RENAISSANCE (UITTREKSEL DIGISCHOOL) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Algemeen Franco-Vlaamse school Venetiaanse School Geestelijke muziek Wereldlijke muziek Instrumenten Stijlkenmerken 1. Algemeen De term "Renaissance" betekent letterlijk "wedergeboorte". In de 15e en 16e eeuw werd de Oudheid (de klassieke Griekse en Romeinse wereld) een bron van inspiratie. Veel wetenschappers, filosofen en kunstenaars beschouwden de Middeleeuwen als een duistere periode, die overheerst werd door de dwingende macht van de kerk die elke vernieuwing tegenhield. Met de herontdekking van het klassieke erfgoed (daar was de mens de maat van alle dingen) vond inderdaad een soort wedergeboorte plaats. Het begrip "Renaissance" staat dan ook voor de herleving van de menselijke waarden. Men streefde niet alleen meer naar zaligheid in het hiernamaals maar ook naar een bevredigend aards bestaan. Het hebben van en uitdrukking geven aan alle mogelijke menselijke genoegens werd niet meer bijvoorbaat als een zonde gezien. Het werk van kunstenaars en schrijvers moest naast Gods goedkeuring ook begrijpelijk en aangenaam voor de mens zijn. Onder invloed van humanisme, ontdekkingsreizen, wetenschappelijke ontdekkingen en uitvindingen wordt de aandacht voor de mens als individu groter. Het nieuwe mensbeeld heeft een nieuw type kunstenaar tot gevolg dat zichzelf als scheppende kracht ziet. Tegelijkertijd komt het nieuwe zelfbewustzijn van de mens tot uitdrukking in de kerkelijke twisten en de geloofsstrijd, in de reformatie en contrareformatie. De reformatie (Luther, Calvijn, protestantisme, reformatorische kerken) is een reactie op de rijkdom en decadentie in de kerk van Rome. De contrareformatie is een poging van de Roomse Kerk om weer orde op zaken te stellen Muziek Dat de mens steeds meer centraal staat, komt o.a. tot uiting in de beeldende kunst en literatuur. De muziek loopt t.o.v. de andere kunsten een beetje achter, pas vanaf 1450 breekt de Renaissance door in de muziek. De muziek wordt in vergelijking met de Middeleeuwen vermenselijkt: Algemeen De relatie tekst-muziek wordt belangrijker. Componisten gingen op zoek naar nieuwe middelen om de inhoud van de tekst te benadrukken. In plaats van de grillige melodielijnen van de gotische muziek wordt de eenvoudige door de menselijke adem bepaalde melodie het ideaal. De gecompliceerde gotische ritmiek maakt plaats voor een regelmatige ritmische puls. Het ritmisch verloop wordt bepaald door de natuurlijke declamatie van de tekst. De expressie van de tekst moet worden weergegeven. Voor het eerst mag muziek beluisterd worden puur om haar esthetische kwaliteiten. In de muziek gaat de de wereldlijke muziek een steeds grotere rol spelen ook krijgt de instrumentale muziek voor het eerst zelfstandige betekenis. Als gevolg van de uitvinding van de muziekdruk (1476) zijn vanaf het begin van de 16e eeuw zeer veel composities gedrukt. Italië het centrum van de kunsten De rijkdom aan kunst en cultuur is te vinden aan de hoven in Frankrijk, Engeland en Italië en in kathedralen, kerken en kloosters. Ook de kerkmuziek levert haar bijdrage aan deze pracht en praal. In de Middeleeuwen lag het centrum van de culturele ontwikkeling in Frankrijk. In de Renaissance verschuift dit. Met name in de 16e eeuw was Italië het centrum van de kunsten. De belangrijkste muzikale ontwikkelingen (ook schilder-en beeldhouwkunst) gebeurden in Italië. De Franco-Vlaamse componisten waren veelvuldig in dienst van de Italiaanse vorstenhoven en het Vaticaan. Daar konden ze de meerstemmigheid ontwikkelen tot grote hoogten. De Italiaanse componist Palestrina, beïnvloed door de FrancoVlaamse stijl, heeft in zijn missen en motetten deze polyfone schrijfwijze geperfectioneerd. Tegelijkertijd ontwikkelde de wereldlijke muziek zich: het motet kreeg zijn wereldlijke tegenhanger in het Italiaanse madrigaal, en ook de instrumentale muziek begon steeds meer een zelfstandige rol te spelen. Met name in Venetië waar al het begin van de Barok te beluisteren viel. 2. Franco-Vlaamse