CKV

advertisement
CKV
Hoofdstuk 1 Theater; genres en soorten.
We hebben het over theather als er sprrake is van een speelplek waarop een of meer
speler voor een publiek optreden. Alle theatervoorstellingen hebben gemeen dat de
productie (voorstelling) iedere avond weer opnieuw gerealiseerd moet worden. Als in
een voorstelling veel kunstvormen met elkaar gecombineerd worden, zoals zang, dans,
film, video, mime (persoon en situatie uitbeelden zonder de stem te gebruiken),
schilderkunst en bandmontages, spreek je van totaaltheater.
Een theatervoorstelling kan 3 doelen hebben:
1. Toeschouwers amuseren. Publiek laten ontspannen. De voorstellingen gaan over
onderwerpen die iedereen gemakkelijk begrijpt en sluiten meestal aan bij
algemeen heersende opvattingen.
2. Inzicht geven in jezelf en de wereld om je heen. Iedereen kan daarzelf conclusies
uit trekken.
3. Iets maken dat mooi is om naar te kijken; esthetisch doel.
Op de toets wordt gevraagd daar het doel van Theater.
Tragedie of treurspel
Stuk waarin het slecht afloopt voor de
hoofdpersoon. De oudste treurspelen
komen uit Griekenland (500-200 v Chr)
(in de klassieke tragedie) tragedie strijdt
een tragische held tevergeefs tegen
vijandige machten. Goden of zijn eigen
hartstocht. Hij lijdt uiteindelijk de
nederlaag en gaat ten onder.
Ook in de moderne tragedie, die gaat over
gewone mensen en heeft meestal een
nootlottig slot
Tantalus (John Barton)
Komedie of blijspel
Vrolijk drama met een happy end. Er is
een helder verhaal met een logische
ontwikkeling
De belangrijkste figuren zijn mensen van
vlees en bloed met duidelijke
karaktertrekken. Vaak gaat het om
mensen die zich anders voordoen dan ze
zijn en uiteindelijk ontmaskerd worden.
Tartuffe (molière)
In de toets wordt het verschil gevraagd tussen een tragedie en een komedie.
Extra begrippen. Komedie: Vrolijk toneelstuk waarin ook de karakterontwikkeling
belangrijk is.
Drama: Toneelstuk
Je moet 2 cabaretiers kennen. Dus bijvoorbeeld; Jan Jaap van der Wal, De vliegende
Panters, Hans Teeuwen.
De speelplek.
In de traditionele schouwburg vind je het lijsttoneel (verhoogd podium dat met coulissen
aan de zijkanten en doeken boven het speelvlak een lijst vormt, waarbinnen de voorstelling
afspeelt). Het begript zeg het al, maar toch nog even de 4! Kenmerken op een rijtje
(wordt gevraagd op de toets!)
1. Verhoogd podium
2. Coulissen, gordijnen of schotten aan de zijkanten.
3. Achterdoek en ook boven het speelvlak hangen vaak doeken en schotten.
4. De voorstelling speelt zich af binnen deze lijst.
5. Weet niet zeker of dit een kenmerk is; De decor en lichtontwerpers kunnen door
het kijkdooseffect veel illusies oproepen.
Vlakke vloertheater (Theater waar nauwelijks scheiding is tussen speelruimte en zaal;
acteurs spelen op de vloer van het theater, publiek kijkt van bovenaf op het speelvlak)
1. Geen verhoogd podium
2. Meestal geen omlijsting
Als het speelvlak en de zaal vrijwel één geheel vormen, noem dat; open speelvlak.
Als een voorstelling op de locatie afspeelt heet dit; theater op locatie (origineel!)
Iedere zomer komen uit de hele wereld theatermakers naar het Oerolfestival op
Terschelling om zich door het landschap te laten inspireren.
Op de toets worden 3 locaties gevraagd waar theater opgevoerd kan worden.
Hoofdstuk 2. Theaterprofessionals.
3 leiders kennen.
-De artistiek leider van een theatergezelschap bepaalt, vaak in overleg met enkele
mederwerkers, welke stukken er in het komende seizoen gespeeld gaan worden
(repetoire)
-De zakelijk leider van het gezelschap bepaalt hoeveel voorstellingen er gespeeld worden
en waar die plaatsvinden. Hij probeert geld los te krijgen via subsidies of sponsoring.
