanpakken?"
[14] SUETAL zegt: "Ja, waren wij hier dan geestelijk al zo dicht bij een dreigende
afgrond?"
[15] MATHAËL antwoordt: "Beslist, anders zou ik jullie niet zo stevig hebben
vastgepakt! Want kijk, alles wat een leugen uitlokt en daarom zelf al leugen is, ook
al is dat voor de lichamelijke mens nog zo gering, is voor de ziel al een afgrond
naar de dood!
[16] Ben klein, haast onmerkbaar leugentje is voor de ziel veel gevaarlijker dan een
grove en er dik bovenop liggende leugen! Want op een grove leugen zul je zeker
niet ingaan, maar zo'n heel klein en onmerkbaar leugentje zal als een waarheid je
aanzetten om wat te doen en je heel gemakkelijk aan de rand van het verderf
brengen. Maar dat ziet alleen degene wiens geestelijke oog is geopend! Daarom
hoef je niet kwaad te zijn omdat ik je wat steviger heb aangepakt, want er sloop
zo'n klein leugentje als een giftige adder bij jullie rond. Ik en mijn vier broeders
zagen dat zeer duidelijk en daarin kun je de oorzaak van mijn wat onzachte ruk nu
zoeken. -Is dat nu duidelijk?"
[17] SUETAL zegt: "Ja, als dat het geval is, dan ziet jouw wat onzachte optreden
tegen ons er natuurlijk heel anders uit en daar kan ik verder niets meer tegenin
brengen. Natuurlijk, geestelijke omstandigheden zien wij weliswaar niet en wij
moeten van jou geloven dat het zo is, maar wij erkennen dat jij heel overtuigende
argumenten hebt en geloven daarom wat je zegt. Maar waar moeten wij twaalf dan
over spreken? Niets zeggen is toch wel verdraaid vervelend en aan onze waarheid
mankeert nog wel het nodige."
[18] MATHAËL zegt: "Vriend, als je in een stikdonkere nacht door een dicht bos
in de bergen moest gaan en je wist dat dit bos rijk aan steile hellingen en gapende
afgronden was, zou het dan niet beter voor je zijn om te blijven staan en het
daglicht af te wachten, dan bijvoorbeeld een dwaallicht te volgen en daarmee in een
afgrond te storten? Het is natuurlijk ook niet prettig om in een dicht bos in de
bergen te overnachten, maar zeker toch veel beter dan verder te wandelen over een
bodem die je bij iedere volgende stap de dood kan brengen! -Wat denk je daarvan?"
[19] SUETAL zegt: "Weet je, met jou is eigenlijk helemaal niet verder te praten,
want je hebt altijd gelijk en daar is niets tegen in te brengen. Daarom zullen wij ons
wel aan je raad houden en dan zul je zeker niets meer op ons aan te merken
hebben."
48 Mathaël spreekt over wet en liefde
[1] MATHAËL zegt: "O, er is nog iets, en dat is tamelijk belangrijk!
[2] Als je jezelf ergens toe moet dwingen en het bepaald niet alleen uit liefde doet,
laat het dan en doe intussen wat je uit liefde wilt doen. Want wat een mens niet
geheel uit liefde doet, heeft voor zijn leven weinig waarde, want de liefde is de
eigenlijke bouwsteen van het leven, zij is het oorspronkelijke leven zelf.
[3] Daarom is wat de liefde grijpt, door het leven gegrepen en wordt een deel van
het leven. Wat de liefde echter niet grijpt, en wat de mens alleen doet omdat hij
vreest voor eventuele kwade gevolgen, of vanwege het beetje hoogmoed dat hij
heeft om bij de andere mensen voor wijs aangezien te worden, dat wordt geen deel
van het leven maar van de dood, omdat het geen bouwsteen van het leven in zich
had maar een bouwsteen van de dood!
[4] Ik zeg je: leder nóg zo wijs voorschrift heeft niet het leven, maar de dood
tengevolge als de mens het niet uit liefde opvolgt. En de meest wijze raad lijkt op
een zaadje, dat in plaats van op de goede aarde op een rots viel, waar het verdort en
vervolgens onmogelijk een vrucht kan opleveren.
[5] Ik zeg jullie dit, omdat ik het zó zie: Alles in de mens is dood, behalve de
liefde! Laat jullie liefde daarom volledig over jullie gehele wezen heersen en voel
de liefde in iedere vezel van je wezen, dan bezit je in jezelf de overwinning over de
dood en wat dood in jullie was, is door je toegevoegde liefde overgegaan in het
onvernietigbare leven. Want de liefde, die zichzelf voelt en zich door dit gevoel
ook herkent, is het leven zelf, en wat in haar overgaat, gaat ook in het leven over!
[6] Al zou je mijn raad nóg zo precies opvolgen, dan zou je daar weinig aan hebben
als je dat alleen maar terwille van de daarin aanwezige waarheid zou doen en
omdat je voor kwade gevolgen zou moeten vrezen als je er geen rekening mee
hield. Dat alles zou op deze manier voor jullie zielen niets opleveren. Het is echter
heel wat anders als liefde en waarheid zich verbinden en dan samenwerken. Dan
schept de liefde, uit en in het licht der waarheid, steeds een nieuw en volkomener
leven in en uit zichzelf, totdat het volkomen gelijk is aan dat van God!
[7] De liefde of de geest van God in de mensen is wel in principe een evenbeeld
van God, maar naar de volledige, daadwerkelijke gelijkheid aan God moet zij pas
toegroeien op de manier die ik jullie nu heb verteld. - Begrijpen jullie dit?"
[8] SUETAL antwoordt nu met een opgewekt gezicht: "Bij God, de almachtige! Jij
bent waarlijk een van de grootste profeten, want zo waarachtig, zo verstandig en zo
wijs heeft nog geen profeet tot zijn volk gesproken! In jouw pink heb je meer
volmaakt leven dan wij allen bij elkaar in ons hele lichaam, of liever gezegd in al
onze zielen bij elkaar. Ja, ja, zo is het, broeders! Door Mathaël spreekt waarlijk een
goddelijke geest en wij kunnen God nooit genoeg danken dat Hij ons zo wonderbaarlijk, mag men wel zeggen, bij elkaar heeft gebracht! O, als jouw wijsheid al zo
aanzienlijk groter is dan de onze, hoe groot moet die van de ons nog onbekende
heiland uit Nazareth dan wel zijn?!"
[9] MATHAËL zegt: "Wat schittert zo helder in een aan een grassprietje hangende
dauwdruppel?
[10] Zie, het is het beeld van de zon dat in de doorzichtige druppel zo
wonderbaarlijk helder glanst! Maar het beeld van de zon glanst met alleen, het
werkt ook! In het midden van de druppel concentreert zich het licht van het beeld
van de zon, de druppel krijgt in zijn centrum een grote levenswarmte, lost zichzelf
tenslotte in deze levenswarmte helemaal op in het levenselement en geeft het met
de dood worstelende plantje op die manier leven. Daarom is het beeld in de druppel
echter nog lang niet de zon zelf, maar slechts een afbeelding daarvan voorzien van
een deeltje met dezelfde kracht en uitwerking als die van de werkelijke, grote zon!
[11] Kijk, zo'n verschil bestaat er ook tussen mij en de heiland uit Nazareth! Hij is
de levenszon zelf en in mij, als dauwdruppel, heerst nu wonderbaarlijk helder de
kleine afbeelding van die eeuwig werkelijke, grote zon waaruit talloze myriaden
van zulke druppeltjes, zoals wij, hun heilige levensvoedsel opzuigen. -Begrijp je
dat?"
[12] SUETAL zegt: "O God, dat is een heilig verheven taal! Vriend, je bent al meer
dan een druppel, je bent een hele zee! O, zo ver zullen wij allen het nooit brengen,
het is te aangrijpend groot, heilig en verheven! Maar onder zulke omstandigheden
en te zeer goddelijke verhoudingen, wagen wij het als nog veel te grote zondaars
niet, hier te blijven, want deze plaats begint steeds heiliger en heiliger te worden!"
[13] Dan beginnen ook de andere elf heel deemoedig te spreken en willen zich ook
steeds verder terugtrekken, maar Julius laat dat niet toe.
[14] Maar SUETAL zegt: "Heer toen eertijds Mozes op de berg naar het brandende
braambos ging om te zien wat daarmee was, sprak een heldere stem uit de vlam:
'Mozes, trek je schoenen uit, want de plaats waar je staat is heilig!' Volgens wat er
nu zo overduidelijk gezegd is, is datgene nu hier, wat Mozes op de berg aantrof.
Daarom is ook déze plaats heilig en wij zondaars zijn niet waard deze te betreden!"
49 Gods beeldspraak bij Mozes
[1] MATHAËL, die er naast staat, zegt nu op verzoek van Julius, die Suetal geen
antwoord wist te geven: "Wie zegt er dan tegen jullie of je het waard bent deze
plaats te betreden, of dat je het niet waard bent? In welk wijsgerig boek staat dan
geschreven, dat er ooit een zieke geen dokter waard is? Luister, die gedachte van
jullie is afkomstig van de schaapswijsheid van de tempel, die ook iemand die met
een ongewijde hand de drempel van het allerheiligste aanraakt, straft door zijn
handen in het vuur te laten branden! Maar als de hoge Farizeeën tegen rijkelijke
betaling heimelijk in datzelfde allerheiligste elke dag vreemdelingen rondleiden en
hun alles laten zien en geschiedkundig uitleggen, dan worden de handen van die
vreemden heus niet in het vuur gehouden!
[2] Wat wilde God eigenlijk aan Mozes duidelijk maken, toen Hij hem zijn
schoenen uit liet trekken?
[3] Wel, God zei daardoor tegen Mozes: 'Maak je los van het lichamelijke en
zinnelijke, gebruik je wil om je te distantiëren van de oude vleselijke Adam en sta
als een zuiver geestelijk mens voor Mij, anders kun je Mijn stem niet horen en Ik
kan je niet tot leider van Mijn volk maken!'
[4] Maar wat betekende dan het beklimmen van de berg?
[5] Kijk, Mozes vluchtte voor de vervolging van de Farao omdat hij een hoge
beambte van de koning had vermoord, die voor de koning haast een zoon was.
[6] Mozes stond hoog aangeschreven bij de Farao, zodat het zelfs zeer de vraag was
of hij niet net als Jozef de heerschappij over Egypte zou krijgen en zo zijn volk zou
verheffen.
[7] Dit omhoog streven toonde God hem in de woestijn door het beklimmen van de
berg, waarvan hij de top echter niet bereiken mocht, want dat verhinderde hem het
brandende braambos.
[8] En in onze woorden werd er verder gezegd: 'Je zult wel de redder van Mijn volk
worden, maar niet op de wijze zoals jij dat denkt, maar zoals Ik, jouw God en jouw
Heer, het voor je zal uitstippelen!
[9] Jij zult geen koning van Egypte worden en Mijn volk dat Ik tot nu toe in
deemoed voor Mij heb opgevoed, zinnelijk, zelfingenomen en arrogant maken,
maar het volk moet het land verlaten en met jou deze woestijn intrekken! Daar zal
Ik het volk wetten geven en Ik Zelf zal heer en leider van dit volk zijn en als het
trouw aan Mij zal blijken te zijn, zal Ik het land van Salem geven, waar in de beken
melk en honing stroomt!'
[10] Kijk, in de zin van de beeldspraak van toen, wilde God tegen Mozes zeker niet
zeggen dat hij zijn voetbekleding werkelijk af moest leggen, maar dat hij de oude
Adam ofwel de begeerlijkheid van de uiterlijke, zinnelijke mens af moest leggen.
Want die staat in dezelfde verhouding tot de eigenlijke levensmens net zo, als de
schoenen aan de voeten van een mens, die ook het onderste, uiterste, laatste zijn en
het eerste zijn wat men kan missen.
[11] De plaats die God heilig noemt, slaat op de toestand van de ziel, die zeer
deemoedig moet zijn omdat deze anders niet kan bestaan voor het aangezicht van
de eeuwige liefde, want dat is een waar vuur der levenselementen.
[12] De brandende doornstruik is een teken dat de weg van de profeet met veel
dorens bezaaid zal zijn. Maar zijn grote liefde tot God en zijn broeders, die zich als
een vlam boven en door de gehele doornstruik laat zien, zal de punten van de
dorens verzengen en daarna het gehele, stekelige struikgewas verteren en een pad
zonder dorens banen.
[13] Kijk, dat is de betekenis van dat, wat je daarnet geciteerd hebt! Als je dit weet,
hoe kun je dan een aardse plaats meer of minder heilig noemen?
[14] Trekken jullie ook je wereldse schoenen geheel uit en deemoedig je in alle
levensopzichten, dan zullen jullie ook net zo waardig hier staan als wij. Want wij
allen zijn hier als mensen geheel gelijk voor God en voor de Ene die hier is, en
niemand wordt voorgetrokken boven de anderen!"
[15] Nadat SUETAL deze woorden van Mathaël heeft gehoord, zegt hij: " Ja, als je
eenmaal zo boordevol wijsheid zit, kun je wel heel makkelijk zonder vrees zijn.
Een ziende kan nu eenmaal gemakkelijk voorwaarts gaan, maar een blinde moet
vooraf steeds uitzoeken of zijn volgende stap wel veilig is en ondanks alle
voorzichtigheid en onophoudelijk onderzoekende behoedzaamheid, stoot men toch
altijd ergens tegenaan. Maar als je een wegwijzer hebt, zoals jij, beste broeder
Mathaël, er een bent, dan kan men als stekeblinde ook nog vooruitkomen! 0, nu
blijven we wel, en verheugen ons buitengewoon zo spoedig mogelijk nader kennis
te maken met hem, waarover jij om voor de hand liggende redenen zo'n uitstekend
getuigenis hebt gegeven!"
[16] JULIUS zegt, terwijl hij Mathaël vriendelijk de hand drukt: "De Heer zij
eeuwig dank, die jou en je vier broeders zo geweldig heeft genezen! Wat heb ik nu
al niet allemaal van je geleerd en zo helder en goed begrijpelijk, en ik merk bij
mijzelf dat het in mijn ziel nu behoorlijk begint te dagen en als dat zo door gaat,
hoop ik binnenkort ook in jouw voetspoor te treden!"
[17} MATHAËL zegt: "Iets anders zou ook helemaal niet kunnen! Want er is maar
één God, één leven, één licht, één liefde en maar één eeuwige waarheid; ons leven
hier op aarde is de weg erheen. Uit de liefde en uit het licht zijn wij door de wil van
de eeuwige liefde in God voortgekomen om een zelfstandige liefde en een
zelfstandig licht te worden; dat kunnen wij, dat moeten wij!
[18] Maar hoe? Kijk, geëerde broeder: alleen door de liefde tot God en door haar
nooit aflatende werkzaamheid! Want onze liefde tot God is de liefde van God Zelf
in ons en deze leidt onze ziel in de steeds verhoogde bedrijvigheid van het ware,
eeuwige leven, dat op zichzelf de algehele waarheid en het helderste licht is. Als
het dus in een mensenziel begint te dagen, dan is zij al dicht bij het eeuwige
levensdoel en kan onmogelijk meer anders dan het doel van het eeuwige leven
bereiken en dat is alles wat het volmaakte leven in alle vrijheid en totale
zelfstandigheid ooit kan bereiken!
[19] Wees daarom blij en opgewekt, geëerde broeder, weldra zal ook uw ziel
datgene te zien krijgen, wat de mijne nu in steeds helderder licht ziet! Pas als het
volledig dag is in uw ziel, zult u de grootte beseffen van Diegene, die u nu nog met
enige schroom de 'Heiland van Nazareth' noemt.
[20] Als mens is Hij u en mij gelijk -maar Zijn geest1 Die doordringt met Zijn
kracht en met Zijn licht de eeuwige oneindigheid! -Heeft u, geëerde broeder, mij
begrepen?"
[21] JULIUS zegt, tot tranen bewogen: "Ja, beste en eigenlijk veel hoger dan ik
staande broeder. Waarlijk, van liefde zou ik je haast dooddrukken en de Heiland
Jezus uit Nazareth kan ik nu zonder tranen van liefde helemaal niet meer aankijken
en ik begrijp nu pas de grote liefde van dat meisje, dat bijna niet meer bij Hem is
weg te slaan!"
[22] SUETAL zegt: "Goddank, nu zal het niet zo moeilijk meer zijn hem te
herkennen! Wij hoeven alleen maar te kijken bij wie dat bepaalde meisje zich
bevindt, die zal het zijn!" -Daar letten zij op.
50 De twijfel der twaalf
[I] Maar op Mijn verzoek liep Jarah nu bij Raphaël en Josoë en sprak met hen over
de plotseling tot uiting gekomen wijsheid van Mathaël, en dat verdubbelde de
onzekerheid van de twaalf over Mijn identiteit. Daarbij stelden zij zich de heiland
voor als een man, terwijl er zich met Jarah zo gezien slechts twee knapen van
ongeveer 12 - 14 jaar oud bezig hielden, en daardoor begrepen de twaalf er niets
van. EEN van de hen zegt daarom tegen Suetal: "Vriend, wat ons betreft heb je dit
keer wat te vroeg gejuicht! Het meisje is waarschijnlijk een dochtertje van de
bekende waard Ebahl uit Genezareth, want wij bergbewoners uit dat gebied hebben
haar, als wij in die plaats wat te doen hadden, al vaker in de herberg gezien. Zij
loopt nu tussen twee knapen die waarschijnlijk zonen zijn van de opperstadhouder.
Geen van deze twee knapen zal de heiland uit Nazareth zijn. Maar nu is de vraag:
Wie is het dan? Ik zeg je, broeder , met onze wijsheid komen we daar zeker niet uit.
Voorlopig kunnen we dus maar beter zwijgen!"
[2] SUETAL zegt: "Ik ben het helemaal met je eens. Volgens mij heeft de edele
heer Julius ons hier strikt genomen maar wat laten betijen, wat ook wel zeer terecht
was. Waarom willen we ook altijd meepraten! Horen, zien en zwijgen is heus het
beste, en in zekere zin het begin van alle wijsheid!" Na die woorden zeggen de
twaalf niets meer en hun zielen zijn vervuld van allerlei gedachten.
[3] IK ga nu naar hen toe en vraag Suetal: "Ik heb jullie eerdere gesprekken
helemaal gevolgd, want Mijn oren horen zeer scherp. Maar omdat jullie
gezamenlijk zo veel over die heiland uit Nazareth met de wijze Mathaël en de
hoofdman Julius besproken hebben, waarbij echter jullie eigen mening steeds
verborgen is gebleven, zou Ik nu eens zonder omwegen van jullie willen horen wat
jullie eigenlijk zelf van de bewuste persoon denken. Wees niet bang om het
openlijk te zeggen, want Ik sta er borg voor dat je er geen last mee zult krijgen! Ik
ken de heiland goed genoeg om te weten dat hij jullie geen kwaad zal doen als je
Mij, als één van zijn naaste en beste vrienden, onverbloemd je persoonlijke mening
kenbaar maakt!"
[4] SUETAL antwoordt, terwijl hij zich wat achter de oren krabt: "Naar uw kleding
gezien lijkt u een Griek, maar naar uw haren en uw baard te oordelen bent u een
Jood. De Romeinen zeggen over de Grieken niet zo erg lovend: Graeca fides, nulla
fides (Griekse trouw is geen trouw), maar daarvoor ziet u er te eerlijk uit en omdat
u beslist wel enige levenservaring zult hebben, zult u wel begrijpen dat zo'n
buitengewone verschijning ons wel tot nadenken moet brengen!
[5] Om alles wat de wijsheid van Mathaël ons over de heiland meedeelde helemaal
voetstoots aan te nemen, is voor mensen zoals wij toch altijd nog geen kleinigheid,
en onze meningen over hem zullen eveneens erg veel te kort schieten, want tot nu
toe hebben wij nog steeds alleen maar over hem horen spreken. De vier
bergbewoners uit de streek van Genezareth hebben verteld over een buitengewone
kracht en macht die zij ondergingen, maar gezien en gesproken hebben zij hem ook
niet.
[6] Wij waren hier aanwezig bij de buitengewone genezing van de vijf kwaadaardig
bezetenen en men heeft ons erover verteld. Ook hier waren wij echter zelf geen oog
en oorgetuigen, maar hebben wij ons slechts door het zien van de genezen mensen
en door het verhaal van de hoofdman, de meest tastbare en juiste informatie
verschaft.
[7] De buitengewone gebeurtenissen en daarbij de duidelijke beoordelingen en
uiteenzettingen, vooral van de kant van de wijze Mathaël, konden niet nalaten in
ons een voorstelling van de bewuste heiland op te roepen die op z'n minst voor
onze, van alle hogere wijsheid gespeende, aardse begrippen duidelijk goddelijke
trekken vertoont!
[8] Of wij echter als mensen zonder kennis en meer nog, zonder wijsheid, met onze
voorstelling toch nog op de verkeerde weg zijn, daarover verschillen wij nog
enigszins van gedachten en begrippen! Maar wie kan en wil dat voor ons, blinden
in kennis en wijsheid, zó beschrijven dat ons óf het een, óf het ander zo duidelijk
wordt als de zon op klaarlichte dag?
[9] Kijk, de wetenschap van de mensen is in onze tijd al heel ver gevorderd, en aan
de menselijke wijsheid heeft nog nooit iemand paal en perk kunnen stellen. Daarom
is het best mogelijk dat een mens in Nazareth, door buitengewone, geestelijke
gaven gesteund, een steen der wijzen heeft gevonden waarvan de wereld tot op
heden geen weet had! Hij kan daarom welongelooflijke dingen doen die ons
verstand te boven gaan, zoals bergen verplaatsen en in hartje zomer de zee laten
bevriezen, ja, doden opwekken en duizenden, slechts door het te willen, laten
vergaan; maar dat zijn allemaal dingen die reeds lang vóór zijn tijd door mensen
zijn gedaan!
[10] In Egypte behoort zoiets zeker niet tot de ongehoorde dingen. Hier bij ons zal
dat weliswaar zeldzamer voorkomen, omdat vooral bij ons Joden alle toverij streng
verboden is. Daardoor wordt ieder buitengewoon verschijnsel, dat een mens zelf
misschien wel met heel natuurlijke middelen tot stand brengt, als toverij verdoemd.
De tovenaar wordt, als hij een Jood is, gestenigd of zelfs levend verbrand, terwijl
een vreemde naar ver over de grens wordt verbannen. Alleen als hij een behoorlijke
afkoopsom betaalt, staat men hem toe zijn kunsten en toverijen alleen voor de
Grieken en de Romeinen in het geheim te demonstreren. Mensen zoals wij krijgen
daarvan in Jeruzalem niets te zien, maar als apostel van de tempel reizend naar een
vreemd land om vreemden tot het jodendom te bekeren, kreeg je toch ook wel het
een en ander te zien dat voor ons onverklaarbaar moest blijven.
[11] Zo doet de bewuste heiland uit Nazareth nu ook ongelofelijke dingen ten
aanzien van het genezen van allerlei zieken, ja, hij moet zelfs doden kunnen
opwekken! Maar ik zeg zowel van het ene als het andere, dat dat allemaal nog lang
geen geldig bewijs voor zijn bijzondere, goddelijke aard is en geen onweerlegbaar
getuigenis oplevert.
[12] Om voor mensen zoals wij, met woorden en daden wonderen te verrichten is
voor de begaafden niet zo'n grote kunst. Tegen de blinden kun je gemakkelijk over
kleuren preken, de ziende heeft daar toch al geen behoefte aan omdat hij de kleuren
ook zonder preek kan zien.
[13] De Nazareese heiland kan overigens heel goed en serieus een door de geest
van God gezalfde, buitengewone profeet zijn - zoals Mozes, Jozua, Samuël en Elia
-en hetgeen hij doet, verrichten door de zuiver goddelijke kracht in hem. Dat
houden wij ook voor het waarschijnlijkste, omdat hij toch een Jood is en als
zodanig nooit in de gelegenheid kan zijn geweest om bij de Essenen, of bij de
Egyptenaren in de grootste geheimen ingewijd te worden.
[14] Als dat bij hem bewezen kon worden, zou het natuurlijk niet zo moeilijk zijn
te raden waar hij al zijn geheime kennis vandaan heeft, want de Essenen wekken de
dode kinderen meestal bij tientallen tegelijk op, daarvan heb ik mijzelf terdege
overtuigd! En God weet welke ziekten zij allemaal kunnen genezen!
[15] Uit dit alles zal een Griek, die er zo verstandig uitziet als jij, wel in staat zijn te
beoordelen, waarom ondanks al het buitengewone dat wij hier hebben gehoord, in
ons binnenste noodgedwongen allerlei gedachten om de overhand strijden.
[16] Alles meteen zonder meer aannemen, zou toch net zo gek zijn, als alles meteen
bij voorbaat verwerpen. Afwachten, luisteren, kijken en goed testen is alles wat
men kan doen. Dan zal wel blijken of men zich bij de voor of tegenstanders moet
voegen, want wij kopen nooit de duiven in een zak, omdat men ons anders wel eens
gieren voor duiven zou kunnen verkopen! - Zegt u ons nu, of wij gelijk hebben of
niet!"
51 Verdere twijfels
[1] IK zeg: " Aan de ene kant wel, maar aan de andere kant zeker niet! Ja, als de
Essenen de doden op dezelfde wijze opwekken als de Nazareeër, heb je in ieder
opzicht gelijk. Maar er is een echte Esseen hier onder de leerlingen van de
Nazareeër. Hij is uitgezonden om óf de Nazareeër te winnen voor hun grote
bedroginstituut, óf minstens het geheim van hem te weten te komen hoe hij zijn
zieken geneest en zijn doden opwekt.
[2] Toen hij zich er echter al gauw van overtuigde dat bij de Nazareeër alles
openlijk ten aanschouwe van iedereen en zonder enige bedrieglijke kunstgreep
verricht werd, maar alleen door het aloude woord 'Er zij', nam hij afscheid van zijn
Esseeërschap, dat zo vol bedrog was, maakte alle bedriegerijen bekend en werd zelf
leerling van de Nazareeër. Daar staat hij, helemaal alleen onder een boom; ga naar
hem toe en laat je door hem voorlichten!"
[3] Een ANDER van de acht antwoordt: "Vriend, voor ons hoeft dat niet, want ik
ken de Essenen door en door. Het is een buitengewoon, maar in de aard
prijzenswaardig bedrog, en de Nazareeër heeft die trieste school nooit doorlopen!
Ik denk eerder aan Egypte, want de Nazareeër moet belangrijke vrienden bij de
Romeinen hebben en daardoor kan men wel in Egypte komen!"
[4] IK zeg tegen de tweede spreker, die Ribar heette: "Hoe kwam jij dan achter de
geheimen van de Essenen? Want Ik heb gehoord dat dat zonder levensgevaar
vrijwel onmogelijk is!"
[5] RIBAR antwoordt: "Vriend, met veel geld en slimme streken komt men overal
achter. Natuurlijk moet je van huis uit niet op je achterhoofd zijn gevallen, zodat je
achter dat wat getoond wordt ook het andere ziet, wat niet getoond wordt! Daar heb
je duidelijk een hoge graad van geslepenheid voor nodig, en daarom zou ik ook wel
eens een keer de goede heiland uit Nazareth aan de tand willen voelen en reken
maar dat hij me geen zand in de ogen zal strooien.
[6] Maar als hij werkelijk dat is wat men van hem vertelt en wat de wijze Mathaël
over hem uit de doeken heeft gedaan, nu, dan zal men hem ook net als Mathaël alle
eer geven! Slechts één ding brengt mij van de wijs en dat is, dat hij leerlingen
aanneemt. Ik zeg: Als dat wat hij doet puur goddelijk is, zal geen leerling hem dat
ooit na kunnen doen, ook al zou deze een volle eeuwigheid bij hem in de leer gaan.
Is het echter menselijk, dan is het heel normaal dat hij leerlingen heeft. Want wat
de ene mens doet, kan een ander mens ook doen als hij daarvoor de kennis en
voldoende middelen bezit. Gaat het echter, zoals gezegd, om iets zuiver goddelijks,
dan zal het nadoen wel nooit lukken! Want daar zou de gehele almacht en wijsheid
van God voor nodig zijn!"
[7] IK zeg: "Vriend Ribar, je redeneert weliswaar niet slecht, maar in de kern van
de zaak heb je ongelijk. Een God kan toch ook wel uit alle mensen er een aantal
speciaal opvoeden en opleiden, zoals Hij Henoch, Mozes en nog veel andere
profeten heeft opgeleid, opdat zij vervolgens leraren van de mensheid zouden
worden en verkondigers van de goddelijke wil aan de mensen van deze aarde. Met
deze veronderstelling lijk je er dus behoorlijk naast te zitten en daarmee zul je op
de heiland van Nazareth geen vat krijgen!
[8] Wat slimheid betreft zul je in de Nazareeër een zeer machtige en onoverwinlijke
tegenstander vinden! Ik ken hem en weet, dat van menselijke zijde helemaal geen
vat op hem is te krijgen, want het is heel moeilijk één op de duizendmaal iets tegen
hem in te brengen!"
[9] RIBAR zegt: "Dat wil ik nog wel eens zien! I.k heb al vaak zulke wisselzangen
en voorspelen gehoord, maar uiteindelijk liep het bijna altijd uit op de spreuk van
de Romeinen: Si tacuisses, philosophus mansisses (Spreken is zilver, zwijgen is
goud!). Daarom hecht ik vóóraf nergens waarde aan maar alleen maar áchteraf. Ik
loop nergens op vooruit en geef geen oordeel over iets wat ik niet zelf heb
beproefd. Maar als ik eenmaal iets heb beproefd, vel ik maar zelden een verkeerd
oordeel, maar sla bijna altijd de spijker op de kop. - Bent u soms ook zo'n leerling
van hem?"
[10] IK zeg: "Dat nu niet bepaald, maar wel een van zijn beste vrienden en ik ken
hem nagenoeg het beste!" - Bij dit tweegesprek kunnen verscheidenen een
heimelijke glimlach nauwelijks onderdrukken en er ontgaat niemand ook maar een
enkel woord.
52 De steen die brood werd
[1] Na een poosje zegt RIBAR weer: "Op z'n minst zou ik toch wel van een leerling
willen horen wat hij allemaal al heeft geleerd bij de wonderheiland!"
[2] IK zeg: "O, dat is niet zo moeilijk! Het is weliswaar tijd voor het middagmaal,
en de gastheer zal daar wel gauw mee klaar zijn, maar er is nog wel tijd voor een
kleine proef met een leerling. Juist de jongste zal dat doen en jou, als strenge
examinator, tonen wat hij al kan! -Wil je zoiets?"
[3] RIBAR zegt: "Inderdaad, want zonder onderzoek kan er over niemand
geoordeeld worden!"
[4] Dan roep Ik Raphaël, die in feite strikt genomen toch ook een leerling van Mij
is, ook al is hij een geest die nu lichte materie draagt. Nauwelijks geroepen, staat
RAPHAËL al bliksemsnel voor Ribar en zegt: "Wat voor proef verlangt u van een
leerling van de Heer?" - Ribar denkt na over deze vraag en peinst of hij iets kan
bedenken wat voor een mens zo onmogelijk zou zijn, dat niemand dat zou kunnen.
[5] IK voeg daar nog aan toe: "Nou, Ik geloof dat je slimheid hiermee al wat op de
proef wordt gesteld!?"
[6] RIBAR zegt: "O, wacht maar af! 'Festina lente' (haast je langzaam) zeggen de
Romeinen! Hostis cum patienta nostra victus (Geduld overwint alles )! Ik zal de
jongen een noot te kraken geven waar zijn kiezen behoorlijk moeite mee zullen
hebben!
[7] Dan bukt RIBAR zich, tilt een steen van enige ponden van de grond op en zegt
glimlachend tegen Raphaël: "Beste leerling van de goddelijke meester, die dingen
schijnt te doen die alleen aan God mogelijk kunnen zijn! Als je al iets almachtigs
van hem hebt geleerd, maak dan van deze steen een lekker, zoet brood!"
[8] RAPHAËL zegt: "Probeer of de steen nog steen is!"
[9] RIBAR probeert het en zegt: "Nou en of!"
[10] RAPHAËL zegt: "Probeer het nu nog een keer!" .
[11] Ribar probeert het nog een keer, breekt de steen in stukken en merkt dat de
steen werkelijk brood is geworden. Een dergelijk wonder in zijn handen doet hem
versteld staan, ja, hij werd zichtbaar bang en wist niet wat hij daarop moest zeggen.
[12] Maar RAPHAËL zegt tegen hem: "Proef het ook, want het oog is
gemakkelijker te bedriegen dan het gehemelte! Geef het ook aan je vrienden om te
proeven, zodat wij getuigen van de echtheid van deze transformatie hebben!"
[13] Ribar proeft eerst wat voorzichtig van liet wonderbrood. Omdat het hem echter
erg goed smaakt, neemt hij van de ene helft een behoorlijk grote hap en geeft de
andere helft aan zijn vrienden. Allen vinden zij het brood buitengewoon smakelijk,
zoet en heerlijk geurend.
[14] Dan vraag IK aan Ribar: "Wel, beste vriend, laat mij je oordeel horen. Wat zeg
je over deze daad, door een leerling uitgevoerd?"
[15] RIBAR zegt tegen Suetal: "Broeder, zeg jij het maar, jij bent wat knapper dan
ik! Ik kan daar met mijn verstand niet bij!"
[16] SUETAL zegt: "Zulke mensen zoals jij, die zich eerst met hun beetje verstand
graag aanmatigend opstellen, zijn er nu maar al te veel op de wereld. Als er dan
echter iets gebeurt dat hun begrip ver te boven gaat, staan ze erbij als een op
overspel betrapte vrouw! -Wat kun je daar nu anders op zeggen dan: Mathaël heeft
gelijk met ieder woord waarmee hij op zo'n waarachtige manier over de grote
meester getuigde!
[17] Als zijn leerlingen al in staat zijn tot zulke dingen, wat zal de goddelijke
meester dan wel allemaal kunnen?!"
[18] RIBAR zegt: "Het is helemaal waar en niemand van ons kan er ooit aan
twijfelen. Toch zegt en leert men in de tempel als onomstreden waarheid, dat
bepaalde, buitengewone magiërs heel zeldzame dingen schijnen te kunnen doen
door de hen ten dienste staande macht van Beëlzebub. Zelfs de Romeinen zeggen:
In doctrina aliena cauti, felices (Het geluk is met de voorzichtige leerling) en
Sapienta non incipit cum odio deorum (De wijsheid begint niet met het haten der
goden)!
[19] SUETAL zegt: "Houd maar op met je domme Latijnse spreuken, en met je
ezelachtige Beëlzebub mag je voor eeuwig wel uit mijn buurt blijven! Heb je dan
zoëven de goddelijk wijze Mathaël niet horen spreken en bleek daar niet duidelijk
uit dat de leer van de grote meester leder mens door de waarheid, de liefde en de
daad tot God brengt? En zou de grote meester zich daartoe bedienen van de leider
van alle leugen en bedrog? Blinde ezel die je altijd al was, was dat brood een
leugen, of was het echt brood?
[20] Als Beëlzebub het voor je gemaakt had, wat hij onmogelijk zou kunnen, dan
zou je nu in plaats van goed brood een steen in je maag hebben. Maar omdat het
echt brood was, dat als het ware uit de hemel kwam, voel je net zoals ik het voel nu
nog de heerlijke uitwerking van de waarlijk goddelijke, aangename smaak in je
hele lichaam!
[21] Waar heb je ergens in de gehele Schrift gelezen, dat het de satan ooit lukte een
wonder zoals dit te volbrengen? Kijk eens naar de wonderen van Beëlzebub in de
tempel! Wat zijn het? Niets anders dan gemene en welbekende bedriegerijen, om
daarmee bij de mensheid, die net zo blind is als jij, het goud en het zilver los te
peuteren en het dan voor verdere, schandelijke doeleinden te gebruiken!
[22] Kijk, dat zijn wonderen van satan, en die zijn overduidelijk te herkennen!
[23] Maar hier is geen sprake van een mogelijk bedrog, hier gaat het om de goed
herkenbare, almachtige wil van Jehova alleen! Hoe kun je dan nog vragen of zoiets
niet ook door de macht van satan mogelijk zou zijn?! Waar heeft satan dan ooit
kunnen bewijzen dat hij iets van waarachtige macht in zich heeft?"
[24] RIBAR antwoordt heel bedremmeld: "Nou, heeft hij dan niet bij de Sinaï
gewonnen, toen hij drie dagen met Michaël om het lichaam van Mozes heeft
gestreden?"
[25] SUETAL zegt: "Ja, daar heeft hij de stoffelijke resten van Mozes veroverd!
Een mooie overwinning! Wat weet je nog meer?"
[26] RIBAR zegt: "Wel, is de verleiding van Eva en Adam niets?"
[27] SUETAL zegt: "Kun je dat net zo'n wonder noemen als dit?! Als een wulpse
deerne je al haar lichamelijke aantrekkelijkheden toont en je met wellustige ogen
uitnodigt, is het dan een wonder als je uit zuiver lichamelijke wellust in haar mooie,
zachte armen zinkt? Zulke Adam en Eva wonderen vinden er helaas heden ten dage
maar al te veel plaats. Die behoren echter altijd bij de laagste en grofste, natuurlijke
eigenschappen en daarin bevindt zich echt geen spoor van een wonder, tenzij je
alles vanaf het oerbegin der schepping een wonder wilt noemen! -Weet je soms nog
zo'n satanswonder?"
[28] RIBAR zegt: "Met jou is het moeilijk praten! Maar wat zijn dan de ons
bekende wonderen van de afgodsbeelden van Babel en Ninevé? Zijn die soms niet
door satan tot stand gebracht?"
[29] SUETAL zegt: "wel voor blinde ezels zoals jij, maar voor ziende mensen niet.
Die wisten namelijk wel dat de buik van de bekende afgod in Babel 's nachts door
vuur gloeiend werd gemaakt en de offers, die door zijn wijde muil in zijn buik
werden geworpen, dus eenvoudig door die natuurlijke gloed verteerd moeten zijn.
Zulke wonderen kun je iedere dag door een flink vuur tot stand brengen en daar heb
je niet in het minst een satan voor nodig! Ik wil zelf wel met medewerking van wat
omgekochte helpers een aantal verschillende satanswonderen laten zien, zonder
daarbij de hulp van een satan nodig te hebben. Iedere kwade en op winst beluste
wil van een slecht mens voldoet daarvoor méér dan satan.
[30] Een satan kent en kan in der eeuwigheid niets -behalve het te gronde richten
van vlees dat toch al geen waarde heeft, en daarvoor krijgt hij zijn stinkend loon.
Maar voor ziel en geest kan hij nooit wonderen doen, omdat zijn wezen zelf uit de
meest geoordeelde materie bestaat! Ja, door de satan kun je nog meer aan de
materie gebonden worden dan je al bent, maar onstoffelijk wordt je door hem ook
geen moment! -En ga nu maar verder, als je nog meer satanswonderen te binnen
schieten!"
[31] RIBAR zegt, helemaal terneergeslagen: "In dat geval ken ik natuurlijk geen
andere satanswonderen meer, en dan erken ik dit zuivere wonder dat de jonge en
lieflijke leerling van de grote meester tot stand heeft gebracht. Maar je zou best wat
aardiger tegen mij hebben kunnen spreken, dan zou ik je ook wel begrepen
hebben!"
[32] SUETAL zegt: "Daar heb je wel gelijk in, maar je weet reeds lang dat ik mij
altijd opwind als een mens, vooral van enige ontwikkeling, bij mij aankomt met het
oude sprookje over een Beëlzebub, alsof de wereldse mensen al niet genoeg
Beëlzebubs waren! En bij zo'n zuiver goddelijke aangelegenheid doe ik dat zeker!
Dan zou ik echt van ergernis uit mijn vel kunnen springen!"
[33] RIBAR zegt: "Nou, nou, alles is al weer goed! In medio beati (het geluk ligt in
het midden) zeggen de Romeinen. 'Nooit te opgewonden en nooit te lauw' is de
kern van alle wijsheid en de hele levenskennis. De waarheid is, als je mij begrijpt,
broeder, ook zonder ezel en stoffelijk overschot te begrijpen!"
[34] SUETAL zegt: " Jawel, jawel, maar in rechtvaardige ijver weegt men de
woorden waarmee men iemand terechtwijst die met te domme bezwaren aan komt
dragen, niet op een goudschaaltje! Maar omdat jij de waarheid nu wat beter begint
in te zien, zul je dergelijke uitdrukkingen van mij ook niet zo licht meer horen!"
[35] Dan zeg IK: "Wel, is alles bij jullie nu weer in orde?"
[36] Beiden zeggen: "Helemaal!"
53 Hoofdlijnen van de leer van Jezus
[1] IK zeg tegen Ribar: "Hoe staat het nu met jouw oordeel over dat, wat je nu hebt
gezien?"
[2] RIBAR zegt: "Dat heb ik al tegen Suetal gezegd en ik erken nu, dat de wijze
Mathaël in alles gelijk heeft. De proef is gedaan, en verder is er nu niets meer
nodig! Het is nu geen kwestie van geloven meer, maar ik heb het met mijn eigen
ogen gezien en zou nu de grote meester zelf willen leren kennen!"
[3] SUETAL zegt: " Ja, dat zou ik ook willen als dat eenvoudig te realiseren zou
zijn, hoewel ik er nu niet meer zo veel haast mee heb. Want wat ik nu heb gezien, is
genoeg voor mijn hele leven! Méér dan God kan hij niet zijn, maar naar wat ik heb
gezien ook niet veel minder! En dat is voldoende voor mij, alleen zou ik over zijn
nieuwe leer nog wat willen horen!"
[4] IK zeg: "Daarvan heeft Mathaël jullie ook al een aantal hoofdlijnen verteld.
Voor het verdere kan men zijn leer heel kort als volgt samenvatten: men moet God
boven alles liefhebben en zijn naaste als zichzelf.
[5] Maar God boven alles liefhebben betekent natuurlijk: God en Zijn
geopenbaarde wil erkennen en vervolgens uit ware innerlijke liefde tot de erkende
God daarnaar handelen en tevens terwille van God zich tegenover ieder medemens
zo gedragen, als ieder verstandig mens zich ten opzichte van zichzelf gedraagt.
Daarbij gaat het hier natuurlijk om de zuivere en de hoogst mogelijke,
onbaatzuchtige liefde, zowel ten opzichte van God, als tegenover iedere naaste.
[6] Zoals al het goede alleen wil dat men het liefheeft omdat het goed en daarom
waar is, zo wil ook God dat men Hem liefheeft omdat Hij alleen volmaakt goed en
waar is!
[7] Je naaste moet je daarom evenzeer liefhebben, omdat hij net als jij het
evenbeeld is van God en evenals jij een goddelijke geest in zich draagt.
[8] Kijk, dat is de eigenlijke kern van zijn leer en die kan men gemakkelijk in acht
nemen, veel gemakkelijker dan de vele wetten van de tempel, die merendeels
gevuld zijn met het eigenbelang van de tempeldienaren.
[9] Door deze nieuwe leer zo precies mogelijk op te volgen wordt de in de mens
aanvankelijk zeer gebonden geest vrijer en vrijer, groeit en doordringt tenslotte de
gehele mens en betrekt op die manier alles bij zijn leven, dat een leven van God is
en daarom eeuwig moet duren en wel zo gelukkig mogelijk!
[10] leder mens die zo, in zekere zin, geestelijk wordt wedergeboren, zal geen dood
ooit zien, noch voelen of smaken, en het afleggen van zijn lichaam zal voor hem
het hoogste geluk betekenen.
[11] Want als de geest van de mens zo volledig één is met zijn ziel, zal zij lijken op
een mens in een stevige gevangenis, die door het smalle lichtgat over de mooie
velden der aarde kan kijken en kan zien hoe geheel vrije mensen daarop vreugde
vinden in allerlei nuttige bezigheden, terwijl hij nog in de gevangenis moet
smachten. Hoe blij zal hij zijn als de gevangenbewaarder komt, de deur opent, hem
bevrijdt van alle boeien en tegen hem zegt: 'Vriend, je bent vrij van iedere verdere
straf, ga en geniet nu van de volle vrijheid!'
[12] Zo l.ijkt de geest van de mens op de levensvrucht van een vogelembryo in het
el. Als het door de broedwarmte rijp is geworden binnen in de harde, zijn vrije
leven gevangen houdende omhulling, verbreekt het de omhulling en verheugt zich
over zijn vrije leven.
[13] Maar dat kan een mens alleen maar bereiken door het precieze en oprechte
volgen van de leer die de heiland uit Nazareth nu aan de mensen verkondigt.
[14] Dan ontvangt de mens, als hij geestelijk meer en meer wedergeboren is, ook
andere volmaaktheden, waar de alleen maar natuurlijke, lichamelijke mens zich
geen voorstelling van kan maken.
[15] De geest is dan een macht op zichzelf, gelijk aan de goddelijke. Wat zo'n
volmaakte geest in de mens dan wil, gebeurt en moet gebeuren, omdat er, buiten de
levenskracht van de geest, in de gehele oneindigheid van God geen andere kracht
en macht kan bestaan!
[16] Want het ware leven is alleen Heer en Schepper, Onderhouder, Wetgever en
Bestuurder van alle schepsels, en daarom moet alles zich voegen naar de macht van
de eeuwige, levende Geest.
[17] Daar heb je bij de leerling een proefje van gezien en daarom kun je Mij op
voorhand geloven dat het zo is. Het begrip van het hoe, waardoor en waarom zul je
pas krijgen als je de vrijheid bereikt zult hebben van je innerlijke geestesleven.
[18] Mathaël heeft je echter al voldoende getoond welk inzicht een geest kan
krijgen als hij slechts voor de helft wedergeboren is. Je hebt dus nu voor alles de
duidelijkste bewijzen in handen en kunt dus met het grootste vertrouwen je leven
daarnaar gaan inrichten. -Ben je met deze uitleg tevreden?"
[19] SUETAL zegt: "Vriend, veel tevredener dan met die van de ontzettend wijze
Mathaël! Wat u mij nu heeft gezegd is wel net zo bijzonder wijs als wat Mathaël
heeft gezegd, en in zeker opzicht nog wijzer, maar bij Mathaël wordt het iemand
angstig en bang te moede omdat je daar het overzicht verliest. U heeft echter met
uw heel eenvoudige woorden mij de zaak tenminste zó duidelijk gemaakt dat ik me
niets duidelijkers kan indenken. Ik weet nu precies wat ik moet doen en wat daar
noodzakelijkerwijs op volgt. Ik ben dan ook geheel tevreden, omdat mij geen
verdere vraag meer overblijft."
54 Het wonder van de vis
[1] IK zeg: "Goed dan, maar zeg me nu eens zonder omwegen, of je nu ook niet
persoonlijk kennis zou willen maken met de grote meester uit Nazareth! Als je wilt
kan Ik hem aan je voorstellen."
[2] SUETAL zegt: "Eerlijk gezegd, deze man waarin Gods gehele geest aanwezig
is, is voor iemand zoals wij in alles té verheven, en ik ben werkelijk bang om hem
ook maar op een afstand te zien laat staan met hem in nader kontakt te treden!
Daarom vind ik het nu prettiger hem persoonlijk helemaal niet te leren kennen.
Kijk, mij hindert reeds de aanwezigheid van deze jonge leerling van hem, en eerlijk
gezegd zou ik het op prijs stellen als hij weer naar zijn groep terugkeerde. De proef
heeft hij voor ons afgelegd en die is voldoende! Een tweede maal zou hij dat toch
niet meer doen en dat zou ook onnodig zijn, want wie door dat ene wonder niet
voldoende overtuigd raakt, zal ook door duizend Wonderen niet overtuigd worden.
Daarom zou het me liever zijn als hij weer terugging naar zijn eigen gezelschap.
We kunnen hem er niet voor belonen omdat we, behalve dat wat we aan hebben,
niets bezitten. Vraag hem daarom, beste vriend, of hij nu weer naar zijn eigen
gezelschap terug wil gaan!"
[3] IK zeg: " Ah, waarom dan?! Hij is vrij en kan gaan wanneer hij wil, en hij zal
ook wel gaan als hij hier niets meer te doen heeft! Jij bent nu wel helemaal
tevredengesteld, maar al je metgezellen nog niet, zelfs Ribar niet die het nu toch
helemaal met je eens is. Hij is nog steeds met het eerste wonder bezig en komt er
nog lang niet helemaal uit. En daarom, omdat er nog tijd is, zullen wij zo nodig nog
een teken van hem vragen!"
[4] SUETAL zegt: " Alles goed en wel en ik zou zelf ook nog wel wat van hem
willen zien, maar het is de vraag of zijn heilige, grote meester het daarmee eens is,
want de meesters zien meestal niet graag dat hun leerlingen te veel de aandacht
trekken!
[5] IK zeg: "Wees daar maar niet bang voor, want daar sta Ik wel voor in en Ik zal
het te zijner tijd wel weten te verantwoorden als Ik daarvoor onderhanden genomen
mocht worden. Maar Ribar en de anderen moeten we toch vragen wat voor soort
teken zij wensen, omdat anders één van hen al gauw zou kunnen zeggen dat men
het teken al lang van tevoren heeft voorbereid en precies heeft afgesproken. Als zij
echter zelf zeggen wat het teken moet zijn, kan er van een eerdere afspraak geen
sprake zijn. -Ben je het daarmee eens of niet?"
[6] SUETAL zegt: "Dat is zo wijs gedacht en gesproken als Salomo deed en daar
moet men het wel mee eens zijn!"
[7] IK zeg: "Nu dan, laten we het aan Ribar vragen! -Ribar, zeg jij ons wat voor
teken de leerling nog moet doen!"
[8] RIBAR zegt: "Vriend, als hij er nog een wil doen, laat hij dan van de steen die
ik nu in mijn handen houd, één van de edelste vissen maken die hier in deze zee
leven!"
[9] Ik zeg voor de vorm tegen Raphaël: "Zul je deze opgave wel uit kunnen
voeren?"
[10] RAPHAËL zegt: "Wij zullen het proberen, maar de steller van de vraag moet
eerst stevig op zijn benen gaan staan, anders zal de vis maken dat hij omvalt. De
edelste vissen uit dit water zijn groot en sterk, zodat een mens ze niet de baas kan.
Als Ribar dus goed stevig gaat staan zal direkt een vis van tachtig pond de plaats
innemen van zijn nauwelijks tien pond zware steen.
[11] RIBAR zegt: "O, maak je daarover maar geen zorgen! Ik heb een beetje van
Simson weg en ben al vissen van honderd pond de baas gebleven! En verder sta ik
nu al heel stevig op mijn benen."
[12] Dan zegt RAPHAËL: "Het zij zoals je gewenst hebt!" -Raphaël had deze
woorden nauwelijks uitgesproken, toen een edelvis van ruim tachtig pond in de
handen van Ribar, tot schrik en overgrote verbazing van alle aanwezigen, een
dermate heftige sprong deed, dat Ribar languit op zijn rug viel. Omdat de vis met
geweldige klappen in het rond sprong en zich met zijn staart heftig om en om
gooide, vluchtten de toeschouwers naar alle kanten, en ook Ribar, die al gauw weer
was gaan staan, toonde geen lust meer om de grote vis vast te grijpen. Maar een
zoon van Marcus stond ook dichtbij, kwam vlug met een sterk klein handnet
aanlopen, wierp dit over de nog wild rondspartelende vis, omwikkelde hem en
droeg hem naar een kuip die vol water stond.
[13] Toen de vis zich in zijn element bevond, werd hij natuurlijk rustig en allen
gingen nu naar de kuip en keken vol verwondering naar de grote vis, en RIBAR
zei: "Nu ben ik met al mijn onbetekenende wijsheid verslagen en ik geloof nu
beslist al hetgeen ik over de grote meester heb gehoord! Hier houdt alle wijsheid
van de mensen op en de heerlijkheid van God openbaart zich op een maar al te
letterlijke, werkelijk tastbare wijze! Mathaël heeft met ieder woord gelijk en de
vriend ook, aan wiens goedheid wij de twee nooit eerder vertoonde wonderen te
danken hebben. Daarom zeg ik: Groot, groot is God en eeuwig geprezen zij Zijn
heerlijke naam, omdat Hij ook aan mensen op deze wereld zo'n macht heeft
gegeven! Wij zijn weliswaar helemaal niet waard om zulke zuivere godswonderen
met onze zondige ogen te zien, maar omdat God Zelf ons daartoe waardig heeft
geacht, zij Zijn heerlijke naam eeuwig geprezen!"
55 Vergelijkingen met de wonderen van magiërs
[1] SUETAL zegt: "Amen! Dat vind ik ook! Want zoiets heeft nog nooit een
sterfelijk oog gezien! De magiërs ten tijde van de Farao hebben ook wel stokken op
de grond geworpen, die slangen werden, maar daar waren wij niet bij! En zouden
wij daarbij zijn geweest, dan zouden wij waarschijnlijk hetzelfde kunststuk gezien
hebben dat wij eens, net eender, in Damascus hebben gezien. Een Perzisch tovenaar
gooide een knuppel op een wijd uitgestrekte, voor hem liggende vlakte van
stuifzand. En wanneer de op een speciale manier geworpen knuppel in het stuifzand
verdween, zodat men er niets meer van zag -wat natuurlijk heel snel gebeurde kwam er uit het zand een rat of een muis tevoorschijn die haastig wegvluchtte!
Deze tovenaar deed het voorkomen alsof hij uit de in het zand geworpen knuppels
ratten en muizen toverde. Maar ik onderzocht daarna het zand en vond de gegooide
knuppels onveranderd terug, daarbij vond ik ook duidelijke sporen dat de tovenaar,
waarschijnlijk zonder getuigen, tevoren een bepaald aantal ratten en muizen in het
zand verborgen vasthield door op meerdere plaatsen een speciaal lievelingsvoer in
door hem gemaakte zandholletjes te leggen, waarmee de daar uitgezette ratten en
muizen heel rustig en behaaglijk bezig bleven tot ze door de handig geworpen
knuppel gedwongen werden uit het holletje te springen en weg te lopen.
[2] Het domme volk vereerde de Perzische magiër als een god en spekte zijn
zakken met allerlei kostbare zaken. Toen ik er een paar waarvan ik dacht dat ze
verstandiger waren, wilde overtuigen, noemden zij mij een lasteraar en ik kreeg
maar net de tijd om mij uit de voeten te maken. Ik kwam daardoor tot de
overtuiging, dat ten eerste zulke magiërs heel scherpzinnige, rare snuiters zijn, die
met hun eventuele kennis en opgedane ervaringen op het gebied der natuur zich de
domheid van de vele andere mensen, die net als vee vegeteren, ten nutte weten te
maken. In de tweede plaats merkte ik dat zulke oerdomme mensen ook door de
beste wil van een wijze mensenvriend nooit helemaal op de goede weg te brengen
zijn.
[3] En zo zullen alle geroemde wonderwerken van de priesters en magiërs in heel
Egypte en Perzië er wel uitzien, en de wonderdaden van de Essenen zullen wel net
eender zijn.
[4] Maar deze twee wonderen hier, die de leerling van de grote meester deed, en de
wonderbaarlijke genezingen waar wij van gehoord hebben dat zij door de grote
heiland verricht zijn, zijn zo zuiver boven al de magische bedriegerijen verheven,
als een zon met haar heldere en reine licht verheven is boven ieder nietig en
bedrieglijk dwaallicht. Bij deze twee wonderen is, zoals gezegd, iedere menselijke
wijsheid uitgepraat. Daar helpt geen denken en testen meer, daar werkt de almacht
van God aan wie natuurlijk niets onmogelijk kan zijn.
[5] Maar wat voor ons overblijft is de les daaruit dat wij juist daarom datgene wat
de grote heiland leert des te actiever moeten toepassen, omdat door hem, zoals ik
dat nu begin te zien, misschien juist in onze tijd een oude belofte van Jehova in
vervulling zou kunnen gaan."
[6] IK zeg tegen Suetal, terwijl de twaalf Mij nog steeds niet persoonlijk herkend
hebben: "Ben je wel enigszins overtuigd van die mening?"
[7] SUETAL zegt: "Vriend, de mening die nu bij mij heeft postgevat wordt in ieder
geval bij mij tot zekerheid! Want kijk, ik heb een heel eenvoudige, maar beslist
steekhoudende reden om dat aan te nemen! God is te eindeloos goed en wijs om
een mens zo machtig op te wekken en met Zijn almachtige geest te vervullen om
alleen maar een aantal zieken lichamelijk te genezen en uit stenen brood en vissen
te maken. Met zo'n mens, die als een zon ver boven Mozes en alle andere profeten
is verheven, heeft God zeker ook nog een hoger, ons nog geheelonbekend, groot
doel voor ogen! Want voor onbelangrijke doeleinden, om alleen voor de ogen van
de gaaplustige en op wonderen beluste, blinde en domme mensenmenigte allerlei
wonderen te verrichten heeft God, zoals gezegd, zo'n Godmens niet op deze aarde
gezet! Ik ben geneigd in hem bijna de door alle aartsvaders en profeten
verkondigde, grote messias der Joden te zien en daarvan ben ik, beste vriend, haast
geheelovertuigd!
[8] Mocht hij het echter toch niet zijn, dan zou ik echt niet weten op wie wij dan
nog zouden moeten wachten, die in staat zou zijn nog grotere en voor God
waardiger dingen te doen! -Wat denkt u daar nu van beste vriend, vooropgesteld
dat u als Griek enigszins vertrouwd bent met de Schriften der Joden?!"
[9] IK zeg: " Ja, ik deel helemaal jouw mening, want met de Schriften van de Joden
ben ik heel goed op de hoogte. Maar nu zou Ik toch nog van je gezellen willen
horen hoe zij over onze goed gefundeerde mening denken! Ribar is zo'n beetje
woordvoerder voor alle tien. Laten we dat aan hem vragen en zien, wat voor
mening hij daarover wil geven. Vraag jij het hem maar!"
[10] SUETAL zegt: "We gaan het hem meteen vragen, want nu zal hij hopelijk toch
wel genoeg naar zijn vis hebben gekeken!"
56 Het wonder van de ezel
[I] Dan richt SUETAL zich tot Ribar, terwijl hij hem aan zijn mantel trekt en zegt:
"Ribar, de vraag en het onderwerp waarover het hier gaat, is uiterst belangrijk,
vooral voor ons Joden. Misschien kun jij ons daarover uitsluitsel geven, omdat jij
naar mijn weten geen totale leek bent op het gebied van de Schrift. Kijk, alle grote
beloften vanaf -zeg maar -Adam tot bijna aan onze tijd toe, kennen wij. Volgens
deze zeker niet uit de lucht gegrepen beloften verwachten wij een Messias die met
name de Joden, als het oude volk van God, bevrijden zal van alle mogelijke
lichamelijke en geestelijke kwalen! Wel, de daden van de beroemde heiland hebben
wij met eigen ogen gezien en nog meer hebben wij uit de meest recente ervaringen
van oog en oorgetuigen met onze eigen oren gehoord, wat hij allemaal doet en heeft
gedaan. Mijn vraag is, of God Zelf, neerdalend uit Zijn hoogste hemelen op de
aarde, méér zou doen en wonderbaarlijkers, dan de heiland uit Nazareth! Het
antwoord op deze vraag kan alleen maar 'Nee' zijn.
[2] Ongeveer drie weken geleden toonde men ons een grondig vernieuwd huis, dat
nu ook aan een genezer -ik geloof dat hij Joab of zoiets heet -toebehoort. Men vond
het iets buitengewoons omdat de Nazareeër het in een oogwenk, slechts door het te
willen, uit een letterlijke steenhoop heeft opgebouwd.
[3] Men vertelde ons tevens over een koopman uit de omgeving van Sichar, wiens
huis ook op soortgelijke wijze is vergroot en prachtig is aangekleed.
[4] De genezingsverhalen uit Genezareth kennen wij eveneens. Wij allen hebben de
genezen broeder van onze metgezel uit de bergen in de omgeving van Genezareth
persoonlijk gezien en gesproken. Nu hebben wij de buitengewone genezing van de
gisteren met ons meereizende vijfbezetenen zo goed als mee aangezien. De
onbegrijpelijke wijsheid van Mathaël, die nu met zijn metgezellen met hoofdman
Julius en nog een hoge Romein een gesprek voert, staat ons daarvoor meer dan
zeker borg!
[5] Nu komen die twee wonderen door een - zeg maar - leerling uitgevoerd, daar
nog bij. De vraag is dan: Geeft dit alles ons niet het recht om aan te nemen dat de
grote heiland uit Nazareth de beloofde Messias is? Wat denk jij daarvan?"
[6] RIBAR zegt: " Ja, ja, je zou best wel eens gelijk kunnen hebben! Weet je, zo
heel in het geheim liep ik ook al met deze gedachte rond, zoals een zwangere
vrouw met haar vrucht. Maar dan wordt het dubbel zo moeilijk, zowel ten opzichte
van de tempel als van de Romeinen, voor wie zo'n echte Messias der Joden, zoals
hij voorspeld is, zeker zeer ongelegen zou komen. De tempel berekent weliswaar
de komst van de Messias, volgens kabbalistische berekening, uit wijze voorzorg
pas minstens over een paar duizend jaar. Die zou, nu het de tempel zo goed gaat,
helemaal geen Messias kunnen gebruiken. Maar de Romeinen zouden hem
kennelijk liever aan hun kant hebben staan dan aan de Joodse kant!
[7] Daarom ben ik nu duidelijk van mening: In stilte moet men maar geloven wat
men wil met betrekking tot de beloofde, maar men moet zijn mening niet eerder
openlijk uitspreken vóór deze zaak nog duidelijker uit de doeken is gedaan! Nu zou
je met dit geloof zowel van de ene als van de andere zijde aanzienlijke
moeilijkheden kunnen krijgen. Overigens ben je met jouw mening en je
beredenering niet op het verkeerde, maar volgens mijn mening en mijn geheimste
gedachten op het goede spoor, maar, beste vrienden, dat moet in ons eigen belang
voorlopig beslist nog strikt onder ons blijven!
[8] En jij, broeder Suetal! -Iet jij eens goed op de jonge leerling met zijn wonderen!
Wat die nu weer van plan is? In de eerste plaats gaat hij helemaal niet naar zijn
eigen mensen terug en ten tweede staat hij ons wat kwajongensachtig, fijntjes
glimlachend aan te kijken, alsof wij zo'n stel domme, onnozele halzen zijn. Wat
hem toch bezielt? Kijk maar, nu draait hij zich zelfs om en staat gewoonweg in zijn
vuistje te lachen! Als die jongen maar niet zo ontzettend almachtig was, zou ik hem
ter verantwoording roepen, maar met zo'n mens is niets aan te vangen. Hij zou ons
voor de grap in een gezapige ezel kunnen veranderen, en hoe zou je er dan bij
staan?"
[9] Dan zegt RAPHAËL zich omkerend en nog meer lachend, terwijl hij met Mijn
toestemming een oergezonde ezel naast Ribar neerzet: "Kijk, net zoals er nu écht
één naast je staat!"
[10] RIBAR kijkt om zich heen, schrikt geweldig en zegt na een ogenblik van
toenemende verbazing en schrik: "O, o, o, wat is dat nou?! Waar komt die
goeddoorvoede ezel nu opeens vandaan?"
[11] RAPHAËL antwoordt: "Daar waar de vis vandaan is gekomen! Maar nu vraag
ik jóu wat de reden is waarom jullie mij storend vinden? Heb ik jullie dan enig
kwaad gedaan?"
[12] RIBAR zegt: "Beste en tevens mooiste, jonge vriend! Weet je, je bent ons té
almachtig en daarbij zie je er een beetje kwajongensachtig uit. Daarom hebben wij
zo'n respect voor jou, en in je nabijheid voelen we ons erg angstig en bang! Maar
omdat je er nu eenmaal bent en niet naar je eigen groep terug wilt gaan, moet je
maar dichterbij komen en ons eens beschrijven hoe de grote, goddelijke meester uit
Nazareth er uitziet. Want door de onbegrijpelijke wonderen die jij voor ons hebt
gedaan, worden onze zielen niets wijzer! Als jij net zo goed kunt spreken, en daar
twijfelen wij niet aan, als je goddelijke wonderen kunt doen, open dan je mooie
mond en beschrijf zijn uiterlijk!"
[13] RAPHAËL zegt: " Als ik mocht, zou ik dat ook heel graag doen, maar ik mag
ondanks al mijn almachtige kracht, die de eeuwige meester aller dingen mij geeft,
niet vóór de tijd uit de school klappen.
[14] Het heeft jullie en jou met name, geërgerd dat ik daar straks noodgedwongen
om jullie heb moeten lachen. Ik verzeker jullie dat daar zeker geen zogenaamde
kwajongensachtigheid achter steekt. Er doen zich namelijk vaak gelegenheden voor
bij de sterfelijke mensen, vooral bij hen die nog in een soort schemering lopen, dat
een geheel verlichte geest, zo ongeveer als ik er een ben, toch wat moet glimlachen.
Ik, bijvoorbeeld, moet nog altijd wat glimlachen als mensen die zich zelf voor heel
wijs en verstandig houden, in een bos bij elkaar staan en tenslotte door de bomen
het bos niet meer zien en ook niet meer herkennen! Ja, vrienden, als ik zoiets
tegenkom, moet ik lachen en daar helpt niets tegen!"
[15] RIBAR zegt wat verbaasd: "Staan wij dan nu soms ook in een bos en zien wij
het bos door de bomen niet?"
[16] RAPHAËL zegt: "Lichamelijk niet, maar geestelijk wel en daarom moest ik
lachen. Zeg mij eens, waarom zijn jullie dan zo bang om kennis te maken met de
grote meester uit Nazareth?"
[17] SUETAL antwoordt ditmaal: "Kijk, beste, wijze leerling van de grote meester,
wij hebben tegen deze vriend hier, die jou hierheen heeft geroepen, precies verteld
waarom wij het prettiger vinden om niet persoonlijk kennis met hem te maken en
bij deze helemaal niet zo kwade wens van ons moet het ook blijven!
[18] Jij staat voor ons arme zondaars al veel te hoog en daarom voelen wij ons bij
jou helemaal niet op ons gemak. Van jouw wijsheid en kennis kunnen wij
onmogelijk ook maar een greintje besef hebben en daarom krijgen wij een heel
wonderlijk gevoel in jouw gezelschap. Maar wat is een leerling vergeleken bij zijn
meester? Als jij als jongste leerling van de grote meester al zulke ongehoorde
wonderen kunt verrichten, wat zal je mééster dan wel niet allemaal kunnen?! Wij
voelen ons bij jou al helemaal niet op ons gemak, wat moet dat dan bij de grote
meester worden?! Dat zouden we helemaal niet uit kunnen houden! Voorlopig
houden wij het er dus op niet persoonlijk met de grote meester kennis te maken.
[19] Helpen kan ons alleen maar zijn leer, waarvan wij de hoofdlijnen reeds van
deze vriend hier hebben gehoord. Daar zijn wij voorlopig ook heel tevreden mee.
Als wij eenmaal, door ons zo goed mogelijk aan de goddelijk zuivere leer te
houden, volmaakter worden dan wij nu zijn, zal het zeker de grootste zaligheid
voor ons zijn ooit ook persoonlijk met de grote meester kennis te maken. Maar
schenk de hierheen getoverde ezel voor ons aan onze gastheer hier, want wij
hebben verder mets om hem voor het genotene te kunnen betalen.
[20] RAPHAËL zegt: "Wel, schenken jullie hem maar het kerngezonde lastdier en
de vis, want de beide dieren zijn toch voor jullie geschapen!"
57 De kennismaking vordert ongemerkt
[1] Nu komt Marcus aankondigen dat het middagmaal klaar is en dat men aan tafel
moet gaan.
[2] Dan zegt SUETAL tegen Marcus: "Luister eens, goede, oude vriend! Kijk, wij
twaalven zijn straatarm en hebben niets om onze rekening mee te betalen. Maar zie,
deze jonge leerling van de grote meester uit Nazareth die hier ergens in je huis
verblijft, heeft door zijn wonderkracht voor ons een zeer edele vis van zeker bijna
honderd pond en vervolgens deze ezel tevoorschijn getoverd! Neem jij deze twee
dieren in eigendom in plaats van de verschuldigde betaling, want wat moeten wij
met de ezel en wat met de vis? Wat zij symbolisch voorstellen als terechtwijzing
voor ons, weten wij intussen wel! Want een vis en een ezel zijn zo ver wij weten
nog nooit als symbolen der wijsheid, maar altijd als symbolen der domheid
gebruikt! Wees daarom zo goed en aanvaard deze beide dieren, die toch ook
waarde hebben, in plaats van het geld dat wij je schuldig zijn!"
[3] MARCUS zegt: "Dat wil ik heel graag doen, hoewel jullie mij niets schuldig
zijn. Want alles wat je hier al gebruikt hebt en wat je eventueel nog verteren zult, is
toch al meer dan honderdvoudig betaald! Maar ga nu aan tafel want het
middagmaal wordt dadelijk opgediend!"
[4] SUETAL zegt: "Vriend, vertel ons eens, wie dan zo grootmoedig voor ons de
rekening al vooruit heeft betaald, dan kunnen wij hem daarvoor onze verschuldigde
dank betuigen!"
[5] MARCUS zegt: "Het is mij niet toegestaan dat te vertellen, stel je dus tevreden
met dat wat ik jullie nu heb gezegd" -Met deze woorden gaat Marcus op Mijn
geheime aanwijzing weg, neemt meteen de ezel mee en geeft hem aan een van zijn
zoons om er voorlopig voor te zorgen.
[6] Als Marcus weg is, zegt SUETAL tegen Mij: "Vriend, is deze oude man niet
een voortreffelijk mens?! Weet u, zulke eerlijke mensen zullen er maar weinig te
vinden zijn op deze wereld! Maar wie heeft volgens u dan zo ongewoon
grootmoedig onze rekening betaald?"
[7] IK zeg: "Wie anders, dan de grote meester uit Nazareth!? Want die verlangt
niets voor niets. Wie hem er één geeft, betaalt hij er tien terug, en wie hem er tien
geeft, betaalt hij er honderd!"
[8] Dan zegt SUETAL: "Ja, maar wij hebben hem er niet één en ook geen tien
gegeven, en toch heeft hij er al duizend voor ons betaald!"
[9] IK zeg: "Maar deze meester is ook alwetend en weet dat jullie nog wat voor
hem zullen doen, en daarom betaalt hij jullie al vooraf!"
[10] SUETAL zegt: "Dat nemen wij aan en wij willen die goedheid van hem ook
gaarne met vlijt en grote ijver terugbetalen zodra wij weten welke dienst hij van
ons verlangt!"
[11] IK zeg: " Ja, kijk eens, dan zal het uiteindelijk toch nog nodig zijn dat jullie
nader met hem kennismaken! Misschien neemt hij jullie zelfs als leerling aan?!"
[12] SUETAL zegt tegen Ribar: "Dat zou wat zijn! Dan zouden wij misschien ook
al gauw net zoiets tot stand kunnen brengen als deze mooie jongeman hier!? Heus,
met zo'n vooruitzicht zou ik dan toch wel kennis met hem willen maken, als daar
een mogelijkheid voor is!"
[13] RIBAR zegt: "Ik ook, en wij allemaal eigenlijk wel! Maar de eerste
confrontatie zal waarschijnlijk nog heftiger zijn dan die van mij met die spartelende
vis."
[14] SUETAL zegt: "Wie weet? Het knechtje van de smid hamert vaak veel harder
op zijn aambeeld dan de grote smid, om te laten zien dat ook hij de hamer weet te
hanteren. Als er zich tijdens het middagmaal soms zo'n goede gelegenheid
voordoet, zou dan onze goede, Griekse vriend ons eventueel door een teken op hem
opmerkzaam willen maken?"
[15] IK zeg: "O ja, dat plezier kan Ik jullie heel gemakkelijk doen. Maar als jullie
hem hebben herkend, moeten jullie je allen heel rustig houden en geen opzien
baren, want daar houdt hij niet van! Hij kijkt alleen in het hart en is er helemaal
tevreden mee als hij daarin heel stil en oprecht wordt gehuldigd!"
[16] SUETAL zegt: "O, dat kunnen wij wel en dat is ook veel verstandiger en
wijzer. Beste vriend, wees daarom zo vriendelijk en maak ons op een gunstig
moment tijdens het middagmaal op hem opmerkzaam!"
[17] IK zeg: "Heel goed, heel goed, dat zal gebeuren! Maar nu staan de spijzen al
op de tafels, laten we dus gaan en meteen de eerste de beste tafel in beslag nemen!
Kijk, daar onder de grote linde staan twee tafels! Ik moet vanwege de
hooggeplaatste Romeinen aan de lange plaatsnemen, gaan jullie aan de tafel
daarnaast zitten, dan kunnen we gemakkelijk contact houden!"
[18] "Ja, ja" zegt SUETAL, "zo zal het uitstekend gaan! Ik brand nu toch wel van
nieuwsgierigheid om de grote man, de echte Messias van de Joden, voor de eerste
keer persoonlijk te leren kennen."
[19] IK zeg: "Best, maar nu gaan wij aan tafel!" -Ik ga nu voorop en de twaalf
volgen Mij en Raphaël loopt naast Suetal, wat die niet zo leuk vindt. Hij vraagt
hem dan ook of hij soms zelfs van plan is bij hen aan tafel te gaan zitten.
[20] En Raphaël zegt met het vriendelijkste gezicht van de wereld, dat dat zo is,
wat Suetal echter niet zo erg aanstaat omdat hij nog steeds voor de almacht van de
engel verschrikkelijk veel ontzag heeft. Maar omdat Raphaël zo vriendelijk met
hem praat, begint hij hem langzaam maar zeker wat aardiger te vinden en maakt hij
zich niet druk meer over zijn aanwezigheid.
58 Raphaël weerlegt de kritiek
[I] Iedereen ging aan de tafels zitten, waarvan er nu door de vlijt van de oude
Marcus en zijn beide zonen, die ook verstand hadden van timmerwerk, vier extra
stonden. Marcus had namelijk een aardige voorraad eiken planken liggen voor de
bouw van zijn vissersboten, en in een ondeelbaar ogenblik vergrootte Raphaël met
Mijn toestemming die voorraad behoorlijk, Daarom kostte het Marcus niet veel
moeite meteen een aantal eettafels met bijbehorende zitbanken in zijn boomgaard te
vervaardigen.
[2] Raphaël ging tussen Suetal en Ribar in zitten, Aan Mijn tafel, waar wij in
dezelfde volgorde naast elkaar zaten als de vorige dag, werd ook Mathaël met zijn
vier metgezellen geplaatst en hij moest tussen Julius en Cyrenius gaan zitten. Aan
Mijn rechterhand zat Jarah weer, naast haar Josoë, dan Ebahl en naast Ebahl Mijn
leerlingen, respectievelijk apostelen.
[3] Aan de andere tafels zaten natuurlijk de mensen uit het gevolg van Cyrenius en
Julius, en de dertig jonge Farizeeën met hun woordvoerder Hebram aan het hoofd
zaten achter Mijn rug aan een lange tafel, zodanig dat zij zowel op Mijn tafel als op
de kleine tafel van de twaalf konden kijken.
[4] Een flinke hoeveelheid goed klaargemaakte vissen werd op iedere tafel gezet en
er was geen gebrek aan lekker brood en goede wijn. Wij begonnen te eten en de
twaalf waren vol lof over de vissen en tastten flink toe, maar Raphaël at het meest.
Hij verslond zogezegd de ene vis na de andere, wat Suetal zodanig opviel, dat hij
niet wist wat hij daarvan moest denken.
[5] Maar toen Raphaël de laatste vis van de schotel pakte en op zijn bord legde,
hem in stukken begon te verdelen en toen het ene stuk na het andere met zekere
haast in zijn mond begon te schuiven, werd het Suetal en Ribar te bont en Suetal zei
uiterlijk heel vriendelijk tegen Raphaël: "O beste, mooie jonge vriend, wat moet jij
een ongelofelijke maag hebben, dat daar zoveel vis en zoveel brood in kan?! Er
lagen zeker wel twintig vissen op onze schotel, wij hebben er maar twaalf gegeten
en de acht grootste heb jij alleen onder dak gebracht! Zo jong nog en dan zo veel
eten?! Dat kan toch onmogelijk gezond zijn! Nou, ik vind het best en God de Heer
moge je daarbij zegenen! -Is het soms volgens de leer van de grote meester
misschien ook ter verrijking van de wijsheid en de almacht, dat men zoveel moet
eten?"
[6] RAPHAËL antwoordt glimlachend: "Dat niet! Maar als het mij smaakt en het is
er, waarom zou ik dan niet zoveel eten als ik lust?! Kijk naar de tempel in
Jeruzalem hoeveel die in naam van God aan allerlei offers dagelijks verslindt! Zou
men daar niet met meer reden kunnen zeggen: Jehova is toch wel een echte
gulzigaard, iedere dag verslindt hij een aantal ossen, koeien, kalveren, schapen,
lammeren, kippen en duiven en vissen en varkens en veel grote broden en veel
zakken wijn, en bij al die geweldige vraatzucht heeft hij nog een groot verlangen
naar goud, zilver, parels en allerlei kostbare edelstenen!
[7] Heb je ooit gevraagd of God werkelijk zo'n veelvraat is?! Nee, dat heb je niet,
want je wist dat daar alleen de dienaren van God de veelvraten zijn! Wat betekenen
mijn acht vissen tegenover de honderd ossen, koeien, kalveren en zo meer?! Als de
dienaren van God in de tempel zich ongestraft het recht mogen toeëigenen zo
ontzettend veel in naam van God te verteren, waarom zou ik dan moeten vasten,
terwijl ik toch meer dienaar van God ben dan de veelvraten in de tempel?"
[8] SUETAL zegt: " Ja, ja, je hebt gelijk. Ik verwonderde mij er alleen erg over, dat
jij, zo'n bijzonder fijn gebouwde jongeman. ons bij het eten allemaal ver hebt
overtroffen en helemaal geen rekening hield met ons; of wij misschien ook nog
graag wat lekkere vis hadden willen hebben!
[9] RAPHAËL zegt: "Heb je wel eens meegemaakt dat de dienaren Gods in de
tempel ooit enige rekening ermee hielden, of degenen die offeren, thuis nog iets te
eten hebben? Zonder consideratie .nemen zij de offers en de tiende van hen af ook
al zouden die mensen in het volgende uur van honger sterven! En kijk dat noemt
zich dienaren van God en in de ogen van het blinde volk zijn zij dat ook! Jij hebt
echter deze dienaren Gods nog nooit, al was het maar heel in het geheim bij jezelf,
ter verantwoording geroepen. Waarom maak je je dan nu druk over mijn
gezondheid, terwijl ik je toch door mijn daden heb bewezen een echte dienaar van
God te zijn?!"
[10] RIBAR zegt: "Vriend Suetal, met hem schijn je maar beter niet te kunnen
praten! De jongen heeft veel weg van Mathaël en zou best in staat kunnen zijn onze
hele levensgeschiedenis open en bloot te vertellen!"
[11] RAPHAËL zegt: " Je moet niet zo zachtjes praten, anders versta ik je haast
niet en Suetal kennelijk nog minder!"
[12] RIBAR zegt: " Ja, ja, ik heb al veel te luid gesproken!"
[13] RAPHAËL: "En je wilde eigenlijk toch niet door mij gehoord worden! Wel, ik
hoor en zie je gedachten, hoe zou Ik Je woorden dan met horen?! Kijk, het dier dat
ik daarnet naast je neerzette, lijkt toch wel in veel opzichten op jou! Maar ik zeg je,
als je niet eerst net zo deemoedig, wordt als dat grijze dier, zul je het nauwe poortje
tot de ware wijsheid met vinden!"
[14] RIBAR zegt: "Zeg me eens vriend, waarom heb je mij nu eigenlijk in het
bijzijn van zoveel mensen zo te kijk gezet!?"
[15] RAPHAËL zegt: "Ik heb je toch al duidelijk gezegd, dat jullie zielen nog zo
blind zijn dat je door alle bomen het bos niet meer kunt zien. En zo blind als jullie
toen waren, zo blind zijn jullie ook nu nog, ondanks dat je te weinig vissen hebt
gegeten! Maar als je nog vis wilt, zeg het dan, want er zullen er in zee nog wel een
paar voorradig zijn!"
59 Liefde de basis van de echte vreugde
[1] Een derde man uit het gezelschap van de twaalf, BAËL genaamd, zegt:
"Vrienden, laat ook mij eens aan het woord! Ik zeg weliswaar,meestal weinig en
luister liever zonder iets te zeggen naar iets wat wijs is, maar bij al jullie gepraat
was tot nu toe maar heel weinig wijsheid te ontdekken. De jonge leerling heeft
zeker gelijk wanneer hij jullie flink uitlacht, want ook ik zeg jullie, dat je door de
bomen het bos niet meer ziet. Denk er eens aan wie wij zijn en waaruit het grote
gezelschap bestaat en dank dan God dat wij nog leven! Wij zijn ellendige, zwakke
en totaal waardeloze aardwormen en dit gezelschap bestaat uit machthebbers,
waarvoor de gehele aarde beeft! En dan wagen wij, wormen, het nog zulke
oerdomme woorden met hen te wisselen!? Vriend Suetal, waarom stoorde het je
dan dat deze hoge, wonderendoende en werkelijk almachtige jongeman nu in ons
bijzijn acht vissen op at?! Zijn wij hier dan geen gasten die gratis mee-eten en
hebben wij met genoeg gegeten? Ik vind: Als wij nu meer dan voldoende hebben
gegeten, wat willen we dan nog meer? Als de natuurlijke gesteldheid van deze
jongeman zodanig is dat hij, om daaraan te voldoen, meer moet eten dan wij,
uitgehongerde tempelschooiers, dan is het toch met aan ons om daar kritiek op te
leveren! Want ten eerste heeft hij niet op ónze kosten gegeten en ten tweede was
het van jullie kant erg ongepast hem daarvoor, zeg maar, op het matje te roepen! Ik
vraag je, wordt toch eens verstandiger! Deze jongeman beheerst in zekere zin alle
elementen, en jullie praten met hem alsof hij één van jullie gelijken was. O jullie
oerdomme ezels! Hij verdient, meer nog dan de profeten van eertijds, onze algehele
verering vanwege de geest van God die zich door, hem uit, en jullie,e behandelen
hem als iemand die gelijkwaardig is aan jullie! Als jullie in de tempel bij de
hogepriester moesten komen beefden jullie van pure eerbied. Hier is miljoen maal
meer dan duizend hogepriesters bij elkaar en jullie gedragen je als een stel
eersteklas sukkels! Foei, schaam je! Wees stil, luister en leer wat; spreek daarna
met mensen die minder wijs zij.n dan jullie! Maar laat de goddelijke jongeman met
rust, anders zou ik jullie hard moeten aanpakken uit naam van alle andere broeders
die hier aan deze tafel zitten!"
[2] RAPHAËL zegt: " Je hebt wel goed gesproken, beste Baël maar aan zulke harde
terechtwijzingen mankeert altijd iets, omdat de achterliggende reden nooit liefde is
maar een verborgen hoogmoed. Want als je je broeders zo hard terecht, wijst,
maakt je eigen ergernis dat je je opwindt, boos wordt en dat je je boosheid zelf
aanwakkert tot toorn en dan niets goeds tot stand brengt. Want doornen en distels
brengen geen druiven en vijgen voort en op een plaats waar het gebrand heeft,
groeit lange tijd geen gras meer .
[3] Als je je broeder wilt leiden, moet je hem niet zo vast bij de arm pakken als een
leeuw zijn buit. Maar zoals een hen haar kuikens leidt moet jij ook je broeder
leiden, dan zal God je aanzien, omdat je volgen~ de hemelse orde hebt gehandeld.
[4] Probeer altijd eerst waartoe de kracht en de macht van de liefde in staat, is en
hoever deze reikt! Mocht blijken dat haar zachtheid weinig of mets uitricht, omhul
dan pas de liefde met het kleed van de volle ernst en leid zo uit grote liefde je
broeder, terwijl je hem stevig vasthoudt tot je hem op de goede weg hebt gebracht!
Als hij zich daar eenmaal bevindt, onthul dan je liefde en dan zal je broeder in
dankbaarheid je eeuwige, hemelse vriend blijven! En dat is beter, omdat het
volgens Gods eeuwige orde is."
[5] Baël is zeer verbaasd over deze terechtwijzing en Suetal en Ribar drukken
Raphaël van louter vreugde de hand, want het beviel hen best in de vermeende,
jongste leerling een vertegenwoordiger van hun mensenrecht gevonden te hebben.
[6] Maar de jonge. LEERLING zegt tegen hen: "Vrienden, dankbaarheid voor een
goede dienst is goed als daar een goede reden voor is. Als de reden echter niet
helemaal goed is, of liever eigenlijk meer slecht dan goed, is ook alle nog zo grote
dankbaarheid geen haar beter dan de reden zelf!"
[7] Bij deze opmerking van Raphaël zetten Suetal en Ribar grote ogen op en
SUETAL vraagt aan Raphaël: "Maar, beste jonge vriend, zeg ons toch hoe je dat
bedoelt!? Het lijkt wel of je helemaal niet tevreden bent over onze dankbaarheid!"
[8] RAPHAËL zegt: "Kijk, bij een mens volgens Gods orde moet ook alles geheel
volgens Gods orde zijn. Net als in God, moet ook in de mens de zuivere liefde als
het fundament van al het leven uit iedere handeling blijken. Jullie zijn mij nu
dankbaar dat ik Baël heb terechtgewezen omdat zijn terechtwijzing van jullie niet
gegrond was op liefde, maar op ergernis die voortkomt uit toorn en wraak. Baël had
kennelijk jullie gemoed gekwetst en in jullie harten ontwaakte toen heimelijk
ergernis en jullie koesterden meteen de wens dat Baël behoorlijk op z'n nummer
gezet zou worden. En zo'n wens is een kind van de dorst naar wraak, die alleen
thuishoort in de hel! Ik ben jullie wens nu echter vóór geweest en heb hem het
kwade van zijn terechtwijzing duidelijk aangetoond en dat deed jullie genoegen en
daarvoor waren jullie mij dankbaar.
[9] Maar jullie plezier kwam niet in jullie op omdat ik broeder Baël op de juiste
weg van Gods orde bracht, maar omdat ik hem in jullie plaats en volgens jullie
mening een behoorlijke klap heb uitgedeeld, waardoor jullie dorst naar wraak wat
bekoelde en jullie nog een mogelijkheid hebben om hem dat nogmaals voor te
houden teneinde jullie wraakzucht nog verder te kunnen bekoelen. En kijk, omdat
jullie dankbaarheid déze reden had, die slecht is omdat daarin liefde ontbrak, kan
die dankbaarheid zelf ook niet goed zijn!
[10] Ja, als jullie dankbaarheid voortkomt uit hemelse vreugde omdat een wat
verdwaalde broeder weer op het rechte pad is gezet, dan is zij ook een vrucht van
de hemelse orde die liefde heet, en is dan daardoor goed.
[11] Als jullie, wat jullie voorbestemming is, waarachtige kinderen van God willen
zijn, dan moet iedere handeling geheel en al voortkomen uit de zuivere liefde. Van
ergernis, wraakzucht en ook nóg zo gering leedvermaak mag in jullie harten niet
het minste spoor aanwezig zijn, want dat behoort tot de hel en niet tot de hemel,
[12] Kijk, als in jullie huis een broer lag, die lichamelijk erg ziek. was en groot
gevaar liep aan die ziekte te sterven, door welk verlies jullie veel verdriet zouden
ondervinden, zouden jullie er zeker alles aan doen om de broer van zijn pijn te
verlossen en hem van het doodsgevaar te redden! Wat een vreugde zal het jullie
geven als door jullie inspanning je broer van uur tot uur meer geneest!
[13] Maar als je al zo'n vreugde ondervindt bij de lichamelijke genezing van je
broer, -hoeveel meer moet je dan, omdat jullie allen kinderen zijn van een en
dezelfde goede vader in de hemel, je verheugen als een zielszieke broeder, die zich
op de weg van een mogelijk eeuwig verderf bevond, weer genezen en op de weg
naar het eeuwige leven gebracht wordt!? - Zien jullie dat in of niet?"
60 Het geklets van Suetal
[1] SUETAL zegt: "Vriend, zoals jij spreekt geen mens van deze wereld! Je moet
een hoger wezen uit de hemelen van God zijn! Misschien ben je zelf wel de grote
heiland uit Nazareth?"
[2] RAPHAËL zegt: "O, volstrekt niet! Ik ben eeuwig onwaardig om ook maar zijn
schoenriemen los te maken! Naar de geest kom ik wel van boven, maar in dit
eveneens aardse lichaam ben ik alleen maar dat en diegene, die jullie in mij hebben
leren kennen!"
[3] SUETAL zegt: "Maar, omdat wij nu net als de andere gasten al klaar zijn met
de maaltijd, zou ik toch wel de hemelse meester willen leren kennen om hem mijn
grote verering te betonen!"
[4] RAPHAËL zegt: "Daar ben ik nog niet toe gemachtigd. Op het juiste moment
zullen jij en je broeders Hem wel herkennen! Maar kijk, er is nu nog veel onreins in
jullie harten! Dat moeten jullie inzien en als zodanig verafschuwen en uit jullie
verwijderen door in het vervolg en vanaf het moment dat jullie het onzuivere
ontdekken, het nooit meer, bij wat voor gelegenheid dan ook, te willen toepassen.
Dan zijn jullie klaar om de grote meester geheel te leren kennen!
[5] Maar let nu allen goed op! De vriend, die eerder met jullie heeft gesproken, gaat
nu, naar zijn gezicht te oordelen, spreken, want ik heb gemerkt dat de naast hem
zittende opperstadhouder Cyrenius hem om iets heeft gevraagd, -en als de groten
spreken, moeten de kleinen zwijgen en luisteren, als hen dat toegestaan is! Daarom
zullen wij nu zwijgen en onze hoge buren laten spreken!"
[6] SUETAL vraagt nog een keer aan Raphaël: "Kun jij, beste jonge vriend, mij
dan niet vertellen wie de goede vriend eigenlijk is, die nu gaat spreken?"
[7] RAPHAËL zegt: "Nee, nu niet, want nu moeten we zwijgen en luisteren! -want
als hij over wat dan ook gaat spreken, is het steeds van het hoogste belang naar hem
te luisteren! Zeg daarom vanaf nu tot hij klaar is met spreken, niets meer hardop
aan deze tafel!"
[8] Daar stellen Suetal en ook alle anderen zich mee tevreden en zij wachten
volongeduld op het begin van Mijn woorden. Maar Ik kon niet eerder beginnen dan
dat Cyrenius klaar was met zijn inderdaad zeer belangrijke vraag over huwelijk,
echtbreuk, echtscheiding en geslachtsgemeenschap met ongehuwde maagden.
[9] Na een paar minuten zwijgend gewacht te hebben vraagt SUETAL: "Nou
wanneer zal hij nu eens beginnen?"
[10] RAPHAËL zegt: " Jij, blind en doof mens,' zie je dan niet dat Cyrenius nog
niet klaar is met zijn vraag!? Of kun je soms al gaan spreken en een vraag
beantwoorden, als de vraag nog niet helemaal gesteld is?! Heb geduld, het
antwoord zal niet op zich laten wachten!"
,
[11] Met deze opmerking is Suetal voorlopig weer tevreden. Maar Cyrenius weidt
met zijn vraag erg uit en Ik kom daardoor nog steeds met aan het antwoord toe.
Cyrenius spreekt terwille van de naast hem zittende Jarah niet zo hard, zodat onze
buren van zijp vraag natuurlijk niet veel verstaan en zich daardoor erg gaan
vervelen omdat zij nu van geen enkele kant meer een woord horen. Bij de
Romeinen gold namelijk als een voorname leefregel, dat velen moesten zwijgen als
één hooggeplaatste ook maar aanstalten maakte om te gaan spreken.
[12] Er verlopen nu nogmaals enige minuten en Ik spreek nog steeds niet. Dan zegt
SUETAL tegen Raphaël: "Vriendje, de beide heren spreken heel zachtjes met
elkaar! Van dit misschien zeer wijze gesprek zullen wij niet veel wijzer worden en
daarom zouden wij best onder elkaar ergens over kunnen gaan praten. Misschien
stellen onze buren dat zelfs erg op prijs! Want als zulke heren zachtjes onder elkaar
praten, geven zij aan de hen omringende, kleine mensen te verstaan, dat ze met
gehoord willen worden! Wij doen er daarom helemaal geen goed aan als wij nu
onze mond houden en daarmee maar al te duidelijk onvriendelijk jegens hen zijn,
laten we daarom ook ergens over gaan praten!"
[13] Zegt RAPHAËL: "Wel, wel, wat ben jij toch een slimme kerel! Kijk daar eens,
er komt nog een tweede lading lekkere vissen ,met brood en een aantal bekers
heerlijke wijn op deze tafel, omdat jullie allemaal vanwege mijn grote eetlust wat te
kort zijn gekomen!"
[14] SUETAL zegt: "God zij daarvoor geprezen, want, ik in ieder geval ontwaar
nog enige lege plekken in mijn maag! De vis die ik daarnet at behoorde niet tot de
grootste en brood was er eigenlijk ook met zo overvloedig op onze tafel en daarom
kan zo'n aanvulling alleen maar zeer gelegen komen."
[15] Nu was MARCUS al met de gewenste aanvulling bij de tafel en zei: "Onze
verontschuldigingen, beste vrienden! Deze tafel is daarnet wat minder voorzien dan
de andere, daarom heb ik uit mijn grote voorraad nog een kleine aanvulling laten
klaar maken. God de Heer zegene deze voor jullie allen!" ,
[16] Dan tasten allen, behalve de engel, flink toe en eten haastig de lekker
klaargemaakte vissen, sparen daarbij het brood niet en weten ook met de wijn goed
raad. Het duurt niet lang of de tafel is weer helemaal leeg.
[17] Nadat zij de tafel zo zonder hulp van de engel geleegd hebben, zegt SUETAL:
"God de Heer, de enig goede Vader van engelen en mensen, zij alle lof! Nu ben ik
eindelijk weer eens zo verzadigd als ik in geen half jaar ben geweest! Nu is het niet
moeilijk te zwijgen en met alle geduld te wachten op de beloofde woorden van de
wijze Griek, die waarschijnlijk zo'n geheim raadsman is van de hoge stadhouder
van Syrië, respectievelijk opperstadhouder van geheel Azië. Maar de woorden die
onze jonge vriend voorspeld heeft, laten aardig lang op zich wachten!
[18] De opperstadhouder is nog steeds niet klaar met zijn zeer uitvoerige vraag en
de ander kan hem niet eerder antwoord geven dan nadat de opperstadhouder met
zijn vraag, die beslist erg belangrijk moet zijn, klaar is! Dat zal nog wel een aardig
tijdje doorgaan! Ook de dertig jonge Farizeeërtjes en levietjes spitsen al flink hun
oren! Maar er is nog steeds niets te horen!
[19] Dat jonge meisje bevalt me werkelijk helemaal niet slecht, maar zij schijnt tot
over haar oren verliefd te zijn op de Griek! Zij houdt geen oog van hem af en lijkt
in zijn ogen van alles te lezen. Voor de jonge zoon van de stadhouder schijnt zij
geen oog te hebben, hoewel hij zo rijk gekleed naast haar zit en zich, zo te zien, wat
begint te vervelen! Oho, nu komen er nog vier heel lieve meisjes uit het huis! Dat
zullen waarschijnlijk de dochters van de gastheer zijn! Wat gaan die nu doen?!"
[20] RAPHAËL zegt: "Ik denk, vriend, dat jij een kletskous bent en helemaal niet
stil kunt zijn! Zie je dan niet dat de meisjes de lege schotels komen ophalen om ze
voor de avond schoon te maken?! Heb je zo'n beperkte geest dat je dat niet meteen
begrijpt? Werkelijk, je wordt nog lang geen Mathaël!
[21] Probeer nu nog eens of je kunt zwijgen en in stilte alleen maar kunt denken,
want een zekere uiterlijke rust is noodzakelijk voor het wekken van de geest!
Zonder rust kan deze uiterst belangrijke levenshandeling nooit plaats vinden!"
61 Het leven is een strijd, zowel uiterlijk als innerlijk
[1] "Kijk, binnen in een huis heerst al sinds lang een grote wanorde, alle kamers
zijn vuil en liggen vol rommel, Maar de heer des huizes is altijd maar buiten bezig
en gunt zich daarom niet voldoende tijd om zijn huis van binnen schoon te maken.
Omdat hij daar 's nachts echter toch moet slapen en dan de bedompte lucht inademt,
wordt hij ziek en zwak, en het zal hem dus steeds zwaarder vallen zijn huis schoon
te maken en in de onreine lucht te genezen.
[2] Wel, zo is jouw hart ook het huis van je ziel en vooral van je geest! Als je
echter steeds naar buiten gericht bezig bent, wanneer zul je dan je levenshuis
schoonmaken, opdat je geest in de gezonde lucht van je ziel zich zal ontwikkelen?
[3] Daarom is er voor het groeien van de ziel en de geest daarin, bij alles wat je
doet uiterlijke rust nodig!"
[4] SUETAL zegt: "Maar Mathaël zei, dat het leven een strijd is en dat men het niet
kan bereiken met behaaglijke, lichamelijke rust. Mathaël zegt dus iets anders dan jij
en jij nu weer iets anders dan hij! Wie van jullie heeft nu gelijk?!"
[5] RAPHAËL zegt: "Ik én Mathaël! Natuurlijk is het leven, een strijd, echter niet
alleen aan de bultenkant, maar een hevige strijd van het binnenste tegen het
buitenste! De uiterlijke mens moet tenslotte geheel door de innerlijke mens
overwonnen worden, anders sterft de innerlijke mens samen met de uiterlijke mens!
Laat je lichamelijke tong daarom aan banden leggen door je innerlijke mens, zodat
zij rust. Dan kan de innerlijke gedachten tong van de ziel aan het werk gaan en
inzien, hoe smerig en onzuiver het er in haar levenshuis nog uitziet!
[6] Maak je niet druk over al die uiterlijke, onbelangrijke verschijnselen, want het
is niet zo belangrijk of men er de oorzaak van kent of met! Maar herken in de ware
sabbatsrust de echte basis van het innerlijke leven van ziel en geest, daar moet jou
en ieder mens alles aan gelegen zijn!
[7] Wat heb je er aan als je wel weet en voelt dat je bestaat en leeft, maar daarbij
niet weet of je het volgende ogenblik ook zult bestaan en voelen dat jij het bent?!
Wat heb je aan alle kennis en nog zo grote wetenschap, als je je leven niet kent en
geen weet hebt van zijn oorsprong in je?!
[8] Als je je innerlijk wilt kennen, moet Je daarvoor, Je zintuigen naar binnen
richten, net zoals je je ogen daarheen moet richten waar je iets wilt zien. Hoe denk
je de zonsopgang te kunnen zien, als je ogen op het westen zijn gericht?! Zie jij, die
toch zelf al rabbi was, niet in dat je ten opzichte van je hoogst persoonlijke, eigen
levenssfeer nog zo blind bent als een embryo in het moederlichaam?!"
[9] SUETAL zegt: " Ja, ja, ja, dat zie ik nu erg goed in en wij zullen allen nu
zwijgen als een stenen standbeeld!"
62 Het gezonde verstand van Risa
[1] Dan wordt het stil aan de tafel. Maar nu beginnen de dertig jonge Farizeeën en
levieten onder elkaar te ruziën, omdat hen door hun woordvoerder Hebram in
zekere zin ook het zwijgen is opgelegd. Vooral een zekere Risa praat steeds maar
door over zijn ouders die veel landgoederen bezitten, welke hij na hun dood als
enige erfgenaam zou erven. Hij ergert zich buitengewoon als Hebram hem er op
wijst, dat hij nu beter zou kunnen gaan nadenken over de wijze woorden van
Mathaël en vooral die van de heiland uit Nazareth en daarbij zijn mond
dichthouden, in plaats van steeds maar door te blijven kletsen over zijn waardeloze
erfenis.
[2] Maar RISA zegt op grove wijze tegen Hebram: "Arme schooiers worden
uiteindelijk altijd vroom en zoeken het in allerlei wijsheden, omdat ze weten dat zij
van de wereld niet veel te verwachten hebben. En de groten en rijken worden af en
toe ook vroom en wijs, om de woedende, arme duivels gemakkelijker weer tot
zachtmoedigheid en geduld terug te kunnen brengen, zodat deze zich voortaan hun
zeer drukkende armoede laten welgevallen!
[3] De rijke gaat naar de synagoge en bidt voor het aangezicht van de armen, om
deze te laten geloven hoe vroom men zou moeten zijn om door God zo gezegend te
worden. De arme bidt eveneens veel. Ten eerste om ook door God gezegend te
worden en ten tweede opdat de rijke hem zal zien en hem dan misschien toch een
aalmoes geeft. Wat voor verschil is er dan tussen beiden? Er is helemaal geen
verschil! Want de rijke strooit de arme zand in de ogen en de arme doet datzelfde
zoveel mogelijk bij de rijke, om iets van hem te krijgen. Maar mij bedriegt
niemand, ook geen wonderdoener. Want de wonderdoeners weten heel goed voor
wie en waarvoor zij hun schijnwonderen doen! Als zij zeer grote meesters in hun
geheime kunsten zijn weten ze vaak groot en klein beet te nemen, worden letterlijk
als hogere wezens vereerd en daardoor rijk en machtig!
[4] Om kort te gaan, voor blinden kun je gemakkelijk een schilder zijn. Je schildert
een beer voor hen en zegt: 'Kijk, dat is een aantrekkelijke jonkvrouw!', en ze
geloven het. Maar als iemand voor mij een wonder zou doen, zal de scherp
toeziende Risa zich er niet tussen laten nemen en de man zou ook geen aalmoes
verdienen en krijgen!
[5] Alles in de wereld is bedrog. Wie het best bedriegen kan, komt het verst! Maar
wie wat minder goed kan bedriegen, zal op de oneffen baan van het geluk niet
zulke grote sprongen maken!
[6] Alleen hij is gelukkig, die van meet af aan in het rijke bezit is van allerlei
goederen en daarbij veel inzicht heeft, zodat men hem geen beer in plaats van een
jonkvrouw voor kan schilderen! Dat is mijn gezonde kijk op de wereld en al haar
omstandigheden en die is niet zo nevelig als die van een arme, slimme drommel!
Zo is het altijd geweest en zal het ook altijd blijven!
[7] Maar kom bij mij niet aan met het eeuwige leven na de dood! Want wat dat
betekent laat ieder graf ons zien, net als iedere van ouderdom omgevallen boom in
een bos. Wat uit de aarde komt, wordt weer aarde en verder is er niets -behalve de
vrome inbeelding van de arme drommels, die door de rijken natuurlijk graag
ondersteund wordt!"
[8] HEBRAM is, zoals al eerder gezegd, zeer verontrust over zulke opmerkingen
en zegt tegen Risa: "Voor jou zijn dus Mozes en alle grote en kleine profeten niet
meer dan echte of gefantaseerde bedriegers van de blinde mensheid, en de hier
aanwezige heiland uit Nazareth vind je geen haar beter?!"
[9] RISA zegt:"Ik zie ze niet als opzettelijke bedriegers, maar zeker als bedriegers
van de betere soort. Want allen konden erg goed de blinde mensen zo dan al geen
beren, dan toch apen in plaats van mensen voorschilderen, en knollen voor
citroenen verkopen!
[10] Van de heiland uit Nazareth denk ik dat hij heel goed onderricht is in de
geheime krachten. Hij kan ze nu gebruiken en wij, als oningewijden, staan erbij als
een os voor een nieuwe poort en weten niet waar het allemaal om draait!
[11] Maar zijn leer is goed. Want als alle mensen zo'n leer zouden hebben en haar
navolgden, zou het tenslotte met alle mensen goed moeten gaan! Wie zal echter die
leer nu aan alle mensen op de uitgestrekte wereld gaan verkondigen? En als daar
een mogelijkheid voor zou zijn, dan vraag ik: Op hoeveel onoverkomelijke
moeilijkheden en hindernissen zou zo'n werk stuiten?!
[12] Want de mensen zijn in niets zo star als juist in hun verschillende religies en
godsdiensten!
[13] De gewone mens is in alles meer dier dan mens. Het ontbreekt hem aan iedere
hogere intelligentie en hij zal zich daarom niet laten verheffen boven zijn
duizendjarige levensopvatting, ondanks alle duidelijk zichtbare onjuistheid en zoete
dwaasheid. De meer intelligente mens zal echter denken: 'Het leven in de oude
dwaasheid is goed, waarom iets nieuws waarmee men geen ervaring heeft hoe het
geaccepteerd zou worden en hoe daarmee geleefd zou moeten worden?' Daarom
zijn zulke verlichte denkbeelden bedoeld voor bepaalde plaatsen en moeten zoveel
mogelijk geheimgehouden worden om de gelukkig makende waarde tenminste voor
een paar mensen van de grote wereldmassa te behouden. Als zoiets gemeengoed
wordt, verliest het zijn waarde, wordt al gauw belachelijk, en dan kraait er geen
haan meer naar. Wat één - zeg maar - mens kan doen, doen hem dan al gauw
duizenden na, zodra ze maar enigermate in de zaak worden ingewijd!
[14] En zo, denk ik, zal deze overigens goede meester uit Nazareth ook al gauw het
loodje leggen, vooral, als hij zijn geheime wetenschap ook aan andere mensen zal
leren, zoals wij dat zojuist bij dat jonge, mooie mensenkind hebben gezien die al
een meesterlijke vaardigheid in wonderen doen heeft bereikt!
[15] Als een leerling al zulke ongehoorde dingen te weeg brengt, wat blijft er voor
de meester dan nog over?! Als de leerlingen goed kunnen zwijgen, kan er in ieder
geval een rendabel instituut mee opgericht worden zolang men de wereldse
machthebbers te vriend houdt. Die steunen wel graag zulke instituten, die vanwege
hun buitengewone uitwerking heel geschikt zijn om er het volk mee in toom te
houden door grote beloften voor het hiernamaals, gewoonlijk bestaande uit loon of
oneindige straf.
[16] Maar als zulke geheime wetenschappen bij het volk terechtkomen en het volk
klare wijn wordt geschonken, is het uit! Alles gaat men dan bekritiseren en
belachelijk maken, geen mens hecht er dan nog waarde aan en alle eerst zo
verheven, bezielende waarde is onherroepelijk verloren. De mensen gaan
vervolgens nadenken over iets dat nog buitengewoner is, maar vinden gewoonlijk
niets meer zolang zij verstandig blijven. Maar na eeuwen, als de een of andere
oude, zoete domheid weer is ingeburgerd, kan een avontuurlijke slimmerd, als hij
het goed aanlegt, weer een volkje voor een paar eeuwen aan zich binden. Probeert
hij het echter op een domme manier, dan moet hij al snel maken dat hij weg komt
wil hij er heelhuids van afkomen.
[17], Kijk, ik ben heus geen profeet en daarvan is er waarschijnlijk ook nooit ofte
nimmer een geweest! Maar Ik waag het om nu stellig te beweren, dat de tempel
zich met zijn fantastische oplichterijen nauwelijks nog een eeuw zal staande
houden, ondanks al zijn veronderstelde voorzichtigheid! Want als zo'n instelling
eenmaal te zeer op winst belust wordt verraadt zij zich al gauw, verliest de
verheven stralenkrans en het is afgelopen met haar! Tweeduizend jaar schijnt wel
de langste periode te zijn voor een leer om zich te handhaven. Dan vervalt zij tot
niets en in een kroniek kan men dan nog slechts enkele brokstukken terugvinden.
[18] Slechts de rekenkunde, die de oude Phoeniciërs uitgevonden moeten hebben
en die door de Egyptenaren en Grieken sterk is uitgebreid, kan nooit vergaan omdat
deze waarheden bevat die voor iedereen begrijpelijk, nuttig en daarom
onverwoestbaar zijn.
[19] Maar iedere andere leer, die van de mensen allerlei offers vraagt en die, als
men zich die heeft eigen gemaakt, geen ander voordeel oplevert dan het kunnen
genezen van een aantal zieken en daarbij in noodgevallen ook nog een ander
wondertje doen, kan geen stand houden! Want ten eerste berust deze niet op een
mathematisch aantoonbare basis en ten tweede blijft zij, zelfs al doet de stichter
daar nog zo zijn best voor, nooit zo eenvoudig en zuiver als zij oorspronkelijk was.
[20] Gewoonlijk begint men met allerlei uitleggingen, omdat iedere stichter van
een leer altijd min of meer de oude mystiek aanhangt en zijn overigens vaak zeer
gezonde leer opvult met allerlei onbegrijpelijke, mystieke brokstukken, die hij eerst
waarschijnlijk zelf niet heeft begrepen en waarvan zij die na hem komen nog
minder kunnen begrijpen. Langzaam maar zeker wordt zo'n leer dan steeds meer
omvattend, het oude mystieke daarin wordt steeds mystieker, men bouwt grote
zalen en verricht met doodernstige gezichten allerlei ceremoniële handelingen, om
het volk de oude heiligheid van een eerst heel eenvoudige leer duidelijker en
nadrukkelijker onder ogen te brengen. Maar dat helpt allemaal niets, want in de
loop der tijd worden de mensen door allerlei verschijnselen op het gebied van de
natuur en door het gezonde verstand, de ogen geopend en met de hele oude leer is
het dan zo goed als afgelopen, want de hier en daar nog bewaarde brokstukken
kunnen toch nooit meer tot één geheel worden gemaakt. - Kijk, zo ziet mijn
gezonde mening er uit, die ik echter aan niemand wil en zal opdringen. "
63 Hebram toont de fouten aan in Risa 's gedachtengang
[I] HEBRAM zegt: "Vriend, de verstandelijke wijze waarop jij het geheel nu hebt
voorgesteld, heb ik al vaker gehoord. Maar in ons geval gaat dat niet op, want hier
bevindt zich iemand: die méér is dan. een gewone, in alle Perzische en Egyptische
toverkunsten doorknede magiër!
[2] Denk alleen maar eens aan wat Mathaël heeft gezegd en aan de daden, lessen en
woorden van de grote meester zelf, dan moet het je wel duidelijk worden dat jij met
al je nog zo gezond lijkende verstand op het verkeerde spoor zit!
[3] Ik ben ook wel een beetje thuis in de magie en ik ken de, verschillende soorten
Perzische en Egyptische magie, maar de dingen die hier al allemaal zijn gedaan en
al de lessen die wij hier hebben gehoord, geven duidelijk aan dat er een hogere
oorsprong moet zijn dan wij ons nu voor kunnen stellen.
