Meer dan incidentpolitiek? Bestuurlijke besluitvorming over fysieke veiligheid. Door Gino Tibboel Student MCDM-XI Augustus 2010 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding, probleem- en doelstelling........................................................ 5 1.1 Inleiding................................................................................................................ 5 1.2 Dankwoordjes ...................................................................................................... 7 1.3 Probleemstelling.................................................................................................. 7 1.4 Methoden en technieken..................................................................................... 8 1.5 De gesprekken met Kamerleden ........................................................................ 9 1.6 Leeswijzer .......................................................................................................... 10 Hoofdstuk 2 De Tweede Kamer ................................................................................ 11 2.1 2.2 2.3 Inleiding.............................................................................................................. 11 De plaats en de rol van de Tweede Kamer in het politieke bestel ................. 11 De samenstelling van de Tweede Kamer. ....................................................... 13 2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.3.4 2.3.5 2.4 De werkwijze van de Tweede Kamer................................................................ 16 2.4.1 2.4.2 2.5 De Tweede Kamer als medewetgever .................................................................... 16 De agenda van de Tweede Kamer ......................................................................... 17 De instrumenten van de Tweede Kamer .......................................................... 18 2.5.1 2.5.2 2.6 De fracties in de Tweede Kamer ............................................................................ 13 De Commissies van de Tweede Kamer ................................................................. 13 De vaste Kamercommissie voor BZK ..................................................................... 14 Relatie met de Eerste Kamer ................................................................................. 15 Relatie met het kabinet........................................................................................... 15 Recht van amendement ......................................................................................... 19 Budgetrecht............................................................................................................ 19 Controle-instrumenten van de Tweede Kamer ............................................... 20 2.6.1 2.6.2 2.6.3 2.6.4 2.6.5 2.6.6 Inlichtingenrecht ..................................................................................................... 21 Schriftelijke vragen ................................................................................................. 21 Mondelinge vragen (vragenuurtje) .......................................................................... 22 Spoeddebatten ....................................................................................................... 22 Interpellatiedebatten ............................................................................................... 22 Het recht om uitspraken te doen (moties) ............................................................... 22 2.6.7 Recht van onderzoek ............................................................................................. 23 Hoofdstuk 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.7 Politieke besluitvorming ...................................................................... 25 Inleiding.............................................................................................................. 25 Specifieke partijstandpunten over fysieke veiligheid .................................... 25 Politieke stromingen ......................................................................................... 27 Allianties in de Kamer over fysieke veiligheid ................................................ 30 Partijstandpunten over fysieke veiligheid ....................................................... 30 Het beschouwingmodel .................................................................................... 35 ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 2/100 Hoofdstuk 4 4.1 De Herculesramp .............................................................................................. 37 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.1.4 4.2 De vuurwerkramp Enschede. ................................................................................. 45 De beraadslagingen in de Tweede Kamer over de ramp in Enschede ................... 50 Beschouwing van het debat aan de hand van het model........................................ 52 Conclusies ............................................................................................................. 59 De Cafébrand in Volendam ............................................................................... 61 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4 4.4 De Herculesramp. .................................................................................................. 37 De beraadslagingen in de Tweede Kamer over de ramp in Enschede ................... 39 Beschouwing van het debat aan de hand van het model........................................ 40 Conclusies ............................................................................................................. 44 De Vuurwerkramp in Enschede ........................................................................ 45 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.3 De brand in café Het Hemeltje te Volendam. .......................................................... 61 De beraadslagingen in de Tweede Kamer over de café brand in Volendam ........... 64 Beschouwing van het debat aan de hand van het model........................................ 65 Conclusies ............................................................................................................. 70 De Schipholbrand .............................................................................................. 72 4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.4.4 De brand in het cellencomplex. .............................................................................. 72 De beraadslagingen in de Tweede Kamer over de Schipholbrand ......................... 77 Beschouwing van het debat aan de hand van het model........................................ 79 Conclusies ............................................................................................................. 84 Hoofdstuk 5 5.1 Besluitvorming over fysieke veiligheid .............................................. 86 Analyse van de 7 indicatoren ........................................................................... 86 5.1.1 5.1.2 5.1.3 5.1.4 5.1.5 5.1.6 5.1.7 5.2 De analyse van de debatten ................................................................ 37 Coalitie vs. Oppositie.............................................................................................. 86 Partij ideologie........................................................................................................ 87 Politieke timing ....................................................................................................... 87 Relaties met andere dossiers ................................................................................. 88 Mediafactor ............................................................................................................ 89 Procesgebruik ........................................................................................................ 90 Stemgedrag ........................................................................................................... 90 Conclusies ......................................................................................................... 91 Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bronnen Afkortingen Gesprek Attje Kuiken, Kamerlid PvdA gesprek met Ronald van Raak, Tweede Kamer lid van de SP ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 3/100 ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 4/100 Hoofdstuk 1 1.1 Inleiding, probleem- en doelstelling. Inleiding Op zaterdag 13 mei 2000 ontplofte een bunker op het terrein van een vuurwerkfabriek in Enschede. Na de klap is er een zeer omvangrijk onderzoeksrapport verschenen van de Commissie Onderzoek Vuurwerkramp (beter bekend als de commissie Oosting). De belangrijkste conclusie ten aanzien van de oorzaak was dat de ontploffing vooral kon ontstaan doordat er opslag plaatsvond die de regelgeving helemaal niet toestond. Kennelijk was deze ook niet gecontroleerd, waardoor de ramp kon plaatsvinden. Toen deze onderzoeken afgerond waren is er een waslijst met aanbevelingen opgesteld. Een groot aantal van deze aanbevelingen moest uiteindelijk leiden tot bestuurlijke besluitvorming. Naar mijn mening zijn een aantal van deze aanbevelingen door de bestuurders op een andere manier opgepakt dan ze bedoeld waren. Bijvoorbeeld de aanpassing van het vuurwerkbesluit, welke na de ramp in Enschede werd doorgevoerd. Deze had tot gevolg dat het opslaan van vuurwerk in Nederland nagenoeg onmogelijk werd. Daar waar de aanbevelingen wel tot doel hadden om de regelgeving (met name op het gebied van de classificatie van vuurwerk en de gebruikte veiligheidsafstanden) nogmaals te beoordelen. Het uiteindelijk resultaat was dat de regelgeving werd verzwaard tot een bijna onwerkbaar niveau. Met deze kennis in het achterhoofd ging ik bij andere incidenten ook opletten tot welke maatregelen er besloten werd en hoe effectief die zijn. Op 1 januari 2001 ontstond er een korte felle brand in café het Hemeltje in Volendam. Weer werden veel onderzoeken uitgevoerd en lijsten met aanbevelingen opgesteld Vlak na deze brand ontstond er in heel Nederland een soort inhaalslag om alle horecagelegenheden te controleren. Zelfs zo dat er een tekort aan preventisten ontstond. Professioneel gezien vond ik het bijna schokkend dat ineens alle aandacht uitging naar de horeca, terwijl bijvoorbeeld verzorgingstehuizen, waar verminderd zelfredzame mensen aanwezig zijn, nauwelijks meer aandacht kregen. Politiek gezien moest de aandacht tenslotte naar de horecagelegenheden. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 5/100 In een gesprek met een ambtenaar van de inspectie Openbare Orde en Veiligheid dat ik na de ramp had, maakte deze een opvallende opmerking. Op de vraag of hij het idee had dat aanbevelingen wel eens zwaarder opgepakt worden dan bedoeld gaf hij aan: “dat weet ik wel zeker”. Een opmerking die mij steunde in mijn idee dat er op dat vlak nog wel eens vreemde dingen gebeuren. Met deze observaties als uitgangspunt raakte ik geïnteresseerd in de manier waarop politieke besluitvorming na incidenten tot stand komt. Vanuit mijn sterk operationeel georiënteerde achtergrond heb ik geregeld moeite met de uiteindelijke besluiten. Vaak heb ik het gevoel dat de uiteindelijk genomen besluiten niet overeenkomen met de oorspronkelijke bedoeling van de aanbevelingen. Of de aanbevelingen lijken op zich verstandig maar hebben ongewenste bijeffecten. Daarom heb ik besloten om mijn scriptie in het kader van de opleiding Master of Crisis and Disaster Management (MCDM) te wijden aan de bestuurlijke besluitvorming over fysieke veiligheid. In het vooroverleg met mijn decaan, Marc Otten, gaf hij mij de suggestie om mij te richten op de Tweede Kamer. Ten eerste omdat er natuurlijk op heel veel verschillende niveaus besluitvorming plaatsvindt en ik maar beperkt tijd heb en dus keuzes moet maken. Tweede (praktische) reden is dat de beraadslagingen in de Tweede Kamer zeer goed gedocumenteerd worden (de zgn. Handelingen)1 en dus uitstekend als onderzoekmateriaal kunnen dienen. Daarom heb ik er voor gekozen om dit onderzoek te beperken tot de besluitvorming in de Tweede Kamer. De stage die we voor de MCDM moeten doen heb ik gelopen bij een instantie die te maken heeft met deze besluitvorming: de griffie van de vaste Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden van de Tweede Kamer. Dat is de commissie die fysieke veiligheid in zijn pakket heeft. Bij het bestuderen van de Handelingen, maar vooral tijdens mijn stage bij de Tweede Kamer heb ik de focus voor mijn “verwondering” enigszins verlegd. De manier waarop de besluitvorming over fysieke veiligheid plaatsvindt, is een heel ander proces dan ik in eerste instantie verwachtte. 1 De Handelingen zijn een woordelijke weergave van de debatten in de Tweede Kamer. ______________________ ____________ Meer dan incidentpolitiek? Pag. 6/100 Gino Tibboel, augustus 2010 Uiteindelijk kreeg ik het beeld dat bestuurlijke besluitvorming niet alleen maar beïnvloed wordt door de gedane aanbevelingen, maar dat er nog veel meer aspecten zijn die de bestuurlijke besluitvorming beïnvloeden. In deze scriptie beschouw ik de manier waarop de besluitvorming over fysieke veiligheid tot stand komt. 1.2 Dankwoordjes Bij een stuk als dit ontkom je niet aan een aantal bedanken. Mensen die geholpen hebben bij het tot stand komen of mensen die last hebben gehad van het tot stand komen. Als eerst natuurlijk mijn vrouw Conny en mijn kinderen Nick en Naomi, die vaak tegen een vader achter de laptop aan hebben zitten kijken. Mijn decaan Marc Otten omdat die me op het goede spoor wist te zetten toen ik op een doodlopende stond. Verder Jouke de Vries, die met zijn lessen de inspiratie was voor deze scriptie en ook een aantal goede tips en aansporingen heeft gegeven. Last but not least: de complete groep van de 11e MCDM. Door een ieders bijdrage was iedere bijeenkomst weer een bijzondere, inspirerende ervaring. 1.3 Probleemstelling Door mijn verwondering over de politieke besluitvorming na rampen ben ik geïnteresseerd geraakt in de manier waarop deze besluitvorming plaatsvindt. Mijn interesse gaat vooral uit naar de manier waarop besluiten in het domein van de fysieke veiligheid2 tot stand komen. Die interesse komt voort uit twee aspecten. Als eerste verbaas ik mij, vanuit mijn professionele achtergrond, vaak over de uiteindelijke besluiten die genomen worden na een incident. Ten tweede heb ik, tijdens mijn opleiding MCDM en mijn stage bij de Tweede Kamer, ontdekt dat ik nauwelijks inzicht heb in de manier waarop deze besluitvorming tot stand komt. 2 Fysieke veiligheid gaat over bedreiging van burgers ten gevolge van fysieke invloeden van buitenaf, zoals natuurrampen, rampen, ongelukken, branden en dergelijke. In dit kader in tegenstelling tot sociale veiligheid die met name gerelateerd is aan criminaliteit. ______________________ ____________ Meer dan incidentpolitiek? Pag. 7/100 Gino Tibboel, augustus 2010 De hoofdvraag van deze scriptie is daarom: Hoe verloopt politieke besluitvorming in de Tweede Kamer over dossiers met betrekking op de fysieke veiligheid. Om deze vraag te kunnen beantwoorden heb ik een aantal deelvragen geformuleerd: - Wat is de plaats en de rol van de Tweede Kamer in het politieke bestel - Wat is de werkwijze van de Tweede Kamer - Wat zijn de standpunten over fysieke veiligheid van de verschillende partijen in de Tweede Kamer - Hoe belangrijk is het onderwerp fysieke veiligheid in de Tweede Kamer, gemeten naar de manier waarop de besluitvorming plaatsvindt. o Hiervoor heb ik een aantal deelvragen geformuleerd die in hoofdstuk 3: “beschouwingmodel” verder toegelicht worden. 1.4 Methoden en technieken Voor dit onderzoek heb ik op een aantal manieren mijn informatie verzameld. Om te beginnen heb ik literatuur met betrekking tot het onderwerp bestudeerd (al dan niet gedeeltelijk), zie hiervoor de bronnenlijst. Om inzicht te krijgen in het verloop van debatten in de Tweede Kamer rond fysieke veiligheidsprocessen heb ik de Handelingen bestudeerd. Hiervoor heb ik vier debatten gekozen; - de Hercules ramp; - de vuurwerkramp in Enschede; - de cafébrand in Volendam; - de Schipholbrand. De Handelingen zijn de verslagen van de plenaire vergaderingen van de Tweede Kamer. In de Handelingen wordt het complete debat woordelijk uitgeschreven. Uit de Handelingen heb ik geprobeerd een indruk te krijgen van de manier waarop de politieke spelers (zowel Kamerleden als fracties) omgaan met de belangen rondom fysieke veiligheid. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 8/100 In het kader van de MCDM-opleiding is het gebruikelijk om een “binnenlandstage” te lopen. Omdat ik besefte weinig inzicht te hebben in de werkwijze van de Tweede Kamer heb ik mijn stage bij de griffie Tweede Kamer gelopen. Tijdens deze stage heb ik ook een aantal debatten en commissievergaderingen bijgewoond onder andere over de wet op de veiligheidsregio’s. Deze ervaringen heb ik ook meegenomen in deze scriptie. 1.5 De gesprekken met Kamerleden Tijdens mijn stage bij de griffie van de Tweede Kamer heb ik gesprekken gevoerd met twee Kamerleden3 die beide de woordvoerder voor fysieke veiligheid zijn voor hun fractie. Bij de gesprekken met Kamerleden bleken mij een aantal dingen. Eén van de belangrijkste conclusies die zij zelf trokken is dat fysieke veiligheid nauwelijks politieke lading heeft. Dit laat zich door een tweetal dingen illustreren. - In de partijprogramma’s komt fysieke veiligheid nauwelijks voor. Wel zijn er vaak passages over veiligheid, maar die gaan altijd over sociale veiligheid. - De behandeling van de wet op de veiligheidsregio’s ging vooral over een aantal bestuurlijke randverschijnselen. Op de website van de PvdA wordt alleen (onder het kopje Veiligheid) gesproken over sociale veiligheid. Er staat niets over fysieke veiligheid. Een zoekvraag op “rampenbestrijding” levert niets op. Hetzelfde geldt voor de website van de VVD. Op de website van de CDA (onder “standpunten”) staat niet eens een kopje veiligheid.4 Tijdens één van de gesprekken met de Kamerleden maakte Ronald van Raak een belangrijke opmerking: “Wij zijn een wetten- en regelfabriek, dat is de enige manier waarop we invloed kunnen uitoefenen”. Deze uitspraak deed hij naar aanleiding van het voorbeeld van de vuurwerkramp Enschede en de drastisch strengere wetgeving die daarna verscheen. 3 De betreffende Kamerleden zijn: Attje Kuiken van de PvdA en Ronald van Raak van de SP. De websites zijn bezocht op 18 augustus 2009. ______________________ ____________ Meer dan incidentpolitiek? Pag. 9/100 Gino Tibboel, augustus 2010 4 Hiermee wilde Ronald vooral aangeven dat de mogelijkheden van de Tweede Kamer om het handhaven van regels te beïnvloeden, erg beperkt zijn. Dat leidt er dan toe dat men de regels verandert in de hoop dat er dan iets verandert. 1.6 Leeswijzer Hierna bestaat deze scriptie uit een aantal hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleiding en in dit hoofdstuk beschrijf ik de doelstelling van mijn onderzoek en de wijze van onderzoek. In hoofdstuk 2 beschrijf ik de plaats van de Tweede Kamer in het politieke bestel en de manier waarop de Tweede Kamer werkt. Deze voorkennis is van belang om de manier waarop politieke besluitvorming tot stand komt te kunnen beschouwen. De manier waarop de politieke besluitvorming in de Tweede Kamer plaatsvindt beschrijf ik in hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk beschrijf ik ook het model waarmee ik de besluitvormingsprocessen beschouw. In hoofdstuk 4 werk ik het beschouwingmodel verder uit aan de hand van een aantal debatten binnen het domein van de fysieke veiligheid. In het laatste deel, hoofdstuk 5, staan mijn conclusies. Tenslotte heb ik in de bijlagen mijn bronnen verzameld. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 10/100 Hoofdstuk 2 2.1 De Tweede Kamer Inleiding Om inzicht te krijgen in de besluitvorming in de Tweede Kamer is het belangrijk te weten hoe de Tweede Kamer werkt. In dit hoofdstuk beschrijf ik de plaats van de Tweede Kamer in het politieke bestel5. In de paragrafen daarna de werkwijze en instrumenten van de Tweede Kamer6. Aan de hand daarvan wordt duidelijk welke bevoegdheden de Tweede Kamer heeft. Ik probeer ook de relatie tussen het kabinet en de Tweede Kamer duidelijk te maken. 2.2 De plaats en de rol van de Tweede Kamer in het politieke bestel Het Nederlandse staatsbestel is gebaseerd op de trias politica. Volgens de leer van de trias politica moet er een scheiding van machten zijn tussen wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht. In het Nederlandse stelsel is de rechterlijke macht onafhankelijk, maar bestaat er voor wat betreft de wetgeving geen strikte scheiding tussen uitvoerende en wetgevende macht. Nederland wordt bestuurd door het kabinet, dat ook het beleid uitvoert. Het kabinet wordt door het parlement gecontroleerd. Parlement en kabinet hebben echter gezamenlijk een wetgevende verantwoordelijkheid: het kabinet dient wetsvoorstellen in, en de Tweede en Eerste Kamer kunnen deze aannemen of verwerpen. De Tweede Kamer heeft het recht wetsvoorstellen te wijzigen (amenderen) en Tweede Kamerleden hebben het recht om zelf een nieuw wetsvoorstel (een initiatiefwetsvoorstel) in te dienen. De rol van de Tweede Kamer is daarnaast om de regering te controleren en toe te zien op een goede uitvoering van de besluiten die door de Tweede en Eerste kamer zijn genomen. Hiertoe heeft zij een aantal instrumenten tot haar beschikking, deze worden in 2.5 De instrumenten van de Tweede Kamer, verder toegelicht. 5 Bron: website Tweede Kamer (www.tweedekamer.nl) Bron: Reglement van Orde van de Tweede Kamer ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 6 ____________ Pag. 11/100 Om de mate van onafhankelijkheid van het parlement ten opzichte van het kabinet aan te duiden worden de termen monisme en dualisme7 gebruikt. Een situatie waarin het parlement (met name de coalitiefracties in de Tweede Kamer) en het kabinet relatief onafhankelijk van elkaar opereren en hun eigen afzonderlijke verantwoordelijkheden benadrukken, wordt dualisme genoemd. Wanneer parlement (met name de coalitiefracties in de Tweede Kamer) en kabinet, vooral informeel en achter de schermen, relatief nauw met elkaar samenwerken en afspraken met elkaar maken is sprake van monisme. In geval van dualisme komt de controlerende en bijsturende taak van het parlement dus meer en openlijker tot uiting. Want hoewel Nederland een dualistisch stelsel heeft, treedt het parlement in de praktijk niet altijd even onafhankelijk op. Dat komt het sterkst tot uiting tijdens kabinetsformaties, wanneer fracties nauw betrokken zijn bij het opstellen van het regeringsprogramma. In hoeverre in de praktijk sprake is van dualisme of monisme staat sterk ter discussie. De mogelijkheid om tijdens een kabinetsperiode zelfstandig standpunten in te nemen wordt voor coalitiefracties in de Tweede Kamer beperkt doordat ze net als het kabinet zijn gebonden aan een regeerakkoord. Coalitiefracties vertonen veelal ook een sterke neiging het kabinet te steunen, zeker als het gaat om bewindslieden van de eigen partij. Dit gebeurt dikwijls uit angst dat een al te kritische houding ten opzichte van de partijgenoten in het kabinet de partij als geheel schade zal berokkenen in de publieke opinie, en vervolgens bij de verkiezingen. Daar staat tegenover dat oppositiefracties soms een geforceerde neiging vertonen om het kabinet aan te vallen. 7 Website Parlement en Politiek (www.parlement.com) ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 12/100 2.3 De samenstelling van de Tweede Kamer. De Tweede Kamer is de rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordiging 8. Zij bestaat uit 150 Kamerleden. Dit zijn onze volksvertegenwoordigers die op basis van evenredige vertegenwoordiging voor een periode van vier jaar worden gekozen via de kandidatenlijst van een politieke partij. Zij controleren de regering en treden op als medewetgevers. Tweede Kamerleden zijn normaal gesproken lid van de fractie van een partij. 