-De productieleider bewaakt het gehele proces. Hij verzorgt tijdsplanning, regelt
afspraken met de verschillenden betrokkenen, controleert rekeningen, regelt de inkoop
van materialen en maakt repetitieschema’s.
De regisseur is de belangrijkste vormgever vd voorstelling; hij bepaalt hoe de
voorstelling eruit gaat zien, koest de acteurs (casten), leidt de repetities en is
verantwoordelijk voor het eindproduct. De regisseur werk vaak samen met een
dramaturg (verzamelt informatie over de achtergrond van het stuk voor regisseurs en
acteurs en het programmaboekje). Hij helpt vaak bij het kiezen van het repetoire, als het
nodig is bewerkt hij de tekst. Een dramaturg heeft meestal theaterwetenschappen
gestudeerd.
Vormgevers zorgen voor theatrale middelen (middelen die acteurs& regisseurs gebruiken
om een voorstelling te maken, zoals kostuums, grime, decor, rekwistieken, belichting,
geluid en muziek, video en film en special effects.)
De regisseur geeft de decor- en kostuumontwerpen de opdracht een ontwerp te maken
dat overeenkomt met zijn visie op het stuk. Eenzaamheid bijvoorbeeld moet ook te zien
zijn in de decor en kleding. De ontwerper heeft keus tussen een realistisch en niet
realistisch toneelbeeld.
1. realistisch vormgeving; de ontwerper streeft naar een zo groot mogelijke
gelijkenis tussen het toneelbeeld en de werkenlijkheid.
2. niet-realistische vormgeving; de ontwerper laat alleen de hoofdzaken zien.
Verder zijn de licht&geluidontwerps nog belangrijk. De lichtontwerper maakt een
lichtplan
(draaiboek voor de lichtstanden voor een voorstelling). Licht vervult een belangrijke
functie voor inhoud en betekenis en achtergrond van het stuk. Geluid is ook belangrijk
want het voegt altijd iets toe aan het verhaal dat de acteurs spelen. Alle geluiden worden
bedacht door de geluidsontwerper.
Hoofdstuk 3. The making of.
Regisseren.
Iedere regisseur heeft een totaal eigen manier van werken. 3 manieren.
1. De regisseur heeft een vast plan in zijn hoofd. Hij ziet duidelijk voor zich hoe zijn
voorstelling eruit gaat zien en wijkt daar zo min mogelijk van af. Hij vertelt de
acteurs hoe het stuk gespeeld moet worden en hoe ze hun rol moeten
interprenteren. De acteurs hebben zelf dus weinig in te brengen. De ontwerper
heeft al een manquette van het decor en de schetsen van de kostuums liggen
klaar en de dramaturg vertelt iets over de achtergrond van het stuk. (musicals
hoort bij dit type van regisseren)!
2. Daartegenover staat de regisseur die de acteurs volledig
medeverantwoordelijkheid maakt voor de tekstinterpretatie en de voorstelling.
Hij heeft geen plan voor ogen aan het begin. Tijdens de repeties wordt via
gesprekken duidelijk hoe de voorstelling eruit gaat zien, waar de accenten liggen
en hoe de personages in elkaar zitten. Kleding wordt pas aan het eind ontworpen.
3. Daartussen staat de regisseur die weliswaar van tevoren heel goed weet wat hij
wil, maar ook een groot vertrouwen heeft in de intuitie en creativiteit van de
acteurs. Hij staat open voor hun suggestie en uit improvaties ontstaan vaak
nieuwe ideeën. Het eindproduct kan dus grote verschillen hebben met het
regieconcept.
Acteurs vormen het materiaal van de regisseur om te tekst tot leven te brengen.
Twee belangrijke aspecten hierbij zijn.
1. Het spel van de acteur; zoals de manier van zingen en bewegen, spreken, de
mimiek en het tempo.
2. De mise-en-scène (de plaats en beweging van de acteurs op het toneel). De
beweging van de personages over het toneel en de manier waarop ze in de
verschillende de scènes een plaats hebben ten opzichte van elkaar.
Deze twee aspecten moeten goed geleerd worden!
Hoofdstuk 4. Verhaal en middelen
Teksten die steeds opnieuw, op steeds een andere manier worden opgevoed, noem je
klassiekers. Ze gaan over universele thema’s als dood en liefde.
Toets vraag: wat is een klassieker?