[4] Die jongeman daar bij de twaalf heeft voor onze ogen op de tafel een steen in
stof veranderd, het stof weer teruggebracht tot de oorspronkelijke steen en hem
daarna helemaal laten verdwijnen. En, vriend, toen je zag dat hij daarnet ook van
een steen brood maakte, daarna een vis opriep die je nog kunt bekijken en tenslotte
nog een complete ezel met alles erop en eraan te voorschijn bracht, waren dat
verschijnselen van een geheel andere aard dan de smakeloze en nietszeggende
wondertjes, die wij bij een paar Perzische magiërs in Damascus hebben gezien!
Wie daar iets verder kon tellen dan 'één plus één', kon gemakkelijk het bedrog
doorzien en de juiste verklaring vinden. Wie echter weet er een andere verklaring te
vinden, dan die Mathaël ons heeft gegeven over de uitsluitende macht en kracht
van het oorspronkelijke leven in en uit God?!
[5] Je bent daarom helemaal verkeerd bezig als je dat, wat hier is, in de categorie
van miserabel bedrog onderbrengt, zoals Je er ook heel verkeerd aan doet als je
Mozes en alle andere profeten onder dezelfde noemer brengt, want Mathaël heeft
ons toch duidelijk genoeg getoond wat er schuilgaat achter de grote bevrijder van
ons volk van het harde juk der Egyptenaren.
[6] Mozes was een zo buitengewoon grote geest voor God en de mensen, dat er op
deze aarde tot op heden niets groters was. Maar, hier, vriend, zit in de gedaante van
een mens Diegene, voor wiens heilig aangezicht de grote Mozes zijn gezicht
bedekte. Daarom is het uiterst dom van je om hier over Hem te spreken als over een
natuurlijk mens!
[7] Tel de gasten eens die hier driemaal per dag gevoed worden met de beste en
voortreffelijkste, graatloze vissen, met brood, wijn en allerlei vruchten, met honing,
melk, kaas en boter! Bedenk daarbij tevens dat onze gastheer in feite eerder een
arm dan een welgesteld mens is. Zijn bezit is ongeveer 170 are, met weinig
akkerland en dat is nog zo gezien erg stenig. Het vissen levert nog het meeste op,
maar wat stelt dat voor bij zoveel gasten? Het zijn nu bij elkaar zo'n vierhonderd
man en allemaal zijn ze geheel verzadigd. Daarbij komen nog de vele lastdieren
van de Romeinen en Grieken en geen daarvan komt maar iets te kort. Maar ga eens
in de voorraadkamer van onze gastheer kijken, dan zul je d!e volgestouwd vinden
met allerlei vruchten en met een grote hoeveelheid van het beste brood, en de diepe
rotskelder bevat zoveel wijn dat wij die in geen jaar op zouden kunnen, ook al
zouden we er nog zo veel van drinken! Vraag dan eens aan de eerlijke en
waarheidslieven de gastheer hoe hij aan dat alles is gekomen, dan zal hij slechts
antwoorden: 'Alleen door wonderen zonder weerga van de grote heiland uit
Nazareth!'
[8] Als dat nu zo is, wie kan er dan nog op de gedachte komen te beweren dat dit
allemaal bedrog is dat de machtigen der aarde ergens hebben uitgebroed om
daarmee de blinde en domme volksmassa voor de gek te houden en haar
onderdaniger en schatplichtiger te maken?! Ik zeg je: Hier is méér dan wat het
verstand van alle wijzen op aarde ooit kan bevatten. Hier heerst Gods kracht, zoals
zij reeds zo nu en dan op aarde heeft geheerst en ook verder zal heersen! Ook al
begrijpt jouw, zich gezond noemend, verstand dat niet, dan is het toch zo als ik het
je nu heb gezegd. Maar ga, en overtuig jezelf overal van en zeg dan of daar
natuurlijke dingen gebeuren!"
[9] RISA zegt: "Ja, ja, in dat geval moet ik natuurlijk wel veel van mijn beweringen
terugnemen en ik zal ook niet twisten over de goddelijke waarde van Mozes en de
andere profeten, maar toch blijft dan nog overeind staan dat uiteindelijk geen
enkele leer, ook al heeft die nog zo'n goddelijke oorsprong, haar zuiverheid ook
maar een paar eeuwen bewaart!
[10] Toen Mozes nog op de berg was en daar de voorschriften van Jehova hoorde,
danste het volk in het dal om een gouden kalf. En hoe veranderde het gezicht van
de leer van Mozes toen koning Saul in de plaats van de richters kwam, en hoe
anders begon het er allemaal uit te zien onder David, en nog anders onder Salomo
en zijn opvolgers?!
[11] Steeds viel er iets zuivers en goddelijks weg en kwamen er wereldse,
menselijke voorschriften voor in de plaats, zodat het enige dat werkelijk voor ons
behouden is gebleven, thans alleen bestaat uit de namen, maar verder is alles van
Mozes zo goed als verdwenen. Alleen datgene wat de tempeldienaars nog een zeker
goddelijk aureool geeft is gebleven. Het strafrechterlijke heeft men in stand
gehouden, om daardoor uit hoofde van een als het ware door God gemachtigde
betweterij, de mensen op duivelse wijze te kunnen kwellen. Maar het eigenlijke
goddelijke is allang volledig uitgebannen. Terwille van de tien geboden van God
laat men voor zichzelf geen grijs haren boetekleed meer maken. Echtbreuk bij
mensen van aanzien, die zeer rijk zijn, vindt nog wel waardering omdat zulke
mensen zich met veel geld vrij moeten kopen van de steniging. Zij krijgen dan
alleen maar een zogenaamd vervloekt water te drinken, waarvan hun buik echter
niet barst, want dat soort zondaren zijn voor de vele behoeften van de tempel nog
meermalen goed te gebruiken! Als daarentegen de hoge dienaars van de tempel
echtbreuk begaan, kraait daar nooit enige haan naar, alleen als een arme duivel eens
echtbreuk zou begaan, dan wordt deze natuurlijk naar behoren gestenigd.
[12] Nu lezen wij echter met wat voor ongehoorde inzet van goddelijke macht en
kracht de tien geboden, onder bliksem en donder die de einden der aarde deden
beven, door God werden gegeven en hoe die verschrikkelijke, goddelijke ernst
gedurende enige eeuwen nog meermalen op allerlei plaatsen is opgetreden. Hoe
vaak is dit volk volgens de geschriften der grote en kleine profeten door God niet
gewaarschuwd! Maar wat heeft dat voor deze tijd voor nut gehad? Hoe het er nu
met ons voor staat weten wij, en meer hoef ik je niet te vertellen! Heus, als er een
hel bestaat dan kan het er daar onmogelijk nog slechter uitzien!
[13] Maar als openbaringen, die voor zuiver goddelijk moeten doorgaan, alleen
maar zulke bedroevende resultaten geven zoals wij die nu bij de Farizeeën zien,
dan vraag ik toch iedereen met gezond verstand of het dan nog zo moeilijk is al het
geloof, aan wat voor soort goddelijke openbaring en voorzienigheid dan ook, maar
op te geven!?
[14] Wat jij hier over de grote heiland hebt gezegd is ontegenzeggelijk juist en het
is mogelijk dat zijn leer ook met een beter resultaat bekroond wordt dan alle
godsdiensten tot op heden. Maar ik zou over vijfhonderd jaar met mijn huidige
bewustzijn wel eens willen zien en beleven, hoe deze nieuwe leer er dan over het
geheel genomen uit zal zien, vooropgesteld dat het daadwerkelijke volgen ervan,
net als bij alle eerdere, afhankelijk is van de vrije wil van de mensen! .
[15] Als er in het begin slechts één leider aan de top staat, zal het over duizend jaar
wemelen van zulke leiders, die bij het brengen van deze zuivere leer hun buik niet
zullen vergeten! -Zeg me eens, of ik er met mijn visie zo erg naast zit als je
voorheen meende!"
64 De goddelijke orde en ons aardse verstand
[1] HEBRAM zegt: "Ja en nee! Volgens de gedachtengang van een mens van deze
aarde heb je naar mijn mening zeker wel gelijk, maar uit zuiver goddelijk standpunt
bezien, heb je erg ongelijk en ben je dus toch op een dwaalspoor, want Gods
plannen zien er heel anders uit dan de onze. Kijk, als wij de sterren aan het
firmament geplaatst zouden hebben, zouden wij ze zeker regelmatiger verdeeld
hebben. Maar God, de Almachtige, heeft ze daarentegen als een warhoop van
lichtjes aangebracht! Waarom heeft hij die manier gekozen?
[2] Bekijk het gras op de velden eens en zie dan hoe daar de kruiden door elkaar
heen staan! Waarom is daar geen orde waaraan ons symmetrisch gevoel een
wiskundig plezier zou kunnen hebben?! Overal waarheen je je zintuigen kunt en
wilt wenden, zul je bij al het geschapene veel meer chaotische, dan op
symmetrische wijze, geordende zaken aantreffen! En toch moet de Schepper ook
een juist begrip van de symmetrie hebben, want daarvoor vinden we allereerst in
onze menselijke vorm al overtuigende, duidelijk aantoonbare bewijzen. Maar als de
goede Schepper zeker in staat is om in één opzicht de grootste symmetrie te
handhaven, daar echter anderzijds niet de minste rekening mee schijnt te houden,
dan moet daarachter een voor ons, stofwormen, totaal onbekende reden verscholen
liggen die maakt dat de Schepper aan de ene kant de grootste symmetrie en aan de
andere kant het absolute tegendeel daarvan aanhoudt! Waarom is het ene jaar dan
niet gelijk aan het andere, waarom niet de ene dag net als de andere?
[3] Kijk, als je de zaken zo beschouwt, moet het zogenaamde symmetrisch gezonde
mensenverstand veel vinden dat zij met de behoorlijke scherpte van haar heldere
verstand zou kunnen bekritiseren. Maar dan komt de grote Meester Zelf en zegt:
'Schoenmaker, je kunt slechts oordelen zover je leest gaat, -maar hoger niet!'
[4] Zoals wij nu in Gods grote schepping overal zien dat een schijnbaar
ongelooflijke, chaotische wanorde verbonden is met de grootste orde, zo zie ik dat
ook bij de verschillende openbaringen van God aan de mensen van deze aarde. Hij,
als de enige Schepper, wist het best wat in de verschillende tijden en voor de
verschillende volken het meest geschikt was voor hun geestelijke ontwikkeling.
[5] Hij heeft er zeker heel wijze redenen voor om in de loop der tijd een eens
gegeven leer net zo te laten verwelken als de talloze kruiden en bloemen op aarde.
Maar het zaad dat zich uit de bloem ontwikkelt, net als de zuivere, levende
waarheid, verwelkt niet, maar leeft steeds maar door.
[6] Als wij echter zien dat de Schepper bij al de ons bekende, levendragende dingen
al het tijdelijk nodige, en mooie uiterlijke na verloop van tijd laat vergaan en
tenslotte alle zorg besteedt aan de ontwikkeling van het innerlijke leven, moeten
wij ons dan verbazen als wij dat ook zien gebeuren met de openbaringen?
[7] Zonder een aards gesproken woord kan een nog zo zuivere leer ons niet
bereiken. Het gesproken woord is echter stoffelijk en moet tenslotte wegvallen als
de innerlijke, zuivere geest zich heeft ontwikkeld. En zo gaat in de loop der tijden
met de uiterlijke godsdiensten ook de uiterlijke glans altijd in iets bedenkelijkers
over, maar daarvoor in de plaats ontwikkelt zich op de achtergrond langzaam maar
zeker een zuivere, geestelijke kracht en waarheid van een eerdere openbaring van
God aan de mensen. -Is het niet zo, vriend Risa?"
[8] RISA zegt: "Broeder Hebram, ik bewonder je! Bij God, je hebt nu met je
bijzonder wijze woorden mijn hele manier van denken veranderd, en daarvoor ben
ik je echt dankbaar! Het is, zoals je het me nu hebt uitgelegd. Hoe ik er ook over
nadenk, het geheel wordt me nu steeds duidelijker! Kortom, je hebt het in alle
opzichten gewonnen van mijn verstand! Daar ben ik je veel dank voor
verschuldigd."
65 Levenslessen voor beginners
[1] Hier draai IK Mij om en zeg tegen Hebram: "Wel, wel, je hebt al grote
vooruitgang geboekt in de wijsheid, net als jullie allen. Werkelijk, aan zulke
leerlingen kan men veel vreugde beleven en zij zullen al gauw als goede arbeiders
in de wijngaard van God te gebruiken zijn! Maar op één ding wil Ik jullie allen toch
wijzen, en dat ene bestaat hierin:
[2] Jullie lijken nu op die eerste bloempjes die in het voorjaar snel hun kopjes zo
heerlijk boven de kale grond verheffen. Als er verder geen vorst komt, gaat het
goed met zulke vlijtige bloempjes, komen er echter, zoals zo vaak in het voorjaar,
na warme dagen weer enige dagen met ijselijke vorst, dan laten zulke vroege
bloempjes graag hun heerlijk getooide kopjes hangen en verdorren dan vaak
geheel.
[3] Ik zeg jullie: Een mens beseft vaak heel goed wat waar is, maar als er zich veel
donkere wolken met allerlei in verzoeking brengende onweders boven het gemoed
van de mens beginnen samen te pakken, wordt het somberder en somberder in het
mensenhart en hij ziet dan heel veel niet meer, wat kort daarvoor nog zo helder
zichtbaar was voor zijn ziel.
[4] Bewaar daarom dat wat je nu hebt beleefd, zorgvuldig in je hart en verhef je
mooi getooide kopjes pas dan boven de aardbodem van jullie uiterlijke menszijn,
als de beproevingsdagen met vorst voorbij zullen zijn. Waarlijk, dan zal jullie
kennis door geen rijp meer vernietigd kunnen worden!
[5] Alles heeft tijd nodig aleer het gedegen en houdbaar wordt, en dat is ook zo met
de kennis van de mensen. Onder gunstige omstandigheden wordt er het nodige
vaak vlug geleerd en ook begrepen, -maar door andere verschijnselen ook net zo
snel weer vergeten! Probeer daarom alles wat je hoort meer met je hart dan met je
hoofd te bevatten, dan behoud je het ook!
[6] Als je een bloem beschouwt, geniet je zeker van haar mooie vorm. Maar wat
heb je aan die vreugde, want die is toch net zo vergankelijk als de bloem die haar
teweegbracht?! Maar de kracht van de bloem moet neerslaan in het binnenste van
het omhulsel waarin het levende zaad wordt bewaard en verzorgd, en zo moet ook
jullie uitwendige vreugde verwelken, en haar kracht moet afdalen naar de oerbasis,
waar het eeuwige, geestelijke leven wordt bewaard en verzorgd. Dan zal daaruit
tesamen met de geest een eeuwigdurende vreugde over diens ware, innerlijke
schoonheid ontstaan die geen rijp op enigerlei wijze meer zal kunnen deren.
[7] Maar let nu goed op, want Ik zal nu wat nader ingaan op de zaken waarover
Cyrenius nadere uitleg heeft gevraagd!"
[8] Toen richtte IK Mij tot Jarah en Josoë en zei tegen hen: "En jullie, beste
kinderen van Mij, kunnen nu een poosje naar de keuken naar de dochters van onze
Marcus gaan, die zullen jullie heel wat te vertellen hebben over wat zij nu in de
laatste paar dagen bij hun kokerij zoal hebben beleefd, dat zal voor jullie erg nuttig
zijn. Want dat wat Ik verder de gasten ga uitleggen, lijkt op een brood dat zo hard is
als steen en je hebt er heel sterke en goed ontwikkelde tanden voor nodig om zo'n
hard stuk brood goed te kunnen kauwen opdat het daarna de gevoelige maag van de
ziel niet tot last is en pijn en schade veroorzaakt. Later, als de tanden van jullie
gemoed sterker worden, zal dit soort zaken jullie ook worden verteld!"
[9] Jarah verlaat niet zo graag haar plaats, maar Josoë zegt tegen haar: "Kom, beste
Jarah, ga maar opgewekt met mij mee! Want wat de Heer wil, moet men altijd met
een vrolijk hart meteen doen. Dat begrijp jij toch beter dan ik, sta dus maar vlug
van je plaats op en kom met mij mee zoals de Heer dat wil! Dan staat Jarah op en
gaat met Josoë het huis van Marcus binnen, waar zij volgens huiselijke traditie door
diens dochters heel vriendelijk wordt ontvangen en al gauw wordt er druk gepraat
en de kinderen converseren tot het vallen van de avond heel gezellig, terwijl ze
elkaar van alles op de hoogte brengen.
[11] Maar IK richt Mij nu tot Cyrenius en zeg: "Nu, beste vriend, kun je luisteren
naar wat Ik je als antwoord zal geven op je tamelijk uitvoerige vraag. Daar moet je
je dan aan houden, net als ieder, die het zal horen!"
[12] Hier wilde Suetal Raphaël nog toefluisteren dat Ik nu eindelijk wat ging
zeggen, maar Raphaël gaf hem ernstig een teken om zijn mond te houden en daarop
zweeg hij dan ook, en Ik sprak als volgt verder:
66 De geslachtelijke omgang van mannen en vrouwen
[1] "Kijk, het verwekken van een mens is een bijzondere aangelegenheid! Om een
goede en gezonde vrucht te verwekken, moeten twee volwassen mensen, en wel
een man en een vrouw, een juiste zielsverwantschap hebben, omdat ze anders
moeilijk of ook vaak helemaal niet door de bekende geslachtsdaad tot bevruchting
zullen komen.
[2] Als nu een man en een vrouw in hart en ziel aan elkaar verwant zijn, moeten zij
ook een huwelijk aangaan en volgens de natuurlijke orde alleen maar dan tot de
geslachtsdaad overgaan als zij in goede harmonie een levende vrucht willen
verwekken. Alles wat meer beoogt dan dat, is tegen de orde van God en de natuur
en daarom een kwaad, en een zonde die bijna zo slecht is als die van Sodom en
Gomorra!
[3] Als een man veel zaad heeft, laat hij dat dan in een andere akker zaaien op de
goede wijze van de oude vaderen en patriarchen, dan zondigt hij niet. Maar als hij
er alleen maar heimelijk op uit trekt om zijn lusten bij veile deernen te bevredigen
en zich zo te vermaken zonder een vrucht te verwekken, begaat hij daardoor zeker
een grove Sodomitische zonde, zowel tegen de goddelijke als tegen de natuurlijke
orde!
[4] Alleen een jonge man, wiens geslachtsdrift door de bekoorlijkheden van een
meisje zodanig is aangewakkerd dat hij zichzelf nauwelijks meer meester is, mag
gemeenschap hebben met een maagd, met of zonder verwekking van een vrucht.
Maar na de gemeenschap moet hij naar eer en geweten dat aan haar betalen wat
Mozes heeft voorgeschreven. En ontstaat er na zo'n door de nood veroorzaakte
gemeenschap een vrucht, dan moet hij de maagd het tien tot honderdvoudige geven
van datgene wat hij volgens Mozes aan haar schuldig was als er géén vrucht uit de
geslachtsdaad was voortgekomen. Want een maagd brengt voor zo'n man een
grootoffer waar leven en dood mee gemoeid is! Als een man daarna zo'n maagd
kan trouwen, moet hij dat niet nalaten, want, zoals gezegd, zij heeft hem een groot
offer gebracht en hem van een bedwelmende last bevrijd.
[5] Maar in het vervolg moet zo'n door zijn geslachtsdrift gedreven man meteen een
fatsoenlijke vrouw huwen en in noodgevallen, in goed overleg met zijn wettige
vrouw, ook een bijvrouw, zodanig dat er geen ruzie en onmin door ontstaat. Als
zo'n man zichzelf echter kan verloochenen, zal hij daardoor al gauw, gemakkelijker
dan een ander, een hogere, geestelijke genade van het innerlijke leven deelachtig
worden.
[6] Hoe men aan een wettige vrouw moet komen, heeft Mozes reeds volgens de
hemelse orde voorgeschreven en dat moet ook zo blijven tot aan het einde der
wereld.
[7] Uit wat je nu hebt gehoord kun je gemakkelijk opmaken wat ontucht is en
waarom Mozes dat als een zware zonde verboden heeft. Want God heeft de mensen
alles volgens de goddelijke orde voorgeschreven. Wie zich aan die orde houdt, zal
ook de vruchten van de zegen van boven oogsten; wie echter in strijd met die orde
handelt, zal de vruchten van de vloek oogsten.
[8] Als een door geslachtsdrift opgewonden man in zijn grote nood zijn kwellende
vuur niet op een natuurlijke wijze blussen, dan raad Ik hem aan om herhaalde
malen in koud water te baden en innig te bidden om verzachting van deze plaag,
dan zal deze spoedig van hem worden weggenomen. Iedere andere manier is slecht
en wordt de bron van verder kwaad en dat kwaad heet zonde en veroorzaakt ook
weer zonden.
[9] Tevens moet ook alle ouders op het hart gedrukt worden dat zij hun volwassen
kinderen niet bloot moeten stellen aan prikkelende gevaren! Want brandbaar
materiaal kan gemakkelijk ontvlammen, maar als de vlammen er eenmaal aan alle
kanten uitslaan, lukt snel blussen vaak niet meer en iedere vlam vraagt zijn offer!
Na het blussen wordt de schade die zij veroorzaakt heeft al gauw zichtbaar. .
[10] Daarom moeten vooral de maagden goed gekleed, maar nooit uitdagend
gekleed gaan en de jongemannen moeten niet aan het nietsdoen overgeleverd
worden, want nietsdoen is altijd de verwekker van alle ondeugden en zonden.
[11] Wie echter eenmaal met een fatsoenlijke vrouw is getrouwd, is tot de dood aan
haar gebonden en de scheidingsoorkonde van Mozes heft voor Gods orde de
echtbreuk niet op als zo'n man dan met een ander zou trouwen. Trouwt de
gescheiden vrouw, dan breekt ook zij het huwelijk. Kortom, wie na de
echtscheiding trouwt, is een echtbreker, wie daarna niet trouwt, is dan ook geen
echtbreker.
[12] Geestelijk pleegt ook diegene overspel, die een reeds getrouwde vrouw
aankijkt en daarbij in zijn hart het plan opvat om haar door allerlei verleidingen tot
echtbreuk te verleiden, ook al heeft het geen resultaat.
[13] Laat je je echter betoveren door de bekoorlijkheden van de vrouw van je
naaste, dan bega je ook echtbreuk, want daarmee heb je de vrouw van je naaste tot
hoer gemaakt en met haar hoererij bedreven. En dat is een grote en grove zonde
voor God en voor de mensen, ook wanneer je met de andere vrouw een vrucht hebt
verwekt. Maar het kwaad is natuurlijk nog groter als je met de vrouw van je naaste
alleen maar terwille van de blinde en stomme drift der wellust hoererij hebt
gepleegd. Zulke zondaren zullen moeilijk deel krijgen aan het hemelrijk."
67 Bepaalde uitzonderingen bij seksuele omgang
[1] "Als de vrouw van een naaste echter bijvoorbeeld niet door haar wettige man
bevrucht kan worden en toch sterk verlangt naar de verwekking van een vrucht in
haar en dat aan jou vraagt, zeg dat dan tegen haar man! Vindt hij het goed, dan kun
je die wens zonder te zondigen inwilligen. Als de vrouw bevrucht wordt en na de
verstreken tijd nogmaals die wens uit en haar man is het daar mee eens, dan mag je,
als je ongehuwd bent, de vrouw weer net eender ter wille zijn. Ben je echter zelf de
man van een vruchtbare vrouw, dan moet je je kracht niet aan je vrouw onttrekken,
want daarvoor heeft Mozes je toegestaan, naast de ene wettige vrouw, speciaal als
zij onvruchtbaar mocht zijn, één of naar behoefte ook meer bijvrouwen te hebben,
maar altijd alleen als de wettige vrouw daarmee instemt. Zou dit haar echter veel
verdriet doen, dan wordt het tijd de bijvrouwen te laten gaan, zoals ook Abraham
Hagar liet gaan, die hij genomen had omdat zijn vrouw Sarah zo lang onvruchtbaar
was.
[2] Als echter een vrouw, die haar wettige man verlaten heeft, uit een vreemd land
zou komen en zich dan als een ongetrouwde vrouw bij iemand zou voordoen en
zou verzwijgen dat zij al aan een man toebehoorde, dan begaat hij die haar tot
vrouw neemt, geen zonde; ook dan niet, als hij later zou vernemen dat zij al
getrouwd was maar haar man heimelijk had verlaten vanwege zijn hardvochtigheid
en onvruchtbaarheid. Want toen hij de vreemde tot vrouw nam, wist hij niet dat zij
al getrouwd was, en toen hij dat naderhand vernam, was zij al zijn vrouw, van wie
hij dan, zonder als echtbreker te zondigen, slechts door de dood kan worden
gescheiden.
[3] Bij dit soort aangelegenheden zijn er al vaak heel wrede dingen gebeurd. De
nieuwe echtgenoot probeerde dan, als hij onder de wet van Mozes stond en de
vreemde vrouw hem te lastig werd, van haar af te komen door heimelijk naar haar
eerste man te gaan en de ontrouwe, overspelige vrouw aan hem te verraden. Het
gevolg was, dat zo'n vrouw dan werd gestenigd en de beide mannen weer opnieuw
wettig een vrouw konden zoeken. Maar daar zal een eind aan moeten komen!
[4] Ik zeg jullie: In zo'n geval moet een ongetrouwde man niet eerder een vreemde
trouwen dan dat hij zich precies op de hoogte heeft gesteld van al haar vroegere
omstandigheden! Levert dat niets op en voelt hij zich erg tot de vreemde vrouw
aangetrokken, dan moet hij haar huwen. Verneemt hij dan later toevalligerwijs haar
vroegere, burgerlijke staat, dan mag hij haar niet verraden, maar hij moet haar op
dezelfde goede manier behouden als waarop hij haar heeft genomen. De vrouw kan
door zeer trouw te zijn aan haar nieuwe gemaal, haar vroegere zonde goedmaken.
Want God is geen onrechtvaardige rechter en weet de zwakheden van het
menselijke lichaam precies af te wegen en er rekening mee te houden. Iemand, die
zijn vrouw vermoordt, is erger dan een vrouw die echtbreuk pleegt!
[5] Stel dat er eens twee buren zijn, waarvan de ene bij zijn vrouw geen vrucht kan
verwekken omdat hij in zijn jeugd, doordat er niet goed op hem werd gelet, zijn
vruchtbaarheid te veel heeft verzwakt, terwijl de andere buurman, afgaande op zijn
grote aantal gezonde kinderen een sterk voortplantingsvermogen bezit omdat hij
overal en altijd op de juiste manier heeft geleefd en in zijn jeugd goed is opgevoed.
Hoe zou het zijn, als de onvruchtbare buurman naar de vruchtbare ging en hem
vroeg in zijn plaats met zijn grote vermogen bij zijn vrouw een vrucht te
verwekken, en als de vruchtbare buurman dat zou doen uit werkelijke liefde voor
zijn goede en argeloze buurman, zonder daarbij ook maar enige gedachte te hebben
om wellustig met de vrouw van de buurman om te gaan, wat erg zondig zou zijn?
Wel, dat zou dan geen zonde zijn en nog minder een echtbreuk, maar zo'n
handeling, waar met geen woord over gesproken zou worden, zou zelfs een te
prijzen geheime liefdedienst zijn. Het moet geheim zijn, omdat buiten de genoemde
personen niemand daar iets van moet weten, vanwege de eer van de onvruchtbare
buurman, en opdat niemand zich daaraan zou ergeren. "
68 Over zondig geslachtsverkeer
[I] "Als een ongehuwde of een reeds getrouwde man met de sensuele vrouw van
zijn buurman zonder diens medeweten seksuele omgang heeft, is dat schandelijke
hoererij. Zo'n vrouw is dan een echte hoer en de betreffende mannen zijn dan echte
hoerenlopers, die als zodanig nooit het rijk van God zullen binnengaan omdat deze
schandelijke hoererij alle goede gevoelens in hun ziel sloopt en al het geestelijke
doodt.
[2] Dergelijke hoererij is derhalve geen haar beter dan echtbreuk en vaak zelfs nog
veel erger. Want bij echtbreuk kunnen omstandigheden meespelen die het begaan
van deze zonde veel minder erg maken, en waard zijn dat de rechter deze zwaar
mee laat wegen. Maar bij hoererij kunnen nooit wat voor verzachtende
omstandigheden dan ook meespelen, want daar gaat het enkel en alleen maar om
verderfelijke geilheid en daar hoeft de rechtbank ook geen enkele consideratie mee
te hebben.
[3] Een vrouw, die zich zonder enige aantoonbare noodzaak gemakkelijk daartoe
laat verleiden, is slecht en verdient niet de minste consideratie, want zwakheid
verontschuldigt hier niets omdat iedere vrouw door het juiste vertrouwen op God
voldoende kracht kan krijgen. Maar nog slechter is een vrouw die de mannen zelf
in haar overspelige net lokt om tijdens afwezigheid van haar echtgenoot met hen te
hoereren!
[4] Net zo schandelijk misdadig handelt een vrijgezel, en een getrouwde nog erger,
als hij getrouwde vrouwen verleidt, in het verborgene geslachtelijke omgang met
hen heeft en hen daarvoor betaalt. Want zo'n man verleidt ten eerste de vrouwen tot
schandelijke ontrouw, en maakt ze in de tweede plaats bijna geheelonvruchtbaar ,
waarmee hij als een kwade storm de akkers verwoest zodat daar nooit meer met
vrucht enig zaad gezaaid kan worden.
[5] Tot deze zelfde categorie moeten ook ongehuwde en gehuwde mannen
gerekend worden die tegen betaling met ongehuwde meisjes verkeren, en zo'n veile
deern is net zo goed een hoer als de een of andere getrouwde vrouw die voor geld
of andere geschenken te koop is.
[6] Laat de jonge vrouwen maar vlijtig zijn en hun leven met werk vullen, dan
zullen ze nooit behoeven te zeggen dat zij door armoe gedwongen werden, want
iedere behoorlijke man houdt van een vlijtige en werklustige jonge vrouwen zal
haar geen gebrek laten lijden. Als een werkgever echter een gierig en hard mens is,
wel, ga dan uit zijn dienst weg en zoek een andere. Voor een vlijtige en nijvere
jonge vrouw zal het echt niet zo moeilijk zijn een goede betrekking te vinden waar
zij zeker geen gebrek zal lijden!
[7] Maar het slechtst zal het eens diegenen vergaan, die er alles op zetten om zulke
vlijtige, jonge vrouwen of zelfs jonge meisjes met allerlei geschenken te verleiden.
Heus, zulke mannen, of ze nu wel of niet getrouwd zijn, lijken op verscheurende
wolven in schaapskleren en zij zullen hun loon oogsten!
[8] Wie echter een meisje of een maagd of een vrouw met geweld neemt, moet hier
al zijn straf ondergaan! Het geweld mag zijn wat het wil, lichamelijk of het
verleiden door kostbare geschenken, dat maakt voor deze misdaad geen verschil.
Ook overredingskracht of het gebruik van magische, verdovende middelen,
waardoor de vrouw zich schijnbaar vrijwillig ten dienste stelt aan de begeerte van
de man, doet niets af aan de grootte van deze zonde, ook dan niet als werkelijk een
vrucht verwekt zou worden, want zo'n verwekking gebeurt tegen de wil van beide
partijen en maakt daarom de misdaad niet minder erg.
[9] De meest verwerpelijke sexuele daad bestaat echter uit het schenden van
knapen en in het erbij betrekken van andere ledematen en delen van het
vrouwenlichaam dan die welke God daarvoor bestemd heeft, of zelfs in het
schenden van dieren. Deze schenders moeten voor altijd geheel uit de menselijke
maatschappij gebannen worden.
[10] Als men over zulke misdaden rechtspreekt, moet men er altijd rekening mee
houden welk ontwikkelingspeil zo'n ontspoorde man of vrouw heeft. Ook moet
onderzocht worden of zo'n mens soms door een kwade geest bezeten is, die hem of
haar daartoe aandrijft. In het eerste geval moet de gemeenschap ervoor zorgen dat
zo'n zwak begaafd mens in een goed opvoedingstehuis wordt ondergebracht, waar
hem net als een bedorven kind zolang discipline wordt bijgebracht tot hij een ander
mens is geworden. Want als zo'n mens zijn dierlijke instincten heeft overwonnen,
en als zijn verstand weer helder is, zal hij ook een reiner leven beginnen en niet
gemakkelijk meer in zijn oude, dierlijke natuur terugvallen. In geval van
bezetenheid moet zo iemand achter slot en grendel worden gezet, want zulke
mensen moeten meteen, vanwege hun grote overlast, uit de vrije
mensengemeenschap worden verwijderd.
[11] Als zij eenmaal goed zijn opgeborgen, moeten zij door vasten en door gebeden
in Mijn naam genezen worden. Als ze weer genezen zijn, en aantoonbaar is dat zij
hun onreine bezetenheid kwijt zijn, kunnen ze weer hun volledige vrijheid
terugkrijgen."
69 Maatregelen tegen geslachtelijk losbandig leven
[1] CYRENIUS zegt: "Heer, indien er nog geen mens te vinden zou zijn met een
geest die zo sterk is, dat zulke kwade geesten die het lichaam van een mens in bezit
genomen hebben, zich voor zijn wil en woord moeten buigen, zijn dan
mogelijkerwijs soms natuurlijke middelen te gebruiken? In ieder geval in die mate,
dat zo'n mens dan door de kracht van het woord en de wil van een mens die
geestelijk nog niet zo sterk is, van zijn kwaad bevrijd zou kunnen worden?
[2] IK zeg: "Het eerste middel op natuurlijk gebied is het vasten. Men geve zo'n
mens per dag slechts éénmaal een stuk roggebrood van een half pond en daarbij
slechts één kruik water. Om de andere dag kan men hem eventueel wat aloësap,
afhankelijk van de natuurlijke aard van de bezetene vermengd met een of twee
druppels bilsensap geven. Deze natuurlijke hulp zal goed werken, maar zal slechts
volledig helpen in combinatie met gebed en het in Mijn naam opleggen der handen.
Over het algemeen moet de rechter in zulke gevallen in zijn hart steeds bedenken,
dat de misdadiger die hij voor zich heeft slechts een erg afgedwaald mens is en
geen complete duivel.
[4] Is een mens echter hardnekkig in zijn uitspattingen en daarbij noch
onontwikkeld of bezeten, dan kan men wel een harde tucht op hem toepassen.
[5] Betert zo'n mens zijn leven en begint hij met juist inzicht zijn zonde te
verafschuwen, dan kan hij ook met meer liefde behandeld worden. Betert zo'n mens
zijn leven echter helemaal niet en blijft hij zichtbaar zijn losbandigheid koesteren wat zo'n geile bok nooit geheel kan verbergen dan kan hij, als het iemand is die
enige opleiding heeft genoten, uit de gemeente verstoten worden naar een ver woest
gebied, waar de grote ontbering hem wel tot bezinning zal brengen. Als hij zijn
leven betert, zal het hem wel beter vergaan -zo niet, zal het woeste land hem
uitputten.
[6] Betreft het een mens van geringere beschaving en levert het tuchtigen noch het
vasten wat op, dan kan hij door een kundig arts gecastreerd worden en daardoor
kan zijn ziel worden gered. Er zijn mensen die zichzelf hebben verminkt terwille
van het rijk van God. Derhalve kan het - maar alleen in het genoemde geval -nodig
zijn dat de plaatselijke rechtbank tot castratie laat overgaan, want in dit geval is het
beter verminkt in het rijk van God te komen, dan onverminkt in de hel! Nu zul je
wel weten, hoe alles wat het gevolg is van de vleselijke lust, gerechtelijk behandeld
moet worden! Ik voeg er echter nog aan toe, dat in de toekomst alleen zo, zoals
jullie het nu van Mij hebben gehoord, in gelijksoortige gevallen moet worden
rechtgesproken.
[7] Mozes heeft voor dergelijke misdaden steniging en de vuurdood
voorgeschreven, maar dat moet slechts in uitzonderlijke gevallen, als
afschrikwekkend voorbeeld, aan totaal verstokte zondaars voltrokken worden. Ik
hef de wet van Mozes niet op, maar geef slechts de raad zó lang in alles met
mildheid te handelen tot een te grote verdorvenheid noodzaakt tot uiterste
gestrengheid.
[8] Wees als rechters zacht en rechtvaardig door de ware naastenliefde, dan zullen
jullie eens ook een zachtzinnig en mild, rechtvaardig oordeel ondergaan. Want met
welke maat jullie meten, met dezelfde maat zullen jullie ook worden gemeten.
[9] Als jullie barmhartig zijn, zullen jullie ook barmhartigheid ondervinden; zijn
jullie echter streng en onverbiddelijk in je rechtspraak en oordeel, dan zullen jullie
eenmaal strenge en onverbiddelijke rechters tegenover je vinden.
[10] Bedenk bij zulke rechtszaken, dat ziel en geest van de mens heel gewillig en
kneedbaar zijn, maar het lichaam is en blijft zwak, en er is niemand die zich
beroemen kan op de sterkte van zijn lichaam.
[II] In de eigenlijke zin van het woord kunnen er nu nog geen geestelijk
wedergeborenen zijn, want de mensen zullen pas dan tot de ware en algehele,
geestelijke wedergeboorte komen, als de Mensenzoon Zijn opdracht helemaal heeft
vervuld.
[12] Onthoud dit dus en handel daarnaar!"
70 Wanneer echtscheiding geoorloofd is
[I] CYRENIUS zegt: "Hartelijk dank daarvoor, want nu ben ik helemaal
voorgelicht over iets, dat mij altijd veel hoofdbrekens kostte bij het vellen van een
goed oordeel. Ik geloof dat er nu nauwelijks een geval meer denkbaar is waarbij ik
nog zou twijfelen hoe te moeten oordelen. Maar één vraag houdt mij nog erg bezig
en dat is: Is er nu helemaal geen omstandigheid, waarbij men een eenmaal gesloten
huwelijk kan ontbinden en de beide partijen, zonder zich schuldig te maken aan de
noodlottige zonde van echtbreuk, weer kunnen hertrouwen?"
[2] IK zeg: "O ja, zulke gevallen kunnen zich zeker voordoen, bijvoorbeeld: Als
een man een vrouw trouwt, die er heel aantrekkelijk vrouwelijk uitziet, maar in de
huwelijksnacht tweeslachtig blijkt te zijn. In zo'n geval kan, als dat geëist wordt,
het huwelijk meteen worden ontbonden. Maar het is natuurlijk wel zo: Zonder
klagers zijn er ook geen rechters op aarde. Voor dit soort gevallen zou er eigenlijk
een wet moeten zijn tengevolge waarvan zo'n huwelijk helemaal niet mogelijk is,
en waarbij degene, die van zichzelf wel weet dat hij niet deugt voor een huwelijk,
als bedrieger ter verantwoording geroepen en tot schadevergoeding veroordeeld
kan worden. Maar wat hier gezegd is van de vrouw, geldt ook als de man niet
volledig man is. Als de vrouw hem verlaat en met een ander trouwt begaat zij geen
echtbreuk.
[3] Bij mannen kunnen er echter ook zijn die zichzelf gecastreerd hebben terwille
van het Rijk van God, of die al in hun jeugd om de een of andere wereldse reden
zijn gecastreerd, terwijl er ook zijn die zo geboren worden. Al die mannen zijn
geheel ongeschikt voor het huwelijk en hun ongeschiktheid bepaalt van tevoren
reeds dat een eventueel huwelijk verbroken mag worden.
[4] Ook kan één van de beide partijen een zodanig lichamelijk gebrek hebben, dat
de andere partij daarmee onmogelijk kan leven. Zo'n huwelijk kan ook ontbonden
worden -maar alleen als de ene partij vóór het huwelijk niets heeft kunnen merken
van het gebrek. Als hij of zij ondanks voorkennis toch het huwelijk is aangegaan, is
het huwelijk geldig en kan niet worden ontbonden! Zulke gebreken, die een
ontbinding van een reeds gesloten huwelijk mogelijk maken, zijn bijvoorbeeld:
verborgen bezetenheid van de ene of de andere partij, periodieke waanzin, een
verborgen kwaadaardige huidziekte, kankergezwellen, het hebben van luizen, een
ongeneeslijke longtering, vallende ziekte, het geheel niet functioneren van minstens
twee zintuigen, het lijden aan jicht en een verpestende stank van het lichaam of de
adem.
[5] Als de gezonde partij er vóór het huwelijk niets van wist dat de andere partij
een van de bovengenoemde gebreken had, kan hij meteen na het voltrekken van het
huwelijk weer de algehele ontbinding eisen en die moet worden verleend! Want in
deze gevallen is de gezonde partij bedrogen, en het bedrog ontbindt iedere
overeenkomst en dus ook het huwelijk.
[6] Als zulke echtgenoten zich in onderling overleg niet willen laten scheiden, is
het huwelijk als geldig te beschouwen en later kan het behalve van tafel en bed niet
meer worden ontbonden, want dan geldt jullie gezegde: Volenti non fit iniuria
(Gewild recht is geen onrecht)!
[7] Behalve deze gevallen zijn er haast geen andere die als reden voor een geldige
echtscheiding geaccepteerd kunnen worden.
[8] In alle andere onaangename gevallen moeten de echtelieden tot de dood geduld
met elkaar hebben, want als de jonge echtgenoten de honing van het huwelijk
smaakte, dan moeten zij de gal van het huwelijk ook leren accepteren.
[9] De honing van het huwelijk is toch al het slechtste deel ervan, want pas bij het
bittere deel van het huwelijk begint de gouden levensernst. Die moet echter overal
zijn intrede doen, want kwam die niet, dan zou het slecht gaan met het zaad voor de
hemelen.
[10] Vaak begint pas tijdens bittere levensernst het zaad tot leven te komen en zich
te ontwikkelen, terwijl dit tijdens een doorlopend honingleven net zo verstikt zou
zijn als een vlieg, die zich gretig in de honingpot stort en door de te grote zoetheid
van de honing het leven Iaat. -Is alles je nu duidelijk?"
71 Nog meer raadgevingen voor echtparen en rechters
[1] CYRENIUS zegt: "Ja, Heer en Meester van boven! Iets is er echter nog wat ik
zou willen weten, en dan is het huwelijk uitputtend behandeld.
[2] Stel dat een man die geheel volgens de regels leeft, een vrouw heeft met een
zeer zinnelijke natuur -zoals er zulke nooit tevreden te stellen vrouwen jammer
genoeg veel zijn. Die zinnelijke vrouw verlangt dagelijks van haar man zelfs
meerdere malen bevrediging en kalmering van haar lichamelijke behoeften. De
man zegt weliswaar tegen de vrouw: ' Je bent in verwachting en hebt nu gedurende
de tijd die God daarvoor bestemd heeft, rust nodig, opdat je je in je gezegende
toestand geen kwaad en onnodig lijden op de hals haalt door de nutteloze
bevrediging van je lichaam.'
[3] Maar de zinnelijke vrouw wil niets horen en weten van deze goede raad en
verlangt onstuimig van haar man dat hij haar wens inwilligt. Als de man doet wat
zijn vrouw wil, begaat hij duidelijk ontucht met haar en zondigt hij volgens uw
woord tegen de goddelijke orde. Wijst hij haar echter af, dan zondigt hij tegen de
wil van zijn vrouwen noodzaakt haar tot allerlei onnatuurlijke bevrediging en of tot
overspel en hoererij met andere mannen.
[4] Anderzijds zijn er echter ook zulke geile bokken van mannen die hun arme,
fatsoenlijke vrouwen vaak zelfs een paar uur voor de bevalling nog niet met rust
laten. Daarover wordt vaak luid geklaagd, maar hoe moet een wijze rechter nu een
uitspraak doen die rechtsgeldig en zowel voor God als voor ieder weldenkend mens
aanvaardbaar is?
[5] Als de nette man of de fatsoenlijke vrouw terwille van de goede orde en het
Rijk van God echtscheiding aanvraagt, moet die dan gegeven worden of niet?"
[6] IK zeg: "Ja, in dat geval kan na een verzoek van de ene of de andere partij een
echtscheiding worden uitgesproken. Echter geen volledige, maar toch méér dan
alleen van tafel en bed, namelijk ook van de wederzijdse verzorgingsplicht en van
het erfrecht. Deze twee zaken houden bij een geringere scheidingsreden pas op als
de ene partij langer dan drie jaar zonder deugdelijke reden geheel bij de slechts van
tafel en bed gescheiden andere partij is weggebleven en zich niet meer om de
achtergelaten partij heeft bekommerd, maar alleen eigen plezier heeft gezocht.
[7] Bij de scheiding, die moet volgen op aanvraag van de goede partij in het door
jou genoemde geval, vervalt ook meteen iedere andere op wat voor gronden dan
ook gebaseerde aanspraak op recht.
[8] Maar er moet streng op worden toegezien dat de scheiding pas dan wordt
gegeven, als de goede partij daar om vraagt en de slechte partij daarin toestemt. Als
de laatste niet toestemt, maar beterschap belooft, moet ook aan de goede partij geen
scheiding worden toegestaan, maar men moet het slechts ambtelijk aantekenen en
de klager tot geduld manen.
[9] Als echtgenoten die zó gescheiden zijn, weer eendrachtig samen willen leven,
behoeven zij niet opnieuw te trouwen, maar treedt op verlangen van beide partijen
de oude verbintenis weer volledig in werking en een mogelijk nogmaals gevraagde
scheiding ka.n hen niet meer scheiden, behalve in noodgevallen van tafel en bed.
[10] Als een man echter een vrouw heeft die veel van hem verlangt en hij geeft
haar zonder hartstocht, als hij daartoe in staat is, datgene, wat zij wil, dan begaat hij
daar niet zo'n grote zonde mee tegen de orde van God, want de natuur van zo'n
vrouw lijkt op een droge bodem, die de tuinman in de hete zomer vaker begieten
moet als hij zijn planten wil behouden. Als dan de vochtige herfst komt, is de
bodem vochtig genoeg. Daarbij moet deze man zijn vrouw ijverig geestelijk
bewerken en vormen, en dat zal hem goede vruchten opleveren.
[11] Geduld is echter altijd beter dan het beste recht.
[12] Een fatsoenlijke vrouw heeft vanwege de grote geilheid van haar man méér
recht om scheiding te eisen, dan een man vanwege de grote geilheid van zijn
vrouw. Want een eenmaal gezegende vrouw heeft rust nodig gedurende de tijd die
God de natuur van de vrouw heeft voorgeschreven. Voor de man is geen tijd
voorgeschreven en hij heeft dus minder rust nodig voor zijn natuur dan de
gezegende vrouw. Daarom moet men in een rechtszaak eerder naar een gezegende
vrouw luisteren dan naar een koele man.
[13] Ook moet er bij een man rekening worden gehouden met het leven dat hij vóór
het huwelijk heeft geleid, of soms een losbandige jeugd hem door veel zondigen
koel en onbekwaam heeft gemaakt. Bij een erg veeleisende vrouw doet die vraag
echter vrijwel niet terzake. Want als zij reeds als jonge vrouw zich vanwege het
geld aan een ontuchtig leven zou hebben overgegeven, zou haar natuur daardoor
erg zijn afgestompt, en als ze dan later nog de eerzame vrouw van de een of andere
man wordt, zullen haar lusten erg zijn bekoeld. Maar als een vrouw in haar jeugd
heel ingetogen haar hete bloed in toom heeft moeten houden ligt de eventueel
strafbare reden niet in de tijd van haar ongehuwde jonge vrouwenstaat, maar alleen
in de natuur van de vrouw, waar in dat geval het gerecht nauwelijks iets mee te
maken heeft.
[14] Tegen het geweld van de natuur is iedere nóg zo wijze rechterlijke uitspraak
een loos gebaar. Daarom zouden bij een ontvlambare vrouw ook passende
middelen van natuurlijke oorsprong toegepast moeten worden en tevens passende
lessen voor het hart van de vrouw, en dan zal het wel beter met haar gaan. -Kijk, zo
moet in dit geval gehandeld worden. Heb je soms nog bedenkingen, zeg het dan!"
72 Onderzoek van toekomstige echtparen
[1] CYRENIUS zegt: "U heeft zojuist iets over natuurlijke middelen gezegd,
waaruit zouden die kunnen bestaan?"
[2] IK zeg: "Door op een natuurlijke wijze matig te zijn! Een temperamentvol mens
verbruikt altijd meer energie dan iemand die koel is. Daarom zijn warmbloedige
mensen gulziger dan de koudbloedige en hun zin in veel en lekker eten en drinken
groeit steeds.
[3] Als zulke mensen matig worden, of op rantsoen gesteld, waarbij men hun
vriendelijk uitlegt waarom men dat voor hen doet en matigheid en schraler eten
aanbeveelt, zal het bloed weldra rustiger gaan stromen en de zinnelijke drift zal
veel aan kracht beginnen in te boeten, zonder enig nadeel voor de algemene
gezondheid van het lichaam en de ziel.
[4] Als echter bij een zeer veeleisende vrouw, ook door langere handhaving van de
gouden matigheid de natuur nog geen merkbare keer heeft genomen, moet zij bij
afnemende maan 's avonds het aftreksel van gekookte sennabladeren met wat
aloësap innemen, ongeveer vier eetlepels vol. Niet iedere dag, maar alleen iedere
derde of vierde dag, en dan zal het er met de verhitte natuur van de vrouw wel beter
uit gaan zien.
[5] Pas als dit alles, aangevuld met goede lessen, weinig of niets oplevert, kan op
aanvraag van de man de vroeger voor dit geval besproken echtscheiding van tafel
en bed begonnen worden.
[6] In ieder geval moet de koele en door haar wellustige man geplaagde vrouw tien
keer eerder aangehoord worden - vooral als zij zich reeds in gezegende
omstandigheden bevindt - dan een door zijn wellustige vrouw geplaagde man.
Want een koele man heeft behalve de middelen der moraal nog een aantal
natuurlijke tuchtmiddelen waarmee hij de opwinding van zijn vrouw heel heilzaam
kan afkoelen, en de warmbloedige vrouw zal er geen schade van ondervinden als
de man, gedreven door zijn geheimgehouden goede wil, haar zo nu en dan eens
ernstig onderhoudt. Dat moet echter nooit zijn oorsprong vinden in een onderdrukte
woede of toorn, maar altijd in ware naastenliefde, omdat het anders niet alleen geen
nut heeft, maar alleen zou schaden.
[7] Dit is nu de kern van alle dingen wat betreft het huwelijk en alle mogelijke
zonden, en overal ter wereld moet men zich daarnaar richten.
[8] De staat moet zelfs een wettelijk voorschrift maken dat de eenmaal gesloten
huwelijken moreel zo goed mogelijk gehouden moeten worden, en dat mensen die
op een of andere wijze lichamelijke of geestelijke gebreken hebben, niet tot het
huwelijk toegelaten dienen te worden, want uit zulke huwelijken kan nooit een
volkomen gezegende vrucht voortkomen.
[9] Maar ook bij mensen zonder gebreken moet onderzocht worden of de jonge
bruidegom en de jonge bruid voor elkaar geschikt.zijn.
[10] Als een gevolmachtigde, wijze onderzoeker zaken vindt die moeilijkheden
kunnen opleveren, moet hij wachten met de toestemming voor het huwelijk en het
toekomstige echtpaar heel duidelijk op de kwade gevolgen wijzen, en hun vertellen
dat de geldige toestemming tot .het huwelijk niet gegeven kan worden zolang de
genoemde zaken voort blijven bestaan.
[11] Ook moet zo'n door de staat gevolmachtigde huwelijkssluiter de trouwlustigen
de ernst en het hemelse, hoge doel van het gesloten huwelijk goed duidelijk maken.
[12] De gevolmachtigde moet dan pas toestemming geven voor de
huwelijksvoltrekking, als blijkt dat de trouwlustigen steeds serieuzer werken aan de
oplossing van hun problemen, en alleen maar willen trouwen uit werkelijke liefde
voor elkaar. Als teken van de onverbreekbare echtverbintenis moet hij de belofte
van trouw in een boek opschrijven, met daarbij het jaar en de dag van de
echtvereniging en hij moet steeds op de hoogte blijven van de latere
huwelijksomstandigheden - hoe die zich ontwikkelen, goed of slecht.
[13] Daarom moeten deze wijze gevolmachtigden voor het sluiten van huwelijken
geen vreemde, in een gemeente binnen gekomen, maar altijd uit de plaats
afkomstige mensen zijn, die de mensen, jong en oud, bijna zo goed als zichzelf
kennen. Dan worden daardoor .zeker de vele slechte huwelijken verhinderd, en er
zal dan veel zegen zijn in zo’n gereinigde gemeente.
[14] Het zou daarom goed zijn als er in iedere grotere gemeente een rechterlijke
macht voor huwelijkszaken zou komen, die steeds over alle huwelijkszaken zou
waken. Natuurlijk zou deze rechtsmacht van zeer onbesproken gedrag moeten zijn,
en aan het hoofd daarvan zou overal een man moeten staan zoals Mathaël.
[15] Deze man zou er voor alles bij huwelijken op toe moeten zien, dat een jonge
man nooit onder de vierentwintig jaar en een jonge vrouw nooit onder de twintig
jaar een geldig huwelijk sluit. Want deze leeftijd hebben zij minstens nodig om
voldoende gerijpt te zijn voor een. goed en ook geestelijk duurzaam huwelijk. Want
te jonge echtelieden richten elkaar door wederzijds zinnelijk genot te gronde,
ergeren zich al gauw aan elkaar en zo ontstaan de huwelijksmoeilijkheden.
[16] Daarom moet voortaan al het ware geluk in het huwelijk afhangen van de
genoemde huwelijksopperrechter. In de gemeente waar een zeer wijze opperrechter
zijn belangrijke ambt zal uitoefenen, zal het er ook weldra het meest gezegend uit
zien.
[17] Zo'n opperrechter zal dan ook de opvoeding en de juiste tucht.van de kinderen
in de hem toevertrouwde gemeente met oog en hart begeleiden en hij zal alle
narigheid met de geëigende middelen weten te voorkomen. De weerspannigen zal
hij tuchtigen en de ijverigen zal hij prijzen voor al het goede en ware en hij zal ze
belonen door hen te wijzen op de zegen van hun huishouden.
[18] Maar hij moet niet, zoals het hier en daar al gebeurde, bepaalde premies
uitloven, want zulke uiterlijke motieven deugen niet voor de geestelijke
ontwikkeling van een gemeente. Dan zullen de leden der gemeente alleen vanwege
de premie met elkaar wedijveren in het goede en niet uitsluitend terwille van het
goede, dat het enige moet zijn wat telt.
[19] Afgezien van het feit dat zulke huwelijken op die wijze zuiverder in de orde
van God worden gehouden en zich altijd zullen kunnen verblijden in hun
zegenrijke vruchten van boven, behoeft het nauwelijks nog vermeld te worden dat
daaruit ook voor een nog zo grote staat en het gezalfde hoofd daarvan, grote
zedelijke en natuurlijke voordelen moeten voortkomen, want als een staat goede
onderdanen wil hebben, moet hun ontwikkeling reeds in de wieg beginnen. Als
ouders goede kinderen willen hebben, moeten zij deze ook al in de wieg beginnen
op te voeden, anders verwilderen zij en worden hun ouders tot last inplaats van tot
troost en steun op hun oude dag.
[20] Blijven de huwelijken echter goed, dan zullen uit die huwelijken ook goede
kinderen voortkomen, en goede kinderen worden ook goede staatsburgers en die
worden dan ook in hun hart geheel burgers van Gods rijk, en daarmee is dan aan
alles voldaan wat de goddelijke orde ook maar ooit van de aardse mensen kan
verlangen! -Is dit alles je nu klaar en duidelijk?
73 Verwondering over Raphaël's schrijfkunst
[1] CYRENIUS zegt: "Ja, eeuwige, geestelijke Heer en Meester! Over dit
onderwerp heb ik nu geen verdere vragen meer. Alleen ware het zeer te wensen dat
dit allemaal woordelijk opgeschreven zou zijn, want het omvat een hele grondwet."
[2] IK zeg: "Kijk, Raphaël zal dat voor je doen, laat daarom schrijfmateriaal voor
hem brengen!"
[3] Cyrenius beveelt meteen zijn dienaars om voor schrijfmateriaal te zorgen, en
deze brengen snel een behoorlijke hoeveelheid onbeschreven perkamentrollen, en
ook enige koperen platen om op te graveren. Als alles gebracht is, roep Ik Raphaël,
die snel bij onze tafel komt en aan Cyrenius vraagt hoe hij het geschreven wil
hebben, op perkament of op koperen platen.
[4] CYRENIUS zegt: "Voor het dagelijks gebruik is het beter op perkament, maar
voor de latere nakomelingen is het op koperen platen beter en houdbaarder te
bewaren. Maar als ik het geheel eenmaal op perkament heb, zorg ik wel voor een
afschrift op de koperen platen."
[5] RAPHAËL zegt: "Weet u wat, omdat het me toch niet meer of minder moeite
en werk geeft of ik alles nu één of tweemaal opschrijf, zal ik in één keer de rollen
én de platen beschrijven!"
[6] De TWAALF aan de belendende tafel zetten grote ogen op en willen nu erg
graag toekijken en zien, hoe de jonge man met belde handen tegelijk zal schrijven.
[7] SUETAL zegt nog speciaal tegen Ribar: "Nou, naar die dubbele schrijverij ben
ik erg benieuwd! De grote meester uit Nazareth moet dus ook een bekwaam
schoolmeester zijn, want dit soort schrijfwerk heb ik nog nooit gezien. Maar de zon
zal waarschijnlijk al ondergegaan zijn voor hij alles opgeschreven zal hebben wat
de zeer wijze Griek -die vast ook een oudere leerling van de Nazareeër is -nu heeft
gesproken!"
[8] RIBAR zegt: "Dat is sterk afhankelijk van zijn snelheid. van schrijven.
Misschien kan hij zijn magie ook bij het schrijven gebruiken, waar wij net zo min
wat vanaf weten als van het tot stand brengen van de vroegere wonderdaden. We
hebben ze gezien en ook ondervonden, maar hoe en waardoor ze tot stand zijn
gebracht, daarvan hebben we niet het minste idee! Daarom moeten wij een
voorgenomen daad bij deze mensen, die in ons bijzijn al zulke grote dingen gedaan
hebben, nooit van tevoren in twijfel trekken, totdat wij van het tegendeelovertuigd
worden doordat het een of andere voornemen mislukt!"
[9] SUETAL zegt; "Ja, ja, die mening heb ik ook wel, maar je moet toch wat
zeggen!"
[10] RIBAR zegt: "Broeder, het is hier werkelijk beter steeds te zwijgen en verder
alleen maar te kijken en te luisteren! Kijk, de jongen maakt de rollen en de platen
klaar! Let dus maar goed op, want hij zal nu zeker meteen beginnen te schrijven!"
[11] SUETAL staat nu op en observeert nauwlettend hoe de veronderstelde, jonge
leerling zal schrijven, maar als hij scherper toeziet, ontdekt hij dat alle rollen en de
platen al volgeschreven zijn. Daarover buiten zichzelf van verbazing, roept hij luid:
"Nee, iets groters dan dit wonder bestaat niet! Wij wachtten tot de leerling zou
beginnen met zijn dubbele.schrijverij, en kijk eens, hij heeft alles al klaar! Ah, dat
gaat alle menselijke begrip volkomen te boven en zoiets werd nog nooit gehoord!"
[12] Op deze uitroep van Suetal staan nu alle twaalf op, kijken naar de open rollen
en naar de dicht beschreven platen, en allen overtuigen zich ervan dat zowel de
rollen alsook de platen helemaal beschreven zijn met goede, zuivere en goed te
lezen schrifttekens, en zij vragen zich af: "Hoe is dat nu mogelijk?"
[13] RAPHAËL merkt de verbazing van zijn tafelgenoten wel en zegt tegen Suetal:
"Kijk, dat komt door die acht vissen die ik gegeten heb, waarop jij wat jaloers was.
Men moet eerst wat krachten opdoen, wil men zo'n werk goed volbrengen! -Of
denk jij dat niet?"
.
[14] SUETAL zegt: "Beste, wonderbaarlijke vriend, je wilt me een beetje plagen,
maar dat geeft niet, want ik zie dat je een enorme dosis goddelijke almacht bezit en
met jou valt niet te twisten! De acht vissen hebben je zeker niet zo'n almacht
gegeven, maar alleen de goddelijke, grote meester uit Nazareth heeft je die
gegeven! Zorg jij er daarom voor dat wij hem nu eens vlug te zien krijgen! Ons hart
laat ons nu niet meer met rust, wij moeten hem zien en spreken! -Want nu zouden
ook wij hem eens willen zien en spreken!"
[15] RAPHAËL zegt: "Heb nog wat geduld tot ik het geschrevene hier helemaal op
orde heb, daarna zullen wij pas gaan zien waar mogelijkerwijs voor de blinden en
doven de grote meester zit!" Daarmee zijn de twaalf tevreden en voorlopig houden
ze zich kalm.
[16] Raphaël doet de rollen nu ordelijk bij elkaar en geeft ze samen met de platen
aan de ook niet weinig verwonderde Cyrenius, die ze meteen doorkijkt en de
juistheid ervan verbazingwekkend vindt.
74 Het onvermogen van Suetal om de Heer te zien
[I] Terwijl Cyrenius verheugd zijn rollen zo snel mogelijk doorkijkt en zijn gezicht
daarbij steeds meer respect uitdrukt, zeg Ik tegen Raphaël, dat hij Jarah en Josoë nu
weer kan ontheffen van hun tijdelijke, korte verbanning en ze nu aan tafel moet
roepen, De vaardige, hemelse dienaar doet dat zeer snel en als JARAH arriveert,
zegt zij wat bedroefd: "Maar, o Heer, U Mijn eeuwige, enige liefde, wat was dat
toch een ontzettend lang gesprek waar ik niets van mocht horen! Ik dacht al dat het
voor de nacht nooit op zou houden! Maar U alleen zij alle lof, het is nu weer
voorbij en ik heb U weer terug!"
[2] Intussen ging de engel naar de twaalf, waarvan SUETAL de eerste is die zich
erg over Jarah verwondert en die zegt: "Luister nu eens, schone jongeman, wat
heeft dat meisje, dat nauwelijks veertien lentes telt, nu met de wijze Griek? Zij
schijnt wel tot over de oren verliefd te zijn op de goede man!? Toen je naar binnen
ging, dacht ik dat je de Meester der Meesters te voorschijn zou halen, maar toen
bracht je dit verliefde meisje! Dat viel erg tegen! Is dat soms ook al een
wonderdoende leerlinge van de grote meester en heeft zij in het huis soms in een
geheime kamer les gekregen? Waarlijk, er duiken bij jullie steeds maar
verschijnselen op waardoor men in plaats van wijzer, alleen maar dommer wordt,
hoe meer je er goed over nadenkt. Aan de ene kant ongelooflijke wonderen, aan de
andere kant meteen weer gewone, menselijke verschijnselen. Zeg jij me nu maar
hoe een eerlijk mens van ons soort dit kan bevatten. Zoals ik nu ook werkelijk niet
begrijp, waarom wij de grote Meester, die zich eerst door middel van de wijze
Griek letterlijk aan ons op wilde dringen terwijl wij hem eigenlijk, naar waarheid,
helemaal niet wilden zien, zich nu helemaal niet Iaat zien! Wat hebben we dan
gedaan dat wij zo lang moeten wachten, of zullen we hem tenslotte helemaal niet te
zien krijgen!"
[3] RAPHAËL zegt: " Ja, vrienden, als jullie zo blind zijn dat je midden op de dag
nog niet eens de zon ziet, dan zijn jullie niet te helpen! Als iemand te dom is, helpt
het niets of men hem zou zeggen: 'Kijk, deze of gene is het!' Hij zal het toch niet
geloven, want om te geloven heeft men een ontwaakt verstand nodig, dat zich in
noodgevallen ook zelf ka.n redden. Maar als het verstand van een mens nog te vast
verbonden is met de zuivere materie, helpt geen enkele aanwijzing. Zo iemand
moet dan eerst tienmaal zijn neus tot bloedens toe stoten voordat hij er over na gaat
denken waarom hij zijn neus heeft stuk gestoten! En zo zal het bij jullie ook moeten
gaan! Geen God ~al jullie wijzer maken zolang je niet zelf door schade en schande
bent wijs geworden!
.
[4] Wat verwachten jullie dan nu van de grote meester uit Nazareth? Missen jullie
wat, dat Hij jullie moet geven, of willen jullie alleen maar uit pure
nieuwsgierigheid kijken, net zoals de domme mensen zich naar voren dringen om
een dansende beer aan te gapen? Heus, de grote Helland is er niet om zich door
domme en ingebeelde mensen uit pure nieuwsgierigheid aan te laten staren!
Waarlijk, als jullie hart Hem hier tussen al deze mensen niet kan vinden, dan zal
jullie ingebeelde, grote verstand Hem nog veel minder vinden, -dat kan ik jullie
verzekeren!
[5] Wordt eerst nederig in je hart, anders krijg je de heilige, grote Meester niet te
zien, want Zijn wezen is zelfs lichamelijk vervuld van de totale geest van God!
[6] Hij is Heer over hemel en aarde en voor Zijn naam moeten alle knieën in de
hemel, op aarde en onder de aarde zich buigen, want Zijn naam is heiliger dan
heilig!"
[7] Na deze tamelijk scherpe woorden staat de engel op, verlaat de tafel van de
twaalf en gaat weer aan onze tafel zitten, waar Cyrenius hem nogmaals in Mijn
naam heel vriendelijk dankt voor zijn bultengewone hulp. Want het geschrevene
bevatte woord voor woord wat hij Mij gevraagd heeft en hoe Ik zijn vragen
beantwoord heb,
75 De twaalf begrijpen het nog steeds niet
[I] Wat Raphaël gezegd heeft, bevalt de twaalf niet en daarom beginnen ze
mogelijkheden te bedenken om heimelijk te vertrekken en toch maar weer, zij het
dan onverrichter zake, naar Jeruzalem terug te keren, “want” zegt SUETAL, "wij
hebben tot op heden nog mets strafbaars tegen de tempel ondernomen. Wat het
gezag met ons deed, daar zijn wij met aansprakelijk voor, en onze diepste
gedachten kan geen tempeldienaar ooit te weten komen, dus moet de tempel ons
weer gewoon opnemen. Wij zullen daarbij zeker in zijn gunst stijgen als wij het een
en ander vertellen over de buitengewone dingen die wij op onze gevaarvolle.reizen
hebben meegemaakt! De leiding zal met veel interesse naar ons luisteren en zeer
welwillend tegenover ons staan en dan is ons kostje gekocht. Misschien zullen wij
dan weer in den vreemde uitgezonden worden, maar dat zal ons niet hinderen want
wij zijn behoorlijk slimme snuiters en weten nu precies wat wij moeten doen en
voor wie wij het volk moeten bewerken!
[2] Maar hier in dit wonderlijke gezelschap van tovenaars of goden is het echt met
om uit te houden! Altijd wordt er over liefde gesproken, zoals dat ook uit de zeer
wijze toespraak van de Griek viel op te maken, maar vraagt men iets aan zo'n
wonderdoener, dan geeft hij steeds een ontwijkend antwoord en wordt tevens zo
grof als een stoppelveld! Nou die moet nog maar eens tegen mij beginnen over
nederigheid zachtmoedigheid en liefde, dan krijgt hij zo van mij op zijn kop, dat hij
niet veel terug zal zeggen!
[3] Wie zijn broeder tot nederigheid maant, moet eerst zelf nederig zijn, of hij moet
eerst..een ellenlange prediking over de nederigheid tegen zichzelf houden voor hij
een van. Zijn broeders tot nederigheid maant! Kijk me nu zo’n jonge,
welgemanierde wonderdoener eens aan, hoe grof hij ons tenslotte behandelt! Wat
gaat ons zijn kunst om wonderen te doen aan en wat hebben wij eraan, als wij het
hem niet na kunnen doen?! Moet hij daarom zo grof tegen ons worden?
[4] Dat .ik vanwege het meisje die heel natuurlijke en zeker niet hatelijke
opmerking heb geplaatst over iets wat toch ieder mens die zijn ogen met in z’n.zak
heeft, hier zelf kan zien, dat kan toch geen verstandig mens beledigen. Want wat ik
zei, is in ieder geval in ónze ogen een heel gewoon menselijk verschijnsel en mist
ieder profetisch tintje. Ik duidde slechts op het duidelijke kontrast, dat hier, wat de
daden betreft, goddelijk wonderlijke dingen gebeuren, maar wat de zedelijke
levenssfeer betreft ieder gewoon mens hier alleen maar gewone en natuurlijke
dingen ziet: En die heel onschuldige opmerking van mij wond dat toonbeeld van
deemoed en zachtmoedigheid zo op, dat hij ons ten eerste erg beledigde en ten
tweede de rug toekeerde, zodat wij niets terug konden zeggen! Heus, zulk gedrag
hoort duidelijk thuis in een gekkenhuis, maar niet onder mensen met enige
ontwikkeling, en het allerminst in het gezelschap van louter liefde-, deemoed en
zachtmoedigheidpredikers! Daarom wil ik echt niet lang bij dit gezelschap blijven,
want er is niets vervelender dan bij mensen te zijn die je nooit helemaal kunt
begrijpen en van wie je ook niet weet waar je met hen aan toe bent en in hoeverre
je ze kunt vertrouwen! Heus, van deze meesters zou ik voor niets ter wereld een
nog zo domme leerling willen zijn! -Heb ik gelijk of niet? Hoe denk jij daar nu
over, broeder Ribar? Wat vind je, -moeten we gaan of nog blijven, want we zijn nu
vrij en kunnen van nu af aan in het vreemdelingenlegioen gaan of ook naar huis
gaan?!"
[5] RIBAR antwoordt: "Ik vind dat we toch moeten blijven, want we zijn met door
een bebaarde man, maar door de erg baardeloze wonderknaap -waarschijnlijk
vanwege jouw aandrang dat wij de grote meester nu wel eens wilden zien -een
beetje terechtgewezen!
[6] Ik denk daar het volgende van: De jongen heeft van zijn meester zeker nog het
verbod meegekregen om onder geen beding zijn meester voortijdig te verraden.
Maar nu heb jij hem daarover het vuur na aan de schenen gelegd en toen heeft hij
zich, omdat jij hem wat lastig viel, uit die situatie gered door ons allen de rug toe te
keren. Daarom vind ik toch dat wij moeten blijven en moeten zien, of we geen
kennis kunnen maken met de grote meester!
[7] Zeker wordt het je hier heel wonderbaarlijk te moede als je je aan de ene kant
bijna onder louter goden waant en het er aan de andere kant toch weer heel
natuurlijk en menselijk schijnt toe te gaan! Van vasten voor de sabbat is natuurlijk
geen sprake, want vrijwel de meeste aanwezigen zijn Romeinen en Grieken. Ook
wordt er weinig gebeden. Maar wat er gezegd wordt, stroomt vaak over van
wijsheid, groter dan die van Salomo. Kortom, alles loopt hier wonderlijk door
elkaar. Wij bevinden ons hier bij mensen, die door God geroepen schijnen te zijn
om hemel en wereld dichter bij elkaar te brengen en na verloop van tijd voor de
mensen van deze wereld meer mogelijkheden te verschaffen voor de ontwikkeling
van hun geestelijke krachten en de daartoe vereiste, lichamelijke krachten! Ik kan
daarom ondanks al zijn grofheid niet boos worden op de jongen, want zo'n
opstopper is meestal helemaal niet zo slecht omdat men daardoor vaak sneller tot
inzicht komt dan door honderd bescheiden lessen."
[8] SUETAL vraagt wat peinzend: "Hoe bedoel je dat nu precies?"
[9] RIBAR zegt: "Dat zal ik je nu meteen haarfijn uitleggen!"
76 Ribar veronderstelt de aanwezigheid van de Heer
[1] "Kijk, de jongen heeft ons, naar mijn mening niet geheel zonder reden - doof,
blind en dom genoemd, en ook de ezel die hij eerder naast ons neerzette, liet ons
eigenlijk hetzelfde zien!
[2] Weet je, ik geloof steeds meer, en nu vooral, dat juist die heel gemoedelijk
uitziende Griek de grote Nazareeër is! Ik heb hem steeds in de gaten gehouden en
er is mij aan hem nu zo veel opgevallen, dat ik er haast geen ogenblik meer aan
twijfel dat hij het is! Alle ogen, oren en harten zijn op hém gericht. De machtige en
anders zo onverbiddelijke opperstadhouder aanbidt hem letterlijk. De jongen doet
alles slechts op zijn wenk en als hij het zegt, en wat hij zegt is helder en vol
wijsheid! Daarnaast merkte ik, dat hij de opperstadhouder ook natuurlijke geneesmiddelen noemde tegen de te grote vurigheid van jonge vrouwen. Kijk, dat kan
alleen maar een genezer doen! Bovendien moest de voordracht die hij gehouden
heeft, zo snel mogelijk worden opgeschreven en wel op de wonderbaarlijkste
manier ter wereld! Zet dat alles nu eens netjes op een rij, dan zul je zelf wel
ontdekken dat ik niet helemaal ongelijk zou kunnen hebben, en de jongen ook niet,
toen hij ons doof, blind en dom noemde! -Wat vind je ervan en wat denken jullie
allen hierover?"
[3] SUETAL zegt: "Weet je, helemaal ongelijk kon je echt wel eens met hebben,
want nu begint wat dat betreft bij mij zelf een lichtje te branden! Maar als dat zo is,
dan heeft de jongen ons echt niet onheus behandeld, want dan zouden we werkelijk
zo blind zijn dat we het bos door de ?omen niet zagen! Maar wacht eens, ik zal van
nu af aan de Griek beter in het oog houden en dan zien we gauw genoeg in
hoeverre jij misschien gelijk hebt!"
[4] Vanaf dat ogenblik houdt SUETAL Mij heel opmerkzaam in de gaten en
daarnaast ook het doen en laten van alle andere gasten, en hij zegt na een. poosje
tegen Ribar: "Broeder, ik geloof dat je werkelijk gelijk hebt: hij moet het
ongetwijfeld zijn! Want aan alle gezichten kun je duidelijk zien, dat zij hem zonder
meer als de leider van het hele, grote gezelschap vereren en dat zelfs de
opperstadhouder niets durft te doen zonder zijn toestemming! Als deze schijnbare
Griek in werkelijkheid slechts de naaste en meest wijze vriend van de grote meester
zou zijn, zoals hij zich eigenlijk ook bij ons heeft geïntroduceerd, zou men hem in
dat geval dan óók zoveel aandacht schenken!? Als hij zich voorheen aan ons maar
niet als een zeer intieme vriend van de grote meester had voorgedaan, dan zou ik
hem allang als de grote meester hebben begroet! Maar het zou toch ook vreemd
zijn geweest, als wij de brave man voor iets anders gehouden zouden hebben dan
waarvoor hij zichzelf heeft uitgegeven. Je kunt toch met recht van de zo van Gods
geest doordrongen man aannemen dat hij met ons, argeloze Joden, geen
verstoppertje zal of wil spelen!?"
[5] RIBAR zegt: "Daar denk ik weer heel anders over, want door zich tegenover
ons als de beste vriend van de grote meester voor te doen, heeft hij ons beslist geen
onwaarheid gezegd, ook al was hij dan de eigenlijke meester zelf. Want weet je,
iedereen kent zichzelf altijd zeker het best en is daardoor ook zijn allernaaste en
allerbeste vriend! Als iemand nu in een bepaalde, goede bui zoiets van zichzelf
zegt, zit daar beslist geen spoor van onwaarheid in. Bovendien kan zo'n wijze man
ook nog wel een bepaalde, verborgen reden hebben om zich tegenover meerdere
mensen niet meteen helemaal bloot te geven, en later zullen wij dat zeker
ontdekken. Kijk maar eens naar de wijze Mathaël, hoe hij haast iedere keer dat hij
de Griek aanziet, tranen van ontroering in de ogen krijgt! Broeder, daar is zeker een
goede en belangrijke reden voor!
[6] Zo schijnt mij toe dat ook de grote liefde die het, overigens zeer intelligent
uitziende, meisje voor deze Griek toont, meer vóór, dan tégen mijn mening spreekt.
Want neem nu eens de werkelijk meer dan hemelse schoonheid van onze jonge
wonderdoener! Ik denk, dat er ogenblikkelijk ontelbare vrouwen en meisjes bijna
wanhopig verliefd op hem zouden moeten worden!? En toch kijkt het meisje
nauwelijks naar hem om, hoewel hij als jongen vele malen mooier is dan het
meisje. Maar bij de Griek zou zij bepaald in zijn hart willen wonen! Ik zeg,
broeder, dat is ook niet zo maar! Dit meisje moet dus een heel andere reden hebben
om zo verliefd op deze schijnbare Griek te zijn. Bij nadere beschouwing komt het
mij voor dat het meisje alleen in het goddelijke van hem verliefd is en zijn lichaam
vrijwel buiten beschouwing laat! Kijk maar eens naar haar ogen, die meer van een
zekere eerbied stralen dan van een zinnelijke liefde, dan zie je al gauw dat er bij het
meisje geen sprake is van zinnelijke liefde!"
[7] SUETAL zegt: "Broeder, je draagt je naam werkelijk niet voor niets, want een
visser moet een scherp oog hebben! Mij vallen nu zelf wel honderd dingen op waar
ik eerder niet op lette. Zij duiden alle op wat jij beweert. Aan onze jongeman valt
mij nu ook wat op! Hij is nu een paar maal door de Griek, die vrijwel zeker de
grote meester is, het huis in gestuurd. Ik zag echter niet hoe hij ging, maar -hij was
er eenvoudig! Zijn gaan is net zoals hij schrijft: waar hij wil zijn, daar is hij ook al!
Broeder, dat lijkt me ook niet normaal! Als hij niet steeds alleen maar dat zou doen,
wat de schijnbare Griek hem in zekere zin opdraagt, dan zou ik hem haast zelf voor
de meester houden. Maar omdat hij steeds alleen maar dat doet, wat hem door de
schijnbare Griek wordt opgedragen, kan men hem toch alleen maar voor een
dienaar houden en niet voor een heer! Maar het is wel uiterst merkwaardig, hoe ver
deze jonge man het in de een of andere, puur goddelijke magie. heeft gebracht!"
[8] RIBAR zegt: "Wat jij nu bij de jongeman hebt opgemerkt, is mij al eerder bij
hem opgevallen. Maar ik heb, weet je, persoonlijk ook eerder bij het eten van zijn
acht vissen iets heel vreemds gezien, namelijk dat hij eigenlijk geen vis op de
normale manier met de mond heeft gegeten zoals wij. Hij bracht de vis slechts tot
aan de mond, -en dat was alles! De vis verdween met huid en graat, en zo ging het
ook met het brood en de wijn! Alles verdween op het moment dat hij het aan zijn
lippen bracht! Ik voelde mij naast hem helemaal niet op mijn gemak! Waarlijk ik
heb heel ongemerkt een paar maal onder de tafel naar zijn voeten gekeken, maar
die waren steeds zo gaaf en hemels mooi als ik ze nog nooit in mijn leven bij een
jong meisje, laat staan bij een jongen heb gezien! Dat kalmeerde mij weer en ik
zou, als ik mij daarvoor niet gegeneerd had, zijn wonderbaarlijk aantrekkelijke,
mooie voeten met veel vreugde een eeuw lang steeds maar door hebben kunnen
bekijken en bewonderen! Voorwaar, als er nu een engel uit de hemel zou komen,
kon hij onmogelijk op nog mooiere voeten staan!"
[9] SUETAL zegt: "Kijk, dat is nu weer iets wat mij niet is opgevallen, maar gezien
zijn verdere, wonderbaarlijke schoonheid, zou men haast zeggen dat hij een hoger,
geestelijk wezen was, -want zijn gestalte en zijn bijzondere wonderen schijnen dat
welhaast rond te bazuinen! Maar daarbij doet zich weer de omstandigheid voor, dat
hij ons als jongste leerling van de grote meester werd voorgesteld, die het al zo ver
in de goddelijke magie gebracht heeft. Dat zegt dan echter natuurlijk net zo veel
als: Wanneer deze jongste al zo veel presteert, wat zullen dan de oudere leerlingen
wel niet allemaal kunnen!? Bij zo'n logische veronderstelling valt de gedachte aan
een hoger wezen in de jongen vanzelf weg, want als hij het tóch zou zijn, dan zou
de echte, grote meester ons eerder duidelijk belogen hebben, en dat kan men van
zo'n man toch met veronderstellen! -Wat denk je daarvan?" ..
[10] RIBAR zegt: "Ja, het schijnt wel zo te zijn, maar in deze sfeer lijkt het mij toe
dat de oude sluier van Isis nog niet voor onze ogen is weggehaald! Als de grote
meester echter soms toch dat zou zijn, wat Mathaël eerder over hem zei, dan zou
ook een engel uit de hemelen zijn leerling kunnen zijn! -Heb Ik gelijk of niet?"
77 God laat Zich alleen door de liefde kennen
[1] SUETAL zegt: "Ja,.ja, ,dan zou alles heel goed bij elkaar passen! Alleen met de
uitdrukking jongste zou het nog niet zo erg kloppen want zo'n engel, die halve
eeuwigheden doorleeft heeft, kan toch ten opzichte van de mensen van deze aarde
onmogelijk een jongste leerling zijn!? Zo'n engel was toch al lang eerder vertrouwd
met de hemelse magie, nog voor er een zon aan het firmament straalde?! -Wat vind
jij daarvan?"
[2] RIBAR zegt: "Dat is zeker een belangrijk bezwaar waar ik ook geen antwoord
op weet. Maar toch schiet me nu iets te binnen: Kijk, de meester kan de jongen
slechts met betrekking tot deze tijd als de jongste van zijn leerlingen voorgesteld
hebben, omdat deze jongen zich misschien pas een paar dagen in een aards
omhulsel in het gezelschap van mensen bevindt!"
[3] SUETAL zegt: Ja, als dat zo zou zijn, had je natuurlijk weer gelijk, maar
bedenk, dat zo'n veronderstelling wel wat gewaagd is! Het is dat, of Mozes, want
beide kunnen onder zulke omstandigheden niet naast elkaar bestaan!"
[4] RIBAR zegt: "Dat zie ik niet in! Een engel kon toch ook, zoals men nu nog
mondeling overlevert, zeven jaar lang een gids voor Tobias zijn. Waarom zou deze
het dan niet een paar dagen op aarde kunnen uithouden?! Deze aarde is toch net zo
goed een werk van God, als hij dat zelf is!"
[5] SUETAL zegt: " Ja, ja, als jij gelijk hebt en Mathaël ook onweerlegbaar gelijk
heeft, dan kan, aards gezien, deze jongen zeker de jongste leerling van de eeuwig
grote meester zijn! Zijn figuur en zijn daden getuigen duidelijk van een hoger
wezen uit de hemelen, maar als dit wezen van zichzelf getuigt dat het een jongste
leerling van de grote meester uit Nazareth is, dan moet deze meester qua geest toch
zeker een heer over alle hemelen zijn. Maar als hij dat is, dan doemt voor ons de
belangrijke vraag op, wat wij dan, voor het aangezicht van de Allerhoogste
Almachtigste Zelf, kunnen en zullen doen! Want dat zou echt geen kleinigheid
zijn!"
[6] RIBAR zegt: "Ongetwijfeld, maar zouden wij er iets aan kunnen doen als het,
wat mij steeds waarschijnlijker lijkt, zo zou zijn? Kijk, de Godheid is vrij en doet
wat Zij wil, en de sterfelijken kunnen haar geen beperkingen opleggen! Als Zij als
een rechter tot ons was gekomen, zouden wij er zeker slecht voor staan, maar Zij
kwam als de vriendelijkste weldoener naar ons sterfelijken toe, om ons door de
oude, reeds door vader Henoch gepredikte liefde dichter naar Zich toe te trekken,
en onder zulke omstandigheden is Zij niet te vrezen. Maar naar het mij toeschijnt,
Iaat Zij Zich alleen door de liefde in waarheid kennen, omdat de liefde beslist de
enige reden van Haar komst hier is. Maar door het verstand en al onze
hooggeprezen rede laat Zij Zich zeker niet kennen.
[7] En zie, nu wordt er veel voor mij begrijpelijker! De vermeende Griek kwam
voorheen heel aardig en vriendelijk naar ons toe en vroeg ons bovendien nog, of
wij kennis wilden maken met de grote meester uit Nazareth. Maar wij wimpelden
dat uit een soort angst beslist af en beredeneerden dat met allerlei onbelangrijke,
verstandelijke redenen. Wij vreesden de meester, omdat de leerling ons al had laten
zien hoe ergerlijk oppervlakkig onze redeneringen waren.
[8] Tot op heden beredeneerden wij alles nog steeds verstandelijk en zijn nog zeer
weinig te weten gekomen, en het tamelijk sterke vermoeden dat nu in ons hart
begint te groeien, hebben we puur aan de reprimande te danken, die de wijze
jongen ons heeft gegeven omdat zijn geduld kennelijk opraakte. Want, zoals ik nu
al vrij duidelijk begin te beseffen, had hij het er vóór de lange toespraak van de
meester al duimendik opgelegd dat die Griek nu juist de meester moest zijn en
niemand anders! Maar ons echte onverstand hield toen nog steeds een driedubbele
doek voor de ogen van onze ziel, en wij zagen daarom steeds door alle bomen het
bos niet.
[9] Omdat wij nu, vanwege de uitbrander, wat meer gingen voelen voor de Griek,
schijnen een paar doeken van de ogen van onze ziel weggenomen te zijn, en wij
beginnen daarom nu ook enige vermoedens te krijgen. Bn ik ben nu van mening dat
wij ons verstand helemaal over boord moeten gooien en in plaats daarvan puur het
gevoel van ons hart moeten volgen, dan zullen wij zeker eerder een doel bereiken
dan door ons verstand, dat de mens alleen kreeg, zoals men voor het koken van eten
een kooklepel bij de etenspot geeft, namelijk voor het omroeren van het eten. Is het
eten in de pot eenmaal gekookt, dan kan men de roerlepel verder missen! -Wat is
daarover nu jouw mening en de mening van jullie allen?"
[10] Grote ogen opzettend, zegt SUETAL: "Vriend, ik zie wel, dat jij het steeds
meer houdt op de Griek. Dat is bij mij ook wel het geval en ik deel daarin geheel
jouw mening, maar met het afwijzen van het verstand ben ik het voorlopig nog niet
eens. Want als wij dat vanwege een in ons opwellend gevoel terzijde leggen, wat
hebben wij dan nog vóór op de dieren van het bos, die zonder verstand zijn en
daarom hun gevoels instinkt moeten volgen?
[11] Kijk, de mens wordt heel vaak door allerlei gevoelens overweldigd. Als hij
dan, zonder bij zijn pure verstand te rade te gaan, meteen maar zijn gevoelens zou
volgen, waar zou hij dan terechtkomen! Daarom is het naar mijn mening slechts
vóór alles nodig het verstand zoveel mogelijk te zuiveren. Want alleen door het
gelouterde verstand geleid, kunnen onze betere gevoelens ons tot een ware zegen
worden.
[12] De gevoelens in de mens zijn als een veelarmige poliep in zee die zijn vele
armen steeds naar voedsel uitstrekt, maar in dit dier is verder beslist geen andere
intelligentie waar te nemen.
[13] Als de mens nu zijn verstand terzijde zou schuiven, zou hij duidelijk op zo'n
dier lijken, want de ruwe gevoelsmens op zichzelf is vreet en genotzuchtiger dan
ieder ander dier. Alleen het ontwikkelde en gereinigde verstand regelt en ordent de
gevoelens van de mens, verwijdert de slechte, behoudt dan alleen de goede en
zuivere en maakt op deze wijze van de schijnbare mens, een echt mens.
[14] Daarom moetje het goddelijke verstand niet over boord willen gooien, want
zonder het verstand is iedere ezel of os onze meerdere!"
[15] De tien anderen geven Suetal hierin volkomen gelijk en delen allen zijn
mening. Maar Ribar haalt bedenkelijk zijn schouders op en SUETAL zegt: "Nou,
daar kun je toch echt niets tegenin brengen?! Want mijn mening staat voor God en
de hele wereld zo vast als de berg Sinaï, waarop Mozes de wetten kreeg voor een
volk dat enorm met verstand begiftigd is!"
78 Verstand en gevoel
[1] Na een poosje zegt RIBAR: "Vriend, tegen datgene wat je nu hebt gezegd zou
nog heel wat in te brengen zijn! Maar omdat je nog een grote held met je verstand
bent, zou je mij toch weer meteen met iets anders komen aandragen. Ik wil je in
werelds opzicht in geen geval ongelijk geven, en het moet bij de vorming van de
wereldse mens zo gebeuren, zoals je nu hebt gezegd. Deze ontwikkeling moet
steeds de noodzakelijke voorloper zijn van de latere, hogere vorming van de geest,
maar zij moet niet reeds het einde van de vorming zijn en dat kan het ook ondanks
alle nog zo geraffineerde verfijningen nooit worden.
[2] Want als het verstand ons oorspronkelijk gegeven werd als een regelaar van
onze gevoelens om die zo goed mogelijk te veredelen, dan moet toch in de
daardoor rijp geworden gevoelens een bepaalde overeenkomst te vinden zijn met de
rijp geworden vrucht van een boom. Om de vrucht te laten rijpen was natuurlijk
zonlicht en warmte nodig en ook zo nu en dan een vruchtbare regen. Maar als de
vrucht eenmaal rijp is geworden, zal men haar van de boom afhalen en in een
geschikte voorraadkamer zo goed mogelijk bewaren, opdat zij uit zichzelf nog
rijper en smakelijker wordt. Als je de rijpe vrucht echter aan de boom Iaat hangen,
zal zij daardoor niet alleen niets beter worden, maar geheel verrotten!
[3] En zo is het zeker ook het geval met de gevoelens van de mens. Als die eenmaal
de juiste rijpheid bereikt hebben, moet het uiterlijke verstand ontheven worden van
de zorg daarvoor en moeten de gevoelens aangezet worden om zelfstandig een
hogere levensrijpheid te bereiken, omdat anders de voorafgaande rijping totaal
nutteloos zou zijn. Daarom zei ik ook dat wij, omdat wij met het verstand niet
verder kunnen komen, nu juist dit uiterlijke verstand overboord moeten zetten en
ons dan voor onze verdere levensleiding aan onze rijp geworden gevoelens moeten
overgeven!"
[4] SUETAL zegt: "Broeder, op de een of andere wijze sta jij onder een goddelijke
invloed! Want ik ken je, dat is niet jouw manier van spreken! Je praat al bijna net
zo wijs als Mathaël! Ja, kijk eens, daar kan Ik beslist niets meer tegenin brengen,
want ik ben er helemaal van doordrongen dat je werkelijk volkomen gelijk, hebt en
de waarheid, spreekt! Ik ben weliswaar nog niet zo ver, maar Ik voel dat het bij mij
nu ook vooruit gaat."
[5] Nu zeggen de andere tien ook, dat zij hetzelfde bij zichzelf beginnen te voelen.
[6] Na deze gesprekken komt RAPHAËL weer bij de twaalf terug, tikt beiden
goedkeurend op hun schouders en zegt: "Zo, zo is het goed, vrienden. Zo bevallen
jullie mij beter dan voorheen met jullie benepen verstand, en ik mag jullie nu
zeggen, dat je helemaal op de goede weg bent!"
[7] Na deze woorden van Raphaël staat RIBAR op, omarmt Raphaël met alle
kracht van zijn liefde, drukt hem aan zijn hart en zegt zeer bewogen: "O hemel en
jij, hemelse vriend! Waarom kon ik je al niet eerder liefhebben met alle gloed van
mijn leven!?" -Want sinds Ribar de voet en de hand en de ogen van de engel beter
had bekeken, werd hij meteen helemaal tot stervens toe verliefd op hem.
[8] Maar RAPHAËL zegt: "Vriend, dat soort liefde is wel beter dan helemaal geen
liefde, maar zij deugt toch niet voor de ziel en haar innerlijke leven. Jij houdt alleen
van mijn gestalte, die nu mijn natuurlijke uiterlijk is maar de liefde is het eigenlijke
innerlijke van de mens en moet zich nooit aan iets uiterlijks hechten, want daardoor
wordt het innerlijke al gauw gelijk aan het uiterlijke en zo een weerspiegeling van
de hel. Dit verdraait de goddelijke levensorde. De geest der ziel, die de liefde is,
wordt naar buiten gericht en kwijnt daardoor weg, net zoals een te vroeg geboren
baby verkommert die door van buiten komend geweld te vroeg uit het
moederlichaam werd verdreven.
[9] Mijn uiterlijk mag je daarom niet boeien, maar alleen de waarheid die je uit
mijn mond verneemt. Die zal je behouden en je geheel en, al vrij en in je ziel
waarlijk gelukkig maken. Laat mijn tijdelijke uiterlijk voor jou alleen maar als
bewijs dienen, dat je ziet hoe mooi de volle waarheid gepaard aan de liefde in haar
reinheid is! -Begrijp je dat?"
[10] RIBAR zegt, terwijl hij zijn geweldige omarming opgeeft: "Ik begrijp het wel,
maar bij jouw aanblik gaat iemands verstand op de loop!"
[11] Dan zegt SUETAL tegen Raphaël: "Dat is al een oude kwaal bij mijn vriend
Ribar. Een mooie gestalte, manlijk of vrouwelijk, kan hij, zonder hartstochtelijk te
worden, niet verdragen, maar mij is het om het even. Een mooie gestalte bevalt mij
ook wel beter dan een lelijke, maar hartstochtelijk wordt ik daar nooit van! Tot op
heden heb Ik dan ook alle vrouwen en meisjes, hoe mooi ze ook waren, volkomen
met rust gelaten!"
[12] RAPHAËL zegt: "Dat is echter geen verdienste van jou, maar van je aard!
Want het is geen verdienste van een blinde, dat hij door geen wereldse schoonheid
verleid wordt, en het is geen deugd van een dove, als hij zijn oor niet te luisteren
legt bij een kwaadspreker. Maar mensen zoals jij kunnen in hun ziel dan ook veel
moeilijker gewekt worden dan diegenen, bij wie de geestelijke ontwikkeling van
het hart aan het begin meer open staat dan bij anderen aan het eind.
[13] Kijk, bij Ribar is het geestelijke, al is het nog ongezuiverd, al met zijn lichaam
verweven. Iets schoons en in zijn aard volkomens trekt hem dan ook meteen aan
omdat al het uiterlijk schone innerlijk blijkbaar zijn oorsprong vindt in een
gevorderde, geestelijke ontwikkeling. Daarom is het in zekere zin uiterlijk verliefd
worden op een mooi voorwerp weliswaar een woordeloos, maar toch geestelijk
wederzijds herkennen en verwarmen. Alleen moet het zo vroeg mogelijk al aan een
goede leiding worden toevertrouwd, waardoor het in zekere zin naar de eigenlijke
levensgrondslag wordt teruggeleid. Dat is niet zo moeilijk, omdat de werkelijke
levensgeest, die zich manifesteert door de liefde, het eigenlijk intelligente leven in
de mens is en zodoende datgene wat met zijn natuur en orde overeenkomt,
gemakkelijk begrijpt en in de praktijk toepast."
79 De reden waarom er zoveel verschillende talenten zijn
[1] Het genoemde, uiterlijke verliefd worden op een mooi voorwerp is daarom op
zichzelf beslist geen zonde, maar kan zonde -dat wil zeggen een fout in de
levensorde -worden, als het stuurloos steeds meer aan de uiterlijke vormen blijft
hangen. Daardoor wordt het dan natuurlijk moeilijker zo'n geest te scheiden van de
schone buitenkant en hem op zijn eigen plaats terug te brengen.
[2] De Heer Iaat in zulke gevallen allerlei pijnlijke vermaningen en zelfs geselingen
toe, waardoor een geest die zo verdwaald is, na verloop van tijd toch weer in de
oude orde terugkomt en al het uiterlijke loslaat, het edelere daarvan herleidt tot zijn
orde en het daardoor werkelijk, nieuw leven inblaast.
[3] Daarom is er een groot verschil tussen mensen zoals jij en mensen zoals Ribar.
Wat jij jarenlang probeert, kan een mens zoals Ribar in een paar dagen, ja vaak in
een paar uur bereiken als hij daarvoor de juiste leiding krijgt en het zelf serieus wil.
- Begrijp je dat?"
[4] SUETAL zegt, terwijl hij wat knorrig lijkt: "Ja, ik begrijp het wel, maar ik zie
aan de andere kant de reden niet waarom de schepper de ene mens zo rijp en
geestelijk ontvankelijk en de ander zo bot als een stuk hout op de wereld zet!"
[5] De ENGEL zegt: " Ja, mijn beste vriend, als je zo gaat vragen zijn we nog lang
niet klaar, want je geest ligt nog diep onder de huid van je lichaam verborgen,
terwijl de geest van Ribar al ver buiten zijn huid is doorgedrongen, waardoor met
hem gemakkelijk gepraat kan worden. Je zou net zo goed kunnen vragen, waarom
God op aarde zoveel stenen heeft geschapen en waarom niet alleen maar zachte,
vruchtbare aarde, waarom zoveel water op de wijde vlakten waarop men geen
akkers en wijngaarden kan aanleggen, waarom zoveel doornstruiken en zoveel
soorten distels waaraan echt geen druiven en geen vijgen groeien. Maar ik zeg je,
dat dat allemaal in hoge mate nodig is en dat het ene niet zonder het andere zou
kunnen bestaan. Om je in 't kort en heel oppervlakkig de wijze redenen daarvan te
laten zien zou een periode van vele duizenden jaren vergen, terwijl een ontwaakte
en rijpe geest al dat oneindig vele in enkele ogenblikken helemaal kan begrijpen,
als hij zich daarvoor interesseert. Maar omdat een volmaakte geest veel hogere en
betere levenszaken te doen heeft dan naar de oorzaak van de stenen, het water, de
dorens en distels te zoeken, Iaat hij dat graag over aan de wijze voorzorg van de
Heer der oneindigheid. "
[6] SUETAL zegt: "In dat geval is het ook niet mijn schuld als ik langzamer van
begrip ben dan iemand als Ribar, die naar mijn weten, ondanks zijn meer
openstaande geest, de hemelse wijsheid nog lang niet in pacht heeft!"
[7] RAPHAËL zegt: "Mensen zoals jij, moeten een scherp verstand hebben, zodat
hun veel ongevoeliger ziel daardoor een weg naar hun geest heeft, die evenwel veel
langer en hobbeliger is dan die, welke de liefdesgeesten moeten gaan. Want een
geest van liefde heeft al als een geopend levenselement in en voor zich, wat de
ongevoeliger ziel pas Per longum et latum (op de lange duur) door het juiste
gebruik van haar opmerkingsgave kan bereiken.
[8] Kijk eens, wat een moeite het je nog zal kosten tot je de liefde zult bereiken!
Maar Ribar is al helemaal liefde. Die hoeft maar wat geregeld en geordend te
worden en dan is hij klaar. Jij moet echter pas met behulp van je trage verstand tot
de liefde komen, om haar daarna te bezitten. Want alleen degene die haar bezit kan
haar regelen en ordenen! -Begrijp je dat?"
[9] SUETAL zegt: " Als dat zo is, is God onrechtvaardig en zeer partijdig!"
[10] De ENGEL zegt: "In een bepaald opzicht zeker, maar natuurlijk alleen gezien
vanuit het gezichtspunt van het kortzichtige mensenverstand. Maar als je een huis
bouwt, waarom graaf je dan een fundament en leg je daar de grootste, zwaarste en
hardste stenen in?
[11] Wat hebben die stenen dan gedaan dat je ze het eerst in de donkere bouwput
schuift en bovendien nog de hele last op hun rug legt? Heb je dan geen medelijden
met die arme stenen? Welke druk moet het gesteente onder het enorme gewicht van
een berg verduren?
[12] Of heb je geen medelijden met de wortels van een boom omdat ze steeds in de
duistere grond van de aarde moeten zitten, terwijl de takken van de boom zo trots
in de etherische lucht en in het alles verkwikkende licht pronken?
[13] Kijk, zijn dat niet louter 'onrechtvaardigheden', reeds in de onderste lagen van
het geschapen natuurleven?! Hoe kon zo'n wijze God, als Schepper, daar tegen alle
gezonde verstand in, zo onbewogen en gevoelloos overheen stappen?
[14] Precies zo zouden jouw voeten zich tegenover je handen ook diep kunnen
beklagen en zeggen: 'Waarom zijn juist wij, die net zo goed als jullie van vlees en
bloed zijn, veroordeeld om jullie rond te dragen, terwijl jullie je zonder moeite zo
vrolijk in de vrije lucht kunnen bewegen?'
[15] En zo zouden nog een aantal andere lichaamsdelen zich schijnbaar terecht
kunnen beklagen ten opzichte van het hoofd, maar wie zou de domheid van zulke
klachten niet onmiddellijk inzien?
[16] Kijk, op gelijke wijze heeft de Heer nu ook de mensen van deze aarde
verschillende gaven gegeven, een aantal grotere en een aantal minder grote. Ma.ar
voor niemand .is de poort van de grote tempel der voleinding gesloten, integendeel,
aan Ieder is de weg gegeven, en niemand kan zich daarom beklagen en zeggen:
'Heer, waarom gaf U dan ook niet aan mij de talenten, waarover mijn broeder zich
terecht zo buitengewoon verheugt?!' Want dan zou de Heer tegen hem zeggen:
'Kom je iets te kort ga dan naar je broeder en hij zal je uit de nood helpen! Als Ik
alle mensen hetzelfde gegeven zou hebben, dan zou er niemand ten opzichte van de
ander iets missen, niemand zou ooit zijn broeder nodig hebben! Hoe zou dan de
alles tot leven brengende naastenliefde in de mens gewekt en versterkt kunnen
worden?'
[17] Wat zou de mens echter zijn zonder de naastenliefde, en hoe zou hij dan
zonder de naastenliefde de zuivere liefde tot God vinden, zonder welke aan een
eeuwig leven der ziel helemaal niet te denken is?!
[18] Kijk, opdat de ene mens de andere kan dienen en zich daardoor diens liefde
kan verwerven, moet hij toch iets kunnen presteren wat een ander niet zo
gemakkelijk kan omdat hem de nodige talenten daarvoor ontbreken. Daardoor heeft
de ene mens de ander nodig, en door de wederzijds nodige dienst wordt de liefde
vooreerst gewekt en door het goede van zulke wederzijdse diensten steeds meer
versterkt.
[19] In de kracht van de naastenliefde bevindt zich altijd de meest innerlijke
openbaring van de zuivere, goddelijke liefde en daarin het eeuwige leven.
[20] Als jij nu van jezelf kunt beweren dat in zekere zin niets je liefde kan
opwekken, noch een mooie gestalte noch een bijzonder goede handelwijze, dan zou
ik zelf wel eens van je willen vernemen, door welk derde, mij geheelonbekende
middel, de mens liefde in zijn hart kan opwekken en waarmee hij die kan
versterken om tot de kracht van de openbaring der goddelijke, zuivere liefde in het
hart te komen!?
[21] Als deze echter niet in woord en daad tot uitdrukking komt, ziet het er met het
eeuwige leven van de ziel na de lichamelijke dood toch zeker ook nog heel duister
en droef uit!
[22] Kortom, als er in je hart nog énige twijfel over het voortleven van de ziel na de
lichamelijk dood bestaat, dan heeft de levensopenbaring nog niet plaatsgevonden.
Aan wat de mens niet heeft, twijfelt hij steeds of hij het ooit zal krijgen ook als hij
het zou willen hebben. Maar als je eenmaal het eeuwige leven van de ziel door de
openbaring van de zuivere, goddelijke liefde in je hart zó gevonden hebt als een
verloren geldstuk, dan zul je daarna ook geen twijfel meer hebben aan het volle
bezit van datgene wat je in alle waarheid en werkelijkheid bezit!
[23] Dat kan echter alleen door de naastenliefde bereikt worden, en daarom is Ribar
veel dichter bij het ware levensdoel dan jij. Want jij hebt je hersenpan wel verlicht
met het natuurlijke licht van deze wereld, maar daarvoor Iaat je je hart zonder vuur
en licht ronddwalen als een wild dier in het duistere kreupelhout van de
moerasbossen van Europa!
[24] Ik raad je daarom aan, goed rekening te houden met hetgeen ik je nu heb
gezegd, anders kom je met al je verstand tot niets en de gouden vrucht aan je
levensboom zal lang voordat ze rijp is door de wormen worden aangetast. En die
wormen heten twijfel, die zich tenslotte door je gehele hersenpan zullen heen
vreten. En je levensvrucht wordt tot stinkend aas dat als een smadelijk voedsel zal
dienen voor de roofvogels! - Heb je mij begrepen?!"
80 Een verstandsmens zoekt de liefde
[1] SUETAL zegt: "Begrepen wel, maar ik zou je bijna liever niet hebben
begrepen! Hoe kan ik me dan tot liefde dwingen, als ik daartoe door mijn aard bijna
helemaal niet in staat ben? Ik voel alleen maar een verstandelijke instemming bij
verschijnselen en daden, maar liefde in mijn hart ken ik niet! Zeg me dan toch hoe
dat in een mens aanvoelt, - of waaraan hij herkent dat er liefde in zijn hart is
ontwaakt? Er moet toch wel het een of andere teken van herkenning in het leven
van de mens zijn, anders heeft hij niets aan die hele liefde. Hij kan haar misschien
volledig bezitten, maar weet niet dat zo'n levenstrek 'liefde' heet. Wat helpt of geeft
hem dan die hele liefde!?"
[2] RAPHAËL zegt: "Herinner je je dan de tijd van vroeger niet meer , toen je nog
kind was? Wat voelde je toen voor je ouders, die veel van je hielden en je als hun
lieveling overstelpten met allerlei weldaden?"
[3] SUETAL zegt: "Het is wel lang geleden, maar ik kan nog me nog menig
voorval herinneren waarbij ik zo ontroerd was, dat me daarbij de tranen in de ogen
kwamen. Moet zo'n kinderlijk gevoel soms liefde zijn?"
[4] RAPHAËL zegt: "Ja, ja, dat is liefde. Wie die niet heeft, mist uiteindelijk alles
wat tot het leven behoort, en zo'n mens is dan slechts een werktuig van zijn door de
natuur verlichte hersens en weet nauwelijks iets af van het wezen van zijn eigen
ziel!
[5] De kinderliefde moet daarom in de harten van iedereen zoals jij, weer wakker
worden, omdat het anders onmogelijk is om een puur verstandsmens binnen te
voeren in het innerlijke levensrijk.
[6] Wat heb je eraan, als je alles met het verstand begrijpt en toch niet in staat bent
je eigen leven te begrijpen en niet kunt zien hoe het is, hoe het zich vormt en
ontwikkelt?!
[7] Wat heeft een tuinman eraan om in andermans tuin de weelderige groei van
allerlei edele planten te bewonderen, maar daarbij zijn eigen tuin braak laat liggen
en slechts het onkruid daarin naar believen laat woekeren?! Men moet voor de
bedden in de eigen tuin zorgen, ze van onkruid vrij maken, met de juiste mest
mesten en met de zaden van edele planten bezaaien, opdat men dan op de juiste tijd
ook de juiste vreugde zal kunnen beleven aan de weelderige, edele gewassen van
de eigen tuin! -Maar nu houden we er over op, want de grote meester gaat iets
nieuws ondernemen, en daar moet je met hart en hoofd bij zijn!"
[8] RIBAR zegt: "Maar, hemeling, zeg ons eens of we niet eerst naar de Meester
moeten gaan om Hem te danken voor al het goede, dat wij hier beslist alleen maar
door Zijn grote goedheid en genade lichamelijk en geestelijk hebben mogen
ontvangen!"
[9] RAPHAËL zegt: "Voor Hem telt slechts het hart, als dat in orde is, is alles in
orde. Als Hij jullie rijp zal vinden, zal Hij jullie wel roepen en jullie de nodige
aanwijzingen geven over wat je in de toekomst zult moeten doen.
[10] Maar nu komt het er op aan om je in je hart en in je gehele wezen bereid te
houden, want als Hij iets doet, is dat niet alleen bedoeld voor ons hier op deze
plaats, ook niet voor dit land of voor deze uitgestrekte aarde, maar dat geldt
tegelijkertijd voor de gehele oneindigheid en eeuwigheid! Daarom gaat het erom
om alles tot op de diepste grond te begrijpen! Versta dat goed en neem dat goed ter
harte! Want ieder woord uit de mond die door de eeuwige geest van God in
beweging wordt gezet, en iedere daad die daarop volgt, heeft altijd een oneindige
draagwijdte! -Maar nu moet ik jullie gezelschap weer voor een poos verlaten en mij
voegen naar de wil van de grote Meester."
[11] Toen verliet de engel het gezelschap van de twaalf en begaf zich weer naar
zijn Josoë, die nu heel wat met hem te bespreken had, want de vele gesprekken om
hem heen hadden Josoë wat in verwarring gebracht en Raphaël moest helpen om
zijn leerling alles te laten begrijpen.
81 De Heer kondigt een zonsverduistering aan
[1] IK zei toen: "Vrienden, onze lichamelijke en geestelijke maaltijd heeft dit keer
zo ongeveer vier uur geduurd, en daarom wordt het tijd om van tafel op te staan!
Wij gaan buiten naar de zee om te kijken of daar niet iets gebeurt wat ons aller
aandacht waard is!
[2] Tevens maak Ik jullie er allemaal op opmerkzaam dat wij nu over een halfuur
een totale zonsverduistering zullen beleven. Maar laat niemand zich daar druk over
maken want het is een heel natuurlijke gebeurtenis!
[3] De maan, komend uit het westen, op een hoogte boven de aarde van 98.000 uur
gaans, zal als een massief, ondoorzichtig lichaam in rechte lijn voor de zon langs
gaan en daardoor verhinderen dat het zonlicht op een deel van deze aarde terecht
komt. De totale verduistering zal maar enige ogenblikken duren, daarna zal boven
de rand van de maan direkt weer de zon te zien zijn en dan wordt het gaandeweg
weer lichter op aarde. Tijdens de totale verduistering zullen jullie de mooie wintersterrebeelden te zien krijgen die anders in de zomer nooit te zien zijn.
[4] Ik zeg dit, om alle dwaze vrees voor dit soort gebeurtenissen bij jullie weg te
nemen en om jullie het geheel natuurlijke daarvan te laten zien. Wees dus straks
niet bang als het verschijnsel zich zal voordoen!
