Tibboel 11 politieke besluitvorming

advertisement
Meer dan incidentpolitiek?
Bestuurlijke besluitvorming over fysieke veiligheid.
Door Gino Tibboel
Student MCDM-XI
Augustus 2010
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Inleiding, probleem- en doelstelling........................................................ 5
1.1 Inleiding................................................................................................................ 5
1.2 Dankwoordjes ...................................................................................................... 7
1.3 Probleemstelling.................................................................................................. 7
1.4 Methoden en technieken..................................................................................... 8
1.5 De gesprekken met Kamerleden ........................................................................ 9
1.6 Leeswijzer .......................................................................................................... 10
Hoofdstuk 2
De Tweede Kamer ................................................................................ 11
2.1
2.2
2.3
Inleiding.............................................................................................................. 11
De plaats en de rol van de Tweede Kamer in het politieke bestel ................. 11
De samenstelling van de Tweede Kamer. ....................................................... 13
2.3.1
2.3.2
2.3.3
2.3.4
2.3.5
2.4
De werkwijze van de Tweede Kamer................................................................ 16
2.4.1
2.4.2
2.5
De Tweede Kamer als medewetgever .................................................................... 16
De agenda van de Tweede Kamer ......................................................................... 17
De instrumenten van de Tweede Kamer .......................................................... 18
2.5.1
2.5.2
2.6
De fracties in de Tweede Kamer ............................................................................ 13
De Commissies van de Tweede Kamer ................................................................. 13
De vaste Kamercommissie voor BZK ..................................................................... 14
Relatie met de Eerste Kamer ................................................................................. 15
Relatie met het kabinet........................................................................................... 15
Recht van amendement ......................................................................................... 19
Budgetrecht............................................................................................................ 19
Controle-instrumenten van de Tweede Kamer ............................................... 20
2.6.1
2.6.2
2.6.3
2.6.4
2.6.5
2.6.6
Inlichtingenrecht ..................................................................................................... 21
Schriftelijke vragen ................................................................................................. 21
Mondelinge vragen (vragenuurtje) .......................................................................... 22
Spoeddebatten ....................................................................................................... 22
Interpellatiedebatten ............................................................................................... 22
Het recht om uitspraken te doen (moties) ............................................................... 22
2.6.7
Recht van onderzoek ............................................................................................. 23
Hoofdstuk 3
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
3.7
Politieke besluitvorming ...................................................................... 25
Inleiding.............................................................................................................. 25
Specifieke partijstandpunten over fysieke veiligheid .................................... 25
Politieke stromingen ......................................................................................... 27
Allianties in de Kamer over fysieke veiligheid ................................................ 30
Partijstandpunten over fysieke veiligheid ....................................................... 30
Het beschouwingmodel .................................................................................... 35
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 2/100
Hoofdstuk 4
4.1
De Herculesramp .............................................................................................. 37
4.1.1
4.1.2
4.1.3
4.1.4
4.2
De vuurwerkramp Enschede. ................................................................................. 45
De beraadslagingen in de Tweede Kamer over de ramp in Enschede ................... 50
Beschouwing van het debat aan de hand van het model........................................ 52
Conclusies ............................................................................................................. 59
De Cafébrand in Volendam ............................................................................... 61
4.3.1
4.3.2
4.3.3
4.3.4
4.4
De Herculesramp. .................................................................................................. 37
De beraadslagingen in de Tweede Kamer over de ramp in Enschede ................... 39
Beschouwing van het debat aan de hand van het model........................................ 40
Conclusies ............................................................................................................. 44
De Vuurwerkramp in Enschede ........................................................................ 45
4.2.1
4.2.2
4.2.3
4.2.4
4.3
De brand in café Het Hemeltje te Volendam. .......................................................... 61
De beraadslagingen in de Tweede Kamer over de café brand in Volendam ........... 64
Beschouwing van het debat aan de hand van het model........................................ 65
Conclusies ............................................................................................................. 70
De Schipholbrand .............................................................................................. 72
4.4.1
4.4.2
4.4.3
4.4.4
De brand in het cellencomplex. .............................................................................. 72
De beraadslagingen in de Tweede Kamer over de Schipholbrand ......................... 77
Beschouwing van het debat aan de hand van het model........................................ 79
Conclusies ............................................................................................................. 84
Hoofdstuk 5
5.1
Besluitvorming over fysieke veiligheid .............................................. 86
Analyse van de 7 indicatoren ........................................................................... 86
5.1.1
5.1.2
5.1.3
5.1.4
5.1.5
5.1.6
5.1.7
5.2
De analyse van de debatten ................................................................ 37
Coalitie vs. Oppositie.............................................................................................. 86
Partij ideologie........................................................................................................ 87
Politieke timing ....................................................................................................... 87
Relaties met andere dossiers ................................................................................. 88
Mediafactor ............................................................................................................ 89
Procesgebruik ........................................................................................................ 90
Stemgedrag ........................................................................................................... 90
Conclusies ......................................................................................................... 91
Bijlage 1
Bijlage 2
Bijlage 3
Bijlage 4
Bronnen
Afkortingen
Gesprek Attje Kuiken, Kamerlid PvdA
gesprek met Ronald van Raak, Tweede Kamer lid van de SP
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 3/100
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 4/100
Hoofdstuk 1
1.1
Inleiding, probleem- en doelstelling.
Inleiding
Op zaterdag 13 mei 2000 ontplofte een bunker op het terrein van een vuurwerkfabriek in
Enschede. Na de klap is er een zeer omvangrijk onderzoeksrapport verschenen van de
Commissie Onderzoek Vuurwerkramp (beter bekend als de commissie Oosting). De
belangrijkste conclusie ten aanzien van de oorzaak was dat de ontploffing vooral kon
ontstaan doordat er opslag plaatsvond die de regelgeving helemaal niet toestond.
Kennelijk was deze ook niet gecontroleerd, waardoor de ramp kon plaatsvinden. Toen
deze onderzoeken afgerond waren is er een waslijst met aanbevelingen opgesteld. Een
groot aantal van deze aanbevelingen moest uiteindelijk leiden tot bestuurlijke
besluitvorming.
Naar mijn mening zijn een aantal van deze aanbevelingen door de bestuurders op een
andere manier opgepakt dan ze bedoeld waren. Bijvoorbeeld de aanpassing van het
vuurwerkbesluit, welke na de ramp in Enschede werd doorgevoerd. Deze had tot gevolg
dat het opslaan van vuurwerk in Nederland nagenoeg onmogelijk werd. Daar waar de
aanbevelingen wel tot doel hadden om de regelgeving (met name op het gebied van de
classificatie van vuurwerk en de gebruikte veiligheidsafstanden) nogmaals te beoordelen.
Het uiteindelijk resultaat was dat de regelgeving werd verzwaard tot een bijna onwerkbaar
niveau.
Met deze kennis in het achterhoofd ging ik bij andere incidenten ook opletten tot welke
maatregelen er besloten werd en hoe effectief die zijn.
Op 1 januari 2001 ontstond er een korte felle brand in café het Hemeltje in Volendam.
Weer werden veel onderzoeken uitgevoerd en lijsten met aanbevelingen opgesteld
Vlak na deze brand ontstond er in heel Nederland een soort inhaalslag om alle horecagelegenheden te controleren. Zelfs zo dat er een tekort aan preventisten ontstond.
Professioneel gezien vond ik het bijna schokkend dat ineens alle aandacht uitging naar
de horeca, terwijl bijvoorbeeld verzorgingstehuizen, waar verminderd zelfredzame
mensen aanwezig zijn, nauwelijks meer aandacht kregen. Politiek gezien moest de
aandacht tenslotte naar de horecagelegenheden.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 5/100
In een gesprek met een ambtenaar van de inspectie Openbare Orde en Veiligheid dat ik
na de ramp had, maakte deze een opvallende opmerking. Op de vraag of hij het idee had
dat aanbevelingen wel eens zwaarder opgepakt worden dan bedoeld gaf hij aan: “dat
weet ik wel zeker”. Een opmerking die mij steunde in mijn idee dat er op dat vlak nog wel
eens vreemde dingen gebeuren.
Met deze observaties als uitgangspunt raakte ik geïnteresseerd in de manier waarop
politieke besluitvorming na incidenten tot stand komt. Vanuit mijn sterk operationeel
georiënteerde achtergrond heb ik geregeld moeite met de uiteindelijke besluiten. Vaak
heb ik het gevoel dat de uiteindelijk genomen besluiten niet overeenkomen met de
oorspronkelijke bedoeling van de aanbevelingen. Of de aanbevelingen lijken op zich
verstandig maar hebben ongewenste bijeffecten.
Daarom heb ik besloten om mijn scriptie in het kader van de opleiding Master of Crisis
and Disaster Management (MCDM) te wijden aan de bestuurlijke besluitvorming over
fysieke veiligheid. In het vooroverleg met mijn decaan, Marc Otten, gaf hij mij de
suggestie om mij te richten op de Tweede Kamer. Ten eerste omdat er natuurlijk op heel
veel verschillende niveaus besluitvorming plaatsvindt en ik maar beperkt tijd heb en dus
keuzes moet maken. Tweede (praktische) reden is dat de beraadslagingen in de Tweede
Kamer zeer goed gedocumenteerd worden (de zgn. Handelingen)1 en dus uitstekend als
onderzoekmateriaal kunnen dienen. Daarom heb ik er voor gekozen om dit onderzoek te
beperken tot de besluitvorming in de Tweede Kamer.
De stage die we voor de MCDM moeten doen heb ik gelopen bij een instantie die te
maken heeft met deze besluitvorming: de griffie van de vaste Kamercommissie voor
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden van de Tweede Kamer. Dat is de
commissie die fysieke veiligheid in zijn pakket heeft.
Bij het bestuderen van de Handelingen, maar vooral tijdens mijn stage bij de Tweede
Kamer heb ik de focus voor mijn “verwondering” enigszins verlegd. De manier waarop de
besluitvorming over fysieke veiligheid plaatsvindt, is een heel ander proces dan ik in
eerste instantie verwachtte.
1
De Handelingen zijn een woordelijke weergave van de debatten in de Tweede Kamer.
______________________
____________
Meer dan incidentpolitiek?
Pag. 6/100
Gino Tibboel, augustus 2010
Uiteindelijk kreeg ik het beeld dat bestuurlijke besluitvorming niet alleen maar beïnvloed
wordt door de gedane aanbevelingen, maar dat er nog veel meer aspecten zijn die de
bestuurlijke besluitvorming beïnvloeden.
In deze scriptie beschouw ik de manier waarop de besluitvorming over fysieke veiligheid
tot stand komt.
1.2
Dankwoordjes
Bij een stuk als dit ontkom je niet aan een aantal bedanken. Mensen die geholpen
hebben bij het tot stand komen of mensen die last hebben gehad van het tot stand
komen.
Als eerst natuurlijk mijn vrouw Conny en mijn kinderen Nick en Naomi, die vaak tegen een
vader achter de laptop aan hebben zitten kijken.
Mijn decaan Marc Otten omdat die me op het goede spoor wist te zetten toen ik op een
doodlopende stond. Verder Jouke de Vries, die met zijn lessen de inspiratie was voor
deze scriptie en ook een aantal goede tips en aansporingen heeft gegeven. Last but not
least: de complete groep van de 11e MCDM. Door een ieders bijdrage was iedere
bijeenkomst weer een bijzondere, inspirerende ervaring.
1.3
Probleemstelling
Door mijn verwondering over de politieke besluitvorming na rampen ben ik geïnteresseerd
geraakt in de manier waarop deze besluitvorming plaatsvindt. Mijn interesse gaat vooral
uit naar de manier waarop besluiten in het domein van de fysieke veiligheid2 tot stand
komen. Die interesse komt voort uit twee aspecten. Als eerste verbaas ik mij, vanuit mijn
professionele achtergrond, vaak over de uiteindelijke besluiten die genomen worden na
een incident.
Ten tweede heb ik, tijdens mijn opleiding MCDM en mijn stage bij de Tweede Kamer,
ontdekt dat ik nauwelijks inzicht heb in de manier waarop deze besluitvorming tot stand
komt.