2.3.1 De fracties in de Tweede Kamer Een Tweede Kamerfractie is een groep Tweede Kamerleden die via de kandidatenlijst van een partij gekozen is en binnen de Tweede Kamer als één organisatie opereert. Een fractie staat onder leiding van een fractievoorzitter. Onderwerpen waarover het woord gevoerd moet worden, worden verdeeld over diverse fractieleden. Dit heet portefeuilleverdeling. De fractievoorzitter voert het woord bij belangrijke debatten, zoals over de regeringsverklaring en bij de algemene beschouwingen over de rijksbegroting. 2.3.2 De Commissies van de Tweede Kamer De 150 Tweede Kamerleden doen hun werk vooral in commissies. Alle fracties hebben daarin naar evenredigheid vertegenwoordigers. Commissies hebben een eigen voorzitter, ondervoorzitter en secretaris (een plaatsvervangend griffier). Tweede Kamercommissies vergaderen tijdens commissievergaderingen geregeld met ministers en staatssecretarissen over het beleid en over wetsvoorstellen. Al naar gelang de situatie gebeurt dat in een algemeen overleg, een notaoverleg of een wetgevingsoverleg. 8 Website Tweede Kamer (www.tweedekamer.nl) ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 13/100 De commissies spelen een belangrijke rol in de voorbereiding van de plenaire behandeling van wetsvoorstellen (de bespreking van wetsvoorstellen in de voltallige Kamer). Daartoe kan een speciaal wetgevingsoverleg tussen de commissie en de minister worden gehouden. Verder worden nota's in de commissies besproken. Commissies beperken zich in hun werkzaamheden niet alleen tot overleg. Zij kunnen ook hoorzittingen houden en werkbezoeken afleggen om na te gaan hoe er ter plaatse tegen bepaalde plannen van het kabinet wordt aangekeken. Soms worden externe deskundigen of colleges van advies ingeschakeld. Voor belangrijke beleidsonderdelen wordt vaak een projectvorm gebruikt, dit gebeurt voornamelijk bij projecten met grote financiële gevolgen. Tweede Kamercommissies komen bijeen in diverse soorten vergaderingen: - in een algemeen overleg wordt met één of meer ministers en/of staatssecretarissen van gedachten gewisseld over het beleid, bijvoorbeeld naar aanleiding van een brief, notitie of rapport van het kabinet; - in een notaoverleg wordt met één of meer ministers en/of staatssecretarissen van gedachten gewisseld over belangrijke nota's, brieven en notities van het kabinet. Een notaoverleg is 'zwaarder' van karakter dan een algemeen overleg; - in een wetgevingsoverleg wordt met één of meer ministers en/of staatssecretarissen overlegd over een wetsvoorstel; - in een begrotingsoverleg wordt met één of meer ministers en/of staatssecretarissen overlegd over een begrotingswetsvoorstel; - in procedurevergaderingen nemen commissies besluiten over de te volgen werkwijze en procedures. 2.3.3 De vaste Kamercommissie voor BZK Een voor de veiligheidsdiensten belangrijke commissie is de commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden. Deze vaste commissie houdt zich bezig met constitutionele zaken, binnenlands bestuur, minderheden- en integratiebeleid, informatiseringbeleid, openbare orde en veiligheid, overheidspersoneelsbeleid, het koninklijk huis en zaken betreffende het ministerie van Algemene Zaken. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 14/100 Onderwerpen die politie (behoudens het justitiële deel), bandweer en rampenbestrijding betreffen, worden in deze commissie voorbereid of besproken. 2.3.4 Relatie met de Eerste Kamer Behalve met het kabinet heeft de Tweede Kamer ook een relatie met de Eerste Kamer. Wetsvoorstellen die door de Tweede Kamer zijn goedgekeurd moeten daarna worden goedgekeurd door de Eerst Kamer. Als ongeschreven regel geldt dat de direct gekozen Tweede Kamer het politieke primaat heeft boven de indirect gekozen Eerste Kamer. In tegenstelling tot de Tweede Kamer kan de Eerste Kamer geen wetsvoorstellen amenderen en kunnen Eerste Kamerleden geen initiatiefwetsvoorstellen indienen. De Eerste Kamer kan elk wetsvoorstel verwerpen, ook als daar in de Tweede Kamer een ruime meerderheid voor was. In de praktijk stelt de Eerste Kamer zich meestal terughoudend op, en vermijdt zij ernstige conflicten. 2.3.5 Relatie met het kabinet Hoewel Tweede Kamer en het kabinet een eigen plaats hebben in het staatsbestel, bestaan er ook relaties tussen beide. Een kabinet wordt gevormd op basis van de politieke krachtsverhoudingen in de Tweede Kamer. Het is gebruikelijk dat tijdens de vorming van het kabinet (de kabinetsformatie) afspraken worden gemaakt over het door het kabinet te voeren beleid. Zulke afspraken worden vastgelegd in een regeerakkoord. Hierin maken de partijen die de regering vormen (de coalitie) afspraken over het beleid van de regeerperiode. Het kabinet legt verantwoording af aan de Tweede Kamer op basis van de ministeriële verantwoordelijkheid. Ministers en staatssecretarissen dienen het vertrouwen te genieten van een meerderheid van de Tweede Kamer. Dit laatste wordt de vertrouwensregel genoemd, waarbij geldt dat er vertrouwen bestaat totdat het tegendeel blijkt. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 15/100 Volgens de vertrouwensregel moet een minister, staatssecretaris of kabinet aftreden als de betreffende bewindspersoon of bewindspersonen geen vertrouwen meer genieten van de meerderheid van het parlement (in de praktijk geldt de vertrouwensregel alleen voor de Tweede Kamer). Om de Tweede Kamer de gelegenheid te geven de regering te kunnen controleren zijn, ministers en staatssecretarissen verplicht alle informatie te geven waar de Tweede Kamer om vraagt. Ook hebben Tweede Kamerleden het recht vragen aan de bewindslieden te stellen, en kunnen ministers tijdens een interpellatie ter verantwoording worden geroepen. 2.4 De werkwijze van de Tweede Kamer 2.4.1 De Tweede Kamer als medewetgever De Tweede Kamer is medewetgever. Dat komt tot uiting in diverse rechten9. De Tweede Kamer stemt over alle wetsvoorstellen, bepaalt mede de tekst van wetsvoorstellen en Tweede Kamerleden kunnen zelf een wetsvoorstel indienen. Uitvoeringsbesluiten (zoals algemene maatregelen van bestuur) mag de regering zelf vaststellen. Bij uitvoeringsbesluiten van bepaalde wetten (algemene maatregelen van bestuur) geldt de mogelijkheid voor de Tweede Kamer om te vragen om uitdrukkelijke goedkeuring. Als daarom wordt gevraagd, dient de regering een speciaal goedkeuringswetsvoorstel in. Dankzij het recht om wetsvoorstellen te wijzigen, heeft de Tweede Kamer ook invloed op de begroting. De Tweede Kamer moet het doen van uitgaven toestaan en kan begrotingsposten verhogen of verlagen. Ieder wetsvoorstel komt bij de Tweede Kamer in stemming. Dat gebeurt soms zonder dat er in de Kamer over gesproken is, maar soms ook na een uitgebreide schriftelijke en mondelinge behandeling. 9 Zie: Reglement van orde van de Tweede Kamer ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 16/100 Dat is afhankelijk van de omvang en betekenis van het wetsvoorstel. Soms wordt alleen een klein onderdeel van een wet vanwege technische redenen gewijzigd. Dan is uitvoerige behandeling niet nodig. Als de Tweede Kamer zonder debat stemt over een wetsvoorstel spreken we van een hamerstuk. De Tweede Kamer bepaalt haar eigen werkwijze, zij is: 'baas in eigen huis'. De Tweede Kamer bepaalt haar eigen agenda, regelt haar eigen vergaderorde, kiest haar eigen voorzitter, benoemt zelf personeel en stelt een eigen begroting op. In de Grondwet10 staat dat Kamerleden stemmen zonder last. Dat betekent dat anderen geen opdracht kunnen geven aan een Kamerlid om voor of tegen een voorstel te stemmen. Uiteraard mogen Kamerleden wel het oordeel van anderen (bijvoorbeeld van de eigen partij of van maatschappelijke organisaties) laten meewegen. Tweede Kamerleden kunnen volgens de Grondwet niet worden vervolgd of voor de rechter worden aangesproken voor wat zij in vergaderingen van de Tweede Kamer of in commissieverband hebben gezegd of geschreven. Bij haar werkzaamheden wordt de Kamer bijgestaan door een omvangrijke ambtelijke dienst. Deze organisatie, de griffie, dient ter ondersteuning van de Tweede Kamerleden. Aan het hoofd van deze organisatie staat de griffier. De dienst zorgt onder meer voor verslaglegging, informatievoorziening, documentatie, archivering, beheer van het gebouw, personeelszaken en externe voorlichting. Ook bij de voorbereiding van wetsvoorstellen door de Tweede Kamer, kan een beroep op de griffie worden gedaan. 2.4.2 De agenda van de Tweede Kamer De Tweede Kamer bepaalt zelf wanneer en op welke wijze wetsvoorstellen, nota's, brieven en andere stukken behandeld worden. De regering kan daarin alleen adviseren. 10 Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden, artikel 67, lid 3 ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 17/100 Soms vraagt de regering ook bepaalde voorstellen met spoed te behandelen, bijvoorbeeld omdat een wet op een bepaalde datum in werking moet treden. Eens in de week, tijdens de “regeling van werkzaamheden” stelt de Kamer haar agenda vast. Kamerleden kunnen dan verzoeken om een bepaald onderwerp (bijvoorbeeld een verslag van een overleg) op de agenda te zetten. Regels over de vergaderorde, de spreektijden, de instelling van commissies en de wijze waarop wetsvoorstellen moeten worden behandeld zijn vastgelegd in het Reglement van Orde. Ook ministers en staatssecretarissen moeten zich aan de vergaderorde houden. Zij kunnen op dit punt wel adviserend optreden. De vergadering van alle 150 Tweede Kamerleden noemen we de plenaire vergadering of voltallige vergadering. Deze wordt geleid door de Tweede Kamervoorzitter en wordt gehouden in de grote vergaderzaal. Besluiten van de Tweede Kamer worden genomen door stemming in een plenaire vergadering. Er kan ook zonder stemming een besluit worden genomen, dan is er in de betreffende commissie al voldoende over gesproken. Behandeling van wetsvoorstellen betekent voor de leden niet alleen het voeren van een debat met de regering, maar ook dat er overlegd moet worden met burgers en organisaties. Door van verschillende zijden informatie in te winnen, kunnen leden tot een goed oordeel komen. 2.5 De instrumenten van de Tweede Kamer Om haar werk goed te kunnen doen heeft de Tweede Kamer een aantal instrumenten tot haar beschikking. Deze instrumenten hebben twee doelen, ze geven de kamer de gelegenheid om een wetsvoorstel aan te passen en ze kunnen de uitvoering van het beleid door het kabinet controleren. Hierna worden de verschillende instrumenten toegelicht. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 18/100 2.5.1 Recht van amendement Tweede Kamerleden hebben het recht om wijzigingen (amendementen) voor te stellen op de tekst van het wetsvoorstel. Met dit recht kan de Tweede Kamer mede de tekst van het wetsvoorstel bepalen en uiteindelijk, als de Eerste Kamer met een voorstel instemt, ook van de wet. Het recht van amendement is vastgelegd in de Grondwet11. Het recht is alleen toegekend aan de Tweede Kamer en de Verenigde Vergadering. De Eerste Kamer heeft het amendementsrecht niet en kan een voorstel dus alleen aannemen of verwerpen. Dit maakt dat de Tweede Kamer een veel grotere invloed heeft dan de Eerste Kamer. Degene die het wetsvoorstel heeft ingediend (vaak een minister of staatssecretaris) geeft altijd zijn of haar mening over de voorgestelde amendementen. Het kan voorkomen dat de indiener het voorstel overneemt. Soms is de indiener het absoluut niet eens met een amendement en probeert hij of zij het amendement tegen te houden. Als de Kamer zo'n amendement toch aanvaardt, loopt zij het risico dat de indiener het hele voorstel intrekt of dat hij aftreedt. Vandaar dat de Kamer in het algemeen het oordeel van de indiener laat meewegen bij de stemming over amendementen. Formeel leidt aanneming overigens niet direct tot wijziging van het wetsartikel en van het wetsvoorstel. Nadat is beslist over het amendement wordt namelijk ook nog gestemd over het aldus gewijzigde artikel en ten slotte nog over het (gewijzigde) wetsvoorstel. Een amendement kan worden aangenomen, terwijl het betreffende artikel of het wetsvoorstel uiteindelijk wordt verworpen. 2.5.2 Budgetrecht Als de regering uitgaven wil doen, dan heeft zij daar toestemming van de Tweede en Eerste Kamer voor nodig. In de begroting worden voor die uitgaven begrotingsposten opgenomen. 11 artikel 84 van de Grondwet ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 19/100 Daarin staat het maximumbedrag dat mag worden uitgegeven. De begrotingen worden jaarlijks op de Derde Dinsdag van September in de vorm van wetsvoorstellen ingediend. Er zijn begrotingen voor ieder ministerie en voor een aantal fondsen voor een speciaal doel, zoals het Gemeentefonds en het Mobiliteitsfonds. Via het recht van amendement kan de Tweede Kamer begrotingsposten verhogen of verlagen. Als regel geldt hierbij dat als een verhoging wordt voorgesteld, moet worden aangegeven waar het geld daarvoor vandaan moet komen. Als de regering tussentijds meer wil uitgeven, dan dient zijn een wetsvoorstel in tot wijziging van begroting (een zogenaamde suppletoire begroting). Zowel over gewone begrotingen als over suppletoire begrotingen wordt door de Tweede Kamer gestemd, waarna (na aanneming) het betreffende wetsvoorstel wordt doorgestuurd naar de Eerste Kamer. 2.5.3 Recht van initiatief Als een Tweede Kamerlid iets wettelijk geregeld wil zien, en de regering geen wetsvoorstel wil indienen, kan dat Kamerlid zelf met een wetsvoorstel komen. De behandeling van zo'n initiatiefvoorstel gaat op dezelfde wijze als een 'gewoon' wetsvoorstel, maar het Kamerlid (of Kamerleden) die het voorstel heeft ingediend, verdedigt het zelf in de Tweede Kamer. Hij kan zich daarbij door anderen laten bijstaan. Als de Tweede Kamer het voorstel aanneemt, mag het Tweede Kamerlid het voorstel ook in de Eerste Kamer verdedigen. De behandeling van een initiatiefvoorstel wordt ook bijgewoond door de minister of staatssecretaris op wiens beleidsterrein het voorstel betrekking heeft. Na aanneming is de regering namelijk verantwoordelijk voor het van kracht worden van de wet en voor de uitvoering daarvan. 2.6 Controle-instrumenten van de Tweede Kamer Een belangrijke taak van de Tweede Kamer is het beoordelen van besluiten van het kabinet (en van individuele bewindspersonen). Ook de controle op de uitvoering door het kabinet van de genomen besluiten hoort tot de taken van de Tweede Kamer. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 20/100 Bij die controlerende taak wordt gebruikgemaakt van het recht op inlichtingen, een recht dat ieder individueel Tweede Kamerlid heeft en dat is vastgelegd in Artikel 68 van de Grondwet. Dit artikel verplicht ministers en staatssecretarissen de door Kamerleden verlangde inlichtingen te verschaffen aan het parlement zolang dat niet in strijd is met het belang van de staat. De uitkomsten van een controle kunnen ertoe leiden dat de Tweede Kamer 'ingrijpt' in een bepaald beleid. Zij kan bijvoorbeeld het kabinet of bewindspersoon verzoeken om bepaalde maatregelen te nemen of een afkeurende uitspraak doen over het functioneren van kabinet of bewindspersoon. De controle-instrumenten die de Tweede kamer heeft, zijn hieronder beschreven. 2.6.1 Inlichtingenrecht De regering moet ieder individueel Kamerlid de inlichtingen geven waar het om vraagt. Alleen als het belang van de staat in het geding is, mag de regering weigeren de informatie te verschaffen. Het inlichtingenrecht is voor Kamerleden noodzakelijk om hun controletaken te kunnen uitvoeren. Kamerleden kunnen op diverse wijze om inlichtingen vragen. Dat kan door, via de voorzitter, aan de regering te vragen om een brief te sturen of door tijdens de schriftelijke voorbereiding of in een debat over een wetsvoorstel vragen te stellen. Ook tijdens een algemeen overleg van een commissie kunnen vragen worden gesteld aan bewindspersonen. 2.6.2 Schriftelijke vragen Daarnaast bestaat er voor leden de mogelijkheid om op elk moment schriftelijke vragen te stellen. Vragen worden ingediend bij de Kamervoorzitter die ze doorzendt aan de betrokken minister(s) en/of staatssecretaris(sen). De regering moet binnen drie weken antwoord geven of melden dat beantwoording nog niet mogelijk is. De bewindspersoon mag ook mondeling antwoorden. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 21/100 2.6.3 Mondelinge vragen (vragenuurtje) Een Kamerlid kan aan de Kamervoorzitter verzoeken mondeling vragen te mogen stellen. Wekelijks wordt daartoe het zogenaamde vragenuurtje gehouden. Daarin komen actuele onderwerpen aan de orde. Er bestaat voor de vragensteller dan de gelegenheid om twee minuten een toelichting te geven en vragen te stellen. Ook andere leden kunnen gedurende één minuut vragen stellen. 2.6.4 Spoeddebatten Naast de normale debatten kent de Kamer spoeddebatten. Daarbij wordt een onderwerp met voorrang op de agenda gezet als dertig leden een verzoek daartoe ondersteunen. Dit wordt veel gebruikt om over actuele zaken te kunnen debatteren met de betreffende minister. 2.6.5 Interpellatiedebatten Behalve spoeddebatten bestaan er ook interpellatiedebatten. Het recht van interpellatie biedt een Kamerlid de mogelijkheid om te debatteren over een onderwerp dat nog niet op de agenda stond. Een interpellatie wordt gehouden als dertig leden het verzoek ondersteunen. Het lid dat de interpellatie aanvraagt, heeft het recht om als eerste vragen te stellen. Na het antwoord van de regering kunnen ook andere leden aan het debat meedoen. 2.6.6 Het recht om uitspraken te doen (moties) De Kamer kan via een motie een uitspraak doen over een bepaald onderwerp. Via een motie kan bijvoorbeeld om de voorbereiding van bepaalde maatregelen worden gevraagd, om evaluatie van beleid of om extra financiële middelen. Het kabinet of een bewindspersoon is niet verplicht een motie uit te voeren. Dat ligt anders bij een motie waarin een (negatief) oordeel over het beleid van een bewindspersoon of van het kabinet wordt uitgesproken. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 22/100 Zo'n motie kan door een bewindspersoon of door het kabinet worden beschouwd als het ontbreken van vertrouwen. In dat geval leidt het aannemen tot het aftreden van de minister (of staatssecretaris) of tot de val van het kabinet. In de volksmond wordt een dergelijke motie vaak een motie van wantrouwen genoemd. In de tekst wordt gesproken van “afkeuring van beleid”. Een dergelijke motie leidt vaak tot het aftreden van een minister of staatssecretaris. Uit de motie spreekt namelijk een gebrek aan vertrouwen van de Kamer in de minister. Dit aftreden komt voort uit de (ongeschreven) vertrouwensregel; een bewindspersoon die het vertrouwen van de Kamer niet meer heeft, dient af te treden. 2.6.7 Recht van onderzoek In het verlengde van het inlichtingenrecht, ligt het recht van de Kamer om iets te onderzoeken of om een onderzoek in te laten stellen. Als de Kamer zichzelf minder geschikt acht om iets te onderzoeken, kan aan de Algemene Rekenkamer of aan een externe commissie worden gevraagd dit te doen. Als de Kamer zelf een onderzoek instelt, wordt daarvoor een tijdelijke commissie benoemd. Die commissie kan personen uitnodigen en externe deskundigen inschakelen. Parlementair onderzoek kan de vorm aannemen van een parlementaire enquête of een parlementair onderzoek (niet in de vorm van een enquête). Een enquête is een zware vorm van onderzoek, waarbij de Kamer meer rechten heeft. De Wet op de Parlementaire Enquête 2008 geeft de Kamer allerlei specifieke onderzoeksrechten, indien het instrument van de enquête wordt ingezet. Een voorbeeld is de verplichting voor getuigen zich onder ede te laten verhoren. De verhoren van getuigen en deskundigen vinden in het openbaar plaats. Wel kan er, “om gewichtige redenen”, toe besloten worden een verhoor geheel of gedeeltelijk besloten af te nemen. Een getuige mag zich tijdens het verhoor laten bijstaan. Een enquêtecommissie kan, eveneens “om gewichtige redenen”, besluiten dat de getuige zonder bijstand wordt gehoord. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 23/100 Het is overigens niet gebruikelijk dat getuigen zich openlijk laten bijstaan. Getuigen hoeven geen dingen te vertellen waarover ze vanwege hun ambt, beroep of betrekking niks mogen zeggen. Ook geheimen die bij het bekend worden onevenredige schade zouden toebrengen aan een staatsbelang hoeven niet verteld te worden. Beraadslagingen in de ministerraad mogen niet openbaar gemaakt worden, tenzij de ministerraad op verzoek van de enquêtecommissie een uitzondering maakt voor ondervraging over specifieke in de ministerraad gevallen beslissingen en de gronden waarop deze rusten. Er bestaat een mogelijkheid dat de minister-president een uittreksel ondertekent met de in de ministerraad genomen beslissingen. Voor het houden van een enquête is een meerderheidsbesluit van de Kamer nodig. Niet ieder parlementair onderzoek heeft de vorm van een enquête. De Tweede Kamer kan ook besluiten een onderzoekscommissie in te stellen. Net als voor het houden van een enquête is hiervoor een Kamermeerderheid vereist. De ingestelde commissie krijgt wel een onderzoeksopdracht mee, maar geen enquêtebevoegdheden. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 24/100 Hoofdstuk 3 3.1 Politieke besluitvorming Inleiding Om de manier waarop de besluitvorming in de Tweede Kamer plaatsvindt te begrijpen, is het belangrijk om te weten vanuit welke achtergronden de partijen hun standpunten bepalen. Daarom heb ik eerst gekeken welke specifieke standpunten de partijen hebben op het gebied van fysieke veiligheid. Daarna een overzicht van de algemene partijstandpunten zoals die voortkomen uit de verschillende politieke stromingen. Op grond van deze algemene standpunten bepalen partijen hun mening in de Tweede Kamer, als er geen specifiek geformuleerd standpunt is. 3.2 Specifieke partijstandpunten over fysieke veiligheid In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de verschillende, specifiek geformuleerde, standpunten over fysieke veiligheid van de partijen in de Tweede Kamer. Eigenlijk is het meer een overzicht van het ontbreken van dergelijke standpunten. Partij Standpunten over Fysieke veiligheid CDA Het CDA heeft geen specifiek geformuleerde standpunten over fysieke veiligheid. PvdA “Laten we weer samenleven met meer respect voor elkaar.” Dit wordt verder uitgelegd en gaat alleen over sociale veiligheid. PvdA heeft geen specifiek geformuleerd standpunt over fysieke veiligheid. In het standpunt over de Waddenzee wordt wel opgemerkt: De boten van de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij worden ingezet wanneer patiënten met spoed worden vervoerd naar een ziekenhuis op de vaste wal. Ze zouden daarom dezelfde rechten moeten krijgen als het ambulancevervoer: dus ook een zwaailicht voor de reddingsboot. SP De SP heeft geen specifiek geformuleerde standpunten over fysieke veiligheid. Wel zegt de SP iets over de opvang van slachtoffers van de Schipholbrand ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 25/100 Partij Standpunten over Fysieke veiligheid PVV De PVV heeft geen specifiek geformuleerde standpunten over fysieke veiligheid. Wel wordt er in hun eigen defensienota iets gezegd over de civiel militaire samenwerking: “De PVV staat voor een effectieve en daadkrachtige civiel-militaire samenwerking tijdens rampen en crises. Bij natuurrampen, pandemieën en terroristische aanslagen dient de overheid zo goed en zo snel mogelijk voor de burger te kunnen zorgen. Een goede wisselwerking tussen de twee verantwoordelijke actoren, het ministerie van Binnenlandse Zaken en het ministerie van Defensie, is hierbij noodzakelijk, waarbij beide instanties op basis van gelijkwaardigheid een partnerschap aangaan en korte operationele lijnen hanteren.” GroenLinks GroenLinks heeft geen specifiek geformuleerde standpunten over fysieke veiligheid. D66 D66 heeft geen specifiek geformuleerde standpunten over fysieke veiligheid. ChristenUnie De ChristenUnie heeft een standpunt over fysieke veiligheid geformuleerd. Het veiligheidsbeleid moet voor haar effectiviteit geworteld zijn in de lokale samenleving. De aanwezigheid van politie in de wijken en de betrokkenheid van lokale vrijwilligers bij de brandweer zijn belangrijk. Bij rampenbestrijding is samenwerking tussen de verschillende diensten over de gemeentegrenzen heen noodzakelijk. De vorming van veiligheidsregio’s betekent een versterking van de bestuurlijke- en operationele regie in alle fasen van de veiligheidsketen. Deze samenwerking kan niet vrijblijvend zijn, maar moet wel recht doen aan de (eigen) verantwoordelijkheid die een gemeentebestuur draagt voor haar grondgebied en gemeentelijke organisatie. SGP De SGP heeft geen specifiek geformuleerde standpunten over fysieke veiligheid. Wel zegt men iets algemeens over externe veiligheid: Het waarborgen van de veiligheid heeft ook betrekking op de zogeheten externe veiligheid. Dat gaat over verkeer en vervoer, over de risico’s van bedrijvigheid en milieurisico’s. Op dit punt is adequate regelgeving van belang en een strikte handhaving daarvan door de overheid. Onder het standpunt over kustbescherming stelt men: De SGP plaatst ten aanzien van de huidige evacuatieplannen wel wat kanttekeningen. De huidige scenario’s ten aanzien van evacuatie gaan uit van enkele tienduizenden mensen. Dat is voor het dichtbevolkte westen veel te weinig. Bovendien is het de vraag of de consequenties van een evacuatie voldoende doordacht zijn. Hoe voorkom je bij een evacuatie uit Den Haag, dat in een mum van tijd de belangrijkste hoofdwegen verstopt raken? Zelfs zonder evacuatie staan de snelwegen al boordevol. Als de dijkring met Rotterdam en Den Haag vol water zou lopen, dien je twee miljoen mensen te evacueren! Rampenplannen zullen onzes inziens op veel grotere schaal moeten worden gemodelleerd. PvdD De PvdD heeft geen specifiek geformuleerde standpunten over fysieke veiligheid. Lijst Verdonk De lijst Verdonk (Trots op Nederland) heeft geen specifiek geformuleerde standpunten over fysieke veiligheid. Wel stelt met dat er een ministerie van Veiligheid moet komen. VVD De VVD heeft geen specifiek geformuleerde standpunten over fysieke veiligheid. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 26/100 Uit bovenstaande tabel blijkt dat de meeste partijen geen specifieke standpunten hebben over fysieke veiligheid. Dat betekent dat men, bij debatten en besluitvorming over fysieke veiligheid zal terugvallen op de meer algemene partijpolitiek of partijcultuur. 3.3 Politieke stromingen Binnen de politiek kennen we een aantal politieke stromingen, deze hebben ieder hun eigen uitgangspunten en visies. Op deze “politieke cultuur” berusten de standpunten van een politieke partij. Als een partij geen specifiek geformuleerde standpunten heeft over een onderwerp, dan zijn deze algemene uitgangspunten de basis van de opstelling van een partij ten aanzien van een bepaald onderwerp. Per politieke stroming zijn de algemene uitgangspunten ongeveer als volgt. 1. Het liberalisme (VVD, D66, PVV) Het uitgangspunt van liberalisme is de vrijheid van het individu. Men streeft naar een samenleving waarin burgers grote vrijheden genieten, zoals de burgerrechten die het individu beschermen en de macht van de staat en de kerk beperken. Het liberalisme streeft naar een vrije markt waarin de overheid zich terughoudend opstelt. Volgens de liberalen moet de staatsinrichting worden vastgelegd in een grondwet waarin ook de grondrechten van de burger staan. Van de overheid wordt verlangd dat ze alleen die bestuursdomeinen voor haar rekening neemt, die niet door het individu behartigd kunnen worden(openbare functies, openbare werken, landsverdediging, ...). 2. Sociaaldemocraten (PvdA) Uitgangspunt van de sociaaldemocraten is gelijkheid en gelijkwaardigheid van individuen. Dat wordt bereikt door een actieve rol van de overheid om voor iedereen gelijke kansen en mogelijkheden te creëren. De overheid is als het ware de bewaker van de gelijkheid van de burgers. Eén van de manieren om gelijke kansen voor iedereen te bereiken, is de ondersteuning van particulier ondernemerschap. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 27/100 Maar dan wel gereguleerd om de belangen van het individu te beschermen. Om deze gelijkheid te bevorderen staan de sociaaldemocraten een uitgebreid systeem van sociale zekerheid voor. Dit wordt bereikt door een hoog sociaal voorzieningen stelsel, zoals vastlegging van een minimumloon, bescherming tegen ontslag en een goed ziekteverzekeringsstelsel. De regering stelt zich, in de ogen van een sociaaldemocraat, op als verzorger van de burgers. De staat als “beschermer van de burgers”. 3. Christendemocraten (CDA) De christendemocraten baseren hun partijstandpunten op het christelijk geloof. Niet zodanig dat men de Bijbel als richtsnoer gebruikt, maar wel de grondslagen van het christelijk geloof als grondslagen voor de partijpolitiek gebruikt. Hier uit komt voort dat de verantwoordelijkheid voor het reilen en zeilen van de samenleving bij verschillende personen en organisaties ligt en niet bij één organisatie. Het gaat uit van een grotere verantwoordelijkheid van het individu voor de maatschappij om hem heen. Omdat het individu niet alles alleen kan gelooft het CDA in een sterk maatschappelijk middenveld met organisaties die individuen verenigen in hun verantwoordelijkheid voor een bepaald maatschappelijk aspect (bijvoorbeeld vakbonden). Pas in laatste instantie, als 'de maatschappij' er zelf niet meer uitkomt behoort de overheid uitkomst te bieden. In de verhoudingen tussen verschillende schaalniveaus vindt het CDA dat de verantwoordelijkheid moet liggen waar die het best genomen kan worden en bij voorkeur op een zo laag mogelijk schaalniveau. 4. Ecologische (GroenLinks) GroenLinks plaatst zichzelf in de traditie van linkse partijen die vrijheidslievend zijn. De partij baseert zich op een aantal beginselen. Als belangrijkste de democratische rechtsstaat, een sterke nadruk op democratisering, niet alleen van de overheid maar ook in bedrijven. Uiteraard strijdt men voor herstel van het ecologisch evenwicht in het besef dat de natuurlijke hulpbronnen eindig zijn. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 28/100 Men werkt toe naar een leefbaar milieu en een ecologisch evenwicht door terugbrengen van de consumptie en beter gebruik van duurzame hulpbronnen (energie). De partij is ontstaan uit kleine linkse partijen en streeft daarom naar een rechtvaardige verdeling van macht, kennis, bezit, arbeid en inkomen. Net als de sociaaldemocraten streeft men naar goede sociale voorzieningen. De overheid moet met name een rol spelen in het vorm geven van de verzorgingsstaat en de verbetering van het milieu. Aan de andere kant moet de overheid de rechten van burgers beschermen in plaats van beperken (bijvoorbeeld door deregulering)en de multiculturele samenleving bevorderen. 5. Orthodox-protestantse (CU, SGP) De ChristenUnie wordt samen met de SGP tot 'klein christelijk rechts' gerekend. De Bijbel is een belangrijke grondslag voor de partij. Op het gebied van sociaal beleid, asielbeleid en milieuzaken wordt regelmatig met linkse partijen als PvdA, SP en GroenLinks opgetrokken. Op het gebied van drugsbeleid, medisch-ethische kwesties (als homoseksualiteit, abortus en euthanasie), het Midden-Oostenconflict en het buitenlandse beleid doen zich daarentegen sterke verschillen voor tussen de ChristenUnie en dergelijke partijen. Dit geldt ook voor de discussie rondom het spanningsveld tussen godslastering en vrijheid van meningsuiting. 6. Socialisten (SP) De SP heeft als doel om een socialistische maatschappij in Nederland te verwezenlijken waarbij de gelijkwaardigheid van mensen en de solidariteit tussen mensen daadwerkelijk gestalte krijgt. Dit probeert men te bereiken door de "democratisering van de economie," die een grotere rol voor het individu mogelijk moet maken. Ze is hierin radicaler dan de sociaal democraten en staat dus (politiek gezien) links van de PvdA. Deze democratisering wil men bereiken door verregaande zeggenschap van de burger waardoor, onder andere, socialisering van de productiemiddelen mogelijk wordt. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 29/100 De SP staat, net als GroenLinks en de PvdA voor een uitgebreid pakket aan sociale voorzieningen, zoals gezondheidszorg en onderwijs, waarbij met name voorkomen moet worden dat alleen de “rijken” de beschikking hebben over voorzieningen. De rol van de overheid ligt in de bescherming van het individu, waarbij de verantwoordelijkheden zo laag mogelijk moeten worden neergelegd. De standpunten van de partijen zullen dus gebaseerd zijn op de algemene partijideologie. Dat is de grondslag van de partij van waar uit zij hun kiezers vertegenwoordigen in de regering. 3.4 Allianties in de Kamer over fysieke veiligheid In de kamer ontstaan vaak allianties over onderwerpen. Meest sprekende voorbeeld is natuurlijk de coalitie. Die hebben een gezamenlijk programma en zullen over het algemeen de regering steunen. Op de politiek minder beladen onderwerpen ontstaan vaak andere allianties. Deze ontstaan vooral uit de partij cultuur/politiek. De SP en de christelijke partijen (CDA, CHU, SGP) willen de verantwoordelijkheid laag in de samenleving neerleggen. Bijvoorbeeld bij de wet op de veiligheidsregio’s: nog steeds een rol voor gemeenten. Illustratief is ook de houding van de SP ten aanzien van de brandweervrijwilligers hierin. Zij zien een grotere rol voor de vrijwilligers bij de brandweer, ook in de voorbereidende fase. De PvdA, VVD, D66 en PVV willen meer naar een centrale sturing (dus de bestuurlijke rol van de gemeenten uit de veiligheidsregio’s halen). Deze standpunten komen wel uit verschillende achtergronden maar hebben uiteindelijk het zelfde resultaat. 3.5 Partijstandpunten over fysieke veiligheid Mogelijke conclusie is hier dat partijcultuur in het algemeen invloed heeft op besluitvorming rond fysieke veiligheid. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 30/100 De standpunten van een partij ten aanzien van fysieke veiligheid komen dan vooral voort uit de algemene partijpolitiek. De partijstandpunten ten aanzien van fysieke veiligheid spelen geen rol, simpelweg omdat vrijwel geen enkele partij een specifiek standpunt over fysieke veiligheid heeft geformuleerd. Hierbij gaat het er dan meer om dat de algemene partijpolitiek wordt doorgevoerd in de besluitvorming dan dat men specifiek naar de inhoud van de regelgeving kijkt. Op onderdelen heeft men wel kennis van de dossiers en daar ook gegronde meningen over, maar deze zijn ingegeven door het onderwerp. 3.6 Beïnvloeding van besluitvorming Er is veel geschreven over complexe besluitvorming en strategievorming in netwerken. In het algemeen is bij complexe besluitvorming strategisch gedrag van deelnemers een normaal fenomeen12. De deelnemers hebben elk een bepaalde rol in de besluitvorming waarin zij strategieën gebruiken om andere deelnemers te beïnvloeden en om ook zo de besluitvorming te kunnen beïnvloeden. Het doel van het gebruik van strategieën door een actor is dus om zijn eigen doelen en belangen zoveel mogelijk te realiseren bij de besluitvorming. Er zijn invloedrijke deelnemers doordat zij bijvoorbeeld middelen in bezit hebben of deel uit maken van een grote fractie in de Tweede Kamer. Daarnaast zijn minder invloedrijke deelnemers omdat zij minder te bieden hebben in het besluitvormingsspel. Politieke besluitvorming is complex, het gaat hierbij om een opeenvolging van handelingen in niet altijd goed gestroomlijnde processen. De geboekte resultaten zijn vaak vooral het gevolg van samenlopen van omstandigheden. De besluiten zijn ook niet altijd richtinggevende doelen. Vaak heeft men een compromis moeten sluiten welke in een later stadium moet worden bijgesteld. Om de politieke besluitvorming te kunnen beschouwen kan men op twee manieren kijken; van dichtbij of veraf. Als we dichtbij kijken, dan richten we de focus vooral op het besluit en de besluitvormer zelf, zonder oog te hebben voor achtergrond, totstandkoming, context en consequenties. 12 De Bruyn en Ten Heuvelhof 1999 ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 31/100 Hierdoor is de kans groot het hele beeld te missen. Als we daarentegen “van veraf” kijken naar besluitvormingsprocessen, bestaat meer oog voor samenhang en combinaties in processen, ontwikkelingen, gebeurtenissen en verbanden daartussen. In de politieke besluitvorming moet “van veraf” gekeken worden. In de politiek worden besluiten altijd beïnvloed door andere omstandigheden dan die direct bij het betreffende besluit horen. Als voorbeeld daarvoor kan de fractiediscipline gelden. Hierbij stemt een gehele fractie gelijkstemmig over een voorstel. Hierbij is de individuele mening van een Kamerlid minder belangrijk maar is meestal het partij- of coalitiebelang in het spel. Ook andere zaken zijn van invloed op politieke besluitvorming. Eén van de factoren hierbij is de “agenda” waarop een onderwerp staat. Is dit de politieke agenda; zaken waar politici zich mee bezighouden, of zijn het zaken die op de publieke agenda staan. In het geval van fysieke veiligheid zijn het zaken waar het publiek zich mee bezighoudt. Dit laatste is natuurlijk voor politici erg belangrijk, zij vertegenwoordigen per slot van rekening het volk. Niet onbelangrijk daarbij is natuurlijk dat men de steun van de kiezers graag vast wil houden. Belangrijk hierbij is ook dat de fysieke veiligheid vaak pas op de agenda van de Tweede Kamer komt als er een ernstig incident heeft plaatsgevonden. Dit zorgt ook altijd voor veel media-aandacht met daaraan gekoppeld een belangrijke positie op de publieke agenda. Deze aandacht is overigens ook zeer betrekkelijk, de aandacht is vaak van korte duur en kan snel wisselen naar een ander onderwerp. In het voorjaar van 2009 ontstond er een bestuurlijke crisis in de gemeente Den Helder. Door een probleem met een vergoeding voor zijn woonlasten moest burgemeester Hulman aftreden. Bij de eerste raadsvergadering hierover (op 19 januari 2009) was een grote persvertegenwoordiging aanwezig. Bij de tweede vergadering op 25 februari 2009, waarin Hulman vertrok, was een geringe hoeveelheid pers aanwezig. Reden hiervan was de Poldercrash welke die ochtend had plaatsgevonden en waarbij heel veel pers aanwezig was. De factoren die van invloed zijn op de plaatsing op de “politieke agenda” zijn zeer divers. Als eerste natuurlijk het publiek, als een onderwerp veel aandacht krijgt van het publiek, dan zal men er in de Tweede Kamer ook aandacht aan schenken. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 32/100 Een dankbare bron hiervoor zijn natuurlijk de media. Als een onderwerp in de media terechtkomt, leidt dit al snel tot Kamervragen! Toch zijn hierin ook gradaties te herkennen. Een onderwerp met veel heftige reacties zal tot zwaardere instrumenten leiden dat een minder controversieel onderwerp. Zo werd over de situatie rondom de rellen bij Hoek van Holland vrij snel om een spoeddebat gevraagd, terwijl een andere situatie waarbij agenten geschoten hebben, afgedaan wordt met een schriftelijke vraag aan de betrokken minister. Voordat men een onderwerp in de Tweede Kamer inbrengt, wordt wel afgewogen in hoeverre een onderwerp behandelbaar is. In het geval er niets aan de situatie kan worden veranderd, zal het ook niet op de agenda komen. Ook kan het onderwerp niet passen in de politieke doelstellingen van de partij, of die van een individueel Kamerlid. De rol van de massamedia in het politieke speelveld is erg belangrijk. Ik onderscheid daarbij vijf 13 invloeden die de media hebben op het politieke speelveld; 1e.Plaatsing op de politieke agenda Door de aandacht van de media komt een onderwerp op de politieke agenda. Overigens kun je jezelf hierbij afvragen of het op de agenda komt door de media of dat er twee trajecten lopen welke elkaar beïnvloeden. Probleem is dat er altijd aandacht is voor politieke issues en het dus niet vast te stellen is of onderwerpen ook zonder aandacht van de media op de politieke agenda komen. 2e. Informatievoorziening De media informeren de burgers over het beleid van de overheid. Door de manier waarop overheidsbeleid gebracht wordt, en de commentaren die men er op geeft, is er ook invloed op de politieke beleving van burgers en daarmee weer op de politieke agenda. 3e. Opiniërende functie De politici gebruiken de media om hun standpunten aan de burgers door te geven. Hiermee kan men een breder draagvlak creëren voor deze standpunten. 13 Zie ook: Bestuurskunde, jaargang 10, themanummer “Mediacratie”. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 33/100 Andersom kunnen ook de burgers gebruik maken van de media om hun standpunten bij politici onder de aandacht te brengen. Dat kan ook indirect, bijvoorbeeld door ludieke acties welke aandacht van de media krijgen en daardoor weer bij de politici onder de aandacht komen. Uiteraard is hier een relatie met het 1e punt: Plaatsing op de politieke agenda. 4e. Controlefunctie De media laten de politiek volgen door deskundige specialisten welke hun mening over standpunten aan het publiek geven. Dit gaat vaak verder dan een weergave van feiten, ook de mening van de betreffende specialisten komt meer of minder prominent naar voren. 5e. Commentaarfunctie In de commentaarfunctie van de media gebeurt het meest. De media verslaan de gebeurtenissen in de politiek op allerlei verschillende manieren. Dit varieert van echte specialisten die goed op de hoogte zijn van de politiek agenda tot journalisten die alleen geïnteresseerd zijn in “one liners” die het nieuws halen. Deze groep kan door de politici dan weer slim gebruikt worden om aanhang onder de bevolking te verwerven. Pim Fortuyn was hiervan een sprekend voorbeeld. Ook de PVV (Geert Wilders) weet de media goed te bespelen. Als laatste mag de invloed van het ambtenarenapparaat niet onderschat worden. Deze heeft, uiteraard, een grote invloed op de manier waarop de regering de genomen politieke besluiten uitvoert. De ambtenaren zijn per slot van rekening de uitvoerenden. Ook in de advisering van de ministers spelen de ambtenaren een grote rol. Er kan niet voorkomen worden dat standpunten die op een ministerie gehuldigd worden, doorschemeren in die van de betreffende minister. Overigens hoeft dit zeker niet negatief te zijn, het kan zelfs een belangrijke rol spelen in de continuïteit van het bestuur. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 34/100 3.7 Het beschouwingmodel Om een beeld van de politieke besluitvormingsprocessen te krijgen, heb ik een aantal aspecten gekozen om te beschouwen in de debatten. 1. Coalitie vs. oppositie Hierbij wil ik vooral weten of het verschil in de opstelling tijdens debatten maakt of een partij in de oppositie of in de coalitie zit. Zoals al eerder beschreven is, kunnen partijen van verschillende politieke “kleur” over onderwerpen gelijke opvattingen hebben. Dit is mogelijk in de debatten te herkennen en kan daarmee van invloed zijn op de besluit- of beeldvorming over een onderwerp. Ook is het voorstelbaar dat de coalitiepartijen bij bepaalde onderwerpen elkaar steunen ondanks dat men het niet volledig met elkaar eens is. En als laatste veronderstelling kan het natuurlijk zo zijn dat oppositiepartijen stelling nemen tegen de regering, enkel omdat zij oppositie zijn. 2. Partij ideologie Dit komt voort uit de stelling dat men bij debatten vooral redeneert vanuit de partijideologie. Deze stelling wordt ingegeven door het feit dat partijen geen standpunten hebben op het gebied van fysieke veiligheid. Hierbij kijk ik dus vooral of het, tijdens een debat, ingenomen standpunt zijn oorsprong vindt in de partij ideologie. 3. Politieke timing Hoe verhoudt de opstelling tijdens debatten zich tot de periode tot (of na ) de verkiezing. Hier is de veronderstelling dat men zich in verschillende momenten binnen een verkiezingsperiode op een andere manier wil profileren. Zo is het voorstelbaar dat men in de periode vlak voor de verkiezingen een hardere opstelling in de partijstandpunten inneemt. 4. Relaties met andere dossiers Volgens de theorieën van procesmanagement is het zeer goed denkbaar dat men in bepaalde debatten geneigd is om toe te geven om zodoende op andere onderwerpen steun te krijgen. Daarom ga ik op zoek naar verwijzingen naar andere dossiers of moties van partijen tijdens de debatten. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 35/100 5. Mediafactor In hoeverre is de aandacht van de media belangrijk voor de gekozen onderwerpen in de debatten. Daarnaast kunnen de media natuurlijk gebruikt worden om besluitvorming te beïnvloeden. Zij worden dan als platform in de politiek gebruikt 6. Procesgebruik De Tweede Kamer is gebonden aan een groot aantal processen welke gebruikt worden om tot besluitvorming te komen. Mogelijk is een slim gebruik van de regels een methode om de besluitvorming te beïnvloeden. 7. Stemgedrag Aan de hand van het stemgedrag kunnen mogelijk coalities ten aanzien van bepaalde onderwerpen worden geïdentificeerd. Nu zal het niet mogelijk zijn om bij alle beschouwde debatten het model volledig toe te passen. Ik hoop met dit model een goede indicatie te krijgen van de manier waarop de partijen in de Tweede Kamer omgaan met de besluitvorming rondom fysieke veiligheid. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 36/100 Hoofdstuk 4 De analyse van de debatten In dit hoofdstuk worden vier debatten geanalyseerd aan de hand van het besluitvormingsmodel. Dit zijn, achtereenvolgens, de debatten over: De Herculesramp De vuurwerkramp in Enschede De cafébrand in Volendam De Schipholbrand. 4.1 De Herculesramp 4.1.1 De Herculesramp14. In de vroege avond van 15 juli 1996 stort een Belgisch Hercules transport vliegtuig tijdens de landing neer op het vliegveld Welschap bij Eindhoven. Het vliegtuig belandt naast de baan en vliegt in brand. De brandweer slaagt er niet in de 41 inzittenden snel in veiligheid te brengen. De Hercules heeft het Fanfare Korps van de Koninklijke Landmacht opgehaald uit Italië. De Hercules kan grote hoeveelheden vracht vervoeren maar is minder geschikt voor passagiersvervoer. De 37 passagiers zitten op banken in de lengterichting van het toestel, tussen de cockpit en de vleugels. Totaal bevonden zich 41 personen aan boord van de Hercules. Als het toestel Eindhoven nadert, weet 14 Voor uitgebreide beschrijving van de ramp: http://www.zero-meridean.nl/c_eindhoven_150796.html ______________________ ____________ Meer dan incidentpolitiek? Pag. 37/100 Gino Tibboel, augustus 2010 men bij de verkeersleiding niets over de inzittenden van het toestel omdat men de vluchtopdracht (waarin het aantal personen aan boord is vermeld) niet kent. Rond zes uur ’s avonds probeert de Hercules te landen op het militaire vliegveld Eindhoven. Hierbij komen een aantal vogels in de linkermotor terecht en crasht het vliegtuig naast de baan. Er ontstaat een hevige brand rond de vleugels, de romp is nog grotendeels intact. De inzittenden kunnen het vliegtuig niet verlaten omdat de deuren geblokkeerd zijn. De verkeersleider ziet de Hercules van de baan raken en slaat alarm, dat is om 18.03 uur. Bij toeval weet de verkeersleider dat de Hercules veel inzittenden heeft: Hij denkt met ongeveer 25 inzittenden te maken te hebben en geeft de centralist van de vliegveldbrandweer per telefoon opdracht om de alarmcentrale (AC) van de gemeentebrandweer Eindhoven te bellen en te vragen om zoveel mogelijk ambulances en brandweerassistentie. De vliegveldbrandweer rukt uit met 2 crashtenders. Onder het rijden vraagt de On Scene Commander (OSC)15 aan de verkeersleiding hoeveel personen er aan boord zijn. De verkeersleiding zegt dat het juiste aantal niet bekend is. De OSC denkt dat er mogelijk een dubbele bemanning (8 personen) aan boord kan zijn. Hij baseert zijn inzet dan ook op deze aantallen. Inmiddels zijn de crashtenders bij het vliegtuig aangekomen en beginnen met de blussing. De OSC vraagt nogmaals of het aantal inzittenden bekend is en krijgt als antwoord dat men het niet precies weet. Binnen enkele minuten zijn de branden rond het vliegtuig onder controle. De motoren branden echter nog volop en ook in de cabine woedt een felle brand. De OSC verkent na de eerste blusaanval het toestel en ziet dat de cockpit leeg is. De deuren aan de voorzijde kunnen niet open. Om 18.15 uur komt de gemeentebrandweer in actie, na te zijn gebeld door de centralist van de vliegveld brandweer. Vanuit Woensel rukken de eerste eenheden uit. Ze moeten dan nog 10 minuten rijden. 