[5] Maar tevens zullen wij drie handelsschepen in volle zee ontwaren. Die moeten
vóórdat het verschijnsel zich aandient aan land worden gebracht, omdat anders het
kwade bijgeloof de schippersknechten zou dwingen een zeldzaam mooie en
deugdzame dochter van een eerzame Griek tesamen met de haar begeleidende
vader in zee te gooien.
[6] Zij reizen samen naar Jeruzalem om de tempel te zien en zich aan de bron
vertrouwd te maken met de leer der Joden, en daarvoor nemen zij op de drie
schepen een aantal grote schatten mee die dan als een rijke buit in de roofzuchtige
handen van de slechte, Griekse schippersknechten zouden vallen.
[7] Daarom is er geen tijd te verliezen, want de hemellichamen volgen onstuitbaar
de volgens hun wetten vastgestelde baan. Als men ze in hun baan zou belemmeren,
zou de aarde daardoor zeer veel schade lijden, die duizend jaren niet zouden
uitwissen. Als de drie schepen echter op wondere manier vlug aan de oever worden
gebracht, lijdt niemand daardoor schade, maar voor veel armen uit deze streek kan
het een heel groot natuurlijk en geestelijk voordeel opleveren. Daarom nu snel aan
het werk!"
[8] Iedereen haast zich nu naar de oever en daar stelt men zich in een lange rij op.
Voor Mij levert dat echter ook moeilijkheden op, want Cyrenius met zijn gevolg,
Mijn twaalf leerlingen en verscheidene anderen die al een tijd bij ons zijn - in totaal
ongeveer zestig - de dertig jonge Farizeeën en levieten aangevoerd door hun
sprekers Hebram en Risa, de vijf onder leiding van de wijze Mathaël en de twaalf
met aan het hoofd Suetal, Ribar en Baël, verdringen zich allen om Mij heen en
willen allen, zo goed en zo kwaad dat gaat, in Mijn buurt zijn, terwijl Ebahl met
Jarah en Raphaël met Josoë zonder meer al vlak bij Mij zijn en Jarah zelfs Mijn
mantel helemaal niet meer loslaat. De oude Marcus met zijn vrouwen kinderen wil
ook in Mijn naaste omgeving zijn en daaruit blijkt wel dat er weinig ruimte voor
Mij over blijft. Maar Raphaël leidt al gauw alles in goede banen door in een
oogwenk alle oevergasten een gerieflijke plaats te bezorgen. Ik en Cyrenius en de
oude Marcus schepen ons in en onder de ogen van de vele gasten varen wij vlak
langs de oever heen en weer, tot tevredenheid van de gasten en Mijn leerlingen.
[9] Maar nu komt de maan al dicht bij de zon en IK geef Raphaël opdracht door te
zeggen: " Je weet wat nu gedaan moet worden, wacht dus niet langer!"
[10] En RAPHAËL zegt, eigenlijk alleen vanwege de gasten: "Heer, ineens of
vertraagd?"
[11] IK zeg: "Na twaalf tellen ineens!"
[12] De drie schepen lagen echter nog zo ver weg dat men ze nauwelijks kon zien;
in rechte lijn was het wel zo'n vier uur gaans.
82 Raphaël redt enige Grieken
[1] Cyrenius spande tevergeefs zijn ogen in, maar hij zag geen schip. Evenzo
verging het Marcus, maar ANDERE zeer scherp ziende ogen zagen de schepen ter
grootte van drie mugjes op zee varen en zeiden: "Heer! Met gunstige wind zijn die
pas in een uur of twee aan deze oever!"
[2] IK zeg: "Maak je daar maar geen zorgen over, Mijn schipper zal het geheel op
het juiste moment aan de oever brengen!"
[3] De dertig jonge FARIZEEËN vragen: "Waar en wie is degene, die dat kan?"
[4] IK zeg: " Jullie kennen toch de jonge opvoeder van de pleegzoon van Cyrenius?
Die is het!"
[5] De DERTIG vragen angstig: "Waar ligt er dan een scheepje voor hem klaar?"
[6] Dan zegt RAPHAËL: "Dat heb ik niet nodig!" en op dat ogenblik verdwijnt hij.
Allen schrikken, in de mening dat de jongen in het water is gesprongen en nu, als
een vis zo snel, door het water op de schepen af zal schieten. Want velen wisten
nog niet dat Raphaël eigenlijk een engel en daarom een zuivere geest was. Velen
hielden hem voor de opvoeder van Josoë, terwijl hij alleen maar de opvoeder van
Jarah was. Maar omdat hij zich hier meer met Josoë dan met Jarah bemoeide, zagen
velen hem hier als een jonge opvoeder van Josoë.
[7] Maar nog voor de vragers echt naar hem omkeken, was Raphaël al bij de oever
met de drie tamelijk grote schepen en hij stond aan boord van het schip waar de
vrome Griek zich met zijn nog vromere dochter vol verbazing en ontzetting
bevond. Want in de eerste plaats kwam hem die onbegrijpelijk snelle landing aan
een hem geheelonbekende kust voor als een droom, en ten tweede wist hij niet wat
hij moest denken van de jonge schipper en hij kon zich over deze wonderbare
verschijning ook geen rekenschap geven, want de verandering gebeurde te snel en
te wonderlijk verrassend.
[8] Ook de schippersknechten stonden vol verbazing als standbeelden bij hun
roeispanen en durfden deze niet meer in het water te steken. Pas na enige
ogenblikken van grote verbazing en verwondering vroeg de GRIEK heel eerbiedig
aan de jongen: "Wie ben je, machtig wezen? Wie beval je om ons zo snel naar de
veilige oever te brengen en waarom?"
[9] RAPHAËL zegt: "Vraag niet, maar kijk naar de zon, die nu weldra voor een
paar ogenblikken haar lichtglans zal verliezen! Als u in volle zee geweest zou zijn,
dan zou het kwade bijgeloof van de schippersknechten u tesamen met uw dochter
over boord in zee geworpen hebben, waarna zij uw meegenomen schatten onder
elkaar verdeeld zouden hebben. Dat voorzag onze grote, goddelijke Meester en
daarom zond Hij mij om u snel te redden. U bent nu helemaal in veiligheid, maar
toch kunnen u nog onaangename dingen te wachten staan, en daarom moet ik
gedurende het duistere gebeuren bij u op het schip blijven, omdat u anders nog
veelongemak van de ruwe schippersknechten zou kunnen ondervinden. "
[10] De Griek kijkt nu naar de zon en merkt tot ontzetting van hemzelf en zijn
dochter, dat er van de zon alleen nog maar een heel smalle rand is overgebleven.
Hij staat op van zijn zitplaats en dondert een vloek omhoog naar de draak, die de
zon nu geheel dreigt te verslinden.
[11] Het was bij tamelijk veel heidenen van Klein-Azië een vroom gebruik, om
tijdens een zonsverduistering een aantal van de grootste vloeken naar de slechte
draak omhoog te zenden, opdat hij daarvan zou schrikken en de verslonden zon
weer uit zou spuwen, waarop zij dan weer verder licht kon geven. Maar nog voor
de oude klaar was met zijn vrome vloeken werd de zon geheel door de maan
bedekt.
[12] Toen ontstond er een onverwacht, wild gehuil onder de schippersknechten,
maar ook aan de oever bij de Romeinse soldaten, en de schippersknechten die van
angst bijna buiten zichzelf waren, stortten zich op de Griek en wilden hem met zijn
dochter en Raphaël in zee gooien, want zij gaven deze drie de schuld van deze
verschrikkelijke gesel der goden en wilden hen daardoor verzoenen. Maar Raphaël
hief alle schippersknechten uit de schepen en zette hen aan land, de ergste wierp hij
echter in zee, en die had als geoefend zwemmer grote moeite om tamelijk ver onder
de schepen helemaal uitgeput het land te bereiken.
83 De gevolgen van de zonsverduistering
[I] Tijdens deze consternatie brak de zon weer door vanachter de andere kant van
de maan, en de oude opgewektheid kwam weer terug in de harten van alle
aanwezigen; slechts Cyrenius en ook Julius bleven tijdens de gehele verduistering
volkomen rustig naast Mij staan.
[2] Zelfs Mijn leerlingen werden wat onrustig, en Jarah en Josoë sprongen haastig
in Mijn aan de oever aanleggende schip en beefden van angst. Maar hun angst was
meer een gevolg van het wilde gehuil van de schippersknechten, dan van de
duisternis. Want Jarah en Josoë wisten heel goed waardoor een zonsverduistering
ontstond, maar op het wilde gehuil waren ze niet voorbereid en daarom sprongen
zij in grote angst op Mijn schip en drongen zich daar zo dicht mogelijk tegen Mij
aan. Maar Cyrenius en Julius genoten intussen van de mooie winterse sterrenbeelden, die zij nog nooit 's zomers hadden gezien.
[3] Langzaam maar zeker werd het steeds lichter, en de oude blijmoedigheid nam
weer bezit van de ontstelde harten der mensen, en de schippersknechten keerden
weer terug naar hun drie schepen en vroegen de jongen om vergeving, omdat zij
hem voorheen zo hard hadden aangepakt.
[4] Ook de Griek vroegen zij om vergeving en de GRIEK zei: "Wat het geloof
voorschrijft moet iemand doen, als hij voor zichzelf geen wijzere tegenargumenten
heeft. Maar vanaf nu moet jullie geloof zich meer ontwikkelen, dan zullen jullie
inzien dat de verheven goden zeker geen mensenoffers uit onze handen verlangen,
omdat zij zelf talloze middelen in handen hebben om naar believen
honderdduizenden mensen van deze aarde weg te nemen."
[5] De scheepslieden accepteren deze les van onze Griek en beloven dat zij in de
toekomst bij een soortgelijk verschijnsel zijn wijze les volledig indachtig zullen
zijn en blijven. Dan vragen de schippersknechten aan de Griek of hij nu zijn reis
verder wil voortzetten of dat hij hier denkt te blijven.
[6] Maar de GRIEK zegt: "Zien jullie hier die machtige jongeman niet?! Hij heeft
mij geholpen en gered uit jullie blinde geloofswoede; het leven van mij en van mijn
enige dochter ben ik hem schuldig. Hij alleen is nu mijn gebieder, en wat hij zal
zeggen, zal ik ook doen. Zonder zijn woord en zijn wil zal ik, ook al duurt het tien
jaar, geen stap verder reizen!
[7] Bovendien zegt een goede, innerlijke stem mij, dat ik op deze onaanzienlijke
plaats nu reeds meer heb gevonden dan in geheel Jeruzalem. Daarom blijf ik hier.
Ik zal nu met de waard van deze plaats bespreken of ik hier kan blijven. Als dat
hier te doen is, laat ik meteen mijn lastdieren aan de oever brengen en vervolgens al
mijn meegebrachte schatten, en jullie kunnen dan jullie schepen weer vlot maken"
[8] Tijdens dit gesprek komen ook Ik, Cyrenius, Julius, Marcus, de oude waard en
Jarah en Josoë al op het schip waar de Griek zich bevond, en MARCUS spreekt
hem meteen aan en zegt: "Vriend! Je ziet, dat een eerlijk gastheer nooit gebrek
heeft aan gasten. Kijk, ik ben de gastheer van deze plaats en huisvest in mijn kleine
hut en in mijn tenten alle goede gasten die je hier ziet, maar voor jou is er ook nog
plaats als je hier wilt blijven!"
[9] De GRIEK zegt heel vriendelijk: "Vriend, ik heb slechts een rechthoekig
plaatsje van dertig passen in de lengte en tien in de breedte nodig. Daar laat ik
meteen mijn drie goede en kostbare tenten door mijn meegenomen bedienden
overeind zetten, en meer heb ik niet nodig. Want spijzen en dranken heb ik in grote
hoeveelheden bij mij en ik bezit veel goud en zilver om nog meer te kopen, als het
meegenomene op mocht raken. Ook heb ik voer voor mijn lastdieren en op die
wijze ben ik dus goed voorzien van al het mogelijke. Alleen een plaats om dat
allemaal onder te brengen heb ik niet en die zal ik dus voor enige tijd van je huren.
Wat verlang je per dag voor die gevraagde ruimte?"
[10] MARCUS antwoordt heel vriendelijk: "Ik weet dat bij jullie Grieken steeds
alles precies wordt berekend, maar bij ons Romeinen en bij de betere Joden is dat
geen gewoonte. Je blijft hier zolang je maar wilt, en er zal niets anders van je
gevraagd worden dan jouw echte en oprechte vriendschap. Als je daarnaast iets wilt
doen voor een arm, hierheen verdwaald mens, dan zal dat zonder rekening aan
jouw goeddunken worden overgelaten. Laat dus maar uitpakken en maak het je zo
geriefelijk als in een huis in jouw eigen stad, want zolang je hier wilt blijven, staat
je niet alleen het door jou gevraagde. stukje grond, maar mijn gehele niet zo
geringe stuk grond ter beschikking en op mijn tafels zal ook voor jou gedekt zijn! Zeg mij, of je daarmee tevreden bent!"
[II] De GRIEK zegt: " Ja, vriend, Daarmee beschaam je mij, en ik bevind mij nu in
grote verlegenheid als ik je jouw grote, zeer onbaatzuchtige vriendschap in zekere
zin met niets kan vergelden, en ik waag het nauwelijks gebruik te maken van je
waarachtige grootmoedigheid!"
[12] MARCUS zegt: "Vriend, je vriendschap zal toch meer waard zijn dan alle
grote, aardse schatten die je bij je hebt en die ik niet nodig heb, omdat ik nu
misschien nog grotere heb dan jij, maar niet zozeer stoffelijk, dan wel geestelijk!"
[13] De GRIEK zegt: "Dan heb jij dus allang datgene, wat ik en mijn dochter reeds
lang tevergeefs in alle hoeken der aarde zoeken?"
[14] MARCUS zegt: "Wat thans de gehele aarde en alle sterren en de zon en de
maan je niet kunnen geven en ook geen tempel en geen orakel, dat vind je hier op
dit plekje. Laat dus maar meteen uitpakken, want je bent nu al op de goede plaats!"
[15] De Griek beveelt nu meteen zijn veertien dienaren aan het werk te gaan.
84 Goden en mensen
[1] Maar IK zeg tegen de Griek: "Luister, beste vriend! Die veertien bedienden van
jou kunnen best ijverige en vaardige mensen zijn, maar je hebt zóveel bij je dat het
hun toch een behoorlijke tijd zou kosten voor ze alles op orde zouden hebben.
[2] Kijk, deze schijnbare knaap is één van Mijn vele dienaren en doet in een
oogwenk meer dan al jouw veertien dienaren in ruim honderd jaar. Laat je dienaren
daarom voor deze keer rusten, dan zal deze enige hier aanwezige dienaar van Mij in
een oogwenk alles zo op de jouw vanouds bekende manier hebben ingericht, als
jouw veertien dienaren nauwelijks in drie dagen zouden kunnen!
[3] Als je daarmee instemt, zal Ik hem daar opdracht toe geven!"
[4] De GRIEK zegt: "Vriend, als op aarde zoiets mogelijk is, dan vraag ik je dat!
Want mijn dienaren zijn toch al erg vermoeid van de reis en konden dus met het
uitpakken en opzetten van de tenten best wel eens erg lang bezig zijn!"
[5] IK zeg tegen Raphaël: "Laat zien wat een zuivere geest in een oogwenk kan
doen!"
[6] RAPHAËL boog diep en zei: "Heer, U heeft bevolen en zie, alles is reeds kant
en klaar!"
[7] Daarop zeg IK tegen de Griek: "Wel, vriend, sta op en onderzoek of het werk
naar wens is gedaan!"
[8] De Griek gaat staan, slaat driemaal zijn handen ineen en zegt stomverbaasd: "Ja,
alle goden nog aan toe! Wat is dat nou?! De jongen is nog helemaal niet
weggeweest en mijn tenten staan er al kant en klaar en alles ziet er piekfijn uit!
Nee, nee, nee! Dat is niet natuurlijk meer! Nu moet ik toch eens zien of het in de
tenten ook allemaal in orde is!"
[9] Dan verlaat hij het schip en gaat, begeleid door ons en zijn dochter , zijn tenten
in en vindt tot zijn grote verbazing werkelijk alles helemaal op orde.
[10] Nu is hij echter pas goed van zijn stuk gebracht. Als in een soort
verbazingsroes zegt hij na een poosje, terwijl zijn verwondering maar niet ophoudt:
"Ik ben óf bij de aartsmagiërs van Egypte terecht gekomen, óf bij louter goden,
want wat ik hier meemaak is ongehoord en sinds mensenheugenis niet
voorgekomen! En jij, vriend, (zich tot Mij wendend) schijnt temidden van deze
velen de meester, of Zeus zelf te zijn!? Je bent niet uit een mens geboren en deze
jongen ook niet, je moet van eeuwen her uit de geest zijn geboren! O goden, o
goden, welke kracht moeten jullie bezitten om dit te kunnen doen en hoe ellendig is
de arme mens, de blinde worm in het stof, vergeleken bij jullie?! Jullie kunnen
alles, maar de sterfelijke worm in het stof van zijn vergankelijkheid kan niets!
Vriend, u die een god bent en aan wie alles gehoorzaamt, wat kan ik, een sterfelijk
mens, voor u, onsterfelijke god, doen? Wat kan ik u geven, u, die over de gehele
aarde, over zon, maan en alle sterren gebiedt?"
[11] IK zeg: "Vriend, je bezit veel natuurlijk inzicht en beoordeelt het gebeurde, dat
voor jou een wonder lijkt, wel met een juiste instelling, maar je moet de mensen
niet te ver beneden jouw goden stellen, want Ik zeg je: Alle goden, die je als
zodanig kent en vereert, zijn eigenlijk helemaal niets vergeleken bij een mens die
met de ware Geest van God is vervuld.
[12] Kijk, die vele mensen die je hier ziet zijn merendeels al net zo machtig als
deze jongen hier en zijn toch slechts mensen van vlees en bloed!
[13] Raak Mij aan en je zult merken, dat ook Ik, wat betreft Mijn uiterlijke lichaam,
uit vlees en bloed besta, maar dit vlees en bloed is vervuld van de Geest van God,
de enige Almachtige, naar Wie alles zich moet voegen door de macht van Zijn wil.
[14] Daaraan zie je dus, dat wij hier alleen maar handelen door de kracht van de
Geest van God, die in ons is, in ons denkt en wil wat Zijn alziende en alvoelende,
hoogste wijsheid nodig en goed acht.
[15] Wel, op dit ogenblik bezit Ik Zelf alleen deze eigenschap volkomen en daarom
ben Ik daarin een meester, maar Ik kan ook ieder mens die van goede wil is,
daartoe in staat stellen.
[16] Maar natuurlijk kan aan een mens die een kwade, opstandige wil heeft, dat
vermogen niet en nooit worden gegeven, want het is noodzakelijk dat hij eerst
volledig ingewijd is in de heilige orde van de Geest van God, voordat hem het
vermogen van de macht van de eeuwige Geest van God wordt gegeven, en die kan
alleen maar daarin bestaan, dat de zuivere mens in zijn ziel geheel wordt
doordrongen van de Geest van God. De van Gods Geest doordrongen ziel wil
slechts datgene, wat de Geest van God wil, en wat Die wil, moet gebeuren omdat
Hij alleen de eeuwige oerkracht en macht van de gehele oneindigheid is!
[17] Want alles wat in de eindeloze ruimte is, leeft en denkt, is voor wat betreft het
geestelijk levende deel de onwrikbaar vastgehouden gedachte van deze eeuwige
Geest in de door Hem Zelf bepaalde orde en het daaruit onder woorden gebrachte
Idee, hetgeen echter geheel volgens zijn aard eveneens zelfstandig geestelijk kan
worden.
[18] Kijk, vriend, in het kort aangegeven is het zo met de dingen gesteld! Jij bent
een bekwaam denker en zult weldra veel begrijpen, maar op dit ogenblik moet dit
voldoende voor je zijn!
[19] Ik zal je echter een zekere Mathaël, een zeer wijs man, als gezelschap geven.
Hij zal je veel vertellen en je zult Mij Zelf daarna beter begrijpen dan nu!"
[20] Daarmee is de Griek, die zich zeer over mijn wijsheid verbaast, geheel
tevreden en hij is erg verlangend de man te zien.
[21] IK roep meteen Mathaël en zeg: "Vriend, daar vind je een wat bouwvallig
huis. Jij bent een goed timmerman en zult wel weten, wat er aan gedaan moet
worden!"
[22] MATHAËL zegt: "Heer, met Uw hulp zal het huis goed en stevig worden!"
85 Ouran, de Griek, krijgt Mathaël als leraar toegewezen
[1] Hierna zweeg Ouran (zo heette de Griek, en zijn dochter heette Helena) en hij
probeerde tot rust te komen om als een man met veellevenservaring van gedachten
te kunnen wisselen met de aan hem voorgestelde Mathaël, die hem door een paar
woorden al liet merken dat hij veel wijsheid bezat. Daarbij wilde hij ook rekening
houden met Sapienti pauca (een wijs man heeft weinig woorden nodig), om zich
niet als iemand te gedragen die geen hogere kennis heeft. Toen Ouran zich
enigermate hersteld en zijn kalmte weer terug had, vroeg hij na een tamelijk lange
stilte aan Mathaël of deze hem overal op zijn wereldreizen wilde begeleiden en wat
hij daarvoor verlangde.
[2] MATHAËL zegt, terwijl hij naar Mij wijst: "Kijk naar Hem, Hij is een genezer
van lichaam, ziel en geest! Ik was nog maar twaalf uur geleden het miserabelste
wezen op deze aarde. Mijn binnenste was dermate bezeten door de kwaadaardigste
geesten, dat mijn gehele wezen daardoor een aardse duivel werd. Bij een bende
vreselijke straatrovers was ik de schrik van de gehele omgeving, want al mijn
ledematen werden door duivels bestuurd. Maar mijn ziel was verlamd en wist niet
wat er met haar arme lichaam gebeurde. Vriend, je begrijpt wel hoe ellendig ik
was! Wie zou mij echter hebben kunnen helpen?! Voor ieder die mij nabij kwam,
was ik de grootste verschrikking. Je kon beter met tien hongerige tijgers te doen
hebben, dan met mij alleen. Slechts een cohorte dappere, Romeinse krijgers kon
mij en mijn gezellen overmeesteren. Aan handen en voeten gebonden en geketend,
werd ik met mijn vier erge gezellen hierheen gebracht om ter dood veroordeeld te
worden.
[3] Maar daar staat de grote Heelmeester, die uit de hemelen tot ons ellendige
wormen van deze harde en van duivels wemelende aarde kwam, om ook ons,
levende duivels, door woord en daad te genezen. Hij heeft mij en mijn gezellen
genezen en voor die genezing verlangde Hij niet alleen helemaal niets van ons
vijven, maar Hij bewees ons ook nog overgrote lichamelijke en vooral geestelijke
weldaden!
[4] Nu heeft mijn goddelijke Heiland voor het eerst een dienst van mij verlangd,
waarvoor jij mij nu gevraagd hebt welk loon ik daarvoor wil hebben. O vriend, ik
ben onmogelijk in staat iets van jou te verlangen voordat ik mijn schuld aan deze
grote Ene betaald zal hebben, want ik dien daarmee alleen Hem die mij geroepen
heeft en niet jou!
[5] Ik zal echter eeuwig diep bij hem in de schuld staan en nu door te dienen mijn
grote schuld iets verminderen. Daarom, vriend, zul jij mij voor een bewezen dienst
ook nooit iets schuldig zijn -behalve je ware vriendschap en broederliefde!
[6] Want ik heb het voor niets gekregen en voor dezelfde prijs zal ik het ook aan
jou geven! Goud, zilver en edelstenen zul je weliswaar niet van mij krijgen, maar
wat ik heb, zal je ook zo kosteloos worden gegeven als ik het heb ontvangen. Vraag
mij zoiets dus in het vervolg niet meer!"
[7] OURAN zegt: "Vriend je bent een van de edelste mensen die ik ooit heb
ontmoet! Daarom moet je de wijze leidsman van mij en mijn dochter worden en
mijn hele leven blijven!
[8] Ik zal je weliswaar, overeenkomstig jouw wil, nooit meer vragen: 'Wat vraag je
daarvoor?', maar dat je bij mij niets te kort zult komen als vriend en als een ware
broeder, dat zul je toch wel van mij aannemen?!"
[9] MATHAËL zegt: "Het is nog maar de vraag of jij van mij iets of alles of
tenslotte helemaal niets aan zult nemen! Want mijn gaven smaken de smaakzin,
zoals ik al enigszins ondervonden heb, nu juist niet zo zoet als een met zuivere
honing gezoete wijn zoals de Grieken die hier en daar genieten, maar vaak bitterder
dan gal en het verse sap van een oude aloë! En daarvan genieten aan zoet gewende
smaakzintuigen niet graag! Daarom zullen wij eerst wel zien hoe onze wederzijdse
gaven uitgewisseld kunnen worden!"
[10] IK onderbreek hen en zeg: "Weten jullie wat, laten wij, omdat we nog een vol
uur zon hebben en de avond veel goeds belooft, nu gezamenlijk de heuvel van
Marcus opgaan, daar zullen wij dan wat nader kennismaken! Laat je tenten
voorlopig door je dienaren bewaken, want je zult deze pas na middernacht weer
terugzien en gebruiken!"
[11] OURAN zegt: "Er bevinden zich echter vele en grote kostbaarheden in! Maar
ik denk, dat deze vriend betrouwbaar is!"
[12] IK zeg: "Vriend, toen je pas een uur geleden in groot gevaar was en je op het
punt stond je leven en alles te verliezen, wie redde je toen?"
[13] Daar schrok OURAN van. Pas na een poosje zei hij: " Ja, ja, grote meester! U
heeft gelijk, ik zit nog wat vast in mijn oude gewoonten en zie nu ook in, hoe dom
het van mij is om ergens voor te vrezen. Dat zal me een tweede keer niet meer
gebeuren en ik ga nu zonder bedenken meteen met u mee, waarheen u maar wilt!"
86 Helena, de dochter van de wijze Griek
[1] Dan komt wat schuchter de dochter HELENA naar mij toe en zegt smekend:
"Heer, onbegrijpelijk grote meester en heiland! O neem het mijn oude vader niet
kwalijk. Heus, als zijn dochter ken ik hem toch al mijn hele leven en ik kan u naar
waarheid getuigen, dat hij een goede, zachte en zeer meegaande man is. Ik kan mij
niet herinneren dat hij zelfs ooit een gelijk, dat hij zeker aan zijn kant had, vóór
heeft laten gaan op het recht van iemand anders, ook al was dit eerder onrecht dan
recht. Hij heeft er nog nooit met iemand om gestreden of zich geërgerd en
gemopperd over een hem aangedaan onrecht! Maar de hoge goden lieten hem
daarom ook nooit vallen, en de schone godin van het geluk was hem steeds
vriendelijk gezind.
[2] Daarom moet ook u, die ook zo'n beetje een god schijnt te zijn, de bezorgdheid
die mijn vader uitsprak, niet als beledigend voor uw hoogheid beschouwen! Maar
mocht u toch zo streng zijn, neem dan mijn leven ter verzoening van mijn vader,
die ik boven alles liefheb!"
[3] IK zeg tegen alle omstanders: "Hebben jullie wel eens zo'n voorbeeld van
kinderliefde in Israël meegemaakt? Waarlijk! Zij is weliswaar een heiden, maar zij
beschaamt heel Israël, dat toch door Mozes van God de wet heeft ontvangen om
vader en moeder te eerbiedigen, te eren en lief te hebben!-"
[4] ALLEN zeggen: "Nee, heer en meester! Zoiets is in Israël iets ongekends!"
[5] IK zeg tegen Helena: "Wees niet bang Mijn dochter, want Ik ken je vader al
zeer lang en jou ook, en kende Ik hem en jou niet, dan zouden jullie in deze kwade
zee zijn begraven!"
[6] HELENA zegt: "Maar buitengewoon wijze, machtige en toch zeer vriendelijke
meester! Hoe kunt u mijn vader en mij al zo lang kennen? Wij kennen u pas
nauwelijks een uur?"
[7] IK zeg: "O Helena, kijk om je heen, de zee en de gehele aarde zijn al zeer oud,
en toch was Ik er eerder dan dat allemaal!"
[8] Nu schrikt HELENA en vraagt Mij angstig en eerbiedig: "Bent u soms
oppergod Zeus zelf?"
[9] IK zeg: " Aanvallig duifje, beangstig je hart niet met loze zaken! Zeus ben Ik
niet, omdat er in werkelijkheid nooit een Zeus is geweest. Maar Ik ben de Waarheid
en het Leven. Die aan Mij geloven, zullen de dood in eeuwigheid niet zien, voelen
en kennen! -Weet je nu, wie en wat Ik ben?"
[10] HELENA zegt: "Maar als u alleen de koude waarheid bent en daaruit het
zuivere leven, hoe komt het dan dat ik nu zoveel liefde voor u in mij begin te
voelen?"
[11] IK zeg: "Duifje! Dat zal je pas op de berg bekend gemaakt worden! Maar nu
gaan wij, want anders is de zon ons nog voor!"
[12] Toen verlieten wij de werkelijk koninklijke statietenten en gingen de berg op,
die wij vanwege zijn geringe hoogte in korte tijd bestegen.
[13] Toen wij boven waren, merkte Cyrenius op hoe heerlijk en mooi de hele,
uitgestrekte omgeving er uit zag, en dat hij zo iets prachtigs wel urenlang zou
kunnen bekijken zonder ook maar enigszins moe te worden. Het was alleen maar
eeuwig jammer dat de dag nu al bijna om was.
[14] Na een poosje kwam SIMON JUDA bij Mij en zei: "Heer, nu zou U ook best,
net als Jozua, tegen de zon kunnen zeggen: 'Sta stil, zon!', zodat de kinderen hier
langer kunnen genieten van deze heerlijke avond, en Hem verheerlijken die haar
heeft geschapen!"
[15] CYRENIUS zegt: "O Simon, oude, trouwe visser en nu leerling van onze grote
Meester en Heer, dat was een goede gedachte van je, en onze Heer en Meester zou
dat om welbekende redenen nog veel makkelijker kunnen dan Jozua!" Daarop
wendde ook Cyrenius zich met dit verzoek tot Mij en Jarah ondersteunde dat.
87 De schijnzon
[1] Maar IK zei: "Jullie zijn toch nog zeer onervaren kinderen, en vragen om iets
dat beslist niet mag gebeuren op de manier zoals jullie je dat voorstellen. Want
kijk, de zon beweegt niet, maar staat altijd stil ten opzichte van de aarde! Wel
maakt de zon ook een grote beweging, maar daar heeft de aarde net zo weinig mee
te maken als een stofje op jullie kleding te maken heeft met jullie gaan van de ene
plaats naar de andere.
[2] Dat het bij jullie dag en nacht wordt, komt door de snelle omwenteling van de
aarde om haar eigen as. Bij gelegenheid heb Ik jullie toch uitgelegd dat de aarde
een grote bol is, die van het westen naar het oosten draait en daarom steeds deel na
deel naar de zon toekeert. Op de hele aarde is het daarom altijd op een bepaalde
plaats morgen, op een eerdere plaats tezelfder tijd middag, op een nog verder naar
het oosten liggende plaats tezelfder tijd avond en nog verder naar het oosten
middernacht, en die genoemde vier punten schuiven steeds onophoudelijk
voorwaarts, zodanig, dat het binnen ongeveer 24 uur op ieder punt van de aarde een
keer morgen, een keer middag, een keer avond en een keer middernacht wordt. Dit
is een wetmatigheid die, op gevaar van volledige vernietiging van alles wat er op
aarde is, voor wat betreft de beweging nooit een haarbreed veranderd mag worden!
[3] Want zou Ik de zon nu in werkelijkheid nog een uur lang over deze streek laten
schijnen, dan moest Ik de hele aarde in haar draaiing - die door de grote cirkel van
haar omtrek zo snel is dat een paar ogenblikken al een afstand van hier naar
Jeruzalem betekenen -natuurlijk op slag stoppen. Daardoor zouden alle vrije
lichamen die niet te vast met de aarde verbonden zijn, een zodanig heftige schok
krijgen, dat daardoor niet alleen alle levende wezens, zoals mensen en dieren, met
hun huizen en hutten en paleizen urenver met ontzettende kracht naar het oosten
geslingerd zouden worden, maar zo'n schok zou ook de zeeën uit hun diepten over
de bergen heen jagen en de bergen zouden als mussen door elkaar vliegen!
[4] Om deze heel natuurlijke reden, die Ik jullie nu heb meegedeeld, kan Ik
overeenkomstig de waarheid op jullie verzoek niet ingaan, maar ik kan, zoals in de
tijd van Jozua, voor jullie een paar uur lang een schijnzon plaatsen, die net zo
schijnen zal als de echte natuurlijke. Deze zon zal dan natuurlijk na een paar uur
weer geheel in het niets verdwijnen, omdat zij slechts een zuivere luchtspiegeling
zal zijn.
[5] Let nu dus allen goed op! Als de echte zon ondergaat, zal tevens de onechte in
het westen opgaan en daarna twee volle uren boven de horizon blijven schijnen.
[6] Maar ook voor het verschijnen van deze schijnzon zullen geen bovenaardse,
maar heel natuurlijke middelen worden aangewend, hoewel deze door Mijn
innerlijke wil daartoe worden opgewekt en bevestigd worden door buitengewone
krachten uit de sferen van de hemelen. Begrijpen jullie nu zo'n beetje deze uitleg?"
[7] CYRENIUS zegt: "Ik voor mij begrijp het volkomen, want ik heb nog steeds de
wonderbare pomerans uit Ostracine! Heer, U begrijpt mij wel!? Maar of alle hier
aanwezigen het zullen begrijpen, lijkt mij twijfelachtig!?"
[8] IK zeg: "Dat geeft ook niets! Wie het nu nog niet helemaal begrijpt, zal het later
wel een keer begrijpen, want daar hangt het heil der mensenzielen zeker niet van af.
Mensen, die de aarde te goed kennen, krijgen dan teveel zin de gehele aarde -wat
mettertijd toch niet zal uitblijven -op ieder plekje te doorzoeken en daardoor
trekken zij hun zielen teveel naar buiten, die dan zeer materialistisch en hebzuchtig
worden.
[9] Daarom is iets minder kennis over de aard van de materie -aarde, maar in plaats
daarvan meer zelfkennis, beter.
[10] Want wie eenmaal zijn innerlijk geheel en al kent, zal ook vroeg genoeg niet
alleen kennis vergaren over de gehele aarde, maar ook over alle andere
hemellichamen in de eindeloze scheppingsruimte, zowel stoffelijk als geestelijk, en
dat laatste is alleen van belang en van het grootste gewicht. De uitwendige kennis
over de natuur van deze aarde zal voor geen ziel de weg banen naar onsterflijkheid.
[11] Maar, let nu op, de natuurlijke zon verdwijnt bijna onder de horizon en de
schijnzon zal op dat ogenblik haar plaats innemen!"
88 De vrees van de Grieken voor de Heer
[1] Nu richten allen hun ogen op de natuurlijke zon, die reeds haar halve schijf
achter de bergen had laten zakken. Op het moment dat de zon ondergaat, verheft
zich de schijnzon en straalt met een even helder licht over deze omgeving en ook
nog over de volgende, aangrenzende landerijen en streken. Natuurlijk reikt zo'n
licht niet tot aan de sterren, daarom konden enigen der aanwezige gasten vooral in
oostelijke richting, waar het firmament wat donker bleef omdat het licht van de
schijnzon slechts zwak tot aan de verre, oostelijke streken door kon dringen, een
aantal sterren van de eerste grootte zien en zij verwonderden zich daar zeer over.
[2] Nu kwam dan ook OURAN met zijn dochter Helena in diepe eerbied naar Mij
toe en zei met een van pure eerbied wat stotterende stem: " Als alles hier om mij
heen geen bedrog is en ik zelf ook geen drogbeeld ben, dan bent U een God der
goden, der geesten en van alle mensen, alle dieren, alle landen, alle zeeën, alle
meren, alle rivieren, beken en bronnen, en alles wat daarin is en leeft! Ook de
winden, de bliksems en de verschrikkelijk rollende donder schijnen U onderdanig
te zijn; ook zon, maan en sterren luisteren naar Uw wil.
[3] Maar als U, hoewel uiterlijk een mens zoals ik, tot dat alles alleen door Uw
woord en Uw almachtige wil in staat bent, dan vraag ik toch aan alle wijzen ter
wereld wat U nog mist om eerste en volmaakte God der goden te zijn!?
[4] Ik, Ouran, een kleine vorst uit de streek van de grote Pontus, erken U als
zodanig. En zelfs als Zeus en Apollo nu hierheen zouden komen en een belachelijk
'neen' zouden laten horen, zou ik hen persoonlijk van erge domheid beschuldigen!
[5] Geliefde dochter Helena, kom nu dichterbij en aanschouw de God der goden, aanschouw, wat eerder nog nooit een sterfelijk oog heeft gezien!
[6] Kijk, bij ons Grieken en ook bij andere volken is een heilige tempel gebouwd
voor een hoogste, onbekende god. Deze tempel wordt echter nooit geopend! Men
noemde bij tijden deze onbekende god ook het ondoorgrondelijke noodlot,
waarvoor zelfs de grote Zeus volgens onze leer beeft als een espenblad in de storm.
[7] En kijk, deze schrikwekkende god staat nu voor ons en gebood zoëven Apollo
met de zonnewagen stil te houden, op wens van deze eerbiedwaardige, grijze
Romein, die waarschijnlijk ook zo'n kleine vorst van de een of andere gelukkige
provincie is!
[8] En zie, dochter, Apollo wacht, tot hij weer een geheim teken zal krijgen van de
hoge onbekende god, waarvan men zegt dat alleen de dienaren van de tempel te
Jeruzalem hem beter kennen, -wat echter ook best helemaal niet waar kan zijn.
Want als zij Deze niet als de enig Ware erkennen, zijn zij op de schandelijkste
dwaalweg ter wereld!"
[9] De mooie HELENA zegt: "Zij zullen waarschijnlijk wel iets naders over Hem
weten, maar dan alleen in symbolische beelden. Maar dat zij deze wonderdoener
heel zeker niet daarvoor houden, waarvoor u Hem houdt, en wat Hij ook naar alle
waarschijnlijkheid schijnt te zijn, daarvoor zou ik veel op het spel willen zetten!
Het enige wat ik nog niet zo precies begrijp is, dat mijn hart steeds meer vervuld
wordt met ware, oprechte liefde voor Hem, terwijl toch ieder mens een god slechts
mag vrezen, vereren en offers brengen!
[10] U weet hoe streng onze priester, die Apollo moest dienen, mij verboden heeft
een god lief te hebben. Want zo'n liefde was ten eerste te onheilig voor een
oppergod zoals Apollo, en ten tweede zou men, als die liefde erg zou toenemen en
werkelijk een oppergod aan zou trekken, meteen de bestraffende jaloezie van de
godinnen opwekken en dan ongetwijfeld voor eeuwig moeten delen in het harde lot
van Europa, Dido, Daphne, Eurydice en Prosperina -en dat zou iets heel
verschrikkelijks zijn.
[11] Ik heb het - zoals u weet - na de werkelijk wijze lessen van onze Apollo
priester, in mijn hart zover gebracht dat ik van een eventuele verschijning van zelfs
de allermooiste god net zo ontsteld zou zijn als van het zien van het
verschrikkelijkste hoofd van een Medusa, Gorgo of Megaera!
[12] Van liefde voor een god kon dus in die omstandigheden geen sprake meer
zijn! En zie, ik beken u openlijk, dat ik ondanks al mijn innerlijke strijd en ondanks
de vreselijkste voorstellingen die ik vanwege de ontwaakte liefde voor een god
steeds maar in mijn geheugen oproep, deze God toch steeds meer liefheb! Ja, ik zou
uit liefde voor Hem de bitterste dood ondergaan, als Hij mij daarvoor slechts één
vriendelijke blik zou waardig keuren!
[13] O hemel der hemelen! Hoe onuitsprekelijk vriendelijk is Hij ondanks Zijn
ernst! O, daar hebben de goden geen goed aan gedaan, dat zij ons mensen verboden
hebben hen lief te hebben!"
[14] OURAN zegt: " Ja, mijn dochter! De goden zijn zeer wijs en weten wat zij de
mensen kunnen toestaan! Wij moeten ons door ons leven op deze aarde eerst zo
zuiver maken dat er aan onze ziel geen tekortkoming meer te vinden is, ook niet bij
het scherpste onderzoek van de drie onverbiddelijke rechters Aakus, Minos en
Rhadamanthys. Als deze drie ons voor de oren en ogen van alle goden geheel rein
verklaard hebben, wordt ons pas in het eeuwige Elysium als hoogste aller
zaligheden toegestaan de oppergoden tenminste heel geheim lief te hebben!
[15] Maar hier op de wereld in het onreine vlees moet je je er vóór alles voor
hoeden juist op deze allerhoogste en allereerste God zelfs maar verliefd te worden!
Dat zou toch wel het verschrikkelijkste van het allerverschrikkelijkste zijn! Als je
werkelijk al een soort liefde voor Hem voelt, dan is het ons geraden zo vlug als
maar mogelijk is hier vandaan te gaan!"
[16] HELENA zegt: "Dat zal mij erg weinig meer helpen, want mijn hart is al te
veel van Hem vervuld en ik kan Hem er niet meer uit krijgen! Maar kijk eens naar
dat heel jonge meisje, dat schijnt Hem ook erg lief te hebben, en toch gebeurt er
met haar, uiterlijk gezien, niets kwaads!"
[17] OURAN zegt: "Liefje, weet je dan of dat niet de een of andere godin is? Dan
zou je niet zo zeer voor Hem, maar des te meer voor haar moeten vrezen! Wie weet
of zij niet minstens tien maal zo erg is als Juno?!"
[18] HELENA zegt, heel bedroefd en met tranen in de ogen: "Ja, ja, u kon wel eens
helemaal gelijk hebben! O, hoe gelukkig zijn toch de goden en hoe ongelukkig zijn
daarentegen de mensen! Een hart dat niet mag liefhebben, is wel het ongelukkigste
van wat een mens in de wereld ook maar ooit ongelukkig kan noemen! Als mijn
oog mij ergert, kan men het blind maken, als mijn hand mij ergert, kan ik die af
laten hakken, zo ook een voet, en ergert mijn zachte en blanke huid mij, dan kan ik
haar met roeden laten kastijden en vervolgens met modder besmeren. Maar wat kan
ik met mijn hart beginnen als het mij te zeer gaat ergeren? Als men een drukkend
gevoel in de maag heeft, dan heeft Aesculapius daarvoor aangeraden om het sap
van de aloë in te nemen en dan wordt het al gauw beter met de maag, maar tegen
een drukkend gevoel in het hart heeft hij bij mijn weten geen middel aanbevolen!
[19] Maar nu schiet me iets te binnen: Weet u, deze God is toch ook een Genezer
van alle genezers! Als wij Hem daarom zouden smeken, zou Hij mij misschien wel
helpen?! Want Hij hielp ons immers, toen wij Hem onmogelijk daarom konden
vragen omdat wij Hem niet kenden. Dan zou Hij me nu ook kunnen helpen, nu wij
Hem kennen en Hem daarom vragen en zeker bereid zijn Hem ieder gevraagd offer
te brengen!?"
[20] OURAN zegt: "Kijk, dat was een goede inval van jou, en die zal ons
misschien ook goede vruchten opleveren! Maar omdat de hoogste God Zelf ons de
wijze Mathaël heeft toegewezen om ons te onderwijzen, kunnen wij ons alleen
maar via hem tot deze God wenden! Maar Mathaël schijnt zelf ook op z'n minst een
zeer machtige halfoppergod te zijn, net als die jongeman, die ik, weet je Helena,
weliswaar heimelijk, toch zonder meer voor de god Mercurius houd."
[21] HELENA zegt: "Ja, ja, ja, dat zal wel zo zijn, die jongen is Mercurius! Maar,
nu schiet me weer wat te binnen! Misschien zijn wij op aarde reeds gestorven, goed
door het grote gericht heen gekomen en hebben wij uit de Lethe gedronken en
daardoor de herinnering verloren dat wij op aarde geleefd hebben en misschien
eerst kort geleden gestorven zijn?! Wij zijn misschien al in het Elysium, maar de
goden willen ons dat niet meteen openbaren en laten ons dat door allerlei
omstandigheden zelf ontdekken!?
[22] Kijk maar eens naar deze onbeschrijflijk mooie omgeving! Ik vraag u, kan het
Elysium nog mooier zijn?! De ene zon gaat onder en een andere komt op dezelfde
plaats op, en ook de sterren ontbreken niet op de heerlijke, eeuwige ochtend! In dat
geval, vader, -zou mijn liefde geen zonde meer zijn!"
[23] OURAN zegt: "Kind! Er is veel voor jouw opmerking te zeggen, hoewel ik dat
nog niet meteen als een volle waarheid zou willen onderschrijven! Kortom,
Mathaël is ons niet voor niets ter beschikking gesteld, hij zal ons wel de juiste
opheldering geven!
[24] Mochten wij reeds in het Elysium zijn, dan zijn wij daar als nieuwkomers en
in deze nieuwe wereld nog niet bekend, maar onze begeleider Mathaël zal ons
beiden wel helpen! Nu ziet het er hier beslist erg elyseeïsch uit, maar voorheen
tijdens de algehele zonsverduistering zag het er niet bepaald erg elyseeïsch uit,
maar eerder wat orkisch (Orkus is het dodenrijk in de Griekse sage ). Maar nu zou
ik het beamen, hoewel, zoals ik gehoord heb, deze elyseese verlichting nauwelijks
nog twee uur zal duren, -en dan, hoewel je dat niet kunt weten, zou het er hier wel
weer eens heel gewoon aards uit kunnen zien!? Maar laten we ophouden, we
hebben toch Mathaël, -die zal ons wel van alles de juiste en waarheidsgetrouwe
uitleg geven! Maar Helena, vraag jij het aan hem, want ik durf dat nog niet aan!
Jullie vrouwen gaat dat altijd beter af dan ons mannen!
[25] Hij is nu echter diepgaand in gesprek met de oude vorst, en de God spreekt
ook met een Romeins hoofdman! Zoals gezegd, op dit moment durf ik dat nog niet
aan en men zou het mij tenslotte toch wat kwalijk kunnen nemen, maar jij bent een
vrouw, men zal jou een geringe opdringerigheid helemaal niet kwalijk nemen, beproef jij dus nu maar eerst je geluk!"
[26] HELENA zegt: "Het wordt mij nu ook wel wat angstig te moede en ik weet
niet hoe ik het zo verstandig mogelijk in zal kleden. Maar gun me nu maar even de
tijd, dan zal het wel lukken!"
[27] OURAN antwoordt: "Haast je langzaam! is een oude spreuk van het orakel
van Dodona, en de wijze Plotinius, die nog vóór Homerus geleefd moet hebben,
schijnt dat bedacht te hebben, daarom moet je je bij alles de tijd gunnen!
[28] Wat een mens ook doet, moet hij met verstand doen en daarbij steeds
bedenken welke gevolgen het kan hebben. ledere overhaaste stap moet men daarom
vermijden, dan ontloop je het best de valkuilen! Een werk langzaam maar zeker
volbrengen is altijd beter dan in overmoedige haast over een diepe sloot springen
waarvan men de breedte vooraf niet goed heeft ingeschat, waardoor men in de
diepte stort! O, de oude Ouran is op zijn manier ook verstandig en wijs en heeft tot
op heden nog geen stap hoeven te betreuren. Misschien zullen de goede
beschermgeesten hem ook in de toekomst daarvoor bewaren!"
89 Een echte heiden
[1] Na dit, volgens heidense normen, verstandige tweegesprek zwijgen beiden,
Ouran en Helena, en wachten tot in ieder geval Helena genoeg moed heeft
verzameld om Mathaël volgens plan te vragen voorspraak te zijn bij Mij, Maar hoe
langer zij wachten, des te meer bezwaren steken in hun harten de kop op en hun
moed wordt daardoor eerder verzwakt dan versterkt, Beiden zijn wel onder de
indruk van de heerlijke avond, maar niet zonder enige vrees, want het wat
fantastische licht van de schijnzon, de vreemde, nogal woeste plaats, de
buitengewone gebeurtenissen en Mijn tegenwoordigheid, maken dat de beide
harten niet die rust over zich voelen komen, waarbij zij geheel op hun gemak van
de avondrust hadden kunnen genieten,
[2] Zodra MATHAËL dit merkt, gaat hij bij Ouran staan en zegt: "Vriend, je bent
niet opgewekt en je mooie dochter ziet er wat lijdend uit! Vertel mij eens of jullie
wat mankeert!"
[3] OURAN zegt dan heel zachtjes tegen Helena: "Hij heeft ons al door! Nu
moeten we wijs, goed, waar en passend reageren, anders gaan we nog zonder meer
op een verschrikkelijke manier naar de plaats die Cerberus bewaakt en waar de
onverbiddelijke Pluto heerst! Spreek weinig en langzaam, overdenk ieder woord
goed, anders is het met ons gedaan!"
[4] Nu tikt MATHAËL de erg vreesachtig geworden Ouran op de schouder en zegt:
"Vriend, waarom zeg je niets? Voorheen was je toch niet te bang om met mij te
praten!? Wat is er dan nu opeens in je gevaren?"
[5] OURAN beeft en zegt na enige ogenblikken: " Ah -ah -ahahah -dat kwam aan!
Eerlijk - gezegd, is er niets met mij aan de hand, maar ik en deze dochter van mij,
beseffen nu pas dat wij als sterfelijke nietswaardig en bij u onsterfelijke goden zijn
gekomen, en kennelijk op de echte Olympus, de voornaamste woonplaats van de
eeuwige, onsterfelijke goden!
[6] De omstandigheden zijn hier te onmenselijk wonderbaarlijk! De té grote
heiligheid van deze plaats vervult ons met angst en schrik, te meer nog omdat het
hart van mijn dochter zelfs van liefde vervuld raakt voor de grote God der goden,
zoals zij zegt en betreurt,
[7] Volgens onze Griekse godenwetten is zo'n liefde één van de zwaarste misdaden
tegen de onbeperkte heiligheid der goden, vooral tegen de onbekende, allerhoogste
God aller goden! Mijn arme dochter kan zich nu echter niet meer tegen deze
verschrikkelijke liefde verweren! Zij wil niet, en haar hart zegt onverbiddelijk: ' Je
moet!'
[8] Het arme, oprechte kind vertrouwde mij dat toe, en daarom heb ik besloten om
via u de grote God te smeken om genadig het hart van mijn arme dochter van die
liefde te willen bevrijden, want haar wil is niet de oorzaak van deze liefde, maar het
komt beslist alleen door de vreemde, ons totaalonbekende omstandigheden! Zou u,
omdat u beslist ook een eerste halfgod bent, ons die genade willen bewijzen? Zou u
de grote god om genezing van het ziek geworden hart van mijn dochter willen
vragen en mij tevens willen zeggen wat ik voor die genade moet offeren?
[9] Dit maakt dat onze MATHAËL voor het eerst sinds zijn genezing welwillend
en medelijdend glimlacht, en vervolgens zegt hij .tegen Ouran. " Jij bent een echte
heiden en daarbij ook nog een van het zuiverste water! In de halve wereld zoek je
waarheld en het juiste licht en als je het vindt herken je het door pure, heidense
domheld met! .
[10] ik zeg je, dat ik veel medelijden met je heb en uit de grond va.n mijn hart je
kortzichtigheid betreur, maar ik hoop dat er hier aan je oude dwaasheid gauw een
einde zal komen!
[11] Kijk, wat je dochter als liefde voor onze grote, heilige Meester in haar hart
voelt, is nu juist het enige, echte levensteken. van het eigen, goddelijke, geestelijke
vonkje in haar ziel! Als dit vonkje in .haar borst een vlam wordt, zal zij pas de
absolute nietigheid van jullie oude veelgodendom volledig inzien, maar ook de enig
ware, eeuwige. goddelijkheid van Degene, die nu dit vonkje in haar overigens zeer
reine hart heeft aangeblazen en tot leven gebracht.
[12] Ik zeg je: De liefde is immers de enige band waarmee God Zijn schepselen aan
Zijn almachtige vaderhart trekt en hen tenslotte tot Zijn kinderen maakt, -en jij,
oude, blinde, heiden, smeekt nu om de bevrijding van die hoogste, goddelijke
genade, die God Zelf in Zijn grote erbarm mg hier in jullie harten giet om het
innerlijke leven op te wekken!?
..
[13] Laat je oude domheid varen en wordt een mens aan wie het mogelijk wordt het
eeuwige leven in zichzelf door de hem door God daartoe verleende kracht te
verwerven, zichzelf en God waarachtig te herkennen en daardoor pas in te gaan in
de ware, eeuwige gelukzaligheid!"
90 Ontstaan en verklaring van de Griekse godennamen
[1] "Opdat je weet, waar jouw goden vandaan komen, en waarom zij op zichzelf
helemaal niets voorstellen, zeg ik je in naam van de Heer , die hier temidden van
ons is, dat het nu slechts lege en voor jullie betekenisloze namen zijn. Vroeger
duiden zij echter op kenmerkende eigenschappen van de Ene, alleen ware God,
wiens geest thans in al Zijn rijkdom heerst in deze Meester, die nu voor jullie staat.
[2] 'Ceus' is de aanduiding, die ten tijde van de aartsvaders, steeds voor een
gegeven wet gebruikt werd die afkomstig was van de in de harten van de vaders
binnenstromende geest van God en zoveel betekende als: 'De Vader wil het!' Want
met 'Ce', ook wel 'Ze' duidde men het begrip aan van de vaste, onwrikbare wil, en
met 'us', of liever 'uoz' of 'ouza', het begrip van de steeds scheppende en alles
regerende Vader in de hemel.
[3] ’Jupiter' of liever' Je u pitar' was ook zo'n begrip, waarmee de oude vaderen
voor het nageslacht een overeenkomstig vat uitbeeldden ter opname van de liefde
en de wijsheid van God. Want 'Je u pitar' betekent zoveel als: de 'u', het teken dat
de lijn schetste van de omtrek van een open hart, is de ware levenskelk. Want 'pit'
betekent drinken, 'pitaz' is iemand die drinkt, en 'pitar', ook wel 'pitara', een heilig
vat om uit te drinken, en 'pitza', ook wel 'piutza' een gewoon drinkglas.
[4] Zoals echter jullie Ceuz of Jeupitar alleen maar een naam zonder betekenis voor
je is omdat jullie geen kennis hebben van de oorspronkelijke betekenis van deze
benaming, evenzo en vaak eigenlijk nog nietszeggender en zodoende nog meer
betekenislozer zijn de loze namen van al jullie andere goden en godinnen.
[5] Bijvoorbeeld jullie Venus of Aphrodite, die bij jullie een godin der vrouwelijke
schoonheid is, duidde volgens de zeer betekenisvolle begrippen der oude vaderen
wel op een zeer mooi vrouwspersoon, maar dat was niet bepaald in haar geestelijk
voordeel. Want de ervaring had ook de ouden al geleerd, dat op enkele
uitzonderingen na een zeer mooie vrouw meestal dom is en wat kennis betreft niet
veel bezit, omdat zij ijdel is en steeds bezig is met het bewonderen van haar eigen
schoonheid en daarom weinig tijd vindt om andere nuttige kennis te verwerven.
Daarom noemden de oude vaderen zo'n vrouwelijke schoonheid een echte 'Ve nuz',
ook wel 'Ve niz', wat zo ongeveer betekent: 'Die weet niets!' of 'Zij kent niets!'
[6] De uitdrukking' A v rodite' betekende vrijwel hetzelfde. Als ergens '0 v rodite'
stond, dan betekende dat zo veel als: de reine, goddelijke wijsheid baren, en 'slou
rodit': de menselijke wijsheid baren. A v rodit betekent echter: de aardse domheid
baren en' A vrodite' betekende dan zoiets als een mooie, opgedirkte vrouw, die
steeds domheden baart, omdat zij meestal zelf dom is.
[7] 'V' was bij de ouden steeds het teken voor een vat. Als er nu een heilige 'O' voor
de 'V' stond, waarbij deze 'O' de omtrek van de zon en overeenkomstig dan ook
God in Zijn oerlicht voorstelde, dan betekende de 'V' de opname van het licht der
wijsheid. Stond er echter een' A " waarmee de ouden alles wat geheel en al aards
was aangaven, voor de 'V', dan betekende dit vatteken de opname van de nutteloze,
aardse domheid. 'Rodit' betekent echter: baren, en' A v rodit' betekent dus niets
anders dan: de domheid baren.
[8] Zeg me eens, of je nu het eigenlijke wezen van je goden niet langzaam begint
duidelijk te worden!"
[9] De gezichten van Ouran en Helena beginnen erg op te klaren en Helena heeft nu
geen angst meer voor haar liefde voor Mij.
[10] Dan zegt OURAN tegen Mathaël: "Vriend! Jouw wijsheid is groot! Want wat
je nu in zo weinig woorden bij mij teweeggebracht hebt, zou aan alle scholen van
Egypte, Griekenland en Perzië in geen honderd jaar gelukt zijn! Je hebt nu in één
veeg alle goden van Egypte, Griekenland en Perzië uitgewist, behalve de ene,
onbekende God, die ik echter, zoals me nu steeds duidelijker wordt, hier gevonden
heb en hopelijk nog steeds meer en meer zal vinden. Kortom, je bent voor mij nu
een man die met geen goud te betalen is! Voorlopig dank ik je als mens en vriend
uit mijn gehele hart - al het andere zal nog volgen. " -ook Helena dankt Mathaël
voor deze wijze les.
91 Mathaël als afbreker van de heidense tempelmuren
[1] Mathaël gaat dan weer naar Mij en vraagt of hij met zijn uit zichzelf gegeven
uitleg van de namen der heidense goden wel goed heeft gedaan, -of dat het
misschien te vroeg is gebeurd.
[2] IK zeg: "O, helemaal niet! Dat is je naar waarheid heel goed gelukt en je hebt
daardoor nu werkelijk met weinig woorden meer gedaan voor het laten verdwijnen
van het duistere heidendom, dan menig wijze leraar in vele jaren! Want wie een
mens verstandig en wijs op wil voeden, moet eerst alle oude domheden bij hem
laten verdwijnen. Als de mens daardoor een weliswaar nu nog leeg, maar schoon
vat is geworden, is het niet moeilijk zo'n goed bruikbaar vat te vullen met allerlei
wijsheid uit de hemelen, en dat zal bij deze twee ook gebeuren.
[3] Ik zeg je, deze twee zullen nu in korte tijd zonder moeite mensen worden
waarover Mijn hart meer vreugde zal hebben dan over tienduizend Joden, die zich
volgens Mozes voor zeer rechtvaardig houden, maar als mensen onbekender voor
Mijn hart zijn dan zij, die pas over duizend jaar op aarde geboren worden.
[4] En verder zeg Ik je: Als je ooit een vrouw zou willen nemen op aarde, neem dan
Helena! Maar het zij verre van Mij om je dat voor te willen schrijven, je eigen hart
zal je dat wel zeggen en dat zul je dan ook volgen.
[5] Maar ga er nu weer heen en wees vriendelijk. De oude, die overigens veel
kennis bezit, zal, evenals zijn werkelijk verbazingwekkend mooie dochter, nog veel
uitleg van je willen hebben over de namen van de oudheid. Jij bent nu een eerste
der wijzen, en het zal je niet moeilijk vallen de beiden op iedere vraag een
overtuigend antwoord te geven.
[6] Tevens zal zo'n gesprek ook op de Romeinen een goede indruk maken en
daardoor zullen de eerste werktuigen geleverd worden voor het afbreken van de
muren van de vele heidense tempels, en daardoor zullen, hoewel nog altijd met veel
inspanning, binnen enige tientallen jaren grotere resultaten onder het heidendom tot
stand worden gebracht, dan anders nauwelijks in duizend jaar beoogd zou kunnen
worden.
[7] In de nacht blijft het altijd moeilijk om over het licht te prediken. Heeft men
echter de dag bereikt, dan is toch al vrijwel iedere leer over het daglicht onnodig,
want de dag geeft dan het licht al vanzelf. De oude zal echter met heel gewichtige
vragen bij je komen, en daarom zij het jou gegeven ook zeer belangrijke
antwoorden te geven. Ga dan nu in Mijn naam en doe je werk goed!
[8] Wij zullen allen heel aandachtig je bespreking volgen en Ik zal er voor zorgen
dat ook de verder weg staanden je kunnen verstaan!
[9] Ik zal de schijnzon nu nog een paar uur laten schijnen, waardoor veel mensen
uit de stad naar buiten zullen trekken, ten dele uit verwondering en deels uit angst
over zo'n dag die maar niet wil eindigen, Maar binnen dit tijdbestek zul je met deze
beiden veel bereikt hebben.
[10] Nadat Ik de schijnzon zal hebben gedoofd, zullen wij allen hier boven een
goed avondmaal gebruiken, waarbij dan nog veel behandeld en besproken zal
worden, Nu weet je voor dit moment alles wat er gedaan moet worden, het vervolg
zal later aan de orde komen!"
[11] Mathaël bedankt Mij voor deze opdracht -en in zijn hart ook voor het voorstel
betreffende de mooie Helena, die reeds bij de eerste aanblik zijn hart beroerd had
zodat hij heimelijk bij zichzelf had gedacht: 'Bij alle hemelen, - zo’n schoonheid is
in heel Israël nog niet eerder gezien!'
[12] Maar ook alle Romeinen, zelfs Cyrenius niet uitgezonderd, hadden veel
aandacht aan de mooie"Griekse besteed, en het kostte hun behoorlijk moeite naar
iets anders te kijken dan naar de mooie Helena, wier lichaam scheen te zijn
gevormd uit zuiver etherisch licht en daardoor nu haast meer aantrekkingskracht
bezat dan de hele wonderbare schijnzon.
[13] Mathaël gebruikte hier dan ook al zijn zelfbeheersing; maar wat hij heel
heimelijk voelde, merkte niemand behalve Ik.
92 De schoonheid van de kinderen van God
[1] Hij ging daarom ernstig naar Ouran en de mooie Helena en vroeg hun, of zij nu
al goed nagedacht hadden over wat hij hun had gezegd.
[2] Helena zegt daarop met een heel vriendelijk gezicht: "Maar hoor nu eens, men
zegt, dat ook ik een mooi meisje ben, men noemde mij immers al vaak een tweede
Venus, vindt u dan dat deze naam voor mij ook de betekenis heeft waarvan u
sprak? Zeg het mij, beste, wijze vriend!"
[3] Deze vraag bracht onze MATHAËL eerst wat in verlegenheid, omdat hij
meteen aanvoelde dat Helena wat beledigd was, maar hij vermande zich snel en
zei: Lieve zuster in God! Wat ik je vertelde, geldt alleen voor de kinderen van de
wereld. De echte kinderen van God hebben altijd een wijs hart ook al zijn ze
uiterlijk nog zo mooi.
{4] Bij hen is de uiterlijke schoonheid slechts het uithangbord van hun innerlijke,
geestelijke schoonheid, maar bij de kinderen der wereld is zij een bedrieglijke,
witte laag over de graven, die als zij gekalkt worden er mooi en uitnodigend
uitzien, maar die van binnen gevuld zijn met verrotting en afschuwelijke stank.
[5] Maar jij zoekt God, -daarom ben je ook een kind van God. De kinderen van de
wereld zoeken slechts de wereld en zijn daarom ook kinderen van de wereld. Zij
mijden het goddelijke en zoeken slechts de eer en het aanzien van de wereld.
[6] Als zij de wereld groot, heerlijk en mooi noemen dan is dat hun hele
gelukzaligheid. Als men echter met hen over goddelijke dingen begint te spreken,
weten zij niets en om hun schande te verbergen omhullen zij zich met allerlei
werelds klatergoud, met arrogantie en met hoogmoed en vervolgen met toorn, haat
en hoon alle wijsheid die uit God in de harten der kinderen Gods wordt gegoten.
[7] Daarom is er een groot onderscheid tussen de schoonheid van de kinderen van
God en de kinderen van de wereld. De eerste is, zoals gezegd, een uithangbord van
de innerlijke schoonheid der ziel en de tweede is een bedekking van het graf, en dat
stelt de schoonheid van Venus voor, - maar niet de jouwe, want jij zoekt God en
hebt Hem ook reeds gevonden, Daarom behoef je mijn eerdere verklaring over
Venus ook zeker niet op jou te betrekken. - Heb je mij nu goed begrepen?"
[8] HELENA zegt: "O ja, maar dat ik een kind van God zou zijn, lijkt mij wel een
erg gewaagde veronderstelling! Wij zijn allen wel schepsels van één en dezelfde
God, maar van de beslist eindeloze verhevenheid van de ware kinderen van God
kan bij ons toch geen sprake zijn, daar wij als grove en trage materiemensen toch
zichtbaar behept zijn met allerlei zwakheden en daaruit voortkomende, ontelbare
gebreken! Daarmee hebt u, beste en overigens zeer wijze vriend, toch wel een
beetje te veel gezegd!"
[9] MATHAËL zegt: "O, helemaal niet, want kijk, dat wat ik je heb gezegd, komt
van de grote Ene! Wat Hij mij heeft geleerd, is en blijft eeuwige waarheid!
[10] Kijk, stel dat je een duif hebt, die wel kan vliegen, maar waarvan je, opdat zij
niet steeds bij je weg zal vliegen en gezellig tam en huiselijk zal worden, de
vleugels hebt ingekort. Zo kan de duif dan niet meer naar believen op en
wegvliegen, maar moet bij je blijven en zich door jou tam laten maken.
[11] Zeg nu eens, of de duif zolang zij gekortwiekt is minder duif is, dan daarvoor,
toen haar vleugels nog niet gekortwiekt waren! Zullen de vleugels van het lieve
duifje soms niet in korte tijd weer aangroeien? Ja, in korte tijd zal de duif haar
vleugels weer terug hebben en net zo goed als vóór die tijd kunnen vliegen. Maar
ze zal tam zijn en graag bij je blijven. En als zij zo nu en dan uit zal vliegen, behoef
je haar maar te roepen, dan zal zij je in het hoge luchtruim horen en in duikvlucht
naar je toekomen en zich door jou laten liefkozen.
[12] De kinderen Gods hebben op deze wereld ook veel zwakheden, die hen erg
belemmeren om zich tot God, hun Vader op te heffen. Maar deze zwakheden heeft
de heilige Vader hen gedurende het leven in deze wereld alleen maar om dezelfde
reden gegeven, als waarom jij jouw duif kortwiekte.
[13] Juist door die zwakheid moeten de kinderen hun Vader herkennen, zij moeten
zachtmoedig en deemoedig worden en de Vader vragen om de juiste kracht en
sterkte, en Hij zal hun deze dan wel geven als het voor hen de juiste tijd zal zijn.
[14] Maar om de zwakheden, die ook de kinderen van God in zich hebben, zijn ze
niet minder Zijn kinderen, evenals de duif toch een duif blijft ook al zijn voor een
korte tijd haar vleugels gekortwiekt om tam te worden. -Begrijp je dit nu, lieftallige
Helena?"
93 Twee soorten liefde tot de Heer
[I] HELENA zegt: "Ja, ja, het is weliswaar nog steeds wat schemerig, maar het
geheel wordt toch al begrijpelijker en ik hoop dat het mij mettertijd nog steeds
duidelijker zal worden. Maar vertelons eens, beste vriend, hoe het nu toch komt dat
ik uw grote Ene nu nog steeds sterker liefheb, terwijl mijn hart geen pijn voelt?
Want sinds ik, door u, zeker weet dat zulke liefde geen zonde is, maar slechts een
bovenal noodzakelijke deugd van ieder mens tegenover God, veroorzaakt de nu
veel sterkere liefde beslist geen pijn meer in mijn hart, en alle benauwdheid op mijn
borst is als weggeblazen! O zeg mij, wat daar toch de oorzaak van kan zijn!"
[2] MATHAËL zegt: "Maar liefje, dat is toch overduidelijk! Vroeger leefde je met
een grote angst, omdat je hart liefde voor een god voelde, wat volgens jullie dwaze
godsdienst als zeer verwerpelijk wordt voorgesteld. Maar nu heb je jullie oude
dwaasheid duidelijk leren inzien en aan de bron de wil van God herkend en nu zie
je dat zo'n liefde de eerste en grootste deugd van een mens moet zijn. Dan kun je
toch gemakkelijk begrijpen waarom je liefde geen pijn meer veroorzaakt in je hart,
maar noodzakelijkerwijs slechts het volslagen tegendeel! - Kun je dat dan zelf niet
begrijpen?"
[3] HELENA zegt: "O ja, nu begrijp ik het wel, maar zonder deze uitleg was het
mij nog lang niet helemaal duidelijk geworden! Ah, nu is alles goed!"
[4] MATHAËL zegt: "Wel, als alles in orde is, dan zul je ook wel niet veel meer te
vragen hebben. De juiste groei van de liefde in je hart zal het resterende wel doen.
Maar geniet dan nu ook van deze heerlijke dag, die de Heer door Zijn eindeloze
liefde, wijsheid en macht ons extra geeft. Want er zullen later na ons weer
duizenden ijdele jaren vergaan, zonder dat de mensen de heerlijkheid van zo'n dag
zullen zien!"
[5] OURAN zegt: "Dat is een waar woord, edele vriend. Zo'n avondlijke verlenging
van de dag is buitengewoon wonderbaarlijk en in hoge mate gedenkwaardig! 's
Morgens zou zo iets minder opvallen, omdat vooral in de omgeving van de Pontus
door mensen al meermalen is waargenomen, dat niet zelden een, twee of drie
zonnen na elkaar vóór de echte zon opkwamen en daardoor de ochtend
aanmerkelijk vervroegden. Zo'n ochtendlijk verschijnsel was ook erg interessant en
merkwaardig, maar toch in de verste verte niet zo als nu het avondlijk verlengen
van de dag door het aan het firmament blijven staan van een stralende zon, die
geheel lijkt op de natuurlijke zon. Ja, ja, zoiets is bij mijn weten nog nooit
voorgekomen en zal waarschijnlijk ook nooit weer voorkomen!
[6] Maar het merkwaardigste bij dit verschijnsel zijn toch eigenlijk de zichtbare
sterren in het oosten, terwijl deze in zekere zin goddelijk kunstmatige zon toch
niets zwakker schijnt dan de natuurlijke. Zeg mij eens, beste vriend, zijn dat
werkelijk de natuurlijke sterren, of zijn dat soms ook schijnsterren!? Het is
weliswaar allang tijd dat de sterren aan de hemel zouden moeten staan, maar
waarom alleen in het oosten, en waarom niet aan het gehele firmament?"
[7] MATHAËL zegt: "Vriend! Daar is eigenlijk vandaag al een keer over
gesproken, maar dat zul je wel niet gehoord hebben, daarom zal ik het je, zo goed
ik dat kan, wel uitleggen."
94 Mathaël geeft uitleg over de beweging der sterren
[I] "Kijk, de zon die nu aan de hemel schijnt is in rechte lijn nauwelijks zover van
ons verwijderd, als de afstand, die een ervaren ruiter in een halve dag af kan
leggen. De echte zon staat in rechte lijn echter zover van de aarde verwijderd, dat,
als dat mogelijk zou zijn, een ervaren ruiter , als hij zonder te rusten dag en nacht
door zou rijden, die ontzettend lange weg nauwelijks in tienduizend jaar zou
kunnen afleggen. Hoe ver reiken de stralen van de natuurlijke zon en hoe
onmeetbaar is de ruimte die zij vullen en hoe kort zijn daarentegen de stralen van
deze schijnzon! Naar het oosten komen ze niet erg ver, wat ook goed te zien is aan
de grotere duisternis in het oosten, en daarom is de lucht daar niet zo
oogverblindend van licht doorzeefd als bij de natuurlijke zon. Het oogverblindende,
doordringende licht in de lucht, die deze aarde naar alle kanten omgeeft, maakt
echter juist dat wij overdag nooit een ster kunnen zien.
[2] Als het licht van de zon niet zo sterk zou zijn, zouden wij ook overdag zeker de
grote sterren kunnen zien, maar tengevolge van het te sterke en onmetelijk ver
verstrooide zonnelicht is het zien ook van de grootste sterren overdag niet mogelijk.
-Begrijp je dat zo'n beetje?"
[3] OURAN zegt: "Jawel, ik begrijp dat nu wel zo half en half, maar totaal
begrijpen is er bij mij voorlopig nog niet bij, want van sterren en hun bewegingen
heb ik altijd al het minst begrepen. Zo kan ik het bijvoorbeeld nooit rijmen, hoe het
komt dat vlak na de ondergang van de zon aan het gehele firmament een aantal
bekende sterren zichtbaar wordt. Maar later komen er vanuit het oosten nog steeds
meer te voorschijn, en die er waren verdwijnen dan weer in het westen. Een paar
blijven er echter 's winters en 's zomers, steeds met een kleine verandering van hun
eerste standplaats aan het firmament. Dat gebeurt vooral bij de sterren die aan de
noordelijke hemel prijken, maar daar staat tegenover dat de sterren in het zuiden
zeer veranderlijk zijn, en ieder jaargetijde zijn er andere te zien. Daartussen zijn
ook nog bepaalde dwaalsterren, die de overigens welbekende en niet veranderende
sterrenbeelden nooit trouw blijven, maar heel willekeurig van het ene vaste
sterrenbeeld naar het andere dwalen.
[4] Ook schijnt de maan in het opkomen en ondergaan geen regel te hebben, nu
eens gaat zij ver in het noorden en dan weer ver in het zuiden op. Wel, vriend, daar
je er zeker wat meer van begrijpt dan ik en mijn dochter, moet je ons deze
hemelraadsels eens uitleggen!"
[5] MATHAËL zeg!.: "Weet je, om dat voor jou allemaal goed begrijpelijk te
maken zou de tijd hier wel wat te kort zijn, en je zou zeker niet het geduld ?P
kunnen brengen om tot het eind naar mij te luisteren. Daarom verschuiven we dat
naar een geschiktere tijd. Maar iets daarvan kan ik je wel voor je gemoedsrust
meedelen, luister daarom goed naar mij.
[6] Kijk, het zijn met de sterren, de zon en de maan die op en onder gaan. Alleen de
aarde, waarvan de oppervlakte geen cirkel is maar een zeer grote bol met een
omtrek van enkele duizenden uren gaans, draait volgens de uren op onze
zandlopers in ongeveer 25 uur om haar centrale as, zoals de Heer Zelf al eerder
heeft uitgelegd. Door deze draaiing wordt dat alles, wat je mij zoëven hebt
gevraagd, teweeggebracht. Dat is nu de hele verklaring in een notendop.
[7] Sterren, die je steeds als vaste beelden ziet, zijn zelf zonnen en staan volgens de
uitleg van de Heer Zelf en volgens mijn eigen verkregen aanschouwing, zo
oneindig ver van de aarde verwijderd, dat wij noch van hun grootte, noch van hun
afstand en evenmin van hun beweging iets kunnen gewaarworden. Pas vele
duizenden jaren kunnen een beweging bij de vaste sterren zichtbaar maken, maar in
een paar honderd jaar is niet te merken dat zij van plaats veranderen.
[8] De sterren echter die steeds van plaats veranderen, staan veel dichter bij deze
aarde, en zijn ook kleinere hemellichamen dan een zon. Zij bewegen om onze zon
en daardoor is hun beweging goed zichtbaar. Dit is de kern van de zaak, al het
andere zul je bij een volgende gelegenheid van mij horen! - Ben je daarmee
tevreden?"
[9] OURAN zegt: "Tevreden ongetwijfeld, maar ik ben alleen maar al een tamelijk
oude boom geworden, die echt moeilijk meebuigt, en daar moet Je steeds wat
rekening mee houden.
[10] Kijk, ik heb mij vanaf mijn prille jeugd tot aan mijn nu al tamelijk gevorderde
leeftijd eerlijk en gewetensvol ingeleefd in de oude domheden en vond, omdat je
nooit iets beters hoorde, daarin vaak heel gedenkwaardige bevestigingen van dat
wat men geloofde. Maar hier is alles zo volkomén nieuw en al het oude moet
gewoon overboord in de zee der vergetelheid geworpen worden, -en daar heb ik
toch wel wat moeite mee.
[11] Daarom kost het mij, als ik hier nu over wat dan ook een nieuwe, vroeger
nooit vermoede, uitleg hoor, steeds toch nog wat moeite aleer het mij geheel
duidelijk wordt dat het oude geen waarde heeft en het nieuwe de waarheid is.
Daarom moet je vooral met mij wat geduld hebben. Langzaam maar zeker zal ik
nog wel een redelijk goede leerling van je worden ondanks mijn tamelijk hoge
leeftijd.
[12] Met mijn dochter zul je daarentegen veel minder moeite hebben, want dit
meisje heeft een goed bevattingsvermogen. Maar met mij zal het ook wel gaan,
alleen natuurlijk wat langzamer. Ik zal wel geen hert meer inhalen, maar een heel
bescheiden os zal ik nog wel bij kunnen benen.
[13] Ja, de sterren, de sterren, beste vriend, de sterren, de zon en die wispelturige
maan! Dat zijn heel vreemde zaken, en ook onze aarde. Wie daar alles over zou
weten, zou wel de hoogste graad van menselijke wijsheid bereikt hebben! Maar
voor men daarvan alle ondoorgrondelijke geheimen en verborgenheden aan het
daglicht zal brengen, vooral voor iemand als wij, o vriend, zal de brave maan nog
vaak heel gemoedelijk boven de horizon moeten opstijgen! Ik voel dat die zaken,
die ik nu van jou heb gehoord, algehele waarheden zijn. Maar ze liggen nog zo los
en zonder verband in mijn hoofd als de eerste bouwstenen van een nieuw, groot
paleis dat nog gebouwd moet worden. Iedere steen op zich is vast en goed en dus
een solide waarheid, maar hoe deze eerste, onderste bouwstenen door de
bouwmeester later tot een fundament van het paleis samengevoegd zullen worden,
dat, vriend, ligt voor mij nog zeer veraf, en ik denk dat dit zelfs voor jou geen
makkelijk karwei zal worden!"
95 De opvoedingsmethode in het oude Egypte
[1] MATHAËL zegt opgelucht, omdat de steekhoudende opmerking van de oude
hem erg heeft aangesproken: "Beste vriend Ouran! Je hebt nu als mens volgens je
natuurlijke verstand zo wijs en zo waar mogelijk gesproken. Het begrijpen van
nieuwe waarheden, die er nooit eerder waren, gaat precies zoals je dat vertelde.
Maar daarop moet ik het volgende commentaar geven: Kijk, in Egypte, en wel in
de oude scholen van dat rijk, gebruikte men bij de kinderen die tot de priesterkaste
behoorden, een heel eigenaardige manier van opvoeden, die eigenlijk helemaal niet
zo slecht was.
[2] De pasgeboren kinderen werden meteen in onderaardse, zeer ruime vertrekken
ondergebracht, waar het daglicht niet in door kon dringen. Zij werden daar goed
verzorgd en zagen geen ander licht dan het kunstlicht van een goed ontworpen
naftalamp, in het maken waarvan de oude Egyptenaren, zoals bekend,
onnavolgbaar grote meesters waren. In die onderaardse vertrekken moest de mens
dan tot zijn twintigste blijven en men gaf hem daar onderricht over de mooie boven
of eigenlijk buitenwereld, die hij nog nooit had gezien.
.
[3] In zijn fantasie maakte hij zich, zo goed en zo kwaad als dat ging, daarvan
voorstellingen. Maar van de grote uitgestrektheid van de landstreken, van het grote
licht dat zich in een onmetelijk diepe en vrije ruimte bevond, namelijk van de zon,
de maan en de talloze sterren, evenals van de sterkte van het licht en zijn warmte
kon hij zich toch onmogelijk een juist begrip vormen.
[4] Zo'n heel gevoelige leerling uit de onderaardse, donkere schoollokalen had
daarom ook slechts brokstukken van waarheden over de bovenwereld en de daar
heersende omstandigheden in zijn hoofd, maar kon die ondanks al zijn vlijt en al
zijn oplettendheid toch niet, zoals men pleegt te zeggen, onder een noemer brengen.
[5] Dat waren dus ook louter afzonderlijke, solide en echte bouwstenen waarvan de
samenvoeging tot één groot paleis nog erg lang op zich liet wachten en natuurlijk in
de onderaardse lokalen helemaal onmogelijk was.
[6] Als dan zo'n leerling uit de onderwereld naar het oordeel van zijn leraren de
gewenste graad van ontwikkeling had bereikt werd hem meegedeeld dat hij nu
weldra door de genade van God onverwachts naar de lichte bovenwereld zou gaan,
in het licht waarvan hij in één moment meer zou ondervinden en leren dan in vele
uren in de donkere onderwereld.
[7] De leerling ui~ de onderwereld verheugde zich daar natuurlijk bijzonder op,
hoewel hij eigenlijk eerst nog op een heel merkwaardige manier zou moeten
sterven. Dat sterven bestond uit een heel diepe slaap, gedurende welke men de
leerling in een prachtig paleis in de bovenwereld bracht.
[8] Hoe groot was de verbazing van zo'n leerling als hij daarna voor de eerste maal
uit zijn slaap ontwaakte en zich in het goddelijke licht van de zon bevond! Toen hij
zichzelf zag in witte kleren, die met rode en blauwe stroken waren afgezet! Toen
hij de vriendelijke, eveneens prachtig geklede mensen van beiderlei kunne zag!
Hoe smaakten hem de heerlijk toebereide, nieuwe spijzen! Maar wat moest zijn ziel
wel voelen toen hij door heel vriendelijke mensen naar buiten werd gebracht, daar
door de heerlijke turnen wandelde en hun hemelse geuren inademde, en met zijn,
boven alle menselijke begrippen uitgaande van geluk dronken ogen voor de eerste
maal de hele natuur in al haar uitbundigheid door de zon beschenen voor zich zag!
[9] Kijk, uit deze schildering, die je in je fantasie zelf nog verder kunt aanvullen,
zie je hoe je eigen, tegenwoordige begrip zich verhoudt tot al de nieuwe waarheden
die je hier werden ontsluierd!
[10] Wat je nu verneemt in de duistere lokalen waarin je ziel zich nog bevindt, zijn
natuurlijk maar brokstukken en die kunnen geen geheel vormen en op zichzelf
compleet zijn. Maar als je geest door de ware liefde tot God de Heer, en uit deze
liefde ook door de liefde tot de naaste
in je ziel zal zijn opgewekt, zul je in het helderste levenslicht van je geest dat alles
als één samenhangend geheel zien en daar een onmetelijke lichtzee aanschouwen,
waar je nu nauwelijks enkele druppels kunt zien.
[11] Ons eerste en beste werk zal daarom zijn, de geest in de ziel vrij te maken en
de ziel in zijn licht te brengen. Als we dat bereikt hebben vriend, zullen wij geen
druppeltjes meer hoeven te verzamelen maar staan we meteen in verbinding met
onmetelijke zeeën vol van Gods hoogste wijsheidslicht.
[12] Dan, vriend, zul je mij zeker niet meer naar de gesteldheid van de maan, onze
aarde, de zon en al de sterren vragen, want dat allemaal zal je vanzelf bij de eerste
blik duidelijker worden dan de zon op het midden van de dag.
[13] Maar dan begint er voor ons een andere school, waar je nu natuurlijk nog geen
idee van kunt hebben. - Zeg eens, vriend, of je deze vergelijking nu zo ongeveer
hebt begrepen! Wat vond je ervan?"
96 Helena 's gedachten over de wijsheid van de mens
[1] OURAN zegt: "Weet je, beste vriend, zeer goed, en zo moet het met ons
mensen ook zijn en gebeuren. Als het zo niet was en het zou anders moeten
gebeuren, dan zou jij niet die mate van wijsheid hebben verworven!
[2] Ook jij bent stellig eerst opgevoed in de duistere onderwereld van je lichaam,
vervolgens ben je ook in je ziel lichamelijk gestorven en nu in het lichtpaleis van je
geest en in diens Elyseeïsch velden gaan wandelen. Bij jou zijn de enkelvoudige
druppels van vroeger een zee geworden, maar bij mij is dat zeker nog lang niet te
verwachten. En ik begrijp daarom de zin van ieder van je afzonderlijke woorden,
maar de grote samenhang zal mij ook dan pas duidelijk worden, als mijn ziel de
duistere catacomben van het lichaam zal verlaten en wordt binnengevoerd in het
lichtpaleis van haar geest en in zijn tuinen, waar de hemels geurende vruchten in
het licht en de warmte van de eeuwige levenszon rijpen.
[3] Kijk, een zeker, zoet vermoeden van hoe het kan zijn en zeker ook zal worden,
begin ik wel in mij te voelen, maar voor het 'wanneer' staat er geen bepaalde
termijn en men heeft ook geen herkenningsteken in zichzelf, waardoor men ook
maar een paar dagen van tevoren zou kunnen weten wanneer de arme ziel uit de
duistere catacomben zal worden geleid!
[4] Maar wat kan een mens daaraan doen? Niets, dan zich heel geduldig overgeven
aan de wil van die almachtige leider, die ook je ziel, zonder het vooraf aan het
lichaam meegedeeld te hebben, heeft opgewekt in het lichtpaleis van je machtige
geest.
[5] Maar nu zou ik ook van mijn Helena willen horen, hoe jouw gelijkenis haar is
bevallen en wat voor overwegingen zij daarbij had!"
[6] Meteen zegt HELENA: "O, de beste van de wereld! De gelijkenis was
schitterend en heel treffend, en als de Egyptenaren zulke opvoedkundige scholen
hadden, dan waren het zeker geen domme mensen, daarvan leggen in dit opzicht
hun geweldige werken een zeer sprekend getuigenis af. Het zou alleen zeer te
wensen zijn geweest, dat zij dergelijke wijze scholen verder voor het gehele volk
zouden hebben uitgebreid. Ik kan me namelijk niet voorstellen dat het het plan van
de grote, wijze schepper kan zijn, om een deel van de mensheid, en wel het
grootste, gedurende het leven dom en totaal blind te houden. Maar het is in de
wereld nu eenmaal zo, op één wijze vind je altijd meer dan tienduizend dommen en
blinden; overal is dat zo. Maar waarom dat zo moet zijn, is natuurlijk een andere en
beslist zeer moeilijk te beantwoorden vraag.
[7] Wij zijn hier op deze brede heuveltop nu zeker met ongeveer vierhonderd
mensen bijeen, maar daarbij zullen nauwelijks vijftig werkelijk wijzen zijn, alle
anderen kunnen mm of meer aankomende leerlingen der wijsheid genoemd
worden! De Romeinse soldaten en de talrijke dienaren van de opperstadhouder
zullen zelfs niet bij de allergeringste leerlingen geteld kunnen worden!
[8] Hiervandaan kan men heel goed tot de dichtbijgelegen stad kijken en het oog
ontdekt massa 's mensen, die naar de steeds op één plaats blijvende, schitterend
schijnende schijnzon staren en beslist niet weten wat ze van dit verschijnsel moeten
denken. Onder deze massa mensen is zeker niet één wijze, hoewel misschien
menigeen van hen zich verbeeldt dat te zijn, en dat is eigenlijk nog slechter dan
wanneer zo iemand zich heel deemoedig in zijn hart inbeeldde, dat hij van al zijn
metgezellen de allerdomste zou zijn. Wat moeten die mensen van zo'n ongewoon
verschijnsel denken!? Wat zullen ze links en rechts in het rond nu vragen: 'Wat is
dat?! Wat betekent dat?! Wat zal dat voor gevolgen hebben?!'
[9] Maar wie zal al deze vragen beantwoorden? Dom en blind kwamen zij uit hun
huizen, en nog dommer en blinder zullen zij er weer in terugkeren! Moet dat nu zo
zijn, moeten die mensen dan werkelijk dom en blind blijven?!
[10] De hier aanwezige mensen, ook al zijn het geen leerlingen, hebben tenminste
de wetenschap dat dit niet de echte, maar slechts een door de hun reeds bekende
macht van de grote Meester opgeroepen schijnzon is en zij trekken bij dit
verschijnsel, zoals men ziet, heel vrolijke en opgewekte gezichten. Zij begrijpen het
verschijnsel weliswaar ook net zo min als ik, maar zij weten dat het een gevolg is
van de wonderbaarlijke macht van de wil van de hun bekende, grote Meester. En
als Hij over ongeveer een uur dit grote licht dooft, zal niemand zich daar druk over
maken, want iedereen zal weten wie dit licht heeft gedoofd.
[11] Maar als de andere mensen, die van dit alles niets weten, deze zon over
ongeveer een uur plotseling zien doven op de plaats waar zij nu staat, zal grote
schrik, vrees en vertwijfelde angst hen aangrijpen, en allen zullen er vast van
overtuigd zijn dat de goden heel kwaad zijn geworden en de aarde verschrikkelijk
zullen straffen!
[12] Het lijkt mij daarom zelfs aanbevelenswaardig om ter geruststelling van de
mensen, hiervandaan boden te zenden die de opgewonden gemoederen heel
beknopt uitleggen wat er zal gebeuren, en dat dit slechts een schijnzon is. -Wat
denkt u daarvan, goede, beste vriend?"
97 Het materialistische denken der priesters
[1] MATHAËL zegt: "O liefje! Dat zou nu erg ongelegen komen. Later wel, maar
nu, nu de opwinding ten top is gestegen, zou dat in de levenssfeer van de ziel
hetzelfde te weeg brengen als bijvoorbeeld het gieten van koud water in kokend
hete olie. De vlammen zouden hoog oplaaien!
[2] Maar een paar dagen na dit verschijnsel zullen de mensen uit de hele, wijde
omtrek wel open staan voor het opnemen van iets hogers. Niet allemaal natuurlijk,
maar het merendeel zeker .
[3] De Joodse priesters zullen het meest onder de indruk zijn van het verschijnsel.
De totale, natuurlijke zonsverduistering van vandaag heeft ze toch al erg
aangegrepen, omdat deze mensen alles stoffelijk opvatten. Van een innerlijke,
geestelijk zin hebben zij helemaal geen vermoeden, omdat zij zelfs niet eens meer
de overeenkomstige beeldspraak begrijpen die Mozes en nog een aantal andere
zieners en wijze mannen in hun tijd hebben gebruikt.
.
[4] In één der profeten, Daniël geheten, wordt immers gesproken over een gruwel
der verwoesting, Waarbij tevens over zonsverduistering en nog een aantal
verschrikkingen wordt gesproken, wat echter allemaal op geestelijke wijze is
bedoeld.
[5] Maar omdat, zoals reeds gezegd, juist nu de Joodse priesters alleen maar
stoffelijk denken en zodoende de Schrift ook alleen maar letterlijk nemen, brengt
iedere zonsverduistering hen in een meer dan panische schrik vanwege de
veronderstelde ondergang van de stoffelijke wereld. Hoewel de oude wijsgeer
daarmee alleen maar de zeer wenselijke ondergang van het zedelijk stoffelijke in
het mensenhart bedoelt, denken zij aan de ondergang van de werkelijk stoffelijke
wereld en zijn daarom verschrikkelijk bang als er een zonsverduistering op komst
is!
[6] Als nu dus over een uurtje deze zon zo plotseling zal doven, zal hen een grote
angst overvallen. Want de maan zullen zij vandaag ook niet te zien krijgen, omdat
zij al is ondergegaan. De grote angst zal hun ogen beïnvloeden zoals bij het
gezichtsvermogen van dronken mensen.het geval is, en zij zullen door hun
duizeligheid de sterren zien verschuiven. Dat zal hen doen denken dat volgens de
voorspelling de sterren van de hemel op de aarde zullen vallen en de vele blinde
domkoppen zien de dag des oordeels dan al aangebroken. Je zult helemaal hier
kunnen horen hoe na het plotselinge doven van de schijnzon de menigte voor. die
stad in een ontzettend gehuil zal losbarsten. Dat zal hun echter met in het minst
schaden want daardoor worden ze weker en zachter en ontvankelijker gemaakt voor
de zuivere waarheid.
[7] De heldere dag van morgen zal hen wel weer tot rustiger bezinning brengen en
dan kan er veel met hen gedaan worden! Want morgen zullen zij groepsgewijs naar
zee gaan en kijken of het zeewater soms veranderd is in bloed, en bij die
gelegenheid zijn zij veel meer voor rede vatbaar.
[8] Onze heilige Heer en Meester heeft dit verschijnsel namelijk vooral laten
plaatsvinden ten behoeve van deze stad, die nu juist niet zo goed staat
aangeschreven! Wat Hij doet, heeft altijd een oneindig veelzijdig, goed doel, maar
wat de mensen zonder Hem doen, deugt niet en heeft geen nut."
98 Ouran 's gedachten over de Heer
[1] Na deze woorden van Mathaël zegt OURAN: "Mijn steeds achtenswaardiger
vriend, ik moet je nu toch ook eerlijk bekennen, dat bij de gedachte aan het
plotseling verdwijnen van deze zon mij toch zelf ook een bepaalde vrees bevangt.
Want dat herinnert mij aan de totale, menselijke onmacht in vergelijking tot de
onbegrensde almacht van Hem, die weliswaar in ons midden is, maar eigenlijk toch
te heilig en te oneindig verheven is dan dat mensen zoals wij, die weten wie Hij is,
Hem zouden kunnen benaderen! Of dat ik met Hem, net als met u of andere
mensen, als vrienden onder elkaar zou durven praten!
[2] Het is een heel vreemde gedachte en het gaat je door merg en been als je
bedenkt, dat Hij alles in alles is en dat wij bij Hem vergeleken niets zijn!
[3] Dan troost het ons natuurlijk wel weer dat Hij Zelf de hoogste en zuiverste
liefde is en daarom met ons armzalige, sterfelijke mensen het grootste geduld,
begrip en medelijden heeft.
[4] Maar Hij is nu eenmaal God en voor altijd onveranderlijk en volkomen
onsterfelijk, en de hele oneindigheid hangt met haar bestaan aan Zijn wil als een
dauwdruppel aan een enkel grassprietje. De geringste zucht uit Zijn mond zou de
gehele oneindigheid kunnen vernietigen, zoals slechts het lichtste zuchtje van de
wind de loshangende dauwdruppel van de punt van de grashalm afblaast.
[5] Weet je, als je dat met een nuchter hart heel rustig bij jezelf overdenkt, kun je
onmogelijk de gedachte van je afzetten dat je in de zichtbare aanwezigheid van de
Almachtige enerzijds de hoogste zaligheid ondervindt, maar dat je anderzijds toch
liever niet zo dicht bij Hem zou willen staan. Hem op een zekere afstand
aanbidden, zou voor ziel en geest een groot genot zijn en zou de gehele mens zeer
stichten, maar hier zo vlakbij kun je dat toch alleen maar wat heimelijk in je hart
doen.
[6] Zo zou ik nu bijvoorbeeld ook graag met Hem willen spreken. Daar verlang ik
erg naar, maar door Zijn onvoorstelbare, geestelijke grootte kun je daarvoor geen
moed opbrengen, hoewel Hij er uiterlijk als een heel bescheiden en gemoedelijk
mens uitziet! Zijn uiterlijk behoudt evenwel dat bepaalde, puur goddelijk
almachtige, en het is duidelijk aan Zijn ogen en Zijn voorhoofd te zien, dat hemel
en aarde voor Zijn wil moeten buigen. Uit Zijn ogen schieten letterlijk lichtstralen
en doorlopend roept Zijn voorhoofd dat wat nooit was, tot leven.
[7] Ja, vriend, het verplettert je, als je de Schepper der werelden en hemelen in de
persoon van een eenvoudig en heel bescheiden mens voor je ziet staan! Heus, dan
valt er niet meer te schertsen! Maar, het is nu eenmaal zo, en de Heer alleen zij alle
lof dat het nu zo is, want zonder Hem zouden wij onder de huidige omstandigheden
er erg slecht aan toe zijn!"
[8] MATHAËL zegt: "Dat is zeker, en voor mij en jou heel speciaal, want mij
zouden de duivels hebben gewurgd, en de zonsverduistering zou jouw dood zijn
geweest! Maar nu weer opgelet, want nu zal het echt niet zo lang meer duren met
de schijnzon, en als deze zeldzame zon plotseling dooft, zal er een spektakel
losbreken!"
[9] Dan wordt iedereen stil en kijkt naar de schijnzon.
99 De uitwerking van het doven van de schijnzon
[1] Vlak voor het doven zeg IK luid tegen allen: "Bereid je voor op het verdwijnen
van het licht. Marcus, steek nu eerst alle olielampen en pekfakkels aan, anders zou
de plotseling op dit heldere licht volgende, dikke duisternis jullie ogen schaden en
pijn doen!"
[2] Marcus en zijn dienaars steken nu zo snel mogelijk alle soorten lichten aan, en
Cyrenius en Julius bevelen de soldaten takkenbossen aan te steken. Als alles goed
brandt, zeg IK luid: "Doof, schijnlicht der lucht, en wordt rustig, geesten die
daarmee bezig waren!"
[3] Na Mijn opdracht doofde de schijnzon abrupt en een inktzwarte duisternis
daalde ogenblikkelijk over de gehele streek, en men hoorde duidelijk het luide
angstgehuil uit de nabijgelegen stad.
[4] Hoewel de mensen de vele lichten op de berg waar wij gezellig zaten, goed
konden zien, dorst geen van de duizenden ook maar één stap te verzetten. De Joden
zagen in hun grote angst de sterren al echt van de hemel vallen en op onze berg
liggen. De heidenen dachten dat Pluto door zijn furiën de zon had laten stelen van
Apollo, die waarschijnlijk te veel aandacht had gehad voor de een of andere
vrouwelijke schoonheid, en dat er nu weer een godenoorlog op aarde zou
losbarsten.
[5] Een godenoorlog was volgens de heidense sagen niet zo'n wenselijk
verschijnsel op aarde, omdat die van eertijds verschrikkelijk moest zijn geweest. De
reusachtige goden der onderwereld moeten toen met grote kracht maar liefst hele
brandende bergen naar de Olympus hebben geslingerd, waarbij Zeus zich natuurlijk
behoorlijk verdedigd had met talloze bliksems en hagelstenen zo groot als bergen,
waardoor hij de kwade machten der onderwereld had overwonnen.
[6] Omdat van de stad uit gezien het licht van de schijnzon zich boven onze berg
bevond, die echter, na het doven, door al de lichten en wachtvuren scheen te
gloeien, dachten de heidenen dat de furiën de zon in onze berg hadden verstopt en
dat de vorsten der onderwereld daar nu wachten bij hadden opgesteld met
brandende onderwereldfakkels. Wee degene, die deze berg zou naderen, die aan
alle kanten ook werkelijk een aantal meer of minder diepe grotten had, zoals die
ene, waar het huis van Marcus tegenaan gebouwd was en die hem als royale kelder
en ook als opslagplaats diende.
[7] De Joden gingen daarom niet naar de berg uit angst door de op de berg vallende
sterren geraakt of verbrand te worden en de heidenen gingen niet uit angst voor de
furiën, en trokken zich, toen hun ogen wat meer aan de duisternis gewend waren,
langzaam maar zeker in hun huizen terug. Sommigen sliepen al gauw in, maar
anderen bleven de gehele nacht in angst en vrees wakker vanwege de verwachte,
verschrikkelijke dingen die nu, volgens de profetie van Daniël, op aarde stonden te
gebeuren. De heidenen wachtten op de eerste bliksems en donderslagen van Zeus
en op het verschrikkelijke, wereldomvattende spektakel dat Apollo tegen de rover
Pluto zou ontketenen.
[8] Kortom, er heerste in de gehele, vrij grote stad een verwarring, die het grote
Babylon van eertijds niet zou hebben misstaan. Bij ons op de berg was het
daarentegen prettig toeven, want wij lieten ons het goed toebereide avondmaal op
de berg brengen. Raphaël zorgde er in een oogwenk voor dat alle eettafels op de
berg stonden, met inbegrip van de spijzen, zodat het Marcus en zijn familie, die aan
het klaarmaken van de spijzen genoeg werk hadden, geen extra inspanning kostte.
Ook de Romeinse soldaten kregen ruimschoots te eten, en hadden het al gauw best
naar hun zin.
100 Die in Mij geloven zullen de dood niet smaken
[I] Toen wij het avondmaal gebruikt hadden, kwam OURAN, die ook boven
gegeten had, naar Mij toe en zei: "Heer, voor wiens grootheld en verhevenheid de
sterfelijke tong geen naam kent die U waardig zou zijn, hoe kan ik, ellendige
stofworm, U danken voor de nooit genoeg te waarderen gaven die Uw goddelijke
genade mij hier heeft geschonken en hoe moet ik U, eeuwig Verhevene, loven,
prijzen en eren!?
[2] O Heer, waarom schenkt U ons, sterfelijken, zoveel aandacht?! Wat kunnen wij
nu doen om Uw welgevallen op te wekken?"
[3] IK zeg: "Kom nou, vriend, maak niet zoveel ophef! Bedenk, dat Je bent wat je
bent, een mens, wel met een sterfelijk lichaam, maar met daarin toch een
onsterfelijke ziel met een nog onsterfelijker geest uit God, En Ik ben ook een mens,
eveneens met een goddelijk onsterfelijke ziel waarin de geest van God in al Zijn
volheid woont voor zover dat voor deze aarde nodig is, en dat is de Vader in de
hemel, wiens zoon Ik ben en wiens kinderen ook jullie zijn.
[4] Maar jullie waren allen blind en zijn het in veelopzichten nog. Ik kwam echter
ziende in de wereld om jullie allen de Vader te tonen en jullie, net als Mij, ziende te
maken.
,
,
[5] Ik heb de volheid van het leven van de Vader en Ik kan Ieder, dIe het leven wil
hebben, ook het leven geven. Want de Vader heeft reeds vóór de schepping Mij
voorbestemd als Degene waarin de volheid van het leven zal wonen en dat door
Mij alle mensen zullen leven. En deze voorbestemde ben Ik naar ziel, maar naar
geest ben Ik één met Degene, Die Mij heeft voorbestemd.
[6] Zie, daarom ben Ik de weg, de waarheid en het leven! Die in Mij geloven,
zullen de dood niet zien, noch voelen of smaken, ook al zouden zij meer dan één
keer lichamelijk kunnen sterven. Die Mij echter niet zullen geloven, zullen sterven,
ook al zouden zij duizend levens hebben!
[7] Want ieder mens heeft een lichaam dat eens moet sterven -dat zal ook voor
Mijn lichaam niet uitblijven. De ziel wordt echter door het afleggen van het
lichaam alleen maar vrijer, lichter en vitaler, en volledig één met Hem, die haar
vóór de gehele schepping had voorbestemd tot heil van allen, die in de Zoon der
mensen zullen geloven en Zijn geboden zullen houden.
[8] Denk dus goed na, en volg de eenvoudige geboden op die je meegedeeld zullen
worden. Meer heb je niet nodig, want Ik ben niet gekomen om roem en eer van de
mensen te verlangen! Het is voldoende als de Ene Mij prijst, die boven allen is in
de hemel en op aarde. Als iemand Mij toch wil eren, loven en prijzen, laat hij dan
dqor zijn daden laten blijken dat hij Mij liefheeft en laat hij Mijn geboden
onderhouden, dan zal zijn loon eens in de hemel groot zijn.
[9] Wees dus maar blij van zin, overschat Mij niet en onderschat jezelf niet teveel,
dan zul je op de goede weg zijn en jezelf en Mij langzaam maar zeker beter leren
kennen.
[10] Maar richt je voorlopig voornamelijk op Mathaël. Hij zal je samen met je
dochter het snelst een goed stuk op de juiste weg vooruithelpen! Als jij of Helena
echter een speciaal verzoek hebben, kom dan gerust naar Mij, dan zal Ik altijd naar
je luisteren. Maar dat overdreven eerbetoon moeten jullie weglaten.
[11] We moeten hier namelijk slechts als mensen, vrienden en broeders tegen
elkaar spreken en met elkaar omgaan, want iéder mens heeft een goddelijke geest
in zich, anders zou hij niet leven, en die geest is niet minder goddelijk dan het
oergoddelijke zelf.
[12] Wees jij dus een goede leerling van Mathaël, dan zul je voor Mij in jouw land
een heel bekwaam apostel kunnen zijn! -Begrijp je Mij?"
[13] OURAN zegt: "Ja, Heer, ik begreep U. Pas nu werd mij duidelijk wat men mij
en mijn dochter over de ware God heeft verteld. Voorheen heb ik daar nooit aan
durven denken!" Toen zweeg de Griek, want zijn gevoelens overmanden hem en hij
weende uit liefde voor Mij.
[14] Maar IK greep zacht zijn hand en vroeg hem: "Wat heeft Mathaël dan precies
over God gezegd?"
[15] OURAN snikte nog, maar zei toch, terwijl hij Mij volliefde en eerbied in de
ogen keek: "O, dat God bestaat uit de zuivere liefde! O, Heiligste, Iaat mij in deze
liefde voor U sterven!"
[16] "Nee" zei Ik, "dat zul je nog lang niet, want je moet nog een bekwaam
werktuig voor Mij worden op deze aarde! En als eens ook voor jouw lichaam het
einde komt, zul je niet sterven, maar nog in je lichaam door Mij opgewekt worden.
Troost je dus maar, want je hebt de goede weg al gevonden!
[17] Wie zoekt, zoals jij allang hebt gezocht, die vindt. Wie vraagt, zoals jij, die zal
gegeven worden, en wie aan de juiste deur klopt, zoals jij nu hebt aangeklopt, zal
opengedaan worden. Maar ga nu naar Mathaël en vertel hem alles wat Ik je nu heb
gezegd!"
[18] Van pure liefde en overgrote dankbaarheid tot Mij huilde Ouran nu nog meer.
Hij haastte zich terug naar Mathaël en vertelde hem, terwijl hij nog lang nasnikte,
hoe Ik hem had opgenomen, hoe vriendelijk Ik tegen hem was, en wat Ik allemaal
tegen hem had gezegd.
[19] Mathaël en Helena werden door de plechtige vertelling van de oude Ouran zo
ontroerd, dat ze hun tranen niet konden bedwingen, en MATHAËL zei aan het eind
van Ouran's verhaal: "Dat is toch wel het meest onbegrijpelijke van het
onbegrijpelijke, dat Hij, die geestelijk het hoogste goddelijke wezen is, met ons
mensen spreekt en omgaat alsof Hij niet de Heer der oneindigheid is, maar een
mens zoals wij, als een beste vriend met zijn beste, vertrouwdste vriend, ja, als een
echte broeder met zijn broeder. Kortom, Hij laat letterlijk met Zich spelen, en toch
is iedere beweging van Zijn handen, iedere stap van zijn voeten en ieder heel
onbelangrijk klinkend woord uit Zijn mond een overgrote les in wijsheid. Zijn
daden getuigen van Zijn onbetwistbare goddelijkheid, en alles wat Hij doet, lijkt al
eeuwen van te voren bepaald te zijn om het beste resultaat te bereiken. O, je zult
binnenkort nog veel zien, horen en beleven!"
101 Helena 's vragen
[1] HELENA zegt, terwijl zij van liefde voor Mij nog wat nasnikt: "Maar zeg mij
nu toch eens wie die twaalf eerbiedwaardige mannen zijn, die haast niets zeggen,
maar toch steeds bij Hem zijn! Dat moeten heel wijze mannen zijn! Eén lijkt erg
veel op Hem, maar één is nog een leerling en luistert steeds heel aandachtig naar
Hem en schrijft veel op. Wie zijn zij?"
[2] MATHAËL zegt: "Dat zijn, zover ik weet, Zijn oudste leerlingen en het zijn, op
één na, allen zeer wijze en machtige meesters over hun lichaam en over de natuur!
Maar die ene daar lijkt mij een sluw, laaghartig mens! Heus, die zou ik nooit tot
mijn vrienden willen rekenen. Het lijkt wel een arme duivel die te vroeg mens is
geworden! De Heer zal wel weten waarom Hij hem duldt! Duivels zijn immers ook
schepsels waarover Hij regeert en ook afhankelijk van het fluisteren van Zijn wil,
daarom past het ons niet te vragen waarom Zijn liefde in het bijzijn van een duivel
ook wonderen doet! Maar een vreemd wezen is het! Ik zou hem wel eens aan de
tand willen voelen om vast te stellen wiens geesteskind hij is! -Maar laten we daar
niet verder over spreken! Het is voldoende dat de Ene hem kent! Met de anderen
zou ik echter, als het moment daar gunstig voor was, zelf wel eens een paar
woorden willen wisselen. Zij moeten al zeer ver in de leer zijn ingewijd!"
[3] HELENA zegt: "Ja, natuurlijk, dat moeten heel wijze mannen zijn, die reeds
vanaf het begin veel aanleg voor wijsheid aan de dag hebben gelegd, anders zou Hij
ze zeker niet als leerling hebben aangenomen! Ik zou er ook niets op tegen hebben
om met hen van gedachten te wisselen, maar het zal wel niet zo gemakkelijk zijn
een goede manier te vinden hen te benaderen! -Wat denkt u daarvan, beste vriend
Mathaël?"
[4] MATHAËL haalt de schouders op en zegt: "God de Heer heeft mij weliswaar
geheel laten ontwaken, waardoor ik één ben met mijn geest. Daardoor ken ik
mijzelf en God in zoverre als mij gegeven is dat als diepste levenswaarheid te
beseffen. Maar in de verborgenste levensroerselen van het mensenhart lezen als in
een open boek en daarin haar diepste, innerlijke levenswetten onderkennen, dat kan
slechts de Ene, en degene aan wie Hij het wil openbaren.
[5] Ah, bij een zuiver werelds mens, wiens innerlijke leven nog helemaal als het
ware levenloos en volledig opgesloten ligt in de dood en wiens gehele denken en
willen bestuurd wordt door de hersenen en de uiterlijke zintuigen, kan men haarfijn
vaststellen hoe en wat hij denkt, voelt en wil. Maar dat is niet mogelijk bij mensen
die hun geheelontwaakte geest gebruiken om te denken, te voelen en te willen
vanuit het centrum van hun levensbron, want die mensen hebben reeds deel aan de
oneindigheid en slechts door God kan de waarheid die daarachter verscholen ligt
doorgrond worden.
[6] Daarom kan men met zulke mensen ook niet als met gewone, alledaagse
mensen een gesprek aanknopen. Maar mocht dat voor ons nodig zijn, dan zal de
Heer daar zeker voor zorgen en het toestaan, maar zo niet, dan kunnen wij dat
genoegen ook maar beter niet hebben. -Maar, lieve Helena, hoe vind je de sterren,
die nu zo prachtig staan te flonkeren aan het uitspansel!"
[7] HELENA zegt: " Al vanaf mijn prilste jeugd hebben de sterren mij heel erg
geïnteresseerd, en ik herkende al vroeg een aantal van de zogeheten sterrenbeelden.