2
Fysieke veiligheid gaat over bedreiging van burgers ten gevolge van fysieke invloeden van buitenaf, zoals
natuurrampen, rampen, ongelukken, branden en dergelijke. In dit kader in tegenstelling tot sociale veiligheid
die met name gerelateerd is aan criminaliteit.
______________________
____________
Meer dan incidentpolitiek?
Pag. 7/100
Gino Tibboel, augustus 2010
De hoofdvraag van deze scriptie is daarom:
Hoe verloopt politieke besluitvorming in de Tweede Kamer over dossiers met betrekking
op de fysieke veiligheid.
Om deze vraag te kunnen beantwoorden heb ik een aantal deelvragen geformuleerd:
-
Wat is de plaats en de rol van de Tweede Kamer in het politieke bestel
-
Wat is de werkwijze van de Tweede Kamer
-
Wat zijn de standpunten over fysieke veiligheid van de verschillende partijen in de
Tweede Kamer
-
Hoe belangrijk is het onderwerp fysieke veiligheid in de Tweede Kamer, gemeten naar
de manier waarop de besluitvorming plaatsvindt.
o
Hiervoor heb ik een aantal deelvragen geformuleerd die in hoofdstuk 3:
“beschouwingmodel” verder toegelicht worden.
1.4
Methoden en technieken
Voor dit onderzoek heb ik op een aantal manieren mijn informatie verzameld.
Om te beginnen heb ik literatuur met betrekking tot het onderwerp bestudeerd (al dan niet
gedeeltelijk), zie hiervoor de bronnenlijst.
Om inzicht te krijgen in het verloop van debatten in de Tweede Kamer rond fysieke
veiligheidsprocessen heb ik de Handelingen bestudeerd. Hiervoor heb ik vier debatten
gekozen;
-
de Hercules ramp;
-
de vuurwerkramp in Enschede;
-
de cafébrand in Volendam;
-
de Schipholbrand.
De Handelingen zijn de verslagen van de plenaire vergaderingen van de Tweede Kamer.
In de Handelingen wordt het complete debat woordelijk uitgeschreven. Uit de
Handelingen heb ik geprobeerd een indruk te krijgen van de manier waarop de politieke
spelers (zowel Kamerleden als fracties) omgaan met de belangen rondom fysieke
veiligheid.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 8/100
In het kader van de MCDM-opleiding is het gebruikelijk om een “binnenlandstage” te
lopen. Omdat ik besefte weinig inzicht te hebben in de werkwijze van de Tweede Kamer
heb ik mijn stage bij de griffie Tweede Kamer gelopen.
Tijdens deze stage heb ik ook een aantal debatten en commissievergaderingen
bijgewoond onder andere over de wet op de veiligheidsregio’s. Deze ervaringen heb ik
ook meegenomen in deze scriptie.
1.5
De gesprekken met Kamerleden
Tijdens mijn stage bij de griffie van de Tweede Kamer heb ik gesprekken gevoerd met
twee Kamerleden3 die beide de woordvoerder voor fysieke veiligheid zijn voor hun fractie.
Bij de gesprekken met Kamerleden bleken mij een aantal dingen. Eén van de
belangrijkste conclusies die zij zelf trokken is dat fysieke veiligheid nauwelijks politieke
lading heeft. Dit laat zich door een tweetal dingen illustreren.
-
In de partijprogramma’s komt fysieke veiligheid nauwelijks voor. Wel zijn er vaak
passages over veiligheid, maar die gaan altijd over sociale veiligheid.
-
De behandeling van de wet op de veiligheidsregio’s ging vooral over een aantal
bestuurlijke randverschijnselen.
Op de website van de PvdA wordt alleen (onder het kopje Veiligheid) gesproken over
sociale veiligheid. Er staat niets over fysieke veiligheid. Een zoekvraag op
“rampenbestrijding” levert niets op. Hetzelfde geldt voor de website van de VVD. Op de
website van de CDA (onder “standpunten”) staat niet eens een kopje veiligheid.4
Tijdens één van de gesprekken met de Kamerleden maakte Ronald van Raak een
belangrijke opmerking: “Wij zijn een wetten- en regelfabriek, dat is de enige manier
waarop we invloed kunnen uitoefenen”. Deze uitspraak deed hij naar aanleiding van het
voorbeeld van de vuurwerkramp Enschede en de drastisch strengere wetgeving die
daarna verscheen.
3
De betreffende Kamerleden zijn: Attje Kuiken van de PvdA en Ronald van Raak van de SP.
De websites zijn bezocht op 18 augustus 2009.
______________________
____________
Meer dan incidentpolitiek?
Pag. 9/100
Gino Tibboel, augustus 2010
4
Hiermee wilde Ronald vooral aangeven dat de mogelijkheden van de Tweede Kamer om
het handhaven van regels te beïnvloeden, erg beperkt zijn. Dat leidt er dan toe dat men
de regels verandert in de hoop dat er dan iets verandert.
1.6
Leeswijzer
Hierna bestaat deze scriptie uit een aantal hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 bevat de inleiding en in dit hoofdstuk beschrijf ik de doelstelling van mijn
onderzoek en de wijze van onderzoek.
In hoofdstuk 2 beschrijf ik de plaats van de Tweede Kamer in het politieke bestel en de
manier waarop de Tweede Kamer werkt. Deze voorkennis is van belang om de manier
waarop politieke besluitvorming tot stand komt te kunnen beschouwen.
De manier waarop de politieke besluitvorming in de Tweede Kamer plaatsvindt beschrijf ik
in hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk beschrijf ik ook het model waarmee ik de
besluitvormingsprocessen beschouw.
In hoofdstuk 4 werk ik het beschouwingmodel verder uit aan de hand van een aantal
debatten binnen het domein van de fysieke veiligheid.
In het laatste deel, hoofdstuk 5, staan mijn conclusies.
Tenslotte heb ik in de bijlagen mijn bronnen verzameld.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 10/100
Hoofdstuk 2
2.1
De Tweede Kamer
Inleiding
Om inzicht te krijgen in de besluitvorming in de Tweede Kamer is het belangrijk te weten
hoe de Tweede Kamer werkt. In dit hoofdstuk beschrijf ik de plaats van de Tweede Kamer
in het politieke bestel5. In de paragrafen daarna de werkwijze en instrumenten van de
Tweede Kamer6. Aan de hand daarvan wordt duidelijk welke bevoegdheden de Tweede
Kamer heeft. Ik probeer ook de relatie tussen het kabinet en de Tweede Kamer duidelijk
te maken.
2.2
De plaats en de rol van de Tweede Kamer in het politieke bestel
Het Nederlandse staatsbestel is gebaseerd op de trias politica. Volgens de leer van de
trias politica moet er een scheiding van machten zijn tussen wetgevende, uitvoerende en
rechtsprekende macht. In het Nederlandse stelsel is de rechterlijke macht onafhankelijk,
maar bestaat er voor wat betreft de wetgeving geen strikte scheiding tussen uitvoerende
en wetgevende macht.
Nederland wordt bestuurd door het kabinet, dat ook het beleid uitvoert. Het kabinet wordt
door het parlement gecontroleerd. Parlement en kabinet hebben echter gezamenlijk een
wetgevende verantwoordelijkheid: het kabinet dient wetsvoorstellen in, en de Tweede en
Eerste Kamer kunnen deze aannemen of verwerpen. De Tweede Kamer heeft het recht
wetsvoorstellen te wijzigen (amenderen) en Tweede Kamerleden hebben het recht om
zelf een nieuw wetsvoorstel (een initiatiefwetsvoorstel) in te dienen.
De rol van de Tweede Kamer is daarnaast om de regering te controleren en toe te zien op
een goede uitvoering van de besluiten die door de Tweede en Eerste kamer zijn
genomen. Hiertoe heeft zij een aantal instrumenten tot haar beschikking, deze worden in
2.5 De instrumenten van de Tweede Kamer, verder toegelicht.
5
Bron: website Tweede Kamer (www.tweedekamer.nl)
Bron: Reglement van Orde van de Tweede Kamer
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
6
____________
Pag. 11/100
Om de mate van onafhankelijkheid van het parlement ten opzichte van het kabinet aan te
duiden worden de termen monisme en dualisme7 gebruikt.
Een situatie waarin het parlement (met name de coalitiefracties in de Tweede Kamer) en
het kabinet relatief onafhankelijk van elkaar opereren en hun eigen afzonderlijke
verantwoordelijkheden benadrukken, wordt dualisme genoemd.
Wanneer parlement (met name de coalitiefracties in de Tweede Kamer) en kabinet,
vooral informeel en achter de schermen, relatief nauw met elkaar samenwerken en
afspraken met elkaar maken is sprake van monisme. In geval van dualisme komt de
controlerende en bijsturende taak van het parlement dus meer en openlijker tot uiting.
Want hoewel Nederland een dualistisch stelsel heeft, treedt het parlement in de praktijk
niet altijd even onafhankelijk op. Dat komt het sterkst tot uiting tijdens kabinetsformaties,
wanneer fracties nauw betrokken zijn bij het opstellen van het regeringsprogramma.
In hoeverre in de praktijk sprake is van dualisme of monisme staat sterk ter discussie. De
mogelijkheid om tijdens een kabinetsperiode zelfstandig standpunten in te nemen wordt
voor coalitiefracties in de Tweede Kamer beperkt doordat ze net als het kabinet zijn
gebonden aan een regeerakkoord.
Coalitiefracties vertonen veelal ook een sterke neiging het kabinet te steunen, zeker als
het gaat om bewindslieden van de
eigen partij. Dit gebeurt dikwijls uit
angst dat een al te kritische houding
ten opzichte van de partijgenoten in
het kabinet de partij als geheel schade
zal berokkenen in de publieke opinie,
en vervolgens bij de verkiezingen.
Daar staat tegenover dat
oppositiefracties soms een
geforceerde neiging vertonen om het
kabinet aan te vallen.
7
Website Parlement en Politiek (www.parlement.com)
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 12/100
2.3
De samenstelling van de Tweede Kamer.
De Tweede Kamer is de rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordiging 8. Zij bestaat uit
150 Kamerleden.
Dit zijn onze volksvertegenwoordigers die op basis van evenredige vertegenwoordiging
voor een periode van vier jaar worden gekozen via de kandidatenlijst van een politieke
partij. Zij controleren de regering en treden op als medewetgevers. Tweede Kamerleden
zijn normaal gesproken lid van de fractie van een partij.
2.3.1 De fracties in de Tweede Kamer
Een Tweede Kamerfractie is een groep Tweede Kamerleden die via de kandidatenlijst
van een partij gekozen is en binnen de Tweede Kamer als één organisatie opereert. Een
fractie staat onder leiding van een fractievoorzitter. Onderwerpen waarover het woord
gevoerd moet worden, worden verdeeld over diverse fractieleden. Dit heet
portefeuilleverdeling. De fractievoorzitter voert het woord bij belangrijke debatten, zoals
over de regeringsverklaring en bij de algemene beschouwingen over de rijksbegroting.
2.3.2 De Commissies van de Tweede Kamer
De 150 Tweede Kamerleden doen hun werk vooral in commissies. Alle fracties hebben
daarin naar evenredigheid vertegenwoordigers. Commissies hebben een eigen voorzitter,
ondervoorzitter en secretaris (een plaatsvervangend griffier).
Tweede Kamercommissies vergaderen tijdens commissievergaderingen geregeld met
ministers en staatssecretarissen over het beleid en over wetsvoorstellen. Al naar gelang
de situatie gebeurt dat in een algemeen overleg, een notaoverleg of een
wetgevingsoverleg.
8
Website Tweede Kamer (www.tweedekamer.nl)
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 13/100
De commissies spelen een belangrijke rol in de voorbereiding van de plenaire
behandeling van wetsvoorstellen (de bespreking van wetsvoorstellen in de voltallige
Kamer). Daartoe kan een speciaal wetgevingsoverleg tussen de commissie en de
minister worden gehouden. Verder worden nota's in de commissies besproken.