Toets vraag; Noem een klassieker. Bijvoorbeeld; Koning Oidipous (Spohocles),
Tartuffe (Molière), Hendrik Ibsen (Hedda Gabler), Drie zusters (Anton Tsjecov). Kijk
voor meer in je boekje.
Hoofdtekst; zinnen die de acteurs moeten zeggen. Soms heeft de schrijver er
regieaanwijzingen aan toegevoegd, waarin bv staat wat de acteur op dat moment moet
doen. Dat is de neventekst. Hoofdtekst + neventekst = verhaal van de schrijver.
Op het toneel zie je altijd maar een beperkt aantal belangrijke episodes uit het verhaal,
die meestal zijn ondergebracht in enkele bedrijven (belangrijke episode uit het verhaal,
bestaande uit een aantal scènes die zich op één plaats of tijdstip afspelen). Als het verhaal
zich verplaatst naar de volgende dag of andere locatie begint er een nieuw bedrijf.
Een bedrijf is verdeeld in scènes, dat zijn korte spelsituaties, waarin dezelfde personages
voorkomen. Zodra er iemand weggaat of bijkot begint de volgende scène. Het is
belangrijk dat een toneelschrijver zijn verhaal in een vorm giet, die ervoor zorgt dat de
toeschouwers geboeid blijven en begrijpen waar het over gaat. De twee meest
voorkomende vormen zijn de klassieke en de scenische verhaalopbouw.
De klassieke verhaalopbouw (bedacht door Aristoteles); Er is één verhaallijn en de
spanning wordt langzaam opgevoerd naar een climax, waarna het verhaal afgerond
wordt.
Het volgt deze lijnen.
1. expositie; begin van het handelingsverloop, waarin het publiek informatie krijgt
over een situatie en personages.
2. Motorisch moment; Het moment waarop door een gebeurtenis of een actie van een
personage de ontwikkeling van het handelingsverloop in gang wordt gezet.
3. Er volgen allerlei ontwikkelingen.
4. De ontwikkelingen leiden tot een climax; hoogtepunt van de handeling in een
voostelling)
5. Tenslotte volgt de afloop; de ontknoping.
(Lees hierbij even het boekje, want als voorbeeld wordt hoop van zegen gebruikt. En
mevrouw Kentie is volgens mij best een fan van hoop van zegen, dus misschien een
toetsvraag!)
We noemen een klassieke verhaalopbouw ook wel aristotelisch (vernoemd naar
Aristoteles, 400 v Chr). In het oorspronkelijke aristotelische drama moest de schrijver
streven naar een eenheid van tijd, plaats en handeling. Het hele verhaal moest zich
binnen 24 uur afspelen op één plaats en de aandacht moest gericht zijn op één intrige
(verhaallijn). Er mochten geen andere verhaallijnen door heen lopen).
In een scènische verhaalopbouw lopen verschillende verhaallijnen door elkaar heen en
hebben vaak weinig met elkaar te maken. (bv; GTST). Een vergelijkbaare structuur als in
de soap, maar met minder wisselingen, vind je bij het episch toneel (een stuk dat bestaat
uit losse scènes, die soms niet duidelijk een onderling verband tonen)
Absurdisch toneel: Toneel dat de nadruk legt op de zinloosheid van het menselijke bestaan.
Er wordt gebruik gemaakt van een asurdische vertelwijze. Schrijvers willen door deze
absurde manier van vertellen de absurditeit van de wereld en de zinlooshid van het
leven laten zien.
Een beroemd absurdisch toneelstuk is; Wachten op Godot (Samuel Becket), waarin 2
mannen wachten op iemand die nooit komt.
De belangrijkste vragen die je als lezer of toeschouwer beantwoord wil zien om het
verhaal te kunnen begrijpen zijn de vijf W-vragen.
1. Wie (welke personen treden op in deze scène; leeftijd, sekse, onderlinge relatie,
kleding, gedrag, voorgeschiedenis.)
2. Wat (wat is er aan de hand, wat is het conflict of probleem)
3. Waar (in welke ruimte speelt de scène zich af en hoe ziet de ruimte eruit.)
4. Wanneer (op welk tijdstip speelt de scène zich af)
5. Waarom (wat zijn de achtergronden van het conflict en waarom komt het nu naar
boven)
Het toneel gebruikt andere middelen (dan in een boek) om de toeschouwer duidelijk te
maken wat de eigenschappen, opvattingen en motieven van een personage zijn.