Die van de dierenriem werden mij als de belangrijkste het eerst aangewezen. In het
verloop van een jaar leerde ik ze allemaal kennen en later leerde ik ook de andere,
wondermooie sterrenbeelden en zelfs de afzonderlijke, grote sterren. Ik ken al de
namen van de sterren, ik weet waar ze staan en wanneer ze in iedere maand op en
ondergaan. Maar wat heb je eraan? Hoe meer ik mij met deze prachtige
hemellichtjes bezighield, hoe meer het onwrikbare vraagtekens werden voor mijn
hart, waarop tot op heden nog geen sterveling een bevredigend antwoord heeft
gevonden. Omdat ik echter de brave sterren niets kon ontlokken, hielden hun
namen, die natuurlijk al oeroud moeten zijn, mij des te meer bezig.
[8] Wie ontdekte het eerst de zodiak en gaf de twaalf sterrenbeelden hun naam?
Waarom kregen ze juist de naam die wij kennen, en waarom niet een wat minder
wonderlijke? Wat heeft de leeuw te maken met een maagd, wat een kreeft met de
tweelingen, wat een schorpioen met een weegschaal, wat een steenbok met de
schutter? Hoe kwamen een stier en een ram aan het firmament, hoe een waterman
met de vissen?
[9] Merkwaardig is trouwens dat er in de dierenriem ook vier mensen en een
voorwerp voorkomen. -Als u mij hierover een verklaring kunt geven, zou ik u zeer
erkentelijk zijn!"
[10] MATHAËL zegt: "O lieve Helena, niets gemakkelijker dan dat! Heb maar
enig geduld tijdens mijn uitleg, dan is alles je daarna wel duidelijk!"
102 Mathaël verklaart de namen van de eerste drie sterren beelden
[1] "De uitdenkers van de zodiak waren kennelijk de oorspronkelijke bewoners van
Egypte, die in de eerste plaats veel ouder werden dan wij en in de tweede plaats
altijd een heel heldere hemel hadden en de sterren dus veel gemakkelijker en
langduriger konden bestuderen dan wij onder onze vaak zwaar bewolkte hemel.
Ten derde sliepen bijna de meeste mensen tijdens de hete dag en gingen pas 's
avonds naar buiten om gedurende de koele nacht te werken, waarbij zij altijd de
sterrenbeelden zagen. Zo merkten zij al gauw de steeds weerkerende figuren daarin
op, waaraan zij namen gaven die te maken hadden met een natuurverschijnsel of
een bij dit land behorend werk dat in een bepaalde periode de aandacht opeiste.
[2] Herhaaldelijk bestuderen van de zodiak leidde de waarnemers weldra tot de
conclusie dat de zodiak een grote kring is, die, wanneer men deze in twaalf vrijwel
gelijke delen verdeelt, in ieder van de delen een afzonderlijk sterrenbeeld bevat.
[3] Reeds de oudste mensen veronderstelden dat de sterren verder van de aarde
verwijderd waren dan zon en maan, en daarom lieten zij de zon en de maan binnen
de grote dierenriem hun banen trekken.
[4] Maar de dierenriem bewoog zich ook zo dat de zon, die weliswaar iedere dag
om de aarde ging, door de beweging van de dierenriem na dertig dagen onder een
ander teken kwam te staan. Dat de maan echter binnen een aantal dagen ook steeds
onder een ander teken kwam te staan, verklaarden zij door zijn langzamere
dagelijkse omloop om de aarde, waardoor hij nooit tegelijk met de zon op dezelfde
plaats terugkwam. -Daarom noemde men de maan ook vaak 'het langzame
gesternte'.
[5] Hoewel er enige geleerden waren die juist het tegendeel van de maan
beweerden, kreeg de theorie van de langzame maan toch meer ingang.
[6] Wel, zo ontstond de oude zodiak, en nu zul je ook nog heel in 't kort horen, hoe
de bekende twaalf sterrenbeelden aan hun wonderlijke namen kwamen!
[7] In het jaargetijde met de kortste dagen, dat vooral in Egypte altijd vergezeld
gaat van regen (en met deze gemakkelijk te herkennen periode van dertig dagen liet
men ook steeds een nieuw jaar beginnen), bevond de zon zich volgens de
berekening van de ouden juist onder het sterrenbeeld, dat wij als 'Waterman'
kennen. De vorm van het sterrenbeeld ontleende men aan de herder, die met zijn
wateremmer naar de drinkwaterbak van de huisdieren loopt en de volle emmer
daarin leeggiet. De ouden noemen zo iemand een waterman (Uodan). Zij noemden
het sterrenbeeld daarnaar en ook deze periode. De domme fantasie van de mensen
maakte al gauw een god van dit op zichzelf goed gekozen zinnebeeld en bewees
daaraan goddelijke verering, omdat men deze god aanzag voor degene die de
verdorde natuur weer tot leven bracht. -Kijk, lieve Helena, zo kregen het bewuste,
eerste sterrenbeeld en de eerste, dertigdaagse regenperiode hun namen. Stappen we
nu over op het tweede teken, dat men de 'Vissen , noemt.
[8] Toen Mathaël begon met de uitleg van het tweede teken, zei SIMON JUDA
tegen de andere leerlingen: "Mathaël's uitleg is heel leerzaam, laten wij eens wat
dichterbij gaan luisteren!"
[9] IK zeg: "Ga erheen en luister, want Mathaël is één van de eerste
geschiedkundigen van deze tijd!"
[10] Dan verdringen zich alle leerlingen om Mathaël, wat Mathaël eerst wat
verlegen maakte, maar SIMON JUDA zei tegen hem: Beste vriend, ga rustig
verder! Wij kwamen alleen maar dichter bij je staan om iets heel nuttigs van je te
leren!"
[11] MATHAËL antwoordt heel bescheiden: "Beste wijze vrienden, voor jullie kon
mijn wijsheid wel eens niet zo veel voorstellen, want jullie zijn al oudere leerlingen
van de Heer, en ik ben nauwelijks zestien uur bij jullie!"
[12] SIMON JUDA zegt: "Laat dat je niet van de wijs brengen, want je hebt al
proeven afgelegd waardoor wij in menig opzicht al behoorlijk op de achtergrond
zijn geschoven. Maar zo is de wil van de Heer. Wat Hij de een vaak in een jaar
geeft, kan Hij de ander in een dag geven. Ga dus maar door met je uitleg van de
dierenriem!"
[13] MATHAËL zegt: " Als jullie zoveel geduld en consideratie met mij hebben,
zal ik maar doorgaan. Luister dus verder naar mij, lieve dochter van de Pontus!
[14] Na dertig dagen houdt de hevige regenval in Egypte gewoonlijk op en in de
nog sterk gezwollen Nijl zit dan, net als in de zijarmen, steeds een grote
hoeveelheid vis, die men in deze periode moet vangen. Een groot deel ervan wordt
meteen gegeten, maar een nog groter deel wordt gezouten en in de wind, die in
deze periode in Egypte altijd hard waait, gedroogd en zo voor het gehele jaar
geconserveerd.
[15] In het genoemde land maakt de natuur deze handelwijze met de vissen
noodzakelijk vóórdat de Nijl te veel zakt en de vele, grote zijarmen uitdrogen,
waardoor een massale sterfte onder de vissen zou optreden, hetgeen een
ontzettende stank zou veroorzaken.
[16] Wat in Egypte nu nog gebruikelijk is, zagen de oudste wijze bewoners van dit
gezegende, grote land al als een noodzaak. Omdat men dus rn het begin van de
bewoning van dit land in deze periode vis moest vangen, en de zon net aan het
begin van deze vistijd in een nieuw sterrenbeeld kwam te staan noemde men dit
sterrenbeeld het teken der 'Vissen', en men noemde daarna deze periode ook zo, en
wel met de naam Ribar, ook wel Ribuze
[17] Omdat de mensen gedurende die tijd vrij vaak koorts kregen, ten dele door het
genot van de zeer vette vis en ten dele door de met veel onzuivere dampen
bezwangerde lucht, noemde men deze tijd later ook wel 'de koortstijd'. De
menselijke fantasie veranderde dit kenmerk al gauw in een godin en men bewees
haar, om gevrijwaard te zijn van deze maagaandoening, meteen ook weer een soort
goddelijke verering. -Nu weet je ook de natuur en waarheidsgetrouwe geschiedenis
van de naamgeving van het tweede teken uit de dierenriem, dus gaan we met het
derde verder!
[18] Dit teken heet 'Ram'. Na de vistijd gingen de oerbewoners van dit land voor de
schapen zorgen. De mannetjes werden actief en het was tijd om de schapen te
scheren en men verzamelde de wol. Het grootste deel van dit werk duurde bij
elkaar zo'n dertig dagen. Natuurlijk verrichtte men daar tussendoor ook veel andere,
dagelijkse bezigheden, maar het eerstgenoemde was gedurende die tijd het
voornaamste werk, en omdat de zon ook weer onder een nieuw teken kwam te
staan, noemde men dit teken de 'Ram' (Kostron).
[19] Later wijdde men deze periode aan de strijd, vanwege de in die tijd veel
voorkomende stormen. In deze tijd is alles in een gevecht verwikkeld: het ene
element tegen het andere en de hitte tegen de kou of liever de koelte van dit land.
De heftigheid van deze strijd leverde de menselijke fantasie al gauw een
zinnebeeld, waaraan men later ook goddelijke eer bewees en dat men nog later, in
tijden van oorlog, zelfs tot oppergod verhief. Als men echter de naam 'Mars'
ontleedt, krijgt men het oeroude Mar iza, ook wel Maor' iza. En wat betekent dat?
Niets anders dan: De zee verwarmen.
[20] In de twee voorafgaande perioden koelt de zee, duidelijk merkbaar voor de
kustbewoners, af. Maar door de grotere kracht van de zon, door de strijd van de
warme lucht uit het zuiden met de koude lucht uit het noorden en tevens door de in
deze tijd meestal actiever wordende vulkanen en onderzeese lavastromen, wordt de
zee langzaam maar zeker warmer. Omdat men dit zag als een gevolg van de in deze
tijd optredende stormen, betekent de uitdrukking 'maor izat' zoiets als 'vechten'.
Deze tijd werd daarom dan ook zinnebeeldig voorgesteld door een geharnast
krijger, die men later zelfs tot een god verhief. - Dat is dan je derde hemelteken en
het zal je nu wel duidelijk zijn welke betekenis je aan jullie oorlogsgod Mars moet
hechten.
103 Uitleg van het vierde tot en met het zesde teken
[I] "Nu is het vierde teken aan de beurt! We zien weer een dier, namelijk een heel
moedige 'Stier'. Na het verzorgen der schapen richtten de oude herdersvolken hun
aandacht vooral op het rundvee. In deze periode begonnen de koeien merendeels
tochtig te worden en men scheidde de sterken af van de zwakken en de
voornaamste zorg was gericht op goede fokprestaties.
[2] De stier, die bij de Egyptenaren hoog in aanzien stond, ja hun zelfs schrijfles
gaf door zijn aangeboren eigenschap om met zijn neusgaten verschillende figuren
in het losse zand te blazen, werd in een zeer dappere houding, bijna op de
achterpoten staande, uitgebeeld. Wat was er dan vanzelfsprekender dan dat men het
sterrenbeeld waarin de zon in deze periode kwam, en dat daarbij ook nog ongeveer
de buitenomtrek van een stier vertoonde, 'Stier' noemde!?
[3] Zelfs het Romeinse 'Taurus' stamt daarvan af en is in de loop van de tijd als een
afkorting ontstaan van het oeroude Ta our sat of Ti a our sat, wat ongeveer
betekent: De tijd van de stier, (sat) = om op de achterpoten te staan.
[4] Bij de Romeinen noemde men later deze tijd ook Aprilis, wat echter in de oud
Egyptische taal weer niets anders betekent dan: A (de stier) uperi (opent) liz of lizu
(het uitzicht), ook wei 'Stier open de doorgang!' -namelijk naar de open weide. Dat
mettertijd de oude stier van de Egyptenaren ook een god werd, behoeft nauwelijks
nog nader uitgelegd te worden. -Dit was dan het natuurgetrouwe en waarachtige
verhaal over het ontstaan van het vierde teken van de dierenriem en nu zullen we
eens kijken hoe dan het vijfde teken met de naam en de figuur van de 'Tweelingen'
Castor en Pollux is ontstaan!
[5] Daar zullen we niet zoveel moeite mee hebben als we bedenken dat het oude
herdersvolk van Egypte na de zorg voor de runderen het voornaamste deel van de
jaarlijkse zorg en moeite achter de rug had. Na deze periode kwamen de hoofden
der gemeenten bij elkaar en kozen één of twee competente en zo mogelijk zeer
bezonnen beoordelaars, die tevens tijdens deze periode rechtspraken. Zij moesten
rondgaan en controleren of iedereen genoeg moeite had gedaan om een goed en
gezegend resultaat te behalen. Deze onderzoekers gaf men de naam van de functie
die zij uitoefenden. 'Kai i e stor?' werd er aan de mensen gevraagd, wat vertaald
betekent: 'Wat heeft hij gedaan?'. Vervolgens sommeerde men ernstig, door
bevelend te zeggen: 'Po luxe men!' -ook wel 'Poluzce men!' -'Leg het mij eens uit,
licht dat eens toe!'
[6] Daaruit zijn de latere 'Tweelingen' ontstaan. Oorspronkelijk waren de
tweelingen slechts twee zinnen, namelijk een vraag en vervolgens een bevel. Als
twee van zulke ambtenaren de gemeenten moesten doorlichten, moest de een
vragen en de ander sommeren, natuurlijk niet alleen met woorden, maar ook met
daden.
[7] Omdat tijdens deze beoordelings - en controletijd de zon juist in het bekende
dubbelstergebied kwam te staan, noemde men dat ook 'Tweelingen', in het Romeins
was dat Gemini of ook wel Castor en Pollux. Later maakte de menselijke fantasie
daar eveneens goden van.
[8] Daarmee is het vijfde beeld uit de dierenriem net als de eerdere beelden naar
waarheid beschreven. Maar nu komen wij bij het zesde teken en wij zien opeens de
'Kreeft'! Hoe kwam die dan in de grote dierenriem terecht? Ik zeg jullie, net zo
eenvoudig en natuurlijk als de eerdere!
[9] Weet je, in deze periode valt de langste dag, daarna worden de dagen weer
korter. De ouden vergeleken deze teruglopende daglengte met de gang van een
kreeft. Ook dauwde het in deze zesde periode van dertig dagen in dit land 's nachts
zeer zwaar, vooral in de nabijheid van de rivier. Dat maakte dat de kreeften in deze
tijd 's nachts uit hun moeraspoelen klommen en de nabijgelegen grazige, bedauwde
weiden een bezoek brachten, wat hen erg verkwikte en voedde. De oude inwoners
van het land langs de Nijl kregen dat natuurlijk al gauw in de gaten en deden in het
begin heel veel moeite om de ongenode gasten van de vette weiden te verjagen.
Voor de eerste bewoners van dit land was dat zeker geen gemakkelijk karwei,
omdat er in hun tijd ontelbaar veel van deze grote moerasinsecten waren. Eerst ging
men ze met vuur te lijf, men verzamelde ze op hopen en verbrandde ze, wat echter
op dit grote aantal dieren weinig uitwerking had. Bij het verbranden verspreidde
zich echter steeds een heel aangename en uitnodigende geur, waardoor de ouden al
op het idee kwamen dat de dieren misschien eetbaar zouden zijn. Maar geen van
hen wilde de eerste zijn met het eten van zulk gebraad.
[10] Later kookte men ze in grote potten, hetgeen een voortreffelijke bouillon
opleverde, maar toch wilde niemand zich daaraan wagen. Men voerde het aan de
varkens, die de ouden ook reeds hielden. Die deden zich daaraan te goed en werden
erg vet, wat voor de oude Egyptenaren heel welkom was, want het vet, de huid en
de darmen van deze dieren werden intensief door hen gebruikt. Het vlees aten zij
echter niet, dat gebruikten zij weer opnieuw als voer voor de varkens.
[11] Toen er echter na verloop van tijd arbeidsschuwe mensen begonnen te
ontaarden en te zondigen tegen oude en wijze voorschriften, nog afkomstig van
Henoch, de leraar van God van vóór de zondvloed, bouwde men al gauw grote
gevangenissen, waarin men de misdadigers opsloot. Zij werden gevoed met
gekookte kreeften en afwisselend gezouten of gebraden varkensvlees met daarnaast
slechts een geringe hoeveelheid brood. Het viel echter op dat de misdadigers heel
gezond bleven bij deze kost, en in een slecht jaar probeerden later de vrije mensen
ook de verschrikkelijk gewaande gevangenenkost en vonden dat die beter smaakte
dan hun reeds van oudsher gebruikelijke huiskost. Deze ontdekking maakte toen al
gauw dat het eerst zo ontzettend grote aantal grote en vette Nijlkreeften sterk
verminderde, omdat men er te veeljacht op maakte.
[12] Later aten ook de Grieken en de Romeinen dit moerasinsekt, wat hen heel
goed beviel. Alleen de Joden eten het tot op heden nog niet, hoewel Mozes het hun
niet heeft verboden.
[13] Uit dit alles blijkt nu wel heel duidelijk dat de oude Egyptenaren als teken aan
de hemel voor deze zesde periode zeker geen beter zinnebeeld konden kiezen dan
het dier, dat hun gedurende deze tijd zo veel te doen gaf. Ook bij dit beeld spreekt
het wel vanzelf dat men het in de loop der tijd een soort goddelijke verering ging
geven. Grieken en Romeinen droegen later deze tijdsperiode op aan de godin Juno
en noemden deze ook naar haar.
[14] De vraag is nu, hoe men dan aan deze godin is gekomen en hoe zij aan haar
goddelijke persoonlijkheid kwam. De meningen van de geleerden daarover lopen
uiteen, hoewel ze wel enige waarheid bevatten. Maar de oorsprong ligt toch in
datgene wat, net als bij de persoonlijkheden van Castor en Pollux, in de loop der
tijd werd verzonnen.
[15] In de tijd van de kreeften werd het al te heet voor lichamelijke arbeid en
daarom gebruikte men deze tijd voor het doen van geestelijk onderzoek in grote
schaduwrijke tempels, waarvan de oerbewoners van dit land er al een aantal hadden
gebouwd.
[16] Een sleutelvraag voor het begin van alle geestelijk onderzoek had betrekking
op de mogelijkheid om de zuivere godheid ook ergens in de materie te kunnen
vinden.
[17] Zoals alle vragen van de wijzen zeer kort waren maar een erg uitgebreid
antwoord opriepen, was ook deze sleutelvraag erg kort. Zij luidde: 'Je un (un) O?'
Hetgeen betekent: ' Als het goddelijke zich verdeeld heeft, kan het dan door het bij
elkaar te brengen weer een goddelijk geheel worden?'
[18] Jullie denken nu: 'Hoe kunnen die paar letters zo'n hele zin voorstellen?' Dat
zal je zo wel duidelijk worden! -De u werd bij de oude Egyptenaren voorgesteld
door een half-kringvormige lijn, die van boven open was en waarvan de einden
gestrekt waren (U) en stelde een vat voor om al het goddelijke dat van boven naar
de mensen op aarde komt in op te nemen. Het spreekt vanzelf dat de ouden daar
voornamelijk geestelijke gaven van het licht voor de ziel der mensen mee
bedoelden.
[19] De N werd door een soortgelijke naar beneden gekeerde halve cirkel
voorgesteld {n) en was het teken voor de dode, geheel geest en lichtloze materie.
De ronde daken van vele huizen en vooral van de tempel kregen daarom de vorm
van de omgekeerde halve boog om aan te geven, dat op die plaatsen het goddelijke
zich met de materie verbindt, daarin een tijdelijk leven schept en zich op bepaalde
ogenblikken aan de mens openbaart. Daar kwam dan ook de oude sleutelvraag uit
voort: ' Je u n o ?', omdat de o stond voor de gehele zuivere godheid.
[20] Het antwoord op deze oude sleutelvraag luidde, dat alle geschapen materie
zich tot God verhoudt als een vrouw tot haar man en gebieder. God verwekte in en
door de materie, altijd maar door, Zijn myriaden veelsoortige kinderen. Hij
bevruchtte de materie zonder ophouden met Zijn goddelijke, geestelijke invloed, en
de materie baart Hem zonder ophouden de talloze in haar verwekte kinderen. -Dat
was toch heus wel een heel verheven gedachte die de oude wijzen op de genoemde
hoofdvraag als antwoord hadden opgesteld!
[21] In de loop der tijd, vooral tijdens de latere helemaal zinnelijk geworden
nakomelingen, bleef nauwelijks een afschaduwing over van de oude Egyptische
wijsheid en men maakte van de vraag Je un o en van het vrouwelijke van alle
materie meteen maar een eigen godin. Zonder enig begrip voor wat dan ook, gaf
men die godin eerst de naam Jeu no, later alleen maar Juno, en huwde haar uit aan
de net zo min bestaande god Zeus.
[22] Op wijze .en natuurlijke.gronden baseerden de oude wijzen hun mening dat de
materie hard, onbuigzaam en met meegaand was, en zij dachten haar slechts met
grote vlijt en veel moeite iets te kunnen ontfutselen. Deze oude, door de oude
geleerden bij de materie ontdekte onvolkomenheden, dichtten de latere
nakomelingen toe aan de godin Juno. Dat was dan ook de reden waarom Zeus altijd
moeilijkheden met haar had. Begrijpen jullie nu je godin Juno?"
[23] HELENA zegt: "Ik verzoek u, beste Mathaël, ga toch verder. Ik zou zo wel
ononderbroken, dagenlang naar u kunnen luisteren! Uw verhaal is weliswaar niet
zo vol beelden en zo opgesmukt als bij Homerus, maar het is wijs en waarachtig, en
dat is meer waard en vele malen aantrekkelijker dan alle betoverende, bloemrijke
taal van de grote minstreels! Ga dus alstublieft ongestoord verder met uw verhaal!"
[24] MATHAËL zegt: "Je wilt me toch niet vleien! Want zie, de waarheid moet
begrijpelijk, maar nooit vleiend zijn! Maar ik weet dat je niet mij maar slechts de
waarheid vleit, die niet van mij maar van God komt, en daarom kan ik verder gaan"
104 Het zevende, achtste en negende teken van de dierenriem
[I] "Luister dan! Na de Kreeft zien wij de 'Leeuw' in de grote zodiak. Hoe komt dat
wilde beest nu bij de hemeltekens? Net zo vanzelfsprekend als al het andere dat wij
tot nu toe hebben leren kennen!
[2] Na de kreeftenjacht, die dertig dagen duurde en soms ook één of twee dagen
langer -omdat bij de oude Egyptenaren niet de maand van de vissen (februari),
maar de maand van de kreeft Guni) als schrikkelmaand was aangewezen -begon er
een andere plaag, die de ouden zeer veel zorg en moeite baarde. Omstreeks deze
tijd werpen de leeuwen gewoonlijk hun jongen en zijn dan erg hongerig en het
meest op jacht en trekken her en der door woestijnen, bergen en dalen naar streken
waar zij ergens vette kudden koeien vermoeden.
[3] Omdat het hete Afrika eigenlijk het vaderland van de leeuw is en omdat ook
Achter-Egypte al vaak door deze koning der dieren werd overheerst, is het te
begrijpen dat het helemaal niet zo moeilijk voor hem was om tot Midden en Onder
Egypte door te dringen en daar onder de vredig weidende kudden verwoestend huis
te houden. Zoals de strenge kou de wolven naar de door de mensen bewoonde
streken drijft, zo drijft de grote hitte van Juli de leeuw naar de wat koelere,
noordelijker streken waar hij kans heeft op buit.
[4] In deze maand wordt in Boven-Egypte de hitte het hevigst en ondraaglijkst en
dat drijft de leeuw vaak noordwaarts tot aan de Middellandse zee, waar het
aanmerkelijk koeler is dan in de omgeving van de gloeiend hete zandwoestijnen.
De bewoners van Egypte krijgen kort na het begin van deze periode altijd bezoek
van deze gevreesde gasten en zij moeten zich behoorlijk wapenen om ze van de
kudden weg te houden. Omdat de zon in deze tijd juist onder een sterrenbeeld ging
staan dat net als bij de Stier, met zijn sterren iets uitbeeldt, namelijk zo ongeveer de
vorm van een woedende leeuw, noemden de ouden dit gesternte de 'Leeuw', en men
noemde in Egypte deze tijd ook de 'Leeuw' (LEOW A), LE = de boze of de
afstammeling van de boze, in tegenstelling tot EL = de goede of de zoon van de
goede, O = Gods zon, W A, of ook wel W AI = vlucht. LE OW AI betekent dus:
De boze vlucht voor de zon.
[5] Pas enige tientallen jaren geleden noemden de Romeinen, ter ere van hun held
Julius Caesar, deze periode naar hem, omdat hij zo sluw en moedig als een leeuw
wist te strijden. -Dat is dan het zevende hemel of dierenriemteken, dat door latere
nakomelingen eveneens op een bepaalde wijze werd vergoddelijkt.
.
[6] Maar na de Leeuw zien wij de 'Maagd' komen, dat lijkt toch niet zo erg bij het
vorige te passen?! O ja, het hoort er vanzelfsprekend helemaal bij! Als de
leeuwentijd voorbij was, waren de voornaamste jaarlijkse ongemakken in zekere
zin ten einde en men liet de teugels wat vieren. Men organiseerde feesten, die
vooral gericht waren op het geven van geschenken aan rechtschapen, zedelijk reine
maagden, om ze daardoor aan te sporen op deze weg verder te gaan. Ook werden in
deze tijd de huwelijken gesloten, waarbij slechts rein bevonden maagden als vrouw
genomen konden worden. Een jonge vrouw, die haar maagdelijkheid niet goed
bewaard had, werd van het huwelijk uitgesloten en kon in het gunstigste geval
slechts een concubine worden van een man, die al één of meer wettige vrouwen
had, -anders bleef er voor haar slechts de verachte en nederige slavenstand over.
Daardoor kreeg deze periode ook weer een belangrijke betekenis, en omdat er
omstreeks deze tijd weer een aardig sterrenbeeld van de zodiak boven de zon kwam
te staan, noemde men dat de 'Maagd'. Maar een paar jaar geleden gaven de ijdele
Romeinen ter ere van hun keizer Augustus deze periode ook de naam van de keizer.
-En zo weet je, lieve Helena, nu ook hoe er na de Leeuw een Maagd tussen de
sterren terecht kwam. -Maar nu verder!
[7] We zagen hoe een Maagd tussen de sterrenbeelden van de zodiak belandde,
maar nu komt er zelfs een voorwerp in, zoals wij direkt zullen zien. Een
'Weegschaal' zien wij, zoals de handelaars en apothekers gebruiken voor het
afwegen van hun waren en artsenijen. Hoe kwam dit instrument voor het vaststellen
van het gewicht tussen de sterren? Ik zeg jullie: Heel eenvoudig en weer net zo
vanzelfsprekend als alle andere hiervoor genoemde!
[8] Kijk, na de tijd van de maagdentest en de huwelijken, waardoor de voorgaande
periode voornamelijk en volgens de gewoonte werd gekenmerkt, kwam de tijd van
het afwegen van het grootste deel van de oogst, van het koren -dat de oudste
inwoners van dit land al veel verbouwd hebben, natuurlijk naast het fokken van het
vee -en van de vruchten zoals vijgen, dadels, olijven, granaatappels, sinaasappels
en dergelijke.
[9] Iedere gemeente had haar oudste als bestuurder en leider van alle
werkzaamheden. Daarnaast was een priester de geestelijke leider, die het volk op
bepaalde dagen onderricht moest geven en die bij gewichtige aangelegenheden
moest profeteren. Dat het aantal van deze priesters al gauw erg vermeerderde,
behoeft nauwelijks enig betoog, en ook, dat deze stand zich vrijwel niet bezig hield
met het grove, lichamelijke werk, maar wel met nieuwe probeersels en
verbeteringen aller aard.
[10] Het was dan ook de priesterstand, die de aardse metalen bestudeerde,
verzamelde en voor gebruik geschikt maakte. Voor al deze technische zaken waren
veel helpers nodig en ook goed opgeleide werkleiders, die allen geen tijd hadden
om zich met de landbouw en de veeteelt bezig te houden. Daarom moesten zulke
mensen door de gemeenten onderhouden worden. Maar hoe moest men nu
vaststellen wat ieder lid van een gemeente in overeenstemming met zijn oogst aan
de priesters en hun helpers moest afdragen?
[11] Men wees daarvoor de tiende aan, en ieder gemeentelid moest het tiende deel
van al wat geoogst werd aan de priesterstand afstaan. Hoe mat men de tiende aft
Heel eenvoudig: met de weegschaal! Men beschikte over grote en kleine
weegschalen van de soort die eerder al werd genoemd. Iedere gemeente bezat
enkele van zulke weegschalen en onder het toeziend oog van de
gemeentebestuurder werden alle oogsten precies gewogen. Men woog dan steeds
twee gevulde schalen tegen elkaar af. Negenmaal werden de gevulde schalen in de
bak van het gemeentelid geleegd, de tiende maal echter in de bak van de priesters.
De opperpriester was tevens ook de hoeder of herder van het gehele volk en werd
aangeduid met Vara on ('hij hoedt' of 'hij is de beste'). Later werden deze
'Varaonen' echte koningen van het land, waarbij ook het priesterdom onder hun
heerschappij stond.
[12] Uit deze ware geschiedkundige beschrijving zien we nu wel dat de periode
volgend op die van de Maagd, hoofdzakelijk bestemd was voor het afwegen van de
tiende gaven voor het priesterdom. Omdat in deze periode de zon weer onder een
nieuw teken ging staan, noemde men dit teken in de zodiak de 'Weegschaal'.
Iedereen, die maar enigermate met de zeden en gewoonten van de oude
Egyptenaren vertrouwd is, zal dat begrijpen.
[13] Dat men in de loop der tijden de weegschaal allerlei overeenkomstige
betekenissen toekende, haar ook als symbool van zowel de goddelijke als de
wereldlijke gerechtigheid gebruikte, ja, dat men haar bij enige nog zeer
onontwikkelde volken zelfs aanbad, zoals de Indiërs dat hier en daar deden met de
ploeg, behoeft wel nauwelijks verder belicht te worden. De fantasie van de mensen
aan de ene kant en de steeds groeiende hebzucht van de zich al maar
vermeerderende priesters en volksvoorlichters aan de andere kant vergoddelijkte
mettertijd alles wat haar ook maar eerbiedwaardig en voor de gehele mensheid
nuttig voorkwam.
[14] Zo hebben we nu gezien, hoe ook een menselijk werktuig in de grote zodiak
terechtkwam, en wij zullen daarom maar eens verder kijken hoe het zeer
onaanzienlijke insect 'Schorpioen' in de grote zodiak kwam!"
105 Verklaring van de drie laatste tekens van de dierenriem
[I] "Na de tijd van de Weegschaal kwam er een, zeg maar, heel inactieve periode.
De kudden gingen meer en meer rusten, dat wil zeggen, ze weidden wel, maar
sprongen op de weideplaatsen niet meer zo dartel rond als in het voorjaar. Ook de
vruchtbomen vertoonden niet zo'n groei meer als in het voorjaar het geval was. De
akkers lagen braak, en dus hadden de mensen ook een zekere rustperiode. Zij
zouden nog meer van het prettige nietsdoen genoten hebben, als de Heer van hemel
en aarde hen niet juist in deze rusttijd wat geprikkeld had met een uiterst lastig
insect, dat voornamelijk in Egypte leeft.
[2] Direkt als deze periode begon, zag men overal de schorpioenen te voorschijn
komen en tegen het midden van deze gezapige tijd vermeerderden zij zich als
vliegen in een eetzaal. Zoals bekend is een steek van de staart van dit insekt niet
alleen heel pijnlijk, maar ook erg gevaarlijk als men niet di rekt na de steek het
juiste tegengif bij de hand heeft.
[3] Omdat de oude Egyptenaren zowel de schadelijkheid als de lastigheid van dit
diertje maar al te gauw hebben moeten Ieren kennen, kon het niet uitblijven dat
men naar middelen zocht om dit wezen tenminste enigermate de baas te kunnen
worden. Allerlei bestrijdingsmiddelen werden geprobeerd, maar die hielpen alle
weinig. Tenslotte ontdekte men dat de bast van struikgewas langs de Nijl, als deze
gekookt werd, door haar damp de kamers bevrijdde van deze stekende parasiet.
Ook natgemaakte bast van het genoemde struikgewas hield het stekende ongedierte
op afstand van de bedden en de vloer, en doodde het zelfs.
[4] Het insect, dat eerder geen naam had, noemde men toen naar dit insekten
verdrijvende middel SCORO (bast) Plof PIE (drinkt) ON (hij).
[5] Met deze naam maakte men de nakomelingen als met een recept erop attent met
welk middel men deze plaag het best bestrijdt. Nog heden ten dage krijgen wij
zowel uit Egypte, als uit Arabië en uit Perzië een poeder, waarmee men zonder de
menselijke gezondheid ook maar op enigerlei wijze te schaden, niet alleen
schorpioenen, maar vrijwel alle andere lastige insecten kan verdelgen. Dit poeder
wordt, afgezien van enige toevoegingen, hoofdzakelijk gemaakt van de
bovenvermelde bast. -En nu maar weer verder met ons onderwerp!
[6] Zodra de schorpioen zich tijdens deze rustperiode begon te manifesteren, kwam
de zon onder een nieuw sterrenbeeld van de grote kring te staan, en men gaf het de
naam van het lastige insect dat zich juist in die tijd het meest vermeerderde en mens
en dier het leven zuur maakte. Dit teken werd tot op heden nog het minst vereerd,
behalve dat men het in zekere zin eer gaf vanwege de werkzaamheid van dit oude
recept tegen dit lastige insect.
[7] Als de schorpioenen verdelgd waren liep de periode van nietsdoen ten einde en
daarbij kwam ook een eind aan de in deze tijd in Egypte veel voorkomende
onweders, waarvoor de Egyptenaren altijd veel respect hadden. Zij zeiden dan ook:
'De pijl van Zeus is sneller en treft zekerder dan de miserabele pijlen der mensen!'
[8] Na de schorpioenentijd begon er allerlei wild van de bergen naar de dalen af te
zakken, waaronder ook allerlei soorten roofdieren, hoewel niet de gevaarlijkste
soorten.
[9] Dit verschijnsel noopte de mensen, en met name de mannen, de bogen te
spannen en op jacht te gaan op wild. Konijntjes, hazen, gazellen, kleine beren,
dassen, vossen, panters, een aantal gieren en adelaars, ook de krokodil en het
nijlpaard (Hippopotamus; oud-Egyptisch: Je pa opata moz = het nijlpaard begint
zijn kracht te ontplooien) begonnen zich te roeren en daarom moest men
noodzakelijk op jacht. Er werd ook een aanzienlijke premie gezet op het verdelgen
van zoveel mogelijk krokodillen.
[10] Het doet hier verder helemaal niet ter zake om te weten hoe al die jachtpartijen
verliepen, maar het is voldoende te weten dat omstreeks die tijd in Egypte alle
soorten jacht bedreven werden, meer is voor ons niet belangrijk.
[11] Omstreeks deze jachtperiode kwam de zon weer onder een nieuw sterrenbeeld
in de grote zodiak en dat noemde men de 'Boogschutter', omdat deze tijd de
schutters het meeste werk verschafte. De Boogschutter kreeg in de loop van de tijd
ook een soort goddelijke verering, maar die stelde niet veel voor, tenminste als men
Apollo niet daarbij betrekt, die ook als god van de jacht vereerd werd.
[12] Zo hebben we de Boogschutter nu dus ook gehad en komen we aan het
hemelteken dat eigenlijk het zeldzaamste van de grote zodiak is! Kijk eens, een
'Steenbok', de bewoner van de hoogste rotspunten, glinstert in het zuidelijkste deel
van de grote kring! Hoe kwam deze bewoner van het hooggebergte in de grote
sterrenkring? Ik zeg jullie, net als alle eerdere op een heel gewone manier!
[13] In deze laatste periode van het jaar zoekt al het wild een keer de dalen op om
daar een bepaald soort voedsel te zoeken waar zijn natuur behoefte aan heeft.
[14] De steenbok was voor de Egyptenaren te kostbaar om hem zo zonder meer zijn
stoutmoedige bezoek aan het dal toe te staan! Kortom, er werden allerlei wachten
uitgezet tegen de tijd dat men het dier in eerdere jaren vaak op de eenzame weiden
grazend en rondspringend had waargenomen. Zodra er ergens ook maar één werd
ontdekt, kwam na het ontvangen signaal alles wat maar lopen kon op de been.
[15] Het was echter geen gemakkelijk karwei zo'n steenbok te vangen en vaak ging
er een steenbokseizoen voorbij zonder dat men er één te pakken kreeg. Als in een
gunstig seizoen echter een aantal steenbokken gevangen werd, was dat letterlijk een
triomf voor heel Egypte! Want van zo'n steenbok gebruikte men alles als een
wonderbaarlijk geneesmiddel, en een minimale hoeveelheid was al voldoende om
alle ziekten te genezen. De koning van Egypte beschouwde de horens als de
grootste en kostbaarste sieraden, nog waardevoller dan goud en edelgesteente. Ja,
in de oertijd werd de rijkdom van een Varaon zelfs afgemeten aan het aantal steenbokhorens. Later droegen ook de opperpriesters vergulde horens als teken van hun
buitengewone wijsheid.
[16] Omdat de steenbok dus bij de Egyptenaren in zo'n groot aanzien stond,
waarvan men zich in dit land nog heden ten dage kan overtuigen, is het erg
begrijpelijk dat de oude Egyptenaren deze periode waarin zij bezoek van de
steenbok kregen, in de eerste plaats opdroegen aan dit kostbare dier en ook
daarnaar noemden, evenals het sterrenbeeld waaronder de zon in die periode kwam
te staan.
[17] Zo hebben we dus nu alle twaalf tekens van de grote zodiak doorgenomen en
nergens iets anders dan natuurlijke gegevens gevonden. Daarnaast hebben we ook
gezien, hoe en op welke wijze al die heidense goden zijn ontstaan, en dat
daarachter alleen maar heel natuurlijke zaken steken, die we nu kennen.
[18] Hopelijk zal het verder geen moeite meer kosten om de echte God alleen in het
juiste en ware licht te herkennen. Nooit heeft de een of andere aan de fantasie
ontsproten god iets van al de wonderen gedaan die men hem toedichtte. De
weinige, wijs lijkende woorden die de goden bij tijd en wijle tegen de mensen
gesproken zouden hebben, zijn door de oude wijzen de niet bestaande goden in de
mond gelegd omdat zij dat belangrijk vonden.
[19] Hiér zijn echter daden te zien en woorden te horen, die niemand eerder heeft
beleefd, -en daarmee hebben wij eindelijk een plaats gevonden waar wij de ware
God door en door kunnen leren kennen. Helena en ook u, oude Ouran, zeg mij nu
eens of mijn uitleg over de zodiak duidelijk was of niet!"
106 Helena vraagt naar de herkomst van Mathaël's kennis
[I] HELENA zegt: "O lieve Mathaël! Nog nooit heeft men mij op deze aarde alleen
maar met woorden iets zó duidelijk gemaakt! Ik was tengevolge van uw levendige
manier van uitleggen als het ware zelf bij al het doen en laten van de oude
Egyptenaren ter plaatse aanwezig en het werd me allemaal overduidelijk voor ogen
gesteld.
[2] Maar één ding wilde ik nog weten: op welke manier of in welke school heeft u
zoveel kennis opgedaan! Want m'n hemel, zoiets kan men toch niet zo maar uit de
mouw schudden, als een paar verborgen tarwekorrels uit een zak! Hoe bent u aan
zo'n grondige kennis gekomen?"
[3] MATHAËL zegt: "O Helena! Gisteren was ik nog veel blinder en onwetender
dan één van je minste en domste bedienden en daarbij was ik ook nog zo ziek, dat
alleen God mij kon genezen van die onvoorstelbare ziekte. Geen menselijke kunde
zou ooit die genezing tot stand hebben kunnen brengen!
[4] Maar na mijn genezing kreeg ik niet alleen al mijn lichamelijke krachten vrijwel
direkt terug, maar de Heer van hemel en aarde wekte ook nog mijn geest op in mijn
zeer bedroefde ziel. En zie deze geest geeft mij nu een diepgaand inzicht in alle
dingen die waren en nu zijn, en in veel dingen die nog komen moeten!
[5] Kijk, het is dus allemaal een pure genadegave van de Heer, aan Wie jij en jullie
allen lof, eer, dank, liefde en prijs zijn verschuldigd, en ik heb al die zaken nooit
ergens in welke school dan ook geleerd!
[6] Alleen de Heer is daarom mijn alles, mijn school en al mijn wijsheid. Wat ik
weet en ken, weet en ken ik alleen door de Heer!
[7] En ik zeg jullie: Wie kennis heeft van wat dan ook, en die kennis komt niet daar
vandaan, weet niets. Want al zijn kennis is dan nutteloos, volledig waardeloos en
onbruikbaar stukwerk.
[8] Doe allemaal daarom jullie best in de enige school van de Heer, die nu in al
Zijn goddelijke volheid lichamelijk bij ons is, dan zullen jullie nooit enige andere
school nodig hebben! -Begrijp je dat, lieve Helena?"
[9] HELENA zegt: "O ja, ik begrijp u wel, maar hoe kan een zwak sterfelijk mens,
zoals bijvoorbeeld ik en mijn vader, in Gods school komen?"
[10] Dan zegt MATHAËL diep getroffen: "O Helena! Lieftalligste van de hele,
grote Pontus, waar haal je dan nu toch zo'n blinde, domme vraag vandaan? Vergeef
me maar, dat ik je op zo'n erg ondoordachte vraag een wat hard antwoord geef! Jij
en je vader zijn nu toch al in die school, hoe is het dan mogelijk dat je mij vraagt,
hoe en wanneer je in die school kunt komen? Ja, zie je dat dan nu nog niet in,
terwijl de Heer toch juist ter wille van jullie hier zulke grote tekens heeft gedaan?!"
[11] HELENA antwoordt wat verlegen: "Maar beste Mathaël, ik smeek u, wordt
daarover alstublieft niet boos op mij! Ik zie mijn domheid nu wel in en met zo'n
vraag zal ik heus nooit meer bij u aankomen, maar wees alstublieft geduldig met
ons en bedenk steeds dat er nog nooit een grote boom met één slag is omgehouwen!
Langzaam maar zeker zal het wel in orde komen! Ook al is mijn vader oud, ik ben
nog jong. En weet dat ik een heel volgzaam meisje ben; daarvan waren al mijn
leraren overtuigd en mijn vader weet dat ook! O beste Mathaël, ik zal u zeker niet
tot schande zijn, maar zo nu en dan moet u er wat meer geduld voor over hebben!
Ik smeek u dat!"
[12] Helemaal vertederd door de grote zachtmoedigheid van Helena, zegt
MATHAËL: "O lieve, zachtaardige Helena, nooit zul je mij nog om geduld
behoeven te vragen! Ik bedoel het nooit onaardig ook al trek ik vaak een nogal
ernstig gezicht, en met een ernstig woord wil ik iemand alleen maar nog vlugger
naar het doel brengen dan met mildheid mogelijk is. Maar ik zie dat je in je hart
zachter bent dan het makste duifje en daarom is het bij jou ook in het vervolg niet
nodig je met ernstig klinkende woorden te wekken."
[13] HELENA antwoordt: "U hoeft mij daarom heus niet te ontzien! Als u mij met
ernstige woorden soms sneller op weg kunt helpen, wees dan maar steeds zo ernstig
als de grote Pontus wanneer zijn huizenhoge golven als razenden vechten met de
orkanen. Maar als u mij en mijn vader met vriendelijke woorden en lessen in
dezelfde tijd even ver kunt brengen, zou mij dat veelliever zijn. -Maar nu eens over
iets anders! Een heel korte vraag nog en dan heb ik voorlopig genoeg stof tot
nadenken!
[14] Ik wilde nog graag weten wie al de ontelbare andere sterrenbeelden een naam
heeft gegeven, en naar aanleiding waarvan!"
107 Herkomst van de dierenriem
[1] MATHAËL zegt: "O liefste Helena! Jouw vraag is echt heel kort, maar een
volledig antwoord zou op z'n minst wel een jaar duren! Daarom zullen we de
beantwoording van je korte vraag maar naar later verschuiven en voor nu alleen
maar dit ervan zeggen, dat de namen van alle sterrenbeelden precies dezelfde
oorsprong hebben als de twaalf van de grote 'Zodiakos'. Deze kring met de Grieks
klinkende naam wordt heel onjuist ook wel 'Dierenriem' genoemd, hoewel er ook
namen van mensen en voorwerpen in voorkomen.
[2] Volgens de Oud-Egyptische taal betekent Zo of Za ongeveer hetzelfde als
'voor', dia of ook wel diaia 'werk' en kos 'een deel' of ook wel 'de deling'. Juist
vertaald betekent Za diaia kos (ook wel kose) letterlijk: voor het werk de deling of:
Indeling van het werk.
[3] Je ziet nu wel dat de oorspronkelijke naamgeving alleen maar zo kan zijn
gegaan als ik je vertelde en dat mijn verklaring van de Zodiakos (Zodiak) de juiste
is! In het begin deelden de ouden de grote kring in volgens hun periodiek
optredende werk. Bij de latere nakomelingen bepaalde de reeds ingedeelde kring
het werk, want ieder daarin voorkomend sterrenbeeld gaf de Egyptenaren reeds van
te voren aan welk werk hen in de komende periode wachtte. En in die geest was de
naamgeving ook helemaal logisch, -maar niet volgens de onjuiste uitleg van de
Grieken en Romeinen.
[4] Zoals de wijzen deze kring en zijn beelden op juiste wijze benoemden, zo
benoemden zij ook vele andere sterrenbeelden, hoewel niet alle, en zij waren ook
de eerste ontdekkers van de jou bekende planeten, uitgezonderd de maan en de zon.
Deze laatste is, zeker voor onze aarde, natuurlijk geen planeet, omdat de zon niet
om de aarde, maar de andere planeten en de aarde zich in verschillende
tijdsbestekken om de zon bewegen. Dat heeft echter niets te maken met de
dagelijkse, schijnbare omlooptijd, die ontstaat door de eigen draaiing van de aarde
om haar as maar het heeft te maken met de omlooptijd van de aarde om de zon in
een jaar, terwijl Venus en de zelden zichtbare Mercurius kortere en Mars, Jupiter en
Saturnus langere omlooptijden hebben dan de aarde.
[5] De maan behoort geheel bij de aarde en beweegt zich met haar in een jaar
eenmaal om de zon, terwijl zij als vaste begeleidster van onze aarde bovendien
iedere 27 tot 28 dagen eenmaal om de aarde draait op een afstand van
honderdduizend uur gaans.
[6] Maar dat zijn nu nog zaken, die je zo zonder meer niet in één keer kunt
begrijpen. Als de geest van God in je ziel ontwaakt, zul je dat allemaal en nog veel
meer vanzelf weten, zonder enig moeilijk onderricht van anderen.
[7] Daarom is vooral één ding nodig: besef hebben van jezelf en God en Hem
boven alles liefhebben. Al het andere komt dan wel vanzelf.
[8] Het lijkt mij overigens toe dat wij beiden nu wel genoeg hebben gepraat en het
zou goed zijn als we nu eens wat zouden uitrusten, zodat de andere vrienden, die
veel wijzer zijn dan wij, misschien ook iets goeds in kunnen brengen.
[9] Men moet zelf nooit teveel over een bepaald onderwerp zeggen, maar ook
anderen aan het woord laten en naar ze luisteren. Want geen mens op de hele
wereld is zo wijs, dat hij niet zo nu en dan ook zelfs van een minder wijze wat kan
leren, laat staan van iemand die wijzer is dan hij! En daarom, liefste Helena, zul je
me wel vergeven dat ik nu een poosje zelf niets zeg, maar naar de anderen luister, vooropgesteld natuurlijk, dat ze iets willen zeggen."
[10] HELENA antwoordt daarop: "O dat is best! Rust u maar wat uit, want u bent
nu toch al bijna een paar uur achter elkaar alleen aan het woord geweest.
[11] Misschien vertelt bij deze gelegenheid iemand iets naders over de grote
Meester, die nu in ons midden is en daarbij nauwelijks laat blijken dat Hij diegene
is, die Hij is!"
108 De voorspelling van Judas
[I] Dan zegt SIMON JUDA: "Ik bewonder de werkelijk grote wijsheid van Mathaël
en de daarin verborgen kennis van de oudheid! Ja, die wijsheid is in deze tijd net zo
nodig als het diepe inzicht in de uit Gods mond komende levenswaarheden! Heus
wij zouden onze tong wel kunnen verslijten voor de hardhorende oren van een volk
dat al sinds meer dan duizend jaar kwijnt, terwijl het begraven ligt onder de meest
zinloze bedenksels van het duistere bijgeloof! Elk woord hoe mooi ook is aan hen
verspild. De eigen domheid en blindheid herkent het niet en de gepredikte heerlijke
en zuivere waarheid nog minder.
[2] Wat moet men met zo'n volk dan nog verder beginnen? Wonderen doen?
Daardoor wordt het volk nog dommer en bijgeloviger! -Straffen? 0, zo'n volk is
toch al genoeg gestraft!
[3] Nee, men moet de mensen uit het volk, die er wat meer voor openstaan,
benaderen en Mathaël's manier gebruiken om tegen het heidendom te prediken en
dan bestaat er, met Gods genade, binnen hoogstens honderd jaar geen
afgodentempel meer!
[4] Broeders, zeggen jullie nu maar. eens of ik juist gesproken heb of niet! De
eenvoudige logica van een kind is meer waard dan het verstand van alle geleerden
der aarde, maar hier is het verstand toch ook geheel op zijn plaats. -Wat is jullie
mening daarover, beste broeders?"
[5] ALLEN behalve Judas zeggen: "Daar zijn wij het helemaal mee eens en daar is
niets tegen in te brengen!"
[6] Dan stapt JUDAS naar voren en zegt: "Toch, toch, nog genoeg!"
[7] SIMON zegt: "Wat dan? Spreek! Ik zou echt met weten wat daartegenin te
brengen zou zijn!"
[8] JUDAS zegt: "Win eerst de machtigen, dan kun je met de onmachtigen ook
zónder die kennis heel goed resultaten bereiken!
[9] MATHAËL zegt dan, terwijl hij zich wat verontwaardigd tot Judas wendt: "
Aha, je zou dus graag de mensen die aan geestelijke en aardse goederen arm zijn de
hemelse vredesboodschap te vuur en te zwaard. willen verkondigen! Jij bent
werkelijk een zeldzaam mens! Je komt. mij toch al voor als een vreemd wezen uit
de onderwereld, vandaar ook die mening van je, die een duivel niet zou misstaan!
Je bent een heel vreemde duivel!
[10] Hoe is het mogelijk dat je dit zo hemelse gezelschap binnen kon dringen! .
[11] Ik zeg je echter: Als jij als duivel met mensen wilt spreken en omgaan, moet je
je toch beter in schaapskleren vermommen, zodat men daaronder niet in één
oogopslag de verscheurende wolf ontdekt
[12] Zorg dat je uit mijn ogen verdwijnt, anders zou ik in de verleiding kunnen
komen dingen over je te vertellen, die je nu juist met zo graag aan zou willen horen
want mijn geest kent je nu door en door!"
[13] Wanneer JUDAS Mathaël dat hoort zeggen, zet hij grote ogen op en zegt: "Je
vergist je in mij, Mathaël, want ook ik behoor bij het aantal uitverkorenen. Ik ben
in de naam van de Heer al uitgezonden en ben net als mijn broeders pas een paar
weken geleden door de engelen door de lucht gedragen!" .
[14] MATHAËL zegt: "O, dat weet ik allemaal, en toch neem ik geen syllabe terug
van mijn eenmaal uitgesproken woorden! Je hoort wel bij de twaalf, maar mijn
geest zegt mij: 'Eén ervan is een duivel!' -en weet wel: die duivel ben jij!
[15] Met dit getuigenis, dat mijn geest mij over jou gaf, kun je het voorlopig doen, als je echter nog meer wilt, kan daar voor gezorgd worden, want ik ontdek zojuist
een grote ruimte vol kwalijke informatie over jou, en je hoeft maar te kikken, dan
krijg je alles te horen! Want je bent ook een dief! -Begrijp je mij?!" .
[16] Toen Judas die dondertoespraak van de wijze Mathaël hoorde, ging er een
geweldige huivering door hem heen en hij trok zich heel bescheiden terug en kreeg
bij het teruggaan ook van THOMAS nog enige zachte porren met de woorden:
"Heeft je hel je weer eens opgestookt?! Ga zo maar door, dan zul je nog wel meer
te horen krijgen! Tegen Mathaël die door de Heer naar lichaam, ziel en geest zo
wonderbaarlijk is genezen: zul jij arme stakker nooit iets kunnen inbrengen!
[17] Kijk, zelfs de engel des Heren waagt het niet in zijn buurt te komen en jij wilt
hem datgene bestrijden wat hij in zijn grote wijsheid, een wijsheid zoals die na
Mozes nooit meer is voorgekomen, naar voren heeft gebracht?!
[18] Zie je zo'n ten hemel schreiende domheid van je ezelachtige hart nog niet in?!
Kun je dan niet rustig zijn, luisteren en alleen maar leren?!
[19] Hier is alle wijsheid van alle hemelen en alle aarden op één plaats bijeen. Wij
zitten hier in het centrum van het goddelijke hart bij elkaar. Woorden en daden
gaan aan ons voorbij die zelfs de engelen buitengewoon verbazen, en jij de grootste
ezel van ons allemaal kunt de lust niet weerstaan om niet alleen mee te praten, maar
ook nog tegen te spreken en daarmee je eigen domheid aan het nu zo goddelijke
daglicht te brengen! O ezel der ezels!"
[20] JUDAS zegt koppig: "Ei -laat me toch! Als ik al een ezel ben, dan ben ik het
voor mezelf en niet voor jou! En ook al heeft Mathaël me er nu ook nog zo van
langs gegeven, ik verwed toch wat je maar wilt, dat deze op zichzelf nog zo
zuivere, goddelijke leer niet met zachte, vredelievende woorden, maar met het
zwaard en allerlei dodelijke projectielen aan de arme heidenen verkondigd zal
worden!
[21] Men zal niemand vragen of hij het begrepen heeft, maar men zal hem laten
zweren aan het nieuwe geloof! En als hij later van het nooit begrepen geloof af zal
vallen, wordt hij schuldig verklaard aan schandelijke meineed en daarvoor op z'n
minst levend verbrand!
[22] Als men bij de verdere verbreiding van deze op zichzelf nog zo goddelijke leer
niet vóór alles er op toeziet eerst de machthebbers daarvoor te winnen, dan zou ik
echt, ondanks dat ik een duivel ben, het aantal martelaren niet graag willen tellen
dat onder het zwaard van de hoge, heidense machthebbers dood zal bloeden!
Goddelijk hier, goddelijk daar! De duivel is ook goddelijk! Mettertijd wordt zelfs
het zuiverste en verhevenste goddelijke ook duivels!
[23] Kijk bijvoorbeeld maar eens naar de goddelijke leer van Mozes! Wat is er nu
nog van over in de tempel van de eens zo hemels wijze Salomo?! Daarom zeg ik
als Mathaël's duivel en als jouwezel der ezels nog een keer: Mathaël heeft gelijk en
ik waardeer zijn wijsheid net zo goed als jij, maar zo goed als Mathaël gelijk heeft,
heb ik het ook!
[24] Ik zeg je: Deze hemelse vredesleer zal binnen niet al te lange tijd over de
gehele aardbodem de grootste onvrede zaaien en volkeren onderling in de grootste,
onverzoenlijkste ruzie, onenigheid en oorlog storten!
[25] Lichamelijk zul je dat nog niet zo beleven, maar je geest zal eens een des te
zekerder getuige zijn van alles wat ik je nu heb gezegd, en dan zul je pas toegeven,
dat de duivel en dief Judas óók eens geprofeteerd heeft! -Nu vraag ik je of je mij
goed begrepen hebt!?"
109 Mathaël de voorloper
[I] THOMAS zegt: "Je denkt nu zeker dat je een grote profetie gedaan hebt en dat
wij dat zonder jou niet zouden weten?! Je bent toch wel, ondanks alle grote, wijze
woorden die je nu al meer dan een half jaar gehoord hebt, een arme, domme
sukkel!
[2] Sinds wanneer staan licht en duisternis niet vijandig tegenover elkaar? Wanneer
zijn ooit leven en dood in broederlijke eendracht samen met elkaar opgetrokken?
Wanneer hebben de razende honger en de volledige verzadiging elkaar in
paradijselijke vrede de hand gereikt? Dwaas! Het spreekt toch wel vanzelf dat als
van hieruit het grootste en helderste licht uit de hemel in de dikke, aardse duisternis
zal dringen, dat niet zonder tegenwerking zal gaan!
[3] Kijk naar de onmetelijke ijsvelden van de geweldig hoge Ararat! Bij hun
huidige geringe graad van warmte, die de wijze Egyptenaren aan de hand van kleur
en vastheid van het ijs hebben vastgesteld, smelten die niet. Maar laat de zomerhitte
van Achter-Egypte eens op zulke ijsvelden los, dan zal al gauw al het ijs in water
veranderen! Maar wee dan de dalen die door dat smeltwater overstroomd zullen
worden!
[4] En zie, wat voor de materie onvermijdelijk is, zal voortaan in het geestelijke
zeker nog minder uitblijven!
[5] Als we echter al beginnen met het zwaard in de hand het evangelie van God te
verkondigen, dan zullen wij des te eerder het zwaard van de wereld tegen ons
oproepen. Beginnen wij echter met het wapen van de vrede, dat liefde heet, dan
zullen wij ook veelvuldig de vrede vinden.
[6] Dat zo'n hemelse gave naderhand oorlogen en allerlei strijd zal teweegbrengen
zolang de stoffelijke wereld tengevolge van de goddelijke orde moet blijven wat zij
altijd was, nog is en ook zal zijn en blijven, is iets vanzelfsprekends en dat behoeft
niet geprofeteerd te worden. Maar juist doordat op de manier van Mathaël aan wat
begrijpender mensen het heidendom getoond wordt als iets dat in oorsprong
belachelijk en dom en absoluut zonder enige inhoud is, zullen in ieder geval geen te
grote en verderfelijke weerstanden als een alles vernietigende kracht tegen ons
worden opgeroepen!
[7] Als je dat, wat ik je nu heb aangetoond, ook maar een beetje naar waarde hebt
geschat, moet je de totale onzin van jouw tegen mij uitgesproken profetie wel
duidelijk inzien!"
[8] JUDAS zegt: " Ja, ja, jij bent altijd de wijze Thomas en alles wat ik zeg moet
dom zijn! Je hebt natuurlijk gelijk, maar het ergert mij dat ik nooit gelijk kan
hebben! Ik kan iets nog zo goed overdenken voor ik het uitspreek, -en als ik dan
mijn mond maar open doe, valt iedereen mij over de uitgesproken domheid aan, als
de leeuw een lam! Ja daar zou je dan toch van ergernis als een opgeblazen
boomkikker van uit je vel kunnen springen! Maar van nu af aan zal ik geen woord
m.eer zeggen, maar stom zijn als een stuk hout, dan zullen jullie toch wel niets op
mij aan te merken hebben?!"
[9] THOMAS zegt: " Ja, doe dat, dan ben je een wijs man!"
[10] Dan roept MATHAËL Thomas en zegt tegen hem: "Ik dank je in naam van de
goede zaak, dat Je broeder Judas zo'n gematigd standje hebt gegeven. Want dat
heeft hem geen kwaad gedaan en misschien zal hem dat, wat hij hier als een
belediging van zijn verstand beschouwt in de andere wereld wel ten goede komen,
want van innerlijke wijsheid is bij hem nog lang geen spoor te bekennen en die zal
er heel waarschijnlijk in zijn huidige leven ook nooit komen.
[11] Maar Iaat hem in 't vervolg maar met rust, want zijn ziel komt niet van boven
en zijn geest is te iel en te zwak om zijn harde, wereldse ziel te verzachten en net
als die van jullie tot leven te brengen!"
[12] Dan voeg IK Mij bij hen en zeg tegen Mathaël: "Heus, een werktuig zoals jij,
voor Mij bent, is zeldzaam en daarvoor moet Ik je nu lof toezwaaien! Ga zo maar
door, dan zul je voor een andere apostel die Ik pas later uit Mijn vijanden zal
opwekken, bij de heidenen een bekwaam voorloper, zijn! En nu geef Ik je pas de
uitdrukkelijke verzekering dat jij en je vier broeders nooit meer de ziekte,
waaronder jullie zo geleden hebben, terug zullen krijgen! Jij moet echter je vier
broeders hun plaats aanwijzen en hun de juiste weg tonen.
[13] Wij zullen nu nog een paar dagen hier doorbrengen en morgen op de sabbat
zal er nog heel wat gebeuren waarbij je Mij goed van dienst kunt zijn; want jij bent
er een, die voor de wereld of de dood niet bang is en daarom ben je ook voor Mij
zo'n bekwaam werktuig.
[14] Breng Mij nu naar Helena, want zij verlangt erg naar Mij en daarom gaan wij
naar haar toe om haar te sterken!"
[15] MATHAËL zegt: "O Heer, wat is dat een oneindige genade voor mij!. U, mijn
Schepper, Iaat U door mij naar haar brengen, die net zo als ik Uw schepsel is! Maar
het meisje is rein en vol goede wil, het weet beslist van geen zonde en dan loont het
wel de moeite zo'n hart te sterken, waardoor later vele duizenden gesterkt kunnen
worden!"
110 Het zoeken naar God
[1] Na deze woorden gaan Ik, Mathaël en Jarah, die steeds bij Mij blijft, naar
Helena en haar vader Ouran.
[2] Als HELENA Mij naar zich toe ziet komen, barst zij in vreugdetranen uit en
zegt na een poosje: "Ik twijfelde er al erg aan of mij de genade ten deel zou vallen
om U, de Heer van mijn leven, bij mij te zien en met U te spreken! Maar nu is alles
goed! Want U, die mijn hart en mijn verstand pas hier zo oneindig wonderbaarlijk
heeft Ieren kennen bent Zelf naar mij toegekomen! O, jubel nu luid mijn arme hart,
want HIJ wiens geest jouw polsslagen van de wieg tot het graf vooraf heeft geteld,
staat voor Je en brengt je die heilige kracht waardoor eens je dood zoeter zal
smaken dan honingzeem!"
[3] Dan zwijgt zij weer en Ik zeg tegen haar: "Helena! Harten, die zo liefhebben als
dat van jou, behoeven eeuwig geen dood te vrezen en zullen die nooit smaken, niet
zoet en niet bitter!
[4] Want zie, Ik Zelf ben het leven en de opstanding en die in Mij geloven en Mij
liefhebben zoals jij, zullen eeuwig de dood niet zien, niet voelen en niet smaken!
[5] Wel zal eenmaal het zware lichaam van je worden afgenomen, maar het zal niet
pijnlijk voor je zijn en je niet wezenlijk raken, maar door Mijn geest der liefde, die
in je is en groeit tot een volkomen gelijkheid met Mijn eeuwige geest, zul je in een
moment overgaan van dit zware, onvrije leven naar het stralendste zieleleven! Lieve Helena, begrijp je dat nu al?"
[6] Maar Helena kan door ontroering geen woord uitbrengen en schreit terwijl haar
hart zich in een staat van hoogste verrukking bevindt. Dat duurt geruime tijd en nog
steeds is Helena zo-ontroerd van vreugde omdat Ik bij haar kwam, dat tranen van
vreugde haar het spreken beletten zodra zij verder wil gaan met Mij te bedanken.
[7] Ik zeg dan weer tegen haar: "Lieve dochter, zeg maar niets, want de taal van je
hart is Mij veelliever dan de mooiste woorden!
[8] Want zie, er zijn er nu reeds op aarde, en dat zullen er in de toekomst meer
worden, die tegen Mij zullen zeggen: 'Heer, Heer!' En Ik zal hen dan antwoorden:
'Waarom roepen jullie, vreemdelingen?! Ik ken jullie niet en heb je nog nooit
gekend! Want jullie zijn nog steeds kinderen van de vorst van leugen, hoogmoed,
boosheid, nacht en van alle duisternis! Ga daarom bij Mij vandaan, jullie
onverbeterlijke boosdoeners!' En Ik zeg je dat bij hen dan veel gehuil en
tandengeknars zal zijn!
[9] Zij zullen hun God in de eindeloze, onbereikbare verten en diepten zoeken en
Hem niet vinden omdat het voor hen te eenvoudig was om Mij bij zichzelf te
zoeken, namelijk in hun hart!
[10] Heus, wie God niet zoekt zoals jij Hem hebt gezocht, die zal Hem niet vinden,
ook in geen eeuwigheid!
[11] God is Zelf de reinste en eindeloos machtigste liefde en kan daarom slechts
door de liefde worden gevonden!
[12] Jij werd meteen al door de liefde gedreven, hoewel je meende te zondigen
door Mij lief te hebben, en zie, je vond Mij. -Ik kwam jou en ook je vader Ouran
meer dan halverwege tegemoet. Op gelijke wijze zullen in de toekomst allen die
Mij willen vinden, Mij óók moeten zoeken en zij zullen Mij vinden zoals jij Mij
hebt gevonden.
[13] Maar die Mij met hun hoogmoedige verstand zullen zoeken, zullen Mij in
eeuwigheid niet vinden!
[14] Want die Mij met het verstand zoeken, lijken op een mens die een huis kocht
waarvan hij hoorde dat er een grote schat onder verborgen lag. Toen het huis van
hem was, begon hij daaronder nu eens hier, dan weer daar te graven, maar hij
spande zich niet echt in, groef slechts oppervlakkig en vond daarom de schat, die
diep begraven lag, niet. Toen dacht hij: ' Aha, ik weet wat ik ga doen, ik ga buiten
om het huis heen graven en op die wijze zal ik zeker sneller op het spoor van de
begraven schat komen!'
[15] Dus begon hij buiten het huis te graven en vond de schat natuurlijk met omdat
die midden onder het laagste deel van zijn huis lag, en hoe verder van het huls hij
nieuwe gaten groef om de schat te vinden des te minder vond hij de schat, die toch
de reden was waarom hij het hele huls had gekocht. Want wie daar iets zoekt waar
het niet is en nooit kan zijn, kan het gezochte ook onmogelijk vinden.
[16] Wie vis wil vangen, moet met het net het water in, want in de lucht zwemmen
geen vissen. Wie goud wil delven, moet niet met een net in zee zoeken, maar naar
de diepten der bergen gaan.
[17] Met de oren kan men niet zien en met de ogen niet horen. Ieder zintuig heeft
zijn kenmerkende bouwen is daardoor voor een bepaald soort werk bestemd.
[18] Zo is het hart van de mens, dat het meest aan God verwant is alleen bestemd
voor het zoeken en ook het vinden van God om daarna bij de gevonden God een
nieuw, onverwoestbaar leven te krijgen. Wie God echter met een ander zintuig
zoekt, kan Hem net zo min vinden als een mens met zijn oren, neus of ogen de zon
kan vinden of zien wanneer hij zichzelf stevig heeft geblinddoekt.
[19] Het ware en levende zintuig van het hart is de liefde. Wie dit innerlijke
levenszintuig op de juiste manier opwekt en daarmee God gaat zoeken, zal God net
zo zeker en zichtbaar vinden als dat ieder mens, tenzij hij volledig blind is, met zijn
oog de zon vindt en haar lichtende vorm ziet.
[20] Wie een wijs woord wil horen moet zijn oren niet dichtstoppen en met zijn
ogen willen horen. Want het oog ziet wel het licht en al de verlichte vormen, maar
de meer geestelijke vorm van het woord is niet zichtbaar en is alleen maar met de
oren te horen. -Begrijp je dat allemaal goed?"
111 Het één zijn met de Heer
[1] Dan zegt HELENA, die wat hersteld was van de overgrote vreugde in haar hart:
'O ja, ik heb alles goed begrepen, want Uw woorden zijn woorden van licht, kracht
en leven en vloeien zo helder en klaar uit Uw heilige mond als een heldere
weidebron in het hooggebergte, die door de zon verlicht wordt. Maar wat moet ik
doen om mijn hart wat rustiger te maken? Heer, dood mij indien ik zondig, maar
mijn liefde voor U overschrijdt nu al mijn levensgrenzen! O, sta mij slechts toe dat
ik Uw hand aanraak!"
[2] IK zeg: "O, doe dat maar! Wat uit het diepst van je hart komt, moet Je doen en
dat zal nooit verkeerd zijn, daar kun je volledig verzekerd van zijn!"
[3] Toen greep HELENA Mijn linkerhand en drukte die zo stevig mogelijk aan
haar hart, weende weer van nog grotere blijdschap en zei snikkend: "O, hoe
gelukkig moeten diegenen zijn, die steeds bij U kunnen zijn, o Heer! O, kon ik toch
ook maar altijd bij U zijn!"
[4] IK zeg: "Wie in zijn hart bij Mij is, heeft Mij altijd bij zich en hij is altijd bij
Mij, en dat is eigenlijk de hoofdzaak! Want wat baat het iemand die thans
lichamelijk op deze aarde voortdurend bij Mij is, maar zijn hart toch steeds ver van
Mij weg houdt en het liever aan de dwaze wereld geeft?! Waarlijk, die is nog
verder van Mij verwijderd dan alles wat je je ook maar als het verste weg kunt
bedenken!
[5] Wie echter in zijn hart zo dicht bij Mij is als jij, Mijn lieve Helena, die is en
blijft ook dan altijd even dicht bij Mij, als er schijnbaar een vele duizenden malen
grotere afstand tussen hem en Mij ligt dan die van hier tot aan de verste en kleinste
ster, die je oog slechts zo nu en dan vaag ontdekt in de eindeloze verte.
[6] Ja, Ik zeg je, wie Mij liefheeft zoals jij en oprecht gelooft dat Ik het ben op
wiens komst de vaderen vurig hoopten, die is net zo volledig één met Mij, als Ik,
die jij hier nu voelt, geheel één ben met Mijn Vader in de hemel! Want de liefde
brengt alles tesamen, God en schepsel worden door haar één en geen ruimte kan
scheiden wat de ware en zuivere, uit de diepste hemelse diepte komende liefde
heeft verenigd.
[7] Door jouw liefde zul je dus steeds vlak bij Mij zijn, ook al zal je voor korte tijd
in deze wereld ruimtelijk van Mijn persoon worden gescheiden. Maar eens, aan de
andere zijde, in Mijn Rijk van de zuivere geest en algehele waarheid zul je nooit
meer van Mij gescheiden worden! - Lieflijke Helena, heb je het gesprokene nu zo
ongeveer begrepen?"
[8] HELENA zegt: "Hoe zou dat mogelijk zijn!? Het is in mij nu zo licht en helder
alsof er een echte zon in mij is opgegaan en daarom ziet alles wat U, o Heer, tot mij
spreekt er zo duidelijk uit, en begrijpt mijn hart de diepste betekenis van Uw
woord.
[9] Maar nu heb ik nog een andere, heel belangrijke vraag uit een nog niet helemaal
verlichte hoek van mijn hart en die luidt: "Hoe kun je Hem ooit danken, die je zo
overvloedig, zo buiten alle proporties, met Zijn genade heeft overladen? Liefde,
hoe groot ook, kan toch niet als dank gelden, want zij is zelf toch, net als het gehele
leven, een geschenk van Uw genade. Wat voor offer en wat voor gave U waardig,
kan~ ik, schepsel, aan U mijn Schepper aanbieden als passende dank voor zo
oneindig veel genade? Kijk, o Heer, op dat punt is het ondanks alle zonnelicht in
mijn hart toch duister en op die belangrijke vraag komt maar geen antwoord! O
Heer, zou U mijn hart in dat opzicht niet met een vriendelijk woord uit de
verlegenheid willen helpen?"
112 Hoe men God kan en moet danken
[I] IK zeg: "O lieve Helena! Wat ter wereld zou je Mij kunnen offeren dat toch al
niet van Mij zou zijn en dat Ik al niet eerder aan de wereld had geschonken?!
[2] Kijk, dat zou dan toch een heel overbodige eis van Mij zijn volledig in
tegenspraak met Mijzelf en Mijn eeuwige orde.
[3] De liefde doet alles! Wie Mij boven alles liefheeft, brengt Mij ook het grootste
offer en de dank die Ik het meest waardeer want daarmee offert hij Mij de gehele
wereld.
[4] Maar samen met de liefde voor Mij is er nog een andere liefde, namelijk de
naastenliefde. De armen van geest en zij die arm zijn aan tijdelijk noodzakelijke,
aardse goederen, zijn de ware naasten. Wat iemand in Mijn naam voor hen doet,
doet hij voor Mij.
[5] Wie een arme opneemt in Mijn naam, neemt Mij op en het zal hem op de
jongste dag vergolden worden. Wie een wijze opneemt terwille van de wijsheid, zal
ook het loon van een wijze oogsten. Wie een dorstige ook maar een beker water
geeft, zal in Mijn rijk met wijn vergolden worden.
{6] Als je echter de armen wel doet, doe dat dan in alle vriendelijkheid in het
verborgene en laat de wereld het niet weten, want de Vader in de hemel ziet het en
de gave van de vriendelijke gever zal Hem welkom zijn en Hij zal het de gever
honderdvoudig vergelden.
[7] Maar wie met zijn weldadigheid slechts wil pronken voor de wereld heeft zijn
wereldse loon ook al genomen en hoeft verder geen loon mee; te verwachten.
[8] Kijk, dat is de enige manier van offeren en danken die Ik waardeer en, andere
manieren zijn er niet. Want al de brand en overige offers ruiken weerzinwekkend
voor Gods neusgaten en alle gebeden met de lippen zijn een gruwel voor God,
omdat de harten daarbij ver verwijderd zijn van de ware liefde tot God en de
naaste, arme broeders!
[9] Wie kan er enig nut hebben van het onzinnige geblèr in de tempels, als men
mets doet voor de vele arme en hongerige broeders buiten de tempel?!
[10] Ga en help eerst de noodlijdenden, voed de hongerigen geef de dorstigen te
drinken, de naakten kleding, troost de treurenden, verlos de gevangenen en predik
de geestelijk armen het evangelie, dan zul je iets veel beters doen dan wanneer je
dag en nacht met je mond zou staan te jammeren in de tempels, terwijl jullie harten
daarbij koud en ongevoelig zouden blijven ten opzichte van je arme broeders!
[11] Kijk naar de lucht, de aarde, de zee; kijk naar de maan, de zon de sterren; kijk
naar de bloemen op de velden en de bomen en bekijk de vogel~,in de lucht, de
vissen in het water en alle dieren op de uitgestrekte aarde; kijk naar de hoge bergen
en al de wolken en de winden. En zie, dat alles verkondigt luid de eer van God en
toch kijkt God er niet met menselijke ijdelheid naar. Hij kijkt slechts naar een
mensenhart dat Hem erkent en lief heeft als de enig ware, goede, heilige Vader.
Hoe zal Hij dan genoegen scheppen in een verkeerd hart of een zinloze ceremonie
met allerlei lippendiensten, waarachter niets anders schuil gaat dan de
schreeuwendste zelfzucht, eerzucht, heerszucht en allerlei hoererij en leugen en
bedrog?!
[12] Nu weetje dus dat God het vooreerst niet nodig heeft eer te aanvaarden van de
misbaarmakende mensen, want de gehele oneindigheid is vol van Zijn eer.
[13] Welke eer wil de domme, blinde mens dan aan God geven als hij toch geen
andere heeft dan die, welke hij eerder zelf van God heeft ontvangen door de genade
van het mens zijn?! of kan er voor God enige eer in liggen als de mensen Hem een
os offeren, maar hun ongeslachte harten behouden en na het gebrachte offer nog
tienmaal erger zijn dan vóór het offer?!
[14] O, Ik aanvaard geen eer van mensen, want de Vader in de hemel eert Mij meer
dan genoeg! Als de mensen echter Mijn geboden houden en Mij daardoor boven
alles liefhebben, eren zij daarmee Mij en Mijn Vader, en Ik en de Vader zijn
volkomen Eén.
[15] Als het dus volgens de totale en eeuwige waarheid zo is, kan niemand Mij
oneer aandoen als hij de wil van God doet zoals Mozes en al de profeten die
verkondigd hebben en die Ik Zelf jullie allen luid verkondig.
[16] Begrijp je nu hoe God gedankt en geprezen moet worden voor al het
ontvangen goede?"
113 De toekomst van de zuivere leer van God
[I] HELENA antwoordt geheelovertuigd van de waarheid van wat Ik heb gezegd:
"O Heer, ieder heilig woord van U heeft in mijn hart een veelvoudige weerklank
gevonden en als één toon klonk het in mijn ziel: Dat is de zuivere, goddelijke
waarheid!
[2] Maar zo kan ook slechts een God de mensen onderwijzen, want geen menselijk
zintuig reikt zo ver! Ja, nu bezit ik kennis en weet ik precies wat mij in de toekomst
te doen staat!
[3] O, hoe heerlijk is het de wil van de enig ware God te vernemen en met alle
levenskrachten op te volgen, maar hoe bitter is het als men moet handelen volgens
de wetten van de menselijke hoogmoed waaronder staat: Dit is Gods wil!
[4] Ik vermoedde altijd al dat een echte God ook alleen maar een volmaakt ware
wil kan hebben, die nooit in tegenspraak kan zijn met zichzelf zoals de menselijke
wetten, waarvan vaak het ene fundamenteel in tegenspraak is met het andere. Als
men zich aan het ene houdt is men strafbaar volgens een eerder bekrachtigde wet
en houdt men het niet, dan straft de nieuwe wet! De vraag is dan: Wie kan zo mens
zijn en leven?!
[5] Neem nu eens onze oude godenwetten! De sluwe priesters zeiden: .Als je aan
Pluto offert, vertoorn je Zeus en offer je aan Zeus, vertoorn je Pluto, maar als je aan
hun priesters offert, die alleen weten hoe ze de toorn der goden moeten sussen, dan
doe je het goed!' Want zij beweerden dat zij alleen de succesrijke tussenpersonen
waren tussen de goden en de mensen. Zo hebben de priesters alle offers naar zich
toegetrokken en zich tevens nog door het arme, blinde volk, dat zonder genade door
hen werd uitgezogen, goddelijke eer laten bewijzen en al het volk moest beven
voor hun macht. O, dat kan, dat zal deze zuivere leer zeker in der eeuwigheid niet
toestaan!"
[6] IK zeg: "Bekommer je daar maar niet om! Uiteindelijk gaat het met alles wat
van boven nóg zo zuiver gegeven wordt, of het nu geestelijk of stoffelijk is,
dezelfde weg. Zodra het de aardse bodem aanraakt wordt het onrein en onzuiver.
[7] Kijk naar een regendruppel! Geen diamant kan zuiverder zijn dan zo'n druppel,
zodra hij echter de aardse bodem beroert is het met zijn zuiverheidgedaan!
[8] Bestijg een berg en je zult je niet genoeg kunnen verbazen over de zuiverheid
van de lucht, kijk echter naar beneden in het dal en je zult een groot verschil in
zuiverheid ontdekken tussen boven en beneden!
[9] Hoe zuiver vallen de sneeuwvlokken uit de wolken! Maar kijk twee maanden
later eens naar de eerst zo verblindend witte sneeuwen je zult haar al erg smerig
vinden!
[10] Kijk eens naar de wind als hij van de hoogten naar de dalen in de diepte suist,
hoe sterk hij meteen door het hinderlijke stof vertroebeld wordt, en zelfs de zon en
de maan verliezen veel van hun glans als zij de horizon naderen. Ja zelfs het licht
van de middagzon wordt maar al te vaak en te veel door de dampen van de aarde
vertroebeld, zodat men tenslotte van de hele zon ondanks haar sterke licht niet meer
kan bepalen waar zij precies staat!
[11] En zo gaat het ook steeds met alle geestelijke gaven uit de hemelen, ook al zijn
zij bij het ontstaan nog zo zuiver, ze worden mettertijd door de lage, wereldse
belangen net zo vertroebeld als alles wat Ik je zoëven noemde.
[12] En zo zal het deze reine leer van Mij ook vergaan, daarvan zal geen jota
onbekritiseerd en onaangevreten blijven!
[13] De tempel die ik nu opbouw, zullen zij precies zo vernietigen als de Romeinen
de tempel te Jeruzalem binnen niet al te lange tijd zullen vernietigen, waarbij geen
steen op de andere zal blijven!
[14] Maar Mijn tempel zal Ik weer opbouwen, de stenen tempel in Jeruzalem echter
nooit! Bekommer jij je daar echter niet om, want Ik ben daarvan helemaal op de
hoogte en weet de reden waarom het zo moet gebeuren!
[15] Want zie, de mens heeft maar weinig waardering voor het licht op de dag en
de warmte in de zomer, als echter de nacht komt wordt het licht waardevol en de
warmte leert men pas in de koude winter 'waarderen.
[16] Zo gaat het ook met het geestelijke licht en met de geestelijke warmte. Wie
vrij rondloopt waardeert de vrijheid nauwelijks, maar als hij geboeid in de kerker
wegkwijnt weet hij pas wat een groot goed de vrijheid is!
[17] En kijk, liefste Helena, daarom wordt toegelaten dat al het zuivere wordt
vertroebeld, opdat de mens pas in de grootste droefenis de waarde van het zuivere
licht leert kennen!
[18] Als in de grote nacht het reine licht weer te voorschijn komt, zal alles wat
ademt en leeft zich direkt naar het licht keren, zoals in de winter van de menselijke
liefdeloosheid zich weldra alles om een warm hart zal scharen gelijk de door de
winterse koude verkleumde, arme mensen om het ontstoken vuur van een open
haard.
[19] Dit zeg Ik alleen tegen jou en nog enkele anderen. Ieder moet dit echter voor
zich houden en niet verder vertellen, want dit is niet de essentie van Mijn leer! Ik
heb het jou, lieflijke Helena, alleen maar voor je eigen geruststelling gezegd, maar
een ander gaat dat weinig of niets aan! Ik zorg wel voor het noodzakelijke
uitwendige en het is voor ieder mens voldoende als hij slechts zorgt voor de
reiniging van het eigen hart. Als dat in orde is, zal ook al het uiterlijke als vanzelf
helemaal in orde komen. -Helena. heb je nu ook dit goed en juist begrepen?"
[20] HELENA zegt: "O ja Heer! Het is echter jammer genoeg niet zo opwekkend
zoiets vooraf te weten te komen. Maar er is toch voor alles een goede en wijze
reden en U zorgt zeker altijd voor het geestelijk heil van de mensen en daarom
moet het wel zo gaan zoals U, o Heer, het mij nu in Uw oneindig genadige
vriendelijkheid heeft geopenbaard! Uw wil geschiede altijd zoals ook in
eeuwigheid!"
[21] Na deze woorden viel Helena letterlijk in een liefdessluimer en hield Mijn
hand vast aan haar borst gedrukt, hetgeen Jarah haast wat pijn begon te doen,
omdat Ik tijdens het gesprek met Helena niets tegen haar had gezegd. Maar toen Ik
haar vriendelijk aanzag, ging de pijn meteen weer over .
114 Opheldering over het geestelijk ontwaken
[1] Na een poosje zei JARAH, die door Mijn vriendelijke blik meer in zichzelf
gekeerd was: "Heer, U mijn enige liefde! Was ik soms toch wat te vrijpostig met
mijn schijnbare jaloersheid op deze heerlijke Helena en beledigde ik U daarmee?
Als dat zo was, vergeef het mij dan, U mijn enige liefde!"
[2] IK zeg: "Wees gerust, Mijn dochter! Zelfs een slecht mens kan door de liefde
niet beledigd worden, Iaat staan Ik! Als je Mij minder zou liefhebben, zou je niet
bang zijn dat Mijn liefde voor jou zwakker zou kunnen worden als Ik ook deze
Helena Mijn gehele liefde zou geven. Maar omdat je Mij werkelijk boven alles
liefhebt, werd je enige ogenblikken door die angst bevangen en dat overkwam je
alleen maar omdat je een paar momenten de ogen van je ziel hebt afgewend van
Mijn eigenlijke Ik. Nu je echter weer goed ziet en zeker weet wie Ik ben, brengt
Helena je niet meer van de wijs.
[3] Kijk naar de zon aan de hemel, hoe zij de veldbloemen beschijnt! Zeg eens: zou
het niet dwaas zijn als een bloem boos zou worden op de zon omdat die ook haar
buurvrouw zoveel licht schenkt?
[4] Kijk naar de grote sterren, waarvan het je vergund was er een paar van dichtbij
te zien en te bestuderen! Zie, al die sterren en nog oneindig veel meer, die geen
menselijk oog ooit zal zien, bestaan en leven uit Mijn liefde! Als Mijn liefde nu
voor deze ontelbaar vele en grote kostgangers voldoende is voor eeuwigheden der
eeuwigheden, hoe kun jij, lief dochtertje, dan ooit enigszins vrezen dat jij of Helena
bij Mij liefde te kort zouden kunnen komen?! Zie je nu het ongegronde in van dat
korte moment van angst om beknot te kunnen worden in Mijn liefde?
[5] JARAH zegt: "Ja Heer, U mijn liefde en mijn leven, ik zal van nu af aan een
echte vriendin voor de lieve Helena zijn en mij veel van haar deugden eigen maken.
Ach, waren mijn zusters maar net zo geaard als deze Helena, wat zou mij dat een
vreugde schenken! Maar die zijn wereldsgezind en over geestelijke zaken kun je
met hen vrijwel niet spreken. Dan zijn de dochters van de oude Marcus toch wel
veel geschikter dan mijn zusters! Was er maar een middel om mijn zusters
geestelijk actiever te maken!"
[6] IK zeg: "Ei, Iaat dat, als je thuis komt zul je je zusters geestelijk ook
veelontvankelijker aantreffen dan zij eerst waren! Bovendien blijft Raphaël bij je
en samen met hem zul je je zusters en broeders ook nog wel op de goede weg
brengen.
[7] Dat gaat overigens bij meer werelds gezinde mensen niet zo vlug als men denkt.
Vaak is er veel tijd en geduld voor nodig om een ziel te reinigen van alle ballast.
[8] Aleer zo'n algehele reiniging echter heeft plaatsgevonden, is er met de
geestelijke basis weinig aan te vangen en een aanpak door middel van het verstand
is hetzelfde als een huis op zand bouwen.
[9] Het hart moet het doen, maar als dit nog vol met materie zit, kan het zuiver
geestelijke daarin geen aangrijpingspunt vinden! Daarom moet je bij je zusters er
ook vooral voor zorgen dat hun harten geheel vrij worden van al het materiële, dan
zul je niet veel moeite hebben met de zusters waarover je je nu zo bezorgd maakt.
Maar Ik prijs je bezorgdheid en zeg je dat deze niet zo lang meer zal duren! -Liefste
Jarah, heb je dat nu ook goed genoeg begrepen?!
[10] JARAH zegt: "O ja, voor zover een meisje van veertien jaar zulke geestelijke
zaken kan begrijpen! Achter dat, wat U nu tegen mij hebt gezegd, kunnen nog best
eindeloze diepten verborgen liggen die mijn hart nog lang niet kan doorgronden.
Maar wat voor de korte tijdsduur van het aardse leven zinvol kan worden begrepen,
denk ik wel begrepen te hebben en U, o Heer, zal het begrip van mijn hart zeker
niet te schande laten worden. Maar onze lieve Helena is nu vast ingeslapen en ik
zal dus niet veel met haar kunnen spreken!"
[11] IK zeg: "Dat geeft niet, want er zijn nog genoeg mensen om ons heen waarmee
we kunnen praten, gesteld dat we met alle geweld met iemand moeten spreken! Er
zal echter spoedig wat gebeuren dat weer al onze aandacht op zal eisen en dan zal
er weinig tijd overblijven voor loze praatjes!"
[12] JARAH vraagt snel; "O Heer, wat zal er dan gebeuren?"
[13] IK zeg: "Wel, dat hoef je vooraf toch helemaal niet te weten. Als het gebeurt,
is het nog altijd meer dan vroeg genoeg!"
[14] Dan vraagt ook Ouran, die tegenover Mij samen met Mathaël op een
zodenbank rust, meteen: "Heer, bedreigt ons soms allen een mogelijk gevaar?"
[15] IK zeg: "Ons nauwelijks, maar wel andere mensen, die niet bij Mij op de
heuvel zijn! Kijk maar eens naar Caesarea Philippi, dan zullen jullie al gauw
ontdekken uit welke hoek de wind gaat waaien!"
115 De gevolgen van de natuurverschijnselen in Caesarea Philippi
[1] De Caesareeërs waren erg bang want zij verwachtten verschrikkelijke dingen,
die naar hun mening over de hele wereld zouden komen. De Joden verwachtten het
door Daniël voorspelde gericht en de heidenen de oorlog der goden, en het gewone
volk kwam in opstand tegen de leidinggevende figuren door hun alle verdere
gehoorzaamheid op te zeggen en het begon zelfs alles te vernielen wat het maar
tegenkwam. Kortom na een paar uur ontstond er in de stad een grote chaos,
waaraan echter de domme priesters het meest schuldig waren.
[2] Want een aantal van hen, die opgeleid waren in de Egyptische wijsheid en
kennis, maakten zich echt niet zo druk over de plotseling verdwenen schijnzon,
omdat zij uit de oude Egyptische sagen wisten dat zulke verschijnselen al
meermalen plaatsgevonden hadden zonder verdere nadelige gevolgen voor de
aarde. Enige Farizeeën veronderstelden echter dat er waarschijnlijk een tweede
Jozua was opgestaan, die terwille van de een of andere belangrijke bezigheid de
zon nogmaals bevolen had om langer dan normaal te schijnen!
[3] Ook geloofde een bepaalde sekte van de Joden dat de zon, ter eeuwige
nagedachtenis van de dag der algehele verovering van Jericho, iedere honderd jaar
op die dag langer aan de hemel bleef staan zonder enige verdere, nadelige gevolgen
voor de aarde. Die Farizeeën waren dus ook vrijwel niet bang voor de gebeurtenis
die had plaatsgevonden.
[4] Een aantal magiërs uit het morgenland, die als reizigers ook in de stad aanwezig
waren, zeiden dat de zon altijd als zij overdag volledig verduisterd werd, daarvoor
later op de avond langer scheen om de aarde schadeloos te stellen. Die hadden dus
ook geen angst voor wat er was gebeurd. Maar allen wilden zij het verschijnsel
gebruiken om het volk een echt helse angst aan te jagen.
.
[5] Na het doven van de schijnzon plengde het volk wel alle zoenoffers die door de
priesters werden aangeraden, maar voor de bodemloze hebzucht van de priesters
was dat allemaal nog veel te weinig, want het volk offerde nog niet alles wat het
aan kostbaarheden en andere waardevolle zaken bezat.
[6] Een oude, eerzame GRIEK, die ook veel van de natuur afwist, bemerkte die
gemene streken. Hij verzamelde snel een aantal meer kalme, beraden mensen in
zijn huis en legde hen zo goed en zo kwaad als dat ging, heel in het kort uit dat zo'n
verschijnsel heel natuurlijk en totaal onschadelijk was. Tevens maakte hij hen
opmerkzaam op de gewetenloze schurkenstreken van de priesters door eraan toe te
voegen: "Kijk, als er gevaar zou dreigen vanwege het zeldzame verschijnsel,
zouden de sluwe priesters niet zo ijverig met hun zakken in de straten rondrennen
om zulke ongehoorde offers af te persen! Wanneer over een paar uur de zon
gewoon weer net als altijd in volle glorie op zal komen, zullen deze
mensenbedriegers wéér door de straten rennen om dankoffers van de mensen te
eisen! Ga en zeg tegen het arme, bedrogen volk dat de oude, wijze Griek hen dat
laat weten!"
[7] Wel, deze oude, Griekse natuurkundige stond goed bekend bij het gewone volk
en zijn mededeling ging als een lopend vuurtje door de stad. In nauwelijks een uur
nam het jongste gericht een keer en moesten de priesters alle offers teruggeven en
daarna zo snel mogelijk de benen nemen, want het volk werd steeds kwader en
geen gezalfde dienaar der goden was zijn leven nog zeker .
[8] Dat zag Ik natuurlijk vooraf al en daarom maakte Ik Ouran daar enige
ogenblikken voordat de onmiskenbare sporen van de volksopstand tegen het
priesterdom zichtbaar werden, op attent -hoewel er toch nog velen waren, die in
grote angst buiten de stad op verschrikkelijke gebeurtenissen wachtten.
[9] Spoedig na Mijn aankondiging merkte men hoe opeens verschillende gebouwen
begonnen te branden en een luid gehuil begon zelfs tot onze oren door te dringen.
[10] Daarop kwam Cyrenius met Julius in aller ijl naar Mij toe en vroeg Mij angstig
wat er in de stad aan de hand mocht zijn, want het leek wel op een volksopstand! Ik
vertelde hem en Julius echter heel in 't kort de gehele toedracht van de zaak, zoals
Ik die zojuist uit de doeken deed.
[11] Toen Cyrenius en Julius dat hoorden, werden zij weer helemaal kalm en
vroegen Mij alleen of daarvan toch geen andere, erge gevolgen te verwachten
waren.
[12] En IK zei: "Voor jullie niet in het minst, maar wel voor die priesters daar, want
nu verzoent het slimme, gewone volk de goden met de brandoffers van de
woonhuizen van de priesters en de tempel van de goden! Met deze priesters zullen
jullie toch wel geen medelijden hebben, want dit meer dan slechte slangengebroed
moet eens uitgeroeid worden! De schijnzon gaf goed licht, want het maakte voor
het blinde volk de schanddaden zichtbaar van zijn priesters, die nu hun
welverdiende loon krijgen!"
116 De vreugde van Marcus over de bestraffing van de priesters
[1] Toen ontwaakte Helena uit haar zachte en gelukzalige liefdessluimer en schrok
behoorlijk toen zij de drukte bij de mensen op de berg opmerkte en tevens de
brandende stad zag. Maar Jarah pakte haar meteen bij de hand en legde haar de
gehele toedracht uit, waarna HELENA al gauw rustig werd en zei: "In mijn hart
voelde ik een uur geleden al dat deze stad direkt na het abrupte verdwijnen van de
schijnzon haast onvermijdelijk zo'n lot te wachten stond, en zie nu eens, daar
voltrekt zich reeds zichtbaar en hoorbaar mijn vage verwachting! U, Heer, was dat
beslist al van plan met de schijnzon en pas nu komt de ware reden te voorschijn
waarom U haar hebt laten schijnen!"
[2] IK zeg: " Ja, ja, lieve kind, dat zou wel eens zo kunnen zijn! Een licht, dat Ik
aan de hemel heb geplaatst, is daar steeds om een aantal goede redenen en niet
alleen om te schijnen, wat eigenlijk slechts een zeer ondergeschikt nevendoel is.
[3] Kijk maar eens naar het licht van de zon! Het licht op zichzelf heeft een
heelondergeschikte betekenis, maar als je het uiterlijk van alle vrije en onvrije
schepsels der aarde bekijkt, zul je gevolgen van het licht en de warmte der zon
ontdekken waarvan nog geen natuurgeleerde op aarde ooit heeft gedroomd!
Allemaal gevolgen van het zonlicht!
[4] Alleen deze aarde al zou je zoveel verschillende wonderen als gevolg van het
zonlicht kunnen laten zien, dat je die in duizenden jaren met de lichamelijke ogen
niet zou kunnen overzien en nog minder zou kunnen tellen!
[5] Maar om deze zon, waarvan het licht op deze aarde al zulke grote wonderen te
weeg brengt, cirkelen nog vele andere en nog grotere aarden. Hetzelfde licht brengt
daar geheel nieuwe en voor deze aarde onvoorstelbare wonderen te weeg en wel op
ieder hemellichaam dat door deze zon verlicht wordt geheel nieuwe, die op geen
ander hemellichaam voorkomen! En dat alles ontstaat door de uitwerking van één
en hetzelfde licht!
[6] En zo kun je wel met zekerheid aannemen dat Ik de schijnzon ook niet alleen
maar liet schijnen vanwege het wat langer blijvende licht! Wat denk je daarvan,
lieflijke dochter?"
[7] HELENA zegt: "O Heer, U Machtige, U alleen Heilige, daarbij schiet elke
menselijke mening te kort! Want U bent zo eindeloos groot en wijs en wie kan de
diepten van Uw almacht doorgronden?!
[8] Het is al iets oneindig verhevens dat ik U boven alles kan liefhebben en mij
gelukkig kan voelen in die liefde, die mijn hart nooit helemaal waardig kan zijn!
Maar ik zou het voor een menselijk hart de dwaasheid ten top vinden om Uw
heilig, goddelijk onnaspeurbare wezen nader te willen onderzoeken! Dat is mijn
mening, o Heer!
[9] Men kan U wel boven alles liefhebben en dat vind ik al de hoogste zaligheid,
maar U bent eeuwig door geen geest te doorgronden!"
[10] Na deze van grote liefde tot Mij nog natrillende woorden van de mooie
Helena, komt de oude MARCUS en zegt: "Heer, door dat vuur zullen
waarschijnlijk al die mooie vissen, die ik aan de Joodse priesters als tiende moest
afstaan, ook flink gekookt en gebraden worden!? U weet, o Heer, dat ik van ganser
harte voor iedereen zoveel als in mijn vermogen ligt gastvrij ben. Heus, wanneer ik
iemand wat kon geven, deed mij dat waarschijnlijk altijd meer plezier dan degene,
die wat van mij kreeg, maar de tiende voor de Farizeeën heeft mij tot in mijn hart
geërgerd! En zoals ik zie, staan voor het merendeel de huizen van de Joodse
priesters nu prachtig te branden! Dat is een beste betaaldag voor deze gewetenloze
leeglopers en volksverlakkers! Dat bevalt mij nu beter dan wanneer iemand mij tien
van de mooiste huizen in de stad geschonken zou hebben! Ik ben nooit een mens
geweest die leedvermaak had, maar dit keer - vergeef mij o Heer, - zit ik er vol
mee!
[11] Een behoeftige wat geven, is een genot voor een goed mensenhart, en een
arbeider het verdiende loon en iets extra's geven, is de heiligste plicht van een
mens. Een landheer de vastgestelde, wettelijke belasting betalen, is ook een heilige
plicht voor ieder rechtschapen staatsburger, want de vorst heeft grote zorgen en
kosten voor de orde en zekerheid in zijn landen en de onderdanen zijn door
naastenliefde verplicht alles te doen wat de landvoogd heilzaam vindt voor de
gehele staat en wat hij van de onderdanen eist.
[12] Er kunnen onder de vorsten ook wel zelfzuchtige tirannen voorkomen, die het
volk volledig uitzuigen, maar na een tiran volgt gewoonlijk weer een goed vorst en
dan komt het volk weer snel op krachten.
[13] Maar het priesterdom verandert niet. Het tiranniseert als een vampier vele
jaren lang een volk, heft vaak op een ongehoorde, schandelijke wijze belastingen
en geeft het volk daarvoor niets terug dan het grofste bedrog en dat zo mogelijk op
alle denkbare manieren! Ja, dan moet een man van eer God de Heer toch loven en
prijzen als Hij eens een oordeel over deze zevenvoudige mensenhaters en
mensenbedriegers Iaat komen! En daarom is het nu echte balsem voor mijn ziel dat
ik vooral de mooie woonhuizen en synagogen van de Joodse Farizeeën overdekt zie
met de prachtigste vlammen en dat nog wel op een voorsabbat. Morgen is het
sabbat en die kerels mogen niets inzamelen of iets anders doen. O, zo'n goede les
hebben deze oude, onverzadigbare booswichten allang verdiend!"
[14] IK zeg: "Maar hoe weet je dan dat deze stadsverlichting juist gericht is tegen
de Farizeeën en ook tegen de heidense priesters?"
[15] "O" zegt MARCUS, "Ik was net beneden in huis om voor morgen wat
aanwijzingen te geven ten behoeve van de armen die mij morgen zouden kunnen
opzoeken. Toen kwamen er drie jonge Grieken voor u, die ik brood en wijn liet
geven en die mij vliegensvlug vertelden hoe het er nu in de stad aan toe gaat. Ik had
ieder van hun woorden wel met een grote parel willen vergoeden, zo'n genoegen
deed mij dat! De schijnzon heeft dit prachtige resultaat veroorzaakt!"
[16] IK zeg: "Maar morgen zul je toch voor je vreugde moeten boeten, want van de
Farizeeën zullen er veel bij je komen eten."
[17] MARCUS antwoordt: "Heel graag, voor dit plezier wil ik de kerels wel acht
dagen lang te eten geven, misschien wordt daardoor één van hen nog eens mens; bij U, o Heer, zijn alle dingen mogelijk!"
117 Berisping van het leedvermaak
[1] Na deze en nog andere bijvalsbetuigingen van Marcus en van enkele anderen,
die naar de oude Marcus geluisterd hadden, ontdekt Helena een buitengewoon
witlichte vlam, die hoog oplaait zodat de hele omgeving helder verlicht werd. Ook
Cyrenius ziet deze vlam uit het stadscentrum oplaaien en steeds feller en hoger
worden.
[2] 's Nachts bedriegt ieder licht het gezichtsvermogen van mensen die geen
ervaring hebben in het 's nachts kijken. Hoe sterker, groter en helderder de
lichtbron wordt, des te meer schijnt deze de toeschouwer te naderen terwijl zij toch
op gelijke afstand blijft. Het bewijs hiervoor leveren de kleine, onmondige
kinderen, die heel vaak hun handen uitstrekken naar de volle maan omdat hij voor
hen door zijn helderheid vlak bij lijkt en dat is vaak voor honden dezelfde reden om
ertegen te blaffen.
[3] Ook Helena kreeg de indruk dat de steeds groter en helderder wordende vlam
ons naderde en zij vroeg Mij daarom, de kwade vlam te gebieden niet dichterbij te
komen, omdat wij anders gevaar zouden lopen.
[4] Toen zei IK: "Wees toch niet zo kinderachtig! Het naderen van de vlam is een
heel gewoon gezichtsbedrog. De vlam is zo helder geworden omdat het vuur de
ruime voorraadkamer van het grote woonpaleis van de Joodse overste der Farizeeën
is binnengedrongen. Daar lag ongeveer 10.000 liter zuivere, beste olie in houten
vaten opgeslagen en ook een aantal vaten met zuivere nafta voor de verlichting van
zijn paleis, en daar vlakbij lag ook nog een grote voorraad boter, melk en honing.
Die zaken hebben vlam gevat en branden nu zo prachtig en helder. Oude Marcus,
bij deze gelegenheid worden, zoals jij daarnet heimelijk hebt gewenst, ook je
tiendenvissen voortreffelijk gebraden, want in de grote voorraadkamer lagen er al
een heleboel klaargemaakt voor morgen te wachten. -Wat zeg jij daar nu van,
Marcus?"
[5] MARCUS zegt: "Heer, U die net zo zuiver en goed in mijn hart kunt kijken als
in de grote voorraadkamer van de overste der Farizeeën, U weet, dat ik nu en nooit
behagen schep in het leed van anderen. Als soldaat was ik in dienst wel erg streng,
maar ik heb nooit gewild dat iemand schade berokkend werd, behalve degene, die
door de wet eerst was veroordeeld, -en daar kon ik niets aan veranderen. Toch gaf
het mij nooit enig plezier als de strengheid van de wet iemand had vernietigd.
Daarom heb ik ook hier niet zo zeer plezier over het ongeluk zelf en dat mijn
mooie, lekkere vissen daar nu alleen voor de luchtgeesten gebraden worden, maar
omdat deze oude mensenkwellers nu eindelijk weer eens een zeer royale,
veelzijdige les krijgen!
[6] Want de vernietiging van de schatten door het vuur is het minste. Het daardoor
geheel mee vernietigde geloof in hun leer is de eigenlijke, onvervangbare schade
die zij daardoor lijden, wat tevens bijzonder nuttig is voor het bedrogen volk. Want
dat zal nu voor het opnemen van de zuivere, goddelijke waarheid zeker een zeer
gewillig oor en hart hebben en dat is het waarover ik mij nu eigenlijk verheug. Het
kan misschien zelfs mogelijk zijn dat de door het ongeluk getroffen priesters, als zij
in hoofd en hart niet te bekrompen zijn, nu méér open zullen staan voor de
waarheid dan toen zij rijk waren. Ik geloof dat de dag van morgen ons nog menige
gedenkwaardige gebeurtenis zal opleveren! -Heer, zeg mij of ik gelijk heb, of dat
misschien ook deze vreugde van mij in Uw ogen verwerpelijk is!"
[7] IK zeg: "O, helemaal niet. Want als voor Mij niet dezelfde reden gegolden had
om dit, waarover jij je in wezen verheugt, te laten gebeuren, dan zou je de
schijnzon niet hebben gezien en deze vuurscène zou achterwege zijn gebleven.
Maar eerst had je in je hart toch wel een zeker leedvermaak, omdat je je kwaad
maakte over de Farizeeën vanwege hun gevoel en gewetenloze tiende. En kijk, daar
had Ik eerst wat op aan te merken en daarom moet je morgen een aantal door de
brand verjaagde priesters voedsel geven, maar ook dat zal je geen nadeel
berokkenen!
[8] "Weet je, een goed en volmaakt mens moet in al zijn voelen, denken en
handelen volmaakt zijn, anders is hij nog lang niet geschikt voor het hemelrijk van
God!
[9] Kijk bijvoorbeeld eens naar een hardnekkige, moedwillige overtreder van de
goede menselijke rechtsorde, een echte uitgeworpene van iedere hogere
beschaving, kortom, een kerel die best een broer van de satan zou kunnen zijn.
Lange tijd voert die mens ongestraft zijn grove kwade streken uit. Niemand kan
hem te pakken krijgen omdat zijn duivelse sluwheid hem daarvoor bewaart.
Hoeveel mensen wensen dan niet hartstochtelijk dat de booswicht zo gauw
mogelijk door de straffende arm van het gerecht gegrepen zal worden!
[10] Eindelijk ziet het recht kans de brutale misdadiger met vaste hand te grijpen en
hem te veroordelen tot de lang verdiende strenge en pijnlijke straf en
verantwoording! Groot en klein heeft nu leedvermaak omdat de booswicht
eindelijk toch de lang verdiende straf krijgt, ja, er zullen zelfs heel rechtschapen
mensen zijn, die het jammer vinden dat zij bij dit strafproces niet de wettelijke
bevoegdheid hebben bij deze algemeen gehate misdadiger zelf scherprechter te
kunnen zijn, om dit misdadige uitschot zelf met alle mogelijke plezier te kunnen
pijnigen!
[11] Vraag je nu eens met een zuiver hart en een net zo zuiver verstand af of dat
plezier past voor een volmaakt mens! Een zuiver hart en een zuiver verstand zal
dan zeker antwoorden: 'Ik kan mij wel verheugen over het feit dat de mensheid, die
door deze booswicht jaren achtereen werd geplaagd, eindelijk van deze onverlaat
wordt verlost en nu weer rustig kan leven. Maar het zou mij nog meer plezier doen
als de onverlaat zijn slechtheid zou inzien, er berouw over had, zich zo verbeterd en
in een nuttig mens veranderd zou hebben en zoveel mogelijk had getracht de
eventueel aangebrachte schade weer goed te maken!'
[12] Zeg Mij eens, welke instelling bevalt je nu beter: De eerste waarbij je er
plezier in schept om te straffen of de tweede, die vergezeld gaat van een zuivere en
echt menslievende wens?"
[13] MARCUS antwoordt: "Daar blijft helemaal geen keus over, want het tweede
past de mens en het eerste is volgens mij nog erg onbeschaafd, zelfzuchtig en
dierlijk!"
118 Mathaël wordt vicekoning
[1] OURAN zegt: "Zo'n heerlijke en bijzonder menslievende instelling heb ik nog
nooit meegemaakt! Zelf ben ik mens, en heerser over vele honderdduizenden
mensen en men zegt in de wijde omtrek dat mijn onderdanen de gelukkigste aan de
Pontus zijn. Toch moest ik de wet toepassen zoals Rome die voorschreef. Rome gaf
mij als regerend leenheer wel toestemming om enige matiging te betrachten, maar
ik vond alle door mij sterk verzachte wetten toch nog altijd hard!
[2] Hoe weinig wordt daarbij aandacht geschonken aan de aard van de mensen en
er wordt helemaal geen rekening mee gehouden of een mens naar aard en karakter
wel in staat is een wet te houden! Hoe dwaas zou het zijn om te beweren dat één
schoen voor iedereen past en hoeveel dwazer lijkt dan een wet die helemaal geen
rekening houdt met de menselijke aard en eigenschappen!
[3] Maar ieder mens kan, ongeacht zijn aanleg, zich gemakkelijk richten naar de
levenswetten die U, o Heer en Meester, nu heeft meegedeeld, en die zeer
menslievende wet ook heel gemakkelijk houden! Als ik nu weer thuis zal komen,
zal het er gauw anders uitzien in mijn land!
[4] Mathaël en zijn vier metgezellen, zullen, hoewel ze allen nu helemaal Romeins
gekleed zijn, Griekse staatskleding van mij krijgen en helpen mijn kleine staat zo
goed mogelijk in te richten, en Mathaël benoem ik hier reeds tot eerste raadsman
en, omdat ik geen zoon heb, tevens tot vicekoning."
[5] Dan stapt CYRENIUS naar voren en zegt: "En ik, als Romeins opperstadhouder
over geheel Azië en een deel van Afrika, voorzien van alle volmachten uit de hand
van keizer caesar Augustus, die mijn broer was, en nu ook van zijn zoon, bevestig
deze uitstekende keus! Ouran jij zou nergens ter wereld een betere hebben kunnen
vinden! DIXI! (Ik heb gezegd) - Cyrenius."
[6] Dan zeg IK: "Ook Ik bevestig hem nu, want Mijn geestelijke zalving daarvoor
kreeg hij al eerder. Maar jij, Ouran, kunt hem thuis ook nog met nardusolie zalven
voor het volk en voor alle groten van jouw rijk, opdat zij weten met wie zij te doen
hebben en wat zij hem schuldig zijn. Hij zal jouw rijk beter beschermen tegen de
invallen van de Scythen dan een groot leger met de meest uitgelezen soldaten. Ik
zal hem daarvoor ook een buitengewone macht geven zodra hij zijn ambt gaat
uitoefenen. Nu heeft hij die nog niet nodig en heeft hij voldoende aan zijn
wijsheid!"