Commissies beperken zich in hun werkzaamheden niet alleen tot overleg. Zij kunnen ook
hoorzittingen houden en werkbezoeken afleggen om na te gaan hoe er ter plaatse tegen
bepaalde plannen van het kabinet wordt aangekeken. Soms worden externe deskundigen
of colleges van advies ingeschakeld.
Voor belangrijke beleidsonderdelen wordt vaak een projectvorm gebruikt, dit gebeurt
voornamelijk bij projecten met grote financiële gevolgen.
Tweede Kamercommissies komen bijeen in diverse soorten vergaderingen:
-
in een algemeen overleg wordt met één of meer ministers en/of staatssecretarissen
van gedachten gewisseld over het beleid, bijvoorbeeld naar aanleiding van een brief,
notitie of rapport van het kabinet;
-
in een notaoverleg wordt met één of meer ministers en/of staatssecretarissen van
gedachten gewisseld over belangrijke nota's, brieven en notities van het kabinet. Een
notaoverleg is 'zwaarder' van karakter dan een algemeen overleg;
-
in een wetgevingsoverleg wordt met één of meer ministers en/of staatssecretarissen
overlegd over een wetsvoorstel;
-
in een begrotingsoverleg wordt met één of meer ministers en/of staatssecretarissen
overlegd over een begrotingswetsvoorstel;
-
in procedurevergaderingen nemen commissies besluiten over de te volgen werkwijze
en procedures.
2.3.3 De vaste Kamercommissie voor BZK
Een voor de veiligheidsdiensten belangrijke commissie is de commissie voor
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden. Deze vaste commissie houdt zich
bezig met constitutionele zaken, binnenlands bestuur, minderheden- en integratiebeleid,
informatiseringbeleid, openbare orde en veiligheid, overheidspersoneelsbeleid, het
koninklijk huis en zaken betreffende het ministerie van Algemene Zaken.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 14/100
Onderwerpen die politie (behoudens het justitiële deel), bandweer en rampenbestrijding
betreffen, worden in deze commissie voorbereid of besproken.
2.3.4 Relatie met de Eerste Kamer
Behalve met het kabinet heeft de Tweede Kamer ook een relatie met de Eerste Kamer.
Wetsvoorstellen die door de Tweede Kamer zijn goedgekeurd moeten daarna worden
goedgekeurd door de Eerst Kamer. Als ongeschreven regel geldt dat de direct gekozen
Tweede Kamer het politieke primaat heeft boven de indirect gekozen Eerste Kamer.
In tegenstelling tot de Tweede Kamer kan de Eerste Kamer geen wetsvoorstellen
amenderen en kunnen Eerste Kamerleden geen initiatiefwetsvoorstellen indienen. De
Eerste Kamer kan elk wetsvoorstel verwerpen, ook als daar in de Tweede Kamer een
ruime meerderheid voor was. In de praktijk stelt de Eerste Kamer zich meestal
terughoudend op, en vermijdt zij ernstige conflicten.
2.3.5 Relatie met het kabinet
Hoewel Tweede Kamer en het kabinet een eigen plaats hebben in het staatsbestel,
bestaan er ook relaties tussen beide. Een kabinet wordt gevormd op basis van de
politieke krachtsverhoudingen in de Tweede Kamer. Het is gebruikelijk dat tijdens de
vorming van het kabinet (de kabinetsformatie) afspraken worden gemaakt over het door
het kabinet te voeren beleid. Zulke afspraken worden vastgelegd in een regeerakkoord.
Hierin maken de partijen die de regering vormen (de coalitie) afspraken over het beleid
van de regeerperiode.
Het kabinet legt verantwoording af aan de Tweede Kamer op basis van de ministeriële
verantwoordelijkheid. Ministers en staatssecretarissen dienen het vertrouwen te genieten
van een meerderheid van de Tweede Kamer. Dit laatste wordt de vertrouwensregel
genoemd, waarbij geldt dat er vertrouwen bestaat totdat het tegendeel blijkt.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 15/100
Volgens de vertrouwensregel moet een minister, staatssecretaris of kabinet aftreden als
de betreffende bewindspersoon of bewindspersonen geen vertrouwen meer genieten van
de meerderheid van het parlement (in de praktijk geldt de vertrouwensregel alleen voor
de Tweede Kamer).
Om de Tweede Kamer de gelegenheid te geven de regering te kunnen controleren zijn,
ministers en staatssecretarissen verplicht alle informatie te geven waar de Tweede Kamer
om vraagt. Ook hebben Tweede Kamerleden het recht vragen aan de bewindslieden te
stellen, en kunnen ministers tijdens een interpellatie ter verantwoording worden geroepen.
2.4
De werkwijze van de Tweede Kamer
2.4.1 De Tweede Kamer als medewetgever
De Tweede Kamer is medewetgever. Dat komt tot uiting in diverse rechten9. De Tweede
Kamer stemt over alle wetsvoorstellen, bepaalt mede de tekst van wetsvoorstellen en
Tweede Kamerleden kunnen zelf een wetsvoorstel indienen.
Uitvoeringsbesluiten (zoals algemene maatregelen van bestuur) mag de regering zelf
vaststellen. Bij uitvoeringsbesluiten van bepaalde wetten (algemene maatregelen van
bestuur) geldt de mogelijkheid voor de Tweede Kamer om te vragen om uitdrukkelijke
goedkeuring. Als daarom wordt gevraagd, dient de regering een speciaal
goedkeuringswetsvoorstel in.
Dankzij het recht om wetsvoorstellen te wijzigen, heeft de Tweede Kamer ook invloed op
de begroting. De Tweede Kamer moet het doen van uitgaven toestaan en kan
begrotingsposten verhogen of verlagen.
Ieder wetsvoorstel komt bij de Tweede Kamer in stemming. Dat gebeurt soms zonder dat
er in de Kamer over gesproken is, maar soms ook na een uitgebreide schriftelijke en
mondelinge behandeling.
9
Zie: Reglement van orde van de Tweede Kamer
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 16/100
Dat is afhankelijk van de omvang en betekenis van het wetsvoorstel. Soms wordt alleen
een klein onderdeel van een wet vanwege technische redenen gewijzigd. Dan is
uitvoerige behandeling niet nodig. Als de Tweede Kamer zonder debat stemt over een
wetsvoorstel spreken we van een hamerstuk.
De Tweede Kamer bepaalt haar eigen werkwijze, zij is: 'baas in eigen huis'. De Tweede
Kamer bepaalt haar eigen agenda, regelt haar eigen vergaderorde, kiest haar eigen
voorzitter, benoemt zelf personeel en stelt een eigen begroting op.
In de Grondwet10 staat dat Kamerleden stemmen zonder last. Dat betekent dat anderen
geen opdracht kunnen geven aan een Kamerlid om voor of tegen een voorstel te
stemmen.
Uiteraard mogen Kamerleden wel het oordeel van anderen (bijvoorbeeld van de eigen
partij of van maatschappelijke organisaties) laten meewegen. Tweede Kamerleden
kunnen volgens de Grondwet niet worden vervolgd of voor de rechter worden
aangesproken voor wat zij in vergaderingen van de Tweede Kamer of in
commissieverband hebben gezegd of geschreven.
Bij haar werkzaamheden wordt de Kamer bijgestaan door een omvangrijke ambtelijke
dienst. Deze organisatie, de griffie, dient ter ondersteuning van de Tweede Kamerleden.
Aan het hoofd van deze organisatie staat de griffier. De dienst zorgt onder meer voor
verslaglegging, informatievoorziening, documentatie, archivering, beheer van het gebouw,
personeelszaken en externe voorlichting. Ook bij de voorbereiding van wetsvoorstellen
door de Tweede Kamer, kan een beroep op de griffie worden gedaan.
2.4.2 De agenda van de Tweede Kamer
De Tweede Kamer bepaalt zelf wanneer en op welke wijze wetsvoorstellen, nota's,
brieven en andere stukken behandeld worden. De regering kan daarin alleen adviseren.
10
Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden, artikel 67, lid 3
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 17/100
Soms vraagt de regering ook bepaalde voorstellen met spoed te behandelen,
bijvoorbeeld omdat een wet op een bepaalde datum in werking moet treden.
Eens in de week, tijdens de “regeling van werkzaamheden” stelt de Kamer haar agenda
vast. Kamerleden kunnen dan verzoeken om een bepaald onderwerp (bijvoorbeeld een
verslag van een overleg) op de agenda te zetten. Regels over de vergaderorde, de
spreektijden, de instelling van commissies en de wijze waarop wetsvoorstellen moeten
worden behandeld zijn vastgelegd in het Reglement van Orde. Ook ministers en
staatssecretarissen moeten zich aan de vergaderorde houden. Zij kunnen op dit punt wel
adviserend optreden.
De vergadering van alle 150 Tweede Kamerleden noemen we de plenaire vergadering of
voltallige vergadering. Deze wordt geleid door de Tweede Kamervoorzitter en wordt
gehouden in de grote vergaderzaal. Besluiten van de Tweede Kamer worden genomen
door stemming in een plenaire vergadering.
Er kan ook zonder stemming een besluit worden genomen, dan is er in de betreffende
commissie al voldoende over gesproken. Behandeling van wetsvoorstellen betekent voor
de leden niet alleen het voeren van een debat met de regering, maar ook dat er overlegd
moet worden met burgers en organisaties. Door van verschillende zijden informatie in te
winnen, kunnen leden tot een goed oordeel komen.
2.5
De instrumenten van de Tweede Kamer
Om haar werk goed te kunnen doen heeft de Tweede Kamer een aantal instrumenten tot
haar beschikking. Deze instrumenten hebben twee doelen, ze geven de kamer de
gelegenheid om een wetsvoorstel aan te passen en ze kunnen de uitvoering van het
beleid door het kabinet controleren. Hierna worden de verschillende instrumenten
toegelicht.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 18/100
2.5.1 Recht van amendement
Tweede Kamerleden hebben het recht om wijzigingen (amendementen) voor te stellen op
de tekst van het wetsvoorstel. Met dit recht kan de Tweede Kamer mede de tekst van het
wetsvoorstel bepalen en uiteindelijk, als de Eerste Kamer met een voorstel instemt, ook
van de wet.
Het recht van amendement is vastgelegd in de Grondwet11. Het recht is alleen toegekend
aan de Tweede Kamer en de Verenigde Vergadering. De Eerste Kamer heeft het
amendementsrecht niet en kan een voorstel dus alleen aannemen of verwerpen. Dit
maakt dat de Tweede Kamer een veel grotere invloed heeft dan de Eerste Kamer.
Degene die het wetsvoorstel heeft ingediend (vaak een minister of staatssecretaris) geeft
altijd zijn of haar mening over de voorgestelde amendementen. Het kan voorkomen dat
de indiener het voorstel overneemt. Soms is de indiener het absoluut niet eens met een
amendement en probeert hij of zij het amendement tegen te houden.
Als de Kamer zo'n amendement toch aanvaardt, loopt zij het risico dat de indiener het
hele voorstel intrekt of dat hij aftreedt. Vandaar dat de Kamer in het algemeen het oordeel
van de indiener laat meewegen bij de stemming over amendementen.
Formeel leidt aanneming overigens niet direct tot wijziging van het wetsartikel en van het
wetsvoorstel. Nadat is beslist over het amendement wordt namelijk ook nog gestemd over
het aldus gewijzigde artikel en ten slotte nog over het (gewijzigde) wetsvoorstel. Een
amendement kan worden aangenomen, terwijl het betreffende artikel of het wetsvoorstel
uiteindelijk wordt verworpen.
2.5.2 Budgetrecht
Als de regering uitgaven wil doen, dan heeft zij daar toestemming van de Tweede en
Eerste Kamer voor nodig. In de begroting worden voor die uitgaven begrotingsposten
opgenomen.
11
artikel 84 van de Grondwet
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 19/100
Daarin staat het maximumbedrag dat mag worden uitgegeven. De begrotingen worden
jaarlijks op de Derde Dinsdag van September in de vorm van wetsvoorstellen ingediend.