15 De On Scene Commander is de bevelvoerder van de luchthavenbrandweer. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 38/100 Op de ongevalsplek weet men intussen de branden enigszins onder controle te houden, maar van blussing is geen sprake. Rond de motoren woedt een hardnekkige brand en ook in de cabine brandt het nog volop. Er is explosiegevaar vanwege de kerosineresten die nog in de vleugeltanks zitten. Om 18.25 uur ziet de bevelvoerder van de derde crashtender mensen in de cabine. Hij meldt dit bij de OSC. Dan wordt begonnen met pogingen om de mensen in het toestel te bereiken. Om 18.30 uur weten zowel de AC als de CPA dat het om een groot incident gaat. Ze alarmeren meerdere eenheden, maar schalen niet op tot rampniveau. De bestuurlijke rampenbestrijdingsorganisatie wordt niet in werking gesteld. Ambulances en brandweerauto's vertrekken richting vliegveld. Om 18.36 worden de eerste 2 slachtoffers levend uit de romp gehaald. Zodra een tweede deur is opengeknipt kunnen de overige inzittenden snel uit het toestel worden gehaald. Om 18.47 uur wordt opgeschaald naar een hoger scenario. Dan vindt ook de opschaling naar een volledig opgetuigde Gemeentelijke Rampenstaf plaats. Om 19.45 wordt het laatste slachtoffer geborgen. 32 inzittenden worden dood uit het vliegtuig gehaald. 9 zwaar verbrande slachtoffers worden naar ziekenhuizen afgevoerd, waar er later nog 2 overlijden. 4.1.2 De beraadslagingen in de Tweede Kamer over de ramp in Enschede De behandeling in de Tweede Kamer verliep in drie debatten. In deze debatten werden de rapportages van de diverse onderzoeken en de reactie van de regering daarop behandeld. Ook de beantwoording van de 148 schriftelijke vragen van de kamer kwam aan de orde. Namens de regering spraken de betreffende ministers: Voorhoeve (Defensie); Dijkstal (BiZa) en de staatssecretaris van Defensie Gmelich Meijling. Namens de partijen werd het woord gevoerd door de leden dhr. Zijlstra en dhr. Rehwinkel (PvdA); dhr. Rosenmöller, mevr. Vos en mevr. Sipkes (Groen Links); dhr. van den Doel (VVD); dhr. van den Berg (SGP); dhr. Hoekema (D66); dhr. Stellingwerf (RPF); dhr. Hillen (CDA); mevr. Aiken van Wageningen (groep-Nijpels); dhr. Verkerk (AOV). ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 39/100 De regering wordt in deze periode gevormd door PvdA, VVD en D66. Door dhr. Zijlstra (PvdA) werd een motie ingediend waarin de regering werd gevraagd de nodige maatregelen te nemen om de rampenbestrijding op de vliegvelden snel te verbeteren. Deze motie is met algemene stemmen aangenomen 4.1.3 Beschouwing van het debat aan de hand van het model 1. Coalitie vs. Oppositie (Is er verschil in de opstelling tijdens debatten omdat een partij in de oppositie of in de coalitie zit.) In dit debat is geen verschil te vinden in de opstellingen van de coalitie (PvdA, D66 en VVD) en die van de oppositie. Alleen de kleine partijen (fractie Nijpels, AOV en RPF) zijn wat feller in hun bewoordingen naar de ministers toe. 2. Partij ideologie (Wordt er vanuit de partij ideologie geredeneerd tijdens de debatten) In dit debat heb ik geen aanwijzingen kunnen vinden dat er vanuit partijstandpunten over fysieke veiligheid wordt geredeneerd. De invloed van de meer algemene partijpolitiek is één keer terug te vinden. In het tweede debat zegt dhr. Rehwinkel (PvdA) dat er meer centrale sturing op de rampbestrijding moet komen, dit naar aanleiding van het betoog van minister Dijkstal over de rol van lokale overheden in de rampbestrijding en de sturing daarop vanuit de centrale overheid. De PvdA heeft als algemeen partijstandpunt dat er meer centrale sturing moet zijn16. Een mogelijke verklaring voor dit ontbreken van standpunten in het debat is dat het detailniveau van de discussies opvallend hoog is. Men debatteert zelfs over de personele invulling van brandweerploegen. Dhr. Zijlstra(PvdA) vraagt in het derde debat aan de minister of de samenstelling van de brandweerploegen na 17:45 gelijk blijft. De staatssecretaris antwoordt daarop dat dit het geval is, maar dat het de “basiswacht” betreft. Bij een landing van een grote vliegtuig (bijvoorbeeld de K-DC-10) wordt extra personeel opgeroepen17. 16 Zie hoofdstuk 3; politieke stromingen. Dit is conform de militaire richtlijnen, die overigens strenger zijn dan de civiele. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 17 ____________ Pag. 40/100 De woordvoerders hebben zich duidelijk tot op detailniveau in de rapporten verdiept en stellen ook veel vragen op detailniveau. 3. Politieke timing Hoe verhoudt de opstelling tijdens debatten zich tot de “politieke” periode. In dit debat worden geen opvallende standpunten ingenomen die een relatie met de kabinetsperiode kunnen hebben. Hoogstens kan het opvallend genoemd worden dat een lid van de coalitiepartij PvdA (dhr. Zijlstra) duidelijke vraagtekens stelt bij de ministeriele verantwoordelijkheid. Mogelijk heeft dit een relatie met het feit dat dit het laatste jaar van het zittende kabinet is. 4. Relaties met andere dossiers Worden verbanden met andere dossiers gelegd. Minister Dijkstal (BiZa) legt in dit debat duidelijk koppelingen met de aanpassing van de Rampenwet, het project versterking brandweer en met het project versterking GHOR. Ook de versterking van het oefenen in de brede context (lees multidisciplinair) wordt door hem gekoppeld aan de verbeteringen naar aanleiding van de Herculesramp. Het oefenen van bestuurders is naar zijn zeggen moeilijk realiseerbaar omdat daar de prioriteit snel op een ander onderwerp wordt gelegd. Een vraag over een oefening wordt gebruikt om weer terug te komen op de versterking van de rampenbestrijding, met name de bereikbaarheid en geoefendheid van bestuurders (i.c. burgemeesters) en diens plaatsvervangers. Dhr. Rehwinkel (PvdA) wil graag van de minister weten wat de rol van hoogwaardigheidsbekleders is bij de incidentbestrijding, dit naar aanleiding van de opmerking van de staatssecretaris dat hij te laat aanwezig was om een rol te spelen bij de rampenbestrijding. Dhr. Rehwinkel (PvdA) stelt dan ook dat hier sprake is van onvoldoende regulering. De minister stelt daarop dat hij juist een tegengestelde mening heeft; de aanwezigheid van een minister of staatssecretaris mag er niet toe leiden dat de verantwoordelijken een passievere rol in gaan nemen. In de discussie komt veel commentaar op de rol van de staatssecretaris omdat die zich, ter plaatse, duidelijk met de leiding van het incident heeft bemoeid. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 41/100 De staatssecretaris van defensie, dhr. Gmelich Meijling kan dit voor een deel ontkrachten. Uit dit deel van de discussie wordt wel duidelijk dat er meer aandacht moet komen voor de rol van hoogwaardigheidsbekleders, met name vertegenwoordigers van de regering, tijdens de bestrijding van incidenten. Uiteindelijk leidt deze discussie niet tot concrete afspraken of moties. Dhr. van den Berg (SGP) pleit in zijn eerste termijn voor de instelling van een onafhankelijke transportongevallenraad. 5. Mediafactor Wat is de invloed van de media op de debatten. De Herculesramp is uitgebreid in het nieuws geweest. Niet alleen de ramp zelf, maar in de fase na de ramp zijn er heel veel “deskundigen” geweest die, via de media, hun mening gaven over het verloop. Gezien het detailniveau van de vragen, waarin in sommige gevallen zelfs verwezen wordt naar berichten in de media, is duidelijk dat deze berichtgeving invloed heeft op dit debat. Dhr. Stellingwerf (RPF) heeft uit de media (de Telegraaf) vernomen dat een aantal aanbevelingen uit een rapportage van BiZa zijn geschrapt. De minister van BiZa weerlegt deze stelling en geeft aan dat de betreffende aanbevelingen wel degelijk in het bewuste rapport zijn opgenomen. De heer Stellingwerf komt hier later nog eens op terug, baseert zich hierbij op de gegevens uit de media. Tijdens het debat meldt mevr. Vos (GroenLinks) dat er die avond een uitzending van Netwerk komt waarin zij laten zien dat er meer mensen uit het wrak zijn gehaald dan in de rapporten van Volksgezondheid staat. Zij vraagt direct een reactie van de staatssecretaris. Deze meldt, uiteraard, hiervan niet op de hoogte te zijn en dus ook niet te kunnen reageren. Mevr. Vos (GroenLinks) geeft aan dat zij dit nieuws van Teletekst heeft en vraagt om een schorsing om de minister tijd te geven te reageren. Dhr. Zijlstra ( PvdA) is hier tegen omdat dit de zorgvuldigheid niet ten goede komt. Hij stelt een schriftelijke beantwoording voor. De Kamervoorzitter sluit zich hierbij aan en geeft ook aan dat het niet verstandig is om ieder nieuw opduikend nieuwsfeit direct mee te nemen in de beraadslagingen. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 42/100 6. Procesgebruik Worden de in de Tweede Kamer gebruikelijke processen gebruikt om het debat te beïnvloeden. Het voorstel van mevr. Vos (GroenLinks) om te schorsen in verband met een nieuwsfeit haalt het niet. Men houdt liever vast aan de normale gang van zaken en laat de reactie op het nieuwsfeit liever schriftelijk doen. Redenatie hierachter is dat men niet voor ieder nieuwsfeit dat tijdens debatten naar voren komt, een debat wil onderbreken. Men houdt dus duidelijk vast aan de werkwijze. De PvdA heeft overwogen om een parlementaire enquête te starten over de Herculesramp. Desgevraagd (in de eerste termijn door dhr. Rosenmöller) verklaart dhr. Zijlstra hiermee te willen wachten tot na het eerste debat. Dhr. Van den Berg (SGP) verklaart al direct dit een te zwaar middel te vinden. Ook dhr. Hoekema (D66) is van mening dat een parlementaire enquête een te zwaar middel is. Door de ministers Voorhoeve en Dijkstal wordt ingegaan op dit voorstel en hoewel men er vrij omstandig over praat, raadt men het af. De ministers kunnen natuurlijk niet direct zeggen dat ze geen onderzoek willen, daarom wijzen ze vooral op de gevolgen die een dergelijk onderzoek heeft voor de nabestaanden en de geringe meerwaarde die het heeft bovenop de al gedane onderzoeken. 7. Stemgedrag Aan de hand van het stemgedrag kunnen mogelijk coalities ten aanzien van bepaalde onderwerpen worden geïdentificeerd. Er wordt door dhr. Zijlstra(PvdA) een motie ingediend om de regering te manen om de rampenbestrijding binnen korte tijd op orde te brengen. Deze wordt met algemene stemmen aangenomen. De minister geeft ook aan deze motie te gaan uitvoeren. In dit debat heb ik geen aanwijzingen gevonden over stemgedrag. 8. Algemene opmerkingen In de eerste instantie van dhr. Hoekema (D66) stelt hij de vastgestelde normen over de grootte van de brandweerploeg op vliegvelden ter discussie. Deze discussie komt in het debat vaker terug, met name omdat er in een aantal rapporten wordt opgemerkt dat de bemensing eigenlijk te klein is. Dit is een debat op detailniveau waarvan je af kunt vragen of dat door de Tweede Kamer gevoerd moet worden. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 43/100 In het debat komt een aantal keren het rapport Glaser ter sprake. Dat is een rapport van een intern onderzoek van de Luchtmacht, uitgevoerd door kolonel Glaser. Naar aanleiding van dit rapport zijn drie leidinggevende functionarissen (de bevelvoerder van de luchthavenbrandweer, de verkeersleider en de commandant van de vliegbasis) uit hun functie ontheven. Omdat er ook een justitieel onderzoek loopt, wil de minister hier niet op in gaan. De Kamerleden stellen wel meerdere keren vragen over dit rapport, met name omdat men het gevoel heeft dat de leiding van de Luchtmacht de verantwoordelijkheid voor het ongeval van zich afschuift. Men vraagt zich ook af of het ontheffen uit de functie wel terecht is. 4.1.4 Conclusies In dit debat wordt vooral op detailniveau gedebatteerd over de ramp zelf. De maatregelen die voorgesteld worden, zijn veelal maatregelen die specifiek horen bij een vliegtuigongeval. De hoofdlijnen zijn moeilijk terug te vinden omdat men snel in de details schiet. Kijkend naar de algemene lijnen vallen een paar dingen op. Men heeft behoorlijk kritiek op de (vermeende) inmenging van de staatssecretaris in de bestuurlijke leiding en coördinatie van het incident. De Tweede Kamer gaat vooral in op details en kijkt naar de rol van de “verantwoordelijken” zoals de ministers en de leiding van de luchtmacht. De invloed van de media is aanwezig, een aantal malen verwijst men naar berichten in de pers, vooral als het gaat over het wijzigen of weglaten van passages in de uitgebrachte rapporten. De verklaring hiervoor van de minister lijkt afdoende te zijn. Minister Dijkstal (BiZa) trekt de discussie breder, naar de rampenbestrijding in Nederland in het algemeen. Dat lukt maar ten dele, de Kamerleden zijn meer geïnteresseerd in het incident zelf. Het pleidooi van dhr. van den Berg (SGP) om tot een onafhankelijke ongevallenraad te komen was een voorschot op de uiteindelijke instelling van de Onderzoeksraad van de Veiligheid. In dit debat is daar geen voorstel voor ingediend. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 44/100 4.2 De Vuurwerkramp in Enschede 4.2.1 De vuurwerkramp Enschede18. Op zaterdag 13 mei 2000 vond de vuurwerkramp in Enschede plaats. Bij de ramp vatte een opslagruimte met vuurwerk van S.E. Fireworks vlam. Er vielen 23 doden (waaronder vier brandweermannen) en ongeveer 950 mensen raakten gewond, 200 woningen werden geheel vernield. De brand begon op het werkterrein van een pakhuis van S.E. Fireworks. Dit bedrijf maakt professionele vuurwerkshows en importeert consumentenvuurwerk. In het pakhuis lag ongeveer 900 kilogram vuurwerk opgeslagen. Het vuur verspreidde zich naar een aantal containers waarvan er een ontplofte. Een kettingreactie van soortgelijke ontploffingen resulteerde uiteindelijk in de grootste ontploffing: die van de centrale bunker. Hierbij kwam 177 ton vuurwerk tot ontploffing. De ontploffingen vaagden de hele woonwijk Roombeek in Enschede weg. De grootste ontploffing was tot 60 kilometer ver te horen. Tweehonderd woningen werden volledig verwoest; ca. 1500 woningen buiten de wijk en ca. Luchtfoto 13 mei 2000 12.00 uur 500 omliggende bedrijven raakten zwaar beschadigd; 1250 mensen raakten dakloos. De materiële schade werd geschat op ongeveer 1 miljard gulden (454 miljoen euro). Het verloop van de brand Zaterdag 13 mei is aanvankelijk een mooie dag. Rond 14.45 uur horen en zien omwonenden vuurwerk ontploffen. Omstreeks 15.00 uur klinkt er luid gerommel uit de vuurwerkopslagplaats. Om 15.03 uur komt bij de alarmcentrale van de brandweer een melding binnen van een brand bij vuurwerkbedrijf S.E. Fireworks. Om 15.05 uur rukt de brandweer uit en is om 15.08 uur ter plaatse. Op het terrein van S.E. Fireworks treft de brandweer verschillende branden aan, buiten het terrein zijn een aantal kleine brandjes. 18 Voor een uitgebreide beschrijving van de ramp: http://www.zero-meridean.nl/ramp_sel.html#13mei00 ______________________ ____________ Meer dan incidentpolitiek? Pag. 45/100 Gino Tibboel, augustus 2010 De brandweer schaalt op en er gaan meerdere voertuigen naar de vuurwerkfabriek. De alarmcentrale heeft dan nog geen goed beeld van de situatie en denkt dat het om veel kleine brandjes in verschillende straten in Roombeek-West gaat. Er staat veel publiek in de omgeving van de vuurwerkfabriek. Om 15.15 uur komen de eigenaren aan bij de fabriek. Ze laten de brandweer weten dat er alleen klasse 1.4 (de lichtste gevarenklasse) vuurwerk ligt opgeslagen. Daardoor maakt de brandweer zich geen zorgen over groot explosiegevaar. Wel laten ze het publiek uit de Tollenstraat verwijderen. De eigenaar wil niet dat de brandweer de deuren van de opslag gaat openen, omdat daarmee de brandwerendheid van de opslag wordt ondermijnd. De brandweer negeert dit advies en opent de deuren. Om 15.22 slaan de vlammen uit de opslagplaats en vuurwerk schiet uit deze opslagplaats alle kanten uit. Rond dat tijdstip geven politie en ambulance aan hun meldkamers door dat er een grote brand woedt in een vuurwerkfabriek en dat er explosiegevaar dreigt. Daarmee schatten ze de situatie duidelijk realistischer in dan de brandweer, die meent de zaak onder controle te hebben. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 46/100 Om 15:34 uur is er een hevige explosie in een container. Er ontstaat een vuurbal rond de container. In deze container liggen zware vuurwerkbommen die eerst alle kanten op vliegen en vervolgens exploderen. Direct daarop exploderen meerdere opslagruimten heel snel achter elkaar. Brandweerlieden, politiemensen en de toeschouwers slaan massaal op de vlucht . De brand in de opslagplaatsen neemt fors toe. Om 15:35 uur explodeert een grote opslagplaats, vrijwel direct gevolgd door alle andere opslagplaatsen met een vuurbal van 135 meter doorsnee tot gevolg. Brandend vuurwerk en brokstukken puin worden honderden meters weggeslingerd. Overal in de omgeving raken huizen in brand en storten in. De brandbestrijding De brandweerauto's rondom de vuurwerkopslagplaats zijn direct verwoest en bij het tellen van de koppen ontbreken 4 brandweerlieden. De resterende brandweermensen proberen te helpen waar ze kunnen - als ze kunnen. De alarmcentrale heeft na de explosie niet meteen een goed beeld van de hele situatie maar op de enorme klap en de gigantische rookwolken reageren veel brandweerkorpsen al op eigen initiatief. Alle brandweer-, politie- en ambulanceeenheden uit de verre omtrek trekken richting het rampterrein, inclusief Duitse vlak over de grens. Zelfs vanuit de Randstad komen ambulances, Sigmateams en MMT's19 toesnellen. De eerste 35 minuten kan er van het blussen van de branden geen sprake zijn: Alle handen zijn nodig om de gewonden te helpen en de overlevenden te evacueren. De vele kleinere branden in de buurt nemen snel in omvang toe tot er rond 16.45 uur een heuse vuurstorm ontstaat in de wijk. 19 Mobiel Medisch Team ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 47/100 Burgemeester Mans is niet in de stad tijdens de explosie; zodra hij op het stadhuis aankomt, geeft hij een rampenverklaring af. Het is dan 16.50 uur. Pas rond 18.30 uur is de brandbestrijding op het rampterrein zo georganiseerd dat er gestructureerd geblust kan worden. ’s Avonds om negen uur zijn de laatste gewonden uit de gewondennesten afgevoerd. In de Diekmanhal is opvang voor de niet gewonde bewoners geregeld. Ruim 2000 mensen zijn geëvacueerd. In de nacht brandt de wijk in een spookachtig decor verder. Pas op 14 mei om 19:30 uur zijn de branden voor het grootste deel geblust. Op 24 mei om 18:00 uur wordt de rampenverklaring ingetrokken en is de ramp officieel beëindigd. Het rampterrein tijdens de brand. In het midden de Roomweg, rechtsmidden de Grolsch fabriek. De oorzaken Uit het onderzoeksrapport: "Het ging in bijna alle schakels van de veiligheidsketen mis. Als de preventietaak op een goede wijze ingevuld was geweest, had de ramp niet plaatsgevonden.'' De opslag was anders gebouwd dan waarvoor vergunning was verleend. De veiligheidsmaatregelen waren onvoldoende. De gemeente Enschede wist dat S.E .Fireworks niet over de juiste vergunningen beschikte, maar omdat het bedrijf toch eind 2002 naar een nieuwe locatie zou gaan, werd er geen actie ondernomen. Defensie is verantwoordelijk voor het controleren van vuurwerkopslagplaatsen, maar de beschikbare mankracht voor die controles was ontoereikend. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 48/100 Er werd nauwelijks in de praktijk gecontroleerd en als er een verbetering geëist werd, was er geen sprake van controle op de uitvoering daarvan. Het opgeslagen vuurwerk was verkeerd geclassificeerd en er lagen zeer gevaarlijke combinaties opgeslagen. In de werkplaatsen was het vuurwerk uit de verpakkingen gehaald waardoor het in de zwaarste klasse valt. Dat kan tot een massa-explosie leiden. De uiteindelijke oorzaak van de massa-explosies is vastgesteld als een schokinitiatie, wat wil zeggen dat het vuurwerk in de opslagruimtes tot ontploffing kwam door een schokgolf van de eerste explosie. De brandweer wist tijdens de uitruk dat het om brand in een vuurwerkopslag ging. Er zou echter geen aanvalsplan voor het bedrijf aanwezig zijn en ook kreeg men geen extra informatie van de alarmcentrale over de aard van het bedrijf. Er werd uitgerukt met een tekort aan personeel. Daardoor kon de verkenning van het terrein niet goed plaatsvinden en heeft men wellicht branden over het hoofd gezien. De officier van dienst van de brandweer was tijdens het blussen op de hoogte van de aanwezigheid van klasse 1.4 vuurwerk. Hij kende ook de klassenindeling en wist dat hij bij zwaarder geclassificeerd vuurwerk snel de omgeving had moeten evacueren. De eigenaren deelden hem echter expliciet mee dat het alleen om klasse 1.4 vuurwerk ging. Wel adviseerden de eigenaren om de deuren gesloten te houden. Daaraan werd geen gevolg gegeven, waarschijnlijk omdat men toen meende de branden onder controle te hebben. De acties na de ramp De hele vuurwerkbranche werd direct aan extra controles onderworpen, maar ernstige misstanden werden niet aangetroffen. Wel werd duidelijk dat het uit China geïmporteerde vuurwerk niet correct gelabeld was. Her en der in het land drongen buurtbewoners aan op verplaatsing van de opslagen. Door de “Commissie onderzoek Vuurwerkramp” werd een uitgebreid onderzoek gedaan naar de ramp. Deze commissie stond onder leiding van dhr. Oosting en staat vooral bekend als “de commissie Oosting”. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 49/100 De commissie Oosting oordeelde hard over het optreden van zowel landelijke als gemeentelijke overheden. De landelijke overheid heeft na een explosie in een vuurwerkopslag in Culemborg in 1991 onvoldoende preventief beleid ontwikkeld en de gemeente Enschede heeft vergunningen verleend waarmee een potentieel gevaarlijke situatie niet alleen gedoogd maar ook achteraf goedgekeurd werd. Twee wethouders traden daarom later af. 4.2.2 De beraadslagingen in de Tweede Kamer over de ramp in Enschede De behandeling in de Tweede Kamer verliep in vijf debatten. In deze debatten werd het rapport over de vuurwerkramp Enschede (opgesteld door de Commissie onderzoek Vuurwerkramp20) besproken met de betreffende ministers: dhr. De Vries (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), dhr. Pronk (VROM), mevr. Netelenbos (Verkeer en Waterstaat), dhr. De Grave (Defensie), mevr. Borst-Eilers (Volksgezondheid Welzijn en Sport) en de staatssecretarissen: dhr. Van Hoof (Defensie), dhr. Hoogervorst (Sociale Zaken en werkgelegenheid) en dhr. G.M. de Vries (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden). Namens de partijen werd het woord gevoerd door de leden mevr. Wagenaar (PvdA), dhr. Poppe (SP), dhr. Van der Steenhoven (GroenLinks), dhr. Van den Doel (VVD), dhr. Mosterd (CDA), mevr. Scheltema- de Nie (D66), dhr. Slob (ChristenUnie) en dhr. Van den Berg (SGP). In de derde termijn van het laatste debat verschijnen ineens de fractievoorzitters ten tonele: dhr. Melkert (PvdA), dhr. Rosenmöller (GroenLinks), dhr. De Hoop Scheffer (CDA)en dhr. De Graaf (D66). Tijdens deze debatten zijn 15 moties ingediend: - de motie Wagenaar / Scheltema-de Nie over het opstellen van een plan van aanpak om de verkokering binnen de ministeries tegen te gaan; deze motie is met algemene stemmen aangenomen; 20 Dit rapport staat vooral bekend als het rapport Oosting. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 50/100 - de motie Wagenaar c.s. over voorstellen ten aanzien van de afhandeling van de vervolgschade; deze motie is met algemene stemmen aangenomen; - de motie Van den Doel c.s. over doorlichting van veiligheidsregelgeving; deze motie is met algemene stemmen aangenomen; - de motie Van den Doel/Mosterd over een landelijk onafhankelijk expertisecentrum; deze motie is verworpen (alleen VVD en CDA vóór); - de motie Scheltema-de Nie/Van der Steenhoven over een culturele omslag binnen de departementen; deze motie is met algemene stemmen aangenomen; - de motie Scheltema-de Nie/ Wagenaar over de coördinerende bevoegdheid van de minister van VROM; deze motie is met algemene stemmen aangenomen; - de motie Scheltema-de Nie over het opstellen van een bedrijfsplan veiligheid; deze motie is aangenomen (CDA tegen); - de motie Mosterd c.s. over de mogelijkheden van taakuitvoering door brandweerdiensten; deze motie is met algemene stemmen aangenomen; - de motie Mosterd c.s. over een landelijk normatief kader voor gebruiksvergunningen; deze motie is ingetrokken; - de motie Van den Berg c.s. over ontmoediging van gebruik van vuurwerk; deze motie is aangenomen (VVD tegen); - de motie Poppe over afkeuring van het beleid van Defensie; deze motie werd verworpen (alleen de SP stemde voor); - de motie Poppe over afkeuring van het beleid van VROM; deze motie werd verworpen (alleen de SP stemde voor); - de motie Van der Steenhoven/ Mosterd over taken van de ongevallenraad; deze motie werd ingetrokken; - de motie Van der Steenhoven/ Wagenaar over een certificaat ’’eerlijk vuurwerk’’; deze motie werd met algemene stemmen aangenomen; - de motie De Hoop Scheffer c.s. houdende afkeuring van het gevoerde beleid van de minister van Defensie; deze motie werd verworpen (dankzij de steun van de coalitiepartijen). ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 51/100 4.2.3 Beschouwing van het debat aan de hand van het model 1. Coalitie vs. Oppositie Is er verschil in de opstelling tijdens debatten omdat een partij in de oppositie of in de coalitie zit. Dhr. Van der Steenhoven (GroenLinks) constateert dat de afgelopen 20 jaar verkokering in de handhaving is opgetreden zonder dat kabinetten er iets aan deden. GroenLinks was in deze periode steeds een oppositiepartij. Hij gebruikt overigens het betoog van mevr. Wagenaar(PvdA) om hier op te wijzen (PvdA is op dat moment regeringspartij). Ook vraagt dhr. Van der Steenhoven (GroenLinks) zich af waarom de ministers niet aftreden, net als de wethouders van Enschede. GroenLinks steunt de motie van de dhr. De Hoop Scheffer (CDA), waarin het beleid van de minister van Defensie wordt afgekeurd. Dhr. Poppe(SP) verwijt Paars een gebrek aan cultuurverandering, die men wel beloofd had. Dit met name in relatie tot de geconstateerde verkokering tussen de departementen. Iets wat al vaker in de kamer ter sprake is geweest, maar kennelijk niet is verbeterd. Dhr. De Hoop Scheffer (CDA) dient een motie van afkeuring21 in tegen de minister van Defensie. Deze wordt gesteund door de oppositiepartijen, maar haalt het niet in de stemmingen omdat de coalitiepartijen allemaal tegenstemmen. 2. Partij ideologie Wordt er vanuit de partij ideologie geredeneerd tijdens de debatten. Mevr. Wagenaar (PvdA) pleit voor grotere taak van de overheid in de handhaving en regulering. Dit past bij de partijpolitiek van de PvdA, waarbij de overheid een actieve rol heeft in de bescherming van de burger22. Als het onderwerp van de schadeafhandeling voor de getroffenen aan de orde komt, ontstaat er een korte discussie tussen mevr. Wagenaar (PvdA) en dhr. Poppe (SP) over de manier waarop de financiële ondersteuning moet worden ingericht. Dhr. Poppe(SP) pleit voor een fonds waaruit mensen een vergoeding kunnen krijgen. Mevr. Wagenaar(PvdA) wil liever een regeling. Het doel van beide voorstellen is gelijk, namelijk zorgen voor een adequate afwikkeling van de financiële gevolgen voor getroffen burgers. 21 In de volksmond heet dit een motie van wantrouwen, formeel bestaat een dergelijk instrument niet, zie ook 2.6.6. 22 Zie 3.3 Politieke stromingen. ______________________ ____________ Meer dan incidentpolitiek? Pag. 52/100 Gino Tibboel, augustus 2010 De PvdA wil meer vanuit de overheid regelen, vandaar een regeling waarin beschreven is wie een vergoeding krijgt en wanneer. De SP pleit voor een fonds, waarbij de verantwoordelijkheid lager in de samenleving wordt neergelegd. Overigens passen beide voorstellen in het socialistische karakter van beide partijen; de overheid heeft een rol in de bescherming van de burger. Dhr. Van de Doel(VVD) stelt dat eigen verantwoordelijkheid van de burgers en dan met name de ondernemer, hier onvoldoende is opgepakt. Hij is ook van mening dat hier meer op gewezen moet worden. Burgers en ondernemers hebben een eigen verantwoordelijkheid en mogen niet naar overheid wijzen23. Hij pleit daarbij voor minder, maar heldere regels waardoor de burger zijn eigen verantwoordelijkheid beter in kan vullen. Er ontstaat een discussie tussen dhr. Poppe(SP) en dhr. Van de Doel(VVD) waarbij de VVD de verantwoordelijkheid bij de burger neer wil leggen en de SP pleit voor een beschermende taak van de overheid. Dhr. Poppe (SP) vindt dat de overheid had moeten zorgen dat de omwonenden wisten van de fabriek en dat de overheid is tekortgeschoten door te weinig toezicht. Hij is zelfs van mening dat het rijk toezicht had moeten houden op de handhaving door de gemeenten. Dit past in de rol van de beschermende overheid die de SP voorstaat. Dhr. Van de Doel (VVD) stelt dat het illegale opslag was en de overheid dat niet wist. Daarmee heeft de burger (in dit geval het bedrijf) zijn verantwoordelijkheid niet genomen. Dhr. Van der Steenhoven (GroenLinks) wijst op het belang van openheid naar de burger over risico’s in combinatie met een verplichting voor de overheid om de risico’s te inventariseren. Bij deze risico’s moet vooral gekeken worden naar de effecten en gezocht worden naar veiliger alternatieven. Deze stelling past prima binnen de ecologische opstelling van GroenLinks. Daarbij wijst dhr. Van der Steenhoven ook nog eens op het feit dat het vuurwerk in China vaak met behulp van kinderarbeid vervaardigd wordt. Hij dient daar zelfs een motie over in, die ook wordt aangenomen. In deze motie wordt een certificering voorgesteld waardoor kinderarbeid wordt uitgesloten en het vuurwerk juist geclassificeerd moet zijn. 23 Zie 3.3 Politieke stromingen. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 53/100 Dhr. Slob (CU) is duidelijk in zijn standpunt; de verantwoordelijkheid voor de veiligheid loopt door de gehele samenleving, van hoog (de rijksoverheid) tot laag (de burger zelf). Hij constateert ook een duidelijke spanning tussen de wens tot een terugtredende overheid en het optreden bij incidenten. Deze spanning geldt ook voor de roep om verbeterde handhaving na incidenten en de gelijktijdige wens voor een terugtredende overheid. Deze gespreide verantwoordelijkheid past bij de christelijke achtergrond van de ChristenUnie, ze deelt deze opvatting met het CDA en de SGP. Dhr. Mosterd (CDA) wijst namelijk op de systeemverantwoordelijkheid van de overheid. De verantwoordelijkheid voor de veiligheid loopt door de hele samenleving heen, men kan niet één laag verantwoordelijk maken. Dhr. Van de Berg (SGP) stelt in zijn eerste termijn dezelfde verantwoordelijkheid voor de overheid vast. Dhr. Poppe (SP) wijst in het debat meerdere malen op de verantwoordelijkheid van de overheid om de burger te beschermen24. 3. Politieke timing Hoe verhoudt de opstelling tijdens debatten zich tot de “politieke” periode. Dhr. van de Doel (VVD) refereert aan het kabinet Lubbers III (waar de VVD in de oppositie zat), waar men te weinig heeft gedaan met een eerdere rapportage over gevaren van vuurwerk- en explosievenopslag25. Het CDA stelt duidelijk dat de bewindslieden hun verantwoordelijkheid moeten nemen 4. Relaties met andere dossiers Worden verbanden met andere dossiers gelegd. Direct in het begin van het debat verwijst mevr. Wagenaar (PvdA) naar het rapport van de commissie Scheltema26. In dit rapport staat, kort samengevat, dat een minister ook verantwoordelijk is voor problemen in zijn departement die ontstaan zijn in een vorige regeerperiode. Hiermee neemt zij alvast een voorschot op een eventuele aanval op de minister over het functioneren van zijn ministerie. 24 Zie ook 3.3 Socialisme Hier wordt verwezen naar de rapportage na het ongeluk bij Culemborg. 26 Commissie Scheltema (1992-1993): “Steekhoudend ministerschap”. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 25 ____________ Pag. 54/100 Later in het debat stelt minister De Grave dat deze verantwoordelijkheid met de tijd minder wordt. Volgens de PvdA is dat niet correct. Hierover ontstaat (uiteraard) een discussie, waarbij de minister stelt liever op te treden dan af te treden. Het is volgens de minister aan de kamer om een oordeel over de minister te vellen. Het project versterking brandweer (PVB)wordt door mevr. Wagenaar (PvdA) gebruikt om te wijzen op de tweeslachtigheid in de financiële ondersteuning van het rijk. Zij heeft daarover een motie ingediend, nu blijkt dat de financiële injectie voor het PVB vooral uit de gemeenten is gekomen en niet uit het rijk. Uiteraard is zij verbolgen over het onvoldoende uitvoeren van haar motie. Dhr. van de Doel(VVD) legt een relatie met de rapportage van de ramp in Volendam dat later in het jaar behandeld gaat worden. Hij gaat daarbij vooral in op de noodzaak tot vermindering van regels en verbetering van de handhaving. Hij wil deze beide dossiers gaan gebruiken om de veiligheid in Nederland te verhogen. Dit is opvallend omdat hij daarmee niet meer bezig is met het incident Enschede, maar de zaak in een breder perspectief neerzet. Verschillende fracties (D66, SGP) verwijzen naar voorstel voor één onderzoeksraad. De instelling van deze raad is in voorbereiding tijdens deze debatten. Mevr. Wagenaar (PvdA) heeft daartoe in december 2000 een motie ingediend welke door de tweede Kamer met algemene stemmen is aangenomen. Uiteindelijk zal de “Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid” in december 2004 zonder stemming worden aangenomen door de Tweede Kamer. Dhr. Mosterd (CDA) verwijst, in relatie tot de druk ten gevolge van regelgeving, naar de regels voor agrarische bedrijven, waarbij vijftien regelingen toegepast worden. Dit gebeurt door vier bestuurslagen en acht controlerende instanties. Dit is voor het CDA (gezien diens achterban) een belangrijk dossier. Bij de beantwoording in eerste termijn van minister De Vries (BZK) ontstaat een korte discussie met mevr. Scheltema de Nie(D66) over de verkokering in de ministeries. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 55/100 Hierbij pleit mevr. Scheltema de Nie(D66) voor een “kwaliteitskamer” welke toezicht moet houden op de verschillende ministeries. Deze was eerder door de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid voorgesteld. Ook dhr. Van der Steenhoven (GroenLinks) verwijst hiernaar en koppelt het aan de rapportage van de Bijlmerramp, waar “we dus kennelijk niets van geleerd hebben”. Deze kwaliteitskamer wordt door de partijen gezien als een instrument om de verkokering van de departementen tegen te gaan. Op dit punt is de kamer met de minister in debat over de verkokering tussen de departementen, dit naar aanleiding van het rapport Oosting, maar niet een onderwerp dat een directe relatie heeft met fysieke veiligheid of de ramp in Enschede. Gezien de bijdragen van veel fracties is dit een onderwerp dat voor de fracties belangrijk is. De rapportage van Enschede wordt hier als opstap naar deze discussie gebruikt. Minister de Vries leidt de discussie weer terug naar de veiligheid en de rol van BZK daarin. Hierop reageert dhr. Van de Doel (VVD) met een opmerking over de chloortransporten, waarbij de interdepartementale afstemming ook onvoldoende was. De minister gebruikt dan de discussie om nog even te verwijzen naar zijn nieuwe CAO met de politie, waardoor er meer politie op straat komt. Deze discussie over de verkokering tussen de departementen, maar ook binnen de departementen komt meerdere malen terug tijdens de termijnen van de ministers. Met name minister De Grave (Defensie) en staatssecretaris Van Hoof (Defensie) wordt het vuur behoorlijk aan de schenen gelegd. Dat heeft vooral te maken met de rol van het bureau MILAN/AMV27, onderdeel van Defensie, dat verantwoordelijk was voor de controles maar dat niet heeft gedaan. Ook lessen uit het verleden28 zijn volgens de Kamer niet meegenomen in de advisering over de vergunningen door Defensie. Dhr. Poppe (SP) verwijst bij deze discussie al naar het rapport over de Volendambrand29. Hij vraagt zich daarbij af: “hoe de minister er voor gaat zorgen dat wordt voorkomen dat het café op de hoek brandveilig is en er honderd meter verderop een gevaarlijk bedrijf staat waarvan de veiligheid niet wordt aangepakt?” 27 MILAN (MILieu, Arbo en NBC) was het bureau van Defensie dat verantwoordelijk was voor advisering over en toezicht op vuurwerkopslag, later veranderde de naam in AMV (adviseur milieuvergunningen). 28 Hier wordt het rapport van de explosie in Culemborg bedoeld. 29 Deze wordt pas in oktober 2001 in de kamer besproken. ______________________ ____________ Meer dan incidentpolitiek? Pag. 56/100 Gino Tibboel, augustus 2010 5. Mediafactor Wat is de invloed van de media op de debatten. Dhr. Poppe (SP) verwijst meerdere malen naar artikelen in de media. Hij citeert een artikel uit de Trouw over het aantal politieagenten dat belast is met rampenbestrijding. Verder uit interviews met betrokkenen (burgemeester Mans; de voorzitter van de VNG). De voorzitter van de VNG stelt daarin dat de veiligheid het wel eens aflegt tegen andere waarden, zoals overlast of werkgelegenheid. Hij gebruikt dit om aan te tonen dat er onvoldoende politieke verantwoordelijkheid is voor de publieke zaak. Dit past bij de SPideologie van een beschermende overheid. In oktober 2000 gaf minister De Grave een interview aan RTV Oost, dat later ook gepubliceerd is in het blad Twentevisie. In dat interview verklaart hij dat hij er niet van uitgaat dat het disfunctioneren van één persoon van het bureau MILAN de oorzaak was van de explosie. Maar de minister is er wel verantwoordelijk voor. Hij stelt daarin ook: “mijn aftreden staat in geen enkele verhouding tot wat er in Enschede is gebeurd”. Dhr. Slob (ChristenUnie) citeert daaruit: “ Ik ben er politiek verantwoordelijk voor”. En vraagt naar aanleiding daarvan of de minister er nog steeds zo over denkt. Dat in relatie tot de conclusies uit het rapport Oosting dat het disfunctioneren van het bureau MILAN in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het ontbreken van voldoende veiligheidsmaatregelen en toezicht. Uiteindelijk zegt De Grave (Defensie) dat hij beter kan blijven zitten en de maatregelen gaan invoeren dan opstappen. Door Radio Een is, naar aanleiding van de vuurwerkramp, een opiniepeiling gehouden. Uit deze opiniepeiling blijkt dat een meerderheid van de ondervraagden vindt dat de verantwoordelijken op moeten stappen. Dhr. Poppe (SP) verwijst naar deze opiniepeiling om de stelling te onderbouwen dat de ministers moeten aftreden. Hij dient zelfs twee moties ter afkeuring van het beleid van een ministerie in; één ten aanzien van het ministerie van VROM en één ten aanzien van het ministerie van Defensie. 6. Procesgebruik Worden de in de Tweede Kamer gebruikelijke processen gebruikt om het debat te beïnvloeden. Normaal gesproken worden debatten in twee termijnen afgehandeld; de Kamerleden stellen vragen, de regering antwoordt. In de tweede termijn reageren de Kamerleden en daarop weer de regering. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 57/100 Daarmee is de behandeling afgerond. In het debat over de vuurwerkramp is een derde termijn ingelast. In deze derde termijn voeren, van de meeste partijen, de fractievoorzitters het woord. Dit in tegenstelling tot de eerdere debatten die gevoerd werden door de woordvoerders. Dit had te maken met de motie van De Hoop Scheffer (CDA) waarin het beleid van de minister van Defensie werd afgekeurd. Minister De Vries(BZK) gaf duidelijk aan dat het aannemen van deze motie zou leiden tot de val van het kabinet. 7. Stemgedrag Aan de hand van het stemgedrag kunnen mogelijk coalities ten aanzien van bepaalde onderwerpen worden geïdentificeerd. De motie van dhr. Van den Berg c.s. over ontmoediging van gebruik van vuurwerk is door de Tweede kamer aangenomen. Alleen de VVD stemt tegen, dat komt overeen met het algemene partijstandpunt waarbij de VVD tegen inmenging van de overheid is ten aanzien van de keuzemogelijkheden van burgers 30. Opvallend in dit debat is dat de motie De Hoop Scheffer c.s., waarin het gevoerde beleid van de minister van Defensie wordt afgekeurd, wordt verworpen. Dit ondanks de steun voor de motie van de oppositiepartijen: SP, GroenLinks, CDA, ChristenUnie en SGP. Er werden nog twee afkeurende moties ingediend door de SP, deze werden alleen door de SP gesteund. Bij de laatste termijn van de behandeling voeren de fractievoorzitters het woord. De Graaf (D66) geeft dan, na een vraag van Dhr. Rosenmöller (GroenLinks) dat zijn fractie een politieke afweging heeft gemaakt bij het niet steunen van de motie van afkeuring tegen de minister van Defensie. 8. Algemene opmerkingen In de eerste termijn maken vrijwel alle fracties gelijke opmerkingen die gebaseerd zijn op de conclusies van het rapport Oosting31. Opvallend (in vergelijking met het debat over de Herculesramp) is dat men hier veel minder op detailniveau spreekt. 30 Zie ook 3.3 Politieke stromingen: Liberalisme Dit is de commissie die de vuurwerkramp in Enschede onderzocht. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 31 ____________ Pag. 58/100 Alleen het CDA maakt een opmerking over de late aanwezigheid van de brandweercommandant op het terrein. In de beantwoording van het kabinet zet minister De Vries( BZK) uiteen dat het kabinet een beleidsconcept hanteert waarbij een lokaal, integraal veiligheidsbeleid wordt nagestreefd. De ondersteuning komt van het rijk: expertise en nieuwe instrumenten. Hiertoe hebben de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Inter Provinciaal Overleg een belangrijke rol. Even later stelt hij dat: burgers en bedrijven een primaire verantwoordelijkheid hebben voor de veiligheid. De overheid heeft een centrale rol bij het bevorderen van de veiligheid, zonder aan te geven welk niveau van overheid (lokaal, provinciaal, landelijk). Hiermee probeert hij duidelijk om het geheel van maatregelen in een breed perspectief neer te zetten. De leden van de Tweede Kamer gaan dan toch weer snel het detail van de Vuurwerkramp in. Zo stelt mevr. Scheltema de Nie (D66) weer vragen over de kinderarbeid bij het vervaardigen van vuurwerk in China. 4.2.4 Conclusies In dit debat vallen een aantal dingen op, de meest opvallende is de motie van afkeuring van De Hoop Scheffer (CDA) en dan met name de reactie van D66 daarop. Fractievoorzitter, dhr. De Graaf (D66) geeft aan dat zijn partij de politieke keuze heeft gemaakt om deze motie niet te steunen. Het kabinet heeft in zijn reactie op de motie aangegeven in zijn geheel op te stappen als deze motie wordt aangenomen. Bij de behandeling van deze motie (in de derde termijn) zijn van de meeste partijen de fractievoorzitters aanwezig en voeren ook het woord. Dit in tegenstelling tot de voorgaande debatten waarin voornamelijk de woordvoerders aanwezig waren. Door het hele debat heen is bij de opstelling van de partijen duidelijk de partij ideologie herkenbaar. Zo vraagt GroenLinks aandacht voor de kinderarbeid in China en is de VVD tegen de inmenging van de overheid bij het ontmoedigen van de verkoop van vuurwerk. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 59/100 De media zijn gedeeltelijk terug te vinden in de debatten. Niet zozeer als aanjagers van de debatten of de gestelde vragen maar meer omdat ze gebruikt worden, met name door dhr. Poppe (SP), als legitimatie van zijn opstelling in het debat. In tegenstelling tot het debat over de Herculesramp wordt hier nauwelijks over details van het incident gesproken, men is er duidelijk op uit om de veiligheid rondom de opslag en fabricage van vuurwerk te verhogen. De Kamerleden leggen zelfs verbanden met andere activiteiten met gevaarlijke stoffen, zoals chloortransport en BRZO32 bedrijven. Er zijn een aantal verwijzingen naar andere dossiers, zoals het voorstel voor instellen van een onderzoeksraad en de motie van mevr. Wagenaar (PvdA) over de financiering van het PVB. Ook wordt verwezen naar andere dossiers zoals Culemborg of Volendam maar dan meestal ondersteunend bij het punt dat men wil maken. De verkokering van de departementen en ook binnen de departementen is een belangrijk issue dat in dit debat meerdere malen terugkomt. De commissie Oosting heeft dit ook als een duidelijk probleem gesignaleerd. Deze verkokering is kennelijk al vaker in de Tweede Kamer besproken, gezien de manier waarop men er over debatteert. De verbetering van de fysieke veiligheid is in dit debat goed terug te vinden, er wordt aandacht besteed aan het verbeteren van de regelgeving op het gebied van gevaarlijke stoffen, waarbij ook relaties met andere stoffen worden gelegd. Toch is ook duidelijk dat een aantal andere belangen spelen, de verkokering van de departementen en tussen de overheden krijgt veel aandacht. De motie van afkeuring van het CDA draagt niets bij aan het verbeteren van de veiligheid, maar is wel een signaal naar de regeringspartijen. Het standpunt van D66 daarin is een duidelijk voorbeeld van politiek gedrag. 32 Besluit risico’s zware ongevallen 1999, stelt eisen aan de veiligheidsorganisatie van risicovolle bedrijven in Nederland en het toezicht van de overheid daarop. ______________________ ____________ Meer dan incidentpolitiek? Pag. 60/100 Gino Tibboel, augustus 2010 4.3 De Cafébrand in Volendam 4.3.1 De brand in café Het Hemeltje te Volendam33. Kort na twaalf uur op 1 januari 2001 zit café Het Hemeltje stampvol. In Het Hemeltje zijn dan 300 jongeren, ruim 3 keer meer dan is toegestaan, aanwezig. Om 00:30 uur steekt iemand een heel pakje met sterretjes aan. Daar schiet een steekvlam uit waardoor de kerstversiering aan het plafond in brand vliegt. Binnen een minuut ontstaat er in de droge dennetakken een vuurbal die door het café schiet. Brandende takken vallen op de aanwezigen. Er ontstaat grote paniek. De hitte, het gebrek aan zuurstof en de vele mensen die over elkaar vallen, maakt vluchten bijna onmogelijk. Iedereen probeert weg te komen, maar uitgangen zijn verstopt met mensen. Alle zuurstof in de ruimte wordt door de brand opgenomen, maar er is geen nieuwe aanvoer van zuurstof meer: Vrijwel direct na het ontstaan dooft de brand ook weer uit. Buiten heeft men niet direct door wat er in Het Hemeltje aan de hand is, maar al heel snel klimt iemand op de luifel van de (ondergelegen) WirWar bar en begint de getraliede ramen van Het Hemeltje in te slaan. De lucht die door de ramen naar binnen komt, geeft lucht en koelte aan de slachtoffers die in de hete ruimte dreigden te stikken. Omdat de brand dan al helemaal gedoofd is veroorzaakt de nieuwe zuurstoftoevoer geen branduitbreiding. Hij slaat de ramen precies op het goede moment in. In de paar minuten dat de brand woedde, zijn meer dan 200 mensen gewond, 10 van hen zo ernstig dat ze later aan hun letsel overlijden. 4 jongeren overlijden direct. 