school De Bourgondische stijl Het Bourgondische hof werd het centrum van de nieuwe muziek (ars nova). Gesteund door hertog Filips de Goede (1419-1467) konden kunstenaars en musici zich ontplooien. Het hertogdom Bourgondië omvatte het noordoosten van Frankrijk en de Nederlanden. De artistieke bloeiperiode in het Bourgondische rijk begon vanaf de 2e helft van de 14e eeuw en omvatte het grootste gedeelte van de 15e eeuw. Omdat de werkomstandigheden en financiële middelen er zeer gunstig waren, traden componisten uit de Nederlanden. Engeland en Italië graag in dienst van het Bourgondische hof. Zij werden aangesteld om amusementsmuziek (chansons, dansmuziek) en kerkmuziek (motet en mis) te schrijven. De thematiek van de chansons sloot vaak nog aan bij de Middeleeuwse traditie van de hoofse liefde. Componisten: Giles Binchois (ca. 1400-1460) en Guillaume Dufay (ca. 1400-1474). (luisterfragmenten www.digischool.nl) Kenmerken van de Bourgondische stijl: - gebruik van tertsen en sexten - gebruik van sext-akkoorden (fauxbourdon) - incidenteel gebruik van imitatietechnieken - de bovenstem wordt de belangrijkste partij (melodie) - driestemmig polyfoon, later vierstemmig - vocale composities hadden één tekst in één taal De Bourgondische stijl wist de muziek uit de late Middeleeuwen te verbinden met de Renaissance en was een inspiratie voor de volgende generatie Franco-Vlaamse componisten. Terwijl voor de schilderkunst de Renaissance al begonnen was kwam dit voor de muziek dus wat later. Vanaf 1450 wanneer de Franco-Vlaamse stijl tot bloei komt begint de Renaissance pas echt voor de muziek. De Franco-Vlaamse stijl Een aantal vooraanstaande componisten uit de Zuidelijke Nederlanden en NoordFrankrijk ontwikkelde tussen ongeveer 1450 en 1550 een invloedrijke, sterk internationaal georiënteerde stijl. Deze Franco-Vlaamse school omvatte drie generaties componisten. Deze componisten werkten in alle delen van Europa en vooral aan de Italiaanse hoven (in de roman 'Het motet voor de kardinaal' van Theun de Vries wordt geschreven over de migratie van Vlaamse musici en in het bijzonder Josquin Deprez). Ze zetten de vernieuwingen van de Bourgondiërs krachtig voort en dit leidt uiteindelijk tot de Gouden Eeuw van de polyfonie. Componisten: Johannes Ockeghem (ca. 1420-1497), Josquin Deprez (ca. 14401521), Orlando di Lasso (ca. 1532-1594) Kenmerken van de Franco-Vlaamse school: 1. imitatietechnieken (een motief uit de ene stem wordt overgenomen door een andere). Vormen van imitatie zijn de canon, vergroting (waarde van elke noot wordt verlengd), verkleining (waarde van elke noot wordt verkort) en de kreeft (melodie wordt van achter naar voren gespeeld). 2. doorimitatie (een motief wordt in alle andere stemmen herhaald) 3. drieklanken in de grondligging werden als bouwstenen gebruikt 4. gelijkwaardigheid van alle stemmen. Cantus firmus kan in alle stemmen verschijnen. 5. polyfone delen worden met homofone delen afgewisseld 6. vierstemmig polyfone werken was de norm, vijf-en zesstemmig kwamen ook veel voor 7. componisten hadden sterke voorkeur voor a-capella koorzang al kwam het regelmatig voor dat instrumenten de stemmen aanvulden 8. de majeur-mineur tonaliteit neemt toe (Nog steeds spreken we van kerktoonsoorten ofwel modi uit de Middeleeuwen, maar door chromatische veranderingen (bes, fis, es, cis) gaat de toonsoort in feite steeds meer als majeur en mineur klinken.) 3. Venetiaanse school In Venetië werd zowel in de muziek als in de schilderkunst een krachtige impuls gegeven voor de ontwikkeling van de latere Barokstijl. De nieuwe ruimtelijke voorstellingen van de 16e eeuw - het onderzoek naar de bewegingen van de aarde en de planeten, het uitbouwen van het ruimtelijk perspectief in de schilderkunst, de nieuwe ruimtelijke werking in de architectuur ontwikkelden ook in de muziek nieuwe dimensies. Het was niet voor niets dat Venetië het centrum werd van deze nieuwe ontwikkelingen in de muziek. Buiten Venetië stond de kerk minder tolerant ten opzichte van nieuwe ideeën. De