Er zijn begrotingen voor ieder ministerie en voor een aantal fondsen voor een speciaal
doel, zoals het Gemeentefonds en het Mobiliteitsfonds. Via het recht van amendement
kan de Tweede Kamer begrotingsposten verhogen of verlagen. Als regel geldt hierbij dat
als een verhoging wordt voorgesteld, moet worden aangegeven waar het geld daarvoor
vandaan moet komen. Als de regering tussentijds meer wil uitgeven, dan dient zijn een
wetsvoorstel in tot wijziging van begroting (een zogenaamde suppletoire begroting).
Zowel over gewone begrotingen als over suppletoire begrotingen wordt door de Tweede
Kamer gestemd, waarna (na aanneming) het betreffende wetsvoorstel wordt
doorgestuurd naar de Eerste Kamer.
2.5.3 Recht van initiatief
Als een Tweede Kamerlid iets wettelijk geregeld wil zien, en de regering geen
wetsvoorstel wil indienen, kan dat Kamerlid zelf met een wetsvoorstel komen. De
behandeling van zo'n initiatiefvoorstel gaat op dezelfde wijze als een 'gewoon'
wetsvoorstel, maar het Kamerlid (of Kamerleden) die het voorstel heeft ingediend,
verdedigt het zelf in de Tweede Kamer. Hij kan zich daarbij door anderen laten bijstaan.
Als de Tweede Kamer het voorstel aanneemt, mag het Tweede Kamerlid het voorstel ook
in de Eerste Kamer verdedigen.
De behandeling van een initiatiefvoorstel wordt ook bijgewoond door de minister of
staatssecretaris op wiens beleidsterrein het voorstel betrekking heeft. Na aanneming is de
regering namelijk verantwoordelijk voor het van kracht worden van de wet en voor de
uitvoering daarvan.
2.6
Controle-instrumenten van de Tweede Kamer
Een belangrijke taak van de Tweede Kamer is het beoordelen van besluiten van het
kabinet (en van individuele bewindspersonen). Ook de controle op de uitvoering door het
kabinet van de genomen besluiten hoort tot de taken van de Tweede Kamer.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 20/100
Bij die controlerende taak wordt gebruikgemaakt van het recht op inlichtingen, een recht
dat ieder individueel Tweede Kamerlid heeft en dat is vastgelegd in Artikel 68 van de
Grondwet. Dit artikel verplicht ministers en staatssecretarissen de door Kamerleden
verlangde inlichtingen te verschaffen aan het parlement zolang dat niet in strijd is met het
belang van de staat.
De uitkomsten van een controle kunnen ertoe leiden dat de Tweede Kamer 'ingrijpt' in
een bepaald beleid. Zij kan bijvoorbeeld het kabinet of bewindspersoon verzoeken om
bepaalde maatregelen te nemen of een afkeurende uitspraak doen over het functioneren
van kabinet of bewindspersoon. De controle-instrumenten die de Tweede kamer heeft,
zijn hieronder beschreven.
2.6.1 Inlichtingenrecht
De regering moet ieder individueel Kamerlid de inlichtingen geven waar het om vraagt.
Alleen als het belang van de staat in het geding is, mag de regering weigeren de
informatie te verschaffen. Het inlichtingenrecht is voor Kamerleden noodzakelijk om hun
controletaken te kunnen uitvoeren.
Kamerleden kunnen op diverse wijze om inlichtingen vragen. Dat kan door, via de
voorzitter, aan de regering te vragen om een brief te sturen of door tijdens de schriftelijke
voorbereiding of in een debat over een wetsvoorstel vragen te stellen. Ook tijdens een
algemeen overleg van een commissie kunnen vragen worden gesteld aan
bewindspersonen.
2.6.2 Schriftelijke vragen
Daarnaast bestaat er voor leden de mogelijkheid om op elk moment schriftelijke vragen te
stellen. Vragen worden ingediend bij de Kamervoorzitter die ze doorzendt aan de
betrokken minister(s) en/of staatssecretaris(sen). De regering moet binnen drie weken
antwoord geven of melden dat beantwoording nog niet mogelijk is. De bewindspersoon
mag ook mondeling antwoorden.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 21/100
2.6.3 Mondelinge vragen (vragenuurtje)
Een Kamerlid kan aan de Kamervoorzitter verzoeken mondeling vragen te mogen stellen.
Wekelijks wordt daartoe het zogenaamde vragenuurtje gehouden. Daarin komen actuele
onderwerpen aan de orde. Er bestaat voor de vragensteller dan de gelegenheid om twee
minuten een toelichting te geven en vragen te stellen. Ook andere leden kunnen
gedurende één minuut vragen stellen.
2.6.4 Spoeddebatten
Naast de normale debatten kent de Kamer spoeddebatten. Daarbij wordt een onderwerp
met voorrang op de agenda gezet als dertig leden een verzoek daartoe ondersteunen. Dit
wordt veel gebruikt om over actuele zaken te kunnen debatteren met de betreffende
minister.
2.6.5 Interpellatiedebatten
Behalve spoeddebatten bestaan er ook interpellatiedebatten. Het recht van interpellatie
biedt een Kamerlid de mogelijkheid om te debatteren over een onderwerp dat nog niet op
de agenda stond. Een interpellatie wordt gehouden als dertig leden het verzoek
ondersteunen. Het lid dat de interpellatie aanvraagt, heeft het recht om als eerste vragen
te stellen.
Na het antwoord van de regering kunnen ook andere leden aan het debat meedoen.
2.6.6 Het recht om uitspraken te doen (moties)
De Kamer kan via een motie een uitspraak doen over een bepaald onderwerp. Via een
motie kan bijvoorbeeld om de voorbereiding van bepaalde maatregelen worden gevraagd,
om evaluatie van beleid of om extra financiële middelen. Het kabinet of een
bewindspersoon is niet verplicht een motie uit te voeren.
Dat ligt anders bij een motie waarin een (negatief) oordeel over het beleid van een
bewindspersoon of van het kabinet wordt uitgesproken.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 22/100
Zo'n motie kan door een bewindspersoon of door het kabinet worden beschouwd als het
ontbreken van vertrouwen. In dat geval leidt het aannemen tot het aftreden van de
minister (of staatssecretaris) of tot de val van het kabinet.
In de volksmond wordt een dergelijke motie vaak een motie van wantrouwen genoemd. In
de tekst wordt gesproken van “afkeuring van beleid”. Een dergelijke motie leidt vaak tot
het aftreden van een minister of staatssecretaris. Uit de motie spreekt namelijk een
gebrek aan vertrouwen van de Kamer in de minister. Dit aftreden komt voort uit de
(ongeschreven) vertrouwensregel; een bewindspersoon die het vertrouwen van de Kamer
niet meer heeft, dient af te treden.
2.6.7 Recht van onderzoek
In het verlengde van het inlichtingenrecht, ligt het recht van de Kamer om iets te
onderzoeken of om een onderzoek in te laten stellen. Als de Kamer zichzelf minder
geschikt acht om iets te onderzoeken, kan aan de Algemene Rekenkamer of aan een
externe commissie worden gevraagd dit te doen.
Als de Kamer zelf een onderzoek instelt, wordt daarvoor een tijdelijke commissie
benoemd. Die commissie kan personen uitnodigen en externe deskundigen inschakelen.
Parlementair onderzoek kan de vorm aannemen van een parlementaire enquête of een
parlementair onderzoek (niet in de vorm van een enquête). Een enquête is een zware
vorm van onderzoek, waarbij de Kamer meer rechten heeft.
De Wet op de Parlementaire Enquête 2008 geeft de Kamer allerlei specifieke
onderzoeksrechten, indien het instrument van de enquête wordt ingezet. Een voorbeeld is
de verplichting voor getuigen zich onder ede te laten verhoren. De verhoren van getuigen
en deskundigen vinden in het openbaar plaats. Wel kan er, “om gewichtige redenen”, toe
besloten worden een verhoor geheel of gedeeltelijk besloten af te nemen. Een getuige
mag zich tijdens het verhoor laten bijstaan. Een enquêtecommissie kan, eveneens “om
gewichtige redenen”, besluiten dat de getuige zonder bijstand wordt gehoord.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 23/100
Het is overigens niet gebruikelijk dat getuigen zich openlijk laten bijstaan.
Getuigen hoeven geen dingen te vertellen waarover ze vanwege hun ambt, beroep of
betrekking niks mogen zeggen. Ook geheimen die bij het bekend worden onevenredige
schade zouden toebrengen aan een staatsbelang hoeven niet verteld te worden.
Beraadslagingen in de ministerraad mogen niet openbaar gemaakt worden, tenzij de
ministerraad op verzoek van de enquêtecommissie een uitzondering maakt voor
ondervraging over specifieke in de ministerraad gevallen beslissingen en de gronden
waarop deze rusten. Er bestaat een mogelijkheid dat de minister-president een uittreksel
ondertekent met de in de ministerraad genomen beslissingen.
Voor het houden van een enquête is een meerderheidsbesluit van de Kamer nodig.
Niet ieder parlementair onderzoek heeft de vorm van een enquête. De Tweede Kamer
kan ook besluiten een onderzoekscommissie in te stellen. Net als voor het houden van
een enquête is hiervoor een Kamermeerderheid vereist. De ingestelde commissie krijgt
wel een onderzoeksopdracht mee, maar geen enquêtebevoegdheden.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 24/100
Hoofdstuk 3
3.1
Politieke besluitvorming
Inleiding
Om de manier waarop de besluitvorming in de Tweede Kamer plaatsvindt te begrijpen, is
het belangrijk om te weten vanuit welke achtergronden de partijen hun standpunten
bepalen. Daarom heb ik eerst gekeken welke specifieke standpunten de partijen hebben
op het gebied van fysieke veiligheid. Daarna een overzicht van de algemene
partijstandpunten zoals die voortkomen uit de verschillende politieke stromingen. Op
grond van deze algemene standpunten bepalen partijen hun mening in de Tweede
Kamer, als er geen specifiek geformuleerd standpunt is.
3.2
Specifieke partijstandpunten over fysieke veiligheid
In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de verschillende, specifiek
geformuleerde, standpunten over fysieke veiligheid van de partijen in de Tweede Kamer.
Eigenlijk is het meer een overzicht van het ontbreken van dergelijke standpunten.
Partij
Standpunten over Fysieke veiligheid
CDA
Het CDA heeft geen specifiek geformuleerde standpunten over fysieke veiligheid.
PvdA
“Laten we weer samenleven met meer respect voor elkaar.” Dit wordt verder uitgelegd en gaat
alleen over sociale veiligheid.
PvdA heeft geen specifiek geformuleerd standpunt over fysieke veiligheid. In het standpunt
over de Waddenzee wordt wel opgemerkt:
De boten van de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij worden ingezet wanneer
patiënten met spoed worden vervoerd naar een ziekenhuis op de vaste wal. Ze zouden
daarom dezelfde rechten moeten krijgen als het ambulancevervoer: dus ook een zwaailicht
voor de reddingsboot.
SP
De SP heeft geen specifiek geformuleerde standpunten over fysieke veiligheid.
Wel zegt de SP iets over de opvang van slachtoffers van de Schipholbrand
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 25/100
Partij
Standpunten over Fysieke veiligheid
PVV
De PVV heeft geen specifiek geformuleerde standpunten over fysieke veiligheid.
Wel wordt er in hun eigen defensienota iets gezegd over de civiel militaire samenwerking:
“De PVV staat voor een effectieve en daadkrachtige civiel-militaire samenwerking tijdens rampen en
crises. Bij natuurrampen, pandemieën en terroristische aanslagen dient de overheid zo goed en zo snel
mogelijk voor de burger te kunnen zorgen. Een goede wisselwerking tussen de twee verantwoordelijke
actoren, het ministerie van Binnenlandse Zaken en het ministerie van Defensie, is hierbij noodzakelijk,
waarbij beide instanties op basis van gelijkwaardigheid een partnerschap aangaan en korte operationele
lijnen hanteren.”
GroenLinks
GroenLinks heeft geen specifiek geformuleerde standpunten over fysieke veiligheid.