Kostuums en grime en decor helpen al, maar de meeste informatie krijg je via de tekst en
het spel bijv door:
-Mededelingen van andere personages, die natuurlijk niet altijd even betrouwbaar zijn.
-Monologen, waarin iemand vertelt wat hij denkt of voelt (hij praat in zichzelf)
-Dialogen, vooral in openhartige gesprekken (hij praat met anderen)
-Gedrag, houding en taalgebruik in verschillende situaties.
-De verhouding tot andere personages; wat voor plaats neemt hij in de familie in, hoe
reageert hij op politieke en ethische vragen van anderen.
Een toneelstuk is nooit zomaar een verhaaltje, want de meeste schrijvers willen het
pucliek iets duidelijk maken over hoe het leven in elkaar steekt. Dat geldt ook voor een
komedie of een klucht. Er ligt dus een gedachte achter het verhaal. Je noemt dat de
betekenis van het verhaal.
Toetsvraag; Wat is de betekenis van een verhaal? –De gedachte.
Je kunt de betekenis van het verhaal vaak het best duidelijk maken door een contrast te
laten zien. Dramatisch conflict; de kern van het toneelstuk.
Dramatisch conflict in; Op hoop van zegen; Het gaat om het economische belang van de
werkgevers tegenover het welzijn van de arbeiders, een conflict dat actueel blijft.
Toetsvraag; weergeef het dramatisch conflict van Op hoop van zegen.
De schrijver heeft een visie op iets, de manier waarop hij een dramatisch conflict
uitwerkt, zegt iets over zijn visie op de mens. Hij verwerkt die visie het liefst zo
natuurlijk mogelijk in zijn verhaal en gebruikt daarvoor bijvoorbeeld.
1. Het verloop van de gebeurtenissen en de afloop. (in Op hoop van zegen zie je dat
het nootlot zich onafwendbaar voltrekt. Uit wat er met de vissers en hun families
gebeurt, wordt duidelijk wat de visie van de schrijver is; Dit is onrecht en daar
moet iets aan veranderen.
2. De personages. Ze vertegenwoordigen vaak een bepaald standpunt en
verwoorden of suggereren dat. (hoop van zegen; de vissers en vissersvrouwen
zijn afwisselend berustend of opstandig. De reder vindt dat het van belang van
zijn bedrijf voorgaat en zijn dochter ondergraaft dat standpunt. Als je hun
uitspraken naast elkaar zet, wordt het duidelijk waar het in het stuk om gaat. De
schrijver laat personages triomferen of ondergaan en dat zegt iets over de
betekenis.)
3. De expliciete boodschap. Soms krijg je de betekenis kant-en-klaar uitgereikt. Een
hoofdpersoon richt zich bijvoorbeeld in een monoloog met tot het publiek. In de
klassieke tragedies zijn reien of koren opgenomen, een groep mensen die, vaak in
rol van het volk, commentaar op de gebeurtenissen geven. In het muziektheater
komt de betekenis soms terug in liedjes. De centrale zin in; Op hoop van zegen is;
De vis wordt duur betaald (met mensen levens betaald).
Een regisseur die een voorstelling wil maken, zal zich altijd de volgende vragen stellen.
-Wat is de inhoud van het verhaal dat ik wil vertellen?
-Welke vorm kies ik daarvoor? Welke middelen gebruik ik om de voorstelling te maken?
-Welke functie heeft de vormgeving? Met andere woorden; welkd oel wil ik met die
vormgeving bereiken?
De regisseur zal altijd zijn eigen visie op het verhaal laten doorklinken. Het plot ( de
inhoud van het verhaal) blijft gelijk, maar met behulp van theatrale middelen geeft hij
zijn persoonlijke visie op het dramatische conflict en de personages dier daar een rol
inspelen.
Toetsvraag; Wat is een plot?
Als een theatermaker probeert zo precies mogenlijk het verhaal van de schrijver weer te
geven spreek je van auteurstoneel. Als de regisseur met deze tekst alleen zijn eigen
verhaal wil vertellen, noem je dat regisseurstoneel. Als de voorstelling het verhaal van
de acteurs is heet dat; acteurstoneel.
In de toets moet je het verschil weten tussen deze drie tonelen.
De functies van theatrale middelen zijn:
1. Ze ondersteuen het spel van de acteurs en helpen het het verhaal te vertellen.
2. Ze hebben een symbolische functie en verwijzen naar de achterliggende
betekenis.