stadsstaat Venetië was het handels-en culturele centrum van Europa. De scheiding van kerk en staat vervaagde er. Het staatshoofd, de Doge, werd gekozen in plaats van dat de functie vererfde. De Doge had in de stad de leiding over geestelijke en politieke zaken. Feesten en ceremoniën hadden meestal plaats in of om de San Marco basiliek en muziek speelde altijd een belangrijke rol bij deze evenementen. Meerkorigheid Kenmerkend voor de Venetiaanse muziekstijl is het gebruik van de 'meerkorigheid'. Door koren en instrumentale ensembles op verschillende plaatsen in de uitvoeringsruimte neer te zetten, konden bijzondere echo-effecten gerealiseerd worden. In tegenstelling tot de complexe, polyfone lijnen van de Frans-Vlaamse componisten bestond de Venetiaanse muziek grotendeels uit massieve homofone harmoniën. Twee belangrijke componisten zijn: Andrea Gabrieli (1610-1585) en diens neef Giovanni Gabrieli (1554-1612). Op weg naar de Barok De Venetianen braken door het inzetten van instrumenten (naast of in plaats van de zangstemmen) met de a-capella traditie van de renaissance. Door die verschillende samenstellingen van de diverse koren ontstonden nieuwe klankkleuren. Deze koren werden in de composities vaak tegenover elkaar gezet waardoor instrumentale en vocale partijen, groot koor en klein koor/ solist afgewisseld werden met elkaar. Hierdoor ontstaat een dialoog tussen de verschillende koren/ ensembles. Dit noemen we 'stile concertato'. Deze stijl werd karakteristiek voor de Barokstijl en wordt ook wel concertatostijl genoemd. De nadruk op contrast en harmonie (homofonie) in plaats van de gelijkwaardigheid van alle stemmen in de polyfonie, luidt het eind in van de Renaissance op muziekgebied en het begin van een nieuw tijdperk: de Barok. De Venetiaanse school oefende grote invloed uit op de muziek aan het eind van de 16e en het begin van de 17e eeuw. (geluidsfragmenten op digischool.nl) 4. Geestelijke muziek Katholieke kerkmuziek Alle componisten uit de Renaissance schreven geestelijke muziek. Het grootste deel van hun repertoire bestond daaruit. De mis en vooral het motet waren de meest gebruikte genres binnen de kaholieke kerkmuziek. Door de dichte stemmenweefsels van soms wel vijf of zes vocale partijen ontstond een volle klank. De contrareformatie was een reactie op de reformatie en bedoeld om misstanden in de kerk een halt toe te roepen. Tijdens het Concilie van Trente (1545-1563) overwogen de kerkvaders alle polyfonie uit de liturgie te bannen. Dit omdat de dichte stemmenweefsels het onmogelijk maakten om de religieuse tekst te verstaan en begrijpen lukt dan helemaal al niet. Ondanks de pleidooien meerstemmige muziek in de kerk te verbieden was de uitkomst van het concilie toch positief maar aan een aantal voorwaarden moest wel worden voldaan: • • • een duidelijk verstaanbare tekst terughoudendheid in expressie geen wereldlijke cantus firmus in de missen Giovanni Pierluigi da Palestrina In de ogen van het concilie was de muziek van Palestrina het voorbeeld van hoe meerstemmige katholieke muziek moest klinken. Zijn stijl heeft lange tijd als voorbeeld gediend voor de contrapuntische schrijfwijze. Palestrina was lid van een groep componisten die in de 16e eeuw in de Pauselijke Kapel in Rome werkzaam was. Zijn muziek bundelt alle technieken van de polyfonie. Invloeden van de Franco-Vlaamse school zijn onmiskenbaar aanwezig. Hij heeft het grootste deel van zijn leven in de kerken van Rome doorgebracht (hij was in dienst van 11 pausen!). Zijn stijl wordt gekenmerkt door: • • • • overwegend geestelijke muziek (mis en motet) a capella stijl (in de Sixtijnse kapel werden geen instrumenten gebruikt) teruggrijpen op bij voorkeur het Gregoriaans rustig en vloeiend ritme Protestantse kerkmuziek De Reformatie begon in 1517, toen Maarten Luther zijn beroemde 95 stellingen op de deur van de slotkapel in Wittenberg spijkerde. Hoewel de misstanden in de kerk al veel langer bestonden bepaalde deze aanklacht het begin van de Reformatie en werd de kerk gespleten in een