D66
D66 heeft geen specifiek geformuleerde standpunten over fysieke veiligheid.
ChristenUnie
De ChristenUnie heeft een standpunt over fysieke veiligheid geformuleerd.
Het veiligheidsbeleid moet voor haar effectiviteit geworteld zijn in de lokale samenleving. De
aanwezigheid van politie in de wijken en de betrokkenheid van lokale vrijwilligers bij de
brandweer zijn belangrijk. Bij rampenbestrijding is samenwerking tussen de verschillende
diensten over de gemeentegrenzen heen noodzakelijk. De vorming van veiligheidsregio’s
betekent een versterking van de bestuurlijke- en operationele regie in alle fasen van de
veiligheidsketen. Deze samenwerking kan niet vrijblijvend zijn, maar moet wel recht doen aan
de (eigen) verantwoordelijkheid die een gemeentebestuur draagt voor haar grondgebied en
gemeentelijke organisatie.
SGP
De SGP heeft geen specifiek geformuleerde standpunten over fysieke veiligheid. Wel zegt men
iets algemeens over externe veiligheid:
Het waarborgen van de veiligheid heeft ook betrekking op de zogeheten externe veiligheid. Dat
gaat over verkeer en vervoer, over de risico’s van bedrijvigheid en milieurisico’s. Op dit punt is
adequate regelgeving van belang en een strikte handhaving daarvan door de overheid.
Onder het standpunt over kustbescherming stelt men:
De SGP plaatst ten aanzien van de huidige evacuatieplannen wel wat kanttekeningen. De
huidige scenario’s ten aanzien van evacuatie gaan uit van enkele tienduizenden mensen. Dat
is voor het dichtbevolkte westen veel te weinig. Bovendien is het de vraag of de consequenties
van een evacuatie voldoende doordacht zijn. Hoe voorkom je bij een evacuatie uit Den Haag,
dat in een mum van tijd de belangrijkste hoofdwegen verstopt raken? Zelfs zonder evacuatie
staan de snelwegen al boordevol. Als de dijkring met Rotterdam en Den Haag vol water zou
lopen, dien je twee miljoen mensen te evacueren! Rampenplannen zullen onzes inziens op
veel grotere schaal moeten worden gemodelleerd.
PvdD
De PvdD heeft geen specifiek geformuleerde standpunten over fysieke veiligheid.
Lijst Verdonk
De lijst Verdonk (Trots op Nederland) heeft geen specifiek geformuleerde standpunten over
fysieke veiligheid. Wel stelt met dat er een ministerie van Veiligheid moet komen.
VVD
De VVD heeft geen specifiek geformuleerde standpunten over fysieke veiligheid.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 26/100
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de meeste partijen geen specifieke standpunten hebben
over fysieke veiligheid. Dat betekent dat men, bij debatten en besluitvorming over fysieke
veiligheid zal terugvallen op de meer algemene partijpolitiek of partijcultuur.
3.3
Politieke stromingen
Binnen de politiek kennen we een aantal politieke stromingen, deze hebben ieder hun
eigen uitgangspunten en visies. Op deze “politieke cultuur” berusten de standpunten van
een politieke partij. Als een partij geen specifiek geformuleerde standpunten heeft over
een onderwerp, dan zijn deze algemene uitgangspunten de basis van de opstelling van
een partij ten aanzien van een bepaald onderwerp.
Per politieke stroming zijn de algemene uitgangspunten ongeveer als volgt.
1. Het liberalisme (VVD, D66, PVV)
Het uitgangspunt van liberalisme is de vrijheid van het individu. Men streeft naar een
samenleving waarin burgers grote vrijheden genieten, zoals de burgerrechten die het
individu beschermen en de macht van de staat en de kerk beperken. Het liberalisme
streeft naar een vrije markt waarin de overheid zich terughoudend opstelt. Volgens de
liberalen moet de staatsinrichting worden vastgelegd in een grondwet waarin ook de
grondrechten van de burger staan. Van de overheid wordt verlangd dat ze alleen die
bestuursdomeinen voor haar rekening neemt, die niet door het individu behartigd
kunnen worden(openbare functies, openbare werken, landsverdediging, ...).
2. Sociaaldemocraten (PvdA)
Uitgangspunt van de sociaaldemocraten is gelijkheid en gelijkwaardigheid van
individuen. Dat wordt bereikt door een actieve rol van de overheid om voor iedereen
gelijke kansen en mogelijkheden te creëren. De overheid is als het ware de bewaker
van de gelijkheid van de burgers. Eén van de manieren om gelijke kansen voor
iedereen te bereiken, is de ondersteuning van particulier ondernemerschap.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 27/100
Maar dan wel gereguleerd om de belangen van het individu te beschermen. Om deze
gelijkheid te bevorderen staan de sociaaldemocraten een uitgebreid systeem van sociale
zekerheid voor. Dit wordt bereikt door een hoog sociaal voorzieningen stelsel, zoals
vastlegging van een minimumloon, bescherming tegen ontslag en een goed
ziekteverzekeringsstelsel. De regering stelt zich, in de ogen van een sociaaldemocraat,
op als verzorger van de burgers. De staat als “beschermer van de burgers”.
3. Christendemocraten (CDA)
De christendemocraten baseren hun partijstandpunten op het christelijk geloof. Niet
zodanig dat men de Bijbel als richtsnoer gebruikt, maar wel de grondslagen van het
christelijk geloof als grondslagen voor de partijpolitiek gebruikt. Hier uit komt voort dat
de verantwoordelijkheid voor het reilen en zeilen van de samenleving bij verschillende
personen en organisaties ligt en niet bij één organisatie. Het gaat uit van een grotere
verantwoordelijkheid van het individu voor de maatschappij om hem heen. Omdat het
individu niet alles alleen kan gelooft het CDA in een sterk maatschappelijk middenveld
met organisaties die individuen verenigen in hun verantwoordelijkheid voor een
bepaald maatschappelijk aspect (bijvoorbeeld vakbonden). Pas in laatste instantie, als
'de maatschappij' er zelf niet meer uitkomt behoort de overheid uitkomst te bieden. In
de verhoudingen tussen verschillende schaalniveaus vindt het CDA dat de
verantwoordelijkheid moet liggen waar die het best genomen kan worden en bij
voorkeur op een zo laag mogelijk schaalniveau.
4. Ecologische (GroenLinks)
GroenLinks plaatst zichzelf in de traditie van linkse partijen die vrijheidslievend zijn. De
partij baseert zich op een aantal beginselen. Als belangrijkste de democratische
rechtsstaat, een sterke nadruk op democratisering, niet alleen van de overheid maar
ook in bedrijven. Uiteraard strijdt men voor herstel van het ecologisch evenwicht in het
besef dat de natuurlijke hulpbronnen eindig zijn.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 28/100
Men werkt toe naar een leefbaar milieu en een ecologisch evenwicht door
terugbrengen van de consumptie en beter gebruik van duurzame hulpbronnen
(energie). De partij is ontstaan uit kleine linkse partijen en streeft daarom naar een
rechtvaardige verdeling van macht, kennis, bezit, arbeid en inkomen. Net als de
sociaaldemocraten streeft men naar goede sociale voorzieningen. De overheid moet
met name een rol spelen in het vorm geven van de verzorgingsstaat en de verbetering
van het milieu. Aan de andere kant moet de overheid de rechten van burgers
beschermen in plaats van beperken (bijvoorbeeld door deregulering)en de
multiculturele samenleving bevorderen.
5. Orthodox-protestantse (CU, SGP)
De ChristenUnie wordt samen met de SGP tot 'klein christelijk rechts' gerekend. De
Bijbel is een belangrijke grondslag voor de partij. Op het gebied van sociaal beleid,
asielbeleid en milieuzaken wordt regelmatig met linkse partijen als PvdA, SP en
GroenLinks opgetrokken. Op het gebied van drugsbeleid, medisch-ethische kwesties
(als homoseksualiteit, abortus en euthanasie), het Midden-Oostenconflict en het
buitenlandse beleid doen zich daarentegen sterke verschillen voor tussen de
ChristenUnie en dergelijke partijen. Dit geldt ook voor de discussie rondom het
spanningsveld tussen godslastering en vrijheid van meningsuiting.
6. Socialisten (SP)
De SP heeft als doel om een socialistische maatschappij in Nederland te
verwezenlijken waarbij de gelijkwaardigheid van mensen en de solidariteit tussen
mensen daadwerkelijk gestalte krijgt. Dit probeert men te bereiken door de
"democratisering van de economie," die een grotere rol voor het individu mogelijk
moet maken. Ze is hierin radicaler dan de sociaal democraten en staat dus (politiek
gezien) links van de PvdA. Deze democratisering wil men bereiken door verregaande
zeggenschap van de burger waardoor, onder andere, socialisering van de
productiemiddelen mogelijk wordt.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 29/100
De SP staat, net als GroenLinks en de PvdA voor een uitgebreid pakket aan sociale
voorzieningen, zoals gezondheidszorg en onderwijs, waarbij met name voorkomen moet
worden dat alleen de “rijken” de beschikking hebben over voorzieningen. De rol van de
overheid ligt in de bescherming van het individu, waarbij de verantwoordelijkheden zo
laag mogelijk moeten worden neergelegd.
De standpunten van de partijen zullen dus gebaseerd zijn op de algemene partijideologie. Dat is de grondslag van de partij van waar uit zij hun kiezers
vertegenwoordigen in de regering.
3.4
Allianties in de Kamer over fysieke veiligheid
In de kamer ontstaan vaak allianties over onderwerpen. Meest sprekende voorbeeld is
natuurlijk de coalitie.
Die hebben een gezamenlijk programma en zullen over het algemeen de regering
steunen. Op de politiek minder beladen onderwerpen ontstaan vaak andere allianties.
Deze ontstaan vooral uit de partij cultuur/politiek. De SP en de christelijke partijen (CDA,
CHU, SGP) willen de verantwoordelijkheid laag in de samenleving neerleggen.
Bijvoorbeeld bij de wet op de veiligheidsregio’s: nog steeds een rol voor gemeenten.
Illustratief is ook de houding van de SP ten aanzien van de brandweervrijwilligers hierin.
Zij zien een grotere rol voor de vrijwilligers bij de brandweer, ook in de voorbereidende
fase.
De PvdA, VVD, D66 en PVV willen meer naar een centrale sturing (dus de bestuurlijke rol
van de gemeenten uit de veiligheidsregio’s halen).
Deze standpunten komen wel uit verschillende achtergronden maar hebben uiteindelijk
het zelfde resultaat.
3.5
Partijstandpunten over fysieke veiligheid
Mogelijke conclusie is hier dat partijcultuur in het algemeen invloed heeft op
besluitvorming rond fysieke veiligheid.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 30/100
De standpunten van een partij ten aanzien van fysieke veiligheid komen dan vooral voort
uit de algemene partijpolitiek. De partijstandpunten ten aanzien van fysieke veiligheid
spelen geen rol, simpelweg omdat vrijwel geen enkele partij een specifiek standpunt over
fysieke veiligheid heeft geformuleerd. Hierbij gaat het er dan meer om dat de algemene
partijpolitiek wordt doorgevoerd in de besluitvorming dan dat men specifiek naar de
inhoud van de regelgeving kijkt.
Op onderdelen heeft men wel kennis van de dossiers en daar ook gegronde meningen
over, maar deze zijn ingegeven door het onderwerp.
3.6
Beïnvloeding van besluitvorming
Er is veel geschreven over complexe besluitvorming en strategievorming in netwerken. In
het algemeen is bij complexe besluitvorming strategisch gedrag van deelnemers een
normaal fenomeen12. De deelnemers hebben elk een bepaalde rol in de besluitvorming
waarin zij strategieën gebruiken om andere deelnemers te beïnvloeden en om ook zo de
besluitvorming te kunnen beïnvloeden.