In de toets moet je deze functies weten.
Enkele voorbeelden van het gebruik van de theatrale middelen uit verschillende
voorstelling van Romeo&Julia.
-Spel van de acteurs; de acteur speelt Romeo als een schuchtere, zachte jongeling
(accentueert het slachtofferol) of als een verleidelijke loverboy (maakt hem
medeschuldig aan de tragedie en benadrukt dat het meisje altijd de verliezer is)
-Mise-en-scène; op bijeenkomsten van de twee families blijft er voortdurend een
overdreven grote, lege ruimte tussen de twee partijen, ook als de families met elkaar
praten (de tegenstelling is onoverburgbaar). Romeo en Julia kruipen bij hun eerste
samenzijn naar elkaar toe op een straks gespannen koord, waar ze steeds dreigen af te
vallen (wankele relatie)
-Decor; er staat tijdens de hele voorstelling een enorme zandloper op het toneel die
langzaam leegloop als teken van niet af te wenden onheil. Flitsende neonreclames en
langsrazende scooters actualiseren het verhaal.
-Kostuums en grime; Romeo&Julia dragen als enigen witte kleding (onschuld) maar bij
Romeo zie je vanaf het begin een klein bloedvlekje (hij is toch medeschuldig)
-Licht (flitsende discolichten in de grafkelder betekenen voor de ene toeschouwer
misschien de hoop op een goede afloop, een ander zal er dreing van de duivelse krachten
in zien)
-Muziek; angstaanjagend, dreigend tromgeroffel bij iedere ontmoeting vd geliefden wijst
op naderend onheil.
-Geluidseffecten; tijdens het romantische samen zijn van de geliefden klinkt het geluid
van laag overvliegende vliegtuigen (deze liefde is gedoemd te mislukken)
-Video en flim; bij de dood van de geliefden ziet het publiek op het achterdoek beelden
van strijdende soldaten in irak( de families staat symbool voor het geweld in de wereld
dat nooit ophoudt en altijd onschuldigen treft)
Ik heb hier bijstaan; kies je theatrale middelen, ik weet niet wat ik hiermee bedoel.
Vandaar de voorbeelden erbij. Leren dus!
Enkele middelen om de aandacht vast te houden zijn; identificatie (het meeleven of zich
vereenzelvigen met de personages) en een goede afwisseling tussen kennisvoorsprong en
kennisachterstand van het publiek. Het publiek gaat meeleven omdat ze zich gaan
identificeren met de hoofdfiguur. Hierbij maakt leeftijd, sekse of belangstelling niets uit.
Toetsvraag; Hoe kan je het publiek laten meeleven?
De toneelschrijver Bertolt Brecht (1898-1956) was tegen identificatie, omdat het de
toeschouwer afleidt van de boodschap van de voorstelling. Het publiek moet volgens
hem afstand nemen van wat hij ziet. Dit noemde hij vervreemding (de theatermaker
schept afstand omdat het publiek zich niet mag identificeren met de hoofdpersoon).
Spanning wordt veroorzaakt door kennisvoorsprong van het publiek (dramatische
ironie; het publiek weet meer dan de personages op het toneel) en door kennisachterstand
van het publiek.
Cabareties vertellen altijd hun eigen verhaal, omdat ze zelf hun programma moeten
schrijven. Hun voornaamste middel is het woord en belangrijke wapens daarbij zijn;
persiflage (een persoon of situatie op een spottende, overdreven en karikaturale manier
nabootsen) en parodie (spottende immitatie).
Hoofdstuk 5.
Van hoofdstik 5 is alleen dit belangrijk:
Aktie Tomaat.
Najaar 1969, de Amsterdamse Stadsschouwburg. Het lijkt een doodgewone
doordeweekse voorstelling. Maar dan vliegen er plotseling vanuit de zaal tomaten naar
het toneel, rookbommen komen tot ontploffing, er wordt veel geschreeuwd. Een groep
actievoerders eist onmiddellijke discussies met de spelers over de in hun ogen
noodzakelijk vernieuwing van het toneel. Ze vinden de voorstelling veel te vrijblijvend,
omdat die niets te maken heeft met de belangrijke vragen in de samenleving. Bovendien
wordt er gespeeld alsof er geen publiek is. Het lijkt of een onzichtbare wand tussen de
spelers en de toeschouwers staat. Die vierde want moet weg. Het toneel moet dichter bij
het publiek komen en het liefst de mensen in de zaal bij de voorstelling betrekken. Deze
‘Aktie Tomaar’ heeft grote invloed op het toneel in heel Nederland. Bestaande
gezelschappen worden opgeheven, nieuwe ontstaan. Verschillende groepen spelen
voortaan niet meer in theaters, maar in een tent of bij de mensen op de werkvloer in
werkplaatsen, ziekenhuizen en kantoren.
