(Standaard) Commissie voorbladen griffi

advertisement
Griffie
Commissie voor economie, mobiliteit en grote stedenbeleid
Datum commissievergadering
:
niet van toepassing
DIS-stuknummer
:
Behandelend ambtenaar
:
Directie/afdeling
:
Nummer commissiestuk
:
Datum
:
Bijlagen
:
1033350
C.J.M. Korsten
Economie en Mobiliteit
EMG-0195
5 oktober 2004
1
Onderwerp:
Rapport ‘Evaluatie Regionale ontwikkelingsmaatschappijen 2000-2004’
Voorstel van GS aan PS:
 ter bespreking in het kader van uw:
X ter kennisneming




vertegenwoordigende rol
kaderstellende rol
controlerende rol
uitvoerende rol
Opmerkingen van het Presidium/Griffie:
Griffier der Staten,
namens deze,
mr. J.W.L.M. Zwepink
Bijlage:
Ecorys/B&A Groep rapport ‘Evaluatie Regionale ontwikkelingsmaatschappijen 2000-2004’
Notitie ten behoeve van de commissie economie, mobiliteit en grote stedenbeleid
[Onderdeel C. Beleidsuitvoering is in handen van Gedeputeerde Staten]
1. Inleiding
Onlangs is het rapport ‘Evaluatie Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen 2000-2004’ verschenen,
uitgevoerd door Ecorys en B&A Groep. Het ministerie van Economische Zaken (EZ) heeft daartoe opdracht
gegeven, zoals reeds was aangekondigd bij vaststelling van de huidige beleidslijn 2000-2004. De evaluatie
betreft een instrumentevaluatie over de periode 2000-2004. In het rapport wordt onderzocht in hoeverre het
instrument ‘Regionale Ontwikkelingsmaatschappij (ROM)’ bijdraagt aan de verwezenlijking van de
operationele doelstellingen van het ministerie van EZ op het gebied van regionaal beleid. Noord-Brabant is
één van de provincies waar een ROM actief is, te weten de Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij (BOM).
De evaluatie kijkt zowel terug (‘was het instrument zinvol’) als vooruit (‘moet het instrument worden
aangepast’). Daar de evaluatie in opdracht van het ministerie is uitgevoerd, ligt de nadruk op de ROM’s als
instrument voor rijks beleid ter versterking van de regionale economie. De evaluatie gaat niet in op de rol die
de ROM’s vervullen vanuit het provinciale perspectief, noch wordt er ingegaan op het specifieke
functioneren van afzonderlijke ROM’s. De provinciale kant komt hierdoor minder aan de oppervlakte.
In deze notitie wordt kort een samenvatting gegeven van het evaluatierapport (zie voor het gehele rapport
Bijlage 1). Vervolgens wordt nader ingegegaan op de aanbevelingen en vooruitblik uit het rapport, mede in
relatie tot de Brabantse situatie. Deze notitie sluit af met het standpunt van het college van Gedeputeerde
Staten met betrekking tot de in het evaluatierapport gedane constateringen, aanbevelingen en vooruitblik.
2. Samenvatting rapport ‘Evaluatie ROM’s 2000-2004’
Het rapport ‘Evaluatie ROM’s 2000-2004’ omvat de evaluatie van één van de beleidsinstrumenten van het
ministerie van Economische Zaken (EZ): de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM). Op dit moment
zijn er vier regionale ontwikkelingsmaatschappijen die deels gefinancierd worden door het ministerie van
Economische Zaken. Dit zijn de NOM (Noord-Nederland), OOST N.V. (Oost-Nederland), LIOF
industriebank (provincie Limburg) en NV BOM (provincie Noord-Brabant).
De ROM’s hebben vier kerntaken:
1. Ontwikkeling en Innovatie (O&I): het bevorderen van ontwikkeling en innovatie bij specifieke
doelgroepen van het regionaal bedrijfsleven;
2. Investeringsbevordering (IB): acquisitie en behoud van internationale en nationale ondernemingen naar
en in de regio;
3. Participatie en Beheer (PB): het verstrekken van risicokapitaal aan regionale bedrijven in segmenten
waarop private spelers op de kapitaalmarkt niet actief zijn;
4. Bedrijventerreinen (BT): het bevorderen van ontwikkeling en herstructurering van bedrijventerreinen,
en - in bredere zin – betrokkenheid bij het versterken van de bedrijfsomgeving.