katholiek en een protestants deel. Maarten Luther, was behalve theoloog ook musicus. Ook hij vond (met het concilie van Trente) dat kerkmuziek soms zo ingewikkeld was dat ze de aandacht afleidde van de tekst. Ook hij stelde een vereenvoudiging voor. Alleen deze vereenvoudiging werd veel fanatieker gerealiseerd dan wat het concilie (uiteindelijk na 20 jaar praten) voor elkaar kreeg. De eerste verandering was de vertaling van de liturgie in de volkstaal (bij Luther dus in het Duits). Tevens werden middeleeuwse gregoriaanse en wereldlijke melodieën aangepast aan de toenmalige tijd en van nieuwe teksten voorzien. De melodieën werden metrischer en teksten werden opgemaakt in een strofische vorm (ze begonnen meer op dichtversjes te lijken). Deze melodieën, die unisono, gezongen werden noemen we koralen. Het orgel kreeg een belangrijke plaats in de Lutherse kerk. Wanneer de melodie van een wereldlijk lied van een nieuwe tekst wordt voorzien noem je dat een contrafact. Een dergelijke aanpassing van wereldlijke liederen en wereldlijke polyfone composities voor kerkelijk gebruik was in de 16e eeuw heel gewoon. Dit verschijnsel komt in de hele westerse muziekgeschiedenis voor. Later werden de koraalmelodieën polyfoon gezet (meestal vierstemmig), omdat protestantse componisten het koraal in omvangrijke koorwerken (zoals de cantate) wilden verwerken. Zo'n polyfoon koraal kon dan niet meer door de kerkgemeenshap meegezongen worden, daar was een geoefend koor voor nodig. Wanneer het koor uitgezongen was mocht de gemeenschap dezelfde melodie alsnog zingen maar dan unisono uiteraard. Zo werd het koraal een belangrijke eenheidsscheppende factor in de protestantse kerkmuziek van de Barokperiode. Zo'n 100 jaar later zou J.S. Bach de koraalcantate naar een hoogtepunt voeren. 5. Wereldlijke muziek Een van de consequenties van het humanistisch denken was dat men in de 16e eeuw meer belangstelling begon te hechten aan wereldlijke aangelegendheden. Door de economische opkomst van de burgerij ontstond een klasse tussen de adel en de armen. Deze steeds machtiger en rijker wordende stedelijke middenklasse velangde van de componisten wat meer "zinneprikkelender" composities. Geld was het probleem niet. De muziek bleef liturgische doelen dienen, maar de wereldlijke muziek was sterk in opkomst. Omdat zij in tegenstelling tot kerkmuziek niet aan gevestigde tradities gebonden was, leende de wereldlijke muziek zich ook beter voor allerlei experimenten. Tot de wereldlijke muziek behoorde de volksmuziek. Over de volksmuziek zelf is niet zo heel veel bekend omdat deze niet genoteerd werd. Wel gebruikten componisten melodieën uit volksliederen in genres die zeer populair waren in Europa. Elk land had zijn favoriete genres. In Frankrijk het chanson, in Engeland de carol, in Duitsland het lied en in Italië de frottola. Toch horen deze genres niet tot de volksmuziek. Het was muziek die vooral populair was bij de hoven. Een volksmelodie die vele keren in allerlei composities werd verwerkt (o.a. missen en motteten) was het soldatenlied: L 'homme armee. Naast deze populaire vaak wat luchtigere genres ontstond meer ernstige en verheven muziek uitsluitend gericht op de hogere maatschappelijke klasse. Deze beperkte en bevoorrechte groep kon het zich veroorloven zich uitgebreid met kunst bezig te zijn. Deze 'kunstmuziek' (musica reservata) stelde hoge eisen aan beoefenaar en luisteraar. Musica reservata is muziek gereserveerd voor kenners; de aristocratie en ontwikkelde burgerlijke stand in de steden, die toegang tót en interesse vóór deze kunst hadden. Het madrigaal Tot deze kunstmuziek behoorde het madrigaal. Het madrigaal was de wereldlijke tegenhanger van het motet en is ontstaan in Italië in de 16e eeuw. Het was muziek voor de aristocraten, vertegenwoordigers van de hoogste maatschappelijke klasse en muziekkenners. Het werd het meest bekende en beoefende genre in die kringen. Door het madrigaal groeide Italië voor het eerst in haar geschiedenis uit tot het centrum van de Europese muziek. In de