[7] OURAN zegt: "Heer, zou het dan nog geen tijd worden en zou het niet mogelijk
zijn om de zo gevaarlijke Scythen tot beter inzicht in Uw wezen te brengen? Het is
immers erg jammer dat dit overigens zo prachtig slag mensen in zo'n onbeschaafde
toestand blijft. Men ziet onder hen zulke heerlijk gevormde mensen als
waarschijnlijk nergens anders op aarde, maar hun geestelijke ontwikkeling staat
nog op het nulpunt.
[8] Het is vaak verbazingwekkend zo'n majesteitelijke mannengestalte of een meer
dan paradijselijk mooie vrouw te zien die beiden meestal geen taal kennen, maar
net als varkens slechts grommende geluiden laten horen, die noch zijzelf noch
iemand anders verstaat. Ik zou deze Scythen onder mij willen hebben, niet uit
veroveringszucht, maar wel om mensen van hen te maken. Zou zo iets, natuurlijk
zonder geweld, niet mogelijk zijn?"
[9] IK zeg: "Mathaël's metgezellen zullen je daarbij goede diensten verlenen en je
wens zal nog vele malen in vervulling gaan, maar alle Scythen zul je moeilijk onder
je bestuur kunnen brengen, want hun rijk is erg uitgestrekt. Maar die om de Pontus
(Zwarte Zee) wonen, mag je hebben en naar je goeddunken opvoeden."
[10] OURAN zegt: "Heer, U zij daarvoor eeuwig dank uit naam van mij en alle
mensen die door Uw leer geestelijk gewekt worden! Waarlijk, aan mijn
inspanningen en aan mijn standvastige wil zal het nooit ontbreken.
Wilt U daaraan slechts Uw genade verbinden!"
[11] CYRENIUS zegt: "En ik zeg je, dat je de Scythen die je onderdanen worden
tot je eigen volk kunt rekenen! Als je dat in het geheim aan Rome wilt meedelen,
zal je daarvoor gedurende tien opeenvolgende jaren het betalen van de leengelden
voor je gehele, grote land kwijtgescholden worden en aan je nakomelingen zal het
algehele erfrecht worden gegeven. Verder zal na beëindiging van de volle dertig
jaar je land niet aan de meestbiedende overgedaan worden. De bevestiging van
alles wat ik je nu heb gezegd, zul je morgen al op perkament voor altijd van mij
ontvangen. Slechts een vreemde, van buiten komende vijand zou het je nog kunnen
ontnemen, maar wat Rome betreft is het voor altijd je eigendom."
[12] IK zeg tegen Cyrenius: "Geef hem dat vandaag nog schriftelijk, want morgen
is het sabbat en wij willen de geestelijk zwakken geen ergernis bezorgen!"
[13] CYRENIUS zegt: "Heer! Hoe kan ik hier nu midden in de nacht de gemaakte
afspraak opschrijven? Maar morgen wil Ik het wel voor zonsopgang doen, dat zal
toch niemand storen!"
.
[14] IK zeg: "Kijk eens, Raphaël is er al mee klaar. Hier neem deze oorkonde en
lees haar na of zij voldoet aan wat je wilde!"
[15] CYRENIUS pakt de oorkonde, loopt naar een fakkel en leest haar en vindt
haar woord voor woord in orde en zegt dan: Als dit de eerste keer zou zijn, dan zou
ik mij ontzettend verbazen, maar ik heb al meer dan één bewijs van Raphaël en dus
verbaast het mij ook helemaal met meer. Voor hem is dat net zo gemakkelijk als
het voor een mens is om met zijn blik plotsklaps tot aan de verst verwijderde
sterren door te dringen. Wel, nu de oorkonde klaar is, moet Ouran haar ook maar
meteen ontvangen.
[16] Hierop overhandigde Cyrenius de. oorkonde aan .Ouran met de woorden:
"Aanvaard deze ter bescherming van jou en je opvolgers en probeer de mensen te
winnen voor het rijk van. God, voor het rijk van de Liefde, voor het rijk van de
eeuwige Waarheld, dat in Jezus, de Heer uit Nazareth, zo heerlijk uit de hemelen is
neergedaald naar ons stervelingen! Wij zijn in Hem en wij leven nu en eeuwig in
Hem!"
119 Helena wordt de vrouw van Mathaël
[1] Ouran bedankt Mij en Cyrenius heel hartelijk en ook HELENA, die daarop
echter vraagt: "Maar mijn vader heeft geen mannelijke nakomeling! Wie zal hem
opvolgen om te regeren?"
[2] IK zeg: "Maar allerliefste Helena, heb Ik jullie dan niet een buitengewoon wijze
nakomeling gegeven, die je vader tot vicekoning benoemd heeft!? Is die niet naar je
zin?"
[3] HELENA antwoordt bijna huilend van vreugde: "Natuurlijk is hij naar ons zin!
Maar ik moest het toch vragen om met zekerheid Uw wil, die voor mij alleen heilig
is, te vernemen! Heer, vergeef mij dus als ik U soms door die vraag heb beledigd!"
[4] IK zeg: "Maak je maar geen zorgen, want geen mens kan Mij ooit beledigen en
jij wel het minst! Maar omdat je Mij nu ergens om hebt gevraagd dat je heel goed
ook zonder te vragen had kunnen weten, daarom vraag Ik jou nu ook iets, dat Ik
zonder meer ook vóór jouw antwoord al weet!
[5] Kijk eens naar Mathaël! Hij is nu door jouw vader benoemd tot vicekoning en
als zodanig door Cyrenius en Mij bevestigd. Hij is een nog jonge man van
nauwelijks achtentwintig jaar, zou je hem wel als echtgenoot willen hebben?"
[6] Wat bedeesd slaat HELENA nu haar ogen neer en zegt na een poosje: "Maar
Heer voor U is er toch ook niets veilig, al houd je het nog zo in je hart verborgen!
U heeft in mijn hart gekeken en beslist daarin ontdekt dat ik Mathaël buitengewoon
aardig vind, en nu heeft U mij verraden nog voor ik dat eigenlijk gewild had. Maar
omdat mijn hart nu toch reeds verraden is, kan ik Uw heilige vraag niet anders dan
oprecht met ja beantwoorden. Ik houd heel veel van Mathaël, maar het is natuurlijk
zeer de vraag of hij van mij houdt!"
[7] IK zeg tegen Mathaël: "Vanaf dit punt, vriend, kun jij nu rustig verder praten!"
[8] MATHAËL zegt: "O Heer, hoogverhevene! U bent het grootst in mijn hart als
U zo menselijk met ons mensen spreekt! Zou ik deze reine maagd, die met haar
hele wezen U toegenegen is, zo intens kunnen liefhebben als ik U, o Heer, liefheb!?
Zij is echter een verheven koningsdochter en ik een arme burgerzoon. Ik kom
eigenlijk niet eens uit Jeruzalem, deze grote stad die honderd poorten heeft en meer
dan tienmaal honderdduizend inwoners telt. Ik kom slechts uit de omgeving en men
rekent mij en mijn familie nog niet eens tot de inwoners van de stad! - Daar, daar
zit voor mij de moeilijkheid!"
[9] IK zeg: "Wel -wat dan nog? Wie was David dan van huis uit? Wie was Saul?
Wie heeft hen dan tot koningen van Israël gezalfd?
[10] Als Ik nu met jou doe wat Ik eens met hen heb gedaan, hoe kun je dan niet van
gelijke afkomst zijn als Helena? Denk je dan dat Ik geen macht genoeg zou bezitten
om jou direkt op de keizerstroon in Rome te zetten?
[11] De macht en kracht van de ene ons hier ten dienste staande aanwezige engel
Raphaël ken je, en ieder moment staan Mij duizend legioenen van zulke engelen
ten dienste. Wie zal zich met hen durven meten?! Raphaël alleen is al voldoende
om deze aarde in een moment in stof te veranderen, laat staan een keizer van Rome
te onttronen en een ander welgemoed op de troon te zetten. Maar zoiets gebeurt nu
niet, hoewel het Mij aan macht daartoe nooit zou ontbreken, want Ik weet waarom
Ik ook de tegenwoordige keizer op de troon van Rome laat. Maar op gelijke wijze
heb Ik ook de onbeperkte macht om jou te geven wat Ik wil en je te maken tot wat
Ik wil; wie zal ons dat betwisten?!
[12] Kijk, Gods macht gaat verder dan de macht van een aardse koning! Of ligt het
leven van een koning niet evengoed in Mijn hand als dat van een bedelaar? Eén
zuchtje van de wil van Mijn geest, en de gehele schepping bestaat niet meer!
Vriend, maak je dus maar geen zorgen! Wat Ik zeg, is voor de eeuwigheid gezegd,
en waarvoor Ik iemand uitkies, dat is en blijft hij onbetwist en onaantastbaar. Ik
alleen ben de Heer en doe alles volgens Mijn geheel eigen liefde en wijsheid, en
niemand kan met enig recht tegen Mij zeggen: 'Heer, waarom doet U dit of dat?' Ja,
wie Mij in de liefde van zijn hart vraagt, die zal Ik in zijn hart wel een bevredigend
antwoord geven, maar wie met Mij zou willen redetwisten, krijgt geen antwoord,
maar alleen een oordeel! Wees jij dus maar rustig. Als Ik je koning maak, ben je
ook werkelijk een koning en wie tegen je te velde zou trekken, zal vermorzeld
worden! Neem daarom de hand van Helena en besef dat zij je lieve vrouw is en
blijft!"
[13] Dan staat OURAN op en zegt, vervuld van grote dank: "O Heer, Eeuwige
Almachtige, hoe zal ik arm, zondig mens mij U ook maar enigermate ooit op
waardige wijze dankbaar kunnen betonen? U overlaadt mij met de grootste genade
en weldaden! Wat een grote en voortdurende zorg heeft U van mijn hart
afgewenteld!
[14] Hoe moeilijk is het voor een meelevend vader om voor zijn enige, lieve
dochter een man te kiezen waarvan men met enige zekerheid vooruit zou kunnen
beweren dat hij voor zijn dochter helemaal deugt en dat zij met hem gelukkig zal
zijn! Hoe vaak hebben ouders in de huwelijkstempels geofferd voor het welzijn van
hun gehuwde dochters en gedacht dat zij daardoor een gelukkig huwelijk zouden
verkrijgen, echter maar al te vaak waren alle offers voor niets! De huwelijken
werden toch ongelukkig en de getrouwde dochter werd maar al te gauw een echte
slavin in plaats van een vriendin en trouwe metgezellin van haar man.
[15] Maar hier gebeurt wat ik van de ouden heb gehoord, namelijk dat de echte
huwelijken door de goden in de hemelen gesloten worden. Het spreekt wel vanzelf
dat het onjuiste begrip 'goden' helemaal weggelaten moet worden, want als men
eenmaal de ene en alleen ware God heeft gevonden, bestaan de gefantaseerde
goden niet meer .
[16] Dit huwelijk is dus hier door U, o Heer, Zelf bepaald en bevestigd en ik kan nu
met een gerust hart verwachten dat het ook Uw zegen, o Heer, niet zal ontberen,
hoewel die natuurlijk door het juiste opvolgen van Uw heilige wil moet worden
verdiend, omdat hij anders niet zou worden gegeven.
[17] Helena, lieflijke dochter, had je gedacht, toen wij onze verre reis begonnen
met het doel de ware wijsheid en de onbekende god aller goden te zoeken en dan
dat alles onze volken te leren en ze daardoor zo gelukkig mogelijk te maken, dat
wij beiden hier op dit verlaten, woeste en zeer onaanzienlijke plekje zo
onuitsprekelijk gelukkig gemaakt zouden worden?
[18] Zie je, dochter, hoe nu mijn spreuk die ik je zo vaak heb laten horen: 'Wie alles
wil vinden, zoeke slechts God alleen!' heerlijk in vervulling is gegaan! Jij zuchtte,
toen wij onze stad verlieten met de geheime bedoeling in het hart niet eerder terug
te gaan dan wanneer wij de waarheid en de alleen ware God zouden hebben
gevonden, en je zei weemoedig: 'Vader, we zullen onze stad en dit mooie land wel
nooit meer terugzien!' En ik zei tegen jou: 'Wees gerust, mijn dochter, we gaan toch
niet op roof uit en ook niet om een van onze buren met oorlog te dreigen, maar wij
gaan om voor ons en ons land het hoogste geluk te zoeken! Geen god en geen
macht ter wereld kan dit plan van ons slecht noemen!' Toen werd jij rustiger en wij
gingen vol goede moed op reis. Maar ik vraag je of je vanaf dat moment ook maar
het geringste vermoeden had van al dat overweldigend goede en dat grote geluk dat
wij hier hebben gevonden!"
120 Helena 's dank en goede voornemens
[1] HELENA zegt: "O vader, welk mens zou daar ooit maar het geringste
vermoeden van gehad kunnen hebben! Bovendien zaten we ondanks al ons
verlichte opvattingen nog te veel vast aan het heidendom en waren daardoor niet in
staat om zo'n zuivere gedachte te krijgen, dat we met behulp daarvan ook maar een
flauwe voorstelling hadden kunnen vormen van wat wij hier enkel door de genade
van God de Heer direkt van Hem Zelf ontvangen!
[2] Wij kunnen Hem echter ook nu en eeuwig niets anders daarvoor terugdoen dan
Hem zonder ophouden boven alles liefhebben. En onze onderdanen, die onze
broeders en zusters zijn, zullen wij als ons eigen leven liefhebben door hen
waarachtig en getrouw de naam van de verhevenste en heiligste, enig ware God te
verkondigen en hun een zo zorgvuldig mogelijke grondwet te geven waardoor ze
op de weg van de ware liefde en deemoed pas tot echte, God de Heer welgevallige
mensen worden. En Mathaël, nu mijn liefste echtgenoot, zal ons met zijn broeders
zijn sterke arm en zijn machtige, wijze hart schenken en zo zal in de naam des
Heren ons welzijn ook het zijne en zijn welzijn het welzijn van al onze vele
onderdanen zijn en worden.
[3] Dat is alles wat ik hier oprecht en waar voor God de Allerheiligste uit de
dankbaarste diepte van mijn nu geheel berouwvolle hart kan bekennen. O Heer,
wees U mij arme zondares steeds genadig en barmhartig, want U alleen weet het
best hoeveel aardse levenslast ik kan verdragen! Ik wil niet zonder last door dit
leven gaan en ik wil dragen in evenredigheid met de kracht die U, o Heer, mij hebt
verleend, maar Heer, ik smeek U mij niet meer dan dat te dragen te geven!"
[4] IK zeg: "Mijn juk is zacht en Mijn last is licht, maar af en toe een beetje extra
gewicht erbij zal je nooit schaden, maar alleen maar van groot voordeel voor je zijn
voor ziel en geest.
[5] Je echtgenoot Mathaël zal het je wel op het juiste moment meedelen, welke
lasten hij te dragen kreeg om alles wat wereld heet uit hem te verwijderen opdat
zijn hart zo'n kracht kon krijgen. Wat hij nu heeft kan geen macht en geen
eeuwigheid hem meer afnemen, maar wat jij nu slechts zo van buitenaf in je hebt
opgenomen, lijkt nog erg op een zaad dat pas in de aarde is gezaaid, en dat moet
nog veel doormaken aleer het een ware, gezegende, rijpe vrucht wordt.
[6] Vrees dus maar niet voor de veelvuldige levenslasten die je hier en daar op je
aardse levensweg zult ontmoeten, want Ik zal ze ter versterking van je ziel en je
geest op je weg brengen!
[7] Als je dus zo nu en dan iets zal overkomen, bedenk dan dat Ik het ben die je
zo'n versterking doe toekomen! Want hoe meer Ik een mens liefheb des te meer zal
Ik hem ook verzoeken. Want een ieder moet net als Ik volmaakt worden, maar
daarvoor zal veel zelfverloochening, geduld, zachtmoedigheid en algehele
overgave aan Mijn wil nodig zijn.
[8] Wie dan echter volkomen één wordt met Mijn wil, zal in zijn geest ook zo
volmaakt zijn als Ik Zelf ben, omdat zo'n geest daardoor geheel één wordt met Mij.
-Zeg Mij nu eens, of je dit allemaal wel helemaal duidelijk en goed begrijpt!"
[9] HELENA zegt: "O ja, voor zover het een sterfelijk mens in zijn tijdelijke, grote
beperktheid mogelijk is Gods woorden te doorgronden!"
[10] IK zeg: "Welnu dan, laten we dan nu na gedane arbeid wat gaan rusten! Wie
wat wil slapen, doe dat; wie echter met Mij wil waken en bidden, die wake en
bidde!"
[11] VELEN roepen daarop: "Heer, wij willen met U waken en bidden!"
[12] IK zeg: "Doe wat je wilt! Je moet je echter goed voorbereiden op de dag van
morgen, want het zal een hete dag worden. - (Mij tot Cyrenius wendend:) Morgen
zullen ook je broer Cornelius en hoofdman Faustus hierheen komen, om te zien wat
hier wel gebeurd mag zijn. Zij vermoeden niet dat jij hier bent en nog minder dat
Ik. Mij hier ophoud. Maar er moet toch voor gezorgd worden dat zij met hun
gevolg hier een onderkomen vinden. In de stad zal dit keer geen woning te vinden
zijn, want het vuur zal de stad erg beschadigen, omdat er bij deze tempel- en
synagogenbrand behalve de tempels en synagogen ook enige andere gebouwen en
burgerwoonhuizen behoorlijk beschadigd worden. Morgen moeten we daarom het
hoofd koel houden en het is dus nodig dat men zich aan alle kanten daarop
voorbereidt. Maar wie slaap heeft, laat die slapen; Ik moet echter waken en
bidden!"
[13] Met deze woorden verliet Ik het gezelschap en ging verder de berg op, om
alleen te zijn en om Mijn eeuwige Vadergeest inniger te verenigen met Mijn gehele
wezen.
121 Het gebed van de Heer
[1] Bij VELEN, die op de berg waren en gehoord hadden wat Ik zei, riep dat
vragen op en ook Helena en Ouran waren wat verbaasd en vroegen net als veel
anderen: "Vreemd! Nu gaat Hij weg om te bidden en Zich op morgen voor te
bereiden! Wie kan Hij dan nog aanroepen en tot wie kan Hij bidden? Is Hij dan
misschien, in weerwil van Zijn ondoorgrondelijk diepe weten, toch niet het
hoogste, goddelijke wezen? Zich Zelf zal Hij toch wel niet aanbidden!? En als Hij
dat deed, dan zou je je toch wel sterk af gaan vragen: Waarom? Vreemd! Hij gaat
bidden en Zich op morgen voorbereiden alsof Hij als hoogste God-wezen al niet
eeuwenlang tot in de finesses daarop voorbereid zou zijn geweest! Vreemd,
vreemd! Hm, hm, hm, wat betekent dat nu opeens!? Eerst heeft Hij toch gesproken
zoals alleen maar een echte God kan spreken! Het hangt slechts van het geringste
vleugje van Zijn wil af of de wereld bestaat of niet, en nu gaat Hij Zelf bidden en
zegt tegen ons dat we moeten slapen en rusten of ook bidden en ons voorbereiden
op de dag van morgen! Nou, als Hij Zelf een goddelijk wezen gaat aanbidden dat
alleen Hij maar kent, wie moeten wij dan aanbidden? Hem of het ons volkomen
onbekende goddelijke wezen dat Hij nu aanbidt?! Nee, dat overtreft toch alles wat
je maar in een dwaze droom zou kunnen verzinnen!"
[2] Dan staat MATHAËL plotseling wat boos op en zegt zo hard dat velen hem
kunnen horen: "Wat oordelen jullie hier nu als blinden over de kleuren! O jullie
blinden, allemaal die hier zijn, behalve engel Raphaël, en ook jullie, Zijn oudste
leerlingen, jullie zijn ook nog erg blind en daarom dom!
[3] Draagt Hij hier op aarde niet, net als wij allen, vlees en bloed, waaruit Zijn ziel
zich evenals de onze heeft ontwikkeld om in staat te zijn een volledige verbinding
met de eeuwige, oergoddelijke geest aan te gaan?
[4] Slechts de geest in Hem is God, al het andere is mens, zoals bij ons mensen. Als
Hij bidt, betekent dat met andere woorden: Hij laat Zijn mens geheel doordringen
door Zijn oereeuwige, Goddelijke geest, waaruit ook alle andere geesten op gelijke
wijze afkomstig zijn, zoals de kleine afbeelding van de zon in een dauwdruppel
afkomstig is van de werkelijke zon.
[5] Wat Zijn geest betreft is Hij de werkelijke zon; wij en alle geesten zijn echter
slechts levende afbeeldingen van God, deze eeuwige oerzon. -Begrijpen jullie nu
goed wat het betekent als Hij zegt dat Hij bidt?"
[6] Jarah en Helena begrepen het het eerst, maar de anderen konden zich nog niet
geheel oriënteren, omdat zij nog steeds geen orde konden scheppen tussen ziel en
geest! Maar toen legde Mathaël het hen precies uit en vervolgens begrepen velen
het. Allen prezen de zeer grote wijsheid van de moedige Mathaël, en HELENA
greep Mathaël's hand, drukte hem aan haar borst en zei: "Ja, voortreffelijke en mij
door God gegeven echtgenoot, als je wijsheid steeds zo blijft toenemen, zou ik toch
wel eens willen weten hoeveel ik tenslotte van je zal houden! Als je ons allen nu
niet met je wijsheid te hulp was gekomen, waren we uiteindelijk allen aan de
goddelijkheid van de grote Meester gaan twijfelen, ondanks al de ongehoorde,
wondervolle daden die hij ons heeft laten zien. Maar nu is alles weer helemaal in
orde en wij weten nu allen voldoende wie wij moeten aanbidden en in het volste
vertrouwen moeten aanroepen!"
[7] CYRENIUS zegt: "Beste vriend en nu broeder Mathaël, hoe zeer het mij voor
jou ook verheugt te weten dat je op de best mogelijke manier bent ondergebracht,
het zou mij toch nog meer verheugd hebben als je steeds in mijn omgeving was
gebleven! Want van ons allen is er niet één die alle dingen zo grondig kent als jij,
uitgezonderd de engel, die nu met Suetal in gesprek is! Wat zal een volk gezegend
zijn met zo'n regent als jij, iets wat je in wezen eigenlijk al bent! Maar we zullen
elkaar toch nog wel meermalen zien, want ik kom naar jou toe of jij komt naar
mij!"
[8] MATHAËL grijpt de hand van de oude en grijze Cyrenius en zegt: "Nobele
Cyrenius, wij zullen hand in hand werken met maar één gedachte: het volk in de
naam des Heren zo wijs en gelukkig mogelijk te maken! Wel zullen wij steeds
hoofdzakelijk onze aandacht richten op het geestelijk welzijn van de door God aan
ons toevertrouwde te leiden volken, maar ook in lichamelijk opzicht mag niemand
zich kunnen beklagen over mogelijke, kwellende zorgen, vooral niet als hij
geestelijk op het goede spoor zit.
[9] In het grote, Romeinse rijk zou het op deze manier leiden van het volk wel met
grote moeilijkheden gepaard gaan, maar in een klein land is dat heel gemakkelijk
uit te voeren, en gelukkige, kleine staten worden dan gewoonlijk een spiegel waarin
de groten zien of zij geen vuil op hun gezicht hebben en of hun haren goed zitten.
[10] Meestal is een spiegel slechts zo groot als een hand en toch kan de mens, als
hij dat wil, zich stukje bij beetje helemaal van top tot teen bekijken en op die wijze
kan dan ook een klein land gemakkelijk de spiegel zijn van een groot rijk. Maar als
een klein land een groot rijk als voorbeeld zou willen nemen, zou het zich lelijk
vergissen en al zijn onderdanen in het ongeluk storten! Daarom zijn wij liever een
kleine spiegel, dan een reus die zich daarin bekijkt! -Heb ik gelijk of niet geëerde
Cyrenius?"
[II] CYRENIUS zegt: "Ik zou diegene wel eens willen zien, die je ongelijk zou
kunnen geven! Je hebt altijd gelijk, want uit jou spreekt steeds de gewekte geest
van God.
[12] Maar kijk nu toch eens naar de stad! Ik geloof dat het steeds feller gaat
branden. Straks brandt de gehele, grote stad nog af? Onze Raphaël zou daar wel
kunnen helpen als hij dat zou willen!?"
122 Het wezen van de engelen
[1] JARAH zegt: "O, hij wel! Als de Heer hem op een voor ons onzichtbare wijze
een aanwijzing geeft, -maar anders doet hij niets! Hij is mij gegeven als leraar en
beschermer, maar als ik hem vraag om het een of ander te doen, doet hij het zeker
niet! En als ik iets van hem wil weten, geeft hij niet alleen geen antwoord, maar
vraagt het meteen aan mij, en ik moet hem dan antwoord geven op wat ik aan hem
vroeg. Daarom is iedere vraag aan hem verloren moeite. Ik mag hem wel erg graag,
maar ik zou hem nog duizend maal liever hebben, - als hij maar een beetje
meegaander zou zijn! Hij is wel steeds uitermate vriendelijk, maar men mag hem
niets vragen, want dat heeft helemaal geen zin."
[2] MATHAËL zegt: "Maar ik wil toch wel eens zien of hij niet ertoe te brengen is
tenminste enige burgerhuizen voor de vlammen te behoeden! Ik zal hem hier
roepen en eens zien of de lieve Jarah helemaal gelijk heeft!"
[3] Dan roept MATHAËL Raphaël en zegt tegen hem: "Vriend, kijk eens naar de
stad! Ik geloof dat er nu ook wat armelijke hutten in brand staan; als dat zo is zou je
dat toch wel kunnen voorkomen!?"
[4] De ENGEL zegt: "Ongetwijfeld, als ik dat mocht. Maar mijn wil is die van de
Heer en ik kan slechts willen, wat Hij wil. Als de Heer het wil, kun je je niet
voorstellen hoe snel ik de brand zou blussen! Maar zonder de wil van de Heer kan
ik net zo weinig als jij, want al de door mij uitgevoerde wonderen heb niet ik, maar
heeft slechts de wil van de Heer door middel van mij tot stand gebracht.
[5] Wij engelen zijn in wezen slechts het uitvoerende orgaan van de goddelijke wil,
ofwel de gepersonifieerde wil van de Heer, en uit ons zelf kunnen wij niets, omdat
wij zonder de goddelijke wil als zelfstandige wezens helemaal niet kunnen bestaan,
net zoals jouw ogen in de spiegel zich geen waarachtig spiegelbeeld van de zon
voor kunnen stellen als er niet eerst van de echte zon een straal op het oppervlak
van de spiegel valt.
[6] Om mijn wezen echter nog beter te begrijpen, wijs ik je op een soort holle of
brandspiegel, die de van oudsher beroemde werktuigkundige Archimedes bij toeval
heeft uitgevonden. Deze spiegels hebben de natuurlijke eigenschap een aantal op
hun vlak vallende zonnestralen in één punt op een bepaalde afstand te concentreren.
De op één punt geconcentreerde zonnestralen hebben dan zowel wat licht en
warmte betreft een zoveel maal grotere kracht dan de enkelvoudige straal, als het
verhoudinggetal tussen het kwadraat van de doorsnede van het brandpunt en de
doorsnede van het spiegelvlak, waarbij de doorsnede van het brandpunt vaak bij de
grootste concentratie nauwelijks twee duimbreedtes meet en de doorsnede van het
spiegelvlak vaak manshoog is.
[7] Zo'n brandpunt heeft dan zeker een meer dan duizendvoudig grotere kracht
zowel wat licht als warmte betreft dan de natuurlijke, enkelvoudige straal, maar is
toch niet denkbaar zonder de zon.
[8] De spiegel verenigt namelijk slechts de zonnestralen tot een sterk en snel
werkend brandpunt, maar zonder de zon bezit hij geen kracht en blijft hem alleen
maar de eigenschap over om de stralen van de zon te concentreren als die op zijn
vlak vallen; maar zonder de zon is de werking van de brandspiegel gelijk aan nul.
[9] Wij, engelen, zijn dus zoals gezegd slechts brandspiegels voor de opname en de
concentratie van de goddelijke wil, en als wij iets doen, doen wij dat door het
brandpunt van de in ons geconcentreerde, goddelijke wil en dan zie jij niets dan
wonderen. -Begrijp je dat?"
[10] MATHAËL zegt: "O, dat begrijp ik nu best, alleen wist ik niet dat Archimedes
de uitvinder van de brandspiegel was, want men schrijft die toch oorspronkelijk aan
een zekere Hamerod en vervolgens aan de bekende Thales toe, die ook een
bliksemmachine vervaardigd moet hebben!"
[II] RAPHAËL zegt: "Heel juist, maar Archimedes was een draaier en ontdekte uit
zichzelf zowel de grondbeginselen van de zeer bruikbare brandspiegel, van de
cilinder en schijven die de bliksem veroorzaakten, als vooral van de hefmachine,
door het fortuinlijke gebruik van zijn speciaal daarvoor uitgevonden en precies
berekende schroef, na welke uitvinding hij zei: 'Geef mij buiten de aarde een vast
punt en dan hef ik de gehele wereld uit haar voegen!'
[12] Uit dit alles blijkt wel dat ik uit mijzelf jouw goede wens niet kan uitvoeren.
Maar als de Heer mij daarvoor uitkiest, zal alles snel afgelopen zijn. Vraag het
daarom alleen aan de Heer!"
[13] JARAH zegt: "De Heer kan men nu niet lastig vallen, want Hij heeft
aanbevolen te rusten of, als wij wakker blijven, te bidden. En dat moeten wij doen,
want Hij zegt niets voor niets. Wat gaat het ons aan of de gehele stad afbrandt?! De
Heer zal Zijn reden wel hebben waarom Hij dit over deze stad heeft laten komen,
en die reden kan best een heel goede zijn en vol van goddelijke liefde en erbarmen.
Als wij daar nu iets aan zouden veranderen, zouden wij de zaak niet beter, maar
eerder slechter maken. De Heer zal op het juiste ogenblik, zonder onze voorspraak,
het Zijne wel doen. Met mijn Raphaël is en blijft echter niets aan te vangen, want
zonder de wil van de Heer is hij een leeg omhulsel."
123 Jarah's wijsheid
[1] MATHAËL zegt: "O jij kleine Jarah! Kijk toch eens aan, die wijsheid had ik
achter jouw persoontje werkelijk niet gezocht! Het is al goed, mijn liefste
Genezarethse, maar nu zou ik wel eens van je willen weten hoe jij eigenlijk bidt!"
[2] JARAH zegt: "Ik verplaats mij met al mijn gedachten en gevoelens in het diepst
van mijn hart, waar Gods liefde woont. Daardoor wordt deze heilige liefde net zo
gevoed als wanneer men op een zwakke vuurgloed die niet meer vlamt, goed, dor
en zeer licht brandbaar hout legt.
[3] Het hout zal de zwakke gloed heel vlug zover brengen dat het kleine
vlammetjes zal doen ontstaan. Deze vlammetjes zullen dan weldra op het hout
overspringen en dan ontvlamt het geheel tot een helder vuur en het hart wordt
helder verlicht en helemaal warm van leven. Dan pas spreekt de daardoor gewekte,
op God gelijkende geest in het hart:
[4] 'O heilige Vader in de hemelen! Uw naam worde geheiligd! Dat Uw
Vaderliefde kome naar ons arme zondaars, die vol dood en nacht zijn! Uw enig
heilige wil geschiede hier op deze aarde zoals in al Uw hemelen! Als wij tegen Uw
eeuwige, heilige orde gezondigd hebben, vergeef ons dan die dwaasheid en wees
geduldig en begrijpend voor ons, zoals ook wij voor diegenen geduld en begrip
tonen, die ons op de een of andere wijze onrecht hebben aangedaan! Laat niet toe,
dat onze lichamelijke zwakheid hoe dan ook boven ons vermogen door de wereld
en door de duivel wordt verzocht, maar verlos ons door Uw grote genade, liefde en
mededogen van de duizendvoudige soorten kwaad waardoor onze liefde tot U, o
heilige, grote, goede Vader, vertroebeld en verzwakt zou kunnen worden! Maar als
wij hongerig zijn en dorstig, zowel geestelijk als lichamelijk, geef ons dan, goede,
lieve Vader, datgene wat U vindt dat wij dagelijks nodig hebben! U alleen zij al
mijn liefde, alle eer en alle lof eeuwig, eeuwig!'
[5] Kijk, dat noem ik bidden. Maar dit bidden heeft voor God zeker slechts dan pas
waarde, als eerst in het diepst van het hart op de hiervoor beschreven wijze de
liefde tot God helder en vurig is gaan branden door de eenwording van alle
gedachten en gevoelens in het goddelijke centrum van het hart. Als dat vooraf niet
gebeurt, is ieder gebed van nog zulke mooie woorden, voor God een gruwel en het
wordt niet aangezien en niet aangehoord.
[6] Want God Zelf is een geest en moet daarom in de geest der liefde en in het
helderste vlammenlicht der waarheid aanbeden worden. -Begrijp je nu wat
waarachtig bidden is naar mijn gevoel en mijn begrip?"
[7] MATHAËL zegt: "O lieftallig meisje! Wie zou er nu ooit bij jou zo'n diepe
wijsheid gezocht hebben!? Werkelijk waar, ik zou nog best jouw leerling kunnen
zijn, en ik schaam me niet in het minst om dat hier voor iedereen hardop en
openlijk te bekennen! Ja, nu begrijp ik pas jouw onweerstaanbare aanhankelijkheid
aan de Heer en vice versa (omgekeerd), zoals de Romeinen zeggen! Jij schijnt net
als ik ook heel snel door de Heer te zijn gewekt?!"
[8] JARAH zegt: "Wie God de Heer boven alles liefheeft, wordt weldra en
gemakkelijk gewekt, wie Hem echter met het verstand zoekt, om Hem te gaan
liefhebben als hij Hem met het verstand bewijsbaar heeft gevonden, die heeft een
groot en vergeefs werk op zich genomen waarmee hij nooit op deze wereld aan het
gewenste doel zal komen. Daarom hebt u ook zo snel Gods krachtigste genadelicht
bereikt, want in het hart van uw ziel moeten de vlammen toch steeds hoog
opgelaaid zijn, ofschoon u lichamelijk een hele tijd belegerd was door de kwade,
helse geesten!"
[9] MATHAËL zegt: "Ja, goddelijk kind, daar kon je wel eens groot gelijk in
hebben! Ik had God reeds vanaf mijn kinderjaren boven alles lief en daarom lieten
mijn ouders mij ook wijden voor de dienst in de tempel, waar mijn lichaam eerst
omgevormd werd tot een ware helse machine, maar waar mijn ziel ondanks dat
toch bleef wat zij vanaf het oerbegin van haar bestaan was. Maar daar wil ik verder
met geen woord meer over spreken, want dat roep ik niet graag in mijn gedachten
terug. -En zeg jij nu eens, liefste Helena, hoe dit wijze meisje jou bevalt! Is het niet
verbazingwekkend dat dit kind zo wijs is?"
[10] HELENA zegt: "Waar en wie zijn toch haar ouders?"
[11] MATHAËL antwoordt: "Wel, wel, daar weten we alles van en jij hebt haar
vader Ebahl, die hier ook aanwezig is, een herbergier uit Genezareth, al gisteravond
beneden bij jullie drie tenten gezien en gesproken! Ben je dat dan al vergeten? Zeg
me liever wat je van de buitengewoon kernachtige wijsheid van dit meisje vindt en
of je niet ook zoals ik een levendig verlangen voelt om net zo wijs te zijn als zij,
deze allerliefste, bevallige kleine! Heus, ik weet veel, -maar dit kind weet meer! In
mijn hart zie ik dat haar reine borst dingen bewaart waar wij nog geen flauw idee
van hebben. Maar Raphaël schijnt door haar niet zo hoog aangeslagen te worden!
Wat denk jij daar nu van, liefste echtgenote Helena?"
[12] HELENA zegt, in plaats van opgewekt en vrolijk, heel weemoedig: "O lieve
Mathaël, zover zal de arme Helena het wel nooit brengen! Het lijkt wel of het hart
van de Almachtige zonder meer in het hart van dit meisje zit, want zo'n ervaring in
de sfeer van het meest innerlijke leven met God kan men slechts uit de mond van
de Schepper Zelf vernemen! En dan is het heel begrijpelijk dat zij de engel niet zo
hoog aanslaat, want wat echte wijsheid betreft zijn zij aan elkaar gelijk. Dat de
engel daarbij door de Heer een oneindige macht en kracht ontvangt, daaraan valt
niet te twijfelen, maar of hij uit liefde tot de Heer meer wijsheid heeft dan dit
meisje, zou ik bijna in twijfel willen trekken.
[13] Ik zou met haar wel willen spreken als ik niet zo'n bijzonder groot ontzag voor
haar wijsheid had! Want wij zouden haar met een enkel dom woord wel eens
gemakkelijk zo'n terechtwijzing kunnen ontlokken, dat we ons leven lang geen
woord meer zouden durven zeggen.
[14] Als het meisje arm zou. zijn, zou ik het alle schatten willen geven die ik bij mij
heb. Maar gezien de tamelijk kostbare kleding schijnt het een kind van welvarende
ouders te zijn en een geschenk van mij zou bij haar zeker niet in goede aarde
vallen. Haar ongelofelijke wijsheid veracht iedere wereldse pracht nog veel meer
dan wij, terwijl ik die al zo veracht, hoewel ik haar zelfs nog niet eens een wijsheid
ter grootte van het kleinste waterdruppeltje aan zou kunnen reiken!
[15] Ik heb het meisje onbeschrijflijk lief, maar haar nabijheid bezorgt mij toch
behoorlijk wat angst en vrees.
[16] Maar voor het antwoord, hoe men tot God op de juiste manier moet bidden,
ben ik haar toch grote dank verschuldigd, hoe zal Ik dit kind nu.echter daar passend
voor kunnen danken?" .
[17] JARAH, die intussen met Raphaël in gesprek was, zegt.: "Lieve, geëerde
koningin, houd van mij zoals ik van u houd, - meer is met nodig! En hoe ik over
alle wereldse schatten denk, weet u wel en dat heeft u ook al heel wijs aangegeven.
Als het werkelijk nodig was dat wij elkaar door middel van grofstoffelijke schatten
tegemoet moesten komen, dan zou ik u beslist veel grotere kunnen geven dan u mij.
Maar wat is al deze wereldse pracht vergeleken bij het kleinste vonkje van de ware,
levende liefde tot God in ons hart!? Vriendin, dit juweel moeten wij zuinig in ons
hart bewaren, behoeden en verzorgen, opdat het niet van ons vervreemdt! Als de
pracht, de reinheid en de levensintensiviteit daarvan steeds in ons toeneemt,
bezitten wij meer dan wat alle hemelen kunnen bevatten! -Begrijpt u dat?"
124 De juiste wijsheid verschaft de juiste middelen
[1] HELENA zegt: "Dat was een waar woord en ik heb het goed begrepen, maar ik
begrijp alleen niet hoe je zo wijs bent geworden!"
[2] JARAH zegt: "Denk daar maar niet aan, want dat is een zaak van de Heer, die
de mensen afhankelijk van hun mogelijkheden verschillende genadegaven.geeft en
net als een zaaier de tarwe bij hen op een geploegde akker uitzaait. Daar waar het
zaad op een goede bodem valt, brengt het ook gemakkelijk en snel, veel vrucht
voort. Ik geloof dat jouw hart ook een goede akker is!?"
[3] HELENA zegt: "Dat zou wel zo moeten zijn, maar ik leefde te lang in het
blinde heldendom, dat nog steeds in mij nagalmt als een slecht gestemde snaar op
een windharp! Ik ken nu wel de waarheid en die is nu mijn leven geworden, maar
denk eens aan mijn grote volk thuis, dat nog muurvast verbonden is met het
heidendom en zijn afgoden! Hoeveel moeite zal het ons kosten het volk op een
andere wijze voor te lichten en van het bijgeloof te bevrijden! Als de almachtige
wil van de Heer ons daarbij niet geweldig ondersteunt, zullen we weinig of niets
kunnen bereiken!"
[4] JARAH zegt: "Maar jij en je vader waren toch ook heiden en ondanks dat kostte
het echt niet zoveel moeite en werk om je tot de zuivere waarheid over te halen!"
[5] HELENA antwoordt: "Weliswaar kan ik het bij puur geestelijke zaken niet
tegen jouw wijsheid opnemen, maar er zijn op de wereld ook nog heel andere zaken
en wel vooral in samenhang met de verschillende religies van de mensen, die veel
moeilijker uit de weg te ruimen zijn dan de fouten van een dwaalleer zelf.
[6] Eerst krijg je met de priesters te maken, die de godsdienst zo ingericht hebben
dat zij daar het meeste profijt van trekken en er goed van kunnen leven. De tempels
vragen veel aandacht en geven werk aan veel kunstenaars en handwerkers en
verder zijn er nog dienaren en knechten. Al deze mensen leven van de tempels en
verliezen bij het opheffen daarvan hun inkomen en hun brood. Wat zullen die wel
zeggen!?
[7] Als men deze mensen mogelijk een ander inkomen zou kunnen geven, zou een
en ander misschien beter en gemakkelijker gaan, maar waar moet je in een land dat
niet zo groot is, zo snel voor duizenden een nieuwe bron van inkomsten vinden, en
waar voor zoveel mensen brood vandaan halen!? Voor een paar dagen zouden wij
dat nog wel kunnen, maar voor jaren achtereen! Waar moet je het vandaan halen,
als je ook nog goed en redelijk wilt blijven!?
[8] Bovendien bezit het priesterdom het grootste vertrouwen van het volk en staat
daarbij hoog in aanzien. Boze priesters hoeven daarom het volk alleen maar te
zeggen dat de goden ons vervloekt hebben en dan staat het maar te bezien of we
nog heelhuids uit ons land kunnen komen. -Kijk, vriendin, dat zijn zo zaken die ons
erg aan het denken zetten! Zoals gezegd, slechts de wonderbaarlijke hulp van de
Heer kan raad schaffen!
[9] Het zal moeilijk zijn om hier in het Joodse rijk dit zuivere licht uit de hemelen
te verbreiden, omdat de oude leer van Mozes al te veel ondergesneeuwd is met
onwaarheden en bedriegerijen, waardoor het priesterdom te rijk is geworden en nu
te goed leeft. Tevens speelt het priesterdom het altijd heel goed klaar om gemene
zaak met de machthebbers te maken en zich vanwege allerlei politieke redenen
onontbeerlijk te maken.
[10] De machthebbers geven de priesters daarvoor gewoonlijk teveel vrijheden en
privileges, waarmee zij dan het blinde volk door allerlei trucjes al gauw voor zich
innemen en waardoor de machthebbers uiteindelijk het spel mee moeten spelen om
niet alles te verliezen. Onder deze omstandigheden is het moeilijk om hoofd van
een volk te zijn. Uiteindelijk moet men zelfs blij zijn dat men nog voor hoofd kan
en mag spelen, hoewel men het in werkelijkheid allang niet meer is.
[11] Geloof mij maar, reeds lang zijn de priesters de eigenlijke gebieders van het
volk en van de volkeren, en de keizers, de koningen en vorsten zijn slechts hun
heimelijk zeer geërgerde handlangers. Velen van hen zouden alles anders en beter
willen ordenen en al de vette en doorvoede godsdienaren de laan uitsturen, als dat
mogelijk was! Maar het is niet mogelijk en zeker niet op een humane manier. Wel,
als ik daar nu aan denk, rijzen me de haren ten berge! -Begrijp je die moeilijkheden
wel?"
[12] JARAH antwoordt: "Zeker, en ik weet ook dat men niets forceren kan. Maar
waar je ook terdege rekening mee moet houden is, dat ons mensen heel
veelonmogelijk is, wat bij God en met Zijn hulp heel goed mogelijk kan zijn!
[13] Doe jij daarom maar zoveel als je kunt en laat al het andere over aan de Heer,
dan zal alles wel het gewenste goede doel bereiken!
[14] Daarbij heb je Mathaël, die door de Heer voorzien is van veel wijsheid, kracht
en macht, en zijn bijna even wijze en machtige metgezellen. Zij allen zullen
mettertijd ook wel wat bereiken en daarom kun je nu ook wel gerust zijn!
[15] En als Mathaël zijn lessen in je land net zo begint als bij jou, zal het hem echt
niet zo moeilijk vallen zelfs de priesters als eersten aan zijn kant te krijgen, die hij
dan hun nieuwe opdracht kan geven. En zij zullen het volk op dat wat daarop volgt
weten voor te bereiden. En wat dan verder de kunstenaars en handwerkers betreft,
die zullen door de totaal veranderde priesters wel voor andere doelen gebruikt
kunnen worden!
[16] Maar als jij, liefste vriendin, als je nu weer thuiskomt, al het oude omver zou
willen werpen, dan is het wel duidelijk dat die inspanning en dat werk beslist zeer
slecht beloond zou worden.
[17] De ware wijsheid uit God moet ook overal de juiste middelen weten te
gebruiken. Als zij dat niet weet, is zij nog lang geen ware wijsheid uit God. Wat bij
één mens mogelijk is, moet ook bij duizenden mogelijk zijn, alleen vraagt dat
natuurlijk meer tijd en geduld, maar alles gaat, als je de tijd en de daarvoor
geëigende middelen gebruikt. Met één slag wordt geen boom geveld en met één
emmer water is de bron niet droog. En zo gaat het overal: goede wil, tijd en de
juiste middelen kunnen bergen verzetten en een zee droogleggen!
[18] Niets is bij God onmogelijk; waar Hij geestelijk en natuurlijk helpt gaat alles!
Maak je dus helemaal geen zorgen en vertrouw vast op de Heer en dan zal alles wel
veel beter gaan dan jij het je nu voorstelt! -Beste Mathaël, heb ik nu gelijk of niet!"
125 Ouran toont aan dat Helena 's vrees ongegrond is
[I] MATHAËL zegt: "Zeker, wie zal dat willen ontkennen, maar mijn zeer geliefde
echtgenote tilt er veel te zwaar aan! Ja, het zal echt niet zo gemakkelijk zijn, -maar
nog lang geen Augiasstal die de reus Hercules binnen een bepaalde korte tijd moest
schoonmaken! Ik heb helemaal geen angst en ik denk dat alles met hulp van de
Heer heel gemakkelijk zal gaan!"
[2] HELENA zegt: "Dat hoop ik ook, maar ik ken mijn volk en alle traditionele
gewoonten van het land en ik zeg je dat het temidden van hen, dat wil zeggen
temidden van de mensen van mijn rijk, heel moeilijk is om mens te zijn en te
blijven!
[3] Veel menselijke misverstanden kunnen eenvoudig bestreden worden, maar het
is een reuzenwerk om tegen het fanatisme van het bijgeloof te vechten dat
diamanthard is geworden en dat het priesterdom met allerlei schijnwonderen
aanmerkelijk heeft weten aan te wakkeren.
[4] Misschien zou het lukken door ontzaglijke tegenwonderen te doen, maar dan ga
je je afvragen of je het volk daarmee wel helpt! Je zou het zo slechts het ene
bijgeloof ontnemen om het andere daarvoor in de plaats te stellen, als je het tevens
niet ook het juiste inzicht zou geven om een echt wonder te onderscheiden van een
schijnwonder. Maar hoe kun je dat, als je de wezenlijke aard van de
schijnwonderen nog veel te weinig kent?!
[5] De oude priesters, die ter bekrachtiging van hun bedriegerijen ten aanschouwe
van het volk al zo veel schijnwonderen hebben verricht, zullen nooit bereid zijn om
die te herroepen! Want als zij dat doen, zal het hele volk zich op hen storten en hen
in stukken scheuren, want een heel, groot volk laat zich nooit en te nimmer -zo vlug
scholen als een enkel mens.
[6] Met het oude priesterdom moet dus heel anders te werk worden gegaan en het
volk moet op zo'n geweldige verandering voorbereid worden zonder dat het er erg
in heeft en wij kunnen van veel geluk spreken als wij over tien jaar het zover
hebben gebracht, dat het volk over geestelijke zaken wil spreken!
[7] Weet je, liefste echtgenoot Mathaël, ik twijfel geen ogenblik aan je grote
wijsheid en ook niet aan de nodige, buitengewone hulp van de Heer, maar ik ken
ook al de moeilijkheden die zich als reuzen tegen ons zullen verheffen en het is
maar zeer de vraag of we niet op zekere dag in den vreemde moeten vluchten!
[8] Hoe goddelijk zuiver en heerlijk deze leer ook is en hoe oneindig zaligmakend
daarbij, de wereld is te slecht en het zal daarom naar mijn mening altijd een zeer
zware taak zijn het vredesevangelie aan de duivels in het dodenrijk te prediken!"
[9] MATHAËL zegt: "O, het zal zeker geen gemakkelijk werk zijn, maar wij zullen
des te meer vreugde beleven als het ons met hulp van de Heer zal lukken! Maar het
móet ons lukken ook al zou daardoor de gehele wereld in puin storten! Want wat
dat betreft ben ik een heel eigenzinnig mens, wat ik me eenmaal voorneem, moet
ook gedaan worden! -En nu een ander onderwerp!"
[10] OURAN zegt: "Je hebt gelijk als je eens over wat anders begint! Ik heb
intussen wel een klein, mij zeer versterkend slaapje gedaan en in mijn droom heel
wonderlijke dingen gezien, maar ondertussen heb ik toch van jullie gesprek het een
en ander opgevangen en ik zeg jullie dat de kleine helemaal gelijk heeft en jij,
Mathaël mijn zoon, hebt ook gelijk. Maar de vrees van mijn lieve dochter, ook al is
die niet geheel ongegrond, is toch wat te overdreven!
[11] Ik ken mijn volk toch zo goed als mijzelf! Voor het grootste deel drijft het
handel, leert allerlei volken kennen en komt dan ook in aanraking met hun zeden,
gebruiken en religies. In het binnenland vind je wel gemeenten die nog heel trouw
aan hun orakels hangen, maar aan de kusten kun je het hele godendom voor een
paar dubbeltjes van ze kopen. Het priesterdom staat bij de meesten al heel lang in
de slechtste reuk en de filosofie heeft allang het eigenlijke godendom uit het zadel
geworpen.
[12] In Taurië, waarvan de zuidelijke kant ook onder mijn beheer staat, is het
godendom allang ten einde, waaraan de Romeinse dichter OVIDIUS, die zich daar
enige tijd heeft opgehouden, door zijn 'Metamorphosen' waarin hij het godendom
op een nette en dichterlijke wijze belachelijk maakte - niet weinig bijdroeg. Plato,
Socrates en Aristoteles zijn de goden van deze tijd en deze leer past daar heel wel
bij, want deze drie geleerden prediken ook maar één God en verwerpen helemaal
dat het veelgodendom iets reëels zou zijn en zij zien daarin slechts bepaalde
eigenschappen van de ene en enig ware God.
.
[13] Wij zouden waarschijnlijk toch nooit hier naar het Joodse land gereisd zijn als
wij niet hadden gehoord dat in de tempel te Jeruzalem de enig ware God haast
zichtbaar aanwezig was, waarvan speciaal Plato in zijn dialoog 'Symposion'
beschrijft hoe men zich geestelijk met deze enig ware God kan verenigen! Mijn
gehele volk weet daarvan en daarop kan best iets goeds gebouwd worden!
[14] Ik zou mij natuurlijk in Jeruzalem in alles hebben laten inwijden en als ik daar
iets bevredigends had gevonden, zou ik het van daar meteen naar mijn volk hebben
gebracht. Dat wij hierheen zijn gekomen, meteen naar de smid zelf in plaats van
naar de leerling smid -wat.nu door alles wat wij beleefd, gehoord en gezien hebben
wel aan geen twijfel meer onderhevig is - dat is een vrije en uitzonderlijke
genadedaad van God de Heer, waarschijnlijk omdat wij in alle ernst het goede
wilden, waarvan wij nooit willen en zullen zeggen dat wij dat verdiend hebben.
Maar daardoor zullen wij thuis des te gemakkelijker kunnen werken, omdat wij
daarbij blij Iedere gelegenheid geheel op de hier ondervonden, goddelijke hulp
kunnen rekenen!
[15] Wij hebben, liefste dochter, lang niet zoveel gezocht als wij gevonden hebben.
Als wij maar iets meer gevonden zouden hebben dan in Plato's 'Symposion', waren
wij al buitengewoon tevreden naar huis gegaan. Maar hoe gaan we nu., nu wij iets
hebben gevonden, waarvan Plato in zijn Symposion nooit had kunnen dromen?! Nu
zullen wij onder groot gejubel naar huls trekken en de verbaasde volken luidkeels
verkondigen wat wij tijdens ons zoeken allemaal hebben beleefd, gehoord en
gezien! Ik moet jullie zeggen dat ik mij er nu al echt van ganser harte op verheug!
[16] Helena, ik begrijp daarom nog niet waarom jij daar zo vol angst tegenop kunt
zien!
[17] Ik zal weliswaar niet ontkennen dat jij daarvoor een reden hebt, maar voor ons
land gaat die niet op, misschien veel eerder voor het Jodendom, dat, zoals ik nu wel
heb gemerkt vol bedrog, vol heerszucht en vol kwaadwilligheid zit. Daar, daar zou
je angst veel meer een gegronde reden hebben dan bij mijn mensen, die ware
lammeren zijn! -Wat is jouw mening, geliefde en geëerde zoon Mathaël?"
[18] MATHAËL zegt: "Ik ben het helemaal met u eens, want in de tempel te
Jeruzalem gebeuren heel ontzettende dingen en het zou erg gewaagd zijn daar met
deze leer aan te komen! In de tempel waar eens Jehova's geest zichtbaar aanwezig
was in het allerheiligste, heerst alles wat men maar slecht en kwaadaardig kan
noemen. Maar van iets goddelijks is In werkelijkheid geen spoor meer aanwezig,
alleen maar namen zonder inhoud! De priesters zijn wolven en hyena's in
schaapskleren. In besloten kring zal ik jullie nog heel veel daarover kunnen
vertellen omdat ik zelf tempeldienaar was! Maar nu houden we daarover op, want
hier kan over iets veel beters gesproken worden dan over de nu geheel goddeloze
tempel te Jeruzalem!
[19] Nu moet ik eens mijn liefste Jarah wat meer lastig vallen, want zij bewaart In
haar binnenste nog geheimen waarvan wij allen geen idee hebben! Jarah, vertelons
toch eens iets over je belevenissen!"
126 Mathaël twijfelt aan de belevenissen van Jarah
[1] JARAH zegt: "O, heel graag, - maar jullie zouden me misschien nauwelijks
willen geloven! U, beste Mathaël, weet veel van de sterren, maar ik misschien nog
wel meer. Dat is echter niet mijn verdienste, het is slechts een zuivere,
buitengewone gift van de Heer. Wacht, ik zal u Iets vragen! Als u daar een
bevredigend antwoord op kunt geven, weet u net zoveel als Ik, maar heeft u daar
geen antwoord op dan zal ik zo vrij zijn u veel van wat ik weet te vertellen. -Wat
denkt u dat die kleine sterren aan het firmament zijn?"
[2] MATHAËL antwoordt: "Liefste Jarah, die vraag is wel wat erg vreemd! over de
zon, de maan en nog enige planeten zou ik je misschien wel een voor jou
bevredigend antwoord kunnen geven, maar het oog van mijn ziel is nog nooit tot
aan de vaste sterren doorgedrongen. Ik vermoed dat het ook verre werelden zijn,
zoals de Heer daar ook al eens op heeft gewezen, maar hoe ze er nu zo precies
uitzien en wat hun natuur en wezen is, dat kan ik je natuurlijk niet vertellen en dat
zou ik daarom graag van jou horen, als je mij daar iets over zou willen vertellen!"
[3] JARAH zegt: "Beste Mathaël, als u niet kunt geloven dat ik een paar van deze
sterren in levenden lijve heb bezocht, helpt mijn relaas u weinig of niets! Maar als
u het kunt geloven, kan ik u er wel wat over vertellen!"
[4] MATHAËL zegt: "Mijn allerliefste kind, daarmee stel je het geloof wel erg
hard op de proef, want fysiek is er -geen mogelijkheid denkbaar . In de geest, in een
soort geestelijke vervoering is zoiets wel mogelijk, en ik ben graag bereid te
geloven wat je mij over de ver verwijderde, vaste sterren zeggen en vertellen wilt.
Maar als je zegt 'in levenden lijve' dan kan ik dat al niet geloven en het verhaal, dat
misschien op zichzelf helemaal waar en juist is, verliest veel van zijn
waarheidsgehalte als de inleidende zin een pure onmogelijkheid inhoudt."
[5] JARAH zegt: "Waarom moet het dan onmogelijk zijn dat ik met huid en haar en
met mijn vlees en bloed op een paar van deze sterren ben geweest? Zijn bij God
dan niet alle dingen mogelijk?"
[6] MATHAËL zegt: "O, zeker, bij God is geen ding onmogelijk, maar God heeft
een bepaalde orde vastgesteld en deze orde is een wet die Hij Zelf uitermate
gewetensvol houdt en ook moet houden omdat de gehele schepping anders in het
volgende ogenblik niet meer zou bestaan. De Heer doet hier veel wonderen, maar
voor de oplettende toeschouwer allemaal steeds binnen Zijn eeuwige, heilige orde.
[7] Toen men vanavond een langere dag wenste, liet Hij niet de aarde of schijnbaar
de werkelijke zon stilstaan -wat volgens Zijn hoogst eigen woorden tegen Zijn orde
zou zijn -want als Hij zoiets zou doen, dan zou al het leven op aarde ten dode zijn
opgeschreven. Wat niet door de verschrikkelijk krachtige, centrifugale kracht
vernietigd zou worden, zou een nog zekerder dood vinden in de golven, die al het
vaste land zouden overspoelen.
[8] Kijk, met mijn huidige kennis van de aarde en haar luchtregionen weet ik dat op
een hoogte van slechts tien uur boven ons geen levend wezen zou kunnen bestaan,
net als een vis niet zonder water kan, hoewel een vis toch nog langer buiten het
water in leven zou kunnen blijven dan een mens op tien uur gaans hoog boven de
aardbodem. Maar denk je nu eens de eindeloze afstand in van deze aarde tot een
van die vaste sterren!
[9] De afstand van ons tot de zon, die mijn vrije ziel precies kan afmeten, is al iets
ontzettends. Een afgeschoten pijl zou bij gelijkblijvende snelheid meer dan vijftig
jaar moeten vliegen eer hij de zon bereikte. Maar naar het gevoel van mijn ziel, dat
weliswaar niet volkomen betrouwbaar is, is de dichtstbijzijnde vaste ster al
tienmaal honderdduizend maal verder van ons verwijderd dan de zon en een
afgeschoten pijl zou daar tienhonderdduizend maal vijftig jaar over doen! Als een
mens echter zo snel zou gaan als een pas afgeschoten pijl, zou de weerstand van de
lucht hem ogenblikkelijk verscheuren, maar wat zou er dan wel met hem gebeuren
als hij in een paar ogenblikken die ontzettende afstand aflegde?! Wat zou er dan
van zijn vlees en bloed overblijven?!
[10] Kijk, de natuurwetten zijn ook door God gegeven en kunnen slechts samen
met de natuur worden opgeheven. Maar zolang er een natuur bestaat, zolang blijft
ook de onveranderlijke natuurwet. Daar kunnen geen uitzonderingen op zijn, want
een nog zo kleine uitzondering zou een onberekenbare storing teweegbrengen in de
gehele aard der dingen, die allemaal als schakels van een ketting aan elkaar vast
zitten. Als er ook maar één schakel stukgaat is de ketting haar bindende werking
kwijt! Dit zijn nu mijn redenen waarom het mij voorshands niet zo goed mogelijk
is om te geloven dat jij werkelijk lichamelijk naar een paar vaste sterren bent
gereisd.
[11] Bij God kan wel heel veel nog mogelijk zijn wat ik nu ondanks al mijn
wijsheid nog lang niet kan begrijpen, maar jouw bewering, liefste Jarah, verliest
zich toch een beetje al te ver in het buitengewone. Dat kan ik niet eerder voor waar
aannemen dan dat je mij begrijpelijk hebt uiteengezet hoe dat mogelijk is en met de
eeuwige goddelijke orde in overeenstemming kan 2ijn.
[12] Je moet daar echter niet boos om worden, want ik wijs het toch nog niet
volledig af. Alleen kan ik het naar aanleiding van de genoemde redenen, die toch
ook niet uit de lucht zijn gegrepen, niet als overtuigend voor mij aannemen. Maar
misschien heb je doorslaggevende, ware bewijsgronden voor datgene wat mij nog
niet helemaal duidelijk is! Als je die hebt, zeg ze mij dan en ik zal in het vervolg
aan niets van wat je zegt meer twijfelen!"
[13] JARAH zegt: "Ja, ja, u bent echt wel een zeer wijs en uitermate verstandig
man, maar in alles heeft ook u toch nog lang geen inzicht! Kijk, als Raphaël iets
zou willen doen, zou hij mij gemakkelijk in een oogwenk een paar bewijsstukken
uit de natuur kunnen bezorgen die ik van deze sterren als aandenken en als bewijs,
dat ik daar werkelijk was, mee naar deze aarde nam. Maar er is met hem niets te
beginnen en daarom kan ik u dat tastbare bewijs niet geven. Ook zou u als
natuurlijk mens ook dan nog aan de echtheid kunnen twijfelen, maar uw ziel, die
met de goddelijke geest vervuld is, zou daaraan toch zeker gemakkelijk zien dat de
meegenomen herinneringen niet aards zijn. Want zij zijn zo prachtig en kostbaar
dat alles wat de aarde aan kostbaars heeft daarbij vergeleken waardeloos is. Het zou
een keizerlijk sieraad van onschatbare waarde zijn! -Maar laten we er maar over
ophouden, het begint in het oosten te schemeren! De sabbat gaat komen en we
moeten ons op deze dag des Heren voorbereiden!"
[14] MATHAËL zegt: "Daar heb je helemaal gelijk in, maar we krijgen vandaag
dus niet als nader bewijs van je lichamelijke bezoeken aan verscheidene vaste
sterren nog wat te horen!?"
[15] JARAH zegt: "Hoe dan? Uw tegenbewijzen liggen te vast verankerd in de
bestaande, onveranderlijke, goddelijke orde, en ik kan u voor mijn werkelijke
bezoek aan de vaste sterren geen ander bewijs geven dan te zeggen dat bij God alle
dingen, die voor het menselijke verstand nóg zo onmogelijk lijken, tóch mogelijk
zijn.
[16] Heeft u de tijd berekend en gemeten waarin de Heer door mijn Raphaël de
schepen van Ouran vanaf het midden der zee naar de oever liet verplaatsen? Wie
heeft bij die zeer snelle verplaatsing ook maar één schrammetje opgelopen?
Hoeveel tijd had Raphaël nodig om Ouran's grote woontenten en al zijn
meegenomen, voor een deel zelfs zeer breekbare bezittingen uit de schepen heel
ordelijk op de oever te brengen?
[17] Heeft u het snelschrijven van Raphaël niet gezien?! Is dat, als u dat ook maar
een beetje serieus neemt, niet in tegenspraak met de gewone natuurwetten, terwijl u
het toch met eigen ogen heeft gezien?! Kunt u beredeneren dat dat onmogelijk is?!
[18] Kijk, ik kan het u zeggen omdat ik, zoals eerder geen levend wezen op deze
aarde, het aan den lijve heb ondervonden dat er in het eindeloze wereldruim zulke
verschrikkelijk grote zonnewerelden zijn dat zij, als ze hol zouden zijn, van binnen
een grotere ruimte zouden hebben dan de hele wereldruimte die u hier ziet tot aan
de vaste sterren van de eerste, tweede en derde grootte! Deze reusachtige
zonnewereldlichamen, waaromheen zich hele melkwegstelsels met talloos vele
centrale en planetaire zonnen bewegen, bewegen zich voor het verkrijgen van
energie eveneens weer om een nog eindeloos groter centraalzonlichaam, en die
beweging is zo snel dat uw gedachten niet eens snel genoeg zijn om haar in te
halen!
[19] Vanaf hier tot iedere vaste ster van de eerste, tweede, derde en zelfs vierde
grootte zou de vlucht nauwelijks zeven seconden lang duren en wij maken met
onze zon en met onze planeetcentraalzon, die met het hiervoor genoemde en
omschreven centraalzonlichaam dezelfde snelle, wijde, omcirkeling meemaakt,
precies diezelfde beweging onafgebroken mee, en dat is beslist zo volgens de
natuurwetten en volgens alle hogere berekeningen! Voelt u daar wat van of brengt
dat het een of andere wereldlichaam of ons zelf in de war, nu wij zo vliegensvlug
zo'n onmetelijke afstand van de oneindige scheppingsruimte afleggen?
[20] Als echter zulke enorme wereldlichamen ongeacht hun aard met zo'n
ondenkbare snelheid voort kunnen snellen, hoeveel makkelijker zal dat dan bij een
lichaam als het mijne gaan, als de Heer dat wil!?
[21] Heeft u nu een wat duidelijker inzicht in de mogelijkheid dat ik werkelijk met
mijn lichaam naar een paar van de dichtstbijzijnde, vaste sterren ben gereisd?"
[22] MATHAËL zegt: "O meisje, een hele hemel vol wijsheid woont in je en ik
begin nu werkelijk aan de mogelijkheid te geloven van dat merkwaardige, wat je
over jezelf hebt verteld! Maar vertel er nu niets meer over, want onze zielen staan
nog niet voldoende open om die groottes te begrijpen, Daar heb ik zelf nog een
aantal jaren voor nodig alhoewel mijn ziel toch al aardig verlicht is,"
127 Onheimelijke gevoelens
[1] Dan zwijgt Mathaël en denkt in stilte na over wat Jarah heeft gezegd, en Helena
en Ouran staren, in opperste verbazing, zonder een woord te zeggen naar Jarah;
maar Jarah kijkt naar de nog fel brandende stad en wacht met groot verlangen op
Mijn terugkomst. Het is nu volkomen stil op de berg, slechts in het huis van Marcus
is men in de weer voor de aangekondigde gasten, namelijk voor Cornelius en
Faustus, en de ochtend wordt steeds lichter .
[2] Bijna een uur lang bleef het zo heel rustig op de berg, afgezien van de reeds
genoemde geluiden uit Marcus' huis waar men druk bezig was in verband met de
aangekondigde, nieuwe gasten, maar ook voor de stellig te verwachten
nieuwkomers uit de verwoeste stad.
[3] In die stilte vielen er ook een aantal tegen de morgen in slaap. Zelfs Cyrenius,
Julius, Josoë en meerdere met Cyrenius hier aanwezige, hoge staatsdienaars sliepen
in. Maar de dertig jonge Farizeeën, die opmerkzaam de brand van de stad
gadesloegen, bleven wakker en spraken onderling veel over het geziene en
gehoorde, en dat deden ook de twaalf waarbij Suetal, Ribar en Baël behoorden.
[4] Mathaël, Helena, Jarah, Ouran en Mathaël met zijn vier metgezellen Rob, Boz,
Micha en Zahr bleven ook wakker en waren vol diepzinnige gedachten, maar zij
zwegen allen en dachten na over datgene, wat Jarah allemaal tegen hen had gezegd
en zij durfden haar niet nog meer vragen te stellen. Maar Jarah dacht er ook over na
of zij deze mensen soms niet teveel ineens had verteld.
[5] Pas na een hele tijd, toen de horizon al rood kleurde, opende de anders zeer
zwijgzame ROB zijn mond en zei: "Beste vrienden, ik kan ondanks al dat nadenken
nog geen rust vinden. Alles is hier zo buitengewoon merkwaardig dat je steeds bij
jezelf denkt dat je droomt en je kunt doen wat je wilt, maar je kunt je met al het
geziene en gehoorde toch nooit zo vereenzelvigen dat je je daarbij thuis voelt! En
dat je steeds meer vreemd voelen is op zichzelf nog het gewoonste waarmee de
gedachten van een denker zich kunnen bezighouden. We beleven niets dan een
opeenvolging van wonderen van de kolossaalste orde!"
[6] Broeder Mathaël, jij bent hier koning van een groot land geworden en wij je
consuls! De grote, heilige meester hoeft slechts over de grote aarde te kijken en zij
beeft als een kind voor de roede! Daarbij komt nog de jonge hoofdmagiër uit de
hemelen en doet dingen, waarvan ons werkelijk de haren ten berge rijzen! Nu komt
nog dit meisje en vertelt ons weer dingen, waarvan je met het grootste gemak van
de wereld volkomen in de war zou kunnen raken! Zeg mij eens of het wel mogelijk
is met deze dingen op enigerlei wijze vertrouwd te raken!
[7] Maar waar Hij nu eigenlijk zo lang blijft? Het zal nu toch wel drie uur geleden
zijn dat Hij ons verliet en nog komt Hij niet terug!"
[8] Een ander van de vier metgezellen van Mathaël, die BOZ heette en ook nooit
veel zei, antwoordde Rob: "Wat jij voelt, voel ik ook en ik kan mij voor wat ter
wereld ook, hier niet meer thuis voelen! Alles wat gebeurt, komt zo onverwacht
mogelijk en het is op zichzelf dan altijd zo buitenissig fantastisch, dat je je niets
fantastischer voor kunt stellen. Iedere daad, ieder woord en iedere vertelling maakt
alles wat het menselijk oor tot op heden heeft gehoord en het oog ooit heeft gezien,
zo totaal onbeduidend, dat daarvan, evenals van Mozes en al zijn wonderdaden
niets overblijft.
[9] Er is geen twijfel aan, dat de hele rijkdom van de goddelijke oergeest werkzaam
is door de zeer merkwaardige, goede en grote Meester, die geboortig is uit Nazareth
en lichamelijk een zoon is van de plaatselijke timmerman. Maar welk mens kan
zich thuis voelen naast zo'n grootheid? Als Hij spreekt, spreekt niet Hij, maar de
eeuwige geest van God in Hem en als Hij wat doet, zou ik van de grootste geleerde
wel eens willen horen wat God meer zou kunnen doen dan Hem mogelijk is! Hij is
volmaakt God in woord en daad, Zijn wil beheerst actief de gehele oneindigheid en
toch loopt Hij slechts als mens voor ons en naast ons, en eet en drinkt net als wij!
[10] Waar blijven nu al die wijze woorden van Salomo, die bij de inwijding van de
tempel. sprak: 'Heer, ik weet dat hemel en aarde U niet kunnen omspannen -waar
iedere schepping heeft opgehouden, bent U nog eeuwig en oneindig machtig -maar
toch hebben wij, o Heer, een huis gebouwd om ons met zuivere en berouwvolle
harten te verzamelen om U, o Heer, voor al Uw weldaden en zegeningen te danken
en U in tegenspoed onze nood en onze ellende voor te leggen!' (I.Kon.8:12 e.v.)
[11] Misschien is dit niet woordelijk wat daar staat, maar dan is het toch wel in het
kort de inhoud van wat de wijze bouwer van de tempel bij de inwijding met
grootse, wijze woorden heeft gezegd. Zou hij ook zo gesproken hebben als hij onze
uit Nazareth geboortige Meester gezien en gesproken had en Hem net als wij had
leren kennen?
[12] Voor Zijn persoon is de tempel wel enige duizenden malen te groot en de
overal aanwezige, almachtige wil van onze Meester is niet God de Meester Zelf,
maar slechts een onbegrijpelijke kracht van die ene Meester, die wij zien, horen en
spreken kunnen, maar waarbij wij toch Zijn persoonlijke grootte net zo goed
kennen als die van ons. Hoe is het mogelijk dat Zijn wil de gehele oneindigheid en
eeuwigheid beheerst en Zijn oog en Zijn oor overal in optima forma tegenwoordig
is? Kijk, dat alles zijn zaken, waar geen geest helemaal wijs uit kan worden, en het
gevolg is dat men zich daarin ook niet thuis kan voelen!
[13] Ja, als de persoon van de geestelijk grote, goddelijke Meester op die..van een
Simson of Goliath zou lijken, was het allemaal wat begrijpelijker, want dan kon
men zeggen: zo'n almachtige geest moet ook een daarmee overeenstemmend
lichaam hebben. Maar onze Meester is, wat persoon betreft, eerder klein dan groot
te noemen, en toch speelt Zijn geest met de oneindigheid als een knaap met een
appel! Dat is het onbegrijpelijke, en alle wijzen met hun theorieën over het wezen
van God, lijden hier op een geweldige manier schipbreuk, maar toch kunnen wij
ons nu, hoewel wij hier in de praktijk iets anders hebben geleerd, niet meteen op
ons gemak voelen!
[14] Kortom, ik droom eigenlijk ook nog meer dan dat ik mij geheel wakker en
thuis voel. Mijn ziel beseft nu wel veel, ja, ik overzie de gehele vorm van de aarde,
mijn blik dringt tot in haar diepste diepten; ik overzie de maan als een heel treurige,
armzalige, kleine wereld, bestemd voor nog kleinere en armzaliger mensen en
andere schepsels; ik zie Mercurius, Venus, Mars, Jupiter, Saturnus en ik zie
daarboven nog soortgelijke, kleine en grote hemellichamen. Saturnus ziet er zeer
wonderlijk uit, hij is zeer veel groter dan onze aarde en zweeft precies in het
midden van een reusachtige ring, waarboven zo'n zeven manen, groter dan die van
ons, ronddartelen als bijen om hun korf; ik zie ook de wonderbaarlijk schone, ver
uitgestrekte streken van de grote zon; maar bij al die dingen voel ik me bij lange na
niet zo vreemd als hier in de merkwaardige, vreemdsoortige nabijheid van de
Schepper van al de talloze werelden en hun wonderen!
[15] Misschien voelen jullie je meer thuis, omdat jullie waarschijnlijk deze situatie
niet zo rustig en diep aanvoelen als ik en broeder Rob. Wanneer je echter begint dit
alles heel rustig en zo diepgaand mogelijk te beschouwen, het vergelijkend met
alles wat men in deze wereld ooit heeft gezien, gehoord en in oude boeken heeft
gelezen, dan wordt het iemand steeds onheilspellender en vreemdsoortiger te
moede. Ja, je verliest op het laatst zo geheel het kontakt met je eigen bestaan, dat
het je als een voelbare leegte voorkomt! -Zeg me, of ik het juist heb of niet!"
[16] MICHA zegt dan: " Jullie hebben beiden gelijk en ook ik heb datzelfde gevoel,
maar mij stemt het juist heel gelukkig."
[17] ROB en BOZ zeggen: " Ja, daar hebben wij het niet over! Wij voelen ons er
ook erg en zelfs buitengewoon gelukkig bij, maar dat heft het 'zich volledig vreemd
voelen' in deze situatie beslist niet op! God is en blijft God en wij kunnen denken
en voelen wat wij maar willen, maar die kloof kunnen wij nooit overbruggen!"
128 Micha over de lichamelijke aanwezigheid van de Heer
[1] MICHA zegt: "Dat is ook helemaal niet nodig! Laten we blij zijn dat we zijn
wat wij zijn en dat wij eindelijk eens datgene in al zijn oneindige werkingsbereik
lichamelijk bij ons hebben, waarvoor de ouden tevergeefs een of ander houdbaar
begrip probeerden te bedenken, maar daarmee ook steeds de mist ingingen!
[2] Kijk naar Mozes en al de profeten, neem de geleerden van Egypte en
Griekenland daar nog bij, maak een samenvatting van hun ongekend mystieke,
geestelijke begrippen over het wezen van God, en dan heb je nog niets ter grootte
van een zandkorreltje van datgene wat wij hier meer dan tastbaar lichamelijk voor
ons hebben!
[3] Mozes, de grootste profeet, wilde op de berg Sinaï God zien, maar kreeg uit een
vurige wolk met donderende stem, waardoor de aarde beefde, te horen: 'Niemand
kan God zien en blijven leven!' Maar wij zien nu diezelfde God, wij praten met
Hem, zijn onbekommerde getuigen van Zijn wijsheid en almacht, en leven toch
heel prettig en aangenaam! Als het de brave Mozes vaak wat angstig te moede
geworden is op de berg, vooral toen er om zijn hoofd duizendmaal duizend
geweldig krakende bliksems onophoudelijk hun spel speelden, is dat heel goed te
begrijpen. Maar als wij hier over een speciale, onheilspellende sfeer praten in
tegenwoordigheid van de buitengewoon goede en zeer gemoedelijke God, dan zijn
wij waard om eens flink uitgelachen te worden!
[4] Dweepten onze vaderen niet met een heilige Vader in de hemel, terwijl zij zich
hem toch nooit konden voorstellen!? Wij hebben nu diezelfde heilige Vader als een
tastbare waarheid bij ons op deze aarde, die nu de hemel van alle hemelen is, en wij
voelen ons niet op ons gemak!
[5] Het is waar dat men zich hier heel vreemd en anders moet voelen dan een kind
thuis bij zijn loze speelgoed, maar daar staat tegenover dat we ons nu ook in een
heel merkwaardige levensschool bevinden! Wanneer een kind voor het eerst op
school komt, zal het zich ook zeker niet zo op zijn gemak voelen als bij zijn
speelgoed in het ouderlijk huis, maar als het de school een jaar lang bezoekt, zal het
zich daarin ook net zo vertrouwd voelen als thuis bij zijn speelgoed.
[6] Maar hoe Hij, onze God, Meester, Heer en Vader met Zijn almachtige wil in de
gehele oneindigheid alles van het grootste tot het kleinste doeltreffend doordringt
en Zich tevens duidelijk aanwezig bewust is van al Zijn eindeloos en talloos vele
schepsels van de grootste tot de kleinste, dat, broeders gaat ons verder helemaal
niets aan. Wij behoeven beslist niet meer te weten dan dat wat wij weten en
waarvan wij beseffen dat het zo is en moet zijn, omdat anders alle dingen zeker
ogenblikkelijk hun objectieve bestaan zouden verliezen.
[7] Laten we maar geduld hebben! Vandaag weten we dit, morgen zullen we zeker
meer weten en binnen een jaar zouden we wel eens veel meer kunnen weten dan nu
aan het begin van onze geestelijke ontwikkeling, waarin we echter toch al veel
verder gevorderd zijn dan Mozes en alle beroemde profeten vóór ons. Die hebben
in hun heiligste visioenen nauwelijks geestelijk vermoed en vervolgens in heel
mystieke woorden en tekens opgeschreven, wat wij zonder enige mystiek kunnen
betasten. Als we ons dat nu levendig voor ogen houden, zullen wij ons meteen veel
minder ongemakkelijk voelen dan Saul zich eens bij de profeten voelde!"
[8] De ANDEREN zeggen: " Ja, ja, je hebt volkomen gelijk en wij voelen ons allen
al veel meer op ons gemak! Wat een verstandig woord toch allemaal tot stand kan
brengen!"
[9] ZAHR, die tot nu toe nog steeds had gezwegen, maar overigens innerlijk erg
blijmoedig was, zegt: "Het is om te lachen wat voor doms de pienterste mannen
vaak uitkramen! Hoewel Micha de minste van ons is, heeft hij niettegenstaande dat,
toch de verstandigste mening te berde gebracht! Hoe kan het iemand hier nu ook
maar enigermate vreemd en beangstigend voorkomen? Het tegendeel is waar! Nu
zijn wij pas op de plek waar wij wezen moeten! Wij zijn bij God, onze eeuwige
Schepper en Vader. Daar zijn wij vandaan gekomen en nu zijn we er weer zo dicht
mogelijk bij teruggekeerd; wat is dat dan voor gepraat over 'zich-vreemd-voelen'?
Juist hier voelen wij ons pas helemaal thuis! Nee, wat broeder Rob en Boz nu toch
voor rare opvattingen hebben! -Mathaël, hoe denk jij daarover!"
129 Mathaël geeft verdere uitleg
[1] MATHAËL zegt: "Jij hebt gelijk, maar de beide anderen ook, want het is een
heel persoonlijke kwestie! Jij en Micha komen wat jullie zielen betreft van een
lichte ster. De beide anderen zijn kinderen van deze aarde, maar met dezelfde
rechten op de liefde en genade van de Heer als jullie! Jullie zielen stonden reeds
vanaf het oerbegin dichter bij het zuiver geestelijke dan de zielen van Rob en Boz
en daarom valt het niet te verwonderen dat zij hier, waar zij zich zo dicht bij het
zuiver geestelijke bevinden, zich vreemder en onprettiger voelen dan wij, die al
vanaf het oerbegin dichter bij het geestelijke stonden dan zij. Langzaam maar zeker
zullen zij zich ook meer thuis gaan voelen en dat gebeurt nu al, maar een dag kan
niet hetzelfde te weeg brengen als een jaar. Over een jaar als hun geest meer en
meer één wordt met hun ziel, zullen zij zich heel anders voelen en zullen zij heel
anders praten dan nu. -Begrijp je die wijsheid?
[2] ZAHR zegt: "O, dat begrijp ik nu best, want mijn ziel is toch ook door het grote
leed dat wij ondergaan hebben, erg verlicht geworden, en ik begrijp alles nu
gemakkelijk. Alleen het meisje met haar reis langs de vaste sterren wil er bij mij
nog niet zo optimaal in, hoewel ik het kind geloof en haar in zekere zin ook móet
geloven. Maar de manier waarop, is een andere zaak!
[3] Wel, wij zijn nu echter in zekere zin in het centrum van het allerhoogste,
goddelijke handelen. Waarom zouden er zo dicht bij de allerhoogste God geen
dingen kunnen gebeuren, die anders nergens in de gehele oneindigheid te zien
zijn?!"
[4] MATHAËL zegt: "Jij brengt met je opgewektheid vaak zaken naar voren, die
een mens meer zeggen dan een hele tempel van Salomo vol met de zuiverste
wijsheid! Ook onze Micha heeft daarnet heel bruikbare dingen gezegd en daar
mogen we hem best erkentelijk voor zijn. En zo, broeder Zahr, heb jij nu de
mogelijkheid van een lichamelijke reis van dit meisje naar een aantal vaste sterren
op zó'n manier duidelijk gemaakt, dat ik nu helemaal niet meer kan twijfelen aan
diezelfde mogelijkheid. Het is werkelijk helemaal waar; wij behoeven alleen maar
te bedenken waar wij nu eigenlijk zijn en alles wat maar mogelijk is, ligt duidelijk
zichtbaar voor onze ogen, oren, handen en voeten!
[5] Maar de opmerking die één van jullie maakte, dat men zich de oneindige macht
van de goddelijke geest gemakkelijker in een lichamelijke reus kan voorstellen, dan
in de wat kleine, mannelijke gestalte van de Heer, geldt weliswaar voor de
zintuiglijke waarneming, omdat iets kolossaals altijd een grotere indruk maakt op
de menselijke zintuigen dan iets kleins, maar geestelijk genomen is dat de reinste
onzin. -Want de goddelijke kracht heeft het stoffelijke niet nodig om daarmee
mogelijkerwijs naar de mate van de hoeveelheid materie meer of minder uitwerking
te kunnen hebben. De materie is op zichzelf namelijk slechts iets dat getuigt van de
geestelijke kracht van de goddelijke wil, voor wie het niets uitmaakt of hij nu een
gehele wereld of een zandkorreltje creëert. Wat zou dan het nut zijn van een
lichamelijke reuzengestalte? De goddelijke wil heeft toch slechts in zichzelf een
eeuwig onveranderlijk steunpunt nodig om van daaruit via eindeloze stralen overal
in de eindeloze werelden en wezensruimte met gelijke kracht en sterkte te werken,
en om plaats te bieden aan dit heilige, eeuwigdurende almachtige steunpunt heeft
hij echt geen reuzenlichaam nodig.
[6] De Egyptenaren hebben wel vrijwel alles wat enigszins betrekking had op de
godheid vaak door verschrikkelijk grote vormen afgebeeld om het slavenvolk, dat
blind moest blijven, te imponeren. Het moest de godheid ontzettend vrezen en voor
de uitspraken van de priesters heel berouwvol beven als bladeren voor de storm!
Maar hebben deze reusachtige god figuren het gewone volk verbeterd? O nee, in de
loop van de tijd was het volk aan de 'verschrikkelijke gestalten gewend geraakt en
een dertig manshoogten boven de aardbodem uitstekende sfynxkop deed het
helemaal niets meer. Het had meer bewondering voor het geduld van de een of
andere oude beeldhouwer, die in één keer een kop had gehakt uit een enkel stuk
graniet.
[7] Laten we daarom maar blij zijn dat de Heer Zelf nu in de volle en naakte
waarheid als een heel eenvoudig mens, die door geen enkele bijzondere, uiterlijke
hoedanigheid opvalt, ons heeft bezocht en ons allemaal op de eenvoudigste wijze
ter wereld onze bestemming, ons zelf en Hem heel waarachtig leert kennen! Dat
alleen is slechts voor ons belangrijk en over al het andere kan nog eeuwig
beraadslaagd worden."
[8] ZAHR zegt: "Dank je wel, broeder, dat is heel waar en goed! We hebben ons nu
wederzijds in naam van de eeuwige Heer en Meester heel nuttig gesterkt en in de
tussentijd is het al aardig licht geworden. Maar ik zie dat nu tegen zonsopgang
iedereen is ingeslapen behalve wij, -en ik moet toegeven dat ik ook niet het minste
spoortje van vermoeidheid voel en jullie zullen ook wel allen helemaal fit zijn!"
[9] ALLEN zeggen: "Volmaakt! Zo fit hebben wij ons eigenlijk nog nooit
gevoeld!"
130 Het werken der engelen
[1] Dan stapt RAPHAËL naar voren en zegt: "Ik slaap ook niet en toch hebben
jullie gezegd dat behalve jullie nu iedereen slaapt!"
[2] ZAHR zegt: "Vriend, dat jij niet slaapt en ook helemaal niet en nooit slapen
kunt, dat zal wel ieder mens duidelijk zijn die jou zo goed kent als wij! Je had je die
opmerking dus gevoeglijk kunnen besparen. Kijk, beste engel, het is voldoende dat
wij mensen nog vaak wat dom zijn, en wij behoeven van jouw kant echt niet
geholpen te worden om nog dommer te worden dan wij van nature reeds zijn. Je
kunt ons echter gezien je immense wijsheid en ervaring, die ouder is dan het heelal,
in menig opzicht uitstekend onderwijzen!"
[3] RAPHAËL vraagt: "Wie ben ik dan, dat ik geen slaap zou hebben?"
[4] ZAHR zegt: " Alsjeblieft, hemelse vriend, gebruik niet zulke hoogdravende
taal! Je bent een engel des Heren uit de hemelen, die hier tijdelijk van de Heer een
licht lichaam hebt gekregen! Dat lichaam kun je bliksemsnel afwerpen en
vernietigen!
[5] Je bent een heel ander wezen dan wij, die lichamelijk nog. steeds sterfelijke
mensen van deze aarde zijn. Je bent nooit geboren, je hebt buiten God de Heer
nooit zoals wij een vader en een moeder gehad waardoor je verwekt bent. Jij kent
sinds ondenkbare tijden alleen maar onmetelijke zaligheid. Smart, leed en
droefheid en het bittere berouw ken jij alleen maar van naam, maar niet uit de eigen
ervaring. van je wezen en met mensen kun je daarom in alle waarheid helemaal met
over aardse, menselijke zaken spreken. Je kunt met ons alleen maar over zuiver
geestelijke dingen spreken, die wij van jou ook heel dankbaar zullen aanvaarden,
want jij bent daarin thuis, maar over lichamelijke dingen kun jij niet spreken, omdat
je nog nooit in een lichaam gejammerd hebt!"
[6] RAPHAËL zegt: "Kijk, kijk, wat jij niet allemaal weet! Ook al zou ik nooit een
lichaam hebben gehad, dan ken ik toch beter het lichaam en ieder vezeltje daarin,
dan jij ondanks alle ijver in duizend jaar zou kunnen leren!
[7] Moeten wij, engelen, niet voor alles zorgen wat ook maar enigszins te maken
heeft met het wezen van een mens, vanaf zijn ontstaan tot aan zijn heengaan van
deze aarde?!
[8] Zijn wij het niet die jullie zielen louteren, door in jullie lichaam pijn en lijden te
veroorzaken, en het gereedmaken voor de opname van de geest uit God, en zouden
wij dan niets afweten van jullie uiteenlopende ziektes en pijnen?! Wat moet er wel
in je hoofd omgaan om mij zoiets te kunnen verwijten!?
[9] Neem van mij aan dat ook wij, engelen, verdriet en smart kunnen voelen! En ik
zeg je dat wij vaak meer verdriet en smart doorstaan dan jullie, wanneer wij steeds
maar moeten ondervinden dat de hardnekkige mensen al onze grote inspanningen
onder spot en hoon met smerige voeten vertrappen en ons steeds de rug toekeren.
[10] Vriend, zou jij wel zoveel geduld hebben met een mens die helemaal aan je
zorgen was toevertrouwd en die je steeds met de grootste weldaden overlaadde,
maar die je daarvoor uitermate verachtte en niets van je wilde horen of weten en
bovendien altijd zijn gehele denken en doen erop richtte om van jou, als zijn
grootste weldoener en vriend, af te komen, je voor al jouw zorgen en moeite voor
zijn heil zo mogelijk nog nadeel te berokkenen, je goede naam in diskrediet te
brengen en je voor te stellen als een sluwe verrader!? Zeg me eens, wat -je met zo'n
mens zou doen als je zo iemand als Cyrenius zou zijn! Zou je wel geduld genoeg
hebben om zo'n booswicht tot aan zijn dood met veel geduld, kalmte en zachtheid
te behandelen?"
[11] ZAHR, die grote ogen opzet bij deze woorden van de engel, zegt: "Nee,
vriend! Zo'n geduld zou ik van mijn leven niet hebben! Zonder kracht zou ik er al
geen geduld voor hebben, laat staan met kracht!"
[12] RAPHAËL zegt: "Zie je, en ik heb zoveel ongelimiteerde macht en kracht dat
ik in m 'n eentje deze hele aarde, de maan, de zon en al de voor jouw ogen
zichtbare sterren, allemaal verschrikkelijk grote hemellichamen, in een oogwenk
zou kunnen verwoesten en geheel zou kunnen vernietigen, en .toch heb ik uit eigen
vrije wil altijd zo'n geduld met de onhandelbare mensen van deze aarde!
[13] Maar dat is nog niets en een gemakkelijk te verdragen kwaad; denk je echter
het voortdurende, recalcitrante gedrag van satan en zijn engelen eens in, die, terwijl
ze zelf heel machtige geestelijke wezens zijn, steeds het loffelijke plan koesteren
niet alleen ons, maar ook God te vernietigen en Hem al Zijn macht te ontnemen!
[14] Dat kan natuurlijk in eeuwigheid niet gebeuren! Maar hoe het ook zij, het
onuitroeibare, kwade plan is er nu eenmaal en zij houden niet op het ten uitvoer te
brengen. Zij lijden daarvoor wel steeds de ergste smart en pijn, die zij zich zelf
door hun kwaadwilligheid op de hals halen, maar dat brengt hen niet zo van hun
stuk dat zij voor goed hun slechtheid de rug toekeren.
[15] Kijk, wij zien dat alles en hebben de macht hen niet alleen heel gevoelig te
straffen, maar ze ook voor eeuwig geheel te vernietigen, zonder dat wij daarover
aan God verantwoording behoeven af te leggen!
[16] En toch behandelen wij hen, als onze gevallen broeders, met alle geduld en
begrip en leiden alles alleen maar zo, dat hun vrije wil door ons nergens wordt
belemmerd, maar altijd vrij is en blijft. Wel verhinderen wij altijd heel zorgvuldig
de verdere invloed daarvan. Vriend, wat zou jij dan wel doen onder zulke
omstandigheden?"
[17] ZAHR zegt: "Ik zou er als een beer op los slaan en dan zou ik wel eens zien of
zulke geestelijke beesten mij niet zouden gehoorzamen, vooral als ik met jouw
macht en kracht zou kunnen doen wat ik wilde!"
[18] RAPHAËL zegt: Maar begrijp je nu, dat het bestaan van een engel van God
niet zo gemakkelijk is als jij je hebt voorgesteld, en dat ik best enig besef heb van
het strikt menselijke en dat ook ken en er daarom met jullie ook over kan praten?!"
[19] ZAHR zegt: "O ja, dat zie ik nu heel goed in. Maar zeg me alleen nu nog of je
verplicht bent om hier te zijn of dat dat ook je eigen vrije wil is?"
[20] RAPHAËL zegt: "O ja, ik ben helemaal vrij om jullie meteen te verlaten, maar
ik wil bij jullie blijven omdat dat de Heer welgevallig is. Wat de Heer aangenaam
is, dat wil ik en daar kan ook God Zelf nooit iets tegen doen, want daarop berust de
instandhouding van al het geschapene, waarvan jij ondanks al de voor jou
zichtbare, talloos vele sterren nog niet eens het eonste (*) deel ziet, om nog maar
niet te spreken van de eindeloze totaliteit en het wezen daarvan!
[21] Maar nu zal de zon weldra opkomen en de Heer komt terug, dus moet ik thans
al mijn aandacht weer richten op wat Hij wenst!"
*) opm. v. J.Lorber : Een eon is de derde macht van een één met zestig nullen.
131 Raphaël verjaagt de menselijke zorgen
[1] ZAHR zegt: "Moeten we de slapenden niet wakker maken?"
[2] RAPHAËL antwoordt: "Zij zullen wel wakker worden zodra de Heer
persoonlijk weer bij ons is!"
[3] JARAH springt vlug op en vraagt met een hartstochtelijk liefdevolle heftigheid:
"Waar, waar komt Hij vandaan, de liefde van alle liefde!? Mijn ogen zien nog
niets!"
[4] RAPHAËL zegt glimlachend: "Dat is niet erg, als je hart Hem maar ziet, zullen
je ogen al gauw daarna ook niets te kort komen! Als de zon op is zal Hij hier zijn!"
[5] HELENA, die ook wakker gebleven was, zegt: "Jarah, laten we Hem snel
tegemoet gaan! O, wat is dat zalig om Hem tegemoet te gaan!"
[6] JARAH zegt: "Ja, ja, vriendin, ga maar mee! O, wat zal dat fijn zijn als we Hem
zullen zien terwijl hij ergens uit de verte naar ons toekomt!"
[7] Dan gaan de beiden vlug in de richting van het bos in het westen en verdwijnen
al spoedig daarin.
[8] OURAN, die ook wakker was, keek de twee na en zei toen zij in het bos
verdwenen: "Zullen ze straks niet verdwalen? Het gebergte gaat daar naar het
schijnt in zuidelijke richting tamelijk steil omhoog en kon zich wel eens over een
paar uur gaans uitstrekken!? Zij zullen in hun haast verkeerd lopen en de Meester
kan van een andere kant komen en zij zullen Hem zoeken en tenslotte toch niet
vinden!"
[9] RAPHAËL zegt: "Maak je daar maar niet druk over! Die beiden zullen net zo
min verdwalen als ik zou of zou kunnen verdwalen. Als het hart door de liefde zo
geweldig verlicht is, is van verdwalen nooit enige sprake! Ze zullen best behoorlijk
diep het bos ingaan, maar zij zullen de Meester vinden!"
[10] Dat stelt OURAN gerust, hij kijkt nogmaals naar de nog hevig brandende en
ook erg rokende stad en ontdekt met zijn verziende, scherpe blik, dat men uit de
stad in alle richtingen op pad gaat. Ook hier naar onze berg ziet hij hele optochten
komen en hij zegt: "Nou, wel bekome het iedereen! -Als die allemaal hierheen
komen, waar zal dan al het brood vandaan moeten komen? Die eten de oude
Marcus met zijn huis helemaal met huid en haar op!"
[11] RAPHAËL zegt: "Maak je ook dáár maar geen zorgen over! De gehele aarde
en alle schepsels daarop hebben toch zeker elk moment ook veel van alles nodig, en
toch verzadigt de Heer Zelf de grote aarde en alle daarop aanwezige wezens! En
wat is de aarde vergeleken bij de zon, die meer dan tienmaal honderdduizend maal
groter is dan deze aarde en altijd onmetelijk veel voedsel nodig heeft voor de
instandhouding van haar machtige licht en voor het behoud van de talloze
schepselen op haar uitgestrekte lichtgebieden. De Heer zorgt zowel voor hen als
voor jou, edele vriend!
[12] Stel je dan eens de in eeuwigheid nooit te meten, eindeloze scheppingsruimte
vol zonnen en aarden voor, die nog veel groter zijn dan deze aarde en haar
stralende zon! Alle worden door één en dezelfde Heer altijd op dezelfde wijze
rijkelijk van alles voorzien wat nodig is voor hun bestaan. Nergens gebrek, maar
overal de grootste overvloed! Als dit nu zo en eeuwig onmogelijk anders is, wat
maak je je dan zorgen over het brood voor die velen die nu vanuit de stad naar ons
hier onderweg zijn?"
[13] OURAN zegt: "Ja, ja, je hebt gelijk! Ik ben immers geen wijze, maar een
mens, en vergeet vaak even waar ik me bevind, maar nu zit ik al weer op het goede
spoor!"
[14] HEBRAM, die als enige van zijn dertig metgezellen ook wakker is gebleven,
komt er nu ook bij en zegt: "Dat zal me vandaag, nu het strikt genomen sabbat is,
een verwarring geven! Als deze brand op een werkdag had plaatsgevonden, zou
men de slachtoffers die naar ons toe zullen komen met raad en daad terzijde kunnen
staan, maar nu zal het zelfs voor de grote Meester een zware opgave worden!"
[15] RAPHAËL zegt: "Maak je maar geen zorgen! Heb je de zon al eens sabbat
zien vieren, of de maan, of de sterren, of de wind, de regen, of het groeien der
planten en nog meer van die zaken? Waarom vieren die schepselen dan geen
sabbat? Omdat de ononderbroken werkzame wil van de Heer nooit en te nimmer
een sabbat viert, want Hij is Heer van de sabbat!
[16] Of hoe kun je God tot het geven van een hinderlijke wet in staat achten, terwijl
God die juist tot heiliging van de mensen voor zó lang heeft voorgeschreven als
Hem dat raadzaam toe leek?!
[17] Als God echter van jou de sabbat en het vieren daarvan niet eist, wat wil je dan
nog bereiken met je dwaze sabbat? Zou je mij soms ook nog de sabbat willen
aanpraten? Moet ik soms ook de sabbat heiligen door nutteloos, doelloos en zinloos
nietsdoen? O, wacht, juist vandaag op sabbat zal ik jullie eens wat mee laten maken
dat horen en zien je voor maandenlang zal vergaan!"
[18] HEBRAM zegt: "O bovenaardse vriend, je moet me mijn vraag maar niet
kwalijk nemen! Bedenk steeds dat wij mensen zijn en hoe goed wij ook willen, bij
bepaalde gelegenheden toch steeds nog in de oude gewoonte terugvallen als een
varken in de modderpoel! Machtige dienaar en engel van God, bescherm ons in het
vervolg allen daarvoor, want wij zijn allemaal slechts zwakke en zeer gebrekkige
mensen!"
[19] RAPHAËL zegt: "Ga naar je broeders en stel hen gerust, want dezelfde
domme zorg voor de sabbat waarmee jij hier bent gekomen, houdt hen ook bezig!
Toon hun aan hoe dom hun bezorgdheid is! Ze worden nu gaandeweg wakker." Hebram gaat en doet met goed gevolg wat Raphaël hem heeft opgedragen.
[20] Wanneer dat in orde is, ontwaakt Ebahl uit Genezareth en vraagt meteen aan
Ouran waar Jarah is. Deze vertelt hem wat er is gebeurd en dat Jarah met Helena de
Heer in het bos zijn gaan zoeken.
[21] Dan zegt EBAHL: "Ei, ei, dat hadden ze niet moeten doen! Het bos zal
waarschijnlijk reeds vanuit Caesarea bevolkt zijn met allerlei vreemde snuiters! Er
kan hun gemakkelijk iets overkomen dat voor hen heel onaangenaam zou zijn!"
[22] RAPHAËL zegt: "Maak jij je nu ook maar over andere zaken druk! De beiden
zijn allang op de juiste plaats en zullen al gauw weer hier zijn. Met zonsopgang
komt de Heer en de twee zullen niet ver van Hem verwijderd zijn!"
[23] OURAN zegt: "Hoe lang duurt het nog tot de zon helemaal op is?"
[24] RAPHAËL zegt: "Nog ongeveer een half uur!"
132 Priesters en hun waardigheid
[1] Daar is iedereen mee tevreden en rust daalt weer neer. op de uitloper van de
berg, die door een klein, lager gedeelte afgescheiden is van het zich verder naar het
zuiden uitstrekkende, hogere gebergte. Maar beneden aan de zee spelen zich al
levendige taferelen af, want er zijn inmiddels bij de oude Marcus reeds
verscheidene groepen mensen uit de stad aangekomen, die daar, zoals te
verwachten was, in schrille kleuren hun nood beschrijven en klagen over het
ongeluk dat over hun onschuldige hoofden kwam.
[2] In de keuken van Marcus is men al druk in de weer en de beide zonen leggen
samen met de oude Marcus een aantal open vuren aan om voor al die gasten een
flinke hoeveelheid eten klaar te maken.
[3] Een deel van de uit Caesarea aangekomenen gaat de berg op, omdat ze daar
reeds van verre mensen hebben gezien. Als zij echter Romeinen ontwaren, trekken
ze zich meteen weer terug. Ze veronderstellen namelijk dat die hier op wacht staan
om de vluchtelingen op te vangen en ze weer naar de nog brandende stad terug te
sturen om mee te helpen blussen, wat de orthodoxe joden op deze sabbat heel erg
ongelegen zou komen. Er woonden namelijk in Caesarea nogal wat orthodoxe
joden die, hoewel zij geen Farizeeër waren, heel streng de hand hielden aan de
instellingen van Mozes. Het was nu de sabbat van de nieuwe maan en die werd
altijd nog strenger gehouden dan de gewone! Daarom waren zij door de noodlottige
gebeurtenissen van de vooravond als het ware in hun geloof versterkt en met as op
het geschoren hoofd en verscheurde kleren nog veel fanatieker dan op enige andere
sabbat van de nieuwe maan. Het zou voor deze zeer strenge nalevers van de sabbat
beslist fataal zijn geweest, als zij door de niet sabbathoudende Romeinen
teruggestuurd waren om te blussen. Derhalve bleven zij bij de aanblik van de
Romeinen, hoewel die nog sluimerden, maar heel kort op de berg en verdwenen
zoals gezegd met de noorderzon.
[4] RAPHAËL lachte fijntjes en zei tegen Mathaël: "Heb je ze gezien, die strenge
sabbattisten? Die maakten zich snel uit de voeten toen zij de Romeinen zagen!
Reken maar, die zullen ons vandaag nog heel wat te stellen geven!"
[5] MATHAËL zegt: "Vriend, met liefde, wijsheid en geduld komt alles wel in
orde en zeker met de hulp van de Heer! Ik heb medelijden met hen! Blind in hun
harten, pure verstandsmensen, -zitten ze, als oude, verroeste spijkers in een balk,
vast in hun domheid. Arme stakkers! Nou, misschien genezen we ze allemaal! "
[6] RAPHAËL zegt: "Vriend, zolang een mens alleen maar dom is, is de aanpak
gemakkelijker, maar als domheid zich paart aan hoogmoed, heers en genotzucht, is
verbetering heel moeilijk. En nog moeilijker is het bij het hoogstaande slag mensen
van de priesterstand!
[7] Neem nou eens een willekeurige, menselijke betrekking, bijvoorbeeld die van
een veldheer of een andere hoge, keizerlijke dienaar! Zolang iemand die
waardigheid bekleedt, zal hij ook aanspraak maken op de hem verschuldigde
achting en eer, en hij krijgt die ook. Na verloop van tijd kan hij echter ongeschikt
voor de dienst en gepensioneerd worden en dan is hij de facto (feitelijk) niets meer
en hij maakt zich ook helemaal niet meer druk over zijn vroegere, zware ambt!
Maar de hogepriester behoudt zijn aanzien tot aan het graf, en na zijn dood laten de
levende priesters ten behoeve hun eigen eer en aanzien een op een tempel gelijkend
gedenkteken op het graf zetten en hem goddelijke eer bewijzen! Het priesterdom
weet op die wijze de waardigheid lange tijd onaantastbaar hoog te houden en in alle
denkbare levensomstandigheden te bewaren.
[8] Ga maar eens naar zo'n onverbeterlijke priester, aan wie je heel goed kunt
merken hoezeer hij vergroeid is met het onware en leugenachtige, dan zul je
merken dat er niets mee te beginnen is! Hij vindt zichzelf veel waardiger dan een
keizer, omdat hij zich verbeeldt een plaatsvervanger van God op aarde te zijn, en
daarom ruilt hij zijn waardigheid voor niets ter wereld.
[9] Mocht je voor veel goud en zilver proberen zijn waardigheid te kopen, dan zal
hij zeggen: 'Goud en zilver heb ik toch al, maar mijn waardigheid is meer waard
dan alle schatten ter wereld, want ik ben een ambtenaar van God en geen ambtenaar
van een werelds vorst, en mijn ambt blijft eeuwig!' Na dat commentaar heb je niets
meer in handen en moet je tenslotte nog dansen naar het pijpen van zo'n
onverbeterlijke hogepriester! Daarom denk ik dat met deze orthodoxe joden niet zo
heel veel te bereiken zal zijn! Toch is je instelling zonder meer zeer godvruchtig.
God de Heer kan echter heel veel, wat ons engelen en jullie mensen vaak voor
onmogelijk houden."
[10] MATHAËL zegt: "Ik dank je voor deze woorden, maar nu komt de zon op en
wij moeten ons in onze harten gereed houden voor de komst van de Heer!"
[11] RAPHAËL zegt: "Je hebt gelijk, want de Heer is de ware zon aller zonnen!
Als Hij opgaat in het mensenhart, is daar de dag der dagen aangebroken. -Zie je
Hem al uit het bos komen, dat je zo ingespannen staat te turen?"
[12] MATHAËL zegt: "De zon staat nu wel helemaal boven de horizon, maar van
de Heer en de twee die Hem tegemoet gesneld zijn, is nog niets te bekennen. Ik
geloof, als ik mij tenminste precies aanjouw verklaring houd, dat je je ditmaal zelf
wat verrekend hebt met je hemelse voorspelling! De voltooiing van de zonsopgang
en de terugkeer van de Heer vallen dit keer niet zo exact samen! Kijk, de zon staat
al aardig hoog boven de horizon en van de Heer is nog geen spoor te bekennen!
Zeg me nu eens hoe ik je voorspelling moet uitleggen!"
[13] RAPHAËL zegt: "Je moet je ogen ook daarheen richten, waar Hij vandaan
komt en niet daarheen, waar Hij niet vandaan komt! Kijk eens om, dan kun je je
meteen ervan overtuigen dat ik geen verkeerde voorspelling heb gedaan!"
133 Het zoeken van de Heer
[1] Mathaël, Ouran, Ebahl en de vier metgezellen van Mathaël kijken allen
vliegensvlug om, zien Mij met de oude Marcus de heuvel opkomen en snellen Mij
tegemoet.
[2] Bij Mij aangekomen, groeten zij Mij weliswaar heel hartelijk en danken zij Mij
dat Ik er weer ben, maar omdat zij Jarah en Helena niet bij Mij zien, bekruipt hen
een angstig gevoel. Ebahl, zeer bezorgd over zijn Jarah, vraagt Mij wat angstig of
de twee Mij in het bos niet gevonden hebben, want volgens de woorden van
Raphaël zijn zij Mij in de ochtend tegemoet gegaan. Omdat ze nu niet bij Mij zijn,
zouden ze Mij in het bos nog aan het zoeken kunnen zijn. Daarom verzoekt hij Mij
om Raphaël achter hen aan te sturen om ze weer veilig bij het gezelschap te
brengen!
[3] IK zeg: "Waarom maken jullie je zorgen over degenen, die Mij zoeken?
Veronderstel je dan, dat Ik iemand alleen dan voor gevaren kan beschermen, als Ik
persoonlijk bij hem ben? Wie zei Mij dan, Ouran, toen jij in groot gevaar was, dat
Ik aan je moest denken en je redden? Denk je dat Ik soms niet weet, waar de twee
nu zijn op hun zoektocht? Laat ze maar, ze komen wel terug!
[4] Zij hebben Mij ook in hun harten gevonden, iets dat voor niemand moeilijk is.
Maar wie Mij uiterlijk gaat zoeken, hoewel hij weet dat Ik slechts innerlijk gezocht
moet worden, heeft deze les nodig. In dit geval geef Ik deze natuurlijk slechts als
voorbeeld om aan te geven, dat een puur uiterlijk zoeken en Mij tegemoet gaan,
niet betekent dat men dichter bij Mij komt, maar wel dat men Mij steeds meer kwijt
raakt! Dit mogen jullie nu op de morgen van de sabbat wel eens heel goed ter harte
nemen! - Overigens zijn de twee Mij toch op het spoor gekomen en zullen nu al
gauw hier zijn."
[5] EBAHL zegt: "Wel, als het dat alleen is, dan is alles weer in orde! Als Raphaël
hen met zijn opmerkingen niet zo snel tot een besluit had gebracht, zouden ze zeker
hier zijn gebleven! De brave knaap ziet alles vlak bij, ook al is het nog zo ver weg
en dat is erg misleidend! Hij zal nooit zo snel iemand wat afraden ook al zou het
iets kwaads blijken te zijn, want op die manier wil hij dan iemand door bittere
ervaringen op de goede weg brengen. Dat is de reden waarom hij de twee niet heeft
afgeraden om U tegemoet te gaan, maar ze zelfs nog meer heeft aangespoord en
daarom zijn ze nu ergens vermoeid gaan zitten en hebben geen idee van wat ze
moeten doen! Maar het is Jarah's eigen schuld, want zij kent Raphaël's manier van
doen en weet hoe ze daar op moet reageren. Hij heeft haar er weer in laten lopen en
dat is heel gezond, maar hij kan zich wel vast verheugen op wat hem te wachten
staat! Als zij terugkomt zal hem weer behoorlijk de les worden gelezen en kan hij
zich weer verbazen over Jarah's welbespraaktheid!"
[6] Dan komt Raphaël, die intussen de slapenden heeft gewekt, net aangelopen en
EBAHL zegt tegen hem: "Nu ben je alweer de oorzaak van een ietwat mislukte
onderneming van zowel Jarah als Helena! Ik moet je eerlijk bekennen, dat de
manier waarop jij met de jou toevertrouwde mensen omgaat en waarop je ze leidt,
mij helemaal niet bevalt! Als een van je leerlingen iets wil doen wat niet helemaal
goed is, moet je hem met raad en daad daarvan afhouden. Het is niet juist hem de
verkeerde daad uit te laten voeren en die in zekere zin nog aan te raden, en hem pas
door de kwade gevolgen die hij daarvan ondervindt, voor een toekomstige zonde te
bewaren! Dat kan misschien voor geesten van jouw soort heel goed en doelmatig
zijn, maar naar mijn mening gaat dat bij mensen nooit op!"