In zijn algemeenheid concluderen de onderzoekers dat de regionale ontwikkelingsmaatschappijen in de
periode 2000-2004 een relevant instrument voor regionaal-economisch beleid zijn gebleken en dat ze een
positieve bijdrage leveren aan regionaal-economische structuurversterking. Deze conclusie is getrokken op
basis van een evaluatie-onderzoek waarbij vijf hoofdthema’s onder de loep zijn genomen:
1. relevantie
2. effectiviteit en efficiency
3. interne organisatie
4. aansturing
5. samenwerking
-2-
De bevindingen met betrekking tot deze aspecten komen onderstaand kort aan de orde, specifiek in relatie tot
de Brabantse ontwikkelingsmaatschappij.
Ad 1. Relevantie
Uit het onderzoek blijkt dat de ROM’s een relevant instrument zijn voor regionaal beleid. Zo sluiten de
ROM-activiteiten goed aan bij de behoefte van de regionale economie. Ook is er sprake van marktfalen op de
terreinen waarop de ROM’s opereren (bv. activiteiten Participatie en Beheer), waardoor ingrijpen vanuit
overheidswege gerechtvaardigd kan worden. Daarnaast sluiten de activiteiten van de ROM’s over het
algemeen goed aan bij nationale en provinciale beleidsdoelstellingen.
In de regionale context waarbinnen de ROM’s opereren is er sprake van een ruim aantal (intermediaire)
organisaties die binnen hun takenpakket vergelijkbare activiteiten ontwikkelen als de ROM’s. Dit zijn o.a.
Syntens, Kamer van Koophandel, en SenterNovem; in Brabant kunnen aan dit spectrum de
ontwikkelingsmaatschappijen NV Rede en Rewin toegevoegd worden. Maar in het veld waarbinnen zij
opereren hebben de ROM’s een voldoende afgebakende positie, zo stellen de onderzoekers. Via onderlinge
(werk)afspraken en afstemming wordt overlap zo veel mogelijk voorkomen en ontwikkelen deze organisaties
complementaire activiteiten.
Ad. 2 Effectiviteit en efficiency
De hoofdconclusie luidt dat de ROM’s een positieve bijdrage leveren aan de regionaal-economische
structuurversterking in de betrokken regio’s; over het algemeen gebeurt dit ook op effectieve wijze. Per
kerntaak wordt het volgende geconcludeerd.
Met betrekking tot O&I-activiteiten leveren de ROM’s o.a. een substantiële bijdrage aan het bevorderen van
het innovatieve vermogen in de regio; ook faciliteren en versnellen de ROM’s het proces van het formuleren
van projecten, opzetten van projectorganisaties, en het realiseren van benodigde financiering en dragen
daarmee positief bij aan het realiseren van beleidsdoelstellingen. Uit het onderzoek blijkt dat de BOM
gemiddeld scoort als het gaat om het relatieve bereik van bepaalde doelgroepen onder het regionaal
bedrijfsleven; in absolute aantallen bereikt de BOM het hoogste aantal bedrijven.
Op het gebied van investeringsbevordering (IB) blijken de resultaten voor een belangrijk deel behaald in de
speerpuntsectoren/thema’s, waarbij uit een enquête ook blijkt dat partners en klanten ook tevreden zijn over
de dienstverlening van de verschillende ROM’s. In de periode 2000-2003 heeft de BOM voor circa 2.400
arbeidsplaatsen gezorgd in uitoefening van haar IB-taak; relatief een hoog aantal gezien het feit dat de BOM
zich uitsluitend richt op het acquireren van buitenlandse bedrijven1.
Bij de kerntaak Participatie en Beheer (PB) blijken de resultaten ook voornamelijk te liggen in de
geformuleerde speerpuntsectoren/thema’s. Een punt van aandacht is de verhouding tussen liquide middelen
en uitstaande participaties. Deze verhouding geeft een indicatie van de mate waarin de ROM’s in staat zijn om
enerzijds nieuwe participaties aan te gaan en anderzijds indien gewenst bijstortingen kunnen verrichten in
bestaande participatie. De onderzoekers concluderen dat de aangehouden liquide middelen van de ROM’s
zeer hoog zijn. Deze zouden in principe voor een deel vrijgemaakt kunnen worden voor additionele
investering of uitkering aan de aandeelhouders. In het algemeen blijkt dat de ROM’s ruim meer investeren in
innovatieve bedrijven dan in traditionele, zowel in absolute aantallen als in geldelijke investeringen.