33 Voor een uitgebreide beschrijving van de ramp: http://www.zero-meridean.nl/ramp_sel.html#1jan01 ______________________ ____________ Meer dan incidentpolitiek? Pag. 61/100 Gino Tibboel, augustus 2010 De rampbestrijding. Om 00:38 uur komt een melding van een woningbrand aan de Haven de Volendam binnen bij de Alarmcentrale van Purmerend (AC). De brandweer van Volendam wordt gealarmeerd . Het is dan al duidelijk dat er brand in een café is en dat er meerdere gewonden zijn. Op grond van de vele paniektelefoontjes gaan er meerdere ambulances en brandweervoertuigen op weg. Het eerste brandweervoertuig is om 00.46 uur ter plaatse. Tot hun verbazing is er geen spoor van brand, maar wel een enorme chaos. De brandweerlieden worden bijna uit de auto getrokken en het publiek begint aan de slangen te trekken. Overal waar ze kijken zien ze zwaar verbrandde mensen rondlopen. De bevelvoerder geeft aan de AC door dat het om een grote tot zeer grote brand gaat met meer dan 50 gewonden. Dat doet hij om snel meer brandweermensen op de been te brengen, want van enige brand is niets te bespeuren. Op grond van die melding rukken er meer brandweereenheden uit en er gaan in totaal 15 ambulances richting Volendam. Toch is het bij de AC nog steeds onduidelijk wat er nu echt aan de hand is. Er wordt dan ook niet tot opgeschaald naar een rampsituatie. De grote hoeveelheid slachtoffers leidt er wel toe dat de Centrale Post Ambulancevervoer -Amsterdam (CPA) rond 01:00 uur witte kolom opschaalt. SIGMA34 eenheden worden opgeroepen en materiaal naar Volendam gebracht. Ook probeert men een traumaheli op te roepen, maar die mag ’s nachts niet vliegen. Een Mobiel medisch team (MMT) van het Amsterdamse VU-ziekenhuis komt per auto rond 1.50 uur aan op het rampterrein. Dan zijn de ziekenhuizen in de omgeving al gealarmeerd en bezig gewonden op te vangen en extra capaciteit bij te schakelen. Ondertussen is het bericht van de brand snel door het dorp verspreid en overal vandaan trekken bezorgde ouders naar de dijk op zoek naar hun kinderen. In cafés en woonhuizen rond Het Hemeltje worden de zwaar verbrande slachtoffers binnengebracht en onder de douche gezet. Iedereen is druk bezig met helpen van de vele slachtoffers. Ook de burgemeester van Volendam stapt in zijn auto en rijdt naar de dijk, waar hij zich bij de bevelvoerder meldt. Op de dijk heerst volslagen chaos en zowel de burgemeester als de bevelvoerder kunnen het voertuig niet meer uit. 34 Snel Inzetbare Groep ter Medische Assistentie ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 62/100 Hoewel de burgemeester ziet dat het heel erg is, besluit hij geen rampenverklaring uit te geven omdat hij midden in de chaos vast zit. Door dit besluit komt er geen verbetering in de chaotische aansturing van de vele hulpdiensten op en rond de dijk. De politie heeft de eerste drie kwartier onvoldoende capaciteit om de dijk rond Het Hemeltje te ontruimen. De politie concentreert zich op het vrijmaken van ambulanceroutes en het bijstaan van de vele gewonden. Pas om 1.20 uur wordt de dijk rond Het Hemeltje vrijgemaakt van publiek. Rond 01:30 uur is er een commandocentrum operationeel op de Zeedijk, midden in het rampterrein. Door de rondom hen heersende hectiek van de feitelijke rampenbestrijding komt het Commando Ramp Terrein niet van de grond. Daardoor blijft de commandostructuur op het niveau van een Coördinatie Team Plaats Incident. De hulpverlening blijft steken in de routine van alledag, waarbij iedereen die kan helpen zo goed mogelijk hulp verleent. Intussen zijn op diverse locaties spontaan gewondennesten ontstaan. Slachtoffers, allerlei soorten hulpverleners en zoekende ouders lopen daar in en uit. Met eigen vervoer worden de gewonden naar ziekenhuizen gebracht. Rond 02:45 is de medische hulpverlening goed georganiseerd, maar de situatie is nog altijd chaotisch. Er zijn dan twee SIGMA tenten operationeel en 2 MMT’s ter plaatse. Ongeveer 80 slachtoffers zijn dan getrieerd. 4 SIGMA teams en een MMT zijn onderweg. De afvoer van slachtoffers is in volle gang. In totaal worden er 70 ambulances van 8 CPA-regio's ingezet, die samen 100 spoedritten maken. De ziekenhuizen (ook in België en Duitsland) hebben ruim 200 gewonden behandeld en/of opgenomen. Rond 04:30 uur zijn de meeste slachtoffers afgevoerd en wordt de inzet van hulpverleningsdiensten afgebouwd. In de hele nacht heeft er geen gestructureerde rampenbestrijding plaatsgevonden. Pas in de loop van 1 januari komt een soort Rampenstaf bijeen op het gemeentehuis om de nazorgactiviteiten te gaan organiseren. In de eerste week overleden 6 jonge mensen aan hun zware brandwonden en lagen er nog 90 in ziekenhuizen en brandwondencentra in heel Nederland, België en Aken (Duitsland). In totaal overleden 14 jongeren ten gevolge van deze ramp. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 63/100 4.3.2 De beraadslagingen in de Tweede Kamer over de café brand in Volendam De behandeling in de Tweede Kamer verliep in één debat. Dit debat verliep wel in de gebruikelijke vorm van een eerste en een tweede termijn. In de tweede termijn werden een aantal moties ingediend. In deze debatten werd de rapportage van de commissie Alders en de kabinetsreactie hierop besproken met de betreffende minister; mevr. Borst Eilers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en koninkrijksaangelegenheden; dhr. G.M. de Vries. Namens de partijen werd het woord gevoerd door de leden: mevr. Wagenaar(PvdA); dhr. Poppe (SP); dhr. Pitstra (Groen Links); dhr. Van den Doel (VVD); dhr. Slob (ChristenUnie); dhr. Van den Berg (SGP); mevr. Scheltema van Nie(D66) en dhr. Meijer (CDA). Tijdens deze debatten zijn 7 moties ingediend: - de motie Wagenaar c.s. over de tegemoetkomingen voor letselschade conform de afhandeling in Enschede. Deze motie is met algemene stemmen aangenomen; - de motie Van den Doel c.s. over de betere betrokkenheid van de ambulance- en de ziekenhuissector bij de voorbereiding op de rampenbestrijding, inclusief een financiële vergoeding daartoe. Deze motie is met algemene stemmen aangenomen; - de motie Th.A.M. Meijer c.s. over de realisatie van de bestuurlijke inbedding van veiligheidsregio’s in 2004. Deze motie is aangenomen, de fractie van de VVD stemde tegen; - de motie Van den Berg/Slob over een financiële impuls aan de gemeenten voor de implementatie van de actiepunten uit het rapport Oosting. Deze motie is aangehouden door de aanbieders. In een later stadium is er door de kamer over gestemd en is de motie verworpen. De fracties van SP, GroenLinks, CDA, ChristenUnie en SGP stemden voor; - de motie Scheltema-de Nie c.s. over een door de regering op te stellen nota over de toezichtbevoegdheden van onderscheidene overheden; Deze motie is met algemene stemmen aangenomen; - de gewijzigde motie Slob c.s. over het onderbrengen van de psychosociale nazorg in de Wet Geneeskundige Hulpverlening bij Rampen. Deze motie is met algemene stemmen aangenomen; ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 64/100 - de motie Poppe over een opdracht aan de commissie Tegemoetkoming bij rampen en calamiteiten om te komen tot de ontwikkeling van criteria voor een financiële tegemoetkoming bij immateriële schade van slachtoffers van rampen en calamiteiten. Deze motie werd verworpen; alleen SP, Groen Links en ChristenUnie stemden voor. 4.3.3 Beschouwing van het debat aan de hand van het model 1. Coalitie vs. Oppositie Is er verschil in de opstelling tijdens debatten omdat een partij in de oppositie of in de coalitie zit. Dhr. Meijer (CDA), wiens partij geen deel uitmaakt van de regering, maakt een opmerking die een relatie heeft met de tegenstelling oppositie versus coalitie. “In 1998, bij de parlementaire enquête over de Bijlmerramp, werd al vastgesteld dat de verkokering binnen de overheid moet worden verbroken” aldus dhr. Meijer(CDA). Als oppositiepartij stelt hij dan ook vast dat de regering hier te weinig aan gedaan heeft. Dhr. Pitstra van Groen Links haalt in beide termijnen hard uit naar de beide regeringsfunctionarissen. Hij hoopt: “dat het neoliberale sprookje over een terugtredende overheid en zelfregulering definitief tot het rijk der fabelen behoort?”. Dit past ook prima bij het moment van het debat in relatie tot de politieke timing. Hij neemt hier duidelijk een standpunt in naar de komende verkiezingen. Saillant detail is dat de dhr. De Vries (staatssecretaris BZK) hierop reageert met te zeggen dat hij niet namens een politieke familie spreekt, maar namens het kabinet. En er dan aan toevoegt: “Het een is overigens niet onverenigbaar met het ander.” 2. Partij ideologie Wordt er vanuit de partij ideologie geredeneerd tijdens de debatten. In dit debat wordt duidelijk vanuit de partij ideologie van de partijen geredeneerd. Mevr. Wagenaar van de PvdA stelt dat veiligheid niet langer meer vraagt om een poldermodel, er moet in dit opzicht duidelijker besluitvorming komen. Onderdeel hiervan is de stelling dat voor de aansturing van de brandweer een zelfde model moet worden gehanteerd als voor de politie. Ook maakt zij zich zorgen over de voortgang van de besluitvorming over de veiligheidsregio’s. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 65/100 Mevr. Wagenaar (PvdA) zegt ook iets over de zorgplicht van de overheid voor de slachtoffers. Dhr. van den Doel (VVD) reageert daarop door te vragen of zij de verantwoordelijkheid niet bij de overheid ziet? Mevr. Wagenaar gaat de discussie niet aan maar vraagt het aan de regering. Hier botsen dus de beide partijopvattingen. Mevr. Wagenaar (PvdA) geeft dan ook aan niet in deze discussie te willen geraken. Dhr. Van den Doel (VVD) stelt duidelijk dat deze ramp niet had kunnen (mogen) gebeuren als de individuele burgers hun verantwoordelijkheid hadden genomen (zowel ondernemers, als bezoekers van de bar). Deze opmerking past volledig in het VVD standpunt over de individuele verantwoordelijkheid35. Hij verwijst daarbij ook naar het rapport Alders36 die concludeert dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid primair bij de ondernemers ligt. De overheid moet daarop toezien, maar de verantwoordelijkheid niet overnemen. Meerdere malen komt hij terug op dit onderwerp, ook in relatie tot de regelgeving die, in zijn opinie “helder en duidelijk” moeten zijn. De VVD pleit ook voor landelijk vastgestelde normen. Mevr. Scheltema van Nie (D66) sluit hierbij aan door te zeggen dat “Een verantwoordelijk ondernemer deze risico’s niet had mogen nemen”. De verschillen in aansturing en de incongruentie van de verschillende hulpverleningsdiensten is dhr. Meijer (CDA) een doorn in het oog. De CDA is dan ook van mening dat het aansturingmodel van de politie ook voor de overige diensten toegepast moet worden. Hiermee sluit het CDA aan bij de PvdA. Vanuit de christelijke overtuiging van de SGP dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid door de hele samenleving moet liggen, bepleit dhr. Van de Berg (SGP) voor het op een juiste manier beleggen van de verantwoordelijkheden in de overheid. Toezicht en handhaving niet alleen op gemeentelijk niveau, maar ook op provinciaal en landelijk niveau. Ook de verantwoordelijkheid voor de medische hulpverlening moet binnen de overheid blijven liggen en niet worden ondergebracht bij de zorgverzekeraars. 35 Zie 3.3 Politieke stromingen, het liberalisme De commissie Alders heeft het onderzoek naar de cafébrand in Volendam gedaan. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 36 ____________ Pag. 66/100 Hij rondt zijn eerste termijn dan ook af met: Ik rond af met de stelling dat wij voor veiligheid een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben. Wij hebben het nu vooral over de overheid, maar die verantwoordelijkheid is niet exclusief. Deze geldt voor de rijksoverheid, maar ook voor de lagere overheden, alle bedrijven, scholen, burgers, ouders en jongeren. Wij moeten die verantwoordelijkheid nemen en elkaar daarop aanspreken. Dat heeft Volendam ons opnieuw geleerd. Laten wij inderdaad doen wat wij hebben afgesproken dat wij zouden doen. Dhr. Slob van de ChristenUnie houdt een vrijwel gelijk pleidooi voor het beleggen van de verantwoordelijkheid voor de veiligheid door de hele samenleving heen. Ook ten aanzien van de ambulance hulpverlening neemt hij een standpunt in dat gelijk is aan dat van de SGP. Over de ambulances maken ook de SP en GroenLinks zich zorgen, zij zijn (vanuit hun socialistische achtergrond) fel tegen het toepassen van de marktwerking op de ambulancehulpverlening. Ook het ontbreken van voldoende oefeningen op dit gebied is een zorgpunt. Met name omdat er ooit wel geld voor beschikbaar is geweest, maar dit niet geoormerkt was en dus kennelijk naar andere doelen gegaan is. 3. Politieke timing Hoe verhoudt de opstelling tijdens debatten zich tot de “politieke” periode. Mevr. Wagenaar (PvdA) stelt dat voor de formatie duidelijk moet zijn welke middelen er de komende jaren nodig zijn voor de brandweer (en de rampenbestrijding). In mei 2002 is de kabinetsperiode van 4 jaar afgelopen. Dit is een voorschot op de verkiezingen in 200237. Zoals bij “1: Coalitie versus Oppositie” al genoemd, haalt dhr. Pitstra van GroenLinks, mogelijk met het oog op de komende verkiezingen, hard uit naar dit “neoliberale kabinet”. Ook dhr. Meijer van het CDA doet een duit in het zakje door zich meerdere malen af te vragen waarom het kabinet niets heeft gedaan met de lessen van Enschede. Ook tijdens de eerste termijn van de staatssecretaris zijn de oppositiepartijen erg kritisch over de actiepunten die de regering heeft opgesteld, meerdere malen vraagt men zich af hoe de regering dit gaat verwezenlijken. 37 Het kabinet Kok II sneuvelt iets eerder over de kwestie Srebrenica. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 67/100 4. Relaties met andere dossiers Worden verbanden met andere dossiers gelegd. Mevr. Wagenaar (PvdA) heeft in de debatten over de vuurwerkramp ook gesproken over het tempo en de financiële middelen voor de verbetering van de rampenbestrijding (met name in het PVB), zij komt daar nu weer op terug. De nota “De veiligheidsketen gesmeed” uit 2000, wordt door mevr. Wagenaar (PvdA) aangehaald in verband met de toezichthoudende taak van de commissarissen van de Koningin op de gemeentelijke rampenbestrijdingsorganisatie. Zij stelt vast dat dit dossier stil ligt. In de eerste termijn van mevr. Wagenaar (PvdA) raakt zij in discussie met mevr. Scheltema van Nie(D66) over de vraag of handhaving op het gebied van veiligheid bestuursrechtelijk of strafrechtelijk moet worden afgehandeld. Hierover hebben zij al eerder de degens gekruist. Mevr. Wagenaar zegt wel de vraag te hebben, maar niet het antwoord, zij vindt dat de regering met een standpunt moet komen op dit gebied. Dhr. Van den Doel (VVD) komt terug op zijn motie tijdens de behandeling van de vuurwerkramp, waarin hij een motie heeft ingediend over de harmonisering van de wetgeving en de handhaving. Het gebrek aan integraliteit (dus feitelijk de verkokering tussen de verschillende onderdelen van de overheid) wordt ook in dit debat weer als een groot probleem van de overheid geïdentificeerd. Dhr. Meijer (CDA) legt een verband met de instelling van een onafhankelijke onderzoeksraad. Met name omdat in dit geval twee onderzoeken hebben plaatsgevonden, iets wat als onwenselijk wordt gezien. Ook komt hij terug op de discussie over de verkokering, hij heeft contact gehad met een eigenaar van een vuurwerkopslag die hem vertelde dat er vijf controles waren geweest met tegenstrijdige adviezen. Hij is dan ook van mening dat de overheid zichzelf op deze manier ongeloofwaardig maakt. De regeling over letselschadevergoeding komt bij iedere partij terug in dit debat. Ook verwijzen alle partijen naar de moties die daarover bij de behandeling van het rapport van de vuurwerkramp zijn ingediend. Algemene, door alle partijen gedragen, standpunt daarover is dat hierbij moet worden aangehaakt. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 68/100 In de loop van het debat ontstaat nog een discussie met dhr. De Vries (staatssecretaris BZK) over de uitleg van de begrippen letselschade en immateriële schade. De Kamerleden gaan hier op door omdat zij het idee hebben dat het kabinet de moties anders uitlegt dan dat de Kamer heeft bedoeld. Mevr. Scheltema van Nie (D66) stelt dan ook in haar laatste termijn dat in het interruptiedebat vast is komen te staan dat psychische letselschade meegenomen dient te worden. 5. Mediafactor Wat is de invloed van de media op de debatten. Op zich wordt tijdens deze debatten niet veel geciteerd uit de media. Mevr. Wagenaar citeert uit een enquête van RTV Noord Holland, dat 60% van de inwoners van Edam/Volendam geen vertrouwen heeft in de lokale politiek. Verder verwijst dhr. Slob (ChristenUnie) naar een documentaire van Zembla. Hij doet dit in verband met de verkokering van de handhaving. Dhr. Poppe (SP) verwijst wel naar een rede van dhr. Berghuijs, maar dat is niet echt te kenmerken als invloed van de media. Een opvallende verwijzing naar de media in dit debat komt van mevr. Wagenaar. Zij heeft de avond tevoren naar een documentaire over de Fabeltjeskrant gekeken en legt een relatie met het praathuis uit de Fabeltjeskrant en de bestuurscultuur ten aanzien van veiligheid. 6. Procesgebruik Worden de in de Tweede Kamer gebruikelijke processen gebruikt om het debat te beïnvloeden. Het debat over de cafébrand in Volendam wordt nauwelijks beïnvloed door het gebruik van de processen van de Tweede Kamer. Alleen de staatssecretaris, dhr. De Vries (BZK), wijst bij de motie van dhr. Van den Berg (SGP) en dhr. Slob(ChristenUnie)38 op de komende kabinetsformatie en de daarbij horende nieuwe uitgangspunten van een nieuw kabinet. Feitelijk geeft hij aan de motie niet te kunnen verwezenlijken. 38 Motie Van den Berg/Slob over een financiële impuls aan de gemeenten t.b.v. de implementatie van de actiepunten uit het rapport Oosting ______________________ ____________ Meer dan incidentpolitiek? Pag. 69/100 Gino Tibboel, augustus 2010 7. Stemgedrag Aan de hand van het stemgedrag kunnen mogelijk coalities ten aanzien van bepaalde onderwerpen worden geïdentificeerd. Er zijn geen coalities te vinden in het stemgedrag. Bij het stemmen over de moties trekken GroenLinks, SP en ChristenUnie wel gezamenlijk op. Dit duidt niet op een coalitie, maar komt voort uit de partijstandpunten van deze partijen. 8. Algemene opmerkingen Bij de eerste termijn van mevr. Wagenaar (PvdA) neemt zij direct een duidelijk standpunt in: “Dit debat moet dus ook de zorg voor veiligheid boven aan de politieke agenda houden.” Bij dit debat is veel aandacht voor de nazorg aan de slachtoffers, zowel financieel als geestelijk, vrijwel alle partijen vinden dat de regering daar iets mee moet doen. Dat gold ook bij eerdere grote incidenten, zoals de Bijlmerramp, de Herculesramp en Enschede. Kennelijk is hier het gebaar belangrijk, omdat het weliswaar erg belangrijk wordt gevonden, maar er in de praktijk niet echt veel is veranderd. Overigens valt dit onderwerp eigenlijk buiten deze scriptie, maar gezien het feit dat het in alle onderzochte debatten terugkomt, is het goed om het te noemen. 4.3.4 Conclusies In het debat over de cafébrand speelt de politieke timing een rol, dit debat vindt plaats in oktober 2001. In het voorjaar van 2002 zijn de verkiezingen. Met name GroenLinks haalt uit naar de “neoliberale” regering. Ook de oppositie versus coalitie is dus merkbaar. Het overheerst het debat overigens niet. De invloed van de media en het gebruik van processen heeft in dit debat nauwelijks invloed op de politieke besluitvorming. De invloed van de media heeft in een eerder stadium wel plaatsgevonden door de aandacht voor het incident zelf, waardoor het op de politiek agenda is gekomen. De vraag is dan natuurlijk of de invloed van de media zorgt voor plaatsing op de politieke agenda of dat het andersom is. Dit lijkt op het klassieke “kip-en-ei” verhaal. Ten aanzien van de maatregelen om de veiligheid in de toekomst te verhogen, is het duidelijk merkbaar dat het debat over de vuurwerkramp nog vers in het geheugen zit, veel ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 70/100 onderwerpen, met name de verkokering tussen de departementen en de niet integrale handhaving zijn weer onderwerp van het debat. Men legt veel relaties met andere dossiers. Volgens De Bruijn39 is dit een vast onderdeel van politieke besluitvormingsprocessen. 39 De Bruijn,1998, Procesmanagement ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 71/100 4.4 De Schipholbrand 4.4.1 De brand in het cellencomplex40. In de avond van 26 oktober 2005 breekt een brand uit in het cellencomplex Oost op Schiphol. Het cellencomplex is een detentie- en uitzetcentrum voor illegaal in Nederland verblijvende personen. Door de brand kwamen elf gedetineerde illegalen om het leven en vielen er vijftien gewonden, onder wie ook enkele bewaarders. De brand woedde in de Kvleugel, waarin 43 gevangenen vastzaten in 24 tweepersoons cellen. Het brandalarm ging af in een cel in deze vleugel om vijf voor twaalf ’s avonds. Op dat moment zat er één persoon in deze cel. Aangenomen wordt dat de gedetineerde in deze cel de brand heeft doen ontstaan. Het (nood)cellencomplex was opgebouwd uit zeecontainers. De aan elkaar vast gebouwde containers vormen 6 vleugels die zich links en rechts van een centrale gang uitstrekken. Een deel is bedoeld voor de opvang van bolletjesslikkers, een ander deel voor uit te zetten vreemdelingen. Bedrijventerrein Oude Meer; cellencomplex in het midden (foto Rapport OnderzoeksRaad voor de Veiligheid) 40 Voor een uitgebreide beschrijving van de ramp: http://www.zero-meridean.nl/ramp_sel.html#26okt05 ______________________ ____________ Meer dan incidentpolitiek? Pag. 72/100 Gino Tibboel, augustus 2010 Op de avond van de brand zijn 298 mensen ingesloten in het cellencomplex. Er werken die nacht in totaal 16 mensen: 7 bewaarders van de DJI41, 2 uitzendkrachten van Securicor, 6 medewerkers van de KMar en 1 medewerker van de medische dienst. Die nacht zijn er, zoals altijd, geen bewakers in de teamposten in de vleugels. Een TVcamera waakt over de bewoners in K-vleugel. Op 26 oktober om 23.55 uur gaat het brandalarm af in vleugel K. Daarop gaan een aantal bewakers op onderzoek uit en bevrijden de gedetineerde uit cel 11. De man heeft brandwonden. De bewakers brengen de man in veiligheid in de centrale gang tussen de J- en K-vleugel. De deur van cel 11 blijft open staan en rook trekt de gang in. Daarna beginnen toegesnelde bewakers andere celdeuren in de K-vleugel te openen. Ze beginnen aan de kant van de gang, ze moeten, om meer cellen te openen, steeds verder de K-vleugel in, richting brandende cel en in de snel dichter wordende rook. Uiteindelijk worden de bewakers door de hitte en de rook gedwongen de K-vleugel verlaten. Vijf cellen rondom cel 11 kunnen niet meer worden geopend. Op en om Schiphol is een ingewikkelde regeling van kracht tussen de bedrijfsbrandweer van de luchthaven Schiphol, de gemeentebrandweer van Haarlemmermeer en de Regionale Brandweer Amsterdam-Amstelland. De bedrijfsbrandweer is voornamelijk belast met de vliegtuigbrandbestrijding, maar heeft ook een post in Sloten, aan de westkant van de luchthaven. Op die post is een tankautospuit, die deels bemand wordt door de gemeentebrandweer Haarlemmermeer. De alarmering van deze post geschiedt vanuit het Regiecentrum Schiphol, de eigen alarmcentrale van de luchthaven. De dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft de directe doormelding naar het regiecentrum aangepast i.v.m. de vele loze meldingen door roken. 