madrigalen werden niet alleen wereldlijke teksten gebruikt maar ook levendige ritmen. Madrigalen werden meestal nieuw gecomponeerd en waren aanvankelijk veelal homofoon. Madrigalen waren ernstig en verheven van toon en teksten waren in de begintijd vaak van vooraanstaande dichters (Petrarca). Ook teksten over liefde en liefdesverdriet (een steeds weer onuitputtelijke bron van inspiratie door alle eeuwen heen) waren zeer populair. In de beginperiode waren madrigalen 4-stemmig, later voor vijf en zelfs zes stemmen. Het woord stemmen moet letterlijk worden opgevat. Dus elke partij was bedoeld voor één zanger (net als altijd in de 16e eeuw was het echter mogelijk, misschien wel gebruikelijk om de partijen te 'dubbelen' met instrumenten). Toonschildering/ woordschildering werd steeds meer gebruikt in dit genre. Van toon-/ woordschildering is sprake als beelden, gevoelens of andersoortige indrukken, meestal afkomstig uit de buitenmuzikale wereld, in een muziekstuk worden verwerkt. Dit kunnen vogelgeluiden, klokkengelui of strijdgewoel zijn. Ook woorden met een bijzondere betekenis (kus, zuchten, dood, liefde, verlangen) kregen een bijzondere muzikale uitwerking: een crescendo of decrescendo op één lettergreep, een opmerkelijk lang aangehouden noot of een chromatisch dalende lijn om verdriet aan te geven. Claudio Monteverdi Een belangrijke componist van madrigalen was Claudio Monteverdi (1576-1643). Bij hem wordt het madrigaal een proeftuin voor experimenten: veelvuldig gebruik van chromatiek, expressieve harmonieën en dissonanten, een preciese muzikale uitbeelding van de tekst. Monteverdi geeft hier al de aanzet tot de Vroege Barok In zijn latere madrigalen gebruikt Monteverdi al een uitgeschreven basso continuo partij (een partij waar een akkoordbegeleiding staat aangegeven) wat de mogelijkheid biedt om solo, duo en tuttigedeelten af te wisselen. Deze madrigalen in dialoogvorm geven al het begin aan van de vroege (Venetiaanse) Opera waar Monteverdi als eerste componist de belangrijkste exponent van was. Engelse madrigaal De gouden tijd van het wereldlijk lied brak in Engeland later aan dan op het vasteland van Europa. Het Engelse madrigaal is overwegend homofoon en heeft de melodie in de bovenstem. De belangrijkste componist in dit genre was Thomas Morley (1557-1602). De vorm is vaak AABB, verder hebben deze stukken een refrein, vaak op de lettergrepen 'fa-la'. 6. Instrumenten Instrumentale muziek In de Renaissance is de vocale muziek, die veel a-capella wordt uitgevoerd, van groot belang. Toch is er vaak sprake van een geïntegreerd gebruik van instrumenten en zangstemmen: stemmen en instrumenten zijn uitwisselbaar, waardoor vierstemmige muziek door bijvoorbeeld twee vocale en twee instrumentale stemmen kan worden uitgevoerd. Ook kunnen instrumenten de partij van zangstemmen meespelen. In de dansmuziek is sprake van geïmproviseerde instrumentale melodieën op basso ostinato structuren (dansbassen): het begin van de ontwikkeling van ‘echte’ instrumentale muziek. Vóór 1500 werden instrumenten voornamelijk gebruikt om vocale partijen te begeleiden, te vervangen of te verdubbelen. In de 16e eeuw kregen componisten meer oor voor de klankmogelijkheden van de instrumenten én werden zij er zich ook bewust van dat instrumenten "dingen" kunnen spelen die met de zangstem niet mogelijk zijn: melodieën met zeer grote toonomvang, zeer lange tonen, zeer snelle herhalingen, grote intervalsprongen. Mede hierdoor won de zelfstandige instrumentale muziek snel aan betekenis. Een ander teken van verhoogde belangstelling voor instrumenten bleek ook uit de uitgave in 1511 van het eerste beschrijvende boek over instrumenten, met belangrijk bijkomend aspect dat deze boeken meteen in de landstaal en niet in het Latijn verschenen; ze waren bedoeld voor muzikanten, niet voor theoretici. Belangrijke instrumenten zijn: • • • • de luit (voorloper van de gitaar) gamba (een kleine uitvoering van de cello), kromhoorn (een dubbelrietinstrument met speciaal mondstuk als bij de blokfluit) blokfuit