Opvallend is dat, daar waar de meeste ROM’s vooral investeren in starters, de BOM kiest voor investeringen
in bestaande bedrijvigheid. Rondom de revolving fund eis2 zijn mogelijkheden tot verbetering van de
Het betreft werkafspraken met de ontwikkelingsmaatschappijen NV Rede en REWIN; deze laatsten richten zich op het
werven (en behouden) van nationale investeerders voor Brabant. De BOM richt zich op de internationale contacten.
2 Revolving fund: participatiekapitaal dient in reële termen in stand te worden gehouden, vermeerderd met een bepaald
rendement over een langere termijn.
1
-3-
effectiviteit van de ROM’s.
De effectiviteit van de kerntaak bedrijventerreinen is tot op heden beperkt: de ROM’s leveren tot op heden
een relatief beperkte bijdrage aan totstandkoming en herstructurering van bedrijventerreinen. Dit geldt voor
alle ROM’s uitgezonderd het LIOF. Voor de BOM ligt de oorzaak hiervoor enerzijds in het feit dat de BOM
zich niet bezighoudt met nieuwe terreinen, anderzijds bevindt ze zich nog in een verkennende fase over wat
de invulling van de kerntaak BT zou kunnen en moeten zijn. De oprichting van een Brabantse
Herstructureringsmaatschappij (BHB) kan een invulling zijn van deze kerntaak; de haalbaarheid van dit
initiatief wordt op het moment onderzocht via een aantal pilots op Brabantse bedrijventerreinen.
Binnen de ROM’s worden vier afzonderlijke kerntaken gezamenlijk in één instrument ondergebracht. Een
belangrijke motivatie hiervoor is de beoogde synergie die ontstaat uit uitwisseling tussen de kerntaken. Uit
het onderzoek blijkt dat hiervan nog te weinig sprake is; er kan dan ook het nodige verbeterd worden om de
synergie tussen de vier kerntaken te verbeteren.
Ad. 3 Interne organisatie
De ROM’s zijn over het algemeen doelmatig georganiseerd, maar de verhouding tussen directe en indirecte
kosten is een aandachtspunt bij enkele ROM’s. Overigens wordt hierbij de BOM aangehaald als organisatie
die een relatief gunstige verhouding heeft tussen directe en indirecte kosten, mede omdat de BOM een aantal
ondersteunende taken inhuurt. Uit het onderzoek blijkt daarnaast dat de NV-structuur van belang is voor
externe profilering als geloofwaardige partner bij het bedrijfsleven. In het kader van interne organisatie zijn
ook de salarisniveau’s van de ROM’s onderling en met soortgelijke organisaties vergeleken. Hieruit blijkt dat
er sprake is van salarisniveaus die voor het grootste deel van de functies conform die van vergelijkbare
organisaties zijn, zoals de Kamers van Koophandel.
Ad. 4 Aansturing
De hoofdconclusie is dat de beleidswijzigingen ten aanzien van de aansturing in de afgelopen periode over het
algemeen een positieve bijdrage hebben geleverd aan effectiviteit, efficiency en organisatie van de ROM’s. De
aansturing heeft o.a. betrekking op de relatie tussen de aandeelhouders/subsidienten onderling en richting de
ROM’s.
Belangrijk aandachtspunt is de gezamenlijke aansturing van de ROM’s door EZ en provincies. Bij inhoudelijke
aansturing van de ROM’s is de provinciale beleidsagenda lange tijd leidend geweest. Met o.a. het verschijnen
van ‘Pieken in de Delta’ ziet EZ voor de ROM’s weer een nadrukkelijker rol weggelegd als ‘uitvoerder’ van
nationaal beleid. Goede afstemming tussen EZ en provincies over beleidskeuzes is derhalve cruciaal, mede
gezien het feit dat hierover in de afgelopen periode in enkele gevallen wat frictie is ontstaan.