41 Dienst Justitiële Inrichtingen ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 73/100 Er is een vertraging van 3 minuten ingebracht waardoor bewakers de tijd hebben onderzoek te doen en de melding eventueel in te trekken. Daardoor wordt de melding pas na 3 minuten doorgegeven aan het regiecentrum van Schiphol. Het regiecentrum alarmeert de post Sloten, die om precies middernacht uitrukt. Het is een flinke rit naar de oostkant van de luchthaven. Ondertussen is de regionale alarmcentrale Amsterdam Amstelland (RAC), via de Koninklijke Marechaussee al op de hoogte. De RAC stuurt een hoogwerker en een extra tankautospuit, schaalt op naar grote brand en alarmeert ook de omliggende kazernes in Amsterdam en Amstelveen. Om 00:09 uur komt de tankautospuit van Sloten aan bij het cellencomplex. Op de autospuit bevindt zich een bereikbaarheidskaart die informatie geeft over de wijze waarop men het cellencomplex moet betreden. Op die kaart is sprake van 2 ingangen, en de tankautospuit rijdt ingang 1 in. Het 2e van de dubbele hekken zit echter met een ketting op slot. Achter de autospuit staan busjes van de KMar. Personeel van de inrichting geeft door dat ze via de hoofdingang (nr. 2 op de kaart) moeten rijden. Het kost minuten voordat de autospuit zich uit ingang 1 en langs de busjes heeft gewurmd, maar om 00.13 uur staan de brandweervoertuigen in de sluis van hoofdingang 2 te wachten tot ze het terrein op kunnen rijden. Luchtfoto cellencomplex Bron: Google Maps ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 74/100 Om 00.15 uur kunnen de eerste brandweerwagens het terrein op. Ze stellen zich op bij de J-vleugel. Om 00.20 uur kan de brandweer beginnen met redden en blussen. Om 00:16 uur arriveert de tweede tankautospuit. De bezetting van dit voertuig knipt het kettingslot van ingang 1 door en rijdt het complex op. Intussen heeft het Regiecentrum ook de crashtenders van de post Rijk van de luchthaven gealarmeerd. De crashtenders van deze post rijden naar de noordkant van het cellencomplex. Ze brengen hun waterkanonnen in stelling, terwijl de twee tankautospuiten al ingezet zijn. De Airport Fire Officer heeft de leiding, maar weet niets van de inzet van een van de andere voertuigen omdat hij daar geen contact mee heeft. Deze, voor de brandweerlieden potentieel gevaarlijke, situatie leidt gelukkig niet tot ongelukken. De gevangenen zijn intussen ondergebracht in de luchtkooi. De situatie is bedreigend, zowel voor de gedetineerden die vrezen geen kant op te kunnen en het vuur hun kant op zien komen, als voor de bewakers, die vrezen met een geplande uitbraakpoging te maken te hebben en door de gevangenen bedreigd worden met biljartkeus en stoelpoten. Van 2 bewaarders worden de sleutelbossen afgenomen. Iemand van de KMar richt zelfs een pistool op de mensen in de luchtkooi. Uiteindelijk weten de bewaarders de gedetineerden uit de luchtkooi te evacueren naar een veiliger plaats op het complex. In die chaos krijgt de brandweer geen duidelijk beeld of er nog mensen in de brandende vleugel zitten en verkenningen zijn door de grote hitte onmogelijk. Inmiddels is, rond 00:30, opgeschaald naar zeer grote brand. Er zijn echter problemen met de waterwinning en pas tegen 2 uur kan er via de hoogwerkers van Hoofddorp en Amstelveen voldoende water in de brand gespoten worden. Om 02.15 wordt op Schiphol het Beleidsteam en het Operationeel Team actief. Er waren op dat moment binnen de Regio Amsterdam-Amstelland nog geen GRIP-procedures ingericht, maar de opschaling vindt plaats conform het Rampenplan. Nu er flinke hoeveelheden water in het complex worden gespoten is de brand snel onder controle: om 02.55 uur wordt Brand Meester gegeven. Het nablussen duurt nog tot ver in de ochtend. Elf gedetineerden worden dood in hun cel aangetroffen. Ze zijn overleden aan koolmonoxidevergiftiging, zo blijkt later uit het autopsierapport. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 75/100 Vijftien mensen, bewaarders en bewoners, liggen gewond in ziekenhuizen. Een aantal gedetineerden zijn in de chaos ontsnapt. Cellencomplex na de brand: uitgebrande K-vleugel rechtsonder (Bron: ANP ) In de loop van de nacht wordt het complex ontruimd en de bewoners ondergebracht in andere gevangenissen. De opvang van de getraumatiseerde gedetineerden is weinig humaan: de gedetineerden worden her en der in andere cellen geplaatst, soms onder gevangenisregimes die niet horen bij de aard van het misdrijf waarvoor ze zijn ingesloten. Hoewel de psychosociale hulpverleners de meeste slachtoffers wel kunnen bijstaan, gaat dat soms alleen door een luikje in de celdeur doordat sommigen in isolatie zijn opgesloten. Ook is er een taalprobleem, dat door een tekort aan tolken niet altijd goed wordt opgelost. De oorzaken: Hoewel de oorzaak van de brand in cel 11 nooit definitief is vastgesteld, is het volgens de Onderzoeksraad aannemelijk dat een brandende sigarettenpeuk de lakens aan het voeteneind in brand heeft gezet. De bewoner van cel 11 is in 2007 tot 3 jaar cel veroordeeld wegens brandstichting. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 76/100 Voor de rechter was het voldoende om te constateren dat de bewoner door zijn toedoen op één of andere manier de brand had doen ontstaan. Daarbij had hij de risico's van een brand in een gevangeniscel voldoende kunnen inschatten en daarnaar moeten handelen. Celdeur 11 werd niet gesloten na het evacueren van de bewoner. Hierdoor kon extra zuurstof de brand bereiken en ontstond een flash-over. Dit was de voornaamste oorzaak van de snelle brand- rook en hitte-uitbreiding. Volgens de voorschriften hadden de bewakers deze deur moeten sluiten. Dat de bewakers dit nalieten, kon hen niet worden aangerekend, meende de Onderzoeksraad voor de Veiligheid. Gegeven de onverwachte situatie - waar ze niet in waren getraind - en hun pogingen met gevaar voor eigen leven toch zoveel mogelijk mensen uit de cellen te halen - verdienen zij juist beloning. De celdeuren moesten met de hand geopend worden. In permanente cellen is meestal een installatie aanwezig die alle deuren automatisch kan ontgrendelen in geval van nood. De nooddeuren aan de kopse gevel van de vleugels gaan normaal gesproken automatisch open door de brandmeldinstallatie. Omdat het detentiecentrum deze situatie onwenselijk vond, is dit opgeheven. In plaats daarvan heeft men een organisatorische maatregel getroffen. Een aantal bewakers hadden de sleutel en moesten deze aan de brandweer overhandigen. De brandweer werd echter niet opgevangen en had geen sleutels ter beschikking. 4.4.2 De beraadslagingen in de Tweede Kamer over de Schipholbrand De behandeling in de Tweede Kamer verliep in zes debatten. Het eerste debat (een spoeddebat) vond plaats op de dag na de ramp (27 oktober 2005). De Kamerleden die dit debat voerden: mevr. Vos (Groen Links), dhr. Straub (PvdA), mevr. Van der Laan (D66), dhr. De Wit (SP), dhr. Visser (VVD) dhr. Slob (ChristenUnie), dhr. Jager (CDA) en dhr. Van der Vlies (SGP). Namens het kabinet sprak minister Donner (Justitie). Op 23 november is er een kort debat waarin een drietal moties worden ingediend die allemaal betrekking hebben op de nazorg voor de slachtoffers; - Motie van mevr. Lambrechts (D66) over de psychosociale nazorg in combinatie met een eventuele uitzetting van voormalige slachtoffers van de Schiphol-brand . Deze motie werd verworpen, GroenLinks, SP, PvdA, D66, ChristenUnie en SGP stemden voor. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 77/100 - Motie van dhr. De Wit(SP) en mevr. Vos (GroenLinks) om slachtoffers Schiphol-brand op te vangen in een reguliere opvangvoorziening. Deze motie werd verworpen, GroenLinks, SP, PvdA, en ChristenUnie stemden voor. - Motie van mevr. Vos (GroenLinks) over het consulteren van Stichting Pharos en Centrum '40-'45 i.v.m. de psychosociale behandeling van de overlevenden Schipholbrand. Deze motie werd verworpen, GroenLinks, SP en PvdA stemden voor. In het mondelinge vragenuur van 11 april 2006 spreekt men over de gang van zaken rond het onderzoek door de Onderzoeksraad. Mevr. Vos (GroenLinks) heeft een aantal vragen naar aanleiding van uitlatingen van mr. Van Vollenhoven over belemmeringen bij het onderzoek en over het (vermeende) uitzetten van een aantal betrokkenen bij de brand. Minister Verdonk (Vreemdelingenzaken en Integratie) en Donner (Justitie) beantwoorden deze vragen. Verder nemen dhr. Nawijn (LPF), mevr. Lambrechts (D66), dhr. Straub (PvdA) en dhr. De Wit (SP) deel aan dit vragenuur. Op 24, 25 en 31 oktober 2006 debatteert men over het rapport over de cellenbrand en de reactie van de regering daar op. Voordat dit debat plaatsvindt, hebben de ministers dhr. Donner (Justitie) en mevr. Dekker (VROM)42 hun ontslag ingediend. Dit naar aanleiding van het uitkomen van het rapport van de Onderzoeksraad, waarin de ministeries van Justitie en VROM zware verwijten worden gemaakt. Zij zijn opgevolgd door, respectievelijk, dhr. Hirsch Ballin en dhr. Winsemius. Namens de politieke partijen wordt in deze debatten het woord gevoerd door: dhr. Van Haersma Buma (CDA),dhr. De Wit (SP), Mevrouw Halsema (Groen Links), dhr. Wolfsen en dhr. Klaas de Vries(PvdA), dhr. Dittrich (D66), dhr. Nawijn (groep Nawijn), mevr. Van Oudenallen (groep van Oudenallen), de heer Weekers (VVD), dhr. Stuger (LPF), mevr. Huizinga Heringa (ChristenUnie), dhr. Eerdmans (groep Eerdmans/van Schijndel) en de heer Van der Staaij (SGP). Opvallend detail is het grote aantal splinterpartijen, veroorzaakt door het uiteenvallen van de LPF. 42 Beide ministers traden op 21 september 2006 af na het verschijnen van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, waarin de brand mede werd verweten aan beider ministeries. ______________________ ____________ Meer dan incidentpolitiek? Pag. 78/100 Gino Tibboel, augustus 2010 Namens het kabinet spraken de ministers: Hirsch Ballin (Justitie), Winsemius (VROM), mevr. Verdonk (Vreemdelingenzaken en Integratie) en staatssecretaris Van Hoof (SZW) In de debatten zijn twee moties ingediend; - Mevr. Oudenallen (groep van Oudenallen): over het toepassen van brandvluchtsloten in verzorgingshuizen en psychiatrische inrichtingen. Deze motie wordt ingetrokken nadat de minister van VROM heeft toegezegd deze motie uit te gaan voeren. - dhr. Stuger (LPF), waarin wordt voorgesteld om bewindslieden hun eigen secretarisgeneraal te laten benoemen. De motie wordt verworpen, alleen de LPF, de GroepWilders, de Groep-Eerdmans/Van Schijndel en de Groep Van Oudenallen stemmen voor. 4.4.3 Beschouwing van het debat aan de hand van het model De debatten over de Schipholbrand verliepen, vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid bezien, nogal bijzonder. In het eerste spoeddebat worden door de Kamer een aantal vragen op het gebied van de brandveiligheid gesteld, die meegegeven worden aan de Onderzoeksraad voor de Veiligheid. Er worden ook een aantal opmerkingen gemaakt over de inrichting van het onderzoek. Ook vraagt men zich af hoe het verder gaat met de mensen die in het cellencomplex waren opgesloten. Minister Donner van Justitie beantwoordt deze vragen kennelijk naar tevredenheid, men heeft geen behoefte aan een tweede termijn. In een kort debat op 23 november worden drie moties ingediend over de psychosociale opvang, dit naar aanleiding van een aantal publicaties in de media waarin vragen worden gesteld over de manier waarop een en ander wordt afgehandeld. Op 11 april stelt Groen Links in het vragenuur een aantal vragen over de uitzetting van overlevenden van de Schipholbrand. Met name omdat dit invloed heeft op het onderzoek van de Onderzoeksraad voor de veiligheid. Uiteindelijk wordt het rapport van de onderzoeksraad voor de veiligheid en de kabinetsreactie daarop besproken op 24, 25 en 31 oktober. Ook deze debatten verlopen bijzonder. In eerste instantie gaat het nog over de brandveiligheid en wat er moet worden gedaan om deze te verbeteren. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 79/100 In de beantwoording van de regering (op 25 oktober) komt minister Hirsch Ballin met een verklaring dat de informatie die door hem aan de kamer is verstrekt niet juist is. Daarmee neemt het debat een bijzondere wending en gaat het eigenlijk alleen nog maar over de informatievoorziening vanuit de ministeries (en in het bijzonder dat van Justitie) naar de Tweede Kamer. 1. Coalitie vs. Oppositie Is er verschil in de opstelling tijdens debatten omdat een partij in de oppositie of in de coalitie zit. Over het algemeen zijn er in dit debat weinig verschillen te merken tussen de coalitiepartijen en de oppositiepartijen in de Kamer. Alleen over het aftreden van de ministers Donner en Dekker is een verschil in opstelling merkbaar. Mogelijk wordt dit veroorzaakt door de “politieke periode” zie ook “3. Politieke timing”. 2. Partij ideologie Wordt er vanuit de partij ideologie geredeneerd tijdens de debatten. Bij de moties die gaan over de psychosociale opvang en behandeling van de slachtoffers trekken PvdA, GroenLinks en SP gezamenlijk op. Dit past wel bij het socialistische karakter van deze partijen. Als het gaat over het personeel van de dienst justitiële inrichtingen spreekt dhr. De Wit (SP) zijn zorgen uit over de cultuur binnen deze dienst waardoor mensen geen uitspraken durven te doen, uit angst voor hun baan. Hier neemt hij het duidelijk op voor “de arbeiders”! dhr. Weekers (VVD): “De VVD fractie is van mening dat veiligheid geen recht is. Het optimaliseren van de veiligheid is wel een plicht van de overheid en dus ook van overheidsdienaren.” Hij stelt dit naar aanleiding van de conclusie in het onderzoeksrapport dat ambtelijke diensten niet hebben ingegrepen op de veiligheid (safety), omdat de bewaking (security) belangrijker was. 3. Politieke timing Hoe verhoudt de opstelling tijdens debatten zich tot de “politieke” periode. In de periode tussen de Schipholbrand en de debatten over het onderzoeksrapport valt het kabinet Balkenende II door het vertrek van D6643. 43 Dit opstappen werd veroorzaakt door het opzeggen van het vertrouwen in minister Verdonk door de fractie van D66. Aangezien het kabinet hier geen gevolgen aan verbond, stapte D66 uit de regering. ______________________ ____________ Meer dan incidentpolitiek? Pag. 80/100 Gino Tibboel, augustus 2010 Het kabinet Balkenende III is een overgangskabinet (met een minderheid in de Tweede Kamer) tot aan de vervroegde verkiezingen in november 2006. Hoewel het niet echt een relatie is met de politieke periode, is het vertrek van twee ministers; dhr. Donner en mevr. Dekker, wel een opvallend aspect in dit dossier. In het eerste debat naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad en de regeringsreactie daarop wordt hier natuurlijk uitgebreid bij stilgestaan. De oppositie stelt vraagtekens bij dit vertrek en de coalitiepartijen verdedigen het. De oppositie noemt dit vluchten voor verantwoordelijkheid omdat de ministers zich nu niet kunnen verantwoorden tegenover de kamer. De coalitie vindt juist dat beide ministers hun politieke verantwoordelijkheid hebben genomen. 4. Relaties met andere dossiers Worden verbanden met andere dossiers gelegd. In het spoeddebat van 27 oktober 2005 (daags na de brand) wordt door meerdere partijen aangedrongen op één onderzoek door de Onderzoeksraad voor de veiligheid, iets dat duidelijk een les is uit de eerdere incidenten. Er worden in dit debat veel verwijzingen gemaakt naar andere dossiers, onder andere Volendam en Enschede. Ook het NIBRA-rapport44 en de rapportage van de commissie Siepel45 worden veel genoemd. Deze rapporten zijn opgesteld naar aanleiding van een brand in het cellencomplex in 2002. In de debatten over de vuurwerkramp en de cafébrand in Volendam heeft de Tweede Kamer meerdere malen met de verschillende ministers gesproken over de verkokering van de ministeries, ook in de eerste termijn van het laatste debat komt dit weer terug. Dhr. Van Haersma Buma (CDA) maakt zich hierbij ook ernstig zorgen over de prioritering van de overheid bij het controleren van de brandveiligheid. Hij is bang dat men nu de controles van cellencomplexen gaat versterken, ten koste van de instellingen zoals ziekenhuizen en verzorgingstehuizen. Iets soortgelijks gebeurde na de brand in Volendam ook, toen men alle controle aandacht op de horeca richtte. Deze bezorgdheid wordt onderschreven door dhr. Van der Staaij (SGP). 44 Advies brandbeveiliging Cellencomplex Schiphol van het NIBRA, december 2002. Commissie toezicht detentieplaatsen (2004) van de KMar, waarin staat dat bij een brand in het cellencomplex meerdere mensen zullen omkomen. ______________________ ____________ Meer dan incidentpolitiek? Pag. 81/100 Gino Tibboel, augustus 2010 45 Dhr. Wolfsen (PvdA) heeft een initiatiefwet46 ingediend over de immuniteit van bestuurders. Hij maakt van dit debat gebruik om dat voorstel te promoten. 5. Mediafactor Wat is de invloed van de media op de debatten. In de debatten over de Schipholbrand hebben de media een duidelijke invloed, meerdere malen wordt er naar artikelen in kranten en uitzendingen op de radio en televisie verwezen. In het spoeddebat, de avond na de brand, wordt al gesproken over het NIBRArapport over de veiligheid van het cellencomplex. In dit rapport geeft het NIBRA aan dat het cellencomplex onveilig is. Op Radio1 heeft een woordvoerder van het NIBRA, naar aanleiding van de brand, verklaart dat zij dit rapport hebben opgesteld naar aanleiding van een brand in 2002 en dat het cellencomplex onveilig was. Ook in het debat over de nazorg aan de slachtoffers worden veel verwijzingen naar publicaties en uitzendingen van de media gemaakt. Meestal interviews met deskundigen op het gebied van nazorg die door de media gevraagd zijn een oordeel te geven. Tijdens het vragenuur van 11 april stelt mevr. Lambrechts (D66), citerend uit de Volkskrant, dat de Onderzoeksraad forse kritiek heeft op de betrokken ministeries. Vlak daarvoor heeft minister Verdonk aangegeven dat zij direct contact heeft met de voorzitter van de Onderzoeksraad en dat deze heeft aangegeven dat er geen problemen zijn. Hier wordt dus meer waarde gehecht aan de publicaties in de krant dan aan de uitspraken van minister Verdonk. Naar aanleiding van de verklaring die minister Donner heeft gegeven bij zijn aftreden, stelt dhr. Dittrich(D66) dat de media hierin een belangrijke rol hebben gespeeld. Zijn inziens zou een debat met minister Donner over het rapport ontaard zijn in een debat over het wel of niet aanblijven van de minister. Daarbij kan het debat dan niet meer gaan over de te leren lessen uit de rapporten. Hij besluit zijn betoog met: “Als mijn veronderstelling juist is, dan zou je kunnen zeggen dat de mediacratie hier negatieve gevolgen voor de democratie heeft gehad.” 46 Wetswijziging in verband met het opheffen van de strafrechtelijke immuniteiten van publiek-rechtelijke rechtspersonen en hun leidinggevenden. ______________________ ____________ Meer dan incidentpolitiek? Pag. 82/100 Gino Tibboel, augustus 2010 6. Procesgebruik Worden de in de Tweede Kamer gebruikelijke processen gebruikt om het debat te beïnvloeden. Op 11 april stelt mevr. Vos (Groen Links) tijdens het vragenuur een aantal vragen aan de regering naar aanleiding van een artikel in de Volkskrant over de uitspraken van mr. Van Vollenhoven over de uitzetting van een aantal betrokkenen, voordat die gehoord konden worden. Het laatst debat kent een derde termijn. Dit om de minister van Justitie de gelegenheid te geven een brief over de foute informatie ten aanzien van het rapport van de commissie Siepel aan de kamer te sturen. In het laatste debat wordt door dhr. Stuger(LPF) een motie ingediend waarin wordt voorgesteld om een bewindspersoon zijn eigen secretaris-generaal te laten benoemen. Dit zou betekenen dat een minister zijn “eigen” secretaris-generaal benoemt. Feitelijk is dat hiermee een politieke benoeming geworden. Deze motie heeft geen enkele relatie met fysieke veiligheid, maar is wel een mooi voorbeeld van een poging tot processturing in de politiek. 7. Stemgedrag Aan de hand van het stemgedrag kunnen mogelijk coalities ten aanzien van bepaalde onderwerpen worden geïdentificeerd. De door dhr. Stuger (LPF) ingediende motie over de benoeming van een “eigen” secretaris-generaal (zie kopje procesgebruik) werd alleen ondersteund door Kamerleden met een LPF-achtergrond en dhr. Wilders. De moties in het debat van 23 november, die vooral over de psychosociale opvang van de slachtoffers gaan, worden over het algemeen ondersteund door het groepje: GroenLinks, SP en PvdA, een mooi socialistisch verbond. 8. Bijzonder onderdeel In het debat worden aan minister Hirsch Ballin vragen gesteld over de beschikbaarheid van het rapport van de commissie Siepel voor de dienst Justitiële inrichtingen. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 83/100 In eerste instantie geeft hij aan dat dit rapport niet beschikbaar was voor de beheerder van het cellencomplex, zijnde het ministerie van Justitie. Later in het debat (na de pauze voor het diner) moet hij deze uitspraak intrekken. Uit nadere informatie blijkt dat deze informatie wel beschikbaar was en er dus niet naar is gehandeld. Deze mededeling slaat in als een bom en de rest van dit debat gaat alleen nog over het onjuist informeren van de Kamer. De minister bekent schuld, maar de Kamerleden zijn onthutst en vragen zich af hoe dit kon gebeuren en wat de rol van de ambtenaren hierbij was. Naar aanleiding van de verklaring van de minister wordt een derde termijn gehouden waarin de Kamer met de minister over dit feit debatteert. Hierin maakt men zich vooral zorgen over de slechte informatievoorziening vanuit het ministerie van Justitie, waarbij men verwijst naar een incident met een TBS’er waarbij de Kamer ook verkeerd werd geïnformeerd. Interview radio 1 Van Vollenhoven reageerde op het Kamerdebat dat dinsdag over zijn rapport werd gevoerd. Minister Hirsch Ballin van Justitie erkende in dat debat dat bij de brand waarschijnlijk minder doden waren gevallen als de overheid meer aandacht had gehad voor de brandveiligheid. Het debat kreeg een scherpe wending toen bleek dat ambtenaren al jaren op de hoogte waren van de ernstige risico's bij een brand in de Schipholgevangenis. Zij hielden de bevindingen van de Commissie Toezicht Detentieplaatsen uit 2004 verborgen voor de minister. 4.4.4 Conclusies Ten aanzien van de fysieke veiligheid wordt in dit debat vooral op hoofdlijnen gedebatteerd. De verkokering tussen de overheidslagen onderling is een onderwerp in het debat. Dit is in de eerdere debatten (vuurwerkramp en Volendam) ook onderwerp geweest. Slechts één keer debatteert de Kamer op detailniveau, dan gaat het over het gebruik van centrale deurvergrendelingssystemen. Verder gaat het debat veel meer over psychosociale opvang, de (politieke) verantwoordelijkheid van de ministers en uiteindelijk over de informatievoorziening aan de Kamer. Deze laatste aspecten zijn, in het licht van deze scriptie wel bijzonder. Kennelijk heeft men er geen moeite mee om het oorspronkelijke onderwerp, de brandveiligheid in de cellencomplexen, te verlaten voor andere, politiek belangrijker onderwerpen. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 84/100 De psychosociale opvang van de slachtoffers en de combinatie met het uitzettingsbeleid krijgt in deze debatten veel meer aandacht dan de brandveiligheid. Dit heeft vooral te maken met de invloed van de media. Rondom deze brand wordt aan dit aspect heel veel aandacht besteed in de media. Dit blijkt vooral uit het grote aantal verwijzingen naar publicaties en uitingen van de media tijdens de debatten. Ook worden meerdere malen berichten uit de media geciteerd. Eén van de belangrijke onderdelen van dit debat is de verantwoordelijkheid van de ministers en de manier waarop zij daar mee omgaan. De verwijzing van dhr. Wolfsen naar de door hem voorgestelde wetswijziging waardoor de immuniteit van bestuurders en de overheid in het algemeen komt te vervallen, is daarvan een sterk voorbeeld. Hij verbindt dit ook aan maatregelen die genomen worden naar aanleiding van rapporten en vraagt zich af of de verantwoordelijke ambtenaren wel worden aangesproken op hun “fouten”. In een korte discussie met dhr. Dittrich (D66) komt ook nog de rol van een rapport van de Onderzoeksraad bij een eventueel strafrechtelijk onderzoek ter sprake. Hiervan is de mening dat een rapport van de Onderzoeksraad wel een ontlastende rol mag hebben, maar geen beschuldigende. In het laatste deel van het debat gaat het alleen nog over de onjuiste informatie aan de Kamer. Dit naar aanleiding van de mededeling van minister Hirsch Ballin dat hij de Kamer van onjuiste informatie had voorzien. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 85/100 Hoofdstuk 5 Besluitvorming over fysieke veiligheid In dit hoofdstuk trek ik algemene conclusies over de besluitvorming over fysieke veiligheid in de Tweede Kamer. Daarbij analyseer ik eerst de 7 indicatoren uit mijn beschouwingmodel. Als laatste trek ik daaruit algemene conclusies ten aanzien van de besluitvorming over fysieke veiligheid in de Tweede Kamer. 