clavecimbel. Indeling van de instrumenten In de middeleeuwen waren instrumenten ingedeeld naar hun geluidsterkte. Er waren twee groepen: 'haut' = hard en 'bas' = zacht. Tijdens de renaissance veranderde dit. De 16e-eeuwse componisten van instrumentale muziek hadden een duidelijk klankideaal: de klankkleuren moesten van laag tot hoog gelijkmatig samenvloeien. Hiervoor was het noodzakelijk dat instrumenten in families gebouwd werden. Elke familie was onderverdeeld van laag tot hoog. Genres in de instrumentale muziek In de Renaissance gebruikten componisten aanvankelijk vocale vormen en genres als modellen voor hun instrumentale composities. De canzona is b.v. een levendige instrumentale versie van het chanson. De ricercare is eigenlijk een instrumentaal motet. De variatievorm werd zeer populair. Een bekende melodie wordt hier als uitgangspunt genomen. In dit genre neemt het aantal noten bij elke volgende variatie toe. Vooral in Engeland (William Byrd, Orlando Gibbons) kwam de variatievorm tot grote bloei, maar ook Jan Pietersz Sweelinck (1562-1621) schreef prachtige variatiereeksen. 7. Stijlkenmerken Stijlkenmerken Stemvoering Polyfoon. Doorimiterende stijl. In de regel vierstemmigheid, in de 2e helft van de 16e eeuw ook vijf-en zesstemmigheid. Harmonische polyfonie (horizontaal gedacht vanuit de drieklank) in plaats van lineaire polyfonie (verticaal gedacht) Toonomvang In de vocale muziek ruim een octaaf, in de instrumentale muziek aanzienlijk ruimer Toonstelsel Nog steeds spreken we van kerktoonsoorten ofwel modi uit de Middeleeuwen, maar door chromatische veranderingen (bes, fis, es, cis) gaat de toonsoort in feite steeds meer als majeur en mineur klinken Melodievorming Melodieën zijn vocaal gedacht: alle stemmen (partijen) in een compositie kunnen in principe gezongen worden, er zijn dus geen typische instrumentale melodielijnen. Door menselijke adem bepaalde melodie is het ideaal. Ritmiek Rustige en regelmatige ritmische puls. Eenvoudige, enkelvoudige maatsoorten (2/4 of 3/4). Harmonie In de Renaissance worden de stemmen steeds meer ‘tegelijk’ gecomponeerd. De klank wordt voller, men gaat denken in akkoorden/ drieklanken, dus worden de terts en sext belangrijker in de samenklank. Verhouding tekst-muziek De melodie is ondergeschikt aan de betekenis en het ritme van de tekst Genres en vormen Mis meerstemmige compositie: zoals in de middeleeuwen schrijven componisten nieuwe meerstemmige zettingen van het mis-ordinarium, maar dan met gebruik van de compositietechnieken van de Renaissance. Motet vocale geestelijke muziek welke meestal a capella wordt uitgevoerd. Teksten zijn in het Latijns. Chanson een verzamelnaam voor wereldlijke vocale of gemengd vocaal/ instrumentale muziek, van eenvoudig homofoon tot ingewikkeld polyfoon, zoals in motetten. (Frankrijk, Zuidelijke Nederlanden) Madrigaal een verzamelwoord voor wereldlijke muziek uit Italië. In de Renaissance gebruikten componisten aanvankelijk vocale vormen en genres als modellen voor hun instrumentale composities. De canzona is b.v. een levendige instrumentale versie van het chanson. De ricercare is eigenlijk een instrumentaal Dansvormen motet. Voor een eerste begin van echte instrumentale muziek zijn de variaties over dansbassen van belang: o.a. pavane en gaillarde, met de tegenstelling rustig/ langzaam en springerig/ snel. Bicinium een tweestemmig polyfoon werk. Deze composities hadden vaak een educatieve functie. Koraal eenvoudig lied, bestaat uit korte frasen, regelmatig ritme en een tekst in strofische vorm. Werd unisono gezongen tijdens de protestantse eredienst. Contrafact gezangen (koraal) voor de protestantse erediensten waar een nieuwe geestelijke tekst op de melodie van een bestaand wereldlijk lied (of bestaande melodie) werd gezet. Betekenis Muziek mag voor het eerst louter om haar esthetische kwaliteiten genoten worden; muziek heeft een zelfstandige esthetische waarde. Gelijkwaardigheid wereldlijke (madrigaal) en geestelijke (motet) muziek. Begin verzelfstandiging instrumentale muziek.