Ook van belang is de (te) gedetailleerde wijze waarop enkele provincies omgaan het de aansturing van ‘hun’
ROM. In de visie van het ministerie dienen ROM’s aangestuurd te worden op basis van de output & outcome
die ze leveren. Enkele provincies daarentegen zijn geïnteresseerd in informatie ten behoeve van aansturing op
input-/activiteitenniveau. Naast de vraag of een dergelijke gedetailleerde wijze van aansturen wenselijk is,
levert dit de ROM’s ook de nodige administratieve lasten op daar voor verschillende stakeholders voortgang
op uiteenlopende indicatoren opgeleverd dient te worden. Bovendien is in de afgelopen periode gebleken dat
de consistentie in (definities van) indicatoren heeft ontbroken, waardoor vergelijking van prestaties over een
langere termijn aan waarde verliest cq. niet mogelijk is. Het benoemen van relevante en bruikbare prestatieindicatoren is derhalve een uitdaging die een de komende periode verder aangepakt dient te worden.
Ad. 5 Samenwerking met Syntens
De samenwerking tussen de ROM’s en Syntens wordt als intensief, constructief en structureel omschreven.
In de samenwerking tussen beiden is duidelijk sprake van complementariteit, waarbij overlap door heldere
afspraken zoveel mogelijk wordt vermeden. Door veranderingen in het innovatiebeleid is wel de situatie
ontstaan dat de doelgroepen van respectievelijk ROM’s en Syntens steeds maar naar elkaar toe groeien; de
-4-
noodzaak tot samenwerking is hierdoor verder toegenomen. Een aantal ROM’s hebben dan ook regelmatig
samengewerkt in projecten, waarbij samenwerking en afstemming veelal in werkafspraken of convenantvorm
zijn vastgelegd.
3. Aanbevelingen en vooruitblik
In het evaluatierapport worden een aantal aanbevelingen gedaan, gericht op de verschillende stakeholders,
zoals ministerie, provincies en ROM’s.
a. Aanbevelingen aan ministerie van Economische Zaken
In algemene zin bevelen de onderzoekers (het ministerie) aan het beleidsinstrument ROM te continueren en
zelfs te intensiveren. Uit het onderzoek komen wel een aantal verbeterpunten naar voren; enkele punten
worden hier specifiek genoemd3.
Eén van de aanbevelingen heeft betrekking op de ‘slagkracht’ van de BOM. De BOM beschikt – in
vergelijking met de andere ROM’s – over zowel de kleinste personele omvang als het kleinste financiële
vermogen. Hierdoor blijft de bijdrage die het als beleidsinstrument aan provinciale en nationale
beleidsdoelstellingen beperkt. De onderzoekers laten zich niet uit over de wijze waarop de slagkracht van de
BOM vergroot zou moeten worden.
Een andere aanbeveling heeft betrekking op de wenselijke institutionele structuur in de regio’s. Zoals eerder
gememoreerd zijn er meedere organisaties – door EZ gefinancierd – actief op het gebied van regionale
economische structuurversterking. Dit zijn ondermeer Syntens, Kamers van Koophandel, regiokantoren EZ,
SenterNovem, en de ROM’s. Over het algemeen opereren de organisaties complementair van elkaar; echter,
de vraag is of de afstemming rond activiteiten die uiteraard tegen tijd en kosten plaats moet vinden, op deze
wijze op de meest efficiënte en doelmatige manier is georganiseerd. De aanbeveling aan het ministerie luidt
dan ook om een heldere visie te ontwikkelen op de wenselijke institutionele structuur in de regio. De
onderzoekers laten zich niet uit over hoe een wenselijke structuur er uit zou moeten zien.
Een betere afstemming tussen EZ en provincies, in het bijzonder ten aanzien van beleidsinhoudelijke zaken en
het benoemen van prestatie-indicatoren is een derde aanbeveling. Het is van belang dat met de ROM’s
eenduidige afspraken gemaakt worden over de uit te voeren beleidsinhoudelijke activiteiten en verslaglegging
hierover.
b. Aanbevelingen aan de provincies
In het evaluatierapport worden twee aanbevelingen gedaan, die specifiek gericht zijn op de rol van de
provincie in relatie tot ‘hun’ ROM. Deze aanbevelingen richten zich met name op de aansturing van de
ROM’s.
De eerste aanbeveling aan de provincies is om de ROM’s op hoofdlijnen aan te sturen. De focus dient te
liggen bij aansturing op outputs en outcome. Uit het evaluatierapport blijkt dat met name de provincie
Gelderland erg nauw betrokken is bij de GOM, waarbij ook strenge monitoring van input en activiteiten
gedurende het jaar plaatsvindt zodat eventuele tussentijdse bijsturing vanuit de provincie mogelijk is. Ook de
provincies Limburg en Brabant wordt aanbevolen – zij het in mindere mate – om qua aansturing meer afstand
in acht te nemen en in plaats daarvan te investeren in het ontwikkelen van relevante (prestatie)indicatoren
waarop sturing plaats kan vinden.