Het doel van het gebruik van strategieën door een actor is dus om zijn eigen doelen en
belangen zoveel mogelijk te realiseren bij de besluitvorming. Er zijn invloedrijke
deelnemers doordat zij bijvoorbeeld middelen in bezit hebben of deel uit maken van een
grote fractie in de Tweede Kamer. Daarnaast zijn minder invloedrijke deelnemers omdat
zij minder te bieden hebben in het besluitvormingsspel.
Politieke besluitvorming is complex, het gaat hierbij om een opeenvolging van
handelingen in niet altijd goed gestroomlijnde processen. De geboekte resultaten zijn
vaak vooral het gevolg van samenlopen van omstandigheden. De besluiten zijn ook niet
altijd richtinggevende doelen. Vaak heeft men een compromis moeten sluiten welke in
een later stadium moet worden bijgesteld.
Om de politieke besluitvorming te kunnen beschouwen kan men op twee manieren kijken;
van dichtbij of veraf.
Als we dichtbij kijken, dan richten we de focus vooral op het besluit en de besluitvormer
zelf, zonder oog te hebben voor achtergrond, totstandkoming, context en consequenties.
12
De Bruyn en Ten Heuvelhof 1999
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 31/100
Hierdoor is de kans groot het hele beeld te missen. Als we daarentegen “van veraf” kijken
naar besluitvormingsprocessen, bestaat meer oog voor samenhang en combinaties in
processen, ontwikkelingen, gebeurtenissen en verbanden daartussen. In de politieke
besluitvorming moet “van veraf” gekeken worden. In de politiek worden besluiten altijd
beïnvloed door andere omstandigheden dan die direct bij het betreffende besluit horen.
Als voorbeeld daarvoor kan de fractiediscipline gelden. Hierbij stemt een gehele fractie
gelijkstemmig over een voorstel. Hierbij is de individuele mening van een Kamerlid minder
belangrijk maar is meestal het partij- of coalitiebelang in het spel.
Ook andere zaken zijn van invloed op politieke besluitvorming. Eén van de factoren hierbij
is de “agenda” waarop een onderwerp staat.
Is dit de politieke agenda; zaken waar politici zich mee bezighouden, of zijn het zaken die
op de publieke agenda staan. In het geval van fysieke veiligheid zijn het zaken waar het
publiek zich mee bezighoudt. Dit laatste is natuurlijk voor politici erg belangrijk, zij
vertegenwoordigen per slot van rekening het volk. Niet onbelangrijk daarbij is natuurlijk
dat men de steun van de kiezers graag vast wil houden. Belangrijk hierbij is ook dat de
fysieke veiligheid vaak pas op de agenda van de Tweede Kamer komt als er een ernstig
incident heeft plaatsgevonden.
Dit zorgt ook altijd voor veel media-aandacht met daaraan gekoppeld een belangrijke
positie op de publieke agenda. Deze aandacht is overigens ook zeer betrekkelijk, de
aandacht is vaak van korte duur en kan snel wisselen naar een ander onderwerp.
In het voorjaar van 2009 ontstond er een bestuurlijke crisis in de gemeente
Den Helder. Door een probleem met een vergoeding voor zijn woonlasten moest
burgemeester Hulman aftreden. Bij de eerste raadsvergadering hierover (op
19 januari 2009) was een grote persvertegenwoordiging aanwezig. Bij de tweede
vergadering op 25 februari 2009, waarin Hulman vertrok, was een geringe
hoeveelheid pers aanwezig. Reden hiervan was de Poldercrash welke die
ochtend had plaatsgevonden en waarbij heel veel pers aanwezig was.
De factoren die van invloed zijn op de plaatsing op de “politieke agenda” zijn zeer divers.
Als eerste natuurlijk het publiek, als een onderwerp veel aandacht krijgt van het publiek,
dan zal men er in de Tweede Kamer ook aandacht aan schenken.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 32/100
Een dankbare bron hiervoor zijn natuurlijk de media. Als een onderwerp in de media
terechtkomt, leidt dit al snel tot Kamervragen! Toch zijn hierin ook gradaties te herkennen.
Een onderwerp met veel heftige reacties zal tot zwaardere instrumenten leiden dat een
minder controversieel onderwerp. Zo werd over de situatie rondom de rellen bij Hoek van
Holland vrij snel om een spoeddebat gevraagd, terwijl een andere situatie waarbij
agenten geschoten hebben, afgedaan wordt met een schriftelijke vraag aan de betrokken
minister.
Voordat men een onderwerp in de Tweede Kamer inbrengt, wordt wel afgewogen in
hoeverre een onderwerp behandelbaar is. In het geval er niets aan de situatie kan worden
veranderd, zal het ook niet op de agenda komen. Ook kan het onderwerp niet passen in
de politieke doelstellingen van de partij, of die van een individueel Kamerlid.
De rol van de massamedia in het politieke speelveld is erg belangrijk. Ik onderscheid
daarbij vijf 13 invloeden die de media hebben op het politieke speelveld;
1e.Plaatsing op de politieke agenda
Door de aandacht van de media komt een onderwerp op de politieke agenda. Overigens
kun je jezelf hierbij afvragen of het op de agenda komt door de media of dat er twee
trajecten lopen welke elkaar beïnvloeden.
Probleem is dat er altijd aandacht is voor politieke issues en het dus niet vast te stellen is
of onderwerpen ook zonder aandacht van de media op de politieke agenda komen.
2e. Informatievoorziening
De media informeren de burgers over het beleid van de overheid. Door de manier waarop
overheidsbeleid gebracht wordt, en de commentaren die men er op geeft, is er ook
invloed op de politieke beleving van burgers en daarmee weer op de politieke agenda.
3e. Opiniërende functie
De politici gebruiken de media om hun standpunten aan de burgers door te geven.
Hiermee kan men een breder draagvlak creëren voor deze standpunten.
13
Zie ook: Bestuurskunde, jaargang 10, themanummer “Mediacratie”.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 33/100
Andersom kunnen ook de burgers gebruik maken van de media om hun standpunten bij
politici onder de aandacht te brengen. Dat kan ook indirect, bijvoorbeeld door ludieke
acties welke aandacht van de media krijgen en daardoor weer bij de politici onder de
aandacht komen. Uiteraard is hier een relatie met het 1e punt: Plaatsing op de politieke
agenda.
4e. Controlefunctie
De media laten de politiek volgen door deskundige specialisten welke hun mening over
standpunten aan het publiek geven. Dit gaat vaak verder dan een weergave van feiten,
ook de mening van de betreffende specialisten komt meer of minder prominent naar
voren.
5e. Commentaarfunctie
In de commentaarfunctie van de media gebeurt het meest. De media verslaan de
gebeurtenissen in de politiek op allerlei verschillende manieren. Dit varieert van echte
specialisten die goed op de hoogte zijn van de politiek agenda tot journalisten die alleen
geïnteresseerd zijn in “one liners” die het nieuws halen. Deze groep kan door de politici
dan weer slim gebruikt worden om aanhang onder de bevolking te verwerven. Pim
Fortuyn was hiervan een sprekend voorbeeld. Ook de PVV (Geert Wilders) weet de
media goed te bespelen.
Als laatste mag de invloed van het ambtenarenapparaat niet onderschat worden. Deze
heeft, uiteraard, een grote invloed op de manier waarop de regering de genomen politieke
besluiten uitvoert. De ambtenaren zijn per slot van rekening de uitvoerenden. Ook in de
advisering van de ministers spelen de ambtenaren een grote rol. Er kan niet voorkomen
worden dat standpunten die op een ministerie gehuldigd worden, doorschemeren in die
van de betreffende minister. Overigens hoeft dit zeker niet negatief te zijn, het kan zelfs
een belangrijke rol spelen in de continuïteit van het bestuur.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 34/100
3.7
Het beschouwingmodel
Om een beeld van de politieke besluitvormingsprocessen te krijgen, heb ik een aantal
aspecten gekozen om te beschouwen in de debatten.
1.
Coalitie vs. oppositie
Hierbij wil ik vooral weten of het verschil in de opstelling tijdens debatten maakt of een
partij in de oppositie of in de coalitie zit. Zoals al eerder beschreven is, kunnen partijen
van verschillende politieke “kleur” over onderwerpen gelijke opvattingen hebben. Dit is
mogelijk in de debatten te herkennen en kan daarmee van invloed zijn op de besluit- of
beeldvorming over een onderwerp. Ook is het voorstelbaar dat de coalitiepartijen bij
bepaalde onderwerpen elkaar steunen ondanks dat men het niet volledig met elkaar eens
is. En als laatste veronderstelling kan het natuurlijk zo zijn dat oppositiepartijen stelling
nemen tegen de regering, enkel omdat zij oppositie zijn.
2.
Partij ideologie
Dit komt voort uit de stelling dat men bij debatten vooral redeneert vanuit de partijideologie. Deze stelling wordt ingegeven door het feit dat partijen geen standpunten
hebben op het gebied van fysieke veiligheid. Hierbij kijk ik dus vooral of het, tijdens een
debat, ingenomen standpunt zijn oorsprong vindt in de partij ideologie.
3.
Politieke timing
Hoe verhoudt de opstelling tijdens debatten zich tot de periode tot (of na ) de verkiezing.
Hier is de veronderstelling dat men zich in verschillende momenten binnen een
verkiezingsperiode op een andere manier wil profileren.
Zo is het voorstelbaar dat men in de periode vlak voor de verkiezingen een hardere
opstelling in de partijstandpunten inneemt.
4.
Relaties met andere dossiers
Volgens de theorieën van procesmanagement is het zeer goed denkbaar dat men in
bepaalde debatten geneigd is om toe te geven om zodoende op andere onderwerpen
steun te krijgen. Daarom ga ik op zoek naar verwijzingen naar andere dossiers of moties
van partijen tijdens de debatten.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 35/100
5.
Mediafactor
In hoeverre is de aandacht van de media belangrijk voor de gekozen onderwerpen in de
debatten. Daarnaast kunnen de media natuurlijk gebruikt worden om besluitvorming te
beïnvloeden. Zij worden dan als platform in de politiek gebruikt
6.
Procesgebruik
De Tweede Kamer is gebonden aan een groot aantal processen welke gebruikt worden
om tot besluitvorming te komen. Mogelijk is een slim gebruik van de regels een methode
om de besluitvorming te beïnvloeden.
7.
Stemgedrag
Aan de hand van het stemgedrag kunnen mogelijk coalities ten aanzien van bepaalde
onderwerpen worden geïdentificeerd.
Nu zal het niet mogelijk zijn om bij alle beschouwde debatten het model volledig toe te
passen. Ik hoop met dit model een goede indicatie te krijgen van de manier waarop de
partijen in de Tweede Kamer omgaan met de besluitvorming rondom fysieke veiligheid.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 36/100
Hoofdstuk 4
De analyse van de debatten
In dit hoofdstuk worden vier debatten geanalyseerd aan de hand van het
besluitvormingsmodel. Dit zijn, achtereenvolgens, de debatten over:
 De Herculesramp
 De vuurwerkramp in Enschede
 De cafébrand in Volendam
 De Schipholbrand.
4.1
De Herculesramp
4.1.1 De Herculesramp14.
In de vroege avond van 15 juli
1996 stort een Belgisch
Hercules transport vliegtuig
tijdens de landing neer op het
vliegveld Welschap bij
Eindhoven. Het vliegtuig
belandt naast de baan en vliegt
in brand. De brandweer slaagt
er niet in de 41 inzittenden snel
in veiligheid te brengen.
De Hercules heeft het Fanfare Korps van de Koninklijke Landmacht opgehaald uit Italië.
De Hercules kan grote hoeveelheden vracht vervoeren maar is minder geschikt voor
passagiersvervoer. De 37 passagiers
zitten op banken in de lengterichting van
het toestel, tussen de cockpit en de
vleugels. Totaal bevonden zich 41
personen aan boord van de Hercules.
Als het toestel Eindhoven nadert, weet
14
Voor uitgebreide beschrijving van de ramp: http://www.zero-meridean.nl/c_eindhoven_150796.html
______________________
____________
Meer dan incidentpolitiek?
Pag. 37/100
Gino Tibboel, augustus 2010
men bij de verkeersleiding niets over de inzittenden van het toestel omdat men de
vluchtopdracht (waarin het aantal personen aan boord is vermeld) niet kent.