[7] RAPHAËL zegt: "Je bent beslist een eerlijke en rechtschapen Jood, maar wat de
geheime wegen van de Heer betreft, ben je zo dom als een ezel! Denk je dan dat ik
dat, wat ik doe, uit mijzelf doe?! Ik ben een vinger van de Heer en doe wat de geest
van de Heer mij opdraagt! Had je ook maar iets meer begrip, dan zou je dat wel
inzien, maar ik weet hoe ver jouw begrip in geestelijke zaken gaat en neem je
daarom die tekortkoming niet kwalijk. Dat de twee niet verdwaald zijn, kun je zien
aan het feit dat zij nu gezond en behouden over de berg van Marcus' hut hier naar
toe komen, begeleid door een dochter van Marcus die ons komt zeggen dat het
ochtendmaal voor ons klaar staat!"
[8] EBAHL zegt: " Ja, maar hoe zijn die twee dan daar naar beneden gekomen,
zonder dat wij hen hebben gezien?"
[9] RAPHAËL antwoordt: "Zei de Heer niet daarnet, dat zij Hem op het spoor zijn
gekomen?"
[10] EBAHL zegt: "Nou, nou, ik zeg al niets meer. Ze zijn er nu weer en dus is het,
wat mij betreft, in ieder geval weer helemaal in orde!"
134 De reden van de verwoesting van Caesarea Philippi
[1] Na dit gesprek kondigt Marcus aan, dat het ochtendmaal klaar staat en alle
tafels reeds van spijs en drank zijn voorzien. Wij maken ons gereed om van de berg
naar beneden te gaan naar de tafels die op die ochtend weer in de oude opstelling
staan, en niemand ontbreekt.
[2] Dan zegt OURAN tegen Helena: "Heb je, toen je beneden was, nog gezien of
onze tenten er nog staan en in orde zijn? En hebben onze dienaren ook wel te eten
en te drinken, -en zijn onze lastdieren allemaal verzorgd?"
[3] Nu zegt MATHAËL tegen Ouran: "Vriend en schoonvader, in het bijzijn van de
Heer is iedere zorg onnodig! Denk nu aan niets anders dan aan de Heer, want Hij
denkt voor ons en voor de gehele oneindigheid!"
[4] Toen wij ons na deze opmerking van Mathaël van de berg af naar de tafels
begaven, vroeg CYRENIUS Mij onderweg: "Heer, moet ik soms een afdeling van
mijn soldaten naar de stad zenden om te blussen? Want als we de stad niet helpen,
is zij nog voor vanavond een gloeiende puinhoop!"
[5] IK zeg: "Beste vriend, als Ik dat wilde, zou Ik allang Raphaël erheen hebben
gestuurd en dan zou de brandende stad in een ogenblik geblust zijn, maar Ik wil dat
deze stad, die zowel voor God als de keizer slecht is, gedeemoedigd wordt en
daarom laat Ik alles, behalve de huizen van de armen en eenvoudigen, door het
vuur verwoesten. Al het andere moet tot as vergaan! Hierna zullen er betere
mensen gaan wonen en de nakomelingen van onze oude Marcus zullen met
toestemming van de keizer rechtvaardig over deze stad en omgeving heersen en zij
zal hun erfenis blijven van kind op kind en kleinkind op kleinkind. Als zij echter
God zullen vergeten, zal het hen vergaan, zoals het nu de bewoners van deze stad
vergaat.
[6] Als de brand deze stad van hoererij op een werkdag getroffen zou hebben, zou
deze allang zijn geblust. Maar op de sabbat en speciaal op een sabbat van de
nieuwe maan, raakt geen orthodoxe jood ook maar iets met de top van zijn pink
aan, uit angst voor God verontreinigd te worden.
[7] Op dat punt is het geweten van de orthodoxe joden zeer gevoelig, maar het
nalaten van goede werken verontrust hun geweten niet in het minst, net zo min als
de lichamelijke en geestelijke echtbreuk en allerlei bedrog.
[8] Zij zijn zelfs van mening, dat op een werkdag een zonde tegen het gebod van
God vrijwel geen zonde is en dat men zich reeds lang voor de avond weer
gezuiverd kan hebben, terwijl men op een sabbat tot aan de avond onrein blijft. Dan
begint de vorst der nacht echter al te heersen, zodat het best mogelijk is dat er dan
een afgezant van satan komt, iemand onrein aantreft en daardoor in staat is de
onreine ziel in bezit te nemen!
[9] De zonde doet de mens alleen maar 's nachts kwaad en ook alleen nog maar tot
na het middernachtelijk uur, omdat satan gedurende die tijd op jacht mag gaan.
Overdag heeft hij geen macht en dan kan men naar hartelust zondigen, dat geeft
niets. Wel moet men er op bedacht zijn, zich vóór zonsondergang op de door
Mozes voorgeschreven wijze te reinigen, dan "heeft men voor de overdag begane
zonden 's nachts niet het geringste te vrezen.
[10] Aan God storen deze blinden zich niet in het minst, ook al zouden zij overdag
nóg zoveel zonden tegen Zijn geboden begaan hebben! Alles is hun eraan gelegen,
dat de satan hen niet te pakken krijgt. Omdat dat op een sabbat het gemakkelijkst
kan gebeuren, daar zij dan geen bok, geen lam en geen kalf mogen slachten, ja zich
zelfs geen zeven maal mogen wassen, zorgen zij er angstvallig voor gedurende de
sabbat zoveel mogelijk rein te blijven zodat de duivel hen niet in zijn macht kan
krijgen als de zon is ondergegaan!
[11] Nu weet je de reden waarom deze duisterlingen hun mooie huizen op een
sabbat liever laten afbranden, dan een hand uit te steken om te blussen. Daarom zal
eens een Romeins veldheer, die niet onbekend zal zijn met deze grove en
hardnekkige dwaasheid van dit volk, weinig moeite hebben om dit geslacht,
wanneer het opstandig wordt, speciaal op een wintersabbat met één slag uit zijn
voegen te slaan en zijn grote stad in een puinhoop te veranderen.
[12] Maar nu moeten wij ontbijten, anders worden we verrast door een aantal niet
zo opwekkende bezoeken, die ons veel werk zullen verschaffen om er op een beetje
goede manier vanaf te komen!"
[13] Daarop ging iedereen aan tafel en het smakelijke ochtendmaal werd dit keer
met grote eetlust genoten en iedereen was erg tevreden over de oude Marcus. Ook
Ouran en Helena merkten op, dat zij nog nooit zulke goed toebereide vissen
geproefd hadden en zulk smakelijk brood. Maar MARCUS gaf alle lof aan Mij en
zei: "Hij is het zout en de beste specerij van alle spijzen, geef jullie verdiende lof
aan Hém alleen!"
[14] Er was er niet één onder de vele gasten, die niet begrepen had wat Marcus
bedoelde, en allen prezen Mij in stilte in hun hart. Maar MATHAËL zei hardop:
"Ja, ja, oude Marcus, waar de Heer de keukenmeester van alle leven is en alles in
alles is, is het zeer goed te leven, want daar moeten geest, ziel en lichaam de beste
kost krijgen! Je hebt er heel goed aan gedaan dat je de aan jou gegeven lof terug
verwezen hebt naar de Heer , maar juist daarom zal ook jóuw naam niet worden
uitgewist in de harten van die mensen, die jou als een vriend van de Heer hebben
leren kennen!"
[15] Marcus dankt Mij ervoor, dat Ik zijn huis zo'n buitengewoon grote eer heb
aangedaan. Daarna bedankt hij echter ook Mathaël voor zijn vriendelijke woorden
en zegt dat hij die eer helemaal niet verdient.
135 Gesprek met de orthodoxe Farizeeën
[1] Na afloop van het ontbijt vragen Cyrenius en Julius Mij, wat er nu gedaan moet
worden.
[2] IK zeg: "Laten we maar even wachten, er zal zo wel wat op komen dagen! Kijk
maar naar de oever! Daar schuifelen als trage schaduwbeelden een aantaloude,
orthodoxe Farizeeën met hun leerlingen rond. Die weten al, dat je je hier, om
redenen die zij niet kennen, ophoudt. Zij vermoeden, dat je de plaatsen aan de
Galilese zee inspecteert, maar hier een soort kampement hebt. De statietenten van
Ouran bevestigen hen in hun vage vermoedens. Nu wachten zij tot je misschien in
een schip over de zee of misschien uit een tent zult komen, want dan willen zij met
een verzoek om schadevergoeding bij je aankomen, omdat zij denken dat de
heidenen hun huizen in brand hebben gestoken.
[3] Maar nu zullen zij al gauw genoeg merken dat jij hier bent en dan krijgen we ze
op ons dak. Je kunt je wel voorstellen hoeveel werk ze ons zullen geven! Maar Ik
zeg jou en jullie allemaal, dat Ik niet voortijdig verraden mag worden! Ze moeten
eerst behoorlijk bang gemaakt worden en dan pas moet Mijn naam hen de
doodsschrik op het lijf jagen. Het zal je wel duidelijk worden, wat wij met deze
overspelige soort te doen en te bespreken krijgen!
[4] Mathaël en Raphaël zullen ons goede diensten verlenen, maar eerder dan na het
middaguur zullen wij nauwelijks van hen af kunnen komen. Laten we dus nog een
ogenblik stilte betrachten en verzamel je krachten, want je weet nu wat er over je
heen zal komen!"
[5] Daarop wordt alles stil, alleen de soldaten en de bedienden zijn wat luidruchtig
bezig op de berg.
[6] Na een poosje vraagt Mathaël Mij of hij met de orthodoxe duisterlingen
helemaal zonder enig voorbehoud zou mogen spreken.
[7] IK zeg: "Zeker, maar je zult je ook heel speciaal moeten voorbereiden! Denk
maar niet dat je zo gemakkelijk met deze gepantserde helden van de nacht kunt
discussiëren, want zij zijn voor heel veel gevallen tot aan de tanden gewapend!"
Daarop begon Mathaël zich ook geconcentreerd innerlijk voor te bereiden.
[8] Ook een paar leerlingen vragen Mij hoe zij zich in dit geval moeten gedragen.
[9] IK zeg: "Jullie hoeven daarbij niets te zeggen en ook mets te doen. Kijk als
zwijgende getuigen toe en als iemand van de Farizeeën jullie wat vraagt, verwijs
hem dan naar Cyrenius en geef toe, dat de zaak jullie helemaal niets aangaat, dan
zullen zij jullie met rust laten. Ik zal Zelf in het begin op gelijke wijze handelen."
Qat stelde de leerlingen ook tevreden en wij wachtten daarna rustig op de komende
lastposten.
[10] Na verloop van een klein half uur vernamen degenen die aan de oever van de
zee op Cyrenius wachtten, van een ons passerende Jood uit de stad die Cyrenius
kende, dat Cyrenius zich in de tuin van de oude krijger bevond. Op dat bericht
keerden alle orthodoxe Farizeeën en de orthodoxe joden terug op hun schreden en
begaven zich zo snel mogelijk in onze richting.
[11] Toen MATHAËL hen naar zich toe zag komen, zei hij: "Wel, geëerde vriend
Cyrenius, bereid je voor, nu breekt de storm los! Ik ben erg benieuwd wat deze
kerels allemaal naar voren zullen brengen!"
[12] CYRENIUS zegt: "Ik niet minder, hoewel ik eerlijk toegeef dat ik met deze
mensen het minst graag onderhandel. Als je ze maar een vinger geeft, nemen ze
meteen de hele hand. Dat kunnen we echt niet gebruikenwant er zijn nog andere,
werkelijk arme mensen, die hard nodig geholpen moeten worden. "
[13] Inmiddels waren de hulpzoekers, natuurlijk met hun OVERSTE van de
synagoge voorop, ook al ter plekke aangekomen. Deze herkende direkt de
opperstadhouder en sprak hem als volgt toe: "Hooggeplaatste, verlichte en van alle
volmachten voorziene heer opperstadhouder van Coelesyrië, van het gehele Joodse
land, van het overige Klein en Groot-Azië en van een deel van Afrika! Het zal u
niet onbekend zijn wat voor verschrikkelijk ongeluk ons, de altijd aan God en de
keizer toegewijde inwoners van de stad Caesarea Philippi, in deze nacht is
overkomen. Als wij daar ook maar op enigerlei wijze schuld aan zouden hebben,
zouden wij nu onze nalatigheid kunnen verwensen en diep betreuren, en verder met
geduld dragen wat God de Almachtige over ons heeft laten komen. Maar voor
zover wij weten hebben wij niet de minste aanleiding gegeven tot dit ongeluk, maar
heeft de boze opzet van een paar kwaadwillige heidenen ons dat aangedaan! De
eigenlijke reden waarom wij hier zijn is dan ook, u een rechtvaardige
schadevergoeding te vragen!
[14] Deze zult u ons des te eerder naar recht en billijkheid ten goede laten komen,
omdat wij ten eerste geheel en al Romeinse onderdanen zijn, net als de moedwillige
heidenen. Ten tweede echter omdat wij als priesters en dienaars van de enig ware
god, die Rome welgezind zijn, het volk meer sympathie voor de keizer bij kunnen
brengen, dan duizenden zwaarden en lansen. Zouden wij echter ooit tégen Rome
zijn, dan brengen onze tongen in een paar uur meer tot stand dan honderdduizend
soldaten in een jaar. Hier wast de ene hand de andere.
[15] Willig ons verzoek in, verlos ons van de huidige bedelstaf en laat ons op
kosten van de staat onze verwoeste gebouwen, onze leer en bedehuizen weer
opbouwen, dan zult u in de naam van de keizer ervaren dat wij u dankbaar zijn voor
uw hulp. Ja, als het niet anders gaat, nemen wij ook de verplichting op ons om de
staat een eventueel voorschot na twintig jaar met interest terug te betalen. Geëerde
opperstadhouder, denk goed na over ons verzoek en willig het in! Het zal zowel u
als de keizer geen nadeel opleveren, want wij weten wie en wat wij zijn, en waartoe
wij in staat zijn! Als wij des keizers vrienden zijn, zal hij moeiteloos zijn grote rijk
regeren. Zijn wij echter, in ons binnenste, vijanden van de keizer, dan zouden kroon
en scepter hem wel eens gauw tot een uiterst onprettige last kunnen worden! Houd
daarom rekening met onze huidige nood, denk als een verstandig man over ons
verzoek na en doe wat u goed dunkt!"
[16] CYRENIUS antwoordt, terwijl hij nauwelijks zijn verontwaardiging kan
verbergen: " Aleer ik ja of nee zeg, zal ik eerst heel precies laten onderzoeken hoe
en door welke oorzaak de stad en uw huizen in brand zijn geraakt. Het is me nog
helemaal niet duidelijk of u daar wel absoluut onschuldig aan bent, want ik heb
juist in deze nacht bepaalde zaken over u gehoord. Iemand vertelde mij dat u, naar
aanleiding van de totale zonsverduistering van gisteren en later nog meer vanwege
het plotselinge verdwijnen van de avondlijke na-zon, het volk geheel ten
overvloede hebt toegesproken over een door één van uw profeten voorspeld
Godsgericht dat nu zou komen. Ook de priesters der Grieken hebben van hun kant
niet nagelaten het uitzonderlijke spel der natuur in hun voordeel uit te buiten. Beide
priesterlijke groeperingen hebben dat bepaalde natuurverschijnsel misbruikt om het
volk, terwille van schijnbaar doeltreffende en de wil van uw god bereikende
gebeden, de meest ongehoorde offers af te persen. Het door u van kindsbeen af
doof en blindgemaakte volk deed alles wat het maar mogelijkerwijs doen kon, om
het door u aangekondigde jongste gericht af te wenden.
[17] Gelukkig was er een verstandig en ervaren man, die enige gegoede mensen uit
het volk, die hij kende, bij zich riep en hen vervolgens in alle rust en kalmte het
verschijnsel op heel natuurlijke gronden verklaarde en zei dat hij het al meermalen
had meegemaakt. Ter bekrachtiging van zijn verklaring bracht hij echter ook heel
fijntjes onder hun aandacht, dat de priesters, als hun voorspelling waar zou zijn,
zeker de moeite niet zouden nemen het volk zulke massale offers af te persen
wanneer het verblijf op deze wereld volleugen en bedrog nog maar zo kort zou
duren!
De onverzadigbare, hebzuchtige en harteloze priesters wisten net zo goed als hij dat
het hele gebeuren alleen maar kon betekenen, dat de weersomstandigheden de
volgende dag mogelijkerwijs zouden veranderen. Maar zij kenden het bijgeloof van
het volk en namen deze gelegenheid te baat om er zo gewetenloos mogelijk op los
te zondigen!
[18] Kijk, dat heeft een heel betrouwbare getuige mij vannacht meegedeeld! Wel,
hoe ging het verder na dit wijze en actuele onderricht? De paar mensen, die op deze
wijze met weinig woorden juist waren voorgelicht, haastten zich vervolgens naar
het vertwijfelde volk en riepen opgewekt: 'Troost, troost, troost en nogmaals troost!
Wees kalm en luister voor je bestwil naar ons!' Daarna legden zij alles op een
begrijpelijke manier aan het volk uit. Toen het volk begreep wat er aan de hand
was, ontbrandde het in toorn en woede tegen u en gaf u vervolgens een voorproefje
van een oordeelsdag van Daniël. Omdat ik door deze getrouwe berichtgeving nu
maar al te duidelijk inzie dat in werkelijkheid niet de moedwil van de heidenen de
oorzaak ervan is, maar dat uzelf juist eraan schuldig bent dat in deze nacht de toch
zo mooie en belangrijke stad in de as gelegd wordt als gevolg van de rechtvaardige
woede van het volk over uw bedriegerijen, zult u hopelijk wel inzien dat ik uw zeer
brutaal gestelde verzoek niet alleen niet kan inwilligen, maar dat ik u daarentegen
als vice-regent hier, in het belang van mijn keizer en in het belang van het volk,
streng ter verantwoording zal roepen en tot volledige schadevergoeding zal
veroordelen! -Dit onder voorbehoud dat alles zich zo toegedragen heeft als ik van
een maar al te geloofwaardige getuige heb vernomen! -Wat heeft u daartegen in te
brengen? Spreek, als u daar iets tegen in kunt brengen!"
[19] Reeds tijdens de toespraak van Cyrenius verschoten de zwarte aanbieders van
het verzoek als kameleons van kleur en hun inwendige woede was duidelijk aan
hun gloeiende wolfsogen te zien. Maar nu zij de kans kregen om zich te
verdedigen, konden ze van pure woede geen woord meer uitbrengen.
[20] CYRENIUS wachtte een poosje en toen er nog niemand wat wilde zeggen,
werd hij boos om hun woedende gezichten en hij zei onheilspellend ernstig,
helemaal op' de wijze van een echte Romein die onverbiddelijk is: "Geef vlug
antwoord, anders ben ik genoodzaakt uw kwaadwillige zwijgen te beschouwen als
een volledige bekentenis van datgene waarvan u bent beschuldigd, en daarover
meteen, zonder enige verdere consideratie, het door u welverdiende oordeel uit te
spreken en de voltrekking daarvan aan u uit te laten voeren! Spreek, want u weet
dat wij Romeinen niet plegen te schertsen!"
[21] Dan zegt de OVERSTE tenslotte: "Heer, de belastering is te groot! In zo'n
geval kan men niet zo snel zijn kalmte herwinnen en weerwoord geven, maar
daarbij moet men zich helemaal beheersen en bedenken hoe zo'n laster mogelijk is,
en zinnen op de krachtigste middelen om deze neer te slaan en tot niets te
reduceren. Wie kan bewijzen dat wij het volk dwongen te offeren?! Wij droegen
slechts uit wat wij zelf ondervonden en vreesden! Wie kan bewijzen dat wij anders
handelden dan wij volgens de profetie moesten aannemen?! Waren de tekenen er
niet naar?! Of toont de geschiedenis ons niet voorbeelden in overvloed, waar Gods
geduld ophield en plotseling een verschrikkelijk gericht over de mensen kwam?!
Maar wij hebben ook genoeg voorbeelden, dat God, ondanks een zeker en
onherroepelijk aangekondigd strafgericht, weer zijn grote genade en erbarming
schonk aan de berouwvollen, als het volk terugkeerde tot ware boete en berouw.
[22] Maar als uw wijze man, die die paar mensen tegen ons opzette, echt zo eerlijk
was, waarom kwam hij dan niet naar óns en vertelde hij aan óns, wat hij aan een
paar ontevredenen die ons steeds vijandig gezind waren, heeft verteld? Alleen een
mens die onze verheven godsdienst niet kent en geen benul heeft van het goddelijk
woord door de mond van een profeet en van het effect daarvan op een door hemelse
tekenen bedreigde tijd, kan zo schandalig lasterlijk tegen ons te keer gaan! En kan
een opperstadhouder van Rome zo'n mens dan eerder geloven dan ons!? Men kan
nu wel zeggen: ' Als die wijze man naar jullie was toegekomen en jullie dat verteld
had, wat hij het vertwijfelde volk heeft verteld, zouden jullie niet naar hem hebben
geluisterd, maar hem hebben veroordeeld of zelfs gestenigd!' Maar wie kan dat al
van ons zeggen nog voor hij het bij ons heeft uitgeprobeerd!? Wij plegen pas na de
daad te oordelen en recht te spreken, maar nooit vóór de daad, bij vermoedens of
bij kwaadsprekerij! Onze godsdienst rechtvaardigt ons gedrag. Wie staat dan op en
bewijst dat wij anders geloven en handelen?! Kwaadwillige laster of alleen ernstige
vermoedens bewijzen bij ons niets, en uw getuige kan hebben gezegd wat hij wil,
maar wij verklaren zijn aanklacht zólang van nul en gener waarde tot hij ons kan
bewijzen, dat wij werkelijk anders deden dan wij zelf geloofden en dat wij de man,
die het volk met zijn praatjes tegen ons heeft opgehitst, onaangehoord zouden
hebben laten gaan als hij naar ons toe was gekomen!
[23] Wij deelden oprecht in de angst van het volk. Hadden wij dan de offers niet
moeten aannemen, toen het volk ter verzoening van zijn zonden ons massaal offers
bracht in het geloof daardoor God mild te stemmen?! Waar staat het tegendeel
daarvan dan geschreven?!
[24] Edele opperstadhouder, bedenk toch dat u hier te maken heeft met echte,
orthodoxe dienaars van God en niet met tempeldienaars van de nieuwe soort, die
jammer genoeg maar al te goed weten hoe de huik naar de wind te hangen! Dat
zien wij overduidelijk en de tempel is ons daarom ook niet goedgunstig gezind.
Maar bij ons, hoewel we maar met weinigen zijn, houdt men nog vast aan het oude
geloof en dat kunnen de nachtvliegen die u een verkeerd oordeel in het oor
fluisterden, ons niet afnemen! Vandaag is het een prachtige dag van de Heer en
nergens is ook maar een spoor te zien van een gericht van God, behalve dat onze
stad een prooi der vlammen wordt, -echter niet door een godsgericht, maar door de
betreurenswaardige, duistere manipulaties van een paar ons steeds vijandiger
wordende heidenen. Zou het dan voor God zo onmogelijk zijn geweest met deze
streek hetzelfde te laten gebeuren als eens met Sodom en Gomorra? Wie kan hier
opstaan en zeggen, dat na het voorafgegane teken niet hetzelfde had kunnen
gebeuren?! Wij willen helemaal niet zeggen dat God misschien vanwege onze vele
gebeden en verzuchtingen deze streek heeft gevrijwaard van Zijn bedreiging met
het gericht. God kan het wel terwille van een ons geheelonbekende vrome gedaan
hebben, omdat dan toch ook onze gebeden tesamen met de gebeden van die ene
vrome tot aan de treden van Zijn troon zijn opgeklommen. Maar wie bewijst ons,
tegen ons geloof en onze overtuiging in, dat het niet zo, maar geheel anders is?! -Ik
heb nu uit onze naam gesproken. Edele heer, spreek u nu een voor God en alle
mensen rechtvaardig oordeel uit!"
136 Marcus klaagt de overste der Farizeeën aan
[1] CYRENIUS was natuurlijk niet bedacht op zo'n reactie en wist niet meteen, wat
hij de overste moest antwoorden. Daarom riep hij Mathaël en zei halfluid tegen
hem: "Spreek jij nu maar verder, want ik ben al aan het eind van mijn Latijn! Deze
kerels hebben meer pijlen op hun boog dan ik mij aanvankelijk had voorgesteld!"
[2] MATHAËL zegt: "Geëerde vriend! We zullen het nog moeilijk krijgen. Want
om te bewijzen wat zij gedaan zouden hebben als de omstandigheden zich daartoe
hadden geleend, is een moeilijke opgave. Ook al zouden zij, wat ik niet wil
ontkennen, heimelijk de slechtste bedoelingen hebben gehad, dan hebben.zij
daartoe toch geen poging gedaan om die uit te voeren. Dan is er echter ook geen
strafbare uitvoering van de kwade bedoeling, die zij wel, maar ook best helemaal
niet zouden kunnen hebben? Wat kan een mensenhart niet allemaal voor gedachten
koesteren als het van alle kanten onder druk wordt gezet?!
[3] Wanneer er een storm in het hart woedt, is geen mens zo gemakkelijk in staat
zijn snel wisselende gedachten, die als stormwolken dreigend langs jagen, te
beheersen. En als na verloop van tijd de storm in het hart is geluwd, herinnert de
rustig geworden mens zich zelden nog exact, wat er allemaal tijdens de storm van
zijn hartstochten in hem is opgekomen. Daar kan wel veel doemwaardigs bij zijn
geweest, maar zelfs ik zou mij afvragen welke God dat zal willen veroordelen?!
Als zij werkelijk orthodox gelovige mensen zijn en de vrees van het volk om één en
dezelfde reden gedeeld hebben, en dat is iets wat wij net zo lang moeten aannemen
tot wij het tegendeel kunnen bewijzen, dan moet hun verzoek worden ingewilligd.
Vooropgesteld, dat het inwilligen van dergelijke verzoeken in zulke buitengewone
gevallen, zoals dit er een is, door de keizer is voorgeschreven! Wij kunnen hier
slechts over de aangedragen feiten een oordeel vormen zolang wij daar niets
steekhoudends tegenin kunnen brengen. Wat wij erover denken, kan echter nooit
als een tegenbewijs dienen en al zouden wij de gehele stad heimelijk afluisteren,
dan zullen we daarna ook niet meer weten dan we nu weten."
[4] Mathaël fluisterde dit wat halfluid tegen Cyrenius, en daarop zei CYRENIUS
tegen Mij, terwijl hij zich achter zijn oren krabde: "En wat is Uw mening?"
[5] IK zeg: "Het is Mijn tijd nog niet, bespreken jullie het dus alleen met elkaar en
met hen. Betrek de oude Marcus er echter ook bij. Hij en zijn zonen kennen hen
beter dan jullie! Ebahl uit Genezareth kent ze ook en Julius weet ook tamelijk veel
van hen. Laat die roepen, dan zul je meteen een ander verhaal horen!"
[6] Cyrenius Iaat onmiddellijk Julius halen, die in de tussentijd met Ebahl op de
berg naar de soldaten was gegaan om de brand gade te slaan die nog steeds zeer
hevig woedde. De twee kwamen al gauw, evenals de oude Marcus. Toen alle
geroepenen aanwezig waren, legde Cyrenius hun heel in het kort het verzoek van
de orthodoxe Farizeeën en de toespraak van hun overste voor, alsook datgene wat
de overste als onweerlegbaar bewijs naar voren had gebracht.
[7] Toen MARCUS dat hoorde, verwonderde hij zich zeer over de enorme
brutaliteit van de overste en zei tegen hem: "Jij opperfarizeeër, die je zo goudeerlijk
en orthodox-vroom voordoet! Je bent nu, tegen mijn reeds lang gekoesterde
verwachting in, als geroepen in mijn grote net gekomen! Denk eens terug aan nog
geen drie jaar geleden, hoeveel moeite je toen hebt gedaan om mij tot jouw geloof
te brengen! Je vond zelfs dat voor mij de, voor een oud mens altijd wat vervelende
en ook pijnlijke, besnijdenis niet nodig was. Als ik mij maar met mijn huis liet
inschrijven bij jouw geloof, was alles helemaal in orde! Je beloofde me veel
voordeel in het zakenleven toen ik als bezwaar opperde dat ik een gewetensvol man
was en de godsdienst van mijn vaderen niet graag verruilde voor een andere
waarvan ik de grondregels veel te weinig kende en niet wist welke nieuwe
verplichtingen die mij op zou kunnen leggen. Ik zei je heel openlijk dat ik er
weliswaar niet algeheel op tegen was om mijn wat gebrekkige godsdienst te ruilen
voor een betere, maar dat ik eerst helemaal ingewijd zou moeten zijn in de kern van
de nieuw aan te nemen religie.
[8] Toen zei jij echter dat dat bij jouw godsdienst helemaal niet nodig was. Iedere
religie was toch al niets anders dan een wiegefilosofie voor de kinderen, die ook
vanwege de kinderen in stand gehouden moest worden. Als een man eenmaal zijn
ontwikkelde verstand had, behoefde hij geen wiegefilosofie meer en hield hij zich
daar alleen maar uiterlijk aan, terwille van de kinderen. Men zou hem een blinde
dwaas moeten noemen als hij zich in alle ernst daaraan zou houden! Een man als ik
zou toch ook wel kunnen beoordelen of het niet verstandiger was uiterlijk
aanhanger te zijn van een godsdienst die iemand de minste hindernissen in het
zakenleven opleverde.
[9] Ik ging er op in en liet mij tesamen met mijn gehele huis overschrijven naar
jouw godsdienst. Maar spoedig daarna werden mij de ogen wijd geopend, toen ik al
gauw door jullie werd veroordeeld tot het betalen van allerlei onaangename
belastingen, en ik begon toen steeds beter in te zien wat voor ellendige ruil ik had
gedaan door jouw religie aan te nemen.
[10] Van alles moest ik jullie de tiende en van alle vruchten de eerstelingen geven.
Ik tekende heel vaak bezwaar aan bij de Romeinse instanties, maar dat hielp niets,
want men wierp me steeds voor de voeten: 'Volenti non fit iniuria!'(Wie het zelf
gewild heeft, lijdt geen onrecht). Waarom heb jij, als oude, verstandige Romein, je
laten vangen? Boet maar voor je ondoordachte domheid!'
[11] Als ik echter bij jou kwam en je mijn ellende voorlegde, luisterde je helemaal
niet en zei steeds in je grote hoogmoed: 'Zo staat het geschreven!', en ik kon
onverrichter zake met een treurig en een geërgerd gezicht en gemoed weer
afdruipen.
[12] Als ik van jullie meer over de Schrift wilde horen, werd mij gezegd: 'Wij zijn
de Schrift en het levende woord van God! Daarom behoeft niemand meer ergens
naar te vragen, maar ieder moet doen wat wij leren en eisen! Niemand heeft verder
iets nodig!'
[13] Kijk, oud, kwaadaardig Joods orakel uit Caesarea Philippi, dat zijn je woorden
en zo is je gedrag! En wil je je nu opeens wit wassen?! Ik zweer je bij alles wat mij
nu heilig is, dat je hier niet vandaan komt voordat je althans mij iedere
onrechtvaardig toegebrachte schade vergoed zult hebben! De waardige
opperstadhouder kan je op mijn verantwoording het kruis op de rug vast laten
maken en daarmee wordt je geen onrecht aangedaan! -Begrepen oud, slecht
orakel?!"
[14] CYRENIUS zegt: " Aha, staan de zaken er zo voor?! Wel, wel, iets hebben we
al! - Nu, wijze heer overste van de duistere volksonderdrukkers, wat heeft u
daartegen in te brengen?"
[15] De OVERSTE zegt: "Kent u Mozes helemaal en alle door God verlichte
profeten?"
[16] CYRENIUS antwoordt: "Mozes ken ik zo ongeveer, maar de profeten ken ik
slechts van naam."
[17] De OVERSTE zegt: "Best, ga dan heen en..leer eerst.al mijn bittere
verplichtingen daarin te onderkennen en straf ml], als u ml] kunt bewijzen dat ik
één ervan niet' ben nagekomen! Als u wilt lezen, - wij hebben de Schrift bij ons.
Als er gevaar voor vernietiging bestaat, is dit het enige bezit dat wij op deze
hoogtijdag des Heren bij ons mogen dragen!"
137 Onderlinge beraadslagingen
[1] Zachtjes zegt MATHAËL tegen Cyrenius: "Die noot is waarschijnlijk ook weer
te hard voor ons om te kraken! Marcus heeft goed werk geleverd, maar wat kunnen
we doen als wij hun aan de hand van hun voorschriften geen schending van hun
plicht kunnen aantonen? Maar laten we eens horen wat Ebahl en Julius te vertellen
hebben! Hoewel ons dat wat zij naar voren zullen brengen ook niet veel zal helpen,
want de oude staat te vast in zijn schoenen en is in staat om elk van zijn snode
daden met de Schrift in de hand te rechtvaardigen. Wat is daar dan tegen te doen?"
[2] CYRENIUS zegt: "Goed, dan gebruik ik mijn onbeperkte macht om al die
Schriftgedeelten, die tegen het gezonde, menselijke verstand ingaan, ongeldig te
verklaren en dan zitten ze in de val!"
[3] MATHAËL zegt: "Dat zal niet baten, want dan kan hij zeggen: 'Het gezonde
mensenverstand eist echter ook, dat een wet eerst gegeven en bekrachtigd moet
zijn, vóór men iemand aan de hand daarvan kan veroordelen.' Wat kunt u dan dáár
tegenin brengen? We moeten de zaak uitzonderlijk goed overdenken, voor we van
menselijke kant iets tegen deze kerels kunnen uitrichten! Cornelius, Faustus,
Kisjonah uit Kis en een zekere Philopold uit dezelfde streek kunnen nu gauw hier
zijn, die zullen ons zeker heel goed van dienst zijn! Ik verheug me zeer op hun
komst!"
[4] Na een tijdje nagedacht te hebben, zowel over het door de overste gezegde, als
ook over het meer in het geheim opgemerkte van Mathaël en over diens vreugde
over de aangekondigde komst van Cornelius met zijn groep, nodigt Cyrenius Ebahl
uit om iets steekhoudends over de orthodoxe priesters naar voren te brengen.
[5] En EBAHL staat op en zegt: "Geëerde vriend! Vossen en handige mensen zoals
uw Proteus zijn moeilijk te vangen. De vossen omdat ze altijd zorgen voor twee
uitgangen en de anderen omdat die zich in alles kunnen veranderen, zelfs in de
elementen. Daarom wil ik hier het volgende zeggen: Daar u op grond van datgene
wat u door de waarachtigste en betrouwbaarste getuige -die u net zo goed kent als
ik -over deze mensen werd gezegd, zeker geen twijfel kunt hebben of het zo is of
niet, maar anderzijds als wereldlijk rechter tegenover de wereld toch slechts een
oordeel kunt vellen over iets, waarvan uw oor en uw oog zich uiterlijk kunnen
overtuigen, geef ik hier de volgende raad: Laat deze lastige vragers gaan. Doe dat
zonder ook maar iets in te willigen van datgene wat zij hebben gevraagd en zonder
hen door een oordeel tot enigerlei straf te veroordelen! Daarmee heeft u aan de
innerlijke, geestelijke waarheid en aan het wereldse verstand volledig voldaan! Dat
is mijn mening!
[6] Ik zou U over het veelvoudige volksbedrog en de gewetenloze
volksonderdrukking honderden dingen kunnen vertellen die ik bij veel
gelegenheden bij deze namaak godsdienaars heb beleefd, maar wat voor nut heeft
dat? Ze vinden altijd wel een gaatje waardoor ze kunnen ontsnappen! Ze
beschermen zich zorgvuldig met de doeken van Mozes en de mantel van Aäron en
de profeten tegen iedere van buiten komende wind die hen zou kunnen schaden, en
hoe koud de wind ook is, ze worden er niet eens verkouden van!
[7] Wij weten best waarvoor het uiterlijke verstand de Schriften der profeten kan
gebruiken, want die zijn overal goed voor zolang men hun innerlijke, geestelijke
betekenis niet kent, en dat is de voornaamste schuilplaats van deze mensen.
Daarom zal er niet veel anders opzitten dan wat ik heb voorgesteld. "
[8] CYRENIUS zegt: " Ja,ja,je hebt helemaal gelijk, ik erken dat volkomen. Maar
toch meen ik dat er misschien wel iets aantoonbaar strafbaars tegen deze mensen
ingebracht zou kunnen worden, waar zij zich dan tegenover mij niet meer uit
zouden kunnen praten!"
[9] EBAHL zegt: "O jee, .alles eerder dan dat, want deze kerels kennen iedere jota
van de Romeinse wet en weten, beter dan welke advocaat ook de wet zo te
ontduiken dat geen satan hen kan pakken. Zij moeten ontelbare van dergelijke
vergrijpen persoonlijk of als medeplichtige begaan hebben. Voor Gód zullen zij
zich natuurlijk niet kunnen verbergen, maar wij krijgen geen vat op hen als wij hen
volgens de wet willen aanpakken! Misschien dat Kisjonah, Cornelius, Faustus of de
Griek Philopold daartoe in staat zijn? -Van ons komt echter, buiten de Heer en de
engel Raphaël, niemand hen te na!"
[10] CYRENIUS schudt het hoofd en zegt: "Ik zou ze als verdachte personen
kunnen laten bewaken, misschien zou dan de ernst van de zaak hun geweten toch
een beetje wakker schudden!?
[11] EBAHL zegt: "Probeer het, maar ik sta er voor in dat u na de eerste protesten
van de overste, de bewakers niet snel genoeg zult kunnen laten verdwijnen! Wij
hebben voor de bultenwereld immers helemaal geen spoortje van een Causa
Criminis (strafrechtzaak) Er is geen aanklager, dus kan er ook geen rechter zijn!
Het stille getuigenis van de Heer kunnen wij in dubbelopzicht niet als aanklacht
beschouwen. Ten eerste ontbreekt daaraan ieder werelds kenmerk van een bewijs
van schuld en ten tweede zou de Heer Zelf, in werelds opzicht, slechts als een halve
getuige.gelden. Want zeker nu zou men zich niet op zijn goddelijkheid en zelfs met
eens met volledig wettelijke geldigheid op zijn voorspellende gave kunnen
beroepen Ante forum Romanurn (voor het Romeinse gerechtshof). Wij weten
natuurlijk wel precies wie Hij is, maar de dorre Romeinse wet kent onze Heer en
Meester nog lang niet en dus ook Zijn door Zijn wijsheid ingegeven verklaring niet.
Daarom kunt u nu, ondanks al uw innerlijke overtuiging, deze mens slechts
beoordelen naar wat u van mensen als uiterlijk bewijs van schuld kunt
bijeenbrengen. En daartoe is toch vóór alles een aanklager nodig en dan komen pas
de beëdigde getuigen.: Of heeft de uitspraak van een profeet of een orakel enige
waarde bij u, als beide niet tot uw religie behoren?"
[12] CYRENIUS zegt: "In bijzondere gevallen wel, vooral als de profeet eerst voor
een fatsoenlijke rechtbank heeft aangetoond dat hl] helemaal geloofwaardig is! Als
de rechtbank niets tegen hem inbrengt kan hij zelf, evenals een uitspraak van een
getest orakel, dienen als rechtsgeldig, algeheel bewijs! Want alleen de rechter heeft
het recht de geldigheid van de getuige te aanvaarden of te weigeren, of te
bekrachtigen en vast te stellen of hij wel of niet ontvankelijk is!"
.
[13] Dan zegt EBAHL: "Goed, maar wat gebeurt er als een profeet zich niet als
aanklager en net zo min als getuige laat gebruiken! Waarmee kunt u hem dan
dwingen?! Als getuige zal dat misschien nog gaan, maar als aanklager toch zeker
nooit! Wij hebben er hier een, maar waarmee kunt u deze hoge Ene dwingen en
waarmee de engel Raphaël, om óf als aanklager óf als getuige op te treden?"
[14] CYRENIUS zegt: "Van dwang kan natuurlijk helemaal geen sprake zijn!
Laten we dus maar afwachten, want de aangekondigden zullen toch waarschijnlijk
niet zo lang meer op zich laten wachten! - Het lijkt mij toe dat ik nog tamelijk ver
weg op zee roeispanen zie glinsteren!"
[15] MATHAËL zegt: "Dat zag ik een half uur geleden ook al, maar het blijft maar
steeds op dezelfde plaats! - Wel, hoe staat het met het verhoor? Zijn jullie nog op
hetzelfde punt?"
[16] CYRENIUS zegt: "Geen steek verder! Jij had gelijk en Ebahl heeft ook gelijk
en ik zie wel in dat wij met al onze onbeperkte macht in wereldse zaken bij hen
weinig of niets uitrichten en de nieuwkomers zullen hoogstwaarschijnlijk ook niet
veel helpen."
138 Cyrenius laat getuigen uit Caesarea halen
[1] "Maar daar schiet me iets te binnen! Ik zal meteen een bode naar de
districtsbestuurder laten gaan. Hij moet mij uit de stad de nodige aanklagers en
getuigen sturen. Die zullen over deze vossen wel het nodige weten en dan drijven
we ze wel in het nauw!"
[2] MATHAËL zegt: "Dat lijkt me een goede gedachte! Op z'n minst bereikt u
daarmee, dat u ze dan kunt laten bewaken. Maar dat moet wel snel gedaan
worden!"
[3] Cyrenius laat daarop twee ruiters komen en legt hun uit wat hij van de
districtsbestuurder wil. Deze galopperen meteen naar de stad.
[4] Maar als de onder elkaar mompelende, orthodoxe Farizeeën dat merken, komt
de OVERSTE weer naar Cyrenius en zegt: "Heer en gebieder, waarom liet u die
ruiters naar de stad gaan? Zond u ze soms terwille van óns daarheen? Wilt u
daardoor soms onze wettige aanspraken, die zelfs door uw wet gesanctioneerd zijn,
vernietigen? Heer, dat zal moeilijk gaan, want de wet en God staan aan onze kant!
Als u denkt dat u nieuwe wetten kunt geven, dan zullen die u voor het ogenblik net
zo min kunnen helpen als de oude, want een nieuwe wet kan nooit met
terugwerkende kracht gelden!"
[5] CYRENIUS antwoordt wat geërgerd: "Spreek als u wat gevraagd wordt! Uw
verzoek ken ik en uw rekenschap ook! Nu hangt alles alleen van mij af. Ik moet
met mijzelf en met mijn ambtenaren te rade gaan of uw petitie de keizerlijke
goedkeuring kan krijgen!
[6] Als u door het strenge onderzoek heen komt, zal uw wens worden ingewilligd.
Komt u er echter niet doorheen, dan is er vanzelf van enige vergoeding niet alleen
geen sprake, maar volgt er nog een straf vanwege de brutaliteit dat u het hebt
gewaagd om, als strafbare mensen, van de staat nog een gunst te vragen ter dekking
van uw zonden! Denk daar wel aan! Een opperstadhouder van Rome oordeelt heel
anders dan u! Hij gaat in zijn oordeel nooit af op de gunst en het uiterlijke aanzien
van de persoon, maar oordeelt steeds zonder enig standsonderscheid streng volgens
de wetten en bevoegdheden.
[7] Let er dus goed op hoe het er in het geheim met uw geweten voor God en de
mensen voorstaat! Want van u als zogenaamde dienaren Gods -hoewel God geen
bedienden nodig heeft, daar Zijn almacht en alwijsheid, Zijn
alomtegenwoordigheid en alwetendheid Hem zonder meer reeds van eeuwigheid
her de beste diensten verlenen - en van u als volksleraren wordt meer rekenschap
verlangd dan van het ongeletterde volk, dat vaak voor de hoogste nood slechts
enige heel globale wetten kent en zelfs daarvan niet beseft welke geest daaruit
spreekt.
[8] Maar u kent wet en geest en moet het kennen en móet.ingewijd zijn in alle
waarheid. Daarom zult u ook inzien, waarom van mijn kant alleen al vanwege het
volk veel strenger tegen u wordt opgetreden dan tegen een particulier! Want als u
niet net zo zuiver bent als de zon, bent u nooit en te nimmer geschikt geweest voor
uw ambt! Daarom gaat het u ook absoluut niets aan wat ik, hetzij voor uw
beschuldiging, hetzij voor uw verdediging uitvoer! Ga dus weg en zet uw verzoek
op de een of andere wijze op perkament en lever dat in opdat ik een bewijsstuk
meer, voor of tegen u, in mijn handen heb!"
[9] De OVERSTE zegt: "Edele heer en gebieder! Het is vandaag een sabbat van de
nieuwe maan, en dan is ieder werk ons verboden. Op deze geheiligde dag moet de
mens zich in alle lichamelijke rust slechts geestelijk met God bezighouden. Wij
mogen wel spreken, maar tot zonsondergang niet schrijven. Na zonsondergang
zullen wij u het verzoek wel schriftelijk overleggen."
[10] CYRENIUS vraagt: "Heeft Mozes u dat voorschrift voor het speciaal houden
van de sabbat van de nieuwe maan gegeven?"
[11] De OVERSTE zegt: "Mozes niet direkt, maar zijn opvolger, door wiens mond
de geest van God ook meermalen net zo gesproken heeft als door de geheiligde
mond van Mozes." ..
[12] CYRENIUS zegt: "Daar twijfel ik toch sterk aan! Want uit de zuivere
Mozaïsche wetten en voorschriften spreekt duidelijk de goddelijke geest, maar het
vieren van uw nieuwe maan geeft slechts blijk van een grof bijgeloof en een hele
scheepslading vol botte, menselijke domheid. Wat is de nieuwe maan? U weet het
niet, maar wij weten het en moeten daarom luidkeels lachen om uw viering van de
nieuwe maan. En onze geleerden, die veel begrijpen, verbazen zich er over hoe het
toch mogelijk is dat in de naaste omgeving van Grieken, Romeinen en
Egyptenaren. zulke domkoppen en ongehoorde duisterlingen kunnen voorkomen,
die met eens weten wat de maan in wezen is en wat een nieuwe maan is! -Vertel
mij eens wat voor idee u over de maan heeft!"
.
[13] De OVERSTE zegt: "Edele heer en gebieder, zegt u ons liever, wat uw mening
is over de maan, dan zullen wij u ook vertellen wat wij er van denken!"
139 Cyrenius geeft uitleg over aarde en maan
[1] CYRENIUS zegt: "Luister dan! De maan is een hemellichaam dat ongeveer
vijftig maal kleiner is dan onze aarde en de aarde steeds begeleidt op haar grote
baan om de zon. In de tijd dat de aarde eenmaal in de 365 dagen die baan
doorloopt, wentelt de naburige maan ongeveer dertien maal om de aarde.
[2] Tijdens deze omwentelingen verandert de maan natuurlijk steeds van plaats.
Omdat zij een even donker hemellichaam is als de aarde, komt haar licht ook, net
als bij de aarde, van de zon. Als de aarde bijna tussen de zon en de maan staat, zien
wij de maan helemaal verlicht en is het volle maan. Als de maan echter na
ongeveer veertien dagen, tengevolge van haar snelle beweging, bijna tussen de zon
en de aarde komt te staan, zodat wij daardoor slechts heel weinig van haar verlichte
oppervlak te zien krijgen, is het nieuwe maan.
[3] Komt de maan echter toevallig precies tussen zon en aarde te staan, wat gisteren
het geval was, dan bedekt zij de zon en houdt het zonlicht voor een bepaald deel
van onze aarde tegen. Dat wil zeggen voor dat deel, van waaruit een rechte lijn te
trekken valt door de maan tot aan de zon. Daar ontstaat dan op heel natuurlijke
wijze een zonsverduistering. Maar die delen van de aarde die niet precies in de
eerder beschreven, rechte lijn liggen, krijgen niets van zo'n verduistering te zien en
met name die niet, welke zich op de ons tegenovergestelde halve bol van de aarde
bevinden. Want deze aarde waarop wij wonen, is net als de zon en de maan een bol
en er ontstaat slechts dag en nacht omdat zij in vierentwintig uur om haar as draait,
gedurende welke tijd zij langzaam maar zeker al haar landen en zeeën vanaf noord
tot zuidpool onder het licht van de zon brengt en Iaat verlichten en verwarmen.
[4] Volgens de wijzen, die aan de hand van geheime berekeningen tot deze slotsom
zijn gekomen, is dit de waarheid. De leek weet daar natuurlijk niets van omdat hem
de nodige vooropleiding ontbreekt om het te begrijpen. En met zulke leraren als u
móet deze hem ook wel ontbreken, want wat u zelf niet heeft, kunt u een ander ook
niet geven. En al zou u de kennis hebben, dan zou u deze toch aan geen leek
doorgeven, omdat de domheid van een leek u meer opbrengt dan de meest
fundamentele wijsheid! Nu heb ik u duidelijk aangetoond wat de nieuwe maan is,
Iaat u nu maar eens zien wat u onder nieuwe maan verstaat!"
[5] De OVERSTE zegt: "Edele heer en gebieder, wat u ons nu hebt verteld, zijn wij
langs geheime wegen ook al te weten gekomen, en ik persoonlijk ben het daar
helemaal mee eens. Maar neemt u daarentegen de scheppingsgeschiedenis van
Mozes, dan valt daarin geen spoor te ontdekken van alles wat u mij nu hebt
uitgelegd en wat mij al twintig jaar bekend was.
[6] Wij zitten echter voor het volk natuurlijk noodgedwongen als leidende
aanhangers en verkondigers van de leer van Mozes, die tegengesteld is aan deze
begrijpelijke en juiste opvatting, op de stoel van Mozes en Aäron. Wat kunnen wij
in dit geval anders doen dan hoogstens heel in stilte de betere uitleg voor ons zelf te
houden en het volk slechts datgene te vertellen wat Mozes ons heeft nagelaten!?
[7] Gesteld dat vandaag de dag één van ons zou proberen het volk een andere leer
te verkondigen dan de Mozaïsche, het geeft met in wat voor opzicht, dan garandeer
ik u dat hij gestenigd wordt.!
[8] Sommigen zeggen weliswaar: dat, wat Mozes zei, heeft een heel andere
betekenis en slaat op iets geheel anders dan wat er letterlijk staat. Ook dat geef ik,
wat mij betreft, heel graag toe. Maar hoe zou dat de brede laag van de bevolking,
die niet pas door ons, maar reeds door onze voorouders zo dom mogelijk werd
gehouden, zonder nadelige gevolgen bijgebracht moeten worden?! Ten eerste ligt
de geestelijke betekenis zo diep verborgen dat men die waarschijnlijk zelf met
duidelijk genoeg kan ontdekken en ten tweede is het de vraag, hoe men een erg
achtergebleven, dom, zeer bijgelovig volk, waaraan alle elementen van de hogere
wetenschap nog onbekender zijn dan de noordpool iets moet bijbrengen waarvan
men, eerlijk gezegd, zichzelf nog nooit een heel duidelijke voorstelling heeft
kunnen maken!
[9] Daarom is het toch het verstandigst om niets anders te doen dan het volk bij het
oude geloof te laten en zelf als leider van de oude leer en wetten tenminste ten
aanschouwe van het volk, die leer en wetten streng na te volgen. Als men alleen is,
zonder domme getuigen, kan men zelf datgene aanhouden en geloven wat men als
een vaste waarheid zie.t! Doet men het anders, dan zult u dit mooie land maar al te
gauw in een vreselijke opstand verwikkeld zien! -Nu bent II weer aan het woord en
kunt u mij terechtwijzen, als ik iets verkeerds heb gezegd!"
140 Alarmerende berichten uit Caesarea
[1] CYRENIUS staat verbaasd over de wijsheid van de overste en zegt tegen
Mathaël: "Vriend" met hem is het niet goed kersen eten! Alle stelen krijg je in je
gezicht! Wat een verborgen kennis ligt er bij hem opgeslagen en hoe schitterend
weet hij zijn tegenwoordige situatie te verdedigen! Ah, dat is ongehoord!
Uiteindelijk kun je nog niet eens kwaad op hem worden! -Maar in ieder geval
moeten ze uit de stad nu zo hier zijn en dan zal wel blijken wat zij allemaal boven
water zullen brengen." .
[2] MATHAËL zegt glimlachend: "Helemaal mets; denk Ik, want deze orthodoxe
zijn te veel door de wol geverfd en vinden overal wel een gaatje om te ontsnappen!
Kortom, als men deze mensen in een hoek wil drijven, heeft men méér dan alleen
menselijke kracht en menselijk verstand nodig! Ik acht mijzelf in staat om
honderden Grieken en Romeinen in één dag te genezen van hun domheld, want wat
Ik hun bij zal brengen zal nieuw voor hen zijn en zij zullen het zelfs heel dankbaar
en graag aanvaarden. Maar déze mensen kun je niets nieuws vertellen. Meestal zijn
zij ingewijd in alle kennis en weten hun verhaal zo geraffineerd te brengen, dat daar
heel moeilijk wat tegen in te brengen valt.
[3] Ik denk dan ook dat de Heer zich daarom wat op de achtergrond houdt, omdat
Hij al van tevoren heeft gezien dat met deze Zeloten slecht te onderhandelen en te
praten is! En daarom is mijn opvatting ook, dat de aanklagers en getuigen uit de
stad met hun mededelingen net zo min wat zullen bereiken als wij."
[4] CYRENIUS zegt: "Nou, dan beleven we nu toch wel een heel gedenkwaardige
zitting, die waarschijnlijk onder zulke omstandigheden geen tweede keer op aarde
zal plaatsvinden! Als de plaatselijke bestuurder nu maar eens kwam!"
[5] Dan arriveert er buiten adem een BOODSCHAPPER en zegt tegen het gehele
gezelschap, zonder rekening te houden met Cyrenius: "Vrienden, zorg ervoor zo
gauw mogelijk weg te komen, want er is een verschrikkelijk oproer uitgebroken.
Iedereen is op zoek naar de gevluchte, orthodox joodse spitsboeven en Farizeeën,
en de Romeinen en Grieken moorden alles uit wat maar enigszins op een Jood lijkt!
Ik ben een arme Griek en heb uit nood een Joods kleed om mijn naakte lijf
gehangen en daarmee heb ik het er maar ternauwernood levend afgebracht!"
[6] CYRENIUS zegt: "Kerel, ik ben de ópperstadhouder! Leg het eens beter uit!
Hoe en waarom is er een oproer uitgebroken?"
[7] De BOODSCHAPPER antwoordt wat verlegen door de onverwachte
aanwezigheid van de opperstadhouder: "Vereerde en almachtige heer der heren!
Het zit eenvoudigweg zo: Gisteren verlichtte de zon, of een andere lichtbron, de
avond ongeveer een paar uur langer dan normaal het geval is, waarna deze echter
plotseling van het firmament verdween -een weliswaar zeldzaam, maar toch geen
nieuw verschijnsel op deze grote en uitgestrekte aarde -.Toen begonnen de Joodse
priesters, die dat net zo goed als wij op grond van menselijke ervaringen en kennis
begrepen, in plaats van hun gelovigen klare wijn te schenken, dit blinde,
bijgelovige volk te vertellen dat, wat nu plaats vond, volgens hun mystieke profetenboeken te maken had met een reusachtig strafgericht van God. Daardoor
ontstond er een vreselijk gehuil bij de domme Joden. Zij bezwoeren hun priesters,
die zij beschouwden als hun vrienden en dienaren Gods, bij God tot elke prijs
gedaan te krijgen dat Hij Zijn straffende rechterhand genadig terug zou trekken.
[8] Toen de slimme Joden zich zo'n geweldig aanbod in de schoot geworpen zagen,
antwoordden zij in priesterlijk mystieke, gezwollen woorden: ' Als jullie het harde
Laatste Oordeel van God, dat nu onverbiddelijk werkelijkheid zal worden, van
jullie afgewend willen hebben, moeten jullie nu alles wat je aan goud, zilver,
edelstenen en parels bezit, benevens jullie beste mestossen, de koeien met de rijkste
melkgift en de vetste kalveren, als offer bij ons brengen, zodat wij het dan op
waardige wijze aan God kunnen offeren!'
[9] Nauwelijks hadden de Joodse, priesterlijke spitsboeven dat gezegd, of er kwam
al letterlijk een wolkbreuk van gevraagde offers! Dat zagen ónze priesters, die
eveneens niet op hun achterhoofd gevallen zijn en zij gingen op zoek, of zij hun
volk met een handige zet óók niet konden bewegen tot zulke royale offers. Ook zij
vonden in de oude leer der goden iets dat hen goede diensten verleende om te laten
offeren. Zij lieten Apollo verliefd worden op de een of andere nieuwe Daphne en
met haar een onderonsje hebben. Dat had zijn vijand, Pluto, meteen in de gaten en
die stal intussen de zon, waardoor Gea, Apollo en zijn nieuwe schone zich meteen
in de vreselijkste narigheid bevonden! Dat daaruit een afschuwelijke godenoorlog
moest ontstaan kon iedere Griek en Romein wel begrijpen! Misschien, als de
machtige Zeus eens goed benaderd werd met offers en smeekbeden, dat hij dan
deze gevaarlijke situatie nog kon bijleggen! Dit idee bracht ónze priesters ook
behoorlijk wat op, maar lang niet zoveel als het goddelijke gericht dat door de
Jóódse priesters aan hun schapen werd verkondigd.
[ 10] Een wijze Griek, die hart en hoofd op de juiste plaats had, gaf uitleg aan enige
nuchter denkenden en die gaven, zo goed als dat in de grote verwarring mogelijk
was, de benauwde Grieken en Romeinen uitleg over het natuurverschijnsel. Zij
wezen hen op de voor de hand liggende, ordinaire hebzucht van de priesterkasten,
die toch echt geen lust meer zouden hebben om offers te vragen en aan te nemen
als er ook maar één woord waar zou zijn van hun onheilspellende preken. Ze
moesten de beide verkondigingen, namelijk de formeel bezworen Joodse en de
Grieks-romeinse maar eens met elkaar vergelijken, dan zouden ze toch wel inzien
dat die twee niet samen konden gaan! Want ofwel dat, wat de Joodse priesters, of
dat, wat de Grieken hadden aangekondigd, zou moeten gebeuren! De goden zouden
toch niet zo dom zijn om nu voor ieder volk een persoonlijke worst te gaan braden,
terwijl ze anders toch hun hemelse gaven altijd op dezelfde wijze over alle gelovige
en ongelovige mensen verdeelden!
[11] Deze en soortgelijke lessen brachten het volk meteen tot bezinning. Ook de
meer gegoede Joden probeerde men dat bij te brengen, maar dat was verloren
moeite. Deze kalveren van God uitten integendeel nog bedreigingen en
beschuldigden het heidendom ervan dat het de oorzaak was van het komende
kwaad!
[12] Dat leidde al gauw tot handtastelijkheden. De Grieken en Romeinen staken bij
de domme Joden toen een jongste gericht boven hun hoofden aan en eisten van de
priesters de teruggave van de offers die tijdens deze benarde toestand op zeer
onrechtvaardige wijze waren afgeperst. Toen men aan een heel bescheiden verzoek
niet wilde voldoen, gebruikte men geweld, vooral tegen de Joodse priesters, die
zich daarna terugtrokken voor het geweld en zich in de rook van de op alle Joodse
hoeken brandende stad uit de voeten maakten.
[13] De wijze, Romeinse stadsbestuurder had daarop meteen nog heel belangrijke,
uitgebreide inlichtingen ingewonnen over de Joodse, priesterlijke, orthodoxe
spitsboeven en het volk vervolgens aangetoond, dat zij de enige oorzaak waren van
deze verwoestende catastrofe. Toen begonnen wij pas met de opstand tegen alles
wat Jood was en dat is intussen een afschuwelijk bedrijf geworden, want de Joden
worden nu stuk voor stuk vermoord en in de stad stroomt al haast meer bloed dan
melk en wijn.
[14] Ik heb de indruk, dat daar onder de grote cipres die ontsnapte, Joodse priesters
staan! Nou, goeie dag, die zal het straks slecht vergaan als ze niet ogenblikkelijk
het hazenpad kiezen, wat ik die grote schurken zeker niet zal aanraden! Met deze
werpspies die men mij, in de mening dat ik een Jood was, heeft nageworpen toen ik
hierheen vluchtte, maar die mij gelukkig niet trof, zal ik er zelf nog een paar
neersteken! De twee ruiters ontmoette ik aan de stadspoort en zij zullen wel moeite
hebben om bij de stadsbestuurder te komen! Heer der heren, nu weet u alles, en wat
ik u vertelde, is de zuivere, naakte waarheid, waar ik met mijn leven borg voor sta!"
[15] CYRENIUS zegt: "Ik ben je zeer erkentelijk voor dit bericht, je hebt goed
werk gedaan! Maar blijf nu hier, en als je honger en dorst hebt, neem dan brood en
wijn! Ik zal intussen een paar cohorten naar de stad sturen om de opstand neer te
slaan, daarna zul je mij als getuige dienen tegen die Joodse priesters!"
[16] De boodschapper neemt dit aanbod heel graag aan omdat hij al erg hongerig
en dorstig was, en Cyrenius wenkt slechts naar de aanwezige Julius, die al weet wat
er moet gebeuren omdat hij ook het hele relaas van de boodschapper mee heeft
aangehoord.
141 Herme, de boodschapper
[1] Als Julius de opdracht van Cyrenius heeft uitgevoerd en de beide cohorten
vertrekken, komen ook de twee eerder uitgezonden ruiters terug en vertellen
hetzelfde wat de boodschapper zoëven heeft meegedeeld. Tevens brengen zij een
bericht van de stadsbestuurder met de zeer eerbiedige verzekering dat hij zodra de
storm wat geluwd is, hierheen zal komen en de hoog geëerde gebieder over alles zo
nauwkeurig en gewetensvol mogelijk zal berichten. Cyrenius beloont de beide
ruiters en geeft hen opdracht rust te nemen, en zij salueren voor Cyrenius en gaan
naar hun kameraden. Cyrenius richt zich dan weer tot de boodschapper en vraagt
hem, wie hem nu eigenlijk als boodschapper heeft gezonden.
[2] De BOODSCHAPPER zegt, nu wat moediger dan eerst: "Heer der heren, de
nood bracht mij ertoe! Ikzelf, een burger van de stad, ben bij deze gelegenheid,
omdat het vuur tenslotte geen verschil meer maakte tussen onze huizen en de
Joodse, mijn hele hebben en houden kwijtgeraakt en ik ben nu een bedelaar. Deze
mantel, die nu uit nood mijn lichaam bedekt, trok ik van het lijf van een gedode
Jood en gooide hem over mijn schouders, anders zou ik naakt zijn geweest, net als
mijn vrouw en mijn drie al tamelijk volwassen dochters die zich nu alle vier onder
een grote, linnen doek achter het huis van deze oude Marcus bevinden.
[3] Ik riep echter eventueel hier aanwezige Joden uit de stad op om te vluchten,
zodat ze op de loop zouden gaan en ik ze daardoor gemakkelijker zou kunnen
herkennen. Dan kon ik mij naar hartelust met deze scherpe spies op deze eersteklas
spitsboeven wreken. Als ze zouden vluchten, konden ze slechts over zee verder
komen, want voor het overige zijn al door de bestuurder vanuit de stad overal
wachten uitgezet die de spitsboeven zouden opvangen en dan kon het wel eens
helemaal niet zo goed met hen gaan!
[4] Heer der heren! Ik ben een Griek en weet nog wel wat van de krijgslist. Het is
nu echter al in orde, daarvandaan ontsnappen ons die spitsboeven nooit! Het zou
trouwens ook helemaal geen kwaad kunnen een paar wachten aan de oever van de
zee te plaatsen, anders zouden die kerels misschien toch vlug een schip in bezit
kunnen nemen en daarmee wegvaren."
[5] CYRENIUS zegt: "Laat maar, daar is intussen al uitstekend voor gezorgd!"
[6] Dan wendt CYRENIUS zich tot Mathaël en zegt: "Wel, wat vind je van het
bericht van deze boodschapper?! Toch zal ik eerst nog de stadsbestuurder
afwachten en dan ben ik erg nieuwsgierig te horen wat deze orthodoxe -- daar
tegenin te brengen hebben."
[7] MATHAËL zegt: "Veel zult u daarmee niet winnen, want u bent nog te weinig
op de hoogte met de ontelbare gaten waardoor zij zo mooi in vrijheid kunnen
komen. Maar u staat er nu wat beter voor dan eerst!
[8] Maar nu moet eerst gezorgd worden dat de vrouwen de kinderen van de
boodschapper worden verzorgd! Helena, jij hebt nog wel een paar daagse kleren bij
je, ook al zijn het maar hemden, om voorlopig vast hun naaktheid te bedekken!"
[9] Helena roept meteen een van haar dienaressen en beveelt haar iets passends te
halen. De dienares gaat direkt in een tent van Ouran en brengt vier mooie hemden
en vier kostbare, Griekse vrouwenrokken. Als zij daarmee bij HELENA komt, zegt
deze: "Laat de boodschapper je naar zijn vrouwen dochters brengen, kleed hen en
breng hen hier aan deze tafel!"
[10] Helena's goedheid maakt dat de BOODSCHAPPER tranen van dankbaarheid
in de ogen krijgt en hij brengt met een vrolijk hart de dienares daar, waar zijn
schreiende vrouwen zijn drie bedroefde dochters op hem wachten. Wanneer hij
echter tegen de nog in het linnen gewikkelde wenenden zegt: "Huil niet meer,
dierbaren, want zie, wij hebben al een zeer machtige redder gevonden!
Opperstadhouder Cyrenius is hier en het is waarschijnlijk zijn dochter, die jullie
voornamer en kostbaarder kleren stuurt dan jullie ooit gezien hebben!" - springen
vrouwen dochters van vreugde te voorschijn en kleden zich snel aan. De
boodschapper vouwt het linnen op en steekt het onder zijn Joodse mantel. Dan
brengt hij hen allen naar Helena en hun kleren worden nat van hun tranen van
dankbaarheid.
[11] Helena laat de vier vrouwtjes naast zich plaats nemen en onthaalt ze meteen op
brood en wijn, want ook zij waren erg hongerig en dorstig. Helena en Ouran praten
met de vier en die vertellen hun veel over de verdrukking van de gelovigen door de
Farizeeën. Dan zegt CYRENIUS tegen de boodschapper: "Vriend, ik heb je in het
begin met de wat minachtende naam 'kerel' betiteld, maar omdat ik je nu beter ken
heb ik er spijt van je op die wijze ook maar even geminacht te hebben. Daarom
krijg je nu van mij meteen een erekleed!"
[12] Daarop beval Cyrenius zijn dienaren direkt een prachtig Romeins erekleed te
voorschijn te halen, dat bestond uit een schitterend geplooid hemd van byssus (*
Byssus was in de oudheid een fijn weefsel. Het werd in de tijd van de Farao's ook
gebruikt voor het omwikkelen van de Egyptische mummies.), dat tot aan de knie
reikte, dan een toga, die met goud was afgebiesd en gemaakt van een weefsel van
prachtig blauw gekleurde, Indische zijde, vervolgens een kostbare, Romeinse
voetbekleding en tenslotte een voorname, Egyptische turban, versierd met veren en
een waardevolle broche van smaragd. Bovendien liet Cyrenius de boodschapper
nog zes kostelijke onderhemden en honderd pond zilver geven. Natuurlijk was de
man daardoor buiten zichzelf van vreugde en hij wist nauwelijks hoe hij moest
beginnen om Cyrenius voor al deze weldaden te bedanken.
[13] Maar CYRENIUS glimlachte zelf van plezier en zei tegen de boodschapper
die Herme heette: "Ga naar het huis van mijn Marcus, was je, kleed je dan aan en
kom als een nobel Romein terug. Dan zal het juist tijd zijn om de Farizeeën
hierheen te halen voor een openbaar verhoor! Want ditmaal ontsnappen ze mij niet
meer, daar sta ik voor in! En jij, mijn edele vriend Herme, zult mij goede diensten
bewijzen!"
[14] HERME zegt: "Ik wil het, en aan een krijgslist heeft het mij nooit ontbroken!
Maar deze mensen zijn nog te sluw voor de furiën, laat staan voor ons tijdens een
wettige rechtszaak! Om deze mensen te kunnen vangen, moet alleen maar datgene
gebruikt worden wat betrouwbare getuigen over hen verklaren, want als men hen
ook aan het woord laat wordt men in de war gebracht, houdt hen uiteindelijk nog
voor onschuldig en geeft hun waarom ze vragen. Daarom stel ik voor, deze
voorname spitsboeven gezamenlijk op te pakken en als voer voor de vissen in zee
te werpen, zodat geen haan meer naar ze kan kraaien! Als rechter heeft men dan
ieder recht voldoende zijn loop gelaten! Als zich ergens tijgers, hyena 's en wolven
voordoen, waardoor de mensheid veel angst en verlies lijdt, moet men dan soms
deze beesten vooraf nog netjes een verhoor afnemen?! Nee, zeg ik! Hun
schadelijkheid is te duidelijk, daarom weg met hen als zij te gevaarlijk voor de
menselijke maatschappij dreigen te worden! Heer der heren! Deze mensen zijn
Proteussen, die onmogelijk te vangen zijn! Hoe meer wij ons inspannen om ze
langs politieke weg te vangen, des te meer zullen wij zelf door hen gevangen
worden! Ik ken ze, ook al ben ik een Griek! -Maar, genadige heer der heren, sta mij
nu nog één vraag toe!"
[15] CYRENIUS zegt: "Wat is dat dan? Spreek!"
142 Voortzetting van de rechtszaak tegen de Farizeeën
[I] HERME zegt: "Heer der heren, daar op ongeveer tien passen van deze tafel staat
een man met een wonderlijk vriendelijk en tevens zeer wijs gelaat, die een meisje
bij zich heeft. Het meisje, dat er erg lief en hartelijk uitziet, is met hem in gesprek
en als hij wat zegt, geeft zij blijk van een onbeschrijfelijke, zalige vreugde
daarover! Wie is die aardige man? Ach, wat een waardigheid straalt er gewoonweg
uit zijn héle wezen! Hoe edel ziet de menselijke vorm er toch uit bij zo'n
wonderheerlijke gestalte! En vrijwel iedereen kijkt naar hem! Naar zijn kleding te
oordelen moet hij een Galileeër zijn! Kunt u mij iets over deze man vertellen? O
goden, hoe meer ik de man bezie, hoe meer ik letterlijk verliefd op hem wordt! Ik
neem het mijn vrouwen mijn drie dochters niet kwalijk als ze nauwelijks hun ogen
van hem af kunnen wenden! Ik wil er wel mijn leven onder verwedden dat deze
man een goed, edel en wijs mens is! Maar wie, wie, wie en wat is hij! Heer der
heren, vertel mij dat en daarna gaan we meteen de spitsboeven onder handen
nemen! O, die ontlopen ons in geen geval meer, we moeten echter vooral niet
serieus op hun getuigenis ingaan!"
[2] CYRENIUS zegt: "Vriend Herme, wat die man betreft, zeg ik je voorshands
alleen maar dat Hij onder ons mensen zeg maar een God is! Voorlopig is Hij
slechts een geneesheer uit Nazareth, -maar wat voor geneesheer! Zo een heeft deze
aarde nog nooit gedragen! Al het andere zul je later wel ondervinden! -Maar nu
gaan we beginnen en zeg jij in het vervolg niet meer 'Heer der heren' maar 'vriend
en broeder' tegen mij!"
[3] HERME zegt: "Uitstekend, ik houd mij aan iedere opdracht en voor deze zou ik
wel van dank willen sterven uit hoogste achting en liefde voor u! Maar, geëerde
vriend, zeg mij vooraf nog wie toch die bijzonder mooie jongeman bij de
geneesheer is! Is dat soms zijn zoon en het meisje zijn dochter?"
[4] CYRENIUS zegt: " Ja, ja, vriend, je hebt het juist beoordeeld, -maar nu aan ons
werk!"
[5] Na deze woorden laat Cyrenius de overste der Farizeeën weer komen en vraagt
hem of hij de boodschapper kent.
[6] De OVERSTE zegt: "Wie zou de beroemde zanger en citherspeler niet
kennen?! Reeds vaak hebben wij een wonderbaarlijk genoegen beleefd aan zijn
liederen! Het is alleen erg jammer dat hij niet over te halen is tot de religie van
onze vaderen, waarlijk, hij zou onze grote David overtreffen! Hij is een uiterst
eerlijk, rechtschapen en gevoelig mens, alleen heeft hij niets met ons op, wat wij
hem graag vergeven daar wij toch niet kunnen verlangen dat hij onze vaak erg
onmenselijk schijnende instellingen met zijn verstand accepteert en begrijpt!"
[7] CYRENIUS zegt: "Deze Herme is echter jullie belangrijkste aanklager en hij
heeft mij nu voor de tweede keer maar al te duidelijk datgene bevestigd, wat eerder
een geloofwaardig getuige over jullie heeft verklaard! Dat is voor mij reden om u te
beschouwen als erge en gemene misdadigers, terwijl u daarbij nog de schandalige
brutaliteit bezit, mij schadevergoeding te vragen omdat u door uw eigen kwade
hebzucht verachtelijke en geraffineerde moordenaars en brandstichters bent
geworden! -Wat heeft u daarop te zeggen?"
[8] De OVERSTE zegt heel bedaard: "Heer, wij koesteren ten opzichte van Herme
helemaal geen wrok. Wij weten reeds lang dat een mens, die van een zaak niet in
het minst verstand heeft of enige andere kennis bezit, niet anders kan oordelen dan
zijn beperkte beoordelingsvermogen hem toestaat. Wie zou er ooit wrok kunnen
koesteren tegen een mens die van het dak valt en door zijn val een onder het dak
zittend mens doodt?! Als de brave zanger Herme nu ook onze vijand zijn wil, dan
is daar niets aan te doen, toch zullen wij geen vijand van hem worden! Eigenlijk is
ook alles wat hij over ons heeft gezegd, helemaal juist. Maar in Europa moet bij
Sicilië een gevaarlijke plaats in zee liggen, die men Scylla en Charybdis noemt; wie
voorspoedig voorbij Scylla vaart, wordt vervolgens door de draaikolk bij Charybdis
verzwolgen! Wij bevonden ons vannacht ook in een echt moreel Scylla en
Charybdis en wij vragen u nu: Wat zouden wij dan eigenlijk hebben moeten doen,
dat u, Romeinen, volkomen naar de zin geweest zou zijn?"
[9] CYRENIUS zegt: "U wist toch heel goed wat de oorzaak was van het
verschijnsel dat gisteren plaatsvond. Waarom legde u uw gelovigen dan niet de
ware toedracht uit, waardoor zeker alle gemoederen gerustgesteld zouden zijn
geweest?! Waarom loog u het volk voor, waardoor u de basis legde voor de grote
ontzetting en verwarring en de huidige opstand tegen u?! Waarom perste u het volk
de meest ongehoorde en tirannieke offers af, terwijl u toch wist wat de oorzaak van
het verschijnsel was en dat het niets te maken had met de voorspelling van David?!
[10] Leg me dat uit en verdedig dat schandalige gedrag van uw kant tegen het
arme, blinde en door u dom en bijgelovig gemaakte volk!"
[11] De OVERSTE zegt: Ik heb u zoëven gewezen op uw Scylla en Charybdis,
maar u schijnt dat niet te hebben begrepen! Kijk, toen de zon gisteren, net als ten
tijde van Jozua, ongewoon lang de avond verlichtte, viel dat veel van onze
vooraanstaande geloofsgenoten op. Zij kwamen bij mij in de synagoge, vroegen mij
om uitleg en vertelden mij ook dat alle Joden daardoor erg ontsteld waren. Ik legde
hun zo goed mogelijk de zaak al bij het eerste bezoek uit en verklaarde hun, dat dit
verschijnsel heel natuurlijk was in deze periode waarin de lengte van de dag en de
nacht aan elkaar gelijk worden. Zij gingen, maar wisten het volk niet tot rust te
brengen. Men meende in het oosten vallende sterren gezien te hebben en maakte de
rustbrengers meteen attent op de voorspelling van Daniël. Tevens waarschuwde het
volk zoiets voor hen niet verborgen te houden! Maar na een poosje verdween de
zon of het lichtverschijnsel plotseling en het werd ontzettend donker! Toen was.het
echter ook uit met al het tot rust manen! Nu moest en zou het einde der wereld er
zijn, iedere tegenspraak van onze kant zou ons onmiddellijk het leven hebben
gekost!
[12] Kijk dat was Scylla! Die omstandigheden noodzaakten ons het verhaal van
Daniël als waar te verkondigen en gezien de grootte van de dreiging ook de
zwaarste boetedoening te eisen, om zodoende het volk in hun hart tenminste enige
hoop te laten houden op Gods mededogen! Wij zagen echter heel goed in dat wij op
de huidige, klare ochtend in de Charybdis terecht zouden komen. Maar als men
tussen twee kwaden moet kiezen, kiest men liever het eerste en kleiner lijkende dan
het tweede, dat meteen de ondergang teweegbrengt. Wij handelden dus gezien de
zich voordoende omstandigheden, die wij niet veroorzaakt hadden, heel juist en
rechtvaardig omdat het onmogelijk was anders te handelen. Hoe kunt u als
rechtvaardig Romein ons daarvoor nu willen oordelen? Legt u ons dat nu eens uit!"
[13] CYRENIUS zegt: "Ja, ja, dat klinkt niet zo gek, maar het is de vraag, wat u
met al die ontvangen offers zou hebben gedaan! Want het einde der wereld, ter
voorkoming waarvan u de offers vroeg en nam, is vandaag nog niet gekomen, zoals
nu blijkt! Zou u alles weer aan het arme volk hebben teruggegeven?"
[14] De OVERSTE zegt:" Geëerde gebieder! Dat is echt een vreemde en zeer
overbodige vraag! Dat spreekt toch vanzelf, hoewel het met veel wijsheid en
voorzichtigheid vanwege de blindheid van het volk had moeten gebeuren. Maar
vraagt u nu ook eens aan het vuur dat alle offers en al onze voorraden verslonden
heeft, wat dat naderhand zal doen!
[15] De door de omstandigheden en nood vereiste prediking van de voorspelling
van David hoefde helemaal niet tot gevolg te hebben dat onze huizen en synagogen
verbrand werden, wat uw wijze geloofsgenoten uit oude wrok tegen ons
bewerkstelligd hebben. Wij kwamen daarom niet alleen voor ons, maar ook voor
ons volk vragen, omdat wij nu buiten onze schuld bedelaars zijn geworden. Hoe
wilt of hoe kunt u ons daarvoor nu, in plaats van te helpen, willen veroordelen en
zelfs straffen?! Kijk nu eens naar de hele stand van zaken, de oorzaak en het feit,
dan moet u toch wel met meer dan zevenvoudige blindheid geslagen zijn als u ons
hier schuldig zou willen verklaren!"
143 De mening van de overste der Farizeeën over Jezus
[I] CYRENIUS zegt: "Dat is niet mijn bedoeling; maar ik wil u alleen maar -en
daaraan is mij alles gelegen -grondig verbeteren en echte mensen van u maken! U
kunt uw innerlijk wel uitstekend achter wel doordachte, slimme woorden
verbergen, en hier nog des te gemakkelijker omdat de omstandigheden in zekere
zin in uw voordeel werken en geen van ons met zekerheid kan beweren wat u, als
de brand bijvoorbeeld niet had plaatsgevonden, met de reeds verzamelde offers
gedaan zoudt hebben. Maar ik stel nu een andere vraag en vraag u of u met een
zuiver en rustig geweten dat, wat u mij hier verteld hebt, ook net zo aan een
alwetende profeet Elia of een engel van God, die uw hart en nieren doorproeft,
verteld zou hebben?
[2] Ik bezweer u bij mijn keizerlijke erewoord, dat getrouwen machtig is: er zijn
hier in mijn gezelschap een aantal wijzen -niet van mijn, maar van uw geloof -,
voor wie de geheimste gedachten van de mens even helder en klaar zijn als een
openlijk begane daad! Als zij u op de proef zouden stellen, zou u hen dan met net
zo'n onbezwaard geweten te woord staan als mij? Want van mij weet u dat het mij
niet aan verstand en scherpzinnigheid, maar wel aan alwetendheid ontbreekt?! Ik
heb deze mensen grondig onderzocht en bevonden dat met hen beslist niet te
schertsen valt! Ik zal ook u door hen laten onderzoeken. Als alles zo is als u mij nu
hebt verteld, krijgt u alles en nog veel meer dan waarom u hebt gevraagd. Als de
genoemde wijzen echter iets anders over u getuigen, zal de broeder en oom van de
nu op de troon zittende heerser wel heel goed weten wat hij zal doen!"
[3] De OVERSTE zegt: "Waarmee kunt u ons ervan overtuigen dat deze door u
genoemde wijzen onze vrienden en niet onze vijanden zijn, en of ze ten opzichte
van ons geen misbruik van hun wijsheid zullen maken? Want wij zijn nu eenmaal
Farizeeën en als zodanig gehaat in Galiléa, omdat wij ons streng houden aan de
geboden en slechts Mozes en de profeten prediken, terwijl al bijna geheel Galiléa
aanhanger is van de Egyptisch-Griekse filosofie. Als daarom uw wijzen Galileeërs
zijn, zullen zij hun wijsheid geen goed woord over ons laten zeggen en daarom
wijzen wij vooraf al alle Galilese wijzen, die ons vijandig gezind zijn, van de hand!
[4] Bovendien staat er ook geschreven dat uit Galiléa nooit een profeet komt en kan
komen omdat juist de Galileeërs als ketters van het Jodendom te ver van de oude,
Mozaïsche wijsheid zijn verwijderd! Maar als het wijzen uit Judéa zijn, willen wij
ze ook aanhoren!"
[5] CYRENIUS zegt: "De wijzen die ik noemde, hebben zo'n plaats in mijn geloof
en mijn hart, dat ieder woord uit hun mond voor mij eigenlijk al uit de hemel komt,
hoewel ik niet bepaald van mening ben dat iets wat waar moet zijn, juist daarom uit
de hemel zou moeten komen. Want iedere waarheid blijft op aarde net zo goed
waarheid als op de vleugels van het licht uit alle hemelen! Want een peer en nog
een peer moeten in de hemel net als op aarde twee peren zijn, -zo niet dan is de
hemel een leugen!
[6] Daarbij heb ik nóg een vraag aan u! U heeft zojuist geprotesteerd tegen de
Galileese wijzen en dat gaf mij de indruk, dat u misschien nog een andere reden
hebt dan alleen maar de Griekse filosofie! Er moet toch in Nazareth een man zijn
opgestaan die grote, zeer wonderbaarlijke dingen doet, de mensen een nieuw geloof
leert dat uit de hemel afkomstig moet zijn en de echtheid daarvan bevestigt door
ongekende wonderen! -Zeg mij of u al van deze mens hebt gehoord en wat uw
mening over hem is!"
[7] MATHAËL zegt zachtjes: "Nu hebt u ze goed te pakken! Nu zullen ze meteen
wel kleur bekennen!"
[8] De OVERSTE antwoordt: "Zijn dan de bedriegerijen van die bij ons zeer
beruchte kwakzalver, voor wie de timmermansbijl te zwaar werd en die liever door
lekker luieren vooruitkomt dan door degelijk werk, ook al tot uw oren
doorgedrongen? Kijk, ons als wettige priesters wilt u nu koste wat kost
veroordelen, wat uit ieder van uw woorden en aan uw gezicht maar al te duidelijk
merkbaar is. Maar zo'n bedrieger, zo'n volksverleider met behulp van wat
ingestudeerde toverkunsten uit het morgenland, krijgt van u in zekere zin vrij spel,
kan doen wat hij wil en aan zijn woord zoudt u wel eens heel wat meer waarde
kunnen hechten dan aan dat van ons, waarvan de waarheid toch door het verstand,
de grotere intelligentie en een zich binnen de wettige orde bevindend, menselijk
gevoel duidelijk wordt bevestigd! Ik ken de bedrieger die u bedoelt, en heb hiermee
dan ook alles gezegd!"
[9] CYRENIUS, die zich duidelijk heeft opgewonden over deze uitlating, zegt:
"Best, de mening die u mij nu over een man heeft gegeven, kon niet erger in uw
nadeel uitvallen! Maar dit keer heeft u tenminste in zoverre de waarheid gesproken,
dat u mij uw innerlijk liet zien zoals het in werkelijkheid is. Ik ken uw bedrieger
maar al te goed en weet hoe het met hem staat, maar ik ken u nu ook helemaal en
weet hoe het met u staat! Dat ik, niet iedereen zonder meer als betrouwbaar
aanvaard zonder hem door en door te kennen, daarvan lever ik u nu het bewijs dat
beslist niet te weerleggen valt!
[10] Hier voor u staat de huidige koning van Pontus. Gistermorgen stond hij nog als
een zwaar geketend misdadiger voor mij en zou gemakkelijk tot het kruis
verdoemd hebben kunnen worden, maar ik onderzocht alles heel precies, ontdekte
zijn onschuld en maakte hem, daar hij zeer wijs is, tot dat wat hij nu is!
[11] Ik ben strenger dan iedere andere rechter, maar ik ben zeer rechtvaardig ten
opzichte van iedereen. Als iemand tijdens het noodzakelijke onderzoek leed heeft
ondergaan en zijn onschuld blijkt, tracht ik zoveel in mijn vermogen ligt het
geleden leed in vreugde en geluk om te zetten, waarvoor deze nieuwe koning voor
jullie als bewijs kan dienen.
[12] Maar nog veel scherper dan ieder ander heb ik nu juist die Nazareeër getest en
bevonden dat hij zo'n volmaakt mens is, als er nog nooit iemand voor hem op aarde
is geweest en er ook nooit weer na hem zal zijn. Hij is derhalve ook geheel vervuld
en doordrongen van de ware geest van God en handelt en spreekt ook alleen maar
uit eindeloze, onmeetbare kracht en almacht. Zo heb ik de Nazareeër leren kennen
en de hoogste achting en liefde tot hem vervullen mij met een gloed, hoewel hij in
de eigenlijke zin van het woord een orthodoxe jood is.
[13] O, ook wij Romeinen weten het Jodendom te achten als het is zoals het
volgens Mozes en alle profeten moet zijn: vol geest, kracht, liefde, waarheid en
wijsheid. Maar een Jodendom, zoals ti dat onderhoudt, is voor ons Romeinen, die
geest en waarheid liefhebben, een gruwelijke verwoesting van de heilige plaats
zoals uw profeet Daniël dat heeft voorspeld! Dit is dan mijn mening over de door u
zo diep verachte Nazareeër. -Wat kunt u daar nu tegenin brengen?"
144 Nog meer meningen over de Heer
[1] Alle orthodoxe Farizeeën zetten nu grote ogen op en EEN zegt heel zachtjes:
"Nou, het is onze scherpzinnige overste weer eens gelukt! Dat is toch wel een
eersteklas kameel! Nu moeten wij maar weer zien, hoe we ons uit dit lastige parket
kunnen redden! Had die kameel van een overste de Nazareeër in het bijzijn van de
machtige gebieder niet hemelhoog kunnen prijzen, dan zou alles er toch heel anders
hebben uitgezien?! Die kameel moet toch net als wij duidelijk aan Cyrenius hebben
gezien dat hij heel erg ingenomen is met die wonderdoende Nazareeër en toch trekt
hij tegen de lieveling van de opperstadhouder van leer, alsof hij werkelijk God weet
hoe vast overtuigd is van zijn mogelijke schanddaden, terwijl hij hem nog nooit
gezien, gesproken of onderzocht heeft! Ah, deze stomme overste kunnen we beslist
niet meer gebruiken! Hij moet afgezet worden! Als hij nog langer aan het woord
blijft, komen we allemaal vandaag nog aan het kruis! Met de opperstadhouder valt
niet te spotten!"
[2] Na deze opmerking zeggen de ANDEREN heimelijk tegen hem: "Ga jij nu en
vraag de opperstadhouder om wat te mogen zeggen, maar laat die ezel van een
overste geen woord meer zeggen! Misschien redden we het nog! En jij wordt onze
overste als je ons hier uit deze val redt!"
[3] De CRITICUS zegt: "Goed, ik zal het proberen, -ook zonder daarvoor overste te
willen worden!"
[4] Dan stapt hij uit de groep naar Cyrenius toe en vraagt of ook hij iets mag
zeggen.
[5] CYRENIUS zegt: "Ik verwacht van de overste nog een tweede mening over de
Nazareeër!"
[6] De CRITICUS, ook een Farizeeër zoals je er geen tweede zou vinden, zegt:
"Geëerde gebieder, die staat al met zijn mond vol tanden. Zijn verstand heeft
schipbreuk geleden en daarom zwijgt hij als een kameel in de woestijn! Hij heeft
zich lelijk vergist en zich verstrikt en weet nu niet meer hoe hij zich moet
bevrijden. De goede Nazareeër heeft hem waarschijnlijk onzichtbaar een muilpeer
verkocht, waarop hij kaakklem gekregen heeft en nu doet hij, zoals hij altijd nog
gedaan heeft!
[7] Geëerde gebieder, met uw scherpe verstand moet u zich toch allang ervan
overtuigd hebben, dat deze overste van ons een groot rund is! Als ik of een ander
van ons de inleiding had mogen houden, zou het proces allang beëindigd zijn.
Geëerde gebieder, luister daarom niet meer naar hem, maar geef mij het woord!"
[8] CYRENIUS zegt: "Goed, spreek! Laat ons maar eens horen wat u naar voren
weet te brengen!"
[9] De CRITICUS vervolgt: "Geëerde gebieder! Wat betreft de beschuldiging dat
wij de eigenlijke oorzaak van de brand zouden zijn, kan desnoods wel gelden wat
de overste heeft gezegd. Hoewel ik u toch openlijk moet bekennen dat wij ondanks
de zeer hachelijke omstandigheden niet helemaal zo sneeuwwit en onschuldig zijn,
als onze overste getracht heeft zich wit te wassen, want het eisen van de uiterste
offers was zijn opdracht. Maar of het voor het tot stand brengen van orde en rust nu
juist nodig was om de arme geloofsgenoten alles tot op het hemd van hun lijf te
rukken als zij het niet vrijwillig gaven, is een heel andere vraag! En zo is ook het
teruggeven van de eenmaal van het volk afhandig gemaakte offers een heel
moeilijk te beantwoorden vraag! Misschien zou men hun tegen hoge rente geld en
ook zaken geleend hebben, maar het teruggeven, dat de overste als vanzelfsprekend
betitelde, zou nog maar zeer de vraag geweest zijn! En hoewel wij allemaal diep
verontwaardigd werden bij het aanhoren van onze kameel van een overste toen hij
zo hersenloos er op los zwamde, konden wij er toch niets tegenin brengen, omdat
alleen de overste op een feestsabbat kan en mag spreken. Maar voor zo'n
oerdomme voorspraak, waardoor wij allen heel gemakkelijk aan het kruis zouden
kunnen komen, moet de satan onze overste ook maar op een sabbat halen!
[10] Ik zeg nu heel openlijk wat mij en alle anderen op het hart ligt. Als onze met
de wijsheid van een kameel begaafde overste soms een speciale voorliefde heeft
voor zo'n verhoging, dan moet hij die maar aan zijn eigen persoon laten volvoeren,
hij is voor het kruis slecht genoeg! Wij zullen geen zeeën van tranen om hem
plengen. Maar zelf willen wij voorlopig met zo'n speciale Romeinse
onderscheiding niets te maken hebben!
[11] Wel, over de Nazareeër, waarover wij door u, geëerde gebieder, pas wat meer
zijn geïnformeerd, kunnen wij om Jehova's wil om heel natuurlijke redenen
onmogelijk iets pro of contra zeggen. Wij hebben daar alleen maar uit de verte het
nodige over horen fluisteren. Het ene klonk erg lofwaardig, andere zaken weer,
omdat het waarschijnlijk van zijn vijanden afkomstig was, heel avontuurlijk hoewel
niet rechtstreeks slecht. Hij moet bijvoorbeeld doden weer geheel in het leven
teruggeroepen hebben! Nu, wij zagen het niet en hoorden er slechts over spreken.
Als men echter bedenkt wat het zeggen wil een echte dode weer in het leven terug
te roepen, is het, denk ik, toch wel te vergeven als men om zeer voor de hand
liggende, natuurlijke redenen daaraan twijfelt! Ik wil daarmee echter de
mogelijkheid niet in twijfel trekken, maar alleen de grote moeilijkheid aangeven en
aanduiden dat daarvoor meer nodig is dan zo maar de ontwikkelde en volmaakte,
fysieke en geestelijke levens krachten van een mens.
[12] Van de profeet Elia wordt wel verteld dat hij eens een aantal doodsbeenderen
een lichaam en leven moet hebben gegeven, maar daar waren wij niet bij. Ook is dit
slechts een overgeleverde sage en het staat in geen enkel boek opgetekend, zelfs
niet in de apocriefe delen van de Schrift! Hoe moeilijk kan een denkend mens dan
zoiets geloven!
[13] De Essenen wekken ook doden op voor geld en meestal voor veel geld. Maar
dat geheim heeft men intussen al ontraadseld en men weet wat het voorstelt.
[14] Maar nu u zelf zo'n gunstig getuigenis over de Nazareeër geeft, terwijl u toch
een zeer ontwikkeld man bent en veel ervaring heeft, die meer dan veel andere
wijzen verdient geloofd te worden, kan ik en kunnen ook al deze geëerde kollega's
van mij er niet omheen de Nazareeër recht te doen wedervaren.
[15] Dit is mijn antwoord op uw vraag, geëerde gebieder. Ik schenk klare wijn en
alles is zoals ik het u nu getrouwelijk heb meegedeeld. Deze allen hier, behalve
onze overste, zijn mijn getuigen en u, geëerde gebieder , wil ons genade voor recht
laten wedervaren!"
[16] CYRENIUS zegt: "Ik ben met uw verklaring duidelijk meer tevredengesteld
dan met die van de overste, die een heel slimme vos wilde zijn en mijn vangnet net
zolang ontweek als maar enigszins mogelijk was. Maar omdat ik meer netten
uitzette, raakte hij daarin toch verstrikt en nu staat hij daar als een geraffineerde,
grote leugenaar. Maar echt berouw en een volledige, oprechte bekentenis kan alles
weer in orde brengen, want hij behoort tot die mensen die heimelijk houden van
leugen en bedrog, maar tegenover de mensen toch door hun ambt een hoog en zeer
eervol aanzien willen genieten. Zij willen als een profeet in aanzien staan, maar
daarbij handelen als een roofzuchtige, rondtrekkende Scythe!
[17] Daarom kan echt berouw, algehele verandering van leven, verbetering en
openlijk toegeven van de ware gang van zaken alles nog goedmaken. Want ik ben
hier niet heengetrokken om het in mijn macht liggende, onverbiddelijke, strenge
recht toe te passen op wat voor zondaars dan ook, maar alleen om hen op de juiste
levensweg te helpen. Ze moeten mij echter bij mijn zeer menslievende
bemoeiingen niet hinderen! Maar hoe kan nu iemand die wijs wil zijn, en daarbij
nog overste der priesters is, zo doortrapt liegen?!
[18] Beste overste, spreek en vertel nu eens de volle waarheid, want uw
metgezellen hebben nog niet alles volgens de gehele volle waarheid verteld! Zij
wilden eigenlijk ten koste van u hun eigen hachje in zekerheid brengen en dat vind
ik helemaal niet in hen te prijzen! Wat ik weet, weet ik vanuit de oorsprong van
alles en dan kunt u liegen zoveel u maar wilt, dat helpt u dan toch niets, want mij
kunt u onmogelijk om de tuin leiden. -Spreek nu dus de waarheid!"
145 De loze taal van de overste
[1] De OVERSTE piekert en kan niet besluiten of hij wél met.de waarheid te
voorschijn zal komen of niet. Pas na geruime tijd zegt hij: Geëerde gebieder! Veel
honden zijn der hazen dood! Ik raak er steeds meer van overtuigd, dat de getuigen
tegen mij nu uit de grond schieten als paddestoelen na vochtig weer. Wat zal ik dan
nog verdere, overtuigende bewijzen toevoegen aan datgene wat u weten wilt en
volgens uw zeggen al weet?! Ik kan geen ja zeggen tegen iets, dat tegen mijn
overtuiging ingaat en mijn nee helpt mij niet! Neemt u daarom maar rustig het
getuigenis tegen mij aan, ik zal geen moeite meer doen, wat voor terechte of
onterechte beschuldigingen van de zijde van de vele getuigen tegen te spreken! Als
u mij schuldig vindt, goed dan, u heeft toch alle macht mij daarvoor te tuchtigen en
te straffen zoals u wilt. Ik, ongelukkig mens, kan mij daartegen niet verweren!"
[2] CYRENIUS zegt: "In uw Boeken staat: 'Wee hem, die zich vergrijpt aan een
gezalfde van God!' Daarom tracht ook ik, zolang het maar mogelijk is, deze wet
van u in ere te houden.
[3] Saul, uw eerste gezalfde koning, was later iemand die veel kwaad deed en
David, die door Samuël als tweede gezalfd werd over Israël, had de hem naar het
leven staande Saul vaak geheel in zijn macht en had hem kunnen vernietigen. Maar
Gods geest sprak in het hart van David: 'Wee, als je je zou vergrijpen aan het hoofd
van Mijn gezalfde!'
[4] En, hoewel ik een Romein en tevens een heiden ben, hoor ik toch ook de stem
van dezelfde geest, die zegt: "Onderzoek gerust ieder van Mijn gezalfden en leidt
hen, als zij op voor jou duidelijk herkenbare dwaalwegen zijn geraakt, met raad en
daad terug op de juiste weg, maar pas op als je ook maar één van hen oordeelt!'
[5] Als zelfs een aartsengel Michaël het niet aandurfde om de satan na de verloren
driedaagse strijd zelf te oordelen, maar hem aan het oordeel van de Heer overliet
hoe zou ik het dan aandurven voor het aangezicht van God u te oordelen. Maar ik
wil u welonderzoeken, u wijzen op de grootte van uw gewetenloze en liefdeloze
handeling tegenover uw broeders en u daarna pas op de levensweg plaatsen! Als u
echter weet dat ik alleen maar dat wil, waarom bent u dan niet eerlijk tegenover
mij?" .
[6] De OVERSTE zegt: " Als u alles toch al weet, zie ik echt niet in waarom u nog
een openlijke bekentenis van mij verwacht! Daarnet zag ik dat u in vuur en vlam
raakte omdat ik openlijk te kennen gaf dat ik niet hetzelfde gunstige getuigenis over
de Nazareeër kon geven als u, die hem al hebt leren kennen. Daarom laat ik het wel
uit mijn hoofd om nog meer dingen openlijk te zeggen! Ik heb u trouwens toch al
alles gezegd en u zegt ook dat u alles weet, waarom zullen we er dan nog meer
woorden aan vuil maken?!
[7] Wat overigens mijn gezegde over de Nazareeër betreft, die mening is niet van
mij, ik kon u slechts datgene zeggen wat ik zelf van anderen over hem heb
gehoord! Nu ik echter van u een andere mening hoorde, denk ik ook anders over
hem! Of wordt er nog iets anders van mij verwacht?! Wie kan mij dan
voorschrijven iets goeds over een mens te zeggen, als mij tevoren alleen maar
kwade en geen goede berichten over hem ter ore zijn gekomen? Maar omdat u de
enige bent die mij nu pas heel goed nieuws over de Nazareeër hebt verteld, kan ik
hem nu zelf ook een even goed getuigenis geven als u en ofschoon ik met hem nog
niet dezelfde ervaring als u heb opgedaan, is uw getuigenis mij toch voldoende en
ik denk nu over de Nazareeër zoals u. -Is dat nu ook nog niet goed?"
[8] CYRENIUS zegt: " Ja, dat zou zeker wel goed zijn, als uw hart hetzelfde zei als
uw mond, maar uw hart kon wel eens, als men dat kon horen, een heel andere taal
spreken! Want ik ken de Farizeeën maar al te goed! Ik weet maar al te goed dat u
net als de Essenen eigenlijk helemaal niets gelooft, maar het blinde volk terwille
van uw materiële welvaart alles wilt laten geloven wat u maar kunt bedenken om
daarmee voordeel te behalen.
[9] Als er dan een man komt die een innerlijk, waarachtig licht uit God heeft en de
mensen, die in een stikdonkere nacht en grote duisternis ronddwalen, de ware en
lichte weg des levens wijst, waarbij het natuurlijk onvermijdelijk is dat uw oude
bedriegerijen daarbij openbaar worden, wordt u woedend op zo'n lichtprofeet van
God en tracht u hem op iedere mogelijke wijze geheel te vernietigen. U bent er
namelijk voor berucht dat u behalve Elia en Samuël zo goed als bijna alle door God
aan u gezonden profeten hebt gestenigd en daarbij aan het volk hebt verkondigd,
dat u God daarmee een goede dienst hebt bewezen.
[10] Pas na honderd jaar hebt u de profeten -nooit terwille van uzelf, maar alleen
omdat u hun uitgekomen voorspellingen heel goed kon gebruiken om het volk
schrik aan te jagen -opgenomen en bent u begonnen om hun graf, echt of niet dat
maakte niets uit, wit te kalken en te versieren!
[11] Ziet u, dat was altijd uw manier van doen, die ik maar al te goed ken! Maar als
het bij u tot nog toe altijd zó ging met de waarheid, hoe zou ik dan aan uw woorden
ook maar enig geloof kunnen hechten?! Zeg me maar of u zich soms naar waarheid
anders hebt gedragen! Gelooft u werkelijk ook maar een jota van datgene wat u het
volk voorgepredikt hebt om te geloven?"
[12] NB.: Dat Cyrenius hier zo kon spreken, kwam omdat Ik hem de woorden in
het hart en de mond legde. Wat hij sprak, waren vrijwel Mijn eigen woorden,
aangepast aan Cyrenius' manier van spreken.
146 Het karakter van de overste
[I] Na een poosje diep nadenken zegt de OVERSTE: "Hoe kunt u mij nu ten
aanschouwe van iedereen bewijzen, dat ik in mijn hart iets anders denk, dan wat ik
met mijn mond zeg en dat ik zelf niet geloof, wat ik het volk leer?! Als mijn
voorouders zich aan de profeten hebben vergrepen, hetgeen ik niet kan en zal
ontkennen, wat kan mij dan daarvoor als schuld ten laste gelegd worden, terwijl ik
alle heilige zieners van God steeds zeer hoog heb geëerd?! Als mogelijkerwijs
duizenden van mijn collega's datgene wat zij Ieren, niet geloven, wat is dat dan
voor bewijs dat ik dat ook niet zou geloven?!"
[2] CYRENIUS zegt: "Het voor de hand liggende bewijs ligt daarin, dat u, te
oordelen naar wat u zegt, een veel te verstandig man bent om de grootste onzin te
kunnen geloven alsof het een door God gegeven waarheid zou zijn! U bent
rekenkundig onderlegd en rekenkundigen zien toch echt niet zo gemakkelijk een
mug aan voor een olifant, dat zult u toch wel met mij eens zijn!"
[3] De OVERSTE zegt: "Maar wat is dan die onzin, die ik als rekenmeester
onmogelijk zou kunnen geloven?!"
[4] CYRENIUS zegt: "Gelooft u in uw hart bijvoorbeeld aan de wonderbaarlijke,
bemestende werking van de tempelmest, die u zover ik weet zelf ieder jaar meestal
zo hoog hebt aangeprezen?! Gelooft u in de genezende werking van iedere nieuwe
maan?! Gelooft u echt, dat Jehova in de nieuw aangemaakte ark des verbonds net
zo aanwezig is, als Hij was in de door u reeds lang verachte oude, Mozaïsche ark?!
Gelooft u dat de naftavlam op uw ark dezelfde is als die vreemde, heilige vuur of
rookzuil boven de ark des verbonds, die Mozes uit Egypte voorging?! Gelooft u
echt dat het voor een mens meer waarde heeft in de tempel te offeren, dan volgens
de geboden van God zijn ouders lief te hebben en hen in alle goede dingen
gehoorzaam te zijn?!
[5] Zeg mij eens openlijk of u dat, met daarnaast nog vele andere soortgelijke, van
ieder menselijk verstand gespeende stellingen uit uw leer, gelooft! Want als u dat
werkelijk zelf gelooft -wat mij onmogelijk lijkt -dan bent u echt nog dommer dan
een kameel en deugt u overal beter voor dan voor leraar van het volk. Gelooft u het
echter niet, en leert u het arme volk te vuur en te zwaard toch zulke slechte onzin,
waaraan U als een in kennis en wetenschap ontwikkeld man nooit kunt geloven,
dan bent u een verachtelijke volksbedrieger en deugt u reeds uit politiek
staatsoogpunt veel eerder voor gestrafte in een eeuwige strafgevangenis dan voor
leraar van het volk!
[6] Kijk, dan zijn de Scylla en de Charybdis echt met u klaar! Ik geef u een
keizerlijk ereteken, als u in staat bent om wat voor middenweg dan ook te uwer
verontschuldiging aan te voeren!"
[7] Daarop begint de overste het Spaans benauwd te krijgen en weet zich geen raad
meer .
[8] HERME, de zanger -of liever, de boodschapper uit Caesarea Philippi -zegt
tegen Cyrenius: "Geëerde gebieder! Nu pas zit hij helemaal verstrikt in het net en
ziet hij geen uitweg meer! O, dat heeft deze vervolger van al het goede en ware
volkomen verdiend! Kende ik hem niet zo goed, zoals ik hem ken, dan zou ik zelfs
medelijden met hem kunnen hebben, want dat heb ik al gauw ook met nog zulke
erge zondaars als ze in grote narigheid zitten. Maar deze kerel zou ik in levenden
lijve kunnen zien braden en dat zou mij rechtstreeks een genoegen zijn! Het is hier
niet de tijd en de plaats om mee te delen, wat er allemaal in vertrouwen onder
elkaar verteld wordt over deze heer overste, maar u kunt ervan verzekerd zijn dat er
geen enkele goede haar aan zijn lijf zit!
[9] Door uw rechtbanken worden velen tot de kruisdood veroordeeld die als
mensen veel en veel beter zijn dan die gewetenloze ellendeling daar! Ik ben echter
geen rechter en mag daarom ook niemand te veroordelen, maar ik ben toch wel erg
blij dat deze kerel zo mooi in het net verstrikt is geraakt!"
[10] MATHAËL zegt glimlachend: "Maar er moet wel erg goed opgelet worden of
hij het net niet stuk trekt en ons allemaal dan nog in ons gezicht uitlacht! Tot nu toe
heeft hij zich nog zeer gematigd uitgelaten, maar als hij echt in het nauw wordt
gedreven, zult u, Cyrenius, wel merken hoe hij zich zal verweren! Ik ken hem nu
pas door en door, hoewel ik hem ook al van de tempel ken! Kijk, deze is het die
dertig jaar geleden de hand heeft geslagen aan de hogepriester Zacharias en hem
tussen het offeraltaar en het allerheiligste, gescheiden door de voorhang, heeft
vermoord! -Maar nu niets meer daarover!"
[11] HERME zegt verheugd: "O, ik ken nog wel een aantal van degelijke streken
van hem, maar ze zijn niet voldoende te bewijzen en daar is dus weinig of niets aan
te doen!"
[12] CYRENIUS zegt, stomverbaasd over de mededeling van Mathaël: " Ah, wat
zeg je me nu?! Dus deze kerel moet die, volgens het getuigenis van alle mensen,
zeer vrome en wijze hogepriester het levenslicht hebben gedoofd? Goed dat ik daar
nu iets over weet, al het andere maak ik dan wel in orde!"
[13] Toen gaf Cyrenius hoofdman Julius een wenk om wachten uit te zetten, zodat
hem van de orthodoxe Farizeeën niemand kon ontkomen.
[14] Julius gaf meteen een geheim bevel en het bevel van Cyrenius werd
uitgevoerd. Maar de OVERSTE merkte er toch iets van en vroeg Cyrenius: "Voor
wie wordt dat gedaan?"
[15] CYRENIUS antwoordt: "Dat gaat u noch iemand van uw gespuis wat aan,
want menselijke monsters zoals u geeft Cyrenius geen antwoord meer! Want u bent
niet alleen een ellendige volksbedrieger, maar ook een geestelijke en lichamelijke
volksmoordenaar. Ik wacht nu alleen nog op bericht van de bestuurder uit de stad
en op de aankomst van Cornelius, Faustus en Jonah uit Kis, daarna zal ik u wel
zeggen waarom ik nu die wachten heb latenuitzetten!"
[16] De OVERSTE zegt: "Goed, dan zal ik u echter ook eerst vertellen waarom ik
hier eigenlijk ben!"
.
[17] Dan haalt de overste een perkamentrol uit zijn opperkleed, toont hem aan
Cyrenius en zegt: "Kent u dit zegel en deze handtekening?!"
[18] CYRENIUS zegt wat verbaasd: "Dat is het zegel van de keizer en zijn
handtekening! -Wat betekent dat?"
[19] De OVERSTE zegt: " Als het nodig is, zult u de inhoud leren kennen! Ik raad
u daarom aan, ieder verder onderzoek tegen mij te staken, anders zou deze rol u erg
onrustig kunnen maken! Ik houd u nog steeds voor een rechtschapen man, maar
denk er om dat u de zaak niet op de spits drijft, anders zou ik toch van deze rol, die
u net zo goed als iedereen volledig heeft te eerbiedigen, een voor u heel
onaangenaam gebruik kunnen maken!
[20] Heus, ik zou dit geduchte wapen niet uit mijn mantelzak gehaald hebben als u
mij daartoe niet had gedwongen. Maar u begon mij als een worm te vertrappen en
dan wordt het de hoogste tijd te tonen, dat u nog lang niet alleen heer bent op dit
grondgebied! Ik vind, dat het nu maar beter is de wachten terug te trekken, omdat
ik anders genoodzaakt zou kunnen worden, ondanks de sabbat, naast uw wachten
ook die van mij te plaatsen!
[21] Mijn nu geheel andere taal stoort u zeker wel een beetje, he?! Daar kan ik u
echter niet bij helpen, want uw taal heeft mij daarnet ook wat gestoord! Kortom, ik
ken u nu en nu kent u mij ook! Doe nu maar wat u verstandig en goed lijkt, dan doe
ik dat ook! -Heeft u mij wel helemaal begrepen?!"
[22] Na deze woorden draait de overste als een heerser Cyrenius de rug toe, begeeft
zich met de zijnen naar de oever van de zee en gedraagt zich daar als iemand die
voor noodgevallen van de keizer grote macht heeft gekregen. Maar Cyrenius
bevindt zich nu in grote verlegenheid en weet niet wat hij moet doen.