Door Aktie Tomaat; platte toneelvloer. En aanpassing van de subsidie verdeling.
Hoofdstuk 6.
Aantekening.
Theater  théatron (theatergebouw)
 théastrai (toekijken)
Kenmerken klassieke theater: eenheid van tijd, plaats en handeling. Tijd; binnen 24 uur
afspelen. Handeling; is een verhaallijn.
Amfitheater: rond of ovaal theater met oplopende rijen of banken. In het amfitheater is de
akoestiek(bepaalt de verstaanbaarheid van de onversterkte stem).
Al in de zevende eeuw voor Christus worden in Griekenland festivals gehouden ter ere
van Dionysos, god van de wijn en vruchtbaarheid. Een koort van 50 mannen danst om
het altaar en zingt lozangen. Hierbij mogen geen vrouwen meedoen, er worden maskers
gedragen en ze lopen op hakken. Later gaan meer spelers optreden als personage. De
koorleden krijgen daardoor een bescheiderer rol. Uit het samenspel tussen koor en
spelers ontwikkelt zich het drama, dat letterlijk handeling betekent. De thema’s zijn van
alle tijden en daarom worden ze nog steeds gespeeld. De belangrijkste toneelschrijvers
in die tijd zijn; Aeschylos, Sophocles en Euripides. Als de Romeinden de macht van de
Grieken overnemen, nemen ze ook de vorm van het amfitheater over.
In de Middeleeuwen trekken in West-Europa acrobaten, jonleurs, dierentemmers,
liedjeszangers, dansers, verhalenvertellers en toneelspelers van dorp tot dorp om op
kermissen, markten en in kroegen voorstellingen te geven. Vaak rijden ze rond met
paard en wagen en de kar dient dan als podium. De toneelstukken zijn vooral kluchten,
waarin het gewone volk belachelijk wordt gemaakt. De kerk houdt niet zo van het
zondige toneel, maar de priesters maken van de nood een deugd. De taal in de
kerkdiensten is het Latijn. Omdat de meeste kerkgangers dat niet verstaan, zetten de
priesters korte stukjes uit de bijbelverhalen in scène, waardoor ze meer gaan leven. Het
latijn wordt vervangen door de volktaal. Als er teveel scènes komen die niets meer met
het bijbelverhaal te maken hebben, verbant de kerk alle voorstellingen naar het
kerkplijn. Pas in de 16e eeuw worden in West Europa de eerste schouwburgen gebouwd.
Comedy (modern blijspel) is het populairst. De meeste comedies worden bevolkt door
vaste types, volgens een zelfde patroon verlopen en een aantal steeds terugkerende
grappen bevatten. Dat was ookal bij een van de voorlopers van de moderne comedy; De
Commedia dell’ arte. De Commedia dell’ arte, wat letterlijk; beroepstoneel betekent,
ontstaat in de 16e eeuw in Italie. Hierin treden professionals op. De commedia is een
blijspel, waarin de acteurs op basis van een kort verhaal dat is opgetekend in een script,
al imrpoviserend de diaglogen bedneken. Er zijn 3 type personages en aan de kostuums
en maskers kun je zien wie dat zijn; jonge geliefden, mensen met beroep, de slimme of
domme knechten (die een hoofdrol spelen). De spelers trekken door heel europa en
hebben grote invloed op de ontwikkeling van het blijspel, oa op de Franse schrijver;
Molière (1622-1673).
In 1576 wordt in Londen het eerste vaste theater gebouwd. Nu de theatermakers niet
meer in de buitenlucht spelen gaan ze veel meer gebruik maken van decors en
toneeleffecten. Ook het licht gaat een grotere rol spelen. Eerst met kaarsen later met
gaslicht en dat veroorzaakt menige schouwburgbrand
De stukken van Shakespeare (1564-1616) zijn nog steeds theaterhits, ookal zijn ze 400
jaar oud. Wat maakt zijn werk nu zo bijzonder?