Rond zes uur ’s avonds probeert de Hercules te landen op het militaire vliegveld
Eindhoven.
Hierbij komen een aantal vogels in de linkermotor terecht en crasht het vliegtuig naast de
baan. Er ontstaat een hevige brand rond de vleugels, de romp is nog grotendeels intact.
De inzittenden kunnen het vliegtuig niet verlaten omdat de deuren geblokkeerd zijn.
De verkeersleider ziet de Hercules van de baan raken en slaat alarm, dat is om 18.03 uur.
Bij toeval weet de verkeersleider dat de Hercules veel inzittenden heeft: Hij denkt met
ongeveer 25 inzittenden te maken te hebben en geeft de centralist van de
vliegveldbrandweer per telefoon opdracht om de alarmcentrale (AC) van de
gemeentebrandweer Eindhoven te bellen en te vragen om zoveel mogelijk ambulances
en brandweerassistentie.
De vliegveldbrandweer rukt uit met 2 crashtenders. Onder het rijden vraagt de On Scene
Commander (OSC)15 aan de verkeersleiding hoeveel personen er aan boord zijn. De
verkeersleiding zegt dat het juiste aantal niet bekend is. De OSC denkt dat er mogelijk
een dubbele bemanning (8 personen) aan boord kan zijn. Hij baseert zijn inzet dan ook
op deze aantallen.
Inmiddels zijn de crashtenders bij het vliegtuig aangekomen en beginnen met de blussing.
De OSC vraagt nogmaals of het aantal inzittenden bekend is en krijgt als antwoord dat
men het niet precies weet. Binnen enkele minuten zijn de branden rond het vliegtuig
onder controle. De motoren branden echter nog volop en ook in de cabine woedt een felle
brand.
De OSC verkent na de eerste blusaanval het toestel en ziet dat de cockpit leeg is. De
deuren aan de voorzijde kunnen niet open. Om 18.15 uur komt de gemeentebrandweer in
actie, na te zijn gebeld door de centralist van de vliegveld brandweer. Vanuit Woensel
rukken de eerste eenheden uit. Ze moeten dan nog 10 minuten rijden.
15
De On Scene Commander is de bevelvoerder van de luchthavenbrandweer.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 38/100
Op de ongevalsplek weet men intussen de branden enigszins onder controle te houden,
maar van blussing is geen sprake.
Rond de motoren woedt een hardnekkige brand en ook in de cabine brandt het nog volop.
Er is explosiegevaar vanwege de kerosineresten die nog in de vleugeltanks zitten.
Om 18.25 uur ziet de bevelvoerder van de derde crashtender mensen in de cabine. Hij
meldt dit bij de OSC. Dan wordt begonnen met pogingen om de mensen in het toestel te
bereiken.
Om 18.30 uur weten zowel de AC als de CPA dat het om een groot incident gaat. Ze
alarmeren meerdere eenheden, maar schalen niet op tot rampniveau. De bestuurlijke
rampenbestrijdingsorganisatie wordt niet in werking gesteld. Ambulances en
brandweerauto's vertrekken richting vliegveld.
Om 18.36 worden de eerste 2 slachtoffers levend uit de romp gehaald. Zodra een tweede
deur is opengeknipt kunnen de overige inzittenden snel uit het toestel worden gehaald.
Om 18.47 uur wordt opgeschaald naar een hoger scenario. Dan vindt ook de opschaling
naar een volledig opgetuigde Gemeentelijke Rampenstaf plaats.
Om 19.45 wordt het laatste slachtoffer geborgen. 32 inzittenden worden dood uit het
vliegtuig gehaald. 9 zwaar verbrande slachtoffers worden naar ziekenhuizen afgevoerd,
waar er later nog 2 overlijden.
4.1.2 De beraadslagingen in de Tweede Kamer over de ramp in Enschede
De behandeling in de Tweede Kamer verliep in drie debatten. In deze debatten werden
de rapportages van de diverse onderzoeken en de reactie van de regering daarop
behandeld. Ook de beantwoording van de 148 schriftelijke vragen van de kamer kwam
aan de orde. Namens de regering spraken de betreffende ministers: Voorhoeve
(Defensie); Dijkstal (BiZa) en de staatssecretaris van Defensie Gmelich Meijling. Namens
de partijen werd het woord gevoerd door de leden dhr. Zijlstra en dhr. Rehwinkel (PvdA);
dhr. Rosenmöller, mevr. Vos en mevr. Sipkes (Groen Links); dhr. van den Doel (VVD);
dhr. van den Berg (SGP); dhr. Hoekema (D66); dhr. Stellingwerf (RPF); dhr. Hillen (CDA);
mevr. Aiken van Wageningen (groep-Nijpels); dhr. Verkerk (AOV).
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 39/100
De regering wordt in deze periode gevormd door PvdA, VVD en D66. Door dhr. Zijlstra
(PvdA) werd een motie ingediend waarin de regering werd gevraagd de nodige
maatregelen te nemen om de rampenbestrijding op de vliegvelden snel te verbeteren.
Deze motie is met algemene stemmen aangenomen
4.1.3 Beschouwing van het debat aan de hand van het model
1. Coalitie vs. Oppositie
(Is er verschil in de opstelling tijdens debatten omdat een partij in de oppositie of in de coalitie zit.)
In dit debat is geen verschil te vinden in de opstellingen van de coalitie (PvdA, D66 en
VVD) en die van de oppositie. Alleen de kleine partijen (fractie Nijpels, AOV en RPF) zijn
wat feller in hun bewoordingen naar de ministers toe.
2. Partij ideologie
(Wordt er vanuit de partij ideologie geredeneerd tijdens de debatten)
In dit debat heb ik geen aanwijzingen kunnen vinden dat er vanuit partijstandpunten over
fysieke veiligheid wordt geredeneerd. De invloed van de meer algemene partijpolitiek is
één keer terug te vinden. In het tweede debat zegt dhr. Rehwinkel (PvdA) dat er meer
centrale sturing op de rampbestrijding moet komen, dit naar aanleiding van het betoog
van minister Dijkstal over de rol van lokale overheden in de rampbestrijding en de sturing
daarop vanuit de centrale overheid. De PvdA heeft als algemeen partijstandpunt dat er
meer centrale sturing moet zijn16.
Een mogelijke verklaring voor dit ontbreken van standpunten in het debat is dat het
detailniveau van de discussies opvallend hoog is. Men debatteert zelfs over de personele
invulling van brandweerploegen.
Dhr. Zijlstra(PvdA) vraagt in het derde debat aan de minister of de samenstelling van
de brandweerploegen na 17:45 gelijk blijft. De staatssecretaris antwoordt daarop dat dit
het geval is, maar dat het de “basiswacht” betreft. Bij een landing van een grote
vliegtuig (bijvoorbeeld de K-DC-10) wordt extra personeel opgeroepen17.
16
Zie hoofdstuk 3; politieke stromingen.
Dit is conform de militaire richtlijnen, die overigens strenger zijn dan de civiele.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
17
____________
Pag. 40/100
De woordvoerders hebben zich duidelijk tot op detailniveau in de rapporten verdiept en
stellen ook veel vragen op detailniveau.
3. Politieke timing
Hoe verhoudt de opstelling tijdens debatten zich tot de “politieke” periode.
In dit debat worden geen opvallende standpunten ingenomen die een relatie met de
kabinetsperiode kunnen hebben. Hoogstens kan het opvallend genoemd worden dat een
lid van de coalitiepartij PvdA (dhr. Zijlstra) duidelijke vraagtekens stelt bij de ministeriele
verantwoordelijkheid. Mogelijk heeft dit een relatie met het feit dat dit het laatste jaar van
het zittende kabinet is.
4. Relaties met andere dossiers
Worden verbanden met andere dossiers gelegd.
Minister Dijkstal (BiZa) legt in dit debat duidelijk koppelingen met de aanpassing van de
Rampenwet, het project versterking brandweer en met het project versterking GHOR.
Ook de versterking van het oefenen in de brede context (lees multidisciplinair) wordt door
hem gekoppeld aan de verbeteringen naar aanleiding van de Herculesramp. Het oefenen
van bestuurders is naar zijn zeggen moeilijk realiseerbaar omdat daar de prioriteit snel op
een ander onderwerp wordt gelegd.
Een vraag over een oefening wordt gebruikt om weer terug te komen op de versterking
van de rampenbestrijding, met name de bereikbaarheid en geoefendheid van bestuurders
(i.c. burgemeesters) en diens plaatsvervangers.
Dhr. Rehwinkel (PvdA) wil graag van de minister weten wat de rol van
hoogwaardigheidsbekleders is bij de incidentbestrijding, dit naar aanleiding van de
opmerking van de staatssecretaris dat hij te laat aanwezig was om een rol te spelen bij de
rampenbestrijding. Dhr. Rehwinkel (PvdA) stelt dan ook dat hier sprake is van
onvoldoende regulering. De minister stelt daarop dat hij juist een tegengestelde mening
heeft; de aanwezigheid van een minister of staatssecretaris mag er niet toe leiden dat de
verantwoordelijken een passievere rol in gaan nemen. In de discussie komt veel
commentaar op de rol van de staatssecretaris omdat die zich, ter plaatse, duidelijk met de
leiding van het incident heeft bemoeid.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 41/100
De staatssecretaris van defensie, dhr. Gmelich Meijling kan dit voor een deel ontkrachten.
Uit dit deel van de discussie wordt wel duidelijk dat er meer aandacht moet komen voor
de rol van hoogwaardigheidsbekleders, met name vertegenwoordigers van de regering,
tijdens de bestrijding van incidenten. Uiteindelijk leidt deze discussie niet tot concrete
afspraken of moties.
Dhr. van den Berg (SGP) pleit in zijn eerste termijn voor de instelling van een
onafhankelijke transportongevallenraad.
5. Mediafactor
Wat is de invloed van de media op de debatten.
De Herculesramp is uitgebreid in het nieuws geweest. Niet alleen de ramp zelf, maar in
de fase na de ramp zijn er heel veel “deskundigen” geweest die, via de media, hun
mening gaven over het verloop. Gezien het detailniveau van de vragen, waarin in
sommige gevallen zelfs verwezen wordt naar berichten in de media, is duidelijk dat deze
berichtgeving invloed heeft op dit debat.
Dhr. Stellingwerf (RPF) heeft uit de media (de Telegraaf) vernomen dat een aantal
aanbevelingen uit een rapportage van BiZa zijn geschrapt. De minister van BiZa weerlegt
deze stelling en geeft aan dat de betreffende aanbevelingen wel degelijk in het bewuste
rapport zijn opgenomen. De heer Stellingwerf komt hier later nog eens op terug, baseert
zich hierbij op de gegevens uit de media.
Tijdens het debat meldt mevr. Vos (GroenLinks) dat er die avond een uitzending van
Netwerk komt waarin zij laten zien dat er meer mensen uit het wrak zijn gehaald dan in de
rapporten van Volksgezondheid staat. Zij vraagt direct een reactie van de
staatssecretaris. Deze meldt, uiteraard, hiervan niet op de hoogte te zijn en dus ook niet
te kunnen reageren.
Mevr. Vos (GroenLinks) geeft aan dat zij dit nieuws van Teletekst heeft en vraagt om een
schorsing om de minister tijd te geven te reageren.
Dhr. Zijlstra ( PvdA) is hier tegen omdat dit de zorgvuldigheid niet ten goede komt. Hij
stelt een schriftelijke beantwoording voor.
De Kamervoorzitter sluit zich hierbij aan en geeft ook aan dat het niet verstandig is om
ieder nieuw opduikend nieuwsfeit direct mee te nemen in de beraadslagingen.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 42/100
6. Procesgebruik
Worden de in de Tweede Kamer gebruikelijke processen gebruikt om het debat te beïnvloeden.