5.1 Analyse van de 7 indicatoren 5.1.1 Coalitie vs. Oppositie Hierbij wil ik vooral weten of het verschil in de opstelling tijdens debatten maakt of een partij in de oppositie of in de coalitie zit. In het debat over de Herculesramp is geen duidelijk onderscheid te maken tussen coalitie en oppositie partijen. Mijn indruk is dat dit vooral te maken heeft met het detailniveau van de debatten. Bij de debatten over de ramp in Enschede is er duidelijker verschil in benadering te zien tussen de oppositiepartijen en de coalitiepartijen. De oppositie vraagt meerdere malen om het aftreden van ministers. De coalitie daarentegen is vooral geïnteresseerd in het doorvoeren van verbeteringen. Bij de motie van afkeuring47 van dhr. De Hoop Scheffer (CDA) wordt door een coalitiepartij duidelijk de keuze gemaakt om het kabinet in het zadel te houden. Tijdens de debatten over de cafébrand in Volendam is een scherpe opstelling van een aantal partijen, met name de SP, merkbaar. Dit heeft een relatie met de verkiezingen die dan nog een paar maanden weg zijn. Bij het debat over de Schipholbrand houdt men duidelijk rekening met het feit dat het hier een overgangskabinet betreft. Kijkend naar de besluitvorming over fysieke veiligheid speelt dit aspect nauwelijks een rol bij de besluitvorming. 47 Hierin wordt het beleid van de minister van Defensie afgekeurd. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 86/100 5.1.2 Partij ideologie Dit komt voort uit de these dat men bij debatten vooral redeneert vanuit de partij ideologie. Dit wordt ingegeven door het feit dat partijen geen standpunten hebben op het gebied van fysieke veiligheid. Behalve bij het debat over de Herculesramp is het redeneren vanuit de partij ideologie duidelijk terug te vinden. Voor alle partijen geldt dat de ingenomen standpunten hier vaak op terug te voeren zijn. Met name de wat duidelijker politiek gesitueerde partijen, zoals GroenLinks, SP en de VVD komen vaak met standpunten die direct zijn terug te leiden op de partij ideologie. Mooi voorbeeld daarvan is het voorstel om een ontmoedigingsbeleid voor vuurwerk in te voeren tijdens het debat over de vuurwerkramp. De VVD is hier tegen, omdat het een inmenging is in de keuzevrijheid van de burger (liberalisme). GroenLinks heeft, vanuit de ecologische achtergrond het voorstel ingediend. Ook de SP, die bescherming van de burger (in dit geval kinderen tegen kinderarbeid) hoog in het vaandel heeft staan, steunt het voorstel. De VVD daarentegen wijst meerdere malen op de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven voor veiligheid, een visie die goed past binnen het liberalisme van de VVD. De partij ideologie speelt een heel belangrijke rol bij de besluitvorming over fysieke veiligheid. Bij gebrek aan geformuleerde standpunten over fysieke veiligheid grijpt men, bij het bepalen van standpunten, altijd terug op de partij ideologie. Dit is in de debatten duidelijk herkenbaar. 5.1.3 Politieke timing Hoe verhoudt de opstelling tijdens debatten zich tot de periode tot (of na ) de verkiezing. Hier is de veronderstelling dat men zich in verschillende momenten binnen een verkiezingsperiode op een andere manier wil profileren. Op beperkte schaal zijn een aantal aanwijzingen te vinden waarbij de politieke timing terugkomt in de debatten. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 87/100 Eigenlijk wordt er nergens in de bestudeerde debatten duidelijk positie ingenomen in relatie tot de politieke timing. Opvallend daarbij is wel het aftreden van de minister Donner en Dekker naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad. Dit terwijl zij deel uitmaakten van een tijdelijk kabinet dat als voornaamste doel had om verkiezingen te organiseren. De politieke timing is in de debatten voor een klein deel terug te vinden. Het zit dan vooral in nuances in opstelling van de partijen, waarbij men vlak voor de verkiezingen wel iets scherper is in de standpunten. De politieke timing speelt geen rol in de besluitvorming over fysieke veiligheid. Dit leidt tot de conclusie dat fysieke veiligheid, politiek gezien, weinig belangrijk is. 5.1.4 Relaties met andere dossiers Volgens de theorieën van procesmanagement is het zeer goed denkbaar dat men in bepaalde debatten geneigd is om toe te geven om zodoende op andere onderwerpen steun te krijgen. Er worden in de diverse debatten veel verwijzingen naar andere dossiers gemaakt. Meestal zijn dat verwante dossiers, in een enkel geval een compleet ander dossier. Voorbeeld hiervan is de referentie van dhr. Wolfsen (PvdA) naar zijn wetsvoorstel over het opheffen van de immuniteit van overheden en bestuurders. Bij het debat over de Herculesramp gebeurt dit nauwelijks door de partijen, de minister van BiZa verwijst wel naar de versterking van de rampenbestrijding en de verbeteringen van het “complexe oefenen” welke zijn ingezet. Bij de debatten over de ramp in Enschede worden heel veel verwijzingen naar andere dossiers gemaakt. Voorbeelden hiervan zijn: - De verkokering van de ministeries en de daar aan vast te koppelen kwaliteitsverbetering van de ministeries. - GroenLinks, dat een koppeling legt met kinderarbeid in China, ook bij het vervaardigen van vuurwerk dat in Nederland geïmporteerd wordt. Pleit daarbij ook gelijk voor een volledig invoerverbod. - CDA verwijst, in relatie tot de druk ten gevolge van regelgeving, naar de regels voor agrarische bedrijven, waarbij 15 regelingen toegepast worden. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 88/100 In de debatten over de Schipholbrand wordt een sterke link gelegd met een dossier over een ontsnapte TBS’er. Met name het foutief (of onvoldoende) informeren van de Tweede Kamer is een zwaar punt. In de laatste debatten gaat het zelfs alleen nog maar over de informatievoorziening aan de Tweede Kamer en helemaal niet meer over de Schipholbrand. Dit is een onderwerp dat veel zwaarder weegt voor de kamer dan het debat over de veiligheid van de cellencomplexen of de opvang van de slachtoffers. Dat is ook logisch omdat het achterhouden van informatie, of het onjuist informeren van de Kamer deze in zijn functioneren belemmert. Volgens de theorie van het procesmanagement en gekoppeld aan de conclusie van de vorige paragraaf (Politieke timing) zou het voor de hand liggen dat er uitruil plaatsvindt op dossiers over fysieke veiligheid tegen andere belangen. Hiervan heb ik in de debatten niets terug kunnen vinden. Wel wordt er verwezen naar andere dossiers en een enkele keer een opstapje gemaakt naar een ander dossier. Voorbeeld hiervan is de discussie die, tijdens het debat over de vuurwerkramp, ontstaat over de verkokering tussen de ministeries en andere overheden. 5.1.5 Mediafactor In hoeverre is de aandacht van de media belangrijk voor de gekozen onderwerpen in de debatten. Daarnaast kunnen de media natuurlijk gebruikt worden om besluitvorming te beïnvloeden. Het wordt dan als platform in de politiek gebruikt. In dit opzicht is opvallend dat in de vier debatten de invloed van de media steeds meer herkenbaar wordt. In het debat over de Herculesramp zijn relatief weinig verwijzingen naar de media te vinden. In het debat over de Schipholbrand wordt heel veel verwezen naar de media en ook geciteerd uit de media. In het debat over de Schipholbrand wordt meerdere malen gebruik gemaakt van quotes uit interviews, radio- en TV uitzendingen en publicaties in de media. In de debatten over de vuurwerkramp en de cafébrand zit het er tussen in. Deze debatten zitten ook ongeveer in dezelfde periode, waardoor dit logisch is. De invloed van de media op de politiek wordt dus steeds groter. Vraag bij deze constatering is of het de besluitvorming beïnvloedt. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 89/100 Kijkend naar, met name de laatste, debatten is de conclusie dat dit zo is. De Kamerleden laten zich voor een groot deel leiden door wat er in de media verschijnt. Opvallend voorbeeld hiervan doet zich voor tijdens het debat over de Schipholbrand; mevr. Lambrechts (D66) citeert de Volkskrant dat mr. van Vollenhoven forse kritiek heeft op de ministeries. Minister Verdonk geeft aan direct contact te hebben met mr. van Vollenhoven en dat er niets aan de hand is. Men hecht dan meer waarde aan de publicatie in de krant dan aan de uitspraak van de minister. Rond de opvang van de slachtoffers van de Schipholbrand, maar ook bij eerdere rampen, zoeken belangengroeperingen vaak de media op om aandacht voor hun zaak te krijgen, hetgeen onveranderlijk lukt. De standpunten van de partijen worden hierdoor duidelijk beïnvloed. De media hebben dus een grote invloed op de besluitvorming over fysieke veiligheid. Ten eerste doordat men aandacht geeft aan een incident, daarmee wordt het op de publieke agenda geplaatst. Daarnaast is duidelijk dat de Tweede Kamer zich laat beïnvloeden door de media. Publicaties van de media zijn vaak aanleiding tot vragen van de Kamerleden, soms zelfs tot het innemen van een standpunt (zie het voorbeeld hierboven). 5.1.6 Procesgebruik De Tweede Kamer is gebonden aan een groot aantal processen welk gebruikt worden om tot besluitvorming te komen. Mogelijk is een goed gebruik van de regels een methode om de besluitvorming te beïnvloeden. Dit is natuurlijk uitzonderlijk moeilijk meetbaar. Hier heb ik in de analyse van de debatten niet terug kunnen vinden dat bewust gebruik van wordt gemaakt om het debat of de besluitvorming te beïnvloeden. 5.1.7 Stemgedrag Aan de hand van het stemgedrag kunnen mogelijk coalities ten aanzien van bepaalde onderwerpen worden geïdentificeerd. De coalitievorming is in het debat over de Vuurwerkramp, goed terug te vinden. In dat debat wordt een motie van wantrouwen tegen de minister van Defensie ingediend. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 90/100 Tijdens het debat verklaart de fractievoorzitter van D66 dat zij tegen zullen stemmen omdat D66 de regering (waar zij op dat moment deel van uitmaakt) niet wil laten vallen. Voor het overige is er, als het gaat over fysieke veiligheid, geen sprake van coalities. Wel valt op dat bij stemmingen meestal vanuit de partij ideologie wordt geredeneerd waardoor partijen met gelijke ideologieën over bepaalde onderwerpen ook gelijk stemmen. 5.2 Conclusies Bij de besluitvorming over fysieke veiligheid in de Tweede Kamer zijn twee factoren het belangrijkste: de partij ideologie en de invloed van de media. De partij ideologie is voor de fracties in de Tweede Kamer de basis van de besluitvorming over fysieke veiligheid. Dit wordt mede veroorzaakt doordat de partijen over het algemeen geen standpunten over fysieke veiligheid hebben geformuleerd. Dit is door alle debatten heen duidelijk herkenbaar. De invloed van de media op de besluitvorming is erg groot. Ten eerste doordat de media er voor zorgen dat onderwerpen op de politieke agenda terechtkomen. Kijkend naar de vier debatten natuurlijk in de eerste plaats door uitgebreid aandacht te besteden aan het incident. Maar ook in de fases daarna, door deskundigen met afwijkende meningen aan het woord te laten en door zelfstandig onderzoek te doen naar de afhandeling van incidenten. De politiek is hiervoor erg gevoelig en neemt de media altijd serieus. Andersom kunnen de media ook door politici gebruikt worden om een punt te maken. In de debatten is dit niet terug te vinden, wel komt het een aantal malen voor dat de Kamerleden gebruik maken van de media om hun standpunten te onderbouwen. Als laatste valt nog op dat de invloed van de media in de tijd steeds groter wordt. Het aantal verwijzingen naar de media in de debatten wordt in de tijd steeds groter en neemt daarmee een steeds belangrijker plaats in. Minder belangrijk, maar wel herkenbaar in de debatten zijn relaties met andere dossiers. De hypothese hierbij was dat er een uitruil van belangen op verschillende dossiers plaats zou kunnen vinden. Dit heb ik niet terug kunnen vinden in de debatten. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 91/100 Er wordt wel geregeld verwezen naar andere dossiers, maar dan meer als ondersteuning van het gehouden betoog dan als uitruil. Ook maakt men geregeld verwijzingen om nog een keer het belang van een ander dossier aan te geven. Dit heeft dan vaak een relatie met een eerder ingediende motie of wetsvoorstel van de spreker. Van een aantal factoren is gebleken dat die geen invloed hebben op de besluitvorming over fysieke veiligheid. Het gaat hierbij om: politieke timing, procesgebruik, stemgedrag en de relatie “coalitie versus oppositie”. Dat wil niet zeggen dat deze factoren geen invloed hebben op de politieke besluitvorming in het algemeen. In tegendeel zelfs, bij het debat over de Vuurwerkramp werd een motie van afkeuring tegen de minister van Defensie ingediend. Hierbij speelden deze factoren juist een belangrijke rol. Dit had echter geen invloed op de besluitvorming over fysieke veiligheid. In dit specifieke geval was het een politieke zaak geworden, maar wel naar aanleiding van een debat over fysieke veiligheid. Mijn algemene conclusie ten aanzien van besluitvorming over fysieke veiligheid is dat het politieke spel daarbij het overheersende belang is. Uiteraard hebben de partijen wel een belang bij het verbeteren van de fysieke veiligheid. Dit uit zich echter niet in het formuleren van specifieke standpunten op het gebied van fysieke veiligheid. In de debatten is vooral herkenbaar dat men redeneert vanuit de partij ideologie. Men reageert wel op incidenten door verbeteringen voor te stellen en in te brengen, maar die hebben niet altijd het gewenste resultaat. Bij de verschillende debatten is het belang dat men hecht aan de opvang van slachtoffers opvallend groot. Bij drie van de vier bestudeerde debatten speelt dit aspect een hoofdrol. Bij de Herculesramp is er (nog) geen aandacht voor. Bij de andere rampen duidelijk wel. Bij de vuurwerkramp en de cafébrand richt het zich op de vergoedingen aan de slachtoffers. Bij de Schipholbrand speelt het aspect dat het hier een detentiecentrum betreft ook een belangrijke rol. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 92/100 Bijlagen ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 93/100 Bijlage 1 Bronnen Geraadpleegde literatuur en bronnen - Alert, jaargang 26; april 2009; “Terrorismebestrijders in de Luchtvaart” door Aad Alblas. - Bestuurskunde, themanummer Mediacratie, jaargang 10, nummer 7; (http://www.bestuurskunde.nl/bestuurskunde/jg10/nr7/2001,10,10,7,4.php) - Nationale Veiligheid en crisisbeheersing, mei 2009 column Ira Helsloot - Natuur Wetenschap en Techniek, april 2009: o “Slapen met de ramen dicht”, de papieren veiligheid van CO2 opslag, door Arnout Jaspers - Parlementair onderzoek in Nederland, prof.mr.dr. E.R. Muller en mr. N.J.P. Coenen MPA, SDU uitgevers, 2002. - Procesmanagement, Hans de Bruijn, Ernst ten Heuvelhof en Roel in ’t Veld, SDU uitgevers, 1998 - Rampen, rellen, gijzelingen: crisisbesluitvorming in Nederland, prof.dr. U Rosenthal. Uitgeverij de Bataafse leeuw, 1984. - Reglement van orde Tweede Kamer (oktober 2008) Geraadpleegde websites: Politieke partijen: - CDA, standpunten (http://www.cda.nl) - ChristenUnie, standpunten: (http://www.christenunie.nl) - D66, standpunten: (http://www.d66.nl) - GroenLinks, standpunten: (http://standpunten.groenlinks.nl/) - Lijst Verdonk (http://www.trotsopnederland.com) - Partij voor de Dieren (http://www.partijvoordedieren.nl) - PvdA, standpunten (http://www.pvda.nl) - PVV (http://www.pvv.nl) - SGP (http://www.sgp.nl) - SP, standpunten: (http://www.sp.nl/standpunten/) - VVD, standpunten (http://www.vvd.nl) ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 94/100 Overige websites: - Parlement en Politiek: (http://www.parlement.com), website van het parlementair documentatie centrum van de universiteit Leiden. - Tweede Kamer: (http://www.tweedekamer.nl), website van de Tweede Kamer. - Wikipedia: online encyclopedie - Zwaailichten.org: (http://www.zero-meridean.nl) website over rampen en rampbestrijding Kamerstukken (opgevraagd via Parlando) Tweede Kamer, Behandeling van de brieven en rapportages met betrekking tot de vliegramp in Eindhoven, 10 juni 1997, TK 90, pp. 6220 - 6234. Tweede Kamer, Voortzetting van de behandeling van de brieven en rapportages met betrekking tot de vliegramp in Eindhoven, 11 juni 1997, TK 91, pp. 6267 - 6284. Tweede Kamer, Voortzetting van de behandeling van de brieven en rapportages met betrekking tot de vliegramp in Eindhoven, 11 juni 1997, TK 91, pp. 6298 - 6313. Tweede Kamer, Behandeling van het rapport over de vuurwerkramp in Enschede, 24 april 2001, TK 71, pp. 4684 - 4715. Tweede Kamer, voortzetting behandeling van het rapport over de vuurwerkramp in Enschede, 25 april 2001, TK 72, pp. 4743 - 4800. Tweede Kamer, voortzetting behandeling van het rapport over de vuurwerkramp in Enschede, 26 april 2001, TK 73, pp. 4810 – 4864. Tweede Kamer, Behandeling van de brief van de staatssecretaris van BZK over de cafébrand in Volendam, 3 oktober 2001, TK 8, pp. 289 - 305. Tweede Kamer, Voortzetting van de behandeling van de brief van de staatssecretaris van BZK over de cafébrand in Volendam, 3 oktober 2001, TK 8, pp. 306 - 332. Tweede Kamer, Debat naar aanleiding van de brand in het cellencomplex op de luchthaven Schiphol, 27 oktober 2005, TK 14, pp. 831 – 836 ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 95/100 Tweede Kamer, Debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 17 november 2005 over nazorg overlevenden Schipholbrand, 23 november 2005, TK 25, pp. 1662 – 1668. Tweede Kamer, mondeling vragenuur, vragen van lid Vos over het onderzoek naar de Schipholbrand, naar aanleiding van de uitlatingen van de heer Van Vollenhoven over het niet kunnen horen van getuigen. 11 april 2006, TK 69 pp. 4353 – 4357. Tweede Kamer, Behandeling van het rapport Brand Cellencomplex Schiphol-Oost en de regeringsreactie daarop, 24 oktober 2006, TK 16, pp 1117 - 1144. Tweede Kamer, Voortzetting van de behandeling van het rapport Brand Cellencomplex Schiphol-Oost en de regeringsreactie daarop, 25 oktober 2006, TK 17, pp 1190 - 1233. Tweede Kamer, Voortzetting van de behandeling van het rapport Brand Cellencomplex Schiphol-Oost en de regeringsreactie daarop, 25 oktober 2006, TK 17, pp 1242 - 1255. Tweede Kamer, Voortzetting van de behandeling van het rapport Brand Cellencomplex Schiphol-Oost, de regeringsreactie daarop en de brief van de minister van Justitie over toezeggingen Schipholdebat en AO tbs, 31 oktober 2006, TK 19, pp 1419 - 1437. Overige Schoof, D. (18 mei 2005). Rede uitgesproken ter gelegenheid van Politie Forum 2005. Remkes, J. (28 november 2005). Toespraak tijdens de conferentie “Samen Sterker”. ______________________ Meer dan incidentpolitiek? Gino Tibboel, augustus 2010 ____________ Pag. 96/100 Bijlage 2 Afkortingen AC AlarmCentrale AMV Adviseur MilieuVergunningen). BiZa ministerie van Binnenlandse Zaken BZK ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden CPA Centrale Post Ambulancevervoer GHOR Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen GRIP Gecoördineerde Regionale Inzet Procedure KMar Koninklijke Marechaussee MCDM Master of Crisis and Disaster Management MILAN MILieu, Arbo en NBC MMT Mobiel Medisch Team OSC On Scene Commander RAC Regionale AlarmCentrale SIGMA Snel Inzetbare Groep ter Medische Assistentie Bijlage 3 Gesprek Attje Kuiken, Kamerlid PvdA Ik ben het gesprek begonnen met een korte uitleg over wie ik ben en waarom ik graag een gesprek met haar wilde. Ook in het kort even uitgelegd wat mijn verwondering is over de politieke besluitvorming na crises. Daarna heeft Attje even kort uitgelegd wie ze is en waar ze vandaan komt. Voordat ze in de Tweede Kamer kwam, heeft ze bij de afdeling crisisbeheersing en rampenbestrijding van BZK gewerkt. Hierdoor heeft ze daar nog steeds een netwerk en ook inhoudelijke kennis. Attje heeft als specialiteit fysieke veiligheid en is lid van de vaste Kamercommissie BZK. Ze is namens de fractie woordvoerder politie en aanverwante zaken. Vragen die ik onder andere gesteld heb: Wat is de invloed van het partijprogramma op de besluitvorming rond fysieke veiligheid Ontstaan er "alternatieve" coalities rond dit thema Speelt het moment vs. de zittingsperiode een rol. Eén van de belangrijkste punten die van invloed zijn op de besluitvorming rond crises is de maatschappelijke aandacht en de media-aandacht. Hierdoor wordt in grote mate de (politieke) aandacht van de partijen bepaald. Als er een wetsvoorstel (of andere politieke besluitvorming) komt, dan beginnen ook allerlei externe partijen te bewegen, geven dan gevraagd en ongevraagd advies, niet altijd even zinnig of constructief (Fred Vos als voorbeeld). Daarnaast gaan leden op zoek naar advies, vaak via hun eigen netwerk. De actiepunten (aanbevelingen) die uit een onderzoek komen, worden binnen de fractie vaak gesplitst naar de verschillende specialisten. De rol van de Kamer vlak na incidenten is vaak "controlerend", als er vragen zijn die nog niet op een andere wijze zijn gesteld of al beantwoord, komen er vaak Kamervragen, dit kan ook naar aanleiding van burgerinitiatieven gebeuren . Als de maatschappelijke aandacht inzakt, komen vaak andere partijpolitieke zaken op de voorgrond waardoor veiligheidsvraagstukken beïnvloed kunnen worden. Voorbeeld: vlak na Volendam was er veel druk op frequente controle van brandblussers. 98 Nu de aandacht is ingezakt, wordt deze frequentie weer verlaagd om de verlichting van administratieve lasten voor de burgers in te vullen. Mogelijk ligt hierin ook een relatie met de aanpassing van het gebruiksbesluit, dit is vlak na Volendam zwaar ingezet, nu wordt het weer verlicht. Bij veiligheidvraagstukken kan er ook "weggeef" politiek plaatsvinden, omdat het voor bepaalde partijen niet interessant is, wordt aan de (meestal kleinere) partijen gelaten om er iets mee te doen. Daardoor bestaat de kans dat er vreemde regelgeving ontstaat. De processen zoals in de module procesmanagement worden beschreven, vinden hierbij zeker plaats: iets wat de ander graag wil, extra lang tegenhouden, uiteindelijk toegeven waardoor "schuld" ontstaat. Onderwerpen inruilen tegen gunsten (als jij voor mij dit steunt, dan steun ik voor jou dat....) De dossierkennis van de woordvoerders (en de achtergrondkennis) heeft heel veel invloed, als één lid hele goede diepgaande kennis heeft, dan is het voor de andere partij(en) moeilijk om mee te discussiëren. Er kan dan onafgewogen of onevenwichtige besluitvorming plaatsvinden. Bij bepaalde besluitvormingstrajecten ontstaan er "coalities" die in de voorbehandeling afspraken met elkaar maken over de inhoud van de besluiten. Deze blijven tijdens de plenaire behandeling in stand (het is niet "netjes" om dan af te wijken). Maar komen niet per definitie overeen met de regeringscoalitie. De invloed van het partijprogramma op fysieke veiligheidsvraagstukken is minimaal, simpel omdat de meeste partijen daarover niets in het programma hebben staan. Afweging tegen punten uit het partijprogramma vindt wel plaats (keuringen vs. lastenverlichting). 99 Bijlage 4 gesprek met Ronald van Raak, Tweede Kamer lid van de SP Het gesprek met Ronald begonnen met een korte uitleg wie ik ben en waarom ik stage loop bij de griffie van de Tweede Kamer. Ook in het kort even uitgelegd wat mijn verwondering is over de politieke besluitvorming na crises. Ronald is een zeer bevlogen mens, die met name de veiligheid hoog in het vaandel heeft staan. Hij gaf direct toe dat er bij de besluitvorming over fysieke veiligheid heel veel invloeden op de besluitvorming zijn. Als één van de verklaringen voor de (in mijn ogen absurde) regelgeving gaf hij aan dat de Tweede Kamer alleen maar kan sturen op regelgeving. Verder kunnen zij de minister vragen om ergens op toe te zien maar dan houdt het op. Ten aanzien van de besluitvorming over fysieke veiligheid, maar eigenlijk besluitvorming in het algemeen, gaf hij ook aan dat de partijpolitieke achtergronden vaak belangrijker zijn dan de specifieke standpunten op een bepaald terrein. Zelf heb ik dat vertaald op een iets andere manier. Ik zie het meer zo dat men, als er geen specifiek partijstandpunt is over een veiligheidsonderwerp, men redeneert vanuit de partijpolitieke cultuur. In het geval van de SP betekent dat, dat men de verantwoordelijkheden laag in de organisatie neer wil leggen en niet voor een centrale sturing is. Dat vertaalt zich dan weer in het standpunt over de gemeentelijke verantwoordelijkheid c.q. autonomie in de wet op de veiligheidsregio’s. Inhoudelijk is Ronald goed op de hoogte en heeft ook veel contacten met deskundigen. Het gesprek was vrij kort, want de agenda van Kamerleden is erg vol! 100