[23] Nu zegt MATHAËL: "Ziet u, hooggeëerde, hoe zo'n kerel zich tegenover u
met alles; wat hij maar voor zijn veiligheid nodig heeft, reeds lang fysiek en moreel
als in een soort vesting goed heeft verschanst?! Daarom is het heel moeilijk en
haast niet doenlijk recht te spreken, omdat deze mensen -de Heer weet op wat voor
slinkse manieren! -in staat zijn geweest zich de hoogste, geheime privileges te
verschaffen, waartegen men heel moeilijk ten strijde kan trekken!"
[24] CYRENIUS zegt: "Maar beste, wijze Mathaël, zeg jij me nu toch eens op
welke wijze deze menselijke, veelkoppige hydra geheel buiten mij om aan een door
de keizer ondertekend veiligheidsdocument kwam?! Ja, we kunnen nu niets anders
doen dan op de een of andere wijze onze kalmte te bewaren! Ik ben toch wel
benieuwd, wat de Heer daarvan zal zeggen!"
[25] MATHAËL zegt: "Waarschijnlijk zal Hij daar ook niet zo graag het juiste
antwoord op geven, want Hij heeft van te voren wel geweten waarom Hij u deze
groep voor onderzoek heeft gegeven en Hij schijnt voor onze besprekingen weinig
aandacht te hebben gehad!"
[26] CYRENIUS zegt: "Maar we moeten Hem nu toch wel om raad vragen!"
[27] MATHAËL antwoordt: "Zeker, daaraan hebben we nu wel dringend
behoefte!"
147 De overste valt door de mand
[1] Aan de oever zegt de OVERSTE tegen zijn collega’s: "Dat hebben jullie goed
gedaan, want jullie schijnbare optreden tegen mij, waarvoor ik jullie met mijn
zwijgen het teken gaf, kwam net op tijd! Nu zijn ze uitgeteld en weten niet meer
wat ze moeten doen! Kwamen die drie aangekondigden nu maar niet; dat zijn de
enigen, die het ons nog wat moeilijk kunnen maken! Stel je voor dat ze ook nog de
beroemde Nazareeër bij zich zouden hebben! Ja, als dat zo zou zijn, vallen we
reusachtig door de mand! Dan helpt ons niets meer!
[2] Naar mijn mening moeten we daarom nu proberen zo vlug mogelijk op zee te
komen en linea recta naar Jeruzalem te gaan, want als de aangekondigden er
eenmaal zijn, kon het wel eens helemaal niet meer mogelijk zijn! Cyrenius heeft de
bewakers teruggetrokken, niets staat ons in de weg! Laten we dus langs de oever
een paar honderd meter hogerop gaan, dan zullen we daar wel een vaartuig van een
Griekse visser aantreffen waarop we ons in veiligheid kunnen laten brengen!"
[3] De vroegere CRITICUS zegt: "Maar de volkswachten uit de stad! Hoe zullen
we die ontlopen? Want die zullen wel achter het struikgewas op ons loeren en als
die ons pakken zijn we ook verkocht!"
[4] De OVERSTE zegt: "Ja, dat is een wanhopige geschiedenis! Wat zou je ervan
zeggen als we brutaalweg een geleide voor onze veiligheid zouden eisen van
Cyrenius?! Gezien dat keizerlijke document kan en mag hij het ons niet weigeren!
Ga jij erheen en doe dat!"
[5] De criticus doet dat. Maar Cyrenius haalde voor die tijd al raad bij Mij en Ik
vertelde hem natuurlijk alles wat de Farizeeën aan de oever gezegd en besloten
hadden. Cyrenius wist nu waar hij aan toe was en wat hij in eerste instantie moest
doen en regelen.
[6] Toen de criticus zijn eis zo brutaal en gebiedend mogelijk aan Cyrenius stelde,
zei CYRENIUS: "Vriend, die oorkonde bracht me eerst wel aan het schrikken,
want ik wist toen nog niet dat deze vals is! Maar omdat ik hierover nu heel andere
informatie heb gekregen, schrik ik nu niet meer en zal ik de eis van uw overste
volstrekt niet inwilligen!
[7] Gaat u overigens de overste zeggen, dat hij mij de bewuste oorkonde meteen
moet uitleveren, anders zal deze met geweld van hem worden afgenomen. Mocht
hij echter proberen het document te vernietigen, dan kan hij vandaag nog rekenen
op de kruisiging! - Ga heen en zeg hem dat!"
[8] De CRITICUS buigt daarna diep en verwijdert zich trillend over zijn gehele lijf.
Als hij bij de overste komt stottert hij van angst: "Wij zijn - verloren! Dat
vervloekte, valse document - heeft de kroon - gezet op - onze schurkenstreken! -Als
het vandaag - niet is, dan - toch zeker morgen 't kruis! - Overhandig zonder dralen
of treuzelen dat vervloekte document meteen aan de opperstadhouder, anders hang
je vandaag nog aan het kruis! - Een duivel moet je verraden hebben! - Cyrenius is
met alles op de hoogte!"
[9] Als het zwarte gezelschap inclusief de overste dat hoort, wordt het hun en hem
wat zonderling te moede en de OVERSTE neemt het document, geeft het aan de
spreker en zegt: "Hier, pak aan en breng het weg. Wij zijn verloren, want hiermee
is onze laatste hoop in rook vervlogen!"
[10] De CRITICUS doet dat, brengt het document bij Cyrenius en zegt: "Geëerde
gebieder, hier is het document! Wij zijn allen grote en grove misdadigers en doen
nu alleen nog een beroep op uw menselijke hart!"
[11] CYRENIUS pakt het document aan, leest het door en zegt na een poosje:
"Kijk eens aan, dat is nog eens sluw! Zeg me nu alleen nog bij welke gelegenheid
de overste aan deze Charta alba (* blanco volmacht) is gekomen!"
[12] De CRITICUS zegt: "Geëerde heer, ik weet veel, maar dat weet ik werkelijk
niet! Hij heeft dit document als overste reeds van Jeruzalem mee hierheen gebracht.
Van wie hij het daar heeft gekregen, weet ik niet!"
[13] CYRENIUS zegt: "Maar weet u wel zeker dat hij het al van Jeruzalem heeft
meegebracht?"
[14] De CRITICUS zegt: "Hij heeft het aan ons laten zien en er over gesproken en
ons toen op de hoogte gesteld van zijn macht. Dat is alles wat ik weet, meer zal ook
niemand van ons weten!"
[15] CYRENIUS vraagt verder: "Hoe heeft hij zich dan verder als mens gedragen?"
[16] De CRITICUS antwoordt: "Ik weet niets slechts over hem. Hij vervulde zijn
ambt steeds streng en volgens de Joodse geest. Dat hij zijn vorderingen vaak op een
nu juist niet zeer barmhartige wijze opeiste, is bekend, maar er is mij nauwelijks
een geval bekend dat hij zich ooit te hard tegenover iemand zou hebben gedragen.
Het kan zijn dat hij van vroeger veel op zijn' geweten heeft, wat hij ons natuurlijk
nooit heeft verteld, maar sinds zijn aanstelling hier is ons niets bekend, behalve dat
hij gisteren tijdens het wonderlijke voorval echt wat te veel aandrong op offers. Het
volk zelf gaf daartoe echter de meeste aanleiding!"
[17] CYRENIUS vraagt verder: "Heeft de overste soms al vaker van dit document
misbruik gemaakt?"
[18] De CRITICUS antwoordt: "Tot op heden hebben wij niets daarvan gemerkt."
[19] CYRENIUS vraagt: "Is dat allemaal de zuivere waarheid, wat u mij nu heeft
verteld?"
[20] De CRITICUS zegt: "Geëerde heer, ik zal sterven als daarvan bij mijn weten
ook maar één jota onjuist is!"
[21] CYRENIUS zegt: "Goed dan! Ga en zeg tegen de overste, dat ik nu met hem
wil spreken en dat hij daarom hier moet komen, want ik wil eens zien wat er in dit
geval nog voor u gedaan kan worden!"
[22] Dit keer gaat de criticus al met meer moed en minder koorts naar de overste
terug en brengt hem de boodschap over. De OVERSTE denkt een poosje na en zegt
dan: "Welnu, wat kunnen we hier nog meer doen dan dit spelletje met een
vriendelijk gezicht meespelen?! Het is altijd beter, iets te verliezen dan alles!"
148 De bekentenis van de overste
[1] Dan begeeft de OVERSTE zich naar Cyrenius en zegt: "Hier staat nu een
machteloze voor u. Deze beeldde zich een tijdlang in, dat hij als mens van deze
aarde ook al die rechten, waarvan zich slechts mensen van deze aarde bedienen,
voor zichzelf kon gebruiken. Maar hij verrekende zich, hoewel hij zelf een
rekenkunstenaar was, en kwam tot de overtuiging dat de verhevenen geen andere
verhevenen naast zich dulden! Daarom wil ik van nu af aan een van de
allernederigste zijn, misschien ben ik dan aanvaardbaarder voor de verhevenen!"
[2] CYRENIUS zegt: "Dat is heel verstandig van u! Maar zeg me nu alleen maar
waarom u zich anders aan mij voordeed, dan u bent! Ik heb u toch als vriend de
hand gereikt en die sloeg u af! Wat wilde u daarmee dan eigenlijk bereiken?"
[3] De OVERSTE zegt: "Stelt u zich eens een hoge, menselijke functie voor!
Daaraan hangt steeds een geheime hoogmoedslabel, waarop staat 'eer en macht van
de functie'! Dat maakt, dat men daardoor heel gemakkelijk begint te zondigen. Als
men gewend is om zo te zondigen, wordt men blind en doof en komt steeds hoger
door te zondigen. Jammer genoeg komt men beslist eenmaal op een hoogte waar
staat: 'Slechts tot hier en geen halve stap verder!' Dat punt heb ik nu bereikt en ik
zal erg blij zijn om zo snel mogelijk heel diep beneden te zijn! Acht en zeventig
jaar ben ik nu reeds en ik heb verder weinig meer te verwachten! Van nu af aan wil
ik mij alleen met het zuiver goddelijke bezighouden, als u mij de korte rest van
mijn levenstijd nog wilt schenken!"
[4] CYRENIUS zegt: "Ga, - daar dicht bij het huis van Marcus zult u aan een tafel
brood en wijn vinden! Versterk u daarmee en dan zullen wij de zaak beslechten nog
voordat de aangekondigden aankomen!"
[5] De overste trekt nu een vrolijk gezicht, dankt en gaat vlug naar de gedekte tafel.
De oude had behoorlijk honger en dorst en dit voorstel kwam hem zeer van pas.
[6] Maar terwijl de oude zich versterkt, ga IK naar Cyrenius en zeg tegen hem: "Zo
is het goed, je hebt de zaak heel goed geleid. Ook het getuigenis dat je over de
Nazareeër hebt gegeven, was heel goed. Maar het is nog te vroeg om deze mens
aan Mij voor te stellen. Als de zaak op dezelfde wijze verder geleid wordt als tot nu
toe, zou het wel eens mogelijk kunnen zijn deze mensen helemaal voor ons te
winnen. Maar overhaast handelen kan het helemaal bederven.
[7] Ik zal je nu Raphaël ter beschikking stellen. Hij zal doen wat je hem opdraagt,
maar wees voorzichtig met wonderen! Laat niets doen voor het herstel van de hier
en daar nog gloeiende stad, ook al is de engel heel goed in staat de gehele stad in
één ogenblik weer te restaureren. Want Ik wil dat deze plaats gedurende enige tijd
gedeemoedigd blijft en dat uiteindelijk Marcus en zijn kinderen degenen zullen zijn
die de plaats weer op de been helpen. Al het andere mag hij voor je doen maar
altijd met een zekere, bepaalde voorzichtigheid!"
[8] CYRENIUS zegt: "Heer, wat gaat U intussen doen?"
[9] IK zeg: "Ik zal in je buurt blijven en Mij, net als tot nu toe, als buitenstaander
gedragen. Als je nu tegen de middag een schip zult zien aankomen, ga dan naar de
oever en ontvang de aangekomenen in Mijn naam. Zeg hen echter, dat ook zij Mij
niet voortijdig aan deze mensen moeten verraden opdat de zaak met de Farizeeën
niet bedorven wordt. Laat de boodschapper en zanger Herme naar mijn leerlingen
gaan, die zullen hem voor ons werk het nodige onderricht geven. Ik ga met Ouran
over de toekomstige inrichting van zijn staat spreken en ook met Mathaël en zijn
gemalin. -Nu weet je waar je aan toe bent en wat je te doen hebt!"
[10] CYRENIUS zegt: " Jawel, mijn Heer en mijn God, maar hoe kan ik zien dat
deze groep van vijftig orthodoxe Joden rijp voor U zal zijn?"
[11] IK zeg: "Dat zul je wel op het juiste ogenblik gewaarworden na het
middagmaal, dat wij vandaag een uur later zullen gebruiken. Maak je daar maar
geen zorgen over en doe alles naar behoren en volgens Mijn eeuwige, goddelijke
orde!"
[12] Cyrenius was met deze opdracht zeer tevreden en vol vreugde dat Ik geheel
instemde met zijn behandeling van de Farizeeën. Ik riep nu meteen Raphaël en gaf
hem opdracht zich ter beschikking van Cyrenius te stellen.
[13] RAPHAËL kwam snel naderbij en zei: "Hier sta ik, om God, u en alle mensen
die van goeden wille zijn, door de kracht en de macht en in de naam van de Heer te
dienen. Wees echter voorzichtig met wat u beveelt, want ik voer alles uit!"
[14] CYRENIUS zegt: “Vriend uit de hemelen! Als ik volgens mijn verstand te
werk zou gaan, zou de ene dwaasheid na de andere te voorschijn komen. Dat ik tot
nu toe zo'n succes heb gehad bij de zeer sluwe Farizeeën, heb ik slechts aan de
Heer te danken, want Hij gaf mij de woorden en de juiste gedachten in het hart.
Mijn inbreng daarbij staat gelijk aan nul. Ik hoop en geloof dat het tot het einde toe
zo blijft gaan! Onder deze leiding, vriend, kunnen wij met elkaar volgens de wil
van de Heer , de verdere uitvoering van het begonnen werk aan de Farizeeën wel
wagen! Wat vind jij ervan, vriend uit de hemelen?
[15] RAPHAËL zegt: "Ah, dat is heel wat anders. In die geest is een zonde bij de
uit te voeren aangelegenheid helemaal niet denkbaar! Laten we dus, innerlijk
vereend met Gods kracht, het werk weer aanvangen!"
[16] Intussen had overste Stahar zich gesterkt, hij kwam weer naar Cyrenius terug
en dankte hem hartelijk voor de hem bewezen weldaad.
149 De mening van de overste betreffende engelen
[1] CYRENIUS weerde de dank af en zei: "Vriend! Alle dank en alle lof komt de
Heer van hemel en aarde toe. Maar omdat u volledig bent ingewijd rn het gehele
Jodendom en omdat u een volleerd schriftgeleerde bent, vraag ik u om uitleg van
het begrip 'engel'! Wat zijn nu precies de engelen van God en hoe dienen zij God en
hoe de mensen?"
[2] STAHAR zegt: "Geëerde gebieder, dat is een zeer netelige vraag, vooral omdat
nog nooit onweerlegbaar aangetoond is dat er werkelijk engelen zijn! De Schrift
spreekt bij verschillende gelegenheden wel over hen, maar nergens staat een
syllabe over wat en wie de engelen zelf eigenlijk zijn en hoe en op welke wijze zij
God en de mensen dienen!
[3] Volgens de Dahalmud (* talmoed: joods leer en wetboek) moet men hen zien
als de van het goddelijke wezen als vlammenbundels uitstromende krachten, die
sneller dan de gedachte in alle richtingen vanuit het eeuwige, ondoorgrondelijke
centrum van God hun werking hebben, zo ongeveer als de door de zon uitgezonden
lichtstralen. Dat lijkt mij ook het meest aanvaardbaar. Maar of dat een juiste en met
de waarheid overeenstemmende verklaring is, is een andere vraag, waarop
waarschijnlijk een sterfelijk mens nooit het juiste antwoord zal kunnen geven.
[4] Volgens de Schrift heeft men de engelen ook meermalen als jongemannen van
ongemene schoonheid de mensen zien dienen! Wel, dat is voor verstandige mensen
ook wel een moeilijke brok om te geloven. Ik en al mijn collega's hebben in ieder
geval nooit zoiets gezien! Het is mogelijk! Maar het kan ook net zo goed een oude,
lyrische manier van spreken zijn, die men gebruikte om door een grotere symboliek
de geestelijke krachten te personifiëren, die men dan de hele, jeugdig gezonde,
krachtige vorm van een zeer mooie jongeman gaf. In geen enkel vers is dan ook
ooit sprake van een engelin, waarschijnlijk omdat de bezielde dichters een
aantrekkelijk meisje, hoe volmaakt ook, nooit de grote kracht van een krachtige,
gezonde jongeman toe konden dichten.
[5] Zo ziet u, geëerde gebieder, dat er zuiver verstandelijk, heel verschillende
meningen zijn! Alles heeft wel iets waars in zich, maar wat dan het eigenlijk ware
is, is door ons mensen niet te bepalen. Het is dan zaak het volk zijn zintuiglijke
geloof te laten behouden, omdat men eigenlijk toch niets beters ervoor in de plaats
kan stellen! Maar dat is dan ook alles wat ik u op uw zeer belangrijke vraag als
antwoord kan geven, want ik kan bij u toch niet met die verhalen aankomen die
men het volk daarover vertelt!"
[6] CYRENIUS zegt: "U gelooft dus niet volledig aan een lichamelijke,
persoonlijke verschijning van een engel?"
[7] STAHAR zegt: "Niet alleen niet volledig, maar helemaal niet. Want ik heb nog
nooit de eer en het geluk gehad iets dergelijks zelfs maar in een droom te zien, laat
staan in werkelijkheid. En al mijn collega 's waarmee ik over deze zaak een eerlijk
gesprek heb gehad, konden mij ook niets anders zeggen dan wat ik zelf reeds lang
heb ondervonden.
[8] Daarmee wil ik echter, los van mijn eigen mening, niet de uiterste mogelijkheid
helemaal uitsluiten. Maar één ding is zeker, dat zo'n engelgeest zich zonder een
natuurlijk medium nog veel minder als iets wezenlijks aan onze zinnen voor kan
doen, dan een lichtstraal zich kan manifesteren zonder een weerkaatsend medium.
[9] Er is geen twijfel aan; dat de lichtstraal van de zon eerst door de lucht gaat
voordat men het resultaat daarvan op de aardbodem ontdekt. Maar in de lucht kan
deze, omdat het medium nog te ijl is, geen gras worden, terwijl hij op de
aardbodem zich net als een Proteus in alles kan veranderen wat hij in de materie
maar aangeboden krijgt.
[10] Daarom denk ik, dat men in de algemene aard van de dingen overal een zekere
dwingende orde ontdekt, maar nooit iets ziet ontstaan waar niet een deugdelijke
reden voor is en waar voor een bepaald verschijnsel niet altijd eerst een bruikbaar
medium aanwezig is. Omdat men dan ook bij het zorgvuldigste waarnemen van de
natuurlijke dingen nergens onverwachte dingen ontdekt, ben ik tégen alle
zogenaamde wonderen en tégen het in persoon optreden van een geest onder wat
voor omschrijving dan ook, -hetzij een engel of een duivel, een god of zijn
tegenpool.
[11] Ja, een hogere geest kan zich manifesteren, maar nooit anders dan in vlees en
bloed. Al het andere is fantasie van een geestrijk mens of het is een zuivere leugen!
[12] Het is jammer dat juist wij, die de waarheid al zo lang kennen, mystiek
uitziende en mystiek doende verspreiders en onderhouders van de leugen en het
duisterste bijgeloof moeten zijn! Wij moeten vrome gezichten trekken op het
moment dat wij van ergernis over iets ontzettend doms haast zouden kunnen
ontploffen! Maar dan is daar Mozes en daar zijn de profeten, -puur heerszuchtige
mensen, die het volk eerst met allerlei natuurlijke hokus pokus moesten overreden,
opdat dit hen dan voor alle tijden als zijn meesters kroonde en hen het recht gaf het
met alles te tiranniseren wat maar de naam van 'Kwaad' verdiende!
[13] Als een volk echter eenmaal meegaand is gemaakt en door niets dan wonderen
behoorlijk tot in de diepste levensgrond verduisterd is, geef dan zo'n volk maar
eens licht, maar wel een echt licht! Dan valt het als een tijger over je heen en
scheurt je in stukken!
[14] Daarom is het altijd nog beter een eenmaal erg domgemaakt volk bij het
oeroude, domme geloof te laten en het met namaakwonderen opnieuw op te frissen
en tot leven te brengen, dan moeite te doen om zo'n volk voor te lichten; omdat een
eenmaal zeer domgemaakt volk in het algemeen helemaal niets meer is bij te
brengen!
[15] Ik heb een tijd gehad dat ik ieder mens die met een wonder de toch al zo
domme mensheid blijkbaar nog dommer probeerde te maken, als een woedende
tijger aanviel vanwege zijn schandelijke daad en hem indien mogelijk zelfs doodde.
Maar pas later kwam ik na veel verheven pogingen tot de overtuiging, dat de
eenmaal te dom gemaakte mensheid helemaal niets bij te brengen is en ik ontdekte
toen ook dat ik helemaal ongelijk had met die mensen aan te vallen, die zoveel
mogelijk het volk met namaakwonderen in het oude bijgeloof trachtten te
bevestigen.
[16] Ik geloof dat ik nu openhartig heb gesproken. Dat ik me tegenover het volk
heel anders moest tonen, zult u hopelijk ook zonder ergernis wel inzien! Maar dat
ik zelf daar steeds een heel andere mening over had, geeft mijn innerlijke, betere
overtuiging wel aan, die ik u nooit had kunnen tonen als ik die al niet had gehad!
Wonderdoeners doen me tegenwoordig niets meer. Ze moeten echter niet, zoals
gewoonlijk, uit broodnijd tegen ontwikkelde mensen zoals ik te keer gaan, maar ze
moeten ons daarentegen helpen, dan zal het ons allen goed gaan.
[17] Want men moet de niets bij te brengen mensheid nooit laten merken dat wij
eigenlijk helemaal niets voorstellen, maar men moet haar met behulp van
kunstmatige wonderen in de mening en in het blinde geloof laten dat wij
ondoorgrondelijke geheimen bewaren, die slechts door een met Gods geest
vervulde priester en een door God Zelf opgewekte profeet helemaal begrepen
kunnen worden.
[18] Het is voldoende dat slechts weinigen inzien dat alle leringen over het een of
andere goddelijke wezen niets anders zijn dan -onder ons gezegd -loze, oude
fabeltjes, die ontsproten zijn aan de menselijke fantasie en verder geen enkele basis
hebben. "
150 De overste en de engel
[1] CYRENIUS zegt: "Daar ben ik het weer helemaal mee oneens, want ik geloof
vast en zeker dat er een God is die de gehele geesten en zinnenwereld door Zijn
eigen machtsvolkomenheid, namelijk uit Zichzelf, heeft geschapen. Dat gebeurde
natuurlijk wel in een wat groter tijdsbestek dan dat wat Mozes, slecht of helemaal
niet begrepen, heeft aangegeven. Er zijn hier echter mannen, die Mozes beter
begrijpen dan u dat doet!
[2] Daarom geloof ik ook in een eeuwig leven van alle mensen die van goeden
wille zijn om het gebod van God daadwerkelijk te vervullen, ik geloof ook
volkomen aan de formele persoonlijkheid van alle geesten en daardoor ook van de
engelen van God, ik geloof vast in een werkelijke openbaring van God door de
mond van de profeten en ik geloof zelfs in de persoon van een Godmens!
[3] En ik geloof dit allemaal niet slechts van horen zeggen, maar uit innerlijke en
levende overtuiging en het verwondert mij daarom zeer, dat u van dat alles
helemaal niets gelooft!
[4] Wat zou u dan wel zeggen als ik in alle ernst tegen u zei: 'Kijk, deze lieftallige
jongeman hier is nu juist zo'n engel van God waaraan u nooit hebt geloofd en hij
kan dat ook altijd met daden bewijzen?' Wat zou u daar tegenin kunnen brengen?"
[5] STAHAR zegt: "Geëerde heer, daar kan ik niets anders op zeggen dan: U schept
er nu genoegen in om mij in het openbaar wat voor de gek te houden! Deze schone
jongeling is beslist een veelbelovende zoon van u en het is wel zeker dat u hem al
van kind af aan in alle mogelijke kunsten en wetenschappen hebt laten onderwijzen
en het zou me al heel erg verbazen, als de jongen niet over zekere kundigheden
beschikt waar wij nog nooit van hebben gedroomd.
[6] Als ik nu een goedgelovige os was, zou u mij zo aardig bij de neus kunnen
nemen, maar dat zal moeilijk gaan. Want ik weet wat ik weet en in uw binnenste
zal dat wel net eender zijn, -maar u wilt mij waarschijnlijk weer op de proef
stellen."
[7] CYRENIUS zegt: "Wel als u denkt dat ik u voor de gek houd, stel hem dan in
de naam van God de Heer op de proef, dan blijkt wel of ik de waarheid heb
gesproken of niet!"
[8] STAHAR zegt: "Goed, als u mij dat toestaat, zal ik u met uw engel meteen de
driedubbele Mozesdoek voor uw ogen wegnemen, zodat u meteen duidelijk kunt
zien hoe het er met de engel voorstaat! - Kom dus maar hier, lieftallige, jonge
engel!"
[9] RAPHAËL komt naar Stahar en zegt: "Wat wenst u, ongelovige, dat ik voor u
zal doen?"
[10] STAHAR zegt: "Kijk, in deze zee leven veel vissen. Zou je voor mij uit de
diepte een heel mooie vis kunnen halen en hem dan ook al gebraden en goed
klaargemaakt op een schotel kunnen presenteren?"
[11] Nauwelijks had Stahar dit gezegd of Raphaël houdt hem de gevraagde vis al
voor en nodigt hem uit de vis nu ook op te eten.
[12] Toen Stahar dit zag gebeuren, werd hij vreselijk verlegen met zichzelf en hij
wist niet wat hij moest zeggen over dit onbegrijpelijke verschijnsel.
[13] Raphaël nodigt Cyrenius echter ook uit om van de vis, die heel goed toebereid
was, te proeven. De vis werd in stukken verdeeld. Cyrenius nam meteen een
behoorlijk stuk voor zichzelf, at het en prees de smaak uitbundig. Toen probeerde
Stahar ook een stuk, at het en was het helemaal met Cyrenius eens en vervolgens
namen nog meer gasten stukken van de vis en vonden hem erg lekker .
[14] Pas toen op die manier de gehele vis was verorberd, richtte STAHAR zich heel
deemoedig tot Raphaël en zei: "Ben je echt een engel van de Heer, of ben je alleen
maar zo 'n jonge, buitengewone tovenaar uit Europa of Afrika of uit het grote
Achter-Azië? Wat er gebeurde is weliswaar onbegrijpelijk en wonderlijk als nooit
eerder, maar er zijn ook toverijen en grote tovenaars onder de mensen, waardoor de
leek in zulke zaken heel gemakkelijk op een dwaalspoor gebracht kan worden. Zeg
me daarom eerlijk of je mogelijkerwijs een engel van de Heer bent -of misschien
toch een tovenaar?!"
[15] RAPHAËL zegt: "Wat zou u er aan hebben of ik ja of nee zou zeggen?! Een
twijfelaar heeft tastbare bewijzen nodig! Beproef mij en stel aan de hand daarvan
vast of dat wat ik doe, ook door de een of andere tovenaar gedaan kan worden!"
[16] STAHAR zegt: "Ja, ja, beproeven is goed als ik maar wist waarmee je nog
meer -hm -ja, er schiet me niets te binnen waarmee ik je nog verder zou kunnen
beproeven, aardige jongen, en bovendien is de verwezenlijking van het eigenlijk
belachelijke, eerste proefstuk al zo buitengewoon, dat iets wat nog onmogelijker
uitvoerbaar zou zijn helemaal niet te bedenken is! Maar door jouw buitengewoon
lieflijke gestalte zou ik nu toch waarlijk eerder aannemen dat je echt een engel van
God bent, dan een tovenaar! Alleen schijn je werkelijk een lichaam te hebben en
daar ziet men toch niet een geest aan af. Laat me eens voelen of je ook botten
hebt!"
[17] De engel laat zich nu door Stahar betasten en STAHAR vindt alles bij Raphaël
degelijk en stevig. Dan haalt hij zijn schouders op en zegt: "Hm, hm, lichamelijk
kan het niet beter, erg geestelijk ziet het er niet uit! Tegen wat hij gedaan heeft is
niets in te brengen, maar dat heel mooie, gevulde lichaam dat veel weelderiger is
dan dat van welke jonge vrouw dan ook, zo'n wonderlijk aantrekkelijke arm, en zo
gevuld en stevig, ja, dat lijkt toch in de verste verte niet op iets geestelijks! Je zou
zelfs, als ik heel eerlijk wil zijn -afgezien van het feit dat ik al een oude ezel ben en
dat jij een man bent -heel gemakkelijk tot over je oren op je verliefd kunnen
worden en al je zinnen verliezen! Wel, dat lijkt dan toch helemaal niet op iets wat
je met recht rein en hemels geestelijk zou kunnen noemen! Maar misschien is het
zo, dat je net als een jonge Tobias, in het geheim, onzichtbaar voor ons sterfelijke
mensen, ondersteund wordt door een engel. Dat wil zeggen als je al vanaf je
geboorte net als Samuël een zeer vrome knaap was! Maar als dit niet zo is, dan zou
je ook net zo goed een geheim verbond met de' Jehova-sta-ons-bij' kunnen hebben,
wat ik echter niet zo waarschijnlijk acht omdat je verder zo'n hemels vroom en
lieflijk uiterlijk hebt en omdat ik, eerlijk gezegd, nooit zo helemaal echt aan de'
Jehova-sta-ons-bij' heb geloofd. Helemaal aan God te geloven was al moeilijk voor
mij, Iaat staan dan aan zijn tegendeel!
[18] Daarom ben ik, ondanks mijn uiterlijke strengheid, innerlijk toch geen Zeloot
maar een verstandig naturalist en ik neem een verschijnsel zó lang niet als
geestelijk aan, als er nog een enigszins natuurlijke verklaring voor te vinden is! Dat
wat je nu hebt gedaan is door mijn verstand beslist niet natuurlijk te verklaren,
maar ik heb me ook nog nooit ingebeeld alles te begrijpen wat ook maar op het
grote terrein van de natuur zichtbaar wordt. Daarom kan jouw kunst om wonderen
te doen toch wel op iets natuurlijks berusten, waar jij, en misschien ook nog wel
een aantal anderen, alles van af weet. Dat kun je aan mij natuurlijk niet vertellen,
maar dat is ook niet zo belangrijk, want er geschiedt in de natuur heel veel dat op
zichzelf ook een wonder is dat wij niet kunnen verklaren. Daarom behoeven we het
toch niet meteen als een wonder in optima forma te zien?!"
151 De overste fantaseert
[I] "Kijk, lieflijke, in de toverkunst bedreven jongen! Ongeveer drie jaar geleden
kwamen enige mensen uit het morgenland naar de stad. Naar hun zeggen kwamen
ze zelfs uit Achter-Indië, waar zulke hoge.bergen moeten zijn dat hun spitsen bijna
de maan aanraken als hij voorbij komt. Wel, het zij zo. Om heel veel opzien te
baren, overdreven deze vreemden alles en dus ook de hoogte van hun bergen!
[2] Maar daar zullen we het niet over hebben, want het maakt mets uit of hun
bergen in werkelijkheid een paar el lager waren!, Deze zeer merkwaardig uitziende
Achter-Indiërs vroegen mij toestemming om hun echte wonderen tegen een
redelijke prijs voor het volk te mogen demonstreren.
[3] Met behulp van een tolk zei ik tegen hen: Ik moet mijzelf eerst, zoals men zegt
onder vier ogen hebben overtuigd van datgene waaruit uw wonderdaden bestaan,
om te bepalen of het geraden is deze aan het blinde volk te vertonen, anders kan ik
u - hoewel ik zelf een groot vriend ben van alles wat buitengewoon is -geen
toestemming verlenen voor het in het openbaar vertonen van welke onschuldige
wonderen dan ook!
[4] De wondermannen waren erg tevreden met mijn besluit, vooral omdat ik hun
voor de voorstelling, die zij alleen voor mij en een paar geleerde collega's zouden
geven, een goed honorarium beloofde,
[5] Zij gingen naar hun herberg in de stad en kwamen na een uur met allerlei
toverrequisieten terug, zoals ik die nog nooit eerder had gezien. Het waren staven,
stenen, vreemd uitziende metalen en grote en kleine apart gevormde vaten, waarvan
er niet één een mij bekende vorm had.
[6] Ik vroeg hun leider waar hij"dat allemaal voor nodig had en hij zei: Eigenlijk
nergens voor, maar hij moest iets van thuis bij zich hebben, omdat hij anders niet
met alle zekerheid een gevraagd. wonder tot stand kon brengen. Daarop vroeg hij
mij wat ik van hem wilde zien of weten.
[7] Ik zei: 'Goed, als ik het voor het zeggen heb, zult u met uw toverijen niet ver
komen!' Ik vroeg hem, of hij mij kon zeggen wat ik op dat ogenblik dacht. Ik dacht
aan Rome en de naam. van de keizer. Hij legde toen zijn beide handen op de borst
en zei wat ik dacht. Je kunt je wel voorstellen dat ik me toen niet veel minder
verbaasde dan nu bij jou.
[8] Toen zette ik hem een kruik water voor en zei: 'Verander dit water voor mij in
wijn!' Hij ging erheen, maakte met zijn handen gebaren boven de kruik en het water
en zei toen: 'Proef, heer, of deze wijn u smaakt. Ik proefde meteen het water en zie,
het was klare wijn! Dat verwonderde mij eigenlijk nog meer .
[9] Daarna nam hij een aarden vat dat helemaal leeg was, goot de rest van de wijn
erin, terwijl hij voorgaf dat het bedoeld was voor de spoedige, verre thuisreis. Maar
toen ik daarna meteen het vat, dat er overigens heel rein uitzag, bekeek, bleek het
niet eens nat te zijn, Iaat staan dat er iets in zat. Het rook echter wel sterk naar wijn
en de tovenaar vertelde dat hij de wijn, om morsen te voorkomen, liever in een
droge geestelijke vorm meenam.
[10] Ik vroeg hem of hij nu van deze wijngeur meteen weer, of ooit nog, een
vloeibare, drinkbare wijn kon maken; waarop hij mij en mijn drie collega's vroeg of
we nog wat wilden drinken. Wij antwoordden bevestigend en hij nam het zichtbaar
lege vat, dat duidelijk kleiner was dan mijn waterkruik en goot toen zoveel wijn in
mijn kruik dat de wijn begon over te lopen!
[11] Ja, jonge, lieflijke vriend, toen rezen onze haren toch ten berge, want dat g mg
toch te ver uit boven onze wijsheidshorizon! Ik wist niet wat ik daar nu van moest
zeggen! Wij dronken toen behoorlijk van de zeer goede wijn, en -weer een nieuw
wonder! - de kruik werd niet aantoonbaar leger!
[12] Toen wij ons, al tamelijk geestdriftig door de wijn, daar buitengewoon over
verwonderden, zei de magiër: 'Maar, mijne heren, wijn zonder brood gaat toch
eigenlijk niet! Hier heb ik een paar stenen. Wat zou u ervan zeggen als ik die in
brood veranderde?' Ik zei: 'Doe dat!' Toen streek hij met zijn handen over de stenen
en zei: 'Neem een mes en snijd het brood!' Ik deed dat en zie, het was brood, goed
smakelijk brood!
[13] Daarop zei ik: 'Maar vriend, als u dat kunt, dan zou ik toch wel eens willen
weten waarom u voor uw buitengewone kunst betaald wilt worden?' Antwoordt de
magiër: 'Slechts als curiositeit en om op plaatsen, waar men geen wonderen kan en
mag doen, een middel te hebben zich lichamelijk te verzorgen.'
[14] Dat antwoord voldeed mij en ik beloonde de magiër met twee ponden zilver,
die hij dankbaar aannam. Ik kon hem echter, omdat het te uitzonderlijk was, geen
toestemming geven zijn kunst ook in het openbaar voor het blinde volk te vertonen,
want het volk zou hem meteen een goddelijke verering bewezen hebben, vooral de
Grieken en de vele Romeinen.
[15] Hij vertelde mij dat hij nog heel veel andere wonderen kon doen, die nog veel
merkwaardiger waren dan de reeds vertoonde! Maar ik had echt geen lust nog meer
te vragen en aan te zien. Het reeds geziene had mijn hoofd al te zeer verhit en ik
was blij toen deze Achter-Indiërs weer voor goed uit de stad verdwenen, want zij
zouden het volk behoorlijk oproerig gemaakt hebben.
[16] Tot slot vroeg ik de magiër, of hij mij voor geld en goede woorden een van
zijn kunsten wilde uitleggen. Weliswaar zei hij niet zonder meer nee, maar hij
vroeg zoveel geld daarvoor, dat ik op slag kippenvel kreeg en ik liet de artiest toen
nog veel gemakkelijker gaan.
[17] Kijk, buitengewoon lieve jongen! De magiër uit Achter-Indië was zeker net zo
min een engel van Jehova als ik en deed toch wonderlijke dingen. Waarom zou jij
met je echt, zeg maar, hemels mooie lichaam dan een engel zijn omdat ook jij voor
mijn grove mensenverstand buitengewone dingen kunt doen?!
[18] Daarom moet je mij toch wel meer zuiver geestelijke bewijzen geven van je
goddelijke engelschap, want anders kan ik je niet aanzien voor een engel van God
al deed je nog honderdvoudig grotere wonderen dan dat wat zojuist werd
opgegeten! En ik vind, dat tegen deze zeer verstandige eis van mij, geen werkelijk
nuchter verstandsmens in staat is iets in te brengen!"
152 De overste vertelt over de moord op Zacharias
[1] RAPHAËL zegt: "Het gaat er alleen maar om, of u de waarheid hebt gesproken
of niet! Ik kan u met zekerheid zeggen dat u nu, alleen om het geestelijke van mij te
testen, met een ongebreidelde fantasie afschuwelijk en stinkend hebt gelogen en dat
van alles wat u nu zo mooi hebt verteld, geen syllabe waar is!
[2] De gefingeerde magiër zou uw gedachten hebben geraden, maar ik heb nu
geraden dat u ons allen duimendik voor hebt staan liegen! En zo is dan nu de
leugen van de magiër door mij voor u waarheid geworden!
[3] De gefingeerde magiër moet volgens uw leugens wijn uit water hebben
gemaakt, ook dat kan ik u daadwerkelijk laten zien! Kijk, daar staat ook een lege
kruik, laten we deze met water vullen! (De kruik wordt met water gevuld.) Kijk,
hier staat hij vol met water! Ik heb de kruik niet aangeraakt en toch is het water
uitstekende wijn geworden! - Proef, of u deze lekker vindt!"
[4] Stahar proeft het water en merkt nu werkelijk dat het uitstekende wijn is
geworden.
[5] De ENGEL gaat verder: "Daarna liet de magiër de wijn in een ander vat
verdwijnen. Kijk, ik raak het vat niet aan en toch is er nu ook geen druppel wijn
meer in! (De kruik was droog en leeg.) Maar de gefingeerde magiër maakte toen
alleen van de geur weer wijn. Wel, deze kruik ruikt zelfs niet meer naar wijn en
toch wil ik dat hij weer vol is met uitstekende wijn! - Kijk de kruik is vol!
[6] Maar u heeft nog geen brood bij de wijn en wijn alleen drinkt u niet zo graag!
Uw magiër had enige stenen nodig om ze in broden te veranderen. Ik heb alleen
maar mijn wil nodig, - en kijk, daar ligt reeds een hoeveelheid brood voor u! -Proef
het, of het niet beter smaakt dan uw gelogen brood!
[7] U schonk daarop uw magiër twee gefingeerde ponden zilver, en ik verschaf u
hier uit de lucht tweehonderd pond echt gedegen zilver als ruime betaling voor uw
leugen! -Zeg nu eens of u daarmee tevreden bent!"
[8] STAHAR staat met opengesperde ogen van verbazing en zegt na een poosje:
"Nee, dat heeft niets meer met natuurlijke zaken en krachten te maken! Hier werkt
duidelijk meer dan een nóg zo verborgen natuurkracht! Hier steekt een almachtige
wil van God achter en jij, jongen, bent een echte, belichaamde engel, of je bent één
van de grootste profeten van God zoals Samuël of Elia!
[9] Ja, nu geloof ik dat jij een boodschapper van God uit de hemelen voor ons
arme, zondige mensen bent, om ons, die ver van de rechte weg zijn afgeweken,
weer daarop terug te brengen!
[10] Het is waar, grote, lieflijke boodschapper van de Heer, dat mijn zojuist
vertelde verhaal over de magiër uit Achter-Azië zo goed als geheel door mij werd
verzonnen, - maar wel naar de trant van iemand die het mij eens vertelde. Ik
vertelde het slechts om je wat nader te testen, maar ik ontdekte dat je werkelijk hart
en nieren doorziet en dat je wil echt het onmogelijkste spelenderwijs doet.
[11] Daarom geloof ik nu ook vast, dat je ondanks je heel mooie lichaam een
volmaakte boodschapper van God bent en ik heb nu een grote vreugde in mijn hart
dat ook ik eenmaal dat heb beleefd, waarvan in het Boek geschreven staat, dat de
vrome vaders in oude tijden dat ook zo nu en dan hebben beleefd!"
[12] De ENGEL zegt: "U beleeft nu echter niet voor de eerste maal iets, wat ook de
oude vaders hebben beleefd! Dertig jaar geleden hebt u in de tempel ook al iets
dergelijks beleefd, waarna de toenmalige hogepriester, voornamelijk door uw hand,
tussen het altaar en het allerheiligste gedood werd! Waarom geloofde u dan tóen
het duidelijke wonder niet, en waarom werd u zelfs tegen een hogepriester zo
meedogenloos?!"
[13] STAHAR zegt: "Geliefde, almachtige boodschapper des Heren, herinner mij
niet aan een tijd waarin ik beslist slechts door een vloek het wereldse licht
aanschouwde, en aan een daad die ik later vele, vele malen diep heb betreurd! Maar
voor mijn denken en mijn inzicht van toen, bleef er haast geen andere mogelijkheid
over!
[14] In het geheim was ik reeds geheel en al ingevoerd in de Griekse filosofie en ik
wist waarom ik een mens werd. Plato en Socrates waren net als Aristoteles, mij
duizend maal liever dan mijn duistere en zeer mystieke profeten, die ik tot op heden
nog niet begrijp en ook nooit zal begrijpen, omdat ze eigenlijk niet te begrijpen
zijn. In het bijzonder de hoogliederen van Salomo, die eerder gemaakt kunnen zijn
door een waanzinnige dan door een wijze. Daardoor was ik behoorlijk kwaad op
alles wat maar enigszins in tegenspraak was met de zuivere rede van Euclides, door
wiens werken ik eigenlijk rekenmeester werd.
[15] Almachtige, hemelse vriend! Als iemand tegen mij zegt: 2 en 2 is 4, en dat de
dag licht is en de nacht duisternis, dan heeft hij de volle waarheid gesproken en ik
zal hem als vriend aan mijn borst drukken. Als er echter één komt die met een
stalen gezicht beweert dat 2 en 2 5 is en dat de dag duister en de nacht licht is, dan
sla ik zo'n os meteen met één slag dood, want zo'n moordenaar van de geest vind ik
veel erger dan elke dief en struikrover en moordenaar!
[16] Wel, zo was het toen in de tempel! Men begon de onzinnigste dingen te
beweren en zette er zelfs straffen op als iemand het aandurfde om tegen een nóg zo
duistere en domme spreuk van Salomo iets in te brengen!
[17] De genoemde hogepriester was zo'n echte aanhanger van Salomo en hield zich
streng aan uiterst mystieke wijsheid. Hij begon zelfs een zeer helder licht te
bezingen dat nu in de wereld zou komen. Dat zou alle duisternis van de nacht nu zó
verlichten, dat zelfs de duisterste holen onder de aarde lichter zouden zijn dan de
helderste middagzon. Maar de wereldse dag zou veranderen in de duisterste nacht
en de duisternis op de dag zou zo groot worden dat mensen en dieren daaraan
zouden sterven. Het licht van de nacht was al in de wereld en verlichtte reeds de
nachtelijke duisternis, zodat daar de blindgeboren en zelfs konden zien als zienden
op hellichte dag!
[18] Dat was nog maar het begin. Het was natuurlijk van a tot z gelogen, omdat ik
tot op dit uur gedurende dertig volle jaren behalve bij volle maan geen nachtlicht
heb gezien, - behalve dan ook nog de verlengde avondverlichting van gisteren, die
echter veel beter had kunnen wegblijven, waardoor veelongeluk voorkomen zou
zijn. Niemand mocht hem vragen wat daarmee werd bedoeld en toch eiste hij
onwankelbaar geloof.
[19] In Jehova's naam zou ik dat nog wel verdragen hebben omdat bij veel onzin
nog een beetje meer onzin niets uitmaakt, men kan daarbij nog altijd zelf zuiver en
waar denken -, maar op een keer begon hij te zeggen: 'De 7 wordt nu I en 666
wordt nu 111, en 777 en een half en een derde en een kwart. Wie rekenen kan,
moet nu anders rekenen, want het oude zal nu geoordeeld en verdoemd worden!'
[20] Dergelijke onzin en nog meer bezorgde mij en veel leerlingen van Euklides de
grootste zorg, angst en woede. Wij spanden samen en maakten met enige goed
gemikte steenworpen een einde aan deze domheid, die te beledigend voor ons was!
[21] Maar daarmee hebben we echt niet zo veel gewonnen, want de opvolgers van
de gedode waren daarna nog honderd maal erger: v oor ons was het toen echter ook
helemaal met meer uit te houden in de tempel. Ik bedacht me, speelde de
aartshuichelaar en werd daardoor al gauw hierheen verplaatst als overste met alle
rechten van een hogepriester . Hier liet ik mij niets te kort komen en ik was naar
buiten toe streng, maar innerlijk was ik heel aardig en goedsmoeds. Zo nu weet je
ook waarom Zacharias werd gedood! -Wat vind je daar nu wel van?"
153 Raphaël geeft uitleg over Messiasbeloften
[1] RAPHAËL zegt: "Maar het ligt toch voor de hand dat het een geestelijke en
geen letterlijke betekenis had! Het had betrekking op de in die tijd komende
Messias die reeds door alle profeten, ja ook al door Adam en Henoch, net als door
Kenan tijdens zijn geestvervoering, is voorspeld!
[2] De tijd is nu gekomen waarin al die voorspellingen vervuld worden! Zacharias
voorspelde als laatste profeet op geestelijke wijze over de reeds plaatsgevonden
komst van de Beloofde en jullie doodden daarom zijn lichaam en bezegelden
daardoor opnieuw een hecht verbond met de hel, die Kaïn vechtend met de vrome
Abel, als eerste voor de blinde, domme en slechte mensheid heeft geopend.
[3] Maar het kan de te blinde en te domme mensheid toch. niet te erg aangerekend
worden als zij in haar blindheid alle soorten gruwelijke zonden begaat en daarom
zult ook u, vanwege Zacharias, niet geoordeeld worden
en dat nog des te minder omdat u die misdaad al heel vaak ernstig berouwd hebt,
wat u zeer ten goede gerekend werd. Maar nu is de vraag, wat ~ zou doen als u van
aangezicht tot aangezicht met de reeds dertig jaar rn deze wereld onder de Joden
rondwandelende en lerende Messias zou komen te staan en wat uw vijftig collega's
zouden doen! Zoudt u Hem de verschuldigde eer geven en Hem in uw hart als
diegene aanvaarden die Hij is?"
[4] STAHAR zegt: "Almachtige vriend, dat is alweer een vraag waarbij men bij de
beantwoording helemaal de mist in zou kunnen gaan! Wie is die erg mystieke,
beloofde Messias? Waar is Hij? Wat wil Hij en wat leert Hij? Als je dat niet weet,
kun je toch om Jehova's wil geen duidelijk antwoord geven!"
[5] RAPHAËL zegt: "Hij is Dat, wat David over Hem zong toen hij zei: Maak de
poorten hoog en de deuren breed, opdat de Heer van alle heerlijkheid binnentrekke!
Maar wie is de Heer der heerlijkheid? Het is Jehova Zebaoth!' Kijk, dat getuigenis
geeft hij de Messias, die Zich nu heilig, heilig, heilig in deze wereld bevindt in een
lichaam als het onze!
[6] Maar als David op deze wijze duidelijk over Hem getuigt, dan zijn daarmee uw
vragen beantwoord en weet u nu wel wat u van de Messias kunt verwachten.
Daarom eis ik nu ook een duidelijk antwoord op de door mij aan u gestelde vraag!"
[7] STAHAR zegt: "Als het zo is, wat ik binnen mijn persoonlijke sfeer helemaal
niet wil betwijfelen, dan vraag ik echter: Wat doen we dan met Mozes, bij wie toch
ook heel nadrukkelijk en duidelijk staat: 'Geen mens kan Jehova zien en tevens het
leven behouden!'? Tevens vinden we in Mozes een formeel verbod, van Jehova's
kant aan de grote ziener, waarin staat dat men God met geen enkele afbeelding, hoe
verheven ook, mag voorstellen! Maar jij zegt dat de Messias, volgens het gezegde
van David, nu Zelf als een mens In corpore (lichamelijk), dus geheel en al vorm,
rondwandelt!? Hoe staat het dan met het verbod van God bij Mozes, wat moet
daarmee gebeuren?! Eén moet vervallen, hetzij Mozes of jouw Messias, want
Mozes en David kunnen onmogelijk beiden gelijk hebben!"
[8] RAPHAËL zegt: "Mozes niet en David ook niet! Want beiden verkondigen de
mensen het juiste, goede en ware! Mozes zei niet op bevel van Jehova, dat Deze
niet te enigertijd als mens onder de mensen zou kunnen komen, hij verbood slechts
om van God een gesneden beeld te maken op de manier van het gouden kalf. Zo zei
Jehova ook tegen Mozes, dat niemand Hem als God of Geest zou kunnen zien en
leven. Meteen daarop zei Jehova echter toch tegen Mozes: 'Kijk Mij na, -maar blijf
achter de rots!', en Mozes zag de rug van Jehova.
[9] Wat wil dat nu zeggen? Kijk, de rug van Jehova die Mozes zag, is nu juist het
symbool van het menselijk lichamelijke van Hem, Die Zelf eens voor de mensen
als de volkomen mens zichtbaar zal worden! Maar als dit nu zo is, hoe kan men dan
Mozes verwerpen als men Davids getuigenis aanvaardt?
[10] U hebt toch ook al reeds dertig jaar de oude ark des verbonds aan de kant gezet
omdat de vuurzuil en rookkolom was verdwenen en in plaats daarvan hebt u er een
nieuwe, geheel materiële neergezet! Dat is echter ook, zonder dat u het begrijpt,
een getuigenis voor deze tijd. Het betekent dat Jehova nu niet meer alleen als geest
boven alle materie verheven zweeft, zoals eens boven de nachtelijke wateren. Hij
verliet Zelf de plaats waar Hij Zich als Schepper en Vader maar moeilijk en
onduidelijk door middel van de gewekte ziener voor de andere kinderen herkenbaar
maakte. Hij kwam daarom Zelf in het lichaam van een mens en leert nu Zelf de
mensen en onderhoudt Zich met Zijn kinderen!
[11] Ziet u hier ook niet een nieuwe ark van het nieuwe verbond, waar de dode
nieuwe in de tempel slechts een vermanend symbool van is? Maar het geestelijke
leven van Jehova, dat eerst boven de oude ark zweefde, heeft Jehova Zelf al dertig
jaar geleden in de Godmens gelegd en Die is nu hier in de wereld en leert Zelf de
mensen Hem te herkennen!
[12] Als dit nu zo is, kunt u dan nog zeggen: om dat te aanvaarden zou men Mozes
of David moeten afwijzen? .
[13] Ook staat er geschreven: 'In die tijd zullen de hemelen wijd open staan en de
engelen zullen opstijgen en neerdalen naar de mensen die van goeden wille zijn en
zij zullen voor hen getuigen van het vleesgeworden, eeuwige woord, dat God Zelf
is!' Dat gebeurt op dit ogenblik voor uw oren en ogen! Wat wilt en kunt u dan nog
meer vragen?! Of denkt u nog steeds dat ik slechts een mens ben?"
[14] STAHAR antwoordt, terwijl hij nu diep nadenkt over de woorden van de
engel: "Hm, dat is een heel vreemde gewaarwording! Het is zeker waar en de
waarheid straalt uit ieder woord van je hemelse mond. Ik ben nu bekeerd. Het gaat
nu echter om mijn collega's, dat ook zij bekeerd worden, en dan gaat het erom waar
wij de grote Messias kunnen ontmoeten om Hem Zelf te horen!"
[15] RAPHAËL zegt: "Ga heen en vertel het uw broeders opdat ook zij geloven en
zalig kunnen worden. Kom dan weer terug en verneem waar u de Heiligste zult
zien en spreken!"
[16] Dan gaat Stahar meteen naar zijn nog sombere vrienden.
154 De overste bekeert zijn collega 's
[ 1] Stahar's collega 's hadden zich intussen voor het grootste deel aan de oever van
de zee verspreid, terwijl er ook een aantal op het erf wandelde. Maar STAHAR riep
ze allen aan de oever en toen ze verzameld waren, zei hij tegen hen: "Vrienden!
Hebben jullie die jongeman horen spreken en gezien wat hij deed?"
[2] De woordvoerder van de COLLEGA'S zegt: "Een beetje, maar niet alles. Wij
meenden dat de Romeinse stadhouder alles zo netjes in scène gezet had om ons
allen in zijn netten te verstrikken en wij dachten: Ver verwijderd van de boog is
men veilig voor de pijl! We hebben toch alles al verloren, -de bedelstaf is ons deel!
De stad brandt nog steeds! Wat moeten we doen? De Romeinen weten wat wij voor
het volk betekenen! Zonder onze moeilijk te verkrijgen gunst komt hun
heerschappij in Azië hen duur te staan! 0, zo'n Romein als Cyrenius, die de alle
middelen van de drie werelddelen ten dienste staan, kan alles!
[3] Geef mij slechts een massa goud en zilver en dan wordt ik ook een
wonderdoener, misschien niet zo als die wonderjongen, -maar ik zal toch
buitengewone wonderen te weeg brengen!"
[4] STAHAR zegt: "Vriend, je bent dwaas als je zo praat en nog niet eens het
onderscheid weet tussen een echt en een namaak wonder! Ik heb alle bezwaren naar
voren gebracht en alle redelijke tegenargumenten gebruikt, maar met al mijn
geopperde tegenwerpingen ben ik smadelijk; door de mand gevallen toen die
jongen mij mijn geheimste gedachten begon voor te houden! Daardoor zag ik pas
mijn oude, grote vergissing in en daarom kom ik nu naar jullie om jullie dat over te
brengen wat ik heb gezien en gehoord!
[5] De jongen is ongetwijfeld een engel van God, en hij getuigde dat de beloofde
Messias reeds in de wereld is en de blinden ziende en de doven horend en
begrijpend maakt, en dat het zelfs mogelijk is dat wij Hem hier nog te zien en te
spreken zullen krijgen.
[6] Ik geloof nu alles en jullie allen moeten het ook geloven! Want ik ben er echt
niet een die iets zo gemakkelijk aanneemt en gelooft. Ik moet eerst haarfijn en
grondig van iets overtuigd zijn voor ik het aanneem, maar als ik eenmaal de
overtuiging heb, staat die ook zo vast als een rots van graniet en kan niemand mij
die meer ontnemen!
[7] Omdat dat zo bij mij is, kunnen jullie het zonder verdere bedenkingen ook wel
van mij aannemen! Want allen bij elkaar zijn jullie niet in staat meer commentaar
te leveren dan ik reeds heb geleverd, maar al mijn bezwaren werden afgestraft als
leugens! En omdat tenslotte alles over de Messias mij net zo duidelijk werd als dat
1 en 1 samen 2 is, daarom kunnen jullie mij nu wel zonder meer geloven!"
[8] De woordvoerder van de COLLEGA'S zegt: "Dat vinden we allemaal best,
maar het is alleen de vraag wat we nu volgens jou moeten geloven!"
[9] STAHAR zegt: "Zijn jullie dan doof!! Zei ik jullie dan niet dat die jongeman
waarachtig een engel van God is, dat de Messias in de wereld is en dat wij Hem
Zelf zullen zien en horen?! Dat en niets anders moeten jullie geloven!"
[10] De woordvoerder van de COLLEGA'S zegt: "Best! Als jij het gelooft en zelfs
mathematisch van deze zaak overtuigd bent, kunnen wij daar niet aan twijfelen.
Maar men moet bij die nieuwe, nooit eerder voorgekomen verschijnselen er ook
altijd rekening mee houden, dat de beste zwemmers vaak het eerst verdrinken, de
stoutmoedigste bergbeklimmers van de berg storten en degenen, die zogenaamd
vast in het geloof staan uiteindelijk eerder gaan twijfelen dan diegenen, die iets
onbegrijpelijks niet zo erg vlug begrepen hebben en niet direkt zeggen dat ze een
rotsvast geloof hebben!
[11] Jij staat bij ons bekend als iemand die nooit zo snel iets geloofde en daarom
nemen we je woord dan ook voor waar aan, maar een voorzichtige
terughoudendheid schaadt nooit! Want we weten uit de Schrift, dat menig profeet
die wonderen deed, tegen het eind van zijn leven een heel eenvoudig, zwak mens is
geworden! Op het laatst bleek pas wiens geesteskind zo'n profeet was. Daarom
moet dat ook hier goed in het oog worden gehouden. "
[12] STAHAR zegt: "Dat neem ik allemaal voor mijn verantwoording. Ik besef
heel goed dat wij daarmee niet bij de tempel moeten aankomen, maar dáártegen
zullen wij ons ook weten te beschermen! Uiterlijk blijven wij -maar dan iets
verstandiger -wat wij waren en betalen de tempel de vastgestelde bijdrage, maar in
ons binnenste moet het nu ontzettend veranderen en na verloop van tijd zullen wij
ook het volk in iets beters inwijden.
[13] Als jullie nu allemaal hetzelfde willen en geloven als ik, gaan we nu
gezamenlijk naar de plaats waar de opperstadhouder en de Jongen zich bevinden,
daar zal ons nog meer duidelijk gemaakt worden!"
[14] De collega's zijn het daarmee eens en gaan naar Cyrenius, en als ze daar
aankomen zegt STAHAR: "Hier zijn we dan en wij staan nu geheel en al tot uw
dienst. Wat u wilt, zullen wij ook doen en zijn en niemand zal ons ooit meer tegen
u opzetten! Laat de goede, almachtige boodschapper van God echter ook deze
broeders van mij nog meer bevestigen in het geloof aan alles wat ik zelf in het
begin moeilijk kon aanvaarden!"
[15] CYRENIUS zegt: "Nu ziet u dat wij Romeinen niet zulke onbarmhartige
rechters zijn als u zo lang hebt gedacht. Wij willen echter een streng recht en de
volle waarheid! Wie daaraan voldoet, is onze vriend, krijgt het Romeinse
burgerrecht en geen rechtbank buiten die van Rome mag hem ooit veroordelen.
[16] Daarom is de eerste weldaad die ik u bewijs, het schenken van een Romeinse
burgerbrief! U bent met inbegrip van de overste met vijftig man, u krijgt hem
direkt! Als u die eenmaal hebt, zullen we wel eens zien wat er allemaal voor u
gedaan kan worden!"
[17] Toen beval Cyrenius zijn dienaars vijftig degelijke perkamentrollen te halen.
De dienaars gingen naar de bagagezakken van Cyrenius en brachten vlug de
gevraagde rollen. Toen deze op de tafel lagen, vroeg STAHAR aan CYRENIUS:
"Geëerde heer, we zullen toch wel eerst onze namen aan u moeten opgeven.
[18] CYRENIUS zegt, terwijl hij naar de engel wijst: "Kijk, dat is mijn
snelschrijver, die weet allang wat hij moet doen en kent ook uw namen. Hij zal de
brieven klaarmaken waar u bij staat!" Toen vroeg Cyrenius aan Raphaël om dat te
doen.
[19] RAPHAËL kwam snel naar de tafel waarop de vijftig rollen lagen, rolde ze, zo
goed mogelijk, op de tafel uit, nam toen een met zwarte kleurstof gevulde
schrijfstift, ging daarmee vervolgens bliksemsnel over alle rollen en zei toen tegen
Cyrenius: "Vriend, hier heeft u de gevraagde brieven in de Romeinse, Griekse en
Joodse taal, deel ze nu aan de betrokkenen uit!"
[20] Toen Cyrenius daarna de brieven begon uit te delen werden alle vijftig door
grote vrees bevangen. Want dit wonder was voor de vijftig opeens toch te groot en
te geweldig en allen begonnen bevend in te zien dat zij zich nu in de nabijheid van
God bevonden. Zij bedankten Cyrenius voor deze dubbele genade, maar geen van
hen dorst iets te zeggen of om iets te vragen.
155 De overste en Hebram
[I] De aanwezige dertig jonge Farizeeën met daarbij Hebram en Risa zagen dat ook
en verheugden zich er bijzonder over dat het Cyrenius gelukte ook de vijftig
hardnekkigen om te vormen voor de goede zaak.
[2] HEBRAM ging daarop naar overste Stahar en zei: "Kijk, wij zijn hier met
dertig man, net als u door de tempel het land ingestuurd om heidenen voor de
tempel te werven; een moeilijke zaak! In ontwikkeling zijn de heidenen de huidige
tempeljoden echter overal tweehonderd jaar vóór. Moeten wij dan de zienden blind
maken en ze in de macht brengen van het vervloekte water van de tempel!? Dat
gaat niet en iets anders gaat ook niet! Dat zei ons ons verstandige hart en daarom
zijn wij allen Romeinen geworden, en ons getuigenis tégen de tempel zal voor veel
mensen erg verhelderend werken. Maar wij kregen hier nog een groot, heilig
getuigenis, dat een stralender licht geeft dan duizend zonnen tegelijk. Het is een
eeuwig licht, dat reeds vóór de schepping van alle werelden heeft geschenen voor
alle engelen, die levende vlammen waren uit de eeuwige vlam in God die liefde
heet.
[3] Dit oerlicht van al het licht, deze eeuwige liefde, vonden wij hier en jullie
hebben het voor een groot deel ook gevonden en zullen het nog veel meer vinden.
[4] Het schenkt ons echter erg veel vreugde dat jullie hier ook dat hebben
gevonden, wat wij hebben gevonden. Jullie kostte het weliswaar je uiterlijke,
prettige bestaan. AI jullie bezit heeft het vuur verteerd en het lekt er nog aan. Net
als wij bezitten jullie nu niets meer! Maar de wil van God is eens en voor al deze:
Als wij mensen God werkelijk willen naderen en de oprechte wens en wil in ons
hart koesteren in alles helemaal door God verzorgd te worden, moeten wij eerst uit
grote liefde tot en in het sterkste vertrouwen op -de almachtige Vader, de gehele
wereld de rug toekeren en alles wat ons op de wereld als deel van de wereld lief en
dierbaar was, tot op het laatste atoom verliezen. Dan pas is God de Heer en Vader
bereid ons -die door de wereld verlaten en uitgestoten zijn -als Zijn kinderen aan te
nemen en geheel voor ons te zorgen, zodat we dan pas echt voor eeuwig verzorgd
zijn.
[5] Als God eenmaal voor ons zorgt, zien we pas goed in hoe ontzettend slecht wij
door de wéreld werden verzorgd!
[6] Wat baten de mens alle schatten der aarde, die hij niet kan meenemen, wanneer
hij voor eeuwig van deze aarde moet scheiden?! Zal hij ze kunnen meenemen?
Maar Gods schatten, die Hij geestelijk voor ziel en geest heeft geschapen, nemen
wij ook met ons mee in het grote hiernamaals en voor ons zullen zij alles in alles
zijn: spijs, drank, woning en kleding en het volkomen eeuwige leven vol klaarheid,
vol licht en vol van het hoogste geluk!
[7] Treur daarom niet om al datgene wat jullie sinds gisteren tot op dit uur hebben
verloren, want de Heer heeft al voor jullie gezorgd nog voor je Hem, zoals nu, als
zodanig herkende. Laat jullie liefde voor Hem graag dat offer brengen, want Hij zal
jullie geestelijk duizendvoudig vergoeden wat jullie in het stoffelijke hebben
verloren!"
[8] STAHAR zegt: "Ik dank je uit naam van al mijn trouwe collega's en broeders
voor deze voortreffelijke troost en ik zie daar op de tafel de grote en gedegen
klomp zilver, die de engel voor ons uit de lucht heeft getoverd! Dat zou al een
kleine vergoeding voor onze schade zijn, maar ik en wij allen hechten nu al heel
weinig waarde aan deze schadevergoeding. Want dat wat wij waren, zullen wij
nooit meer worden, want ik denk zo bij mijzelf dat de wijze opperstadhouder met
ons allen een heel andere regeling zal treffen. Maar er zal zeker in zoverre voor ons
gezorgd worden, dat wij niet zullen verhongeren en het lichaam desnoods kunnen
kleden, al het andere vinden wij nu niet meer belangrijk! Ook deze tweehonderd
pond zware zilverklomp zullen wij hier voor gastheer Marcus achterlaten, ten dele
als verschuldigde betaling voor de spijzen en de drank die hij ons heeft gegeven en
verder nog zal geven.
[9] Slechts één ding zouden wij hier te weten willen komen en dat is: of de reeds in
de wereld zijnde, lang beloofde Messias Zich soms hier ergens in de buurt van deze
plaats ophoudt! Die te zien en misschien zelfs een woord van Hem te horen, zou nu
voor ons een grote stap vooruit betekenen!
[10] Onder ons gezegd: Wij hebben enig vermoeden in de richting van iemand van
wie wij al heel veel ongelofelijks hebben gehoord, dat ons echter nu niet meer
ongelooflijk voorkomt sinds wij de daden van de engel hebben gezien!
[11] Wel, deze mens, eigenlijk God Zelf in menselijk gewaad, schijnt ons die
Nazareeër, Jezus genaamd, te zijn, waarover zich opeens zulke wonderbaarlijke
geruchten van plaats tot plaats onder het volk hebben verbreid. Reeds lang raakten
wij in grote verlegenheid als de mensen ons om uitleg vroegen van datgene wat zij
met eigen ogen gezien en met eigen oren gehoord hadden.
[12] De opperstadhouder heeft mij zelf daarover een zeer netelige vraag gesteld die
maakte dat ik bij het beantwoorden daarvan het erg benauw.d kreeg! En daarom
vermoed ik nu niets meer of minder dan dat die wonderbare Jezus uit Nazareth
onmiskenbaar de ons door de engel aangeduide Messias is, die nu op aarde moet
zijn. Deze Messias is misschien zelfs een van de vele aanwezigen hier, die Zich om
heel wijze redenen met eerder aan ons kenbaar wil maken dan wanneer wij Hem
wat meer waardig zullen zijn dan tot op heden helaas het geval was!
[13] Daarom ben ik van mening en dat zeg ik heel openlijk tegen jullie allen: Als
de zaken zó staan, keren wij de tempel en zijn waardeloze heiligdommen voorgoed
de rug toe en sluiten ons met iedere vezel van ons leven aan bij de Messias der
Joden! -Wat is jullie mening daarover?"
[14] De ANDEREN zeggen: "Zeker, daar hebben wij niets tegen in te brengen!
Wat jij als onze overste doet, doen wij ook. Wij kennen het wezen van. de tempel
en weten dat binnen zijn muren geen heil meer te vinden is, omdat er geen
waarheid, geen liefde en geen trouw, maar slechts heerszucht, hoogmoed, toorn,
wraak, allerlei leugens, vraatzucht en zwelgzucht en allerlei ontucht en hoererij en
echtbreuk heersen! Dat zijn nu de elementen van het wezen van de tempel! Welk
heil kan men van zo'n instelling verwachten? Vloek en verderf, ja, zoveel wij maar
willen, maar van heil kan er eeuwig geen sprake meer zijn!
[15] Tijdens jouw toespraak hebben wij alles heel diepgaand doordacht en wij
keren met jou de tempel voor eeuwig de rug toe. Dat gebeurt volkomen terecht,
want wij hebben niet goedgelovig iets nieuws aangenomen. Wij hebben alles van
tevoren intensief onderzocht, zelfs de grootste wonderen konden ons niet als een
blad aan een boom doen omkeren.
[16] Nu wij ons echter geheel van de volle waarheid hebben overtuigd, kunnen wij
er ook met meer omheen, de waarheid, die uit de hemelen kwam, aan te zien voor
wat zij is, -en dat des te meer omdat tijd, omstandigheden en de oppermacht van
Rome daarbij gunstiger voor ons zijn dan wij ooit hadden kunnen verwachten!
[17] Wij zijn nu alleen erg nieuwsgierig naar de Messias, die vrijwel zeker uit
Nazareth afkomstig is! Zou het misschien diegene zijn uit het grote gezelschap, die
een rozekleurig gewaad draagt met daarover een Griekse lichtblauwe
merinosmantel en zeker de mooiste haren heeft die wij ooit bij een man hebben
gezien?!"
[18] STAHAR zegt: "Ja, daar zouden jullie best eens gelijk in kunnen hebben, want
op hem had ik ook allang mijn oog laten vallen! Ik zag ook, dat zowel de engel als
Cyrenius tijdens hun spreken en handelen steeds naar hem omkeken en hem als het
ware vroegen, of het wel in orde was wat zij zeiden en deden!
[l9] Ook alle anderen geven hem een zekere verborgen hoogachting, die mij echter
niet ontging! Als dat eventueel geen keizerlijke prins uit Rome is, dan zou ik nu al
zweren dat déze mens de Messias is en geen ander!"
[20] De ANDEREN zeggen: "Ah, met zulke mooie, blonde haren kan dat nooit een
Romein zijn! Maar wat kan ons dan gebeuren als wij naar hem toegaan en hem het
een en ander vragen?!"
[2l] STAHAR zegt: "Dan kunnen wij ons toch nog eerder tot de engel richten en tot
de opperstadhouder. Wij zijn nu Romeinse burgers en hebben daartoe het volste
recht."
156 Over de verantwoordelijkheid van de mens
[I] Dan gaan allen welgemoed naar Cyrenius en vragen hem wat ze in dit opzicht
moeten doen.
[2] En CYRENIUS zegt: "Het is passender, als u het geheel nog wat afwacht en in
plaats daarvan in uw hárten heel dicht naar Hem toegaat. Dan zal HlJ Zelf wel naar
u toekomen en Zelf tegen u zeggen wie Hij is en wat u moet doen! Voorlopig kan
ik u in elk geval zeggen dat u op het goede spoor zit! Want dat de grote Godmens
Zich beslist hier moest ophouden, kon u reeds uit onze aanwezigheid opmaken!
Voor iets onbelangrijks zouden wij hier niet bijna drie dagen lang blijven!
[3] Hij is dus hier, daarvan kunt u nu geheel verzekerd zijn. Nader Hem echter eerst
in uw hart en neem ook het ernstige besluit al uw oude gewoontes en zonden
grondig af te leggen, dan zal Hij weldra tot u komen en u de goddelijke opdracht
geven wat u in de toekomst zult moeten doen!
[4] Het is inderdaad degene, waarvan u zelf dacht dat Hij het was! Kijk naar Hem
en bedenk: Dit is Jehova Zelf als mens onder de mensen! Dat is Hij, die hemel en
aarde heeft geschapen en alles wat daarin en daarop is!
[5] Ik zeg u: Hij is de eeuwige grond van al het zijn en al het leven! In de
ondoorgrondelijke macht van Zijn wil bestaat de gehele oneindigheid. Alle macht
van de engelen is slechts een zuchtje uit Zijn mond en al het licht is van Hem
afkomstig!
[6] Kortom, denk u in, dat Hij waarachtig Dezelfde is die Mozes op de Smal de
wetten gaf voor het volk Israël, maar dit volk heeft Hem vergeten en viel weer in
álle zonde terug! Nu kwam Hij om Zijn volk weer op te richten en het vrij te maken
van alle zielsziekten.
[7] Hij draagt een mooi rozerood gewaad om te tonen, hoe zeer Hij nog altijd Zijn
volk liefheeft. Maar met de blauwe, wijde mantel geeft Hij aan dat Hij ook tot ons,
heidenen, is gekomen, om ook ons tot Zijn kinderen om te vormen! De mantel
omvat de gehele wereld en daartoe behoren ook alle heidenen.
[8] Denk dan nu alleen maar na over al datgene wat ik u heb gezegd en dan zal het
u weldra duidelijk worden dat ik u geen onwaarheid heb verteld!"
[9] Stahar en al zijn collega 's danken hartelijk voor die onverwachte opheldering
van de kant van Cyrenius en trekken zich eerbiedig terug.
[10] Wanneer zij zo op hun gemak de oever van de zee weer bereiken, zegt
STAHAR tegen zijn metgezellen: "Het is toch merkwaardig, na deze vrijwel
algehele opheldering van Cyrenius over de Messias voel ik mij heel wonderlijk,
enorm behaaglijk! Een zeker gevoel van verzorgdheid komt er over mij, alsof ons
allen op deze wereld nu niet het geringste meer ontbreekt! Tevens overvalt mij toch
een zeer eigenaardige schroom en vrees voor de Heer der eeuwigheid, want wij
kunnen nu na datgene wat wij gezien en gehoord hebben, niet meer verhelen dat
Hij waarachtig is, wat Cyrenius van Hem heeft gezegd! Een gesprek met Hem zal
nu een heel aparte gewaarwording voor ons zijn! Onze anders zeer vlotte tong zal
ons zeker de dienst weigeren!"
[11] Dan zegt een echt MOEDIGE MAN uit de groep van vijftig: "Ja, ja, je hebt
werkelijk heel juist en waar gesproken, maar ik denk toch het volgende: Wij
kunnen er toch niets aan doen dat wij mensen zijn, want wij hebben ons beslist niet
zelf op de wereld gezet! Ook zijn wij niet aansprakelijk voor al onze
levensomstandigheden waardoor wij datgene geworden zijn, wat wij waren. Onze
ouders, onze opvoeding en de daardoor ontwaakte behoeften van welke soort dan
ook hebben daaraan meegewerkt.
[12] Als wij kinderen zouden zijn van arme dorpelingen, zouden wij zeker datgene
zijn geworden wat onze ouders waren, maar God liet ons kinderen van zeer
aanzienlijke en rijke ouders worden. Die lieten ons in de tempel opvoeden en ons
daarna geheel aan de tempel wijden. Daar kunnen wij toch onmogelijk
aansprakelijk voor zijn! Dat wij dat geworden zijn wat wij waren, is toch zeker ook
met enig medeweten van de wil van de Almachtige gebeurd!
[13] Dat wij ons toen veel veroorloofden wat volgens de wetten niet geheel in orde
was, is natuurlijk ons eigen werk geweest. Maar daarbij bedenk ik toch nog steeds:
Als je ouders een visser van je gemaakt hadden, die nu kommervol in zijn
levensonderhoud had moeten voorzien, zou er toch heel veel niet gebeurd zijn wat
men zich door het goed verzorgd zijn heeft veroorloofd omdat het goeddoorvoede
vlees en bloed daartoe aandreef! Daarom zijn onze tekortkomingen tegen de wet,
voor een deel een gevolg van de omstandigheden waarin wij door geboorte en
opvoeding terecht zijn gekomen.
[14] Als de grote Messias nu naar ons toe zou komen, zou ik in zekere zin helemaal
zonder angst en speciale schroom met Hem spreken, want ik kan niet minder zijn
dan ik ben en Hij ook zeker niet méér dan Hij van eeuwigheid tot eeuwigheid is!
[15] Zeg eens openlijk: Kan een boom er wat aan doen, als hij door de storm
geweldig heen en weer wordt geschud?! Of is het de schuld van de zee, wanneer
moedwillige windvlagen haar gladde spiegel omwoelen en maken dat de ene golf
de andere, als een roofdier zijn prooi, verslindt?! Of kan het zwakke riet het helpen,
dat het door de golven naar alle kanten wordt omgebogen?!
[16] Wij zijn geen oerkracht, en afhankelijk van allerlei verborgen op ons
inwerkende krachten. Wat heb je aan de goede en ernstige wil om nooit te vallen,
als de brug waarover je moet gaan, zonder dat je het weet, bouwvallig is geworden
en instort op het ogenblik dat jij heel onschuldig daarover loopt?! Wat is het leven,
welke steunpunten heeft het waarop wij met zekerheid zouden kunnen bouwen?!
Wie kent de fundamenten van het denken en het willen?! Door de dierlijk blinde
bijslaap, die vrijwel nooit iets met serieus nadenken te maken heeft, wordt het leven
bij dieren en mensen op één en dezelfde wijze gevormd! Noch het dier, noch de
mens heeft ook maar een sprankje bewustzijn van datgene, dat maakt, dat door de
zinnelijk dode bijslaap een levend organisme wordt gevormd. Alleen al het
stoffelijk technische deel is zo kunstig samengesteld, dat een groot geleerde
daarvoor vele jaren zou moeten studeren om alle afzonderlijke bestanddelen en hun
oorzakelijke verbindingen ook maar oppervlakkig te leren ontdekken en te kennen!
Maar dan had hij pas de machine voor zich, waar is dan echter nog het principe van
het leven zelf, hoe werkt het samen met de machine en hoe bedient het zich van de
talloze onderdelen daarvan?
[17] Wij weten wel dat wij nu bestaan en dat wij leven en denken en willen. Ook
worden wij de meest verschillende gevoelens en driften in ons gewaar, maar hoe
ontstaan die in ons, wie roept die op en waar gaan ze heen als wij ze hebben
verzadigd met datgene waartoe zij ons hebben gedwongen?
[18] Kijk, dat zijn heel steekhoudende overdenkingen, waardoor minstens vier
vijfde deel van ons bestaan volgens ieder gezond verstand tegenover iedere God is
te verontschuldigen en daarom vrees ik ook geen geest en geen God! Iets slechts
heb ik nooit gedaan, behalve dat ik zo nu en dan zomaar als mens plezier had aan
een dartel meisje, en dat lag toch ook weer aan mijn aard! Waarom moesten de
vormen van een mooi, jong meisje mij dan zo geweldig bekoren? Heb ik zelf zo'n
overheersende begeerte in mijn wezen gelegd? Daar weet ik niets van! Wie maakte
dan dat mijn gevoel voor liefde zo moeilijk te bevredigen is? Wie heeft in mij de
honger en de dorst geschapen? Waarom moet ik dan eten en drinken? Kijk, dat
wordt allemaal in ons veroorzaakt door hogere krachten, die wij niet kunnen
dwingen! .Tot op zekere hoogte kunnen wij ons zelf wel verloochenen, daarboven
houdt het echter op! Maar als dit nu zo is, welk verstand, reiner dan het mijne, en
welke wijsheid kan dan in staat zijn om mij, vanwege mijn toestand en mijn doen
en laten, voor een streng gericht te dagen? Zeker niet van een mens die net zo
helder denkt als ik, -en nog veel minder van een allerhoogste en stralende God!
Waarom zou ik dan zo'n kinderachtige angst hebben voor een God?"
[19] STAHAR zegt: "Maar er staat toch geschreven dat de mens God moet vrezen,
omdat God almachtig en de mens erg onmachtig is en zich nooit kan verzetten
tegen God.
[20] De SPREKER zegt: "Heel juist! Hij moet God vrezen! Dat is echter alleen
maar een boodschap voor de morele mens, -maar niet voor de gehele mens in al
zijn levensfuncties! Maar zelfs deze vrees is eigenlijk alleen maar een vrees uit
liefde, die voor de in zeker opzicht vrije wil van de mens dient als levensleidraad,
zoals de kinderen hun ouders uit liefde vrezen. Maar vraag eens aan een God een
verbod op het ademen, of het spijsverteren, of de polsslag, of het ouder worden, of
het groeien van de haren, van de nagels, of het ruiken en het proeven en het
ondergaan van lust en pijn! Welke God met enige wijsheid zou dat doen?! Waar
hebben wij dan een maatstaf om precies af te meten, waar de mens binnen zijn
morele perken, los van alle noodzakelijke levensfuncties, een concreet vastgesteld
standpunt heeft en inneemt ten opzichte van het denken, willen en handelen!
[21] Wie kent de draden waarmee het natuurlijke leven samenhangt met het op
zichzelf geheel vrije, puur geestelijke leven en wie weet in hoeverre het natuurlijke
leven zich, onbelemmerd door deze draden, als een zelfstandig geheel kan
bewegen?! Ja, men ziet wel dat ieder mens in een bepaald opzicht vrij is -hij kan
gaan waarheen hij wil, hij kan staan of zitten, hij kan naar wens met zijn ogen naar
alle kanten kijken -maar daaraan vooraf gaat toch een noodzaak, uitgaande van het
begrensde natuurlijke leven!
[22] Het is daarom erg de vraag, waar het eigenlijk vrije, morele standpunt van de
mens tussen het noodzakelijke, natuurlijke leven en de vrije, geestelijke aard van de
mens is geplaatst! Zolang dat niet duidelijk is omschreven, kan niet van zonde of
deugd worden gesproken!"
157 God niet vrezen maar liefhebben
[I] STAHAR zegt: "Vriend, ik weet dat je een groot filosoof bent en dat men
moeilijk wat tegen je in kan brengen, maar de merkwaardige daden van de engel
kunnen je toch onmogelijk zijn ontgaan! Deed hij die voor ons natuurlijke leven of
alleen maar voor onze geest?"
[2] De SPREKER zegt: "Wij zagen het met onze ogen. Zag men het in Jeruzalem
ook? Nee! Omdat zij het met hun zintuiglijk levende ogen niet zagen en dus ook
helemaal niet kunnen geloven als men het hun zou vertellen, kunnen wij dan als
verstandige mensen daarover boos op hen worden of hen zelfs tot allerlei straffen
veroordelen?!
[3] Pas door onze zintuigen zijn wij gedwongen te geloven. Zonder ogen zouden
wij net zo goed verloren zijn geweest als zij nu in Jeruzalem. Zeg me nu eens, waar
hier de eigenlijke, zedelijke inbreng begint! Vergeet de ogen eens en hun
noodzakelijke gezichtsvermogen en bepaal dan voor mij het absoluut morele
standpunt!"
[4] STAHAR zegt: "Vriend, ik zie wel dat wij niet gemakkelijk ooit tot
overeenstemming komen! Dat moet een hogere geest ons helemaal duidelijk
maken! Ik zie de engel nu naar ons toekomen, praat daar eens mee, dan ben ik erg
nieuwsgierig hoe jullie deze zaak met elkaar zullen regelen!"
[5] De onverstoorbaar nuchtere SPREKER zegt: "Beste vriend! De engel vind ik
niets belangrijker dan jou en ik zal net als met jou met hem spreken en ik zal hem
nog minder iets toegeven dan jou omdat hij een zalige geest is en geheel volmaakt,
terwijl wij nog als wormen in het stof van de vergankelijkheid over de harde en
smerige bodem van deze aarde moeten kruipen! Er is maar één waarheid en die
slaat net zo goed op een engel als op de smerigste schooier ter wereld!"
[6] Bij deze woorden was de ENGEL ook al ter plaatse en zei: "Floran, je bent dus
helemaal niet bang voor mij?"
[7] De SPREKER zegt: " Als je mijn naam kent, zul je ook de redenen weten
waarom ik geen vrees voor God kan hebben, net zo min als voor jou, ook al deed je
nog duizend ongelooflijk grote wonderen! Ik kan me ook wel veel wonderen
voorstellen, maar niet verwezenlijken, maar wat geeft dat?! Als ik ze ook kon
realiseren, zouden die van jou mij beslist niet wonderbaarlijk voorkomen! Ik ben al
tevreden met het toekijken, -de realisatie gaat me niets aan! Of zou ik moeten
treuren omdat ik niet zo schitter als de middagzon, of omdat ik niet als een vogel in
het rond kan vliegen?! Ik ben met datgene tevreden wat ik weet, wat ik ben en wat
ik kan en meer heb ik in ieder geval voor deze wereld niet nodig!
[8] Maar wat ik weet, ben en kan, is een individuele gave van God aan mij,
waarvoor ik de Schepper dankbaar ben. Meer heb ik niet nodig en ik benijd ook
niemand die meer heeft!
[9] Moet ik soms bang voor je zijn, omdat jij oneindig veel machtiger bent dan ik?
O, helemaal niet! Als jij dommer zou zijn dan ik, zou je óf geen macht hebben, óf
deze zou onbeheerst zijn en die zou ik dan met mijn zuivere verstand net zo het
hoofd kunnen bieden als de kracht van de storm. Maar jouw macht gaat gepaard
aan wijsheid en dat geeft mij het vertrouwen dat je jouw baldadigheid niet op mij
zult botvieren, vooral omdat ik je nergens enige schade heb kunnen en nog minder
heb willen berokkenen. En zou je je met mij soms een grap willen veroorloven, dan
zou ik daarom niet boos op je worden, maar je ook niet prijzen als een leeuw der
wijsheid, die naar men zegt zo ernstig is, dat hij geen muggen vangt. God is echter
nog oneindig veel wijzer en machtiger dan jij, daarom vrees ik Hem nog minder
dan jou."
[10] De ENGEL zegt: "Maar weet je niet dat God je voor eeuwig kan vernietigen of
dat Hij je een eeuwige, ontzettende kwelling kan opleggen als je Zijn wet niet
houdt?! Moet God in dit opzicht dan ook niet gevreesd worden?!"
[11] FLORAN zegt: "Zonder maar enige afbreuk aan jouw wijsheid te willen doen,
moet ik je openlijk bekennen dat deze vraag aan mij, jouw wijsheid -op de man af
gezegd -geen bijzonder hemelse eer aan doet! Eraan twijfelen of God, als het
almachtige wezen, mij zou kunnen vernietigen, zou nog groter dwaasheid zijn dan
jouw, aan het onnozele grenzende, memoreren van mijn sub en objectieve
nietigheid. Wat dan nog, als ik weer tot niets wordt, zoals ik ook vóór dit bestaan
een eeuwig niets was?! Het niets is niets, heeft niets nodig en hoeft eeuwig voor
niets te zorgen! Kom dus maar op met je eeuwige vernietiging van mijn niets, dat
toch al niets is, en ik geef je reeds vóóraf de verzekering dat ik als een zuiver niets,
je daarvoor nooit voor het gerecht zal dagen! Mocht het God, het beslist meest
wijze wezen, echter plezier doen mij eeuwig te pijnigen en te martelen, dan is Zijn
wijsheid ook niet veel zaaks, want zo'n verlangen zou men nauwelijks bij een tijger
van een tiran aantreffen.
[12] De geschiedenis geeft ons echter geen voorbeeld dat er ooit een wijze tiran is
geweest. Wat zouden jij en je God mij antwoorden als ik jullie bewees, dat jullie
zeer onwijs in plaats van wijs waren?! Dat kan echter niemand van God beweren
die ook maar ooit een blik heeft geworpen op de zeer wijze bouw van ieder
schepsel! God is daarom zeer wijs en daarom beslist ook zeer goed.
[13] Met zulke volkomen eigenschappen kan Hij echter ook onmogelijk ooit ergens
in de gehele oneindigheid een schepsel hebben geschapen voor een eeuwige
kwelling! Ja, een wezen door allerlei bittere en pijnlijke ervaringen reinigen, hier of
in het hiernamaals, is iets heel anders. Want de mens is een werk van God, dat zich
volgens de wijze orde van God zelf in de zedelijke sfeer moet vervolmaken om
datgene te worden waartoe het door de Schepper bestemd is!
[14] Zulke slechts kort durende, pijnlijke verbeteringsmomenten laat de Schepper
alleen maar toe. Hij schept ze nooit Zelf om voor Zijn genoegen een mens na een
misstap een tijdlang te kwellen. Hij laat deze alleen maar toe om de mens terug te
brengen tot het nuchter herkennen van de orde, om zich daardoor gemakkelijker te
kunnen ontwikkelen. Ik kan zo'n zuiver goddelijke voorzorgsmaatregel, waaruit
slechts liefde en de grootste goedgunstigheid stralen, nooit zien als een dictatoriale
straf!
[15] Je kunt God daarom niet erger beledigen dan wanneer je Hem aan mij als een
eeuwige tiran voorstelt! -Ik geloof, dat je mij wel begrepen zult hebben!
[16] Ik kan God slechts boven alles liefhebben en Hem als het beste, heiligste en
meest wijze wezen aanbidden, maar nooit ofte nimmer vrezen!"
[17] Toen klopte de ENGEL Floran op de schouder en zei glimlachend: "Dat is
goed gesproken en denk maar niet dat ik een woordenstrijd met je wil beginnen,
want je hebt gelijk en ik heb ook gelijk! Ik wilde je alleen met mijn wat onnozele
vragen gelegenheid geven jouw mening ook voor je broeders wat openlijker uit te
spreken dan eerder het geval was en ik zeg je nu dat je al rijp bent de Heer te
ontmoeten! Volg mij dus, -ik zal je zelf naar Hem toebrengen!"
[18] FLORAN zegt: "Het is dus zuivere ernst, dat hier de oude voorspelling in
vervulling is gegaan?"
[19] De ENGEL zegt: " Ja! Het is de volle waarheid en daar ben ik toch wel een
sprekend hemels getuige van. Kom nu echter alleen met mij mee!"
158 Over deemoed en hoogmoed
[1] FLORAN zegt: "Waarom onze overste, Stahar, en mijn andere broeders niet?
Zijn zij dan soms een minder soort mensen dan ik? Ga maar alleen! Als mijn
broeders niet waard zijn aan de Heer der eeuwigheden voorgesteld te worden, ben
ik het nog minder, want naar mijn beste weten zijn zij beter dan ik!
[2] Knoop dat in je oren, engel -als je ook iets in je oren kunt knopen -ik ben tegen
iedere voorkeur voor mijn persoon! Ik zie graag dat mijn broeders de voorkeur
krijgen, maar zelf wil ik altijd de minste onder hen zijn! Ik heb de mensen echt lief.
En dat waar men echt van houdt, geeft men graag alle voorkeur en elk voordeel en
daar is men dan toch heel gelukkig bij! Vraag het maar aan al mijn broeders of ik
ooit anders heb gedacht en gehandeld! En dan zou ik me nu, waar al mijn broeders
bij zijn, voor de eerste keer in mijn leven laten voortrekken?! Nee en eeuwig nee!
Duizend legioenen van zulke machtige geesten als jij er een bent en tien almachtige
Jehova's zullen, zolang ik vrij kan denken en willen, mijn mening nooit veranderen!
[3] Kijk, almachtige vriend, dat is ook een standpunt waar geen enkele verleiding
mij vanaf krijgt, zelfs geen duizend open hemelen en geen vrees voor even zo veel
open hellen!
[4] Ga maar alleen naar de Heer! Uit vrije wil volg ik je nooit! En het verwondert
mij trouwens da jij, toen je mij de voorkeur gaf, als alwetende geest vooraf niet
hebt gemerkt dat ik deze rotsvaste overtuiging ben toegedaan! Ik blijf bij mijn
uitspraak! Mijn lichaam kun je weliswaar daarheen brengen, omdat je daarvoor
macht en kracht in overvloed bezit, maar de wil van mijn hart kun je nooit
opheffen, tenzij -het je mogelijk is om deze van mij af te nemen en er een andere
voor in de plaats te stellen! Maar daarmee heb je mijn huidige ik echt niet in het
minst veranderd, maar het alleen vernietigd en in plaats daarvan een ander in deze
wrakke machine geplaatst!"
[5] De ENGEL zegt met een heel vriendelijk gezicht: "Maar beste vriend en
broeder, wie zegt dan dat ik je op de een of andere wijze de voorkeur geef door je
volgens de wil van de Heer, als degene die het verst gevorderd is, het eerst bij Hem
te brengen? Heb je ooit gezien dat op een nóg zo edele boom alle vruchten tegelijk
rijp worden? Wie zou, als hij zijn verstand gebruikt, ooit bedenken een als eerste
rijp geworden peer de voorkeur te geven omdat deze het eerst is gerijpt?! Men eet
haar wel eerder dan degenen die pas later rijp worden, -maar bij ons in de hemelen
is er toch geen sprake van dat men haar daarom beter vindt dan zij die later rijp
worden! Dan zou Mozes ook beter moeten zijn dan de Heer Zelf, omdat hij bijna
meer dan duizend jaar vóór Hem werd geroepen! O, daardoor krijg je geen
voorkeur, - integendeel! Wie is er bij een weg beter af: degene, die de weg heeft
aangelegd of de legeraanvoerder en zijn gevolg, die de weg daarna betrad en zijn
leger verder leidde?
[6] Kijk, vriend, ondanks je zuivere verstand heb je dat niet zo erg best bekeken! Ik
ken de tamelijk starre instelling van je hart wel en stelde het daarom slechts
uiterlijk op de proef en toen vond ik op de achtergrond van je overigens
fijngevoelige hart ook een beetje verkapte hoogmoed, die maakte dat je je door de
ware deemoed in jezelf beter achtte dan de anderen. Je wilde namelijk toch in zeker
opzicht gelden als een uniek en niet te overtreffen persoon, die wat betreft deemoed
uitsteekt boven alle anderen! En tenslotte is het maar de vraag, wie van de twee
hoogmoediger is: hij die van alle mensen de laatste en nederigste wil zijn, of hij die
de eerste en hoogste wil zijn!
[7] Ken je de Griekse geschiedenis niet van koning Alexander uit Macedonië en de
beslist onaanzienlijkste mens Diogenes? Wel, deze leefde jarenlang in een ton die
hij aan de zandoever als woonhuis had neergezet!
[8] Op een dag bezocht de grote held en koning deze zonderling, die beslist enig in
zijn soort was. Alexander ging voor de ton staan. Deze stoïcijn beviel hem en hij
vroeg hem: 'Wat wil je dat ik voor je doe?' En Diogenes verzocht dringend: 'Wilt u
zich alstublieft verwijderen van de zijde vanwaar de stralen van de weldadige zon
mij verwarmen!'
[9] Deze stoïcijnse kalmte beviel de grote held wel, maar hij zei toch:’Als ik
Alexander al niet was, zou ik verkiezen Diogenes te zijn!'
[10] Maar wat bedoelde Alexander hier mee? Kijk, het betekent dit: 'De hele
wereld huldigt mij, maar wat een strijd heeft mij dat gekost! Hij geniet bijna nog
meer bekendheid dan ik en maakt zich ook onsterfelijk, -en al deze onsterfelijke
roem kostte hem slechts een oude ton!'
[II] Vind je ook niet dat er tussen de hoogmoed van Alexander en Diogenes maar
weinig verschil was?! Toch was dat wel zo, Diogenes was in zijn soort
hoogmoediger dan Alexander!
[12] Het is goed de laatste te willen zijn uit ware liefde en deemoed, maar de ware
liefde en deemoed sluit de gehoorzaamheid niet uit, vooral aan de allerhoogste
Heer van hemel en aarde. Doe daarom, als je niet dwars wilt zijn, wat de Heer wil
en dan zal alles goed zijn. Want de Heer weet het best waarom Hij iets wil!"
[13] Dan zegt FLORAN: "Ja, nu ga ik met je mee, omdat je mij zo vriendelijk
ervan hebt overtuigd dat mijn instelling duidelijk onterecht was." -En Floran volgde
alleen de engel, die hem bij Mij bracht.
159 Floran bij de Heer
[1] Toen beiden bij Mij kwamen, zei de ENGEL, terwijl hij diep voor Mij boog:
"Heer, hier is een rijpe appel! Zijn lichaam is net als van alle mensen, maar zijn
geest is sterk en vol onbedorven kracht. U zij daarom alle lof en alle eer van
eeuwigheid tot eeuwigheid!"
[2] IK zeg: "Goed, Raphaël, zulke vruchten zijn Mij welkom en daar houd Ik van!
Het is er weliswaar één van de zetel van Mozes en Aäron, maar hij heeft zich ook
de school van Plato, Socrates, Pythagoras en Aristoteles eigen gemaakt en daarom
is hij geen riet dat door de wind heen en weer bewogen wordt, maar een dikke
ceder van de Libanon die de stormen weet te trotseren! Hij staat rustig en stil en als
de stormen aan hem rukken, buigt hij niet! Ik zal deze boom laten staan tot aan de
opbouw van het nieuwe Jeruzalem, dan zal hij het dak en de gevel van Mijn huis
vormen!
[3] Floran, zeg Me nu eens: Ben je blij met Mij?"
[4] FLORAN zegt: "Heer van al het leven! Wie zal dan niet blij met U zijn?! Maar
ik ben een zondig mens en Uw heiligheid zegt mij: 'Ga weg van Mij!' Ziet u,
daarom ben ik niet blij! Ik zou nu zonder zonde waardig voor U willen staan, maar
dat is onmogelijk, want ik heb gezondigd, ben daarom een zondaar en schaam mij
nu erg voor Uw heiligheid. Maar daarvan beschuldigt mij geen vrolijk hart, maar
een bitter berouwen dat is niet erg geschikt om een hart vrolijk te maken. Toch ben
ik ook weer mans genoeg en bezit een verstand dat mij een verontschuldiging voor
mijn zonden ten opzichte van U geeft en mij ook toont dat ik een mens ben,
bestaande uit zeer veel elementen, die zijn voleinding pas dan bereikt, als de vele
elementen door de zondige gisting zijn gelouterd en een zuivere, kostelijke wijn
voor iedereen zijn geworden, zoals bij jonge wijn in een zak.
[5] U bent de Heer en ieder mens is de vrucht van Uw eeuwige strijd. De mens
beleeft alleen een gevecht met overwinning en nederlaag om eens daaruit, net als
een Phoenix uit de as van het hem vernietigende vuur, op te staan voor een nieuw
leven dat innerlijk wel in evenwicht komt, maar uiterlijk toch een eeuwige strijd zal
en moet blijven!
[6] Heer, vergeef mij daarom niet mijn zonde, want die was noodzakelijk om in mij
de strijd te doen ontbranden om een nieuw mens te worden, maar vergeef mij de
schande van mijn herhaaldelijke nederlagen, dan zal ik mij in U verheugen, o
Heer!"
[7] IK zeg tegen de leerlingen: "Zie hier een mens in wiens ziel geen bedrog woont!
Deze mens had Ik reeds lang lief!"
[8] SIMON JUDA zegt: "Heer, het lijkt wel een tweede Mathaël!"
[9] IK zeg: "Denk je, dat iemand alleen maar op Mathaël's manier wijs kan zijn?
Kijk eens, deze Floran is helemaal het tegengestelde van Mathaël en toch is hij
evenals Mathaël een wijze! Mathaël is een kenner op het gebied van de natuur en
de talen der ouden, Floran is echter een kenner van alle religies en alle wereldse
wijsheid en kennis van de ouden. Daarom kan men moeilijker met hem, dan met
Mathaël spreken, maar omdat hij nu aan onze kant staat, zal hij zo snel mogelijk
optreden als een strijdbaar werktuig tegen alle dwaalleren bij de mensen op aarde.
Hij zal die heel bekwaam bestrijden en zonder extra wonderen te doen een goed
resultaat bereiken. Voor de wereldse kinderen is dat beter, om te voorkomen dat het
hen gevangen houdende gericht nog niet meer greep op hun ziel zal krijgen! Voor
kinderen van boven zijn de wonderen wel een genade -maar niet voor de kinderen
van de wereld.
[10] Omdat jullie in je harten weten wie Ik ben, kunnen jullie in je ziel vrij blijven
wanneer je Mij Gods werken op deze aarde ziet doen. Dat geldt echter niet voor de
wereldse kinderen. Die worden daardoor gedwongen en gebonden en hebben dan
geen vrije gedachten meer en nog minder een vrij bewustzijn.
[11] Als Floran hen echter met zijn wereldse wijsheid bewerkt, geeft het woord hen
een zeker licht dat voldoende is om voor hen de treden naar de tempel van hun hart
te verlichten. Zijn zij eenmaal binnen, dan zijn ze ook helemaal gewonnen voor de
gehele eeuwigheid! Maar jullie allen bij elkaar zijn nog lang niet zo verstandig als
Floran nu is!"
[12] Dit hoorde FLORAN echter niet omdat Ik met de leerlingen daarover alleen in
hun harten had gesproken, daarom vroeg hij Mij wat hij moest doen.
[13] En IK zei: "Ga maar naar je broeders en vertel hun dat Ik weldra ook bij hen
zal komen!"
[14] Floran zegt dan niets meer maar buigt alleen en gaat vlug naar zijn broeders.
160 Floran spreekt met Stahar over de Heer
[I] Als hij na een paar passen weer bij de zijnen is, vraagt STAHAR hem meteen:
"En hoe staat het er mee? Zijn we op de goede weg?"
[2] FLORAN antwoordt: "Volkomen! Daar is geen twijfel meer aan! Hij is wel een
mens zoals wij, maar in Zijn wezen bevindt zich iets, dat zich slechts laat voelen,
maar niet met woorden laat omschrijven. Als Hij spreekt, klinkt dat, alsof ieder
woord meteen eeuwigheidswaarde heeft! Je kunt heel duidelijk aan Zijn woord
merken dat het, aangevuld met 'Er zij!', ogenblikkelijk uit zichzelf of ook uit het
niets een wereld vol wonderen kan oproepen!
[3] Hij kan Zijn goddelijke wezen niet verbergen en als ik zonder alle eerdere
voorbereidingen bij Hem gekomen zou zijn, zou ik Hem meteen gezegd hebben: 'U
bent geen gewoon mens, in Uw hart moet de goddelijke oergeest geheel en al
aanwezig zijn!'
[4] Maar toch was de wijze voorbereiding erg goed, zodat wij nu gemakkelijk en
duidelijk kunnen inzien met wie wij te doen hebben. Hij zal al gauw volgen
beloofde Hij mij. Als Hij er is, kunnen jullie je zelf ervan overtuigen dat ik gelijk
heb!
[5] Maar nu begrijp ik ook wie het eerst ons gedrag in de stad aan Cyrenius heeft
verraden, dat zeker niet zo loffelijk was, -dat wil zeggen: ons gedrag. Maar nu is
alles veranderd! Het toeval, waarvan onze Messias Jehova vooraf beslist veel
voorzien zal hebben -gesteld dat de nazon van gisteren soms niet helemaal Zijn
werk was -heeft ons met één slag vrijgemaakt van het oude juk der domheid.
Daarover kunnen wij nu wel erg blij zijn, want wat voor hinderlijke en beledigende
dwaasheden zal de loze tempel hierna nog allemaal voor de mensheid uitbroeden,
die wij dan weer geheel en al zouden hebben moeten uitvoeren! Maar laat ze nu
maar komen! Wij zullen ons Romeinse burgerrecht beslist op zo'n manier onder
hun neus duwen, dat hun daarop horen en zien in alle toonaarden zal vergaan!
[6] Aan onze kant staan nu met een verschrikkelijk grote nummer één, de Messias
en een engel uit de hemelen, die veel machtiger schijnt te zijn dan degene die eens
de jonge Tobias heeft geleid. En wereldlijk hebben wij bij ons een nog belangrijker
nummer twee, de opperstadhouder van geheel Azië en een deel van Afrika, die een
natuurlijke oom is van de tegenwoordige, regerende keizer van Rome. Ook al
zouden ze met de hele hel van Jeruzalem hierheen komen, dan zouden wij hen toch
nog net zo de baas worden als de geprikkelde leeuw iedere nog zo sluwe vos de
baas kan worden! -Wat vinden jullie nu van dit alles?"
[7] STAHAR zegt: "Niets anders, dan dat het ons nu voor de gehele eeuwigheid
goed gaat! Nu ben ik ook voor niemand meer bang! Het is goed en gemakkelijk
voor God te strijden, want Gods kracht is een schutsmuur die geen vijand in
eeuwigheid kan verwoesten! Maar nu zou ik alleen nog van iemand van jullie
willen horen -ook al is het maar zo ongeveer -wat voor nieuw doel wij ons in de
toekomst zullen stellen! Heeft niemand van jullie een goed idee? -Wat vind jij
ervan, Floran?"
[8] FLORAN zegt: "Daar denk ik nog niet aan en onder de hier gegeven
omstandigheden vind ik het niet de moeite waard ook maar vluchtig daaraan te
denken! Wij zijn nu bij God en daar zijn wij niet alleen voor deze tijd in goede
handen, maar voor de gehele eeuwigheid! Dus, broeder, deze vraag had je je wel
kunnen besparen!
[9] Ik maak mij over niets meer bezorgd in deze wereld, want Hij, die wij hier
vonden, is voor mij alles boven alles! Wat Zijn wil zal zijn, zal voor alle tijden der
tijden mijn toekomst zijn! Want slechts Hij weet precies wat wij zijn, wat wij
zullen worden en wat wij in het vervolg te doen hebben om datgene te worden, wat
Hij in ons ziet. Daarom is nu iedere ijdele voorzorg van onze kant een dwaasheid.
Pas als Hij tegen ons zal zeggen: 'Doe dit of dat!', komt de tijd om ervoor te zorgen
dat wij steeds datgene wat Zijn heilige wil ons als plicht opdraagt, geheel volgens
Zijn wil zullen kunnen volbrengen. - Kijk, broeder Stahar, dát is de kern van mijn
mening!
[10] Maar wees nu stil, want ik zie dat de Heer en Cyrenius zich gereedmaken om
naar ons toe te komen! Zorg er voor dat je je in je hart flink houdt, anders verdraag
je zijn aanwezigheid niet! Werkelijk, ze komen! Ook de engel en een meisje komen
mee; dat meisje zal ook wel een engel zijn!"
[11] STAHAR zegt: "Ah, dat meisje kan geen engel zijn. Want er zijn nog nooit
vrouwelijke engelen geweest, zij zullen er ook nooit zijn en kunnen er ook nooit
zijn! Daarom kan dit meisje alleen maar een dochter van de een of andere rijke
Jood zijn. Een Romeinse is zij niet, naar haar kleding te oordelen. De jongen die
Cyrenius bij de hand houdt, is wel een Romein, of misschien wel de jongste zoon
van de oude heer. Maar het meisje moet bij nadere bestudering, ook ontzaglijk wijs
zijn, want haar vaste en sprekende zachte blik levert daarvoor het onmiskenbare
bewijs."
[12] FLORAN zegt: " Ja, ja, ik geef je gelijk. Maar met je bewering, dat er geen
vrouwelijke engelen zouden zijn, ben ik het niet helemaal eens! Er zullen bij hen
wel geen geslachtelijke verschillen voorkomen, maar verschillen in
gemoedsgesteldheid zullen er zeker zodanig zijn dat zij zich ten opzichte van elkaar
zullen verhouden, als op deze aarde een goede man ten opzichte van zijn liefste
vrouw. Kijk maar eens naar de engel en zeg nu eens zelf of hij er niet eerder als een
heel aanvallig meisje uitziet, dan als de een of andere jongeman! Doe hem
vrouwelijke kleding aan en dan staat er voor je een meisje Non plus ultra
(*onovertreffelijk), zoals de Romeinen zeggen! - Maar houd nu op met dat
nutteloze gepraat! Ze zullen meteen hier zijn!"
161 Het getuigenis van Floran
[1] Wij komen nu langzaam wandelend bij de vijftig aan, die zich meteen zo diep
mogelijk voor ons buigen. Ik zeg hen als mannen rechtop te staan, hetgeen zij
direct doen.
[2] En IK vraag hen: "Geloven jullie, dat Ik degene ben waarover alle profeten
hebben geprofeteerd?"
[3] ALLEN zeggen: "Heer, er twijfelt niet één van ons. Maar als U Diegene bent,
waarom vraagt U ons dat dan, terwijl U toch onze geheimste gedachten kent nog
voor wij begonnen zijn deze te denken?"
[4] IK zeg: "Laat geen van jullie daarover aanstoot aan Mij nemen, want het gaat
hier niet om datgene wat Mij natuurlijk al van eeuwigheid her bekend is, maar om
dat wat jullie nu zeggen! Jullie kunnen Mij niet eerder in je opnemen, dan wanneer
datgene wat in je zit, ook naar buiten komt!
[5] Jullie kunnen Mij wel met je ogen zien en Mijn stem met je oren horen, maar je
hart kan Mij dan toch nog niet in geest en waarheid horen en begrijpen! En daarom
stel Ik jullie vragen, en een antwoord dat jullie Mij geven, heeft een heel andere
uitwerking op jullie hele leven, dan een antwoord dat je aan een van je eigen
mensen zou geven.
[6] Daarom vraag Ik jullie nu nog een keer of je wel helemaal zonder te twijfelen
gelooft dat Ik Degene ben, die Mozes en de profeten hebben geprofeteerd! Zeg nu
zonder vrees wat je in je hart daarvan denkt!"
[7] FLORAN zegt: "Heer, U begrijpt onze aard beter dan wij! Het is allemaal zo
plotseling gebeurd, gisteren de nazon en haar abrupte verdwijnen. De gevolgen
walmen nog en hullen de gehele omgeving in rook. Ons verlies, -nog kregen we
van onze vrouwen en kinderen geen teken van leven! Wij vluchtten hierheen,
werden opgepakt en voor het gerecht gebracht. Toen de wonderen van de engel en
nu U Zelf, -en dat alles binnen achttien uur! Dat is echt geen grap en daar kun je
toch niet zo maar overheen stappen!
[8] Het komt mijzelf en ook zeker al mijn gezellen voor als een droom! Het is
volkomen realiteit en nooit kan al datgene wat hier gebeurde, ontkend worden.
Maar er gebeurde hier in korte tijd zoveel buitengewoons dat het niet in één keer is
te bevatten. Wij geloven zonder twijfel alles wat hier is en gebeurt, en dat U de
Messias bent waarover alle profeten hebben geprofeteerd, is net zo zeker als het
feit, dat de oude Romein opperstadhouder is over geheel Azië, tenminste voor
zover dit door de Romeinen is veroverd. Maar aleer wij alles tot ons hebben laten
doordringen, zal het nog wel enige tijd duren!
[9] Met één slag hakt men geen boom om, en wij kunnen dit alles niet in één keer
helemaal verwerken. Maar wij zullen ons zeker alle moeite geven om al datgene
wat hier speciaal ter wille van ons is gebeurd en wat wij hebben beleefd, beslist
volledig tot ons door te laten dringen! Iets ingrijpenders en verheveners kan toch
echt geen mens op deze aarde beleven!
