NATUURSTUDIE Hoetjesblad of pestwortel? Composiet met enkel buisbloemen Het groot hoefblad (Petasites hybridus) hoort thuis in de familie van de composieten of samengesteldbloemigen. Dat betekent dat wat wij als één bloem bekijken, eigenlijk bestaat uit talrijke afzonderlijke bloempjes. De bloempjes van een composiet vormen samen een bloemhoofdje. Ze kunnen een buisvormige kroon hebben en dan noemen we ze buisbloemen. Bij sommige bloemen is alleen de voet van de bloemkroon tot een buis vergroeid en is de bovenkant veeleer een langwerpig smal blaadje met aan de top drie tandjes. In dat geval spreken we van straalbloemen. Sommige composieten, de paardenbloemachtigen, hebben enkel lintbloemen. Die zijn vergelijkbaar met de straalbloemen, maar eindigen met vijf tandjes. KRISTEL KEPPENS Wie vaak in de Bourgoyen-Ossemeersen gaat wandelen, heeft zeker al eens de uitgestrekte partij grote, rondachtig-niervormige bladeren opgemerkt naast de oude boomgaard langs het Leiepad. Ook langs de R4 groeien deze planten op vele plaatsen welig en vormen ze een groene haag langs de sloot. Een ‘ordinaire’ plant? Ja, maar zelfs de grote plantenkenner Linnaeus werd er ooit door op het verkeerde been gezet… 54 Snep! · 4de trimester 2008 Het groot hoefblad bezit enkel buisbloempjes. Op een bloemsteel staan verscheidene bloemhoofdjes die samen een tros of een pluim vormen. In de middeleeuwen werd groot hoefblad Filiae ante Patrem genoemd, omdat de dochters (de bloemen) voor de vader (de bladeren) tevoorschijn komen. Vanaf februari kun je al genieten van de eerste bloemhoofdjes. In het begin zijn de behaarde bloeistengels nog erg kort en zou je ze als onoplettend wandelaar vertrappelen. Aan de vuilroze bloeistengels staan, naast de bloemhoofdjes, ook langwerpige, schubvormige blaadjes in dezelfde oudroze kleur. Het groot hoefblad is een tweehuizige plant. Bij de mannelijke planten staan de hoofdjes altijd in een tros, dat wil zeggen dat de hoofdjes op een steeltje staan dat rechtstreeks aan de bloemsteel groeit; ze zijn roze en blijven vrij laag. De vrouwelijke planten dragen hun hoofdjes ook in een tros of in een pluim, waarbij de hoofdjes met enkele bij elkaar aan een zijasje staan. Ze zijn eerder witachtig-roze. Tijdens de bloei en ook daarna als de bladeren al verschenen zijn, groeit de stengel nog door. Als je in het voorjaar goed rondkijkt, zul je merken dat in onze streken de meeste NATUURSTUDIE exemplaren van het groot hoefblad vrouwelijk zijn. Deze planten vermeerderen zich dus niet door zaad, maar vooral ongeslachtelijk door hun lange worteluitlopers. Omdat groot hoefblad vrij vroeg bloeit, is de plant belangrijk als leverancier van nectar en stuifmeel voor onder andere vroeg vliegende hommels, zweefvliegen en de citroenvlinder. Linnaeus op het verkeerde been De bloemen van de twee geslachten verschillen dus nogal van elkaar. De Zweedse plantkundige Linnaeus, die leefde van 1707 tot 1778 en de grondlegger is van de indeling van de plantenwereld zoals we die nu nog altijd gebruiken, meende daardoor zelfs dat het om twee verschillende soorten ging. De mannelijke vorm noemde hij Tussilago petasites, de vrouwelijke Tussilago hybrida. Het soortepitheton ‘petasites’ heeft de plant te danken aan de vorm van de reusachtige, hartvormige, grijsgroene bladeren. De Oud-Griekse botanicus Dioscorides noemde de plant in de eerste eeuw van onze tijdrekening – lang voor Linnaeus dus – ook al petasites. Die naam is afgeleid van het Oud-Griekse woord petasos, dat herdershoed of regenhoed betekent. ‘Hybrida’ werd de naam voor de vrouwelijke vorm, omdat Linnaeus dacht dat het een bastaard was. De huidige botanische naam combineert de beide in Petasites hybridus. tot de bodem door. Dit schept een prima milieu voor slakken en wormen. Merels en lijsters vertoeven dan ook graag in de buurt van deze planten. Medicinaal De wortelstok van het groot hoefblad werd gebruikt als slijmoplossend, zweeten urineafdrijvend middel. De soort is van oudsher bekend als geneeskrachtig kruid. Er zijn zelfs bundels bladeren uit de vroege ijzertijd (± 600 v. Chr.) gevonden in een Oostenrijkse zoutmijn (bij Hallstatt). Hieruit leidde men af dat de plant toen al diende als wondhelend middel. Tegenwoordig wordt groot hoefblad niet meer therapeutisch ingezet omdat het grote hoeveelheden pyrrolizidinealkaloïden bevat, die bij hoge doseringen en inwendig gebruik leverproblemen veroorzaken. Butterbur De Engelse naam van de plant, butterbur, wijst op het vroegere praktische gebruik ervan. De onderkant van de bladeren van het groot hoefblad is wollig behaard en koel, waardoor de bladeren een ideaal isolerend verpakkingsmateriaal zijn. Boerinnen die naar de markt trokken, wikkelden er graag hun boter in. Je kon de bladeren gemakkelijk buigen en ze hielden de warmte weg tijdens het transporteren. Als er geen groot hoefblad ter beschikking was, gebruikten ze ook wel klit- en zuringbladeren. Niet alleen de boerinnen maakten graag gebruik van deze plant. Ik hoorde ooit dat de plant in Duitsland soms wel Adamsblaä wordt genoemd. Alsof het vijgenblad voor Adam en zijn nazaten niet ruimschoots zou volstaan… In heel wat streken wordt de plant ook wel hoetjesblaar of hoetjesblad genoemd. Is dit een vertaling van de botanische naam of is deze naam ontstaan doordat kinderen – en laat ons toegeven, soms zijn die kinderen ook wel erg groot – het blad, vroeger en nu nog, graag als zonne- of regenhoed gebruiken? Groot hoefblad werd vroeger ook wel pestwortel, pestilentiewortel of pestblad genoemd. De mensen veronderstelden dat de plant werkte als remedie tegen de gevreesde pestbuilen. Maar zou deze naam niet veeleer een verbastering zijn van de botanische naam Petasites? Massavegetatie Groot hoefblad kom meestal voor in grote groepen. Dit komt omdat de plant een forse wortelstok heeft die ondergrondse uitlopers vormt van meer dan een meter lang. Dit wortelstelsel houdt de grond goed bij elkaar. Aangezien het wortelstelsel beslag legt op bijna alle voedingsstoffen in de bovenste grondlaag, vind je in hoefbladvegetatie ook niet veel andere planten. Rietgras, zevenblad, grote brandnetel en hondsdraf veroveren nog wel hun plaatsje, omdat zij zelf met hun wortelstokken en uitlopers binnendringen in het hoefbladterritorium. Als de bladeren volgroeid en uitgespreid zijn, dringt er amper nog licht Snep! · 4de trimester 2008 55