De tweede aanbeveling aan de provincies is om de overheidscommissarissen terug te trekken uit de Raad van
Commissarissen (RvC) van de ROM’s. Het terugtrekken van de overheidscommissarissen uit de RvC zorgt
3
Voor de overige aanbevelingen verwijzen wij u naar het rapport (zie bijlage 1).
-5-
voor meer transparantie in de aansturingsrelatie vanuit de overheid. Deze aanbeveling geldt met name de
provincies Gelderland en Limburg.
c. Aanbevelingen aan de ROM’s
Ook aan de ROM’s worden enkele aanbevelingen gedaan, waaronder het verder voorzetten van
programmatisch werken binnen de kerntaak O&I, en het verbeteren van de rapportage-systematiek.
d. Beleidsinhoudelijke wijzigingen/toekomst
In het onderzoek worden richting EZ beleidsinhoudelijke keuzes voor de toekomst langs vier lijnen benoemd:
6. mate van kostenefficiency (regionale intermediaire systeem)
7. ROM’s primair als EZ-instrument of provinciaal instrument
8. Mate van landsdekkendheid
9. Mate van synergie tussen kerntaken
In het evaluatierapport worden vier opties benoemd voor de toekomst van de ROM’s, te weten consolideren,
concentreren, fuseren en decentraliseren. De opties worden kort ingevuld zonder hieraan een waardeoordeel te verbinden; een keuze uit deze opties vereist nadere invulling van de wenselijkheid en haalbaarheid
van de verschillende opties.
4. Visie college van Gedeputeerde Staten
Het college van Gedeputeerde Staten heeft kennisgenomen van het rapport ‘Evaluatie ROM’s 2000-2004’.
Het rapport is vervaardigd in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken ten behoeve van het
beleidsinstrument ‘regionale ontwikkelingsmaatschappij’. In de Brabant vervult de Brabantse
Ontwikkelingsmaatschappij (BOM) – een van de vier ROM’s een belangrijke functie bij het versterken van de
regionale economische structuur. De in het rapport opgenomen conclusies, aanbevelingen en vooruitblik
hebben hiermee de aandacht van college.
Het rapport geeft een uitgebreid, genuanceerd beeld van het functioneren van de ROM’s. Veel aspecten,
zowel inhoudelijk als organisatorisch, passeren de revue. Het college is verheugd dat de ROM’s als relevant
beleidsinstrument voor regionaal economisch beleid naar voren komen. Dit is in overeenstemming met de rol
die de BOM als partner en uitvoeringsorganisatie van provinciaal economisch beleid in Brabant vervult.
Genoemde verbeterpunten en aanbevelingen om de relevantie verder te vergroten krijgen de aandacht.
In het rapport worden aanbevelingen gedaan aan het Ministerie van EZ (zie 3a). Ten aanzien van de slagkracht
van de BOM wordt opgemerkt dat deze – zeker in vergelijking met andere ROM’s – aan de magere kant is.
Slagkracht kan zowel opgevat worden als personele omvang als financieel vermogen. Hierdoor zou de BOM
als beleidsinstrument niet optimaal ingezet kunnen worden ten behoeve van het realiseren van nationale en
provinciale beleidsdoelstellingen. In het rapport wordt niet nader ingegaan op de wijze waarop een grotere
slagkracht voor de BOM gerealiseerd zou kunnen worden (‘een studie op zich’). Genoemd worden de
mogelijkheden om landsdelig danwel provinciaal een verdergaande samenwerking op te zetten met andere
partijen. Uitgangspunt van het college is dat het belang van een op Brabant georiënteerde
ontwikkelingsmaatschappij hierbij voorop dient te staan. Noord-Brabant is zowel qua oppervlakte als
economische dynamiek een provincie van formaat. Om als regionale ontwikkelingsmaatschappij optimaal te
kunnen functioneren met relevante partners en netwerken is een juist schaalniveau noodzakelijk. Een
verregaande landsdelige samenwerking verdient derhalve niet de voorkeur. Beter kan er gekeken worden hoe
de Brabantse partijen – te denken valt aan de ontwikkelingsmaatschappijen Rede en Rewin – nauwer
betrokken kunnen worden bij de activiteiten de BOM. Deze partijen, die ieder (ook volgens het
evaluatierapport) complementair zijn qua taken en expertise, kunnen door versterkte samenwerking de
slagkracht en het schaalniveau in Brabant op het gewenste niveau brengen. Daarnaast doet de economische
dynamiek zich met name voor in de stedelijke regio’s, waarbinnen de B5-steden (Breda, Eindhoven,
Helmond, ’s-Hertogenbosch, Tilburg) de motor zijn. Een situatie waarbij de B5-steden dichter betrokken zijn
-6-
bij de activiteiten van de BOM is in dit perspectief zeer wenselijk.