[10] Dus, wij geloven allen vast en zeker dat U de beloofde Messias bent ondanks
Uw, volgens aardse verhoudingen, zeer onaanzienlijke afstamming, die ons min of
meer bekend is. Uw aardse ouders zijn arm en Uw vader was, naar wij weten, een
timmerman uit Nazareth. De afkomst van Uw moeder kennen wij niet en daarom is
het des te buitengewoner dat een redder, die reeds aan de eerste mens van deze
aarde werd voorspeld, onder zulke buitengewoon nederige en armoedige
omstandigheden op deze wereld wilde komen, terwijl Hem geestelijk toch al in
eeuwigheid alle voordelen van een mogelijke, vorstelijke geboorte ten dienste
gestaan moeten hebben.
[11] Als U uit de schoot van een keizerin ter wereld gekomen zou zijn en dan deze
tekenen zou doen, welk volk op deze aarde zou zich dan niet geheel aan U
onderwerpen!? Maar om als eerste en grootste mens, ja als de enige God, Zelf in
mensengedaante zo nederig ter wereld te komen, is iets dat velen toch wel veel
ergernis zal geven! Voor ons maakt het natuurlijk niets meer uit en wij hebben er
vrede mee, maar alle mensen zullen niet zo denken als wij nu, -vooral de trotse uit
Jeruzalem niet en nog minder die uit de tempel! Want die kennen wij! Zij kennen
op de wereld maar één mens die zij liefhebben en hoogachten -al het andere is vuil
-en die mens is zonder uitzondering voor iedere tempeldienaar -hijzelf! Die alleen
wordt door ieder van hen boven alles liefgehad en geacht, ieder ander, ook al zou
hij een god zijn, ontzettend veracht. Slechts een buitengewone, uiterlijke pracht kan
hen soms nog wat imponeren.
[12] Als U, o Heer, vandaag naar Jeruzalem zou gaan en het toe zou staan, doden
zij binnen drie dagen Uw lichaam. Ze kunnen weliswaar elkaars bloed wel drinken,
maar omdat ze elkaar allemaal gebruiken om hun eigen zelfzuchtige doel te
bereiken, dulden zij elkaar onder het mom van gehuichelde vriendschap.
[13] Ze vertrouwen elkaar slechts zover ze elkaar zien, maar toch huichelen ze dat
ze elkaar onvoorwaardelijk geloven. Als ze elkaar voor een of andere zaak nodig
hebben, verlangen ze van de ander een reeks van borgtochten om hem te
verplichten eerlijk te handelen. Maar zelfs die borgtochten hebben geen zin! Als
degene die de zaak moet afhandelen, bij het zakendoen kans ziet meer te verdienen
dan de gegeven borgtocht bedraagt, dan laat hij de borgtocht rustig varen en steekt
hij het grotere voordeel heel eenvoudig in eigen zak.
[14] Mensen zou ik daar veel over kunnen vertellen, maar omdat U, o Heer, toch al
alles weet, zou ieder verder woord uit mijn mond ijdel en dwaas zijn en ik zeg U
dat wij ook daarom volkomen in U geloven. Want U moest komen om aan alle
oneerlijke gruwelen voor altijd een einde te maken."
162 De wegen van de goddelijke leiding
[1] IK zeg: "Luister, beste Floran, je hebt je innerlijk al veel meer voor Mij bloot
gelegd dan Ik van je verlangde. Maar dat geeft niet en zo was het goed!
[2] Ja, Ik zal aan de gruwelen in Jeruzalem en op andere plaatsen een eind maken,
maar dan moeten er velen net zo over denken als jij! Er zijn er nog steeds veel, die
in hun grote blindheid nog heel erg aan de tempel hangen en al het heil en iedere
hulp vandaar verwachten. Als men deze blinden van vandaag op morgen de tempel
zou ontnemen, zouden zij dat niet zien als een zegen van boven, maar als een
verschrikkelijk oordeel en daardoor in een vreselijke, wilde vertwijfeling geraken,
die dan een veel ergere nasleep zou hebben dan hun tegenwoordige, ontzettende
blindheid. Het volk houdt jullie nu voor vertegenwoordigers van de tempel en het
ziet jullie als de uitdelers van het heil, waarvan de tempel vervuld is.
[3] Wat wil Ik jullie hier nu mee zeggen? Niets anders dan: Jullie moeten het volk
langzaam maar zeker en, als de gelegenheid gunstig is, ook wat sneller, tonen wat
de tempel nu is, wat zijn dienaars doen en hoe hun onderlinge geaardheid is !
[4] Maar daarnaast moeten jullie de aandacht van het volk vooral richten op wat je
hier hebt gehoord.en gezien, dan wordt daardoor het kwalijke gedrag der tempel en
de tempel zelf op de beste en doeltreffendste wijze totaal ondermijnd en deze zal
dan geheel in het niet verzinken en zo ophouden te zijn wat hij is. En in zijn plaats
zullen de nieuwe tempels van Gods geest komen, waaruit een geheel nieuw
Jeruzalem in de hemel gebouwd wordt.
[5] Dit goede werk moeten jullie natuurlijk zo ongemerkt mogelijk aanvangen. Dat
kunnen jullie des te gemakkelijker doen, omdat jullie nu helemaal Romeinse
burgers zijn geworden en de tempel jullie niet kan aanpakken omdat tussen jullie en
de tempel het zwaard van Rome staat en waakt.
[6] Dit is dus al een taak die Ik jullie opdraag. Oefen die uit en het loon zal niet op
zich laten wachten, daar kunnen jullie volkomen verzekerd van zijn! -Zijn jullie het
daarmee eens?"
[7] STAHAR zegt: "Heer, zullen wij onze oude plaats in Caesarea Philippi weer
innemen of zullen wij naar een andere plaats gaan?"
[8] IK zeg: " Jullie moeten hier in Caesarea Philippi blijven en onder de leiding
staan van onze gastheer Marcus, die Cyrenius en Ik de macht over deze gehele
omgeving zullen verlenen en die dat voor het grootste deel eigenlijk al heeft. Het
district van Caesarea Philippi is groot en omvat vele honderdduizenden mensen.
Wanneer die eenmaal voorlichting krijgen, zal dat licht zich vanzelf wel verder
uitbreiden. Maar het zal van jullie wijsheid afhangen, dat gedaan te krijgen!"
[9] STAHAR zegt: "Heer, dat is allemaal wel goed en best, maar nu is de gehele
stad nog een puin en ashoop! We hebben geen huizen en onze synagoge was een
van de eerste gebouwen die aan de vlammen ten prooi vielen. Waar zullen wij gaan
wonen?"
[10] IK zeg: "Laat dat jullie minste zorg zijn! .Als Ik het wil staat er in een
ogenblik een kant en klare wereld voor jullie, Iaat staan zo n stadje! Overigens zal
Cyrenius, ondersteund door Mijn genade, wel alles in het werk stellen en dus ook
voor jullie onderkomen zorgen. Bovendien zullen de hoge gasten die wij al sinds
vanmorgen verwachten, nu weldra hier aankomen en dan zal er nog veel besproken
en besloten worden".
[11] STAHAR buigt zich zeer diep en zegt daarna met gedempte stem tegen
Floran: "De Almachtige spreekt toch als een mens en dat bevalt mij zeer, maar Hij
zou toch de tempel en het overmoedige Jeruzalem wel met één enkele gedachte
voor eeuwig uit kunnen schakelen! Waarom dat langzame ondermijnen?"
[12] FLORAN zegt: "Kijk, broeder, dat gebeurt omdat wij beiden nog zo heel nauw
verbonden zijn met het geslacht van de ezels, die van de goddelijke orde nog lang
geen kaas hebben gegeten!
..
[13] Als je in het voorjaar nog heel groen, onrijp en steenhard fruit ziet hangen, zou
je al graag meteen een beetje almacht willen hebben. Dan zou je kunnen zeggen:
'Fiat!' (Het geschiede), en alle vijgen, appels, peren, pruimen en druiven moeten
dan ogenblikkelijk rijp zijn! Maar de. almachtige Schepper heeft het heel anders
geregeld, hetgeen de dagelijkse en jaarlijkse ervaring Iaat zien. Moeten we daarbij
dan soms ook vragen: 'De Almachtige kent toch de behoeften van de mensen,
waarom wacht Hij dan zo lang met het rijpen der vruchten?' .
[14] Ook moet een mens jarenlang eerst onvolwassen, dus een dom kind blijven,
om pas geleidelijk aan op te groeien tot een mens, terwij1 de mus veertien dagen na
zijn geboorte al een heel volwassen mus is en heel goed thuis is in zijn luchtige
huishouding. Ja, de meeste dieren zijn meteen bij de geboorte al uitstekend
toegerust voor hun. huishouding, -en de mens heeft wel twintig jaar nodig om zich
een beetje in de goede wereld thuis te gaan voelen! Hij, de kroon der schepping,
moet het langst wachten om dat te zijn waarvoor hij bestemd is! Zou hij dan ook
met kunnen zeggen: 'Heer, Almachtige, waarom heeft U nu juist voor de mens, Uw
lieveling, niet beter gezorgd, -waarom moet nu juist de opgroeiende mens zo lang
wachten tot hij een mens wordt?!'
[15] Kijk, zo gebeurt het reeds in Gods orde die ons nu zeker nog heel
onbegrijpelijk voorkomt, en daarom zal het wel op overeenkomstige wijze in zijn
orde thuishoren dat wij de tempel slechts geleidelijk moeten ondergraven. Want
een plotselinge verwoesting zou de vele blinden voor wie de tempel nog steeds
alles in alles is, in de grootste vertwijfeling storten, - wat veel erger zou zijn dan het
nog enige tijd dulden van het bedrog van zijn boosaardige dienaars!
[16] Weetje, ik heb wat dat betreft de wil van de Heer vrij goed onderkend en ik
begrijp niet, dat jou dat zo helemaal is ontgaan! Ik heb ook niet begrepen dat je de
Heer dorst te vragen naar ons wereldse onderkomen! Is het dan niet voldoende dat
Hij zei, dat wij die bepaalde dingen moesten doen?! Het is toch van oudsher bekend
dat degene die mij werk opdraagt, mij ook zal onderhouden! Als zelfzuchtige
mensen dat al doen, hoeveel te meer zal de Heer van hemel en aarde dat doen,
zonder dat wij Hem daarom hoeven te vragen!
[17] Zie je, dat was wel erg menselijk van jou, beste broeder! Want door zo'n vraag
gaf je duidelijk blijk van je nog veelzijdig ongeloof en met recht kan bij jou niet
anders verondersteld worden dan dat je nog een grote mate van ongeloof bezit,
hetgeen je nu voor eens en altijd moet afzweren!"
163 Het terugbrengen van het verlorene
[1] IK zeg tegen Floran: "Vriend! Dit zegt niet jouw lichaam, maar de geest die je
van boven hebt gekregen! In Stahar is ook wel een geest, maar die sluimert nog en
daarom spreekt zijn lichaam duidelijker dan zijn geest. leder maakt zich het meest
zorgen over wat hem het naast is. Als uit iemand een ontwaakte geest spreekt, staat
zijn geest hem ook het naast en zal zijn zorg ook vóór alles zijn gericht op dat, wat
zijn geest betreft. Maar degene die meer aan het vlees hangt en lichamelijk denkt en
wil, die vindt het vlees het belangrijkst en zorgt daarom vóór alles voor zijn
lichaam en stelt de zorg voor de geest op de achtergrond.
[2] Zo verhouden zich zaken en mensen in deze wereld. Maar als onze Stahar een
meer ontwaakte geest zal hebben, zal hij ook vóór alles gaan zorgen voor wat des
geestes is.
[3] Kijk, de ware zorg van de geest is erop gericht dat jullie hart van liefde vervuld
wordt voor God en de naaste!
[4] Het is gemakkelijk, goede en eerlijke mensen lief te hebben en met hen te
verkeren, maar naar de zondaars gaan en hen op de juiste weg te brengen, is een
werk dat veel zelfverloochening eist.
[5] Want als je met een hoer of overspelige over straat gaat, zullen de mensen met
de vinger naar je wijzen en je datgene aandoen waardoor je geen wereldse eer zult
behalen. Als je echter de hoer en de overspelige op de goede weg hebt gebracht, zal
je daarvoor bij God een grote beloning wachten en het kleinste deeltje daarvan is
meer waard dan een hele wereld vol schitterende eerbewijzen.
[6] Wie Mij het verlorene terugbrengt, zal meer loon ontvangen dan degene die op
een omheinde weide honderd lammeren voor Mij goed heeft gehoed. Want het is
heel gemakkelijk een eerlijk mens eerlijk en deugdzaam te laten blijven, maar
iemand die door iedereen veracht wordt zijn eer terug te geven en van een verstokte
zondaar een voorvechter van de deugd te maken, kost heel wat meer moeite! En dat
vind Ik slechts de moeite waard, -het eerste zie Ik alleen maar als werk van luie
knechten!
[7] Ik ben de Allerhoogste, als je dat wilt geloven, en slechts het verachte en in de
ogen der wereld verlorene zoek Ik en neem Ik op. Want de gezonden hebben de
geneesheer echt niet nodig!
[8] Als jullie dus helemaal Mijn ware leerlingen en helpers willen zijn, moeten
jullie ook in alles zo zijn als Ik nu Zelf ben.
[9] Als jullie een blinde over straat zien gaan en merken, dat de weg waarop hij
gaat vooral voor een blinde zeer gevaarlijk is, zullen jullie de blinde wandelaar dan
niet meteen bij de arm grijpen en tegen hem zeggen: 'Luister, vriend, de weg
waarop je nu loopt is zeer gevaarlijk, laat je leiden zodat je niet in een afgrond
stort!' En als hij jullie gelooft en zich aan je toevertrouwt, zou je je dan schamen
om de blinde te leiden? Toch zeker niemand van jullie!
[10] Maar een zondaar is geestelijk vaak nog veel blinder dan de lichamelijk
blinde, wie kan zich er dan voor schamen een geestelijke blinde te helpen?!
[11] Laat daarom in de toekomst geen zondaar in jullie ogen zo zondig zijn dat je je
ervoor schaamt hem te leiden!
[12] Deze les moeten jullie vóór alles onthouden en er in je hart diep over
nadenken, dan zullen jullie de lichte levenswegen beginnen te ontdekken en
daardoor al het andere goed gaan waarnemen!
[13] Maar nu naderen er op zee schepen deze oever, die de aangekondigde gasten
brengen. Zij zullen jullie veel duidelijk maken."
164 Koningen en dienaars
[1] Vanaf het huis zien Marcus en zijn beide zoons ook, dat de schepen eraan
komen. Zij haasten zich als goede loodsen naar de oever en kijken of men op de
schepen niet iets nodig heeft.
[2] Cyrenius en alles wat Romein en Griek heet, rept zich eveneens naar de oever
om te zien wat de drie schepen brengen. Die liggen echter nog vrij ver op zee en
zijn nog ongeveer een uur van de oever verwijderd en geen van de kijkers kan
ontdekken wat zich op de drie vrij grote schepen bevindt.
[3] Cyrenius vraagt het aan Mij en Ik zeg: "Degenen, die wij vanmorgen vroeg al
verwachtten! Zij hebben te kampen gehad met tegenwind en hoge zee. Onderweg
moesten zij een haven aan de overzijde zoeken om de wind wat uit te laten razen en
dat is de reden van hun vertraging.
Het is nu al een. vol uur over het midden van de dag en ze zullen nog een heel uur
nodig hebben om hier te komen, daar zij nog steeds met redelijke tegenwind
moeten roeien. Maar wij moeten hen nu wat helpen dan zal daardoor hun tocht veel
korter duren."
[4] CYRENIUS zegt: "Heer! Wilt U hen niet, net als gisteren bij Ouran Raphaël
tegemoet sturen?"
[5] IK zeg: "Dat is hier helemaal niet nodig. Want het gevaar dat gisteren Ouran
bedreigde, bedreigt hen niet! Met deze drie middelmatige vaartuigen komt Marcus
met zijn beide zonen gemakkelijk klaar en binnen een klein half uur zijn ze hier!"
[6] CYRENIUS zegt: "Maar Heer, wilt U vandaag dan helemaal geen wonder
doen?"
[7] IK zeg: "Heb je dan in Mozes niet gelezen: 'En op de zevende dag rustte de
scheppende geest van God en de zevende dag werd daarom de sabbat'?!, Als Ik dan
ook nu wat rust houd, handel Ik toch juist, want daarvoor heb Ik eerst zes volle
dagen lang veel werk verricht! Bovendien zijn er nu. toch ook voldoende dienaren
om Mij heen, die nu in Mijn naam en in de totale kracht daarvan bezig zijn en
kunnen zijn!"
[8] CYRENIUS zegt: "Heer, dat betekent alweer iets bijzonders; wat het echter
betekent, ontgaat me volkomen!"
[9] IK zeg: "Wel, vraag het dan aan iemand, dan zal het je wel uitgelegd worden!
Maar Ik neem nu een korte pauze, niet terwille van Mij, maar terwille van jullie,
om jullie de gelegenheid te geven tot handelen over te gaan en op die wijze werk Ik
ook in jullie allen. -Begrijp je dat dan niet?"
[10] CYRENIUS zegt: "Ja, ja, nu begrijp ik het! Ik kan me nu ook voorstellen,
waarom!
[11] IK zeg: "Dat is dan ook niet zo erg moeilijk, want Ik heb het jullie allen
vanmorgen nog heel duidelijk uitgelegd! Voor het middageten doe Ik eigenhandig
niets, maar na het eten zal er wel gelegenheid komen om iets te kunnen doen. Maar
als Ik spreek, doe Ik voor het middageten toch ook wat.
[12] Nu moeten we Marcus zeggen, dat hij zijn beide zoons naar de schepen moet
sturen, want de verwachte gasten zullen zeer uitgeput en hongerig en dorstig
aankomen, evenals hun dienaars en de arme vermoeide schippers. "
[13] Daarop wenkte Ik Marcus en hij begreep Mijn wenk, liet de beide zoons met
volle kracht zee kiezen en zelf ging hij zo vlug mogelijk naar huis en zette iedereen
behoorlijk aan het werk.
[14] Ook in de tenten van Ouran werd men bedrijvig, want Mathaël en zijn vier
metgezellen, zijn jonge vrouw Helena en koning Ouran zagen de schepen vanuit de
tenten. Die hadden zij een uur daarvoor betrokken, samen met de familie van
Herme, de bekende boodschapper uit Caesarea Philippi, om zich daar om te kleden
en Mathaël koninklijke kleding aan te trekken, zodat het voor de komenden
zichtbaar zou zijn wie hij was.
[15] OURAN haast zich naar Mij toe en vraagt Mij heel deemoedig: "Heer, wat
mogen die schepen wel brengen? Zijn dat soms de verwachte zeer hoge gasten?"
[16] IK zeg: "Vriend, dat was een erg hoofse vraag! Maar in ons midden zijn geen
heel hoge en geen heel lage gasten, maar van a tot z alleen maar broeders. Als Ik
Mij door jullie 'vriend en broeder' kan laten noemen, waarom zouden er dan bij
jullie mensen 'hoge' en 'lage' zijn? Ik zeg je: De Almachtige onder jullie is de enige
ware Heer, maar jullie allen zijn onder elkaar broeders en knechten en dienaars van
één Heer!
[17] Of denk je dat koningen door Mij hoger aangeslagen worden dan hun minste
dienaars, alleen maar omdat zij machtige koningen zijn? O, helemaal niet! Alleen
het hart is bepalend. In zijn hart moet de koning weten waarom hij koning is en de
dienaar, waarom hij een dienaar is, anders staan zowel koning als knecht op
dezelfde, lage trap.
[18] Houd er dus rekening mee, vriend Ouran, dat er voor Mij geen hoge en geen
lage gasten bestaan, maar alleen kinderen, broeders en zusters!"
[19] Ouran had na deze terechtwijzing niets meer te vragen, boog diep en vroeg
niet verder.
165 De gevaren van de hoogmoed
[1] Maar toen hij bij Mathaël kwam, zei hij: "Vandaag is er met de Heer niet goed
te praten! Ik vroeg Hem heel bescheiden, of de aangekondigde, hoge gasten er
aankwamen, maar toen kreeg ik vanwege het woord 'hoge' een zo stevig lesje, dat
me dat beslist erg goed bij zal blijven omdat het me zo hard en droogweg werd
gezegd! Vandaag lijkt de Heer wel een ander mens! Gisteren was Hij de liefde en
gemoedelijkheid Zelf, vandaag krijgt iedereen die in Zijn buurt komt, een les
uitgemeten! Daar begrijp ik niets van!"
[2] MATHAËL zegt: "Ik echter wel! Hoe zou ik het in mijn hoofd durven halen om
de allerhoogste, almachtige Heer te vragen, welke 'hoge' gasten ergens vandaan
zouden komen?! Wat zijn wij mensen en Wie is Hij?! Hij verbeeldt Zich tegenover
ons helemaal niets, is vol liefde en deemoed en dan zouden wij tegen Hem over
'hoge' gasten gaan praten?! Dat, overigens zeer geliefde schoonvader, zat er wel
wat erg ver naast en de Heer kon u op die vraag onmogelijk een ander antwoord
geven. Als u het mij gevraagd zou hebben, weet ik echt niet, of mijn antwoord
daarop niet nog iets ongenuanceerder en harder uitgevallen zou zijn! Maar de Heer,
die de zachtmoedigste is, laakt onbewogen een fout slechts daarom, om ons te laten
erkennen dat wij fout waren. Ga naar Hem toe en beken het, dan zult u meteen iets
anders van Hem horen!"
[3] OURAN zegt: "Nu heb je alweer gelijk, O, als ik een fout heb gemaakt, moet
die fout direkt weer hersteld worden!"
[4] Met deze woorden verliet OURAN meteen weer zijn tent, ging naar Mij toe en
zei: "Heer, zoëven heb ik tegenover U met mijn ingebeelde vraag een grote misstap
begaan! Vergeef mij deze, want ik deed het niet met opzet, maar het kwam ronduit gezegd - door mijn ingeroeste domheid, hetgeen U, o Heer, zeker
overduidelijk zult hebben bemerkt!"
[5] IK zeg: "Vriend, een fout, die iemand als zodanig erkent en niet meer maakt, is
hem ook al voor altijd vergeven en wie zich dan tot Mij wendt, die is het dubbel
vergeven!
[6] Wie echter zijn fout wel inziet, maar er mee doorgaat, wordt het niet vergeven
ook al kwam hij honderd maal naar Mij toe!
[7] Want Ik zeg je: "Wie tot Mij komt en zegt: 'Heer, Heer!, is nog lang geen vriend
van Mij. Dat is alleen diegene, die Mijn wil doet. Mijn wil verlangt echter, dat
jullie je vanwege een ambt niet als persoon boven de andere mensen zult verheffen!
[8] Wel moet je altijd je ambt getrouw, goed en rechtvaardig uitoefenen, -maar
daarbij nooit ook maar één ogenblik vergeten dat zij over wie je een belangrijk
ambt uitoefent, jou volkomen gelijkwaardig en daardoor je broeders zijn!
[9] De ware naastenliefde leert jullie dat vanzelf door de ware liefde die jullie als
kinderen voor Mij hebt.
[10] Gebruik, als het nodig is, het aanzien en de eer van je ambt maar wees zelf vol
deemoed en liefde, dan zal jullie rechtspraak over je afgedwaalde broeders en
zusters steeds volgens Mijn orde rechtvaardig zijn!
[11] Dat wat ik je heb gezegd, zei ik je alleen maar om je ook dáárin Mijn orde en
Mijn wil te tonen. Want Ik zeg je: Wie ook het kleinste deeltje hoogmoed niet Iaat
varen, zal later Mijn rijk niet in de geest geopenbaard worden en hij zal niet eerder
binnentreden voor hij het laatste stofje hoogmoed uit zich heeft laten verdwijnen!
[12] Ga nu en verkondig dit aan allen bij wie je enige hoogmoed ontdekt!"
[13] Na deze woorden maakte Ouran weer de bij zijn volk gebruikelijke, diepe
buiging en ging snel naar de zijnen. En Mathaël vroeg hem hoe Ik het had
opgenomen.
[14] Dan zegt OURAN: "De Heer was mij zeer genadig en toonde mij de waarheid
en de orde en de gerechtigheid in de ware deemoed, en ik ben weer net zo gelukkig
als eerst."
[15] MATHAËL zegt: "Ja, vader en broeder in de ware deemoed! Ons ambt is
weliswaar een verheven ambt ten opzichte van miljoenen van onze broeders en
zusters, -maar ook een zwaar ambt voor het aangezicht van de almachtige God!
Men moet zich zeer in acht nemen om niet zelf door de verhevenheid van het hoge
ambt te worden meegesleept, waardoor men dan zeer trots en hoogmoedig wordt en
zich inbeeldt meer waard te zijn dan alleen maar een mens die door God is gezalfd
om al zijn broeders zo goed mogelijk te dienen en zo in zekere zin een knecht der
knechten te zijn.
[16] Degene uit ons ambt en onze stand die zich echter verheft, wordt zeker zeer
gedeemoedigd, zoals wij dat heel goed kunnen..zien in de gehele rij der koningen
van Judéa. Zoals het was, zal het blijven tot aan het einde der wereld! Het is
moeilijk goud en edelstenen te dragen en daarbij toch in het hart deemoediger te
zijn dan elke onderdaan! Alleen de genade van de Heer en grote erbarming kan een
koning die temidden van zijn aardse glans leeft, in staat stellen om de hemelse orde
te bewaren!"
[17] OURAN zegt: "Ja, je hebt gelijk! - Maar nu zijn de drie schepen al bijna aan
de oever, laten we er ook heengaan zodat we de aangekomenen kannen begroeten!"
[18] Dan haasten allen zich naar de beneden liggende landingsplaats.
166 Weerzien en kennismaking
[1] Als de nieuw aangekomenen aan land stappen en Mij daar zien staan, breiden ze
allen meteen hun armen wijd uit en plengen tranen van vreugde vanwege het
weerzien met Mij.
[2] CORNELIUS begroet ook aanstonds zijn broer Cyrenius en zegt: "Ja, als jullie
er zijn, kan ik mij alleen maar bultengewoon verheugen weer eens gelukkig bij
elkaar te zijn!"
[3] Faustus, Kisjonah en Philopold kunnen echter vanwege hun vreugdetranen nog
geen woord uitbrengen en ook de dienaren Zijn zeer verbaasd Mij hier weer aan te
treffen.
[4] Cyrenius vraagt aan Cornelius, wanneer hij van het lot van de stad Caesarea
Philippi heeft gehoord.
.
[5] CORNELIUS antwoordt: "Eigenlijk is het mij helemaal met door een
boodschapper verteld, maar had ik alleen maar een sterk vermoeden! Gisteren was
het een in alle opzichten spectaculaire dag: ten eerste al een totale
zonsverduistering, die ons op klaarlichte dag ongeveer dertig tellen lang volkomen
nacht bracht, maar 's avonds, toen het eigenlijk nacht moest worden, behaagde het
de zon nog een paar uur langer boven de horizon te blijven, wat natuurlijk bij de
Joden, Grieken en Romeinen een onbeschrijflijk opzien baarde. .
[6] Als de tegenwoordige overste der Farizeeën, die nu een groot vriend van onze
oude Jaïrus is, niet een zeer wijze en nuchtere man zou Zijn geweest, evenals zijn
buurman in Nazareth, zouden beide plaatsen ook een prooi der vlammen hebben
kunnen worden. De oversten spraken het zo gezien angstige, opgewonden volk heel
verstandig toe, dat hun uitleg aannam en grotendeels kalmeerde. Degenen, die te
opgewonden waren liet ik opsluiten, gaf hun uitleg en liet hen vanmorgen al weer
vrij.
[7] Maar nadat ik in Kapérnaum en Faustus in Nazareth de goede orde en rust
hadden hersteld, kwam Faustus spoedig buiten adem naar mij toe in Kapérnaum,
want hij ontdekte vanuit Nazareth in deze richting een sterke rode vuurgloed en
dacht dat er in Kapérnaum wat uit de hand gelopen kon zijn. Maar toen hij in
Kapérnaum aankwam, trof hij alles rustig aan. Toch kwam hij naar mij toe en
vertelde van de sterke, rode vuurgloed. Ik ging met hem en een groot aantal
bedienden de hoogste heuvel in de buurt van Kapérnaum op. Daarvandaan zagen
wij wel de rode gloed steeds beter en sterker, maar geen van ons was in staat, vast
te stellen welke plaats door het ongeluk was getroffen. Pas vanmorgen vroeg, toen
de zon maakte dat wij de richting beter konden bepalen en ik, hoewel veraf, aan de
hand van de dikke rook vaststelde dat die afkomstig zou kunnen zijn uit de
omgeving van Caesarea Philippi, besloot ik met Faustus PER MARE (over zee)
hierheen te varen en te onderzoeken wat hier ten prooi was gevallen aan de
vlammen.
[8] Toen ik aan zee kwam en een schip wilde nemen, kwam juist onze Kisjonah er
aan met Philopold, die mij de boodschap bracht dat hij van een aanzienlijke hoogte
in zijn bergen duidelijk Caesarea Philippi in brand had zien staan.
[9] Na dit bericht, dat ook bevestigd werd door de huidige ziener Philopold,
scheepten wij ons snel in op het schip van vriend Kisjonah en zijn rechtstreeks
hierheen gevaren, zo goed als het ondanks enige tegenwind ging. Onderweg
overtuigde ik mij meermalen vanaf de hoge zee, dat het Caesarea Philippi was en ik
zat in grote angst over datgene wat hier aan de hand moest zijn,
[10] En hier overkomt mij dan deze onverwachte, heilige ontmoeting met de Heer
van alle heerlijkheden, met zijn leerlingen en met jou, dierbare broeder! Ah, alle
angst is verdwenen, want alles is thans helemaal in orde!
[11] Maar nu kom ik naar U, U mijn alles, mijn grootste Vriend, mijn heiligste,
eeuwige Meester! 0, mijn beste vriend Jezus! Kijk, hier helpt al Uw almacht niets
tegen mijn overgrote liefde voor U! U moet Zich nu dubbel en dwars door mij laten
omarmen! In gedachten heb ik dat iedere dag wel meermalen gedaan, maar thans
doe ik het ook een keer in de tastbare werkelijkheid!"
[12] Bij deze woorden sloeg Cornelius zijn armen om Mij heen, drukte Mij haast
krampachtig aan zijn hart en bedekte Mijn hoofd met warme kussen en tranen van
diepe vreugde. Nadat hij op deze wijze lucht had gegeven aan de drang van zijn
edele hart, liet hij Mij zachtjes weer los en zei diep ontroerd: "Heer, Meester, God
en Schepper der geestelijke en materiële oneindigheid! Beveel mij toch wat voor
goeds ik nu moet doen! U kent toch mijn hart!"
[13] IK zeg: " Jij kent Mijn hart ook! Doe, wat je hart je ook maar in Mijn naam
zegt, dan heb je voor jou en voor Mij genoeg gedaan! omdat je Mij hier echter door
de drang van je hart met kracht tot je hebt getrokken zoals dat nog niemand heeft
gedaan, zal ook Ik je nog op deze aarde kort na Mijn verhoging op andere wijze
met kracht tot Mij trekken, waardoor jij, noch een lid van je huis, de lichamelijke
dood zult zien, voelen of smaken!
[14] Jouw liefdesbetuiging heeft Mij tot in Mijn diepste innerlijk blij gemaakt en
daarmee heb je Mij iets gegeven waarvan de eeuwigheid tot op dit ogenblik geen
tweede voorbeeld kent -behalve dan van kleine kinderen, die de Vader eerder
herkennen dan de volwassenen. Maar laat je nu ook door Mij omarmen!"
[15] CORNELIUS antwoordt, huilend van vreugde: ."Heer, Meester en God, zo'n
heilige genade is te groot voor mij en die ben ik in der eeuwigheid niet waardig!"
[16] IK zeg: "Wel, dan maak Ik je waardig. Kom dus maar bij Mij!"
[17] CORNELIUS kwam naar Mij toe en Ik omarmde hem. Dat maakte dat hij hard
begon te huilen en te snikken en velen dachten, dat hij wat mankeerde omdat hij zo
huilde. Maar hij vermande zich en zei: Kalm maar! Mij mankeert niets, het
overweldigt mij nu alleen en de vreugde veroorzaakt deze tranen."
[18] Dan komt KISJONAH naar Mij toe en vraagt mij,heel treurig: "Heer, denkt U
ook nog aan mij en bent u met boos op mij?
[19] IK zeg: "Broeder, hoe kun je dat nu aan Mij vragen?! Je houdt van Mij boven
alles en Ik houd net zoveel van .Jou, -wat wil Je dan nog meer? Herinner je je dan
niet meer dat Ik in vertrouwen tegen je heb gezegd, dat wij in eeuwigheid vrienden
en broeders blijven?! En zie, dat wat Ik zeg, geldt wat Mij betreft voor eeuwig. Als
jij ook blijft die je bent, zal het wat jou betreft ook voor eeuwig gelden en daarbij
moet het blijven! -Ben je daarmee niet tevreden?"
[20] KISJONAH zegt: "O Heer, daar ben ik. zeer tevreden mee en ik ben
onuitsprekelijk gelukkig weer eens een geheiligd woord uit Uw heilige mond te
horen!"
[21] IK zeg tegen Kisjonah: "Je zult er nog vele horen! Maar kijk n,u eens naar die
vijftig Farizeeën, dan zul je er een aantal herkennen die aanwezig waren bij die
belangrijke gebeurtenis die zich bij jou afspeelde!"
[22] Kisjonah, Cornelius en Faustus bekijken de vijftig aandachtig en KISJONAH
die een goed geheugen had, ontdekte direkt al acht mannen die ook bij het grote
transport door het gebergte aanwezig waren en zei toen: "Zo, wat doen die hier?!
Zijn ze hier als gevangenen, omdat ze misschien bij een nieuw transport of bij een
andere schurkenstreek zijn betrapt?"
[23] IK zeg: "Niets van dat alles! De nazon van gisteren en de daarop volgende
brand van de stad, waaraan ze zeker zelf het meest schuld hadden, heeft hen in onze
handen gebracht en ze staan nu helemaal aan onze kant en zijn wettige, Romeinse
burgers,
[24] Want zie je, Ik ben hier al ongeveer zeven dagen en dat alleen maar omdat het
hier goed vissen is. Hier vangt men de beste vis uit de natuurlijke zee en daarbij
ook de voortreffelijkste, geestelijke vissen uit de geestelijke zee! En wij hebben
hier gedurende deze tijd al werkelijk een zeer beziens- en gedenkwaardige oogst
binnengehaald!
[25] Kijk eens naar deze vijftig. Dat is de vangst van vandaag en er zijn geen zieke
bij! Verderop zie je nog een groep van dertig, allen kerngezond -de vangst van
gisteren! Dan zie je er daar aan een tafel twaalf, ook helemaal gezond,..ook een
vangst van gisteren! Daar bij de tenten zie je er nog eens vijf van zeer goede
kwaliteit, ook van gisteren! -Zeg Mij, of dat geen goed werk is!"
[26] KISJONAH zegt: " Ja, heus, als die allemaal gewonnen zijn, is dat een grote
hulp voor het door U verkondigde rijk van God op aarde, vooral omdat het bijna
allemaal tempeldienaars schijnen te zijn, waarvan de ouderen heel moeilijk te
hervormen zijn! Het is natuurlijk wel zo, dat als ze eenmaal hervormd zijn, ze daar
ook rotsvast van overtuigd zijn!
[27] Maar daar zie ik ook de brave burger Ebahl uit Genezareth met zijn dochter,
hoort hij ook bij de vangst?"
[28] IK zeg: "Zeker, maar hij is al bij de grote visvangst in Genezareth met zijn
gehele huis in ons net gekomen en het meisje was daarbij één van de waardevolste
visjes! Háár leer je nog wel beter kennen en je zult veel plezier aan haar beleven.
Wat betreft zielewijsheid en zuiverheid van hart zijn er hier maar zeer weinigen die
zich met haar kunnen meten! Dit getuigenis geef Ik het meisje, wil je nog een beter
en geloofwaardiger?"
[29] KISJONAH zegt: "O Heer! Uw getuigenis is het beste! Maar ik verheug mij
erop eens met het meisje een gesprek te beginnen."
[30] FAUSTUS zegt dan vragend tegen Mij: "Maar daar staan zowaar
koningstenten!? De oude man is helemaal als koning gekleed, - evenals de jonge
man, die zich nu met de jonge vrouw onderhoudt! Behoren die óók bij de vangst
voor de hemel van liefde en licht?"
[31] IK zeg: "Ongetwijfeld, dat is een koning uit Pontus! Zijn rijk is groot en hij
heeft zijn volk heel wijs bestuurd door wetten, die wel mild zijn, maar toch uiterst
streng gehouden moeten worden. Hij begreep echter dat men, als men een volk
geheel gelukkig wil maken, eerst zelf de waarheid en de enig ware God moet
kennen. Hij ging op weg en trok zuidwaarts omdat hij had gehoord dat deze kennis
alleen in Jeruzalem te ontdekken zou zijn. Op die reis kwam hij aan deze binnenzee
en wilde die oversteken om Jeruzalem te bereiken.
[32] Door de zonsverduistering van gisteren kwam hij echter in groot gevaar,
waaruit Ik hem door Mijn engel heb laten redden en hierheen heb laten brengen;
daarom is hij nu hier. Hij en zijn dochter Helena zijn slechts met de noodzakelijkste
bedienden hierheen gekomen.
[33] De jonge koning was echter eerst een aankomend tempeldienaar en moest als
zeer talentvol mens in de wereld missie gaan bedrijven. Op de grens tussen Judéa
en Samaria viel hij met nog vier gezellen in handen van rovers en werd gedwongen,
samen met zijn gezellen, hun medeplichtigen te worden. Dat veroorzaakte zoveel
woede en vertwijfeling bij de vijf, dat zij hun zielen diep in hun geest verborgen.
Hun lichamen werden door de uiterst hardnekkige, uit de hel afkomstige, kwade
geesten volledig en actlef in bezit genomen. Slechts een grote, Romeinse patrouille
was in staat de vijf duivels, zoals het volk hen noemde, te overmeesteren. Slechts
onder zeer sterke bewaking en zwaar geketend konden zij eergisteravond hierheen
worden gebracht. Volgens de strenge, Romeinse wetten wachtte hen in Sidon alleen
maar de pijnlijkste doodstraf.
[34] Ik zag echter hun zielen en hun geest, zuiverde hun lichaam van de slechte,
helse geesten en nu kunnen jullie met hen spreken om je te overtuigen, met wat
voor geesteskinderen je te doen hebt! Met name Mathaël -thans de echtgenoot van
de dochter van de koning en nu zelf onderkoning -is een mens waarvoor iedere
aardbewoner respect moet hebben.
[35] Hij is, voor zover dat tot nu toe mogelijk was, geheel geestelijk wedergeboren
en zal een bekwaam werktuig voor Mij zijn tegen de heidenen van het uitgestrekte
noorden. Als je met hem spreekt zul je zelf ondervinden, hoe groot zijn geest is."
[36] CORNELIUS vraagt: "Maar Heer, wie is dan die jongen, -niet Josoë, die wij
reeds uit Nazareth kennen, maar de andere, die juist met het meisje praat?"
[37] IK zeg: "Dat is die engel waarvan Ik jullie zoëven heb verteld, dat hij gisteren
de oude koning en zijn dochter heeft gered. Hij is nu al bijna drie weken onder de
sterfelijke mensen en Ik heb hem speciaal als opvoeder aan het meisje gegeven,
maar nu staat hij ten dienste van ieder van de Mijnen."
[38] PHILOPOLD vraagt: "Wie is hier nu onze gastheer en hoe heet hij?
[39] IK zeg: "Dat is een Romeins veteraan, een zeer trouwe en waarheidslievende
ziel. Hij heeft zes kinderen, twee zoons en vier heel lieve, gehoorzame dochters en
ook een voorbeeldige, brave vrouw, die alleen maar doet wat haar rechtschapen
man zegt.
[40] Daarom vond Ik het ook fijn, om nu bij deze voorheen zeer arme familie Mijn
huidige intrek te nemen. Zojuist kunnen jullie zien, dat die acht mensen voor
honderden een middageten hebben klaargemaakt dat jullie allen heel goed zal
smaken. Kijk, de oude waard komt al naar ons toe om ons aan te kondigen dat het
middagmaal gereed is!"
167 De voorspellingen over de menswording van de Heer
[1] Ik had dat nog maar net gezegd, of Marcus was er al en zei, dat het middagmaal
klaar was en of hij het nu op zou laten dienen, want het was intussen al het negende
uur van de dag (drie uur 's middags ).
[2] En IK zei: "Laat het maar opdienen want de verwachte gasten zijn er al en
iedereen is aanwezig!"
[3] Dan roept CORNELIUS de oude Marcus en zegt: "En, oude wapenbroeder, ken
je me nog? Weet je niet meer, dat je in Illyrië en Pannonië bij mij was? Wel was ik
toen nog meer een knaap dan een krijgsman, maar sinds die tijd zijn er reeds 45 jaar
voorbijgegaan en ik ben al bijna 60!"
[4] MARCUS zegt: "O, geëerde gebieder, dat ligt me nog vers in het geheugen! Er
moest daar behoorlijk streng opgetreden worden om die twistzieke en
ruziezoekende mensen redelijk in toom te houden. Aan de Boven-Ister (Donau) in
de omgeving van het gehucht Vindobona (Wenen) ging het in begin ook met zo
goed met ons, maar na een paar jaar was de zaak in orde en wij beleefden daar heel
gezellige uurtjes.
[5] De zeden en gebruiken van die Germanen waren voor ons Romeinen wel wat
ruw. Toen wij hun echter langzaam maar zeker een wat vrijere, geestelijke
ontwikkeling bijbrachten, was het er best uit te houden. De door hen gemaakte wijn
was wel waterig en zuur, maar hij was wel te drinken als je er eenmaal aan gewend
was.
[6] Maar niet ver van het gehucht Vindobona, stroomopwaarts van de Ister, waar
wij een everjacht hielden en er ook, geloof ik, veertig stuks neerlegden, vonden wij
een Germaanse ziener en priester met een lange baard, die gedurende onze
everjacht op een eik zat en toekeek bij ons gevecht met de evers. Deze man sprak
een beetje Romeins en zei tegen ons beiden, toen wij onder zijn eik een ever
doodden:
[7] 'Onthoud dit goed, moedige jongens! In Azië, in het land achter de wateren,
wachten grote dingen op jullie! Daar zullen jullie iets zien dat nog geen sterveling
heeft gezien! Hier heerst slechts de dood. Zoals de machtige ever gedood werd
door het scherp van jullie lansen en zwaarden, zo vergaat hier alles in het land van
de dood! Maar in Azië bloeit het leven, wie daar zal zijn, zal eeuwig geen dood
zien!'
[8] Daarna hield hij op en toen wij verder bij hem aandrongen, gaf hij ons geen
antwoord meer en wij gingen verder, op zoek naar meer evers. -Maar kijk, de oude
heeft toen toch werkelijk geprofeteerd en wij beleven nu, wat de oude Germaan ons
heeft voorspeld!"
[9] CORNELIUS zegt: "Kijk eens aan, die oude Germaan zou ik bijna vergeten
zijn! Warempel, je hebt gelijk! Daarover moeten we met elkaar nog eens verder
praten!"
[10] De oude Marcus zette, geholpen door de bedienden van Cyrenius en Julius, de
spijzen op de tafels en Cornelius zei tegen Mij: "Heer, wat vindt U van de
voorspelling van de Germaan die mij en de oude Marcus, die misschien tien jaar
ouder kan zijn dan ik, zo vele jaren geleden in Europa werd gedaan?"
[ 11] IK zeg: " Alle volken, die ergens op de wijde aarde wonen, bezitten een reeks
aan de eerste mens gedane en gegeven profetie over Mij en Mijn huidig afdalen
naar de mensen van deze aarde. Hun priesters zagen steeds kans om door sagen en
door de innerlijke drang in hun harten een zekere weg te banen naar een geestelijke
aanschouwing en zij deden voorspellingen in beelden die natuurlijk zeer duister
waren en die zij zelf ook niet begrepen.
[12] Slechts bij herhaalde geestvervoeringen kwamen sommigen zo nu en dan tot
een beter inzicht en verklaarden dan hun eerder ontvangen gezichten wat nader .
[13] Zo was het ook bij de Germanen. En de betreffende Germaan bevond zich juist
in een helderziende extase op zijn eik, waarvan de uitwaseming, samen met de
angst voor jullie lansen en speren, hem hielp in extase te komen, -en hij deed jullie
een voorspelling. Toen hij na de voorspelling weer ontwaakte, wist hij niets meer
van wat hij tegen jullie had gezegd en kon daarom op jullie verdere vragen geen
antwoord geven.
[14] Kijk, daaruit bestaat het wezenlijke van zulke voorspellingen! Geloof Mij of
niet, maar de heks van Endor was indertijd óók in een helderziende extase toen
Saul haar opdroeg de geest van Samuël voor hem op te roepen, hoewel zij
overigens slechts in kontakt stond met onnatuurlijke, slechte geesten en daardoor
slechts leugens, arglist en bedrog voorspelde.
[15] Geen mens is zo dood en slecht dat hij op een bepaald moment niet een juiste
voorspelling zou kunnen doen, maar die staat dan niet meteen borg voor al zijn
gedane voorspellingen, maar is alleen als zodanig waar.
[16] Zo heeft het orakel te Dodona en dat te Delphi heel vaak een zeer wijze
voorspelling gedaan. Maar op één waarachtige volgden dan vele valse en
leugenachtige.
[17] Zo kan ook niet ontkend worden dat bepaalde helderzienden en profeten zelfs
wonderen hebben gedaan. Maar daar staat tegenover, dat anderen door inblazing
van de kwade geesten en door hun daardoor geprikkelde, wereldse verstand veel
namaakwonderen hebben uitgedacht en daarmee gehele volken jarenlang om de
tuin hebben geleid. Zij leefden daarbij goed en zorgeloos, tot dan door ware zieners
een eind gemaakt werd aan hun lage praktijken.
[18] Maar dat ging niet altijd zo gemakkelijk. Een eenmaal beetgenomen volk laat
zich zonder meer niet zo gemakkelijk op het goede spoor zetten en diens
leugenachtige priesters nog veel minder, omdat daardoor hun grote, wereldse
profijten op het spel komen te staan.
[19] Jullie allen hebben nu de gelegenheid, je ervan te overtuigen hoe zwaar dat
zelfs Mij afgaat. Toch gebruik Ik een taal die vóór Mij nog nooit een ziener heeft
gebruikt en Ik doe daden, waarvan men vóór Mijn komst nog nooit had gehoord!
De gehele hemel staat open, engelen dalen af en dienen Mij en getuigen over Mij.
Ondanks dat, zijn er zelfs leerlingen, die nu steeds bij Mij zijn en alles zien, horen
en meemaken, bij wie het geloof nog altijd op een windvaan lijkt en op een zwakke
rietstengel die door de wind, waar die ook vandaan mag komen, in iedere richting
wordt gedraaid! Nu, hoe moet het dan wel met de andere, wereldse mensen staan!"
168 Leiding van mensen en volkeren
[1] Door Mijn almachtig woord zou Ik weliswaar alle mensen in één ogenblik
kunnen herscheppen, maar wat zou er dan terechtkomen van de door hun geest zelf
te veroveren levensbekwaamheid en vrijheid?!
[2] Jullie zien dus, dat het niet eenvoudig is doeltreffend op te treden tegen de bij
de volken ingeslopen dwalingen, zonder de vrijheid van hun wil en hun geestelijk
noodzakelijke zelfbestemming aan te tasten.
[3] Maar even zo moeilijk is het te voorkomen dat zulke dwalingen om zich heen
grijpen. Het geestelijke deel van de mens moet namelijk met echt en onecht en
goed en kwaad in aanraking komen om vrij te kunnen onderzoeken, herkennen en
kiezen, daar hij anders nooit aan het denken gezet zou worden.
[4] Hij moet altijd strijd voeren, omdat hij anders in zou slapen. En zijn leven moet
steeds opnieuw gelegenheid krijgen om zich in dat leven te oefenen en daardoor
ook zichzelf in stand te houden, te sterken en zo zijn voltooiing te bereiken.
[5] Als Ik niet toe zou laten dat er ooit dwalingen onder de mensen zouden komen,
maar als Ik slechts de waarheid met haar zekere en geheel noodzakelijke gevolgen
zou toelaten, zouden de mensen lijken op een rijke zwelger en wellusteling, die
uiteindelijk totaal afgestompt voor niets anders meer zorgt dan dat zijn buik op de
juiste momenten wordt gevuld!
[6] Zouden wij alle mensen alleen maar lichamelijk uitstekend verzorgen, dan kun
je er van op aan dat er al gauw geen priester, geen koning, geen soldaat, maar ook
geen burger, geen landman en geen arbeider en handwerker meer zal zijn. Want
waarom zou men werken of ergens mee bezig zijn, als men toch al voor zijn hele
leven meer dan voldoende heeft?!
[7] Daarom moet er nood en ellende onder de mensen zijn en smart en leed, omdat
de mens anders vergaat in zijn passieve traagheid!
[8] Hier zien jullie nu uit hoe alles onder de mensen moet zijn opdat ze steeds
worden aangespoord tot allerlei activiteiten. En deze voornaamste grond voor het
leven maakt het dan ook net zo ondoenlijk om het insluipen van dwalingen te
verhinderen, als om de insluipsels tenslotte te elimineren.
[9] En de kwalijke gevolgen, die altijd op de dwalingen volgen, zijn uiteindelijk
ook de geschiktste middelen om de dwalingen uit te bannen en de waarheid te
verbreiden.
[10] De mensheid moet door nood en ellende, die uit de leugen en uit allerlei
bedrog ontstaan, de bittere noodzaak van de waarheid éérst diep en levendig gaan
voelen en deze serieus gaan zoeken, zoals de oude Ouran uit Pontus die gezocht
heeft, dan zal de mensheid de waarheid ook weldra vinden, zoals Ouran haar heeft
gevonden. Dan pas zal de waarheid, die onder allerlei noodzakelijke ongemakken
met veel moeite is gevonden, de mensheid echt helpen. Als de mens deze echter net
zo gemakkelijk zou vinden als hij met zijn oog de zon aan het firmament vindt, zou
deze maar al te gauw geen waarde meer voor hem hebben en dan zou hij voor zijn
vermaak de leugen narennen, zoals een wandelaar in de hitte van de dag zoveel
mogelijk de schaduw opzoekt en deze meer waardeert naarmate zij dieper is.
[11] De mens van deze aarde is bijgevolg iemand die de mógelijkheid in zich heeft
om eventueel een mens te worden. Maar dan moeten ook al zijn uiterlijke
omstandigheden zo zijn en zich zo aandienen, dat de mens daardoor wordt
gedwongen een echt mens te worden!
[12] De gehele, naakte waarheid kan in het algemeen ook door Mij nu niet aan de
mens worden gegeven. Dat kan slechts versluierd in gelijkenissen en beelden
gedaan worden, opdat de mens pas met behulp van zulke beelden al zoekende de
waarheid kan ontdekken. Alleen met jullie, die maar met weinigen zijn, spreek Ik
nu zonder voorbehoud. Degenen, waaraan jullie het echter verder vertellen, moet je
het ook niet onverhuld vertellen, maar ook nog wat bedekt, opdat hen de
gelegenheid blijft om vrij na te denken en vrij te handelen. En opdat jullie zelf niet
lauw zullen worden, zeg Ik ook tegen jullie:
[13] Ik zou jullie nog heel veel hebben mee te delen, maar jullie zouden het nu niet
kunnen verdragen. Wanneer echter de geest der waarheid over jullie en jullie
kinderen zal komen, zal hij jullie in alle waarheid leiden. Zo zullen jullie dan voor
deze aarde in volkomen waarheid zijn en in háár pas de sleutel in handen krijgen tot
de eindeloos vele waarheden van de hemelen, welke door hun steeds verdere en
diepere onthulling, jullie in eeuwigheid ook steeds meer en meer te doen zullen
geven!
[14] Maar nu roept Marcus ons aan tafel, dat is ook een waarheid en daar willen wij
gevolg aan geven!
169 Ernst is beter dan lachen
[I] CORNELIUS valt Mij na deze toespraak al weer om de hals en zegt diep
ontroerd: " Ja, die woorden kan alleen maar een God en nooit een mens tot de
mensen spreken!".
[2] IK zeg: "Ja, je hebt volkomen gelijk datje over Mij een waar getuigenis geeft en
dat zal ook veel vrucht voor je dragen! Jouw vlees en bloed geeft je dat niet in,
maar je geest, die net als de Mijne uit God is en daarom ben je ook een ware vriend
en broeder van Mij.
[3] Maar omdat wij ons in het vlees bevinden, volgen wij nu de roep die van het
vlees uitgaat om te voorzien in de uiterlijke behoeften!"
[4] Allen gehoorzamen en wij gaan aan de tafels, waarop goed toebereide vissen
van het edelste soort op ons wachten.
[5] Aan de tafel waaraan Ik plaats neem, zit rechts van Mij Cyrenius, naast hem
Cornelius en tegenover ons zitten Faustus, Kisjonah, Julius en Philopold. Links van
Mij zit Jarah, dan Raphaël, de jongen Josoë en dan Ebahl. De onderste, lange
vleugel verder naar links wordt bezet door Mijn leerlingen en de bovenste rechter
door de koninklijke familie Ouran met Mathaël, Rob, Boz, Micha en Zahr .
[6] Een andere, zeer lange tafel geeft plaats aan de vijftig Farizeeën. Deze loopt in
dezelfde richting als de Mijne en staat in Mijn gezichtsveld en Stahar en Floran
zitten zodanig in het midden dat zij Mijn gezicht kunnen zien.
[7] Een derde tafel, achter Mij, geeft plaats aan de dertig jonge Farizeeën en
levieten, Hun voornaamste sprekers Hebram en Risa zitten net achter Mijn rug,
maar met de gezichten er naar toe.
[8] Schuin tegenover de linker vleugel van Mijn tafel, dus achter Mijn leerlingen,
staat wat naar onderen een kortere tafel met de twaalf waaronder hun sprekers
Suetal, Ribar en Baël, en aan de bovenste vleugel vlak achter Ouran is nog een
kleine tafel waaraan de arme Herme zit, de bekend~ boodschapper uit Caesarea
Philippi, met zijn nu deftig geklede vrouw, drie eigen dochters en een vierde
pleegdochter. Zo zitten nu allen die bij Mij behoren, op de juiste plaats.
[9] De bedienden hebben hun tafels wat meer aan de buitenkant en zijn ook heel
goed verzorgd, evenals de honderden soldaten, die in hun kampement zelf voor hun
onderhoud moesten zorgen zoals dat bij de Romeinen altijd gebruikelijk was.
[10] Allen zorgen wij nu voor de nodige sterking van ledematen en ingewanden en
allen prijzen Mij voor zo'n uitzonderlijk versterkend onthaal.
[11] De vissen, het brood, allerlei goede en zoete vruchten -zoals vijgen, peren,
appels, pruimen.en zelfs druiven -vullen de tafels en er is nergens gebrek aan
heerlijke wijn. Er is aan geen enkele tafel ook maar iemand die geen goede eetlust
heeft en de oude Marcus, zijn beide zoons en ook een paar van zijn oudere dochters
reppen zich monter heen en weer en zorgen dat er op geen tafel iets ontbreekt!
[12] De wijn maakt langzaam maar zeker de tongen los en hier en daar klinken de
stemmen luider en luider aan de tafels. Ook aan Mijn tafel wordt op allerlei
manieren verbazing uitgesproken over spijs en drank, ja zelfs Mijn Jarah wordt
levendiger en heeft geen woorden en bewondering genoeg v,oor de zoete druiven,
omdat het nu eigenlijk nog geen tijd was voor druiven.
[13] Ook Mijn leerlingen begonnen aardig spraakzaam te worden, wat zelden het
geval was. Alleen, Judas Iskariot zweeg, want hij was nog te druk bezig met een
grote vis, en de aanzienlijke wijnbeker voor hem hield hem ook te veel bezig om
tijd te hebben voor een gesprek. Thomas had hem al wel een paar keer aangestoten,
maar Judas Iskariot merkte mets en dat was maar goed ook, omdat hij anders al
gauw iets ongepasts zou hebben gezegd.
[14] Jarah aan Mijn linkerkant vlaste echter op een gelegenheid om de haar
onwelgevallige leerling eens goed op zijn nummer te zetten maar Judas Iskariot
was dit keer voor geen prijs van zijn onverstoorbare gulzige eten en drinken af te
brengen.
[15] Toen hij, echter klaar was met zijn grote vis, maakte hij aanstalten een tweede
niet minder grote te pakken. Maar Raphaël was iets vlugger en was Judas Iskariot
net voor. Wel dat gaf natuurlijk aanleiding tot wat onderdrukte hilariteit en Jarah
kon maar met moeite voorkomen hardop te lachen.
[16] Ik vroeg Jarah wat er met haar was.
[ 17] En het MEISJE zei: "O Heer, Mijn liefde, waarom vraagt U iets aan een mens,
als U zijn innerlijk duidelijker ziet dan wij de buitenkant van deze drinkbeker?! O
Heer, heeft U dan niet gemerkt dat de leerling Judas Iskariot al eerder de
allergrootste, zeker tien pond zware vis voor zichzelf heeft uitgezocht en ook de
grootste beker?! Tevens zijn er nog wat grote stukken brood in zijn buik afgedaald!
[18] Nu wilde hij nog de tweede grote vis in de wacht slepen, maar Raphaël, die de
terechte ergernis van de leerlingen merkte, was de gulzige Judas Iskariot voor en
redde zo de vis voor de vraatzucht van Judas Iskariot. Wel, dat is de reden waarom
ik mijn lachen haast niet kon inhouden!
[19] Ik weet nog wel van Genezareth, dat men eigenlijk nooit moet lachen, behalve
uit liefde en vriendelijkheid, maar dit geval was heus zo komisch dat ik bijna begon
te lachen. Ik geloof, dat het toch niet zo erg is te glimlachen om een gulzige vrek
die misgrijpt bij een egoïstische bezigheid. Want je kunt je daarbij ook voorstellen
dat zo'n streek hem wat zou kunnen verbeteren -en dan moet het toch wel
geoorloofd zijn fijntjes te glimlachen!"
[20] IK zeg: "Mijn liefste Jarah, zonde is dat niet precies, maar als men het kan
nalaten, doet men toch beter. Kijk, als men zo'n vrek met een zekere ernst aanziet,
roept hij zichzelf tot de orde en laat zijn vrekkige voornemen varen. Glimlacht men
echter om hem, dan wordt hij kwaad en doet er alles aan om zijn voornemen dubbel
vrekkig uit te voeren!
[21] Judas Iskariot is een vrek en misschien ook een dief, want wie zijn naaste
steeds tracht te bedriegen en hem ook bedriegt is een dief.
[22] Ziet hij bij een egoïstische handeling glimlachende gezichten, dan denkt hij dat
men zijn op een grap lijkende schurkenstreek leuk vindt en dan gaat hij nog
intensiever door met zijn gemene streken. Als hij echter, zoals Ik hiervoor al
opmerkte, bij zijn streken, en reeds bij de eerste aanzet daartoe, met een zekere
ernst van alle kanten wordt aangezien, dan laat hij zijn slechte voornemen varen en
wacht er mee tot een mogelijke, andere keer. Want op algehele verbetering hoef je
bij een vrek niet zo gauw te hopen! Maar toch is het goed hem zo vaak mogelijk te
hinderen bij de uitvoering van de een of andere zelfzuchtige onderneming. Hij
verliest daardoor steeds meer de euvele moed vanwege de steeds optredende
mislukkingen en laat het kwade na, wel niet uit afschuw daarvoor, maar dan toch
uit ergernis.
[23] Kijk, Mijn allerliefste dochtertje, om deze redenen die Ik je nu heb verteld is
het dus beter niet om iemand te lachen als hem de een of andere voorgenomen
boevenstreek mislukt!"
170 Het tegenstrijdige tussen willen en doen
[1] JARAH zegt: "Ja, Heer, U mijn enige liefde, dat zou wel volkomen juist en
eigenlijk het allerbeste zijn, als men maar altijd meteen zo'n zuiver goddelijk advies
bij de hand had! Maar wij mensen zijn vaak reeds zo blind - en dat juist op
ogenblikken dat wij het scherpst moesten zien -dat wij door alle bomen het bos niet
zien! En met onze ware levenswijsheid gaat het op de gewichtigste ogenblikken
van ons leven geen haar beter . Daar, waar wij haar het meest nodig hebben, laat zij
ons in de steek en als wij haar niet zo dringend nodig hebben, zitten wij vol met
verheven gedachten en ideeën! Wat dat betreft is het met ons mensen altijd een
vreemde zaak!
[2] Niets schijnt bij mijzelf goed te zijn behalve mijn wil. Maar zelfs die is dan ook
nog niet zo te prijzen, omdat hem meestal de kracht ontbreekt om iets helemaal uit
te voeren. Want vaak wil men iets dat echt goed is, maar doet het toch niet, of men
doet juist het tegendeel van het goede dat men eigenlijk wil. Waar dat aan ligt weet
ik niet, maar dat het zo is weet ik uit eigen ervaring.
[3] Heer, U mijn liefde! Door Uw almachtige genade heb ik een wonderbaarlijke
blik mogen werpen in Uw grote wereldscheppingen en weet wat dat betreft nu meer
dan alle geleerden der aarde bij elkaar. Ik ken datgene wat de eindeloze diepten van
Uw hemelen bevatten, maar waarom ken ik dan ook niet mijzelf?!"
[4] IK zeg: "Omdat jijzelf een veel wonderbaarlijker wezen bent dan alle grote
zonnen en werelden bij elkaar! In het hart van de mens ligt een veel
wonderbaarlijker hemel verborgen dan de grote, die je met je ogen ziet.
[5] Weet, dat alle materie een oordeel is en een ijzeren dwang! Je kunt de
buitenkant en ook de innerlijke structuur ervan onderzoeken, en veel apothekers
bezitten de kennis om een stof in haar oerelementen te ontleden. En deze
bijzondere wetenschap noemt men de scheikunde, die in de loop der tijd zich steeds
verder zal perfectioneren.
[6] Zoals je daarbij een steen tamelijk precies van buiten en van binnen kunt Ieren
kennen, zo kun je ook een hele wereld Ieren kennen! Onze Mathaël is in deze
vaardigheid heel ver gevorderd en ook Mijn leerling Andréas, die bij de Essenen
was, is een bekwaam apotheker, waarvoor hij in Egypte heeft geleerd. Deze beiden
kunnen je de materie van een hele wereld heel bekwaam en waarheidsgetrouw
duidelijk maken. Natuurlijk bevat het inwendige van de materie nog heel veel wat
een scheikundige nooit zal ontdekken, maar de eigenlijke elementen waaruit een
stof bestaat kan hij herkennen. De aard der elementen zal hij echter nooit
ontdekken, omdat zij met het geestelijke zijn verbonden en alleen door een zuivere
geest geheel en al waargenomen kunnen worden. Want in de elementen ligt
oneindig veel verborgen!
[7] Maar nog oneindig veel meer bevat de mensenziel en diens geest! Dat is door
geen scheikunde te ontdekken en Ik Zelf moest juist dáárvoor tot jullie mensen
komen om je datgene te Ieren kennen, wat geen mens uit zichzelf ooit te weten had
kunnen komen.
[8] Zo zie je, juist vanwege jouw moeilijkheid ben Ik Zelf uit de hemel der hemelen
gekomen en leer Ik jullie dat, wat anders niemand je zou kunnen Ieren!
[9] Je begrijpt nu nog wel niet, hoe je iets kunt willen zonder ernaar te handelen,
maar je handelt dan uit andere motieven die je niet kent, en de latente verlangens
van het lichaam bepalen je handeling niet zelden tégen de wil van je geest in. Want
de wil maakt geen deel uit van het lichaam en het bloed, en ook niet van de ziel, die
het lichaam en het bloed heeft gemaakt en later zelf haar formele
ontwikkelingsvoedsel daaruit heeft gehaald. Maar de wil maakt deel uit van de
liefde, die Mijn geest in jullie is waardoor jullie niet slechts Mijn schepselen, maar
Mijn ware kinderen zijn en eens in Mijn rijk ook met Mij de gehele oneindigheid
zullen beheersen.
[10] Maar daartoe moeten jullie eerst in de geest geheel nieuw worden geboren,
omdat dat anders niet mogelijk is!
[11] Mijn lieve dochtertje, begrijp je dit?"
171 Het geestelijk opnieuw geboren worden
[I] JARAH zegt: "Ik begrijp het wel zo ongeveer, maar nog lang niet door en door!
Het geestelijk opnieuw geboren worden, hoe vaak ik er ook al over heb gehoord,
wil mij nog steeds niet duidelijk worden! Hoe moet dat nu eigenlijk worden
opgevat?"
[2] IK zeg: "Dat is eigenlijk noch voor jou, noch voor iemand anders nu al
helemaal te begrijpen, want als Ik aardse zaken met jullie bespreek, begrijp je Mij
al niet helemaal, -hoe zou je Mij dan kunnen begrijpen als Ik zuiver hemelse zaken
met jullie zou behandelen?!
[3] Ja, Ik zeg jullie: Als Ik nu begon op puur hemelse wijze met jullie om te gaan,
dan zouden jullié je allemaal beginnen te ergeren en zeggen: 'Kijk eens, hoe
onzinnig die mens zich gedraagt! Hij zegt dingen die kant nog wal raken! Hoe kun
je hem nu geloven?!'
[4] Daarom zullen jullie de geestelijke nieuw of wedergeboorte pas dan geheel
begrijpen, wanneer Ik als de mensenzoon en zoon der mensen, net als Elia, voor
jullie ogen van deze aarde zal zijn weggevoerd!
[5] Pas dáárna zal Ik Mijn geest vol waarheid en kracht uit de hemelen over al de
Mijnen uitstorten, waardoor dan pas de volledige wedergeboorte van de geest en in
de geest volmaakt mogelijk is, en ook pas dan en dáárdoor zullen jullie de
wedergeboorte van jullie geest begrijpen en beseffen.
[6] Maar éérder kan niemand in de geest volledig nieuwgeboren worden en dat is al
zo sinds Adam en geldt ook zelfs voor Mozes en al de profeten.
[7] Maar door Mijn daad, die ik jou en al de anderen nu heb aangekondigd, zullen
allen, die vanaf Adam in de wereld geboren werden en tijdens hun lichamelijke
leven wel goed wilden ofschoon zij dat niet steeds deden, deel hebben aan de totale
wedergeboorte van de geest.
[8] Want er zijn velen die heel graag iets goeds willen doen en het willen uitvoeren,
maar niet de middelen en de lichamelijke kracht en vaardigheid daartoe hebben, die
echter toch net zo nodig zijn als de ogen voor het zien. Wel, in zulke gevallen geldt
bij Mij de goede wil net zoveel als de daad zelf.
[9] Stel, dat je zag dat er iemand in het water viel! Je zou de ongelukkige heel
graag willen helpen, -maar je weet dat je niet kunt zwemmen. Als je de drenkeling
naspringt, verdrinken jullie beiden. Als je echter goed zou kunnen zwemmen, zou
je zeker zonder meer de ongelukkige naspringen en hem redden. Maar omdat je
helemaal niet kunt zwemmen, spring je hem ondanks dat je hem heel graag wilt
redden toch niet na, maar je zoekt snel iemand die de ongelukkige nog zou kunnen
en willen redden!
[10] Kijk, dochtertje, in zo'n geval telt de goede wil net zo zwaar als het volbrachte
werk zelf en dat geldt eveneens voor duizenden en nog eens duizenden gevallen,
waarbij door Mij alleen al de goede wil als het uitgevoerde werk beschouwd wordt.
[11] Ik zal je nog een voorbeeld geven! Stel dat je er alles voor over zou hebben
een arme, die bij je kwam, te helpen. Hoewel je zelf geen cent bezat, zou je de arme
toch met alles wat maar mogelijk was willen helpen! Omdat je zelf geen geld hebt,
ga je naar mensen met geld en vraagt hun met al je overredingskracht om hulp voor
jouw arme, maar de hardheid van hart der rijken maakt dat je niets krijgt en dat je
de arme met tranen in je ogen zonder ondersteuning verder moet laten gaan en hem
toevertrouwt aan God de Heer .
[12] Kijk, je wil telt dan al als de volbrachte daad!
[13] En vóór ons waren er veel van zulke mensen. Ze zijn er ook nu en hierna
zullen er nog meer komen. Deze zullen allen de wedergeboorte van hun geest in
hun ziel deelachtig worden!
[14] Als jij nu dus net als al de anderen nog niet precies kunt begrijpen waarin de
eigenlijke wedergeboorte des geestes bestaat, dan heb Ik je nu de reden daarvan zo
duidelijk mogelijk uitgelegd. Als binnenkort echter de tijd zal komen waarin je
geestelijk zult worden wedergeboren, zul je ook dan pas goed inzien wat het is, en
waarom je het nu nog steeds niet kunt begrijpen! -Begrijp je nu de reden, waarom
je Mij nog steeds niet helemaal kunt begrijpen?"
[15] JARAH zegt: "Ja Heer, U mijn enige liefde! Nu begrijp ik het wel! Maar men
móet U wel begrijpen, want U stelt alles net zo zuiver in het licht als de zon die op
de middag van een wolkeloze dag de aarde beschijnt!"
[16] Na deze woorden bedankte zij Mij voor deze uitleg en beloofde Mij ook dat zij
niet gauw nog ooit weer om menselijk dom gedrag zou lachen.
172 Cornelius en Jarah's wijsheid
[1] Cornelius vond de wijsheid van het meisje echter onbegrijpelijk groot. Ook
Faustus en Philopold waren erg verbaasd en Cornelius vroeg Mij of hij nu aan tafel
met het meisje over een aantal dingen mocht spreken. En Ik stond hem dat toe. En
dat verheugde zowel Cornelius als het meisje en ook allen aan tafel en Ik raadde
hem aan, wijze vragen te stellen.
[2] Maar Cornelius begint, nu hij het meisje een vraag zal stellen, diep na te denken
over wat hij nu eigenlijk zal gaan vragen. Omdat Ik gezegd had, het meisje alleen
wijze vragen te stellen, dacht Cornelius, dat het niet zo maar een doelloos
tafelgesprek mocht zijn, maar een gesprek met een goede inhoud en daarom zocht
hij naar iets, dat geschikt zou zijn voor een gezelschap dat steeds in de gelegenheid
was het hoogste te horen.
[3] Hoe langer en dieper hij daarover nadacht, des te minder vond hij een
onderwerp van gesprek dat hij genoeg de moeite waard vond om daarover met het
meisje van gedachten te wisselen. Hij peinsde zich suf en vond niets dat hem
belangrijk genoeg leek.
[4] Na vrij lang nadenken, zei hij tegen Mij: "Wel, wel, ik dacht dat het
gemakkelijker zou zijn, maar hoe meer en hoe dieper ik nu nadenk, des te minder
vind ik iets dat geschikt is voor zo'n wijs kind!"
[5] IK zeg: "Wel, als je niets buitengewoons kunt vinden, vraag het meisje dan het
eerste het beste!"
[6] CORNELIUS zegt: "Daar ben ik het wel mee eens, maar ook daar hapert het!
Want iets al te alledaags kan ik toch niet vragen en van de betere zaken zou ik niet
iets weten, dat hier al niet heel vaak aan de orde is geweest!"
[7] Het MEISJE, dat de verlegenheid van Cornelius wel merkte, zei: "O geëerde,
beste vriend. Als u geen vraag voor mij weet, sta mij dan toe dat ik u een vraag stel,
want vragen heb ik genoeg, -iedere vraag roept meteen tien andere op!"
[8] CORNELIUS zegt: "Daar heb ik niets op tegen, mijn lieve kind! Maar als jij
mij een vraag stelt, moet ik natuurlijk ook antwoord geven. Maar als ik dat eens
niet zou kunnen -wat niet zo denkbeeldig is, omdat je een kind schijnt te zijn met
een heel helder verstand -wat dan?"
[9] Het MEISJE antwoordt: "Nu, wat dan?! Dan beantwoord ik mijn vraag zelf en
dan beoordeelt u de vraag én het antwoord, en dan kunt u mij vertellen of ik mij
niet ergens heb vergist! Heus, het is voor mij hier ook helemaal geen kleinigheid,
vragen te stellen en te beantwoorden, maar de Heer, die mijn enige, eeuwige liefde
is, stoort mij daarbij niet in 't minst, omdat een vergelijking tussen Zijn oneindige
en onze zeer beperkte wijsheid helemaal geen zin heeft.
[10] Of we nu wat meer of minder domme dingen zeggen, verandert de verhouding
tussen ons en de Heer niet in het minst, want wij zijn zelf in alles helemaal niets
vergeleken bij de Heer en dat er in ons iets voor Hem is, komt omdat Hij door Zijn
genade in ons hart is.
[11] Maar er zijn een aantal wijzen onder ons, en wel hier aan deze tafel, die ik erg
hoogacht. Met hen kun je beter niet de degens kruisen!
[12] Er is wel veel dat, buiten mij en Raphaël en natuurlijk de Heer, tot op dit
ogenblik geen mens kan weten omdat niemand op dit ongelofelijke terrein ook
maar enige ervaring kan hebben. Maar wat heb ik eraan thuis te zijn op de verre
sterren, als ik daartegenover onbekend ben op onze vaderlandse aarde?! Dan weet
je toch nog maar erg weinig!"
[13] CORNELIUS zegt:.."Wie aan onze tafel is het dan voornamelijk, voor wie je
menselijkerwijs zo'n bijzondere eerbied hebt?"
[14] JARAH zegt: "Die vicekoning daar, die nu samen met de oude Ouran over de
gehele Pontus zal heersen! Hij heet Mathaël. Die zou mij het vuur nog wel eens na
aan de schenen kunnen leggen! Ik geloof dat ik op honderd vragen van hem, niet
één verstandig antwoord zou kunnen geven!"
[15] MATHAËL zegt: "O m'n lieve kindje, je bent nu opeens toch wel heel erg
bescheiden! Bij mij kom je nog lang niet in verlegenheid, want ik ken maar al te
goed je scherpe verstand! Als Raphaël zich bij jou al heel speciaal moet
concentreren, hoeveel te meer dan één van ons! En overste Cornelius doet er erg
goed aan, diep na te denken waarover hij met jou zal gaan praten! Want jij bent er
één, zoals maar weinigen van jouw geslacht! Het is wel waar, dat ook ik veel
begrijp en veel weet maar ondanks dat zou ik me toch nooit met jou in een soort
wijsheidswedstrijd willen meten, wat ook louter dwaasheid zou zijn! Maar veel
dingen van je te leren, zal ik altijd heel prettig, waardevol en dierbaar vinden."
[16] JARAH zegt: "Zo gaat het nu met een arm meisje; als zij óók iets weet, durft
niemand met haar te praten! Daarom zou het voor haar haast beter zijn wat minder
te weten, om niet lastig te worden voor de wijzere vrienden! Maar wat kan ik nu
doen?! Minder gaan weten dan ik weet is onmogelijk, want ik kan het licht van
mijn hart niet zwakker maken dan het is. Dit licht geeft mij in steeds overvloediger
mate de liefde tot de Heer, de heiligs te Vader der vaderen van alle aardse vaders!
Ja, als het mij mogelijk zou zijn mijn enige en uitsluitende liefde ooit ook maar iets
te doen afnemen, dan zou ik ook zeker meteen dommer worden, maar zoiets is mij
onmogelijk! En wat ik daarom door dit licht weet, is niet mijn, maar des Heren
kennis in mijn hart en niemand hoeft er daarom voor terug te schrikken; zoals ook
ik niemand behoef te vrezen! Daarom moet u, nobele vriend Cornelius en u, edele
Mathaël, ook met mij kunnen spreken! "
[17] CORNELIUS zegt: "Jawel, jawel! Maar, liefste Jarah, weet je, het is juist
dáárom wat moeilijk, omdat, zoals ik al heel duidelijk begin te voelen, je hart
werkelijk te veel zuivere wijsheid bevat. O, verder ben je uitermate aanvallig en lief
en men zou dagenlang naar je kunnen luisteren, maar vragen aan je stellen of
vragen van je krijgen, is toch wel Iets geheel anders. Het vragen gaat snel genoeg,
maar daarna komt het antwoord en dat ziet er bij mij nog maar povertjes uit!
[18] Ook wat eigendunk is mij nog niet geheel en al vreemd en ik ben nergens ter
wereld banger voor dan voor een of andere blamage, wat natuurlijk ook niet juist is,
maar daar kan ik niets aan doen. Ik ben van kind af aan zo opgevoed en een oude
gewoonte raak je minder gauw kwijt, dan je zou denken.
[19] Maar heb nog enig geduld, er zal mij nog best iets zinnigs te binnen schieten
en dan zal ik er oprecht vreugde aan beleven van jou heel wijze dingen te horen!"
173 Vraag en beloning
[1] Jarah gaat daarmee accoord en CORNELIUS pijnigt zijn hersenen maar kan
nog maar steeds niets geschikts vinden.
[2] Na een poosje valt hem eindelijk iets in en hij zegt dan tot Jarah: "Ja, nu heb ik
toch iets gevonden. Ik wilde van je weten, wat de zon nu eigenlijk is en uit welke
elementen zij bestaat, omdat zij zo'n zeer sterk licht en zo'n.nauwelijks te geloven
hitte op de aardbodem verspreidt! Lieve Jarah, als je mij daarover Iets kunt
vertellen, zal ik je, als je het wilt aanvaarden, koninklijk belonen!"
[3] JARAH zegt een beetje ironisch: "Weet u, geëerde gebieder, zo haalt men de
rotte vis uit een vijver, die men probeert te zuiveren omdat de rotte vis het water
stinkend en onrein en daarom ook ongezond maakt! -Is dat duidelijk, geachte
overste Cornelius?!
[4] Heeft u teveel schatten, dan zult u, vooral hier in de door het vuur verwoeste
stad, zeer veel armen vinden die u nu een koninklijke ondersteuning ten deel kunt
laten vallen! Maar ik heb van niemand op deze aarde wat voor loon dan ook nodig,
want ik bezit alle liefde van den Heer en dat is ook mijn enige en grootste loon!
[5] O ja, ik zal uw vraag wel beantwoorden, ik zal u niets schuldig blijven. Maar
daarvoor laat ik mij 4oor u beslist niet belonen, -en op aardse manier al helemaal
niet! Dat zou ik echt één van de grootste zonden vinden. Ten eerste zou ik het van
de werkelijk hulpbehoevende armen afnemen en ten tweede zou ik u de
gelegenheid ontnemen iets echt goeds te kunnen doen, temeer omdat ik zelf zeker
geen arm aards kind ben. Ik bezit misschien zelfs stoffelijke schatten die u met uw
hele keizerrijk niet zou kunnen betalen! Maar die heb ik eigenlijk net zo min nodig
als uw aangeboden koninklijke beloning.
[6] Geloof echter niet, dat hier een bepaalde hoogmoed uit mij spreekt, het is de
zuivere en eenvoudige waarheid. Want als ik ook maar het kleinste spoort je trots
zou bezitten, zou ik niet op deze plaats naast de Heer van alle heren en de Meester
van alle meesters zitten! Daarmee, mijn overigens beste vriend Cornelius, zat je er
wat naast!
[7] Kijk, mensen zoals ik, die van de Heer een bepaalde genade hebben gekregen,
ook al is die dan altijd en immer onverdiend, moeten heel anders dan de eigenlijke
natuur en wereldmensen worden beoordeeld en behandeld!
[8] U dacht, dat ik als jong, nauwelijks veertienjarig meisje net zo'n ijdele aard zou
hebben als de andere wereldse meisjes en er misschien wel de grootste vreugde in
zou scheppen, koninklijke kleding te mogen dragen. Maar die ijdelheid ligt verder
van mij verwijderd dan de kleinste ster die uw oog vanaf deze aarde ergens aan het
firmament kan ontdekken, en da~ is toch wel behoorlijk ver weg! Neem daarom uw
aan mij gedane beloningsbelofte maar snel terug, anders beantwoord ik uw vraag
zeker niet!"
[9] CORNELIUS zegt: "Nu dan, omdat ik er met mijn voorstel zo ver naast zit,
neem ik het overeenkomstig jouw wens graag terug en dat wat je mij hebt
aangeraden, zal ik doen. Maar geef jij dan uit vriendschap antwoord op mijn aan
jou gestelde vraag!"
[10] Toen concentreerde JARAH zich eens goed en zei: " U wilt dus nu van mij
weten, wat de zon is en uit welke elementen zij bestaat, omdat zij in staat is zo'n
onvoorstelbaar sterk licht en zo'n geweldige warmte, en hitte op de aardbodem te
verspreiden?
[11] Wel, ik kan u dat geheel naar waarheid uitleggen, maar wat zult u.daaraan
hebben?! U kunt mij geloven zoals een blinde iemand gelooft, die hem van een
bloem vertelt dat deze wonderbaarlijk mooi rood is. Zal de blinde ooit in staat zijn
om zich zelf ervan te overtuigen dat die bloem werkelijk zo wonderbaarlijk rood is?
Dat zal in dit leven wel moeilijk gaan en in het andere leven zal de vrije ziel zich
daar beslist weinig om bekommeren, want daar zal zij zonder meer in één ogenblik
meer kunnen overzien, dan wat hier in vijftig moeitevol doorleefde jaren met alle
vlijt kan worden geleerd. "
[12] CORNELIUS zegt: "Lief meisje, daarmee heb je volkomen gelijk! Ik zal mij
Ad personam meam (persoonlijk) wel nooit kunnen overtuigen van de waarheid
van jouw uitspraken over de zon en of die wel helemaal kloppen. Maar ik weet nu
ook, dat je mij in feite nooit iets wijs kunt maken, omdat je datgene wat je weet,
alleen maar door de Heer weet en kunt weten. Daarom kan ik toch alles, wat je mij
over de zon ook maar zult en kunt zeggen, als een volkomen en onbetwistbare
waarheid aannemen!"
[13] JARAH zegt: "Wel, goed dan! Ik ben echter benieuwd, of u niet tóch uw
schouders op zult halen! Luister dan!"
174 De natuurlijke zon
[1] Wel, de zon is ook, net als onze aarde, een bewoonbare en ook geheel
bewoonde wereld. Alleen is zij duizendmaal duizend keer groter dan onze aarde
die, zoals u ziet, toch ook niet klein is. Maar het licht dat van die grote wereld
afkomstig is, ontstaat niet op de bewoonde zonneaarde, maar op een haar
geheelomgevende luchtlaag met een spiegelgladde oppervlakte. Deze wekt in de
eerste plaats, door wrijving met de haar aan alle kanten omgevende ether,
voortdurend een onvoorstelbare hoeveelheid onnoemelijk krachtige lichtenergie op
en neemt in de tweede plaats, op haar enorme, bolle oppervlak het licht van aeonen
zonnen op en zendt dat weer naar alle zijden uit.
[2] Door die straling van onze zon wordt deze aarde, net als nog veel andere
aarden, die wij planeten noemen, verlicht en verwarmd. De warmte komt echter
niet tegelijk met het licht van de zon op deze aarde aan, maar wordt pas ter plaatse
door het licht opgewekt.
[3] Het licht komt wel van ver, maar de warmte wordt pas hier opgewekt. Deze
ontstaat doordat bepaalde natuurgeesten in de lucht, in het water en in de aarde
door het licht geactiveerd worden. Deze activiteit veroorzaakt datgene wat wij als
warmte, en bij nog grotere activiteit van de eerder genoemde geesten, als hitte
waarnemen en ook zo noemen. Net zoals het licht oneindig versterkt kan worden,
zo kan ook de warmte en de hitte groter worden.
[4] 'Maar', zult u vragen, 'wie kan dan op de zon zelf bestaan? Want omdat daar het
licht het sterkst moet zijn, zal de hitte daar ook niet mankeren!' Maar, dat is niet zo.
Naar het inwendige van het eigenlijke zonnehemellichaam dringt nauwelijks het
duizendmaal duizendste deel van de gehele lichtsterkte der zon door en daarom is
het oppervlak van de zon niet veellichter en warmer dan hier op onze aarde en de
schepselen van God kunnen daar daarom evengoed bestaan en leven als op onze
aarde. Nacht wordt het daar echter niet, omdat alles op de zon zich in haar eigen
blijvende licht bevindt.
[5] Nacht bestaat voor de zonnebewoners dus niet, -maar zij kunnen ondanks hun
eeuwige dag toch de sterren en de planeten, die samen met onze aarde om de zon
cirkelen, nog heel goed zien. Dat komt door de zeer reine lucht, die de zonneaarde
over een afstand van 1200 uur ver naar alle kanten omgeeft. Deze wordt weliswaar
zo nu en dan door dikke en zeer dichte wolken verduisterd, maar heeft daarentegen
ook weer heel wolkeloze tijden en streken, waarbij de buitenwerelden heel goed
gezien en bestudeerd kunnen worden; veel beter dan vanaf enige andere planeet.
[6] De zon draait ook om haar eigen as, maar niet in ongeveer vijf en twintig uur
zoals deze aarde van ons, maar in negen en twintig dagen. Daardoor kunnen de
zonbewoners binnen dat tijdsverloop de gehele sterrenhemel te zien krijgen. qat
geldt vooral voor de bewoners van de middengordel, die naar mijn mening
misschien wel de wijste en mooiste mensen van de zon zijn. De bewoners van de
andere gordels hebben meer overeenkomst met de onderscheidene planeten.
[7] Over hoe het er binnen in het verschrikkelijk grote zonnehemellichaam uitziet,
geeft mijn gevoel mij aan, dat daar nog meer hemellichamen als holle kogels in
elkaar passen en van elkaar gescheiden kunnen zijn door afstanden van twee-, drie
tot vierduizend uur. Deze afstanden zijn echter niet constant, omdat deze inwendige
zonnelichamen vaak erg uitzetten en dan weer tot de normale grootte inkrimpen.
De holle ruimten zijn gevuld met water of ook met allerlei soorten lucht.
[8] Wat de reden van dit alles is, kan ik u niet zeggen, want dat weet slechts de
Heer en Meester der oneindigheid, die nu hier naast mij zit. Als u meer wilt weten,
moet u zich maar tot deze Enige en Enkele wenden!"
[9] CORNELIUS zegt: "Dank je wel, lief en vriendelijk kind, voor wat je mij nu
hebt verteld, hetgeen ik van alfa tot omega zelfs met mijn verstand heel goed
begrijpen kan, want ik ontdek er niets onzinnigs in. Maar hoever moet dan de zon
wel van deze aarde verwijderd staan dat zij ons, ondanks dat het zo'n ontzettend
grote wereld is, zo klein kan voorkomen?"
[10] JARAH zegt: "Thans hebben we daar op aarde geen maatstaf voor. De
Egyptenaren hadden er echter wel een en de latere nakomelingen -in Europa en niet
in Azië -zullen weer een maatstaf uitdenken. Maar dit kan ik u wel zeggen, dat een
pijl, die vanaf de aarde uit alle kracht naar de zon zou worden afgeschoten, op
hoogste snelheid vliegend ongeveer twintig jaar onderweg zou zijn voor hij op de
zon aan zou komen!
[11] U kunt het zelf uitrekenen. Meet de tijd, die een afgeschoten pijl. nodig heeft
om duizend passen van een man af te leggen. U zult ontdekken, dat de pijl ondanks
al zijn snelheid toch twee momenten nodig heeft om duizend passen van een man
af te leggen. Een uur tijd bevat echter 1800 van zulke dubbele momenten; een dag
telt 24 uur en een jaar bestaat uit 365 dagen, zoals u wel zult weten. Als u dat nu
weet en u weet iets van rekenen af, zult u er al gauw achter komen hoever de zon
van de aarde afstaat! Meer kan ik u niet zeggen en meedelen, want ook al zou ik het
weten, dan ontbreekt mij toch de maatstaf en het geëigende getal! Stel u 40 maal
1000 maal 1000 uur gaans voor en dan heeft u vrij nauwkeurig de afstand van de
aarde tot de zon!"
[12] CORNELIUS zet grote ogen op en zegt: "Nee, dat zou ik niet achter dit meisje
hebben gezocht! Het berekent de grootste getallen ter wereld uit het hoofd, zoals
wij de kleine getallen op onze vingers uitrekenen! Zij is Euclides, de grootste
rekenmeester, al ver vooruit! Nee, zoiets is me nog nooit overkomen! Heer, zegt U
mij of ik dat alles nu zo moet geloven! Mij komt het in ieder geval voor, dat het
meisje de spijker aardig op de kop heeft geslagen!"
175 In de geest van ieder mens sluimeren talloze wonderen
[1] IK zeg: "Het is weliswaar geen evangelie, maar het is op zichzelf een waarheid,
die in de loop der tijd ook haar goede kant zal hebben, om de mensen te genezen
van allerlei bijgeloof. Want niets veroorzaakt bij de mensen zo'n massaal bijgeloof
als de lichte sfeer van de sterrenhemel. Maar het is nu nog niet het moment om de
mensen volledig daarover in te lichten, want het gaat er nu vooral om, van de
tegenwoordige mensenlarven werkelijke en echte mensen te maken.
[2] Dat kan slechts bereikt worden door de mens zover te brengen dat hij zichzelf
en daarna ook God leert kennen en Hem met al zijn kracht boven alles lief heeft.
Als de mens daar eenmaal geheel van doordrongen is en in staat is de heilige geest
uit God te ontvangen, wordt hij ook voor alle andere, tot nu toe nog onontdekte,
waarheden ontvankelijk en geschikt om deze te begrijpen!
[3] Zou men echter direkt zijn hoofd daarmee volstoppen, dan zou hij daar niets
van begrijpen en het hoofd er zo over breken dat hij gek zou worden!
[4] Een basisregel is daarom: De mensen moeten vóór zij enige kennis vergaren,
eerst echte mensen worden, omdat anders iedere kennis hen veel meer schaadt dan
baat. Want alle wetenschap houdt slechts het verstand bezig, dat haar zetel in de
hersenen heeft. Maar het hart als fundament van het leven blijft onbehouwen,
ruwen woest, zoals dat van een roofdier. En het begaat mét behulp van de
wetenschap nog meer kwaad dan zónder die kennis, want bij een goddeloos hart is
de wetenschap een ware wegwijzer naar het kwade in al zijn uitingen!
[5] Geeft daarom, vrienden en broeders, de blinden eerst een juist levenslicht in het
hart en laat pas door dat licht het verstand van de ziel verlichten, dan zal alle kennis
een ware tegen voor de mens worden! [6] Het is heus wel te prijzen als men veel
weet, omdat men daardoor veel mensen goede raad kan geven. Maar het is beter,
veel en waarachtig lief te hebben! Want de liefde wekt op en brengt leven, de
wetenschap bevredigt slechts en legt zich dan te slapen!
[7] De kennis geeft iemand wel enige hulp in dit tijdelijke leven, maar brengt hem
voor het opwekken van zijn geest zeer veel schade toe. Zodra de kennis echter in de
loop van de tijd zonder meer uit het licht van de geest ontstaat, bevat zij ook alle
levenswarmte en is dan net zo levend als het licht van de zon, dat niet alleen licht
geeft als geen ander licht, maar ook leven geeft, omdat haar licht de levenswarmte
bevat en die, waar het licht terechtkomt, ook meedeelt en de reeds aanwezige
levenswarmte nog meer leven geeft en tot leven wekt.
[8] Geloof Mij, de talloze wonderen die in voor jullie onmeetbare ruimten
rondwentelen en hun banen volgen, liggen bij ieder mens in zijn geest verborgen.
Probeer daarom allereerst jullie geest geheel op te wekken, dan zullen jullie dat,
wat geen oog ooit heeft gezien en geen zintuig ooit heeft waargenomen, altijd in
jezelf heel duidelijk zien en ook met alle andere zintuigen zuiver kunnen
waarnemen.
[9] Zij, die God in Mij, de Mensenzoon, waarachtig herkennen en liefhebben,
zullen reeds in dit leven hemelse vreugden genieten waarvan tot op heden geen
enkel menselijk zintuig ooit iets heeft gemerkt of gevoeld! Maar op zuiver
wetenschappelijke wijze zal geen mens ooit zover komen! -Cornelius, begrijp je
dat?"
176 Het lot van de Goddelijke leer
[1] CORNELIUS zegt: "Ja, Heer, wat U zegt is een totale waarheid, die er volgens
puur menselijke maatstaven nog nooit is geweest. Want als die ooit ergens
uitgesproken zou zijn en bestaan zou hebben, zouden er zeker een aantal mensen
deze als zodanig hebben aangenomen en streng daarnaar hebben geleefd, en de
uitwerking daarvan zou zeker niet zijn uitgebleven.
[2] Maar, hoewel ik veel weet, heb ik er nog nooit van gehoord. Bij ons heidenen
was er juist van het tegendeel sprake en daarom moet men veel bewondering
hebben voor grote geesten zoals Plato, Plotinius en Phrygius, evenals voor een
aantal hoogstaande mannen uit Rome, die slechts met meer dan heroïsche moeite
en inspanning, pal tegen de wetten van het veelgodendom in, het toch zover
gebracht hebben om U, de ene en alleen ware God, behoorlijk op het spoor te
komen.
[3] Plato ontdekte, dat de enige en alleen ware God, ook al was Hij dan onbekend,
de zuivere liefde moest zijn. Hoe meer hij over de onbekende God nadacht, des te
warmer werd het in zijn hart en toen hij merkte dat deze weldoende warmte toenam
en een dokter hem zei, dat dat een ziekte was, lachte Plato en zei: 'Als dat een
ziekte is, zou ik nog wel meer van die ziekte in mijn hart willen hebben, want die
doet mij onvoorstelbaar meer goed dan welke nog zo hoog geroemde gezondheid!'
[4] En Plato begon de onbekende steeds meer lief te hebben en vertelde zelf, hoe
hij tijdens de hoogtepunten van zijn liefde voor de onbekende God, deze God had
gezien en zich volledig met Hem vereend had gevoeld en wat voor onbeschrijflijke
gelukzaligheid hij daarbij had ondervonden.
[5] Ook de andere grote wijzen vertellen iets dergelijks en hun leer zou zeker heel
heilzaam voor de mensen geweest zijn, als de bekende dienaren der goden zich niet
met alle mogelijke gruwelen tegen de verbreiding daarvan hadden teweer gesteld.
[6] Maar het was altijd al zo en het zal ook waarschijnlijk nog altijd zo blijven, dat
de zuivere waarheid nooit algemeen ingang kon vinden omdat in de loop van de
tijd haar di rekte dienaars, door lage belangen geleid, haar zelf de weg afsneden,
haar in een labyrint zetten en de aanvankelijk geheel rechte en open weg in duizend
en meer bochten wrongen, die, omraamd en omgeven door duister metselwerk, de
zoeker nooit het centrum lieten vinden waar de oude tempel van de waarheid stond.
[7] Heer, ook Uw leer zal het eenmaal niets beter vergaan als er ook maar één
priester bij haar opduikt! Leraren moeten er wel zijn, maar op iedere tien is er zeker
één schurftige, die maar al te gauw de anderen aansteekt, waardoor de waarheid
dan weer in het gedrang komt!
[8] Mozes, de grote wijze van Kahiro, de in alles ingewijde, aangenomen zoon van
de dochter van de Farao, schreef de goddelijke waarheid op marmeren tafelen en
gebood vol goddelijke kracht, op straffe van zeer strenge straffen, alleen déze te
verkondigen en het volk aan te sporen om volgens die leer te leven en te handelen
Na hem zijn er nauwelijks duizend jaar verstreken en hoe ziet de heilige leer van de
marmeren tafelen er nu uit?! Behalve de naam is er geen spoor meer van te
ontdekken! Waar is de oude ark des verbonds, die zo wonderbaarlijk en zo indruk-
wekkend en leven gevend was? Waar zijn de oorspronkelijke tafelen, door Mozes
met eigen hand als voor de eeuwigheid beschreven? Kijk, alles hebben Mozes'
opvolgers ten behoeve van hun ellendige, wereldse belangen vernietigd!
[9] Daarom zeg ik, zonder ook maar een profeet te zijn: Zoals het altijd was, zo is
het nog en zal het altijd zijn, als U, o Heer, de mensen het beheer van Uw leer in
handen geeft. Binnen duizend jaar zal het er voor die leer beslist heel slecht uitzien
en de mensen zullen daarin, op de manier van Diogenes, op klaarlichte dag de
waarheid moeten zoeken en toch niet geheel vinden.
[10] Ah, de volle waarheid zal heel in het verborgene wel bij enkelingen bewaard
blijven, maar over het geheel genomen zal er niets méér van over blijven dan wat
de kinderen van Abraham in deze tijd overgehouden hebben van Mozes, namelijk
het omhulsel en nietszeggende namen! Wie begrijpt er nog iéts van de geest der
Mozaïsche inzettingen?
[11] Daarom zeg ik en daar blijf ik bij: "Zo waren de mensen altijd al en met kleine
verschillen zullen ze ook altijd zo blijven.
[12] Iets nieuws zal hen altijd nieuwsgierig maken en inspireren, maar als de
mensen er ook maar even aan gewend zijn, wordt voor hen ook het verhevenste al
gauw alledaags, waardeloos en onbelangrijk! Wil het nog iets inspirerends voor hen
hebben, dan moet het meerdere malen met allerlei opvallende zaken opgefrist
worden, zonder daarbij de hoofdzaak ingrijpend te veranderen. Anders gaat de
mensheid onder voortdurende bliksem en donder uit pure verveling opnieuw
gouden kalveren maken en vrolijk daaromheen dansen.
[13] Ja, daarom zijn zelfs veel priesters te verontschuldigen dat zij het volk in
plaats van het echte geloof, de slechtste glitter als iets zuiver goddelijks aanprijzen.
Want als de stroom der duisternis eenmaal uit zichzelf te sterk is geworden, is ook
het daar tegenin zwemmen onmogelijk geworden en de goed willendste priester,
ook al heeft hij in stilte voor zichzelf een juist waarheidslichtje, moet Nolens seu
volens (of hij wil of niet) met de stroom mee zwemmen, anders gaat hij zonder
meer ten onder!
[14] Heer, zo oud de mensheid hier op aarde is, zolang is ook dit kwaad
onafscheidelijk naast haar, dat kan beslist niet ontkend worden. Zou de mensheid
dan nooit of te nimmer geheel en al van deze oude kwaal genezen kunnen worden?
Ik zie namelijk niet in, waarom de mensheid daaraan steeds en iedere keer weer
opnieuw te gronde zou moeten gaan!"
177 Het belang van de vrijheid van de menselijke wil
[1] IK zeg: "Ja, luister eens mijn waarde! Op het hemellichaam waarop de mensen
voorbestemd zijn om uit zichzelf ware kinderen Gods te worden, is dit
noodzakelijk!
[2] De minste geestelijke, van Mij uitgaande beperking van de vrije wil zou Mijn
bedoeling helemaal te niet doen!
[3] Daarom moet hier steeds volledige vrijheid heersen, zodat men kan kiezen
zowel voor iedere denkbare, tot diep onder de diepste hel gaande zonde, alsook
voor de hoogste boven alle hemelen uitgaande deugd, anders wordt het niets met
het ontstaan van de kinderen Gods op de daarvoor bestemde aarde!
[4] En dat is nu juist de verborgen reden waarom zelfs de heerlijkste leer van God
na verloop van tijd onder het smerigste vuil wordt vertrapt!
[5] Niemand zal van Mijn leer kunnen zeggen dat zij ook maar iets
tegennatuurlijks, onrechtvaardigs en onmogelijks verlangt en toch zullen mettertijd
zulke onrechtvaardigheden en onuitvoerbaarheden binnensluipen, dat geen mens
die helemaal zal kunnen nakomen.
[6] In overdreven ijver zal men de mensen bij honderdduizenden, erger dan wilde
beesten, afslachten en daarbij van mening zijn God een bijzonder aangename dienst
te bewijzen.
[7] Ja, Ik zal Mijzelf door de mensen, als die dat willen, moeten laten
gevangennemen en daarna zelfs lichamelijk moeten laten doden, om juist dáárdoor
de mensen de meest vrije en grootste speelruimte te geven voor hun wil. Want pas
door deze grootste en onbeperkte vrijheid zijn de mensen van deze aarde geheel in
staat zich te verheffen tot waarachtige en God in alles volkomen gelijk zijnde
kinderen en goden.
[8] Want zoals Ik Zelf alleen door Mijn totaalonbeperkte wilskracht en macht van
eeuwigheid tot eeuwigheid God ben, zo moeten de kinderen van Mijn liefde dat
ook voor eeuwig worden!
[9] Maar om dat te worden, is nu juist die geestelijke ontwikkelingsweg nodig die
je nog zo erg tegen staat. Maar denk maar eens wat na, dan zul je ontdekken dat het
onmogelijk anders kan zijn!
[10] Waar het hoogste te bereiken is, moet ook het laagste voorhanden zijn!"
[11] Dan denkt Cornelius wat na en zegt na een poosje: " Ja, ja, Heer , het begint in
mijn borst wat lichter te worden! Het zou me nu eigenlijk wel duidelijk moeten
zijn, maar het is nog te bewolkt en mistig, zodat mijn ziel het nog niet zo duidelijk
ziet. Op bepaalde ogenblikken wordt ik echter toch ge waar dat het lichter in mij
wordt en dan begrijp ik heel veel. Op die wijze begrijp ik het nu ook juist zodanig,
dat ik er niet aan kan twijfelen. Maar dat het mij volkomen helder zou zijn in deze
tot nu toe wel niemand bekende wijsheidssfeer, daar is nog lang geen sprake van!
[12] Misschien zou U, o Heer, op dit terrein een wat sterker schijnsel in mijn hart
kunnen geven!"
[13] IK zeg: "Dat zou Ik wel kunnen, -maar dan zou dat sterkere licht niet jóuw,
maar alleen Mijn werk zijn en dus iets oneigenlijks in jou. Dan zou je niet meer
behoeven te zoeken, te vragen en nergens meer behoeven aan te kloppen.
[14] Maar Ik wil, en moet het ook willen, dat ieder mens op de door Mij
afgebakende weg voortgaat en zich door eigen moeite en opoffering datgene
verwerft, wat hij voor hier en voor het hiernamaals nodig heeft, omdat hij anders
nooit helemaal zelfwerkzaam en daarom ook nooit zelfstandig zou kunnen worden.
[15] De volledige zelfstandigheid is een van de meest noodzakelijke dingen voor de
hoogst mogelijke zaligheid.
[16] Kijk eens naar welke dienaar dan ook die erg goed beloond wordt! Hij heeft
vrijwel alles wat zijn schatrijke heer heeft. Hij kan de beste spijzen genieten en
wijn drinken van de gastvrije tafel van zijn heer. Als zijn heer reizen maakt over
water of land, neemt hij zijn dienaar mee, en waarvan de heer geniet, daarvan
geniet zijn dienaar ook. Maar toch is het genieten van beiden verschillend.
[17] De dienaar denkt vaak: 'Ik heb een goede heer en hij verlangt niets van mij dat
ik onbillijk zou kunnen noemen en ik wordt zeer gewaardeerd en goed behandeld.
Maar indien ik me eens wat te buiten zou gaan, zou hij toch tegen mij kunnen
zeggen: 'Mijn knecht, ik beschouwde je als mijn eigen zoon en verlangde daarom
slechts licht en billijk werk van je. Maar je overschatte jezelf en begon als heer op
te treden, daarom kan ik je niet meer als dienaar gebruiken. Verlaat daarom mijn
huis!' Dan zou ik moeten gaan en een bedelaar zijn, maar mijn héér bleef heer van
zijn vele bezittingen.'
[18] Kijk, Mijn vriend, die gedachte vergalt heel vaak het genot van de dienaar!
Maar de heer is écht gelukkig -hoewel hij veel met zijn dienaar op heeft, hoeft hij
zich toch nooit zorgen te maken dat deze hem zal verlaten, want voor deze ene
krijgt hij gemakkelijk honderd andere. Hij blijft de zeer vermogende heer en
zelfstandig eigenaar van zeer veel goederen en onmetelijke andere schatten. Zijn
geluk kan daarom niet verstoord worden, terwijl het slechts op toeval berustende
geluk van de dienaar ieder ogenblik beëindigd kan worden. En zie, zo liggen de
verhoudingen hier nu ook!
[19] Zolang Ik, als de Heer van al het leven en al het licht, jullie voortdurend leven
en licht moet blijven inblazen, zijn jullie slechts Mijn knechten en dienaars, want
deze gave van leven en licht is geheel afhankelijk van Mijn wil. Waar zouden jullie
onder deze omstandigheden dan licht en leven vandaan willen halen?! Moet niet
reeds de gedachte aan de mogelijkheid die het nu gezegde inhoudt, je erg bang
maken?!
[20] Maar zolang in een hart nog enige angst, vrees en bangheid kan worden
opgewekt, is er van een volkomen geluk onmogelijk enige sprake!"
178 Aanleg en bestemming van de mens
[1] Ik ben juist Zélf op deze aarde gekomen, die bestemd is voor het verwekken
van Mijn echte kinderen, om jullie te bevrijden van de banden die de schepping met
zich meebrengt, en jullie door woord en daad de weg naar de ware, zelfstandige,
eeuwige levensvrijheid te tonen en deze door het voorbeeld, dat Ik jullie geef, te
banen en te effenen.
[2] Slechts op die weg zal het mogelijk zijn, in te gaan in de onmetelijke
heerlijkheid van God, van Mijn en jullie Vader.
[3] Want als mens ben Ik mens, zoals jullie mensen zijn, maar in Mij woont de
volheid van de goddelijke heerlijkheid van de Vader, die in Zichzelf pure liefde is.
En niet Ik als jullie medemens zeg dat nu tegen jullie, maar het woord dat Ik nu tot
jullie spreek is het woord van dec Vader, die in Mij is en die Ik goed ken, maar die
jullie niet kennen. Want als jullie Hem zouden kennen, zou Mijn zending niet nodig
zijn. Maar juist omdat jullie Hem niet kennen en nog nooit herkend hebben, ben Ik
Zelf gekomen om Hem aan jullie te tonen en geheel te leren kennen.
[4] Het is de wil van de Vader dat allen die Mij, de Zoon der mensen,' geloven en
dat Ik door de Vader ben uitgezonden, het eeuwige leven en de heerlijkheid van de
Vader in zich zullen bezitten om echte kinderen van de Allerhoogste te worden en
dat voor eeuwig blijvend te zijn!
[5] Maar om dat te worden, moeten in deze wereld hemel en hel onder één dak
wonen! Zonder strijd is er geen overwinning! Waar het hoogst bereikbare mogelijk
is, moet men daarvoor ook alles geven. Om een uiterste te bereiken moet men zich
eerst van een tegenovergesteld uiterste losmaken.
[6] Hoe zou er een hoogste uiterste denkbaar zijn zonder een laagste uiterste?! Of
kan iemand van jullie zich bergen voorstellen zonder daartussen liggende dalen?!
Worden de hoogten van de bergen niet afgemeten aan de grootste diepte van een
dal?! Er moeten dus zeer diepe dalen zijn en wie in de diepte van het dal woont,
moet met veel moeilijkheden worstelend de bergen beklimmen om het meest vrije
en verste uitzicht te verkrijgen. Als er echter geen dalen waren, waren er ook geen
bergen en zou niemand een hoogte kunnen bestijgen die ook maar iets meer dan het
normale vergezicht zou opleveren.
[7] Dit is weliswaar slechts een stoffelijke gelijkenis, maar zij bevat toch hetzelfde
en overeenkomstige van de eindeloos grote, geestelijke werkelijkheid, -voor
degene, die denken kan en wil, zal dit beeld steeds meer inhoud krijgen.
[8] In de sfeer van het innerlijke leven zijn jullie geroepen en uitgekozen om het
hoogste te bereiken, -dus moet er ook een laagste binnen jullie bereik liggen, en
daarom hebben jullie een volkomen vrije wil en de kracht, het laagste in jezelf te
bestrijden met de jullie door God voor eeuwig gegeven geheel eigen kracht.
[9] Zie je, beste vriend Cornelius, de zaken, dingen en levensverhoudingen in deze
wereld staan er zó voor, omdat dat zo moet zijn! En nu zul jij hopelijk nauwelijks
nog met een vraag daarover aankomen!
[10] Ik zou je in de geest naar een ander hemellichaam kunnen brengen, waar je
alles in een staat van volmaaktheid aan zou treffen, zoals je dat bij de maaksels van
dieren zo onnavolgbaar kunt zien. Maar wat hebben zij aan zo'n steeds
terugkerende volmaaktheid? Deze voorziet slechts in hun kommervolle en
eentonige levensbehoefte. Maar iets méér dan dat is er beslist niet te vinden!
[11] Kunnen onder zulke omstandigheden wel Godskinderen opgevoed worden?!
[12] In jullie mensen ligt daarentegen oneindig veel verborgen, maar het is alleen
niet ontwikkeld. Daarom kan het kind, als het ter wereld komt, helemaal niets en
staat daarbij ver beneden welk pasgeboren dier dan ook.
[13] Maar juist omdat het zo naakt, zo zwak en totaal hulpeloos en met net iets
meer bewustzijn dan een zee-inktvis als een totaal leeg vat erbij staat, kan het
opklimmen tot het hoogste, goddelijke bewustzijn en al het volmaakte verwachten!
[14] Houdt daarom goed rekening met alles, wat Ik nu heb gezegd en handel
daarnaar, dan zullen jullie ook onfeilbaar dat bereiken, waarvoor jullie allen
geroepen en uitgekozen zijn voor tijd en eeuwigheid! -Zeg Mij nu, vriend
Cornelius, hoe je nu over deze aarde en haar mensen in het licht en in de duisternis
bij jezelf denkt!"
179 De herinnering van Cornelius aan de geboorte van de Heer
[1] CORNELIUS dacht een tijdje daarover na en zei tenslotte vol verwondering:
"Heer, Heer, - ja, heel goed, ja! Maar het verandert eeuwig niets aan het feit, dat ik
het nooit waard zou zijn dat U in mijn huis zou komen! Want alleen U bent
Degene, waarvan de grote Jodenkoning David, wiens psalmen ik reeds in mijn
jeugd heb gelezen, heeft voorspeld toen hij sprak: 'Maak de poorten wijd en de
deuren hoog, opdat de koning der ere binnen kan komen! Wie is de koning der ere!
Het is Heer Zebaoth, machtig in de strijd!' (Psalm 24, 7-8)
[2] Zoals gezegd, heb ik dat reeds in mijn jeugd geweten en merkwaardig: Het
moest zo zijn dat ik getuige was van Uw geboorte in Bethlehem en tevens degene,
die Uw aardse oude
Download