1. Shakespeare geeft niet zozeer zijn persoonlijke visie op de gebeurtenissen, maar
laat alle personages van hoog tot laag hun eigen visie onder woorden brengen.
2. Shakespeare schrijft verder voor een breed publiek.
Kenmerken voor Shakespeare& zijn tijdgenoten:
1. in een hoog tempo nemen ze het publiek mee van de ene nar de andere scène/
2. Ze maken daarvoor gebruik van verschillende speelvlakken naast en boven
elkaar.
In de tijd mogen alleen mannen toneelspelen en dus doen ze vrouwenrollen erbij.
Shakespeare haalde zijns tof uit oude verhalen, de Engelse geschiedenis en de klassiek
mythologie. (bijv; Hamlet, King Lear, Macbeth)
De eerste schouwburg in ons land stond in Amsterdam. Op 3 januari 1638 vond de
opening plaars met de première van Gijsbrecht van Aemstel (yeah daar is tie weer!!!)
van Joost van den Vondel. In de 17e en 18e eeuw staat het toneel onder invloed van het
Franse toneel, vandaar dat er zoveel franse woorden in de toneeltaal zitten zoals;
souffleur en première.
Melodrama’s (toneelstuk waarin het vooral draait om emotie) ontstaan.
De vernieuwing in Nederland komt omstreeks 1900 met stukken van Herman
Heyermans, die in zijn werk nadruk legt op maatschappelijke vraagstukken. Dit realisme
wordt in de eerste helft van de eeuw belangrijk op de Nederlandse podia. Onder andere
door stukken van Anton Tsechov (rusland) en Henrik Ibsen (noorwegen). Een belangrijk
vernieuwer is Bertolt Brecht die met zogenoemde vevreemdingseffecten in het publiek
wil dwingen tot nadenken over wat ze zien.
Het duurt vrij lang voordat de musical in in ons land populair wordt. De eerste chte
musical in Nederland is my fair lady 1960. Het zijn Annie MG Schmidt en componist
harry bannink die grote impuls geven aan de Nederlandse muscial. Een belangrijke
doorbraak komt met Cats (1987), de eerste groots gemontenteerde muscial. Kort daarna
begint Joop van den Ende met het produceren van spectaculaire musicals. Nederlands is
in korte tijd een echt musical land geworden.
Op oudejaarsavond amuseren miljoenen mensen zich voor de buis met het
cabaretjaaroverzicht. Dit is typisch Nederlands. Al inde middeleeuwen hebben veel
koningen een nar aan het hof, die vorst en zijn hofhouding moet vermaken met scherpe
grappen over het hofleven en zelfs over de koning. De term cabaret duikt in de 15e eeuw
in Frankrijk op; een cabaret is een café waar rondtrekkende liedjeszanges optreden. De
cabaretgeschiedenis in Nederland wordt geopend in een keldertje in Amsterdam met
een programma van satirische liedjes en politiek getinte conferences. In de periode
1945-1970 zijn vooral groepen die cabaretvoorstellingen maken. Vanaf 1970 die je
steeds meer dat een of hooguit 2 cabaratiers een programma brengenen. De
voorstellingen worden ook steeds politieker en maatschappijkritischer en de toon wordt
harder. Beroemde cabaratiers uit het verleden; Wim Kan, Wim Sonneveld en Toon
Hermans, de zogenaamde grote drie.
Nog een aantekening van mevrouw Kentie.
Inhoud dans:
-verhalend (bijv zwanenmeer, notenkraker)
-thematisch (bijv gevoelens als liefde en angst)
-abstract (gaat puur om de bewegingen)
Dansstijlen:
-acarderische dans=klassieke ballet
-modern balletdans
-jazz-en musicaldans
-streetdance
Opera;
De eerst bewaarde opera is; k’orfeo van monteverdi 1607.
Stemmen bij mannen; bas(het laagst) en tenor
Bij vrouwen; alt en sopraan (hoogst
Dat was het, 9 blz over iets dat we nooit weer hoeven te weten. Het is niet zo dat ik de toets
heb gezien, maar mevrouw Kentie zei soms; ‘dit komt in de toets’. Dus, misschien komt het
er niet in, maar daar kan ik vrij weinig aan doen.
Veel leer plezier.
(Door Megan!)
Meer samenvattingen op www.joszwa.nl/pww.
Download