Ook wordt het ministerie aanbevolen zich nader te beraden over de inrichting van de regionale institutionele
structuur. Het betreft de partijen die (deels) door EZ zijn opgezet en worden gefinancierd, zoals de ROM’s,
de Kamers van Koophandel, de EZ-regiokantoren en Syntens. Het provinciaal beleid is erop gericht ook deze
relevante partijen in de regionale economische structuur optimaal te laten functioneren en samenwerken om
het gezamenlijke doel – een sterke Brabantse economie – te bereiken. Tussen deze partijen is sprake van
complementariteit maar deels ook van een overlappend takenpakket. Hier is ruimte voor betere afstemming
en een scherpere verdeling van taken en activiteiten. De provincie zal met ministerie van EZ in overleg
treden om te zien waar. De beleidskeuze die het ministerie inzet – al dan niet gesteund door de provincie –
kan verstrekkende gevolgen hebben voor de uitvoeringsstructuur in de regio.
Ook zal er betere afstemming tussen provincie en ministerie plaats moeten vinden. Ten aanzien van de
huidige situatie waarbij het provinciaal beleid meestens leidend is voor de activiteiten van de BOM zal het feit
dat het ministerie zijn stem ‘zwaarder’ wil gaan laten wegen bij ROM-activiteiten ook van de provincie meer
afstemming en coördinatie eisen. Overigens heeft in de afgelopen jaren reeds een geleidelijke ontwikkeling in
deze richting plaatsgevonden. Daar waar mogelijke knelpunten zouden kunnen optreden tussen de
subsidiënten cq. aandeelhouders onderling is het zaak dit in goed overleg tijdig te bespreken, ook om het
functioneren van de BOM niet te bemoeilijken. Het benoemen van prestatie-indicatoren is ook vanuit
provinciaal standpunt een must. Hierin zijn in de afgelopen periode reeds een aantal stappen gezet; de
komende periode zullen EZ, BOM en provincie moeten komen tot een aantal ‘definitieve’ indicatoren voor
alle kerntaken die de komende jaren gemonitord kunnen worden.
In het rapport zijn ook twee aanbevelingen specifiek gericht op de provincies (3b). Ten eerste betreft het
aansturen van de ROM’s op hoofdlijnen. Het College neemt kennis van deze aanbeveling en kan deze ook
onderschrijven. De Strategische Visie 2003-2007 van de BOM is de basis waarop jaarlijks werkplan,
voortgangsrapportage en jaarrekening worden gebaseerd. Voor de betrokken partijen zijn dit ijkmomenten
om in overleg te treden over de koers die wordt gevolgd. In het verleden is een situatie ontstaan waarbij de
betrokkenheid van de provincie zich meer op detailniveau heeft toegespitst; om aansturing op hoofdlijnen
vorm te geven moeten de betrokken partijen gezamenlijk een leerproces (mate van detail werkplan,
jaarrekening) doormaken om dit traject goed vorm te geven. Daarbij is het zeer van belang om relevante
(prestatie)indicatoren te benoemen (zie ook de aanbevelingen bij 3a), zodat – hoewel op grotere afstand –
toch een goed inzicht blijft bestaan in de resultaten en effecten die de BOM met haar activiteiten weet te
bewerkstelligen.
De tweede aanbeveling aan de provincies is om overheidscommissarissen terug te trekken uit de Raad van
Commissarissen (Rvc) van de ROM’s. Het College neemt kennis van deze aanbeveling. Sinds enige jaren is er
reeds geen provinciale commissaris (meer vertegenwoordigd in de RvC van de BOM. In de notitie
‘Benoeming provinciale commissarissen’ is sinds enige jaren vastgelegd dat daar waar de provincie
voordracht-/benoemingsrecht heeft, een commissaris ‘van buiten’ benoemd wordt.
's-Hertogenbosch, 5 oktober 2004
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
-7-
Download