Het voorstel van mevr. Vos (GroenLinks) om te schorsen in verband met een nieuwsfeit
haalt het niet. Men houdt liever vast aan de normale gang van zaken en laat de reactie op
het nieuwsfeit liever schriftelijk doen. Redenatie hierachter is dat men niet voor ieder
nieuwsfeit dat tijdens debatten naar voren komt, een debat wil onderbreken. Men houdt
dus duidelijk vast aan de werkwijze.
De PvdA heeft overwogen om een parlementaire enquête te starten over de
Herculesramp. Desgevraagd (in de eerste termijn door dhr. Rosenmöller) verklaart dhr.
Zijlstra hiermee te willen wachten tot na het eerste debat. Dhr. Van den Berg (SGP)
verklaart al direct dit een te zwaar middel te vinden. Ook dhr. Hoekema (D66) is van
mening dat een parlementaire enquête een te zwaar middel is. Door de ministers
Voorhoeve en Dijkstal wordt ingegaan op dit voorstel en hoewel men er vrij omstandig
over praat, raadt men het af. De ministers kunnen natuurlijk niet direct zeggen dat ze
geen onderzoek willen, daarom wijzen ze vooral op de gevolgen die een dergelijk
onderzoek heeft voor de nabestaanden en de geringe meerwaarde die het heeft bovenop
de al gedane onderzoeken.
7. Stemgedrag
Aan de hand van het stemgedrag kunnen mogelijk coalities ten aanzien van bepaalde onderwerpen worden
geïdentificeerd.
Er wordt door dhr. Zijlstra(PvdA) een motie ingediend om de regering te manen om de
rampenbestrijding binnen korte tijd op orde te brengen. Deze wordt met algemene
stemmen aangenomen. De minister geeft ook aan deze motie te gaan uitvoeren.
In dit debat heb ik geen aanwijzingen gevonden over stemgedrag.
8. Algemene opmerkingen
In de eerste instantie van dhr. Hoekema (D66) stelt hij de vastgestelde normen over de
grootte van de brandweerploeg op vliegvelden ter discussie. Deze discussie komt in het
debat vaker terug, met name omdat er in een aantal rapporten wordt opgemerkt dat de
bemensing eigenlijk te klein is. Dit is een debat op detailniveau waarvan je af kunt vragen
of dat door de Tweede Kamer gevoerd moet worden.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 43/100
In het debat komt een aantal keren het rapport Glaser ter sprake. Dat is een rapport van
een intern onderzoek van de Luchtmacht, uitgevoerd door kolonel Glaser. Naar
aanleiding van dit rapport zijn drie leidinggevende functionarissen (de bevelvoerder van
de luchthavenbrandweer, de verkeersleider en de commandant van de vliegbasis) uit hun
functie ontheven. Omdat er ook een justitieel onderzoek loopt, wil de minister hier niet op
in gaan. De Kamerleden stellen wel meerdere keren vragen over dit rapport, met name
omdat men het gevoel heeft dat de leiding van de Luchtmacht de verantwoordelijkheid
voor het ongeval van zich afschuift. Men vraagt zich ook af of het ontheffen uit de functie
wel terecht is.
4.1.4 Conclusies
In dit debat wordt vooral op detailniveau gedebatteerd over de ramp zelf. De maatregelen
die voorgesteld worden, zijn veelal maatregelen die specifiek horen bij een
vliegtuigongeval. De hoofdlijnen zijn moeilijk terug te vinden omdat men snel in de details
schiet. Kijkend naar de algemene lijnen vallen een paar dingen op.
Men heeft behoorlijk kritiek op de (vermeende) inmenging van de staatssecretaris in de
bestuurlijke leiding en coördinatie van het incident.
De Tweede Kamer gaat vooral in op details en kijkt naar de rol van de
“verantwoordelijken” zoals de ministers en de leiding van de luchtmacht.
De invloed van de media is aanwezig, een aantal malen verwijst men naar berichten in de
pers, vooral als het gaat over het wijzigen of weglaten van passages in de uitgebrachte
rapporten. De verklaring hiervoor van de minister lijkt afdoende te zijn.
Minister Dijkstal (BiZa) trekt de discussie breder, naar de rampenbestrijding in Nederland
in het algemeen. Dat lukt maar ten dele, de Kamerleden zijn meer geïnteresseerd in het
incident zelf.
Het pleidooi van dhr. van den Berg (SGP) om tot een onafhankelijke ongevallenraad te
komen was een voorschot op de uiteindelijke instelling van de Onderzoeksraad van de
Veiligheid. In dit debat is daar geen voorstel voor ingediend.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 44/100
4.2
De Vuurwerkramp in Enschede
4.2.1 De vuurwerkramp Enschede18.
Op zaterdag 13 mei 2000 vond de vuurwerkramp in Enschede plaats. Bij de ramp vatte
een opslagruimte met vuurwerk van S.E. Fireworks vlam. Er vielen 23 doden (waaronder
vier brandweermannen) en ongeveer 950 mensen raakten gewond, 200 woningen
werden geheel vernield.
De brand begon op het werkterrein van een pakhuis van S.E. Fireworks. Dit bedrijf maakt
professionele vuurwerkshows en importeert consumentenvuurwerk. In het pakhuis lag
ongeveer 900 kilogram vuurwerk opgeslagen. Het vuur
verspreidde zich naar een aantal containers waarvan er
een ontplofte.
Een kettingreactie van soortgelijke ontploffingen
resulteerde uiteindelijk in de grootste ontploffing: die van
de centrale bunker. Hierbij kwam 177 ton vuurwerk tot
ontploffing.
De ontploffingen vaagden de hele woonwijk Roombeek in
Enschede weg. De grootste ontploffing was tot 60
kilometer ver te horen. Tweehonderd woningen werden
volledig verwoest; ca. 1500 woningen buiten de wijk en ca.
Luchtfoto 13 mei 2000 12.00 uur
500 omliggende bedrijven raakten zwaar beschadigd; 1250
mensen raakten dakloos. De materiële schade werd geschat op ongeveer 1 miljard
gulden (454 miljoen euro).
Het verloop van de brand
Zaterdag 13 mei is aanvankelijk een mooie dag. Rond 14.45 uur horen en zien
omwonenden vuurwerk ontploffen. Omstreeks 15.00 uur klinkt er luid gerommel uit de
vuurwerkopslagplaats.
Om 15.03 uur komt bij de alarmcentrale van de brandweer een melding binnen van een
brand bij vuurwerkbedrijf S.E. Fireworks. Om 15.05 uur rukt de brandweer uit en is om
15.08 uur ter plaatse. Op het terrein van S.E. Fireworks treft de brandweer verschillende
branden aan, buiten het terrein zijn een aantal kleine brandjes.
18
Voor een uitgebreide beschrijving van de ramp: http://www.zero-meridean.nl/ramp_sel.html#13mei00
______________________
____________
Meer dan incidentpolitiek?
Pag. 45/100
Gino Tibboel, augustus 2010
De brandweer schaalt op en er gaan meerdere voertuigen naar de vuurwerkfabriek. De
alarmcentrale heeft dan nog geen goed beeld van de situatie en denkt dat het om veel
kleine brandjes in verschillende straten in Roombeek-West gaat.
Er staat veel publiek in de omgeving van de vuurwerkfabriek. Om 15.15 uur komen de
eigenaren aan bij de fabriek. Ze laten de brandweer weten dat er alleen klasse 1.4 (de
lichtste gevarenklasse) vuurwerk ligt opgeslagen. Daardoor maakt de brandweer zich
geen zorgen over groot explosiegevaar. Wel laten ze het publiek uit de Tollenstraat
verwijderen.
De eigenaar wil niet dat de brandweer de deuren van de opslag gaat openen, omdat
daarmee de brandwerendheid van de opslag wordt ondermijnd.
De brandweer negeert dit advies en opent de deuren. Om 15.22 slaan de vlammen uit de
opslagplaats en vuurwerk schiet uit deze opslagplaats alle kanten uit. Rond dat tijdstip
geven politie en ambulance aan hun meldkamers door dat er een grote brand woedt in
een vuurwerkfabriek en dat er explosiegevaar dreigt. Daarmee schatten ze de situatie
duidelijk realistischer in dan de brandweer, die meent de zaak onder controle te hebben.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 46/100
Om 15:34 uur is er een hevige explosie in een container. Er ontstaat een vuurbal rond de
container. In deze container liggen zware vuurwerkbommen die eerst alle kanten op
vliegen en vervolgens exploderen. Direct
daarop exploderen meerdere
opslagruimten heel snel achter elkaar.
Brandweerlieden, politiemensen en de
toeschouwers slaan massaal op de vlucht
.
De brand in de opslagplaatsen neemt fors
toe. Om 15:35 uur explodeert een grote
opslagplaats, vrijwel direct gevolgd door alle andere opslagplaatsen met een vuurbal van
135 meter doorsnee tot gevolg. Brandend vuurwerk en brokstukken puin worden
honderden meters weggeslingerd. Overal in de omgeving raken huizen in brand en
storten in.
De brandbestrijding
De brandweerauto's rondom de vuurwerkopslagplaats zijn direct verwoest en bij het tellen
van de koppen ontbreken 4 brandweerlieden. De resterende brandweermensen proberen
te helpen waar ze kunnen - als ze kunnen. De alarmcentrale heeft na de explosie niet
meteen een goed beeld van de hele situatie maar op de enorme klap en de gigantische
rookwolken reageren veel
brandweerkorpsen al op eigen initiatief.
Alle brandweer-, politie- en ambulanceeenheden uit de verre omtrek trekken
richting het rampterrein, inclusief Duitse
vlak over de grens. Zelfs vanuit de
Randstad komen ambulances,
Sigmateams en MMT's19 toesnellen.
De eerste 35 minuten kan er van het
blussen van de branden geen sprake
zijn: Alle handen zijn nodig om de gewonden te helpen en de overlevenden te evacueren.
De vele kleinere branden in de buurt nemen snel in omvang toe tot er rond 16.45 uur een
heuse vuurstorm ontstaat in de wijk.
19
Mobiel Medisch Team
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 47/100
Burgemeester Mans is niet in de stad tijdens de explosie; zodra hij op het stadhuis
aankomt, geeft hij een rampenverklaring af. Het is dan 16.50 uur.
Pas rond 18.30 uur is de brandbestrijding op het rampterrein zo georganiseerd dat er
gestructureerd geblust kan worden. ’s Avonds om negen uur zijn de laatste gewonden uit
de gewondennesten afgevoerd. In de Diekmanhal is opvang voor de niet gewonde
bewoners geregeld. Ruim 2000
mensen zijn geëvacueerd.
In de nacht brandt de wijk in een
spookachtig decor verder.
Pas op 14 mei om 19:30 uur zijn de
branden voor het grootste deel
geblust. Op 24 mei om 18:00 uur
wordt de rampenverklaring
ingetrokken en is de ramp officieel
beëindigd.
Het rampterrein tijdens de brand. In het midden de Roomweg,
rechtsmidden de Grolsch fabriek.
De oorzaken
Uit het onderzoeksrapport: "Het ging in bijna alle schakels van de veiligheidsketen mis.
Als de preventietaak op een goede wijze ingevuld was geweest, had de ramp niet
plaatsgevonden.''
De opslag was anders gebouwd dan waarvoor vergunning was verleend. De
veiligheidsmaatregelen waren onvoldoende. De gemeente Enschede wist dat S.E
.Fireworks niet over de juiste vergunningen beschikte, maar omdat het bedrijf toch eind
2002 naar een nieuwe locatie zou gaan, werd er geen actie ondernomen. Defensie is
verantwoordelijk voor het controleren van vuurwerkopslagplaatsen, maar de beschikbare
mankracht voor die controles was ontoereikend.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 48/100
Er werd nauwelijks in de praktijk gecontroleerd en als er een verbetering geëist werd, was
er geen sprake van controle op de uitvoering daarvan. Het opgeslagen vuurwerk was
verkeerd geclassificeerd en er lagen zeer gevaarlijke combinaties opgeslagen.
In de werkplaatsen was het vuurwerk uit de verpakkingen gehaald waardoor het in de
zwaarste klasse valt. Dat kan tot een massa-explosie leiden.
De uiteindelijke oorzaak van de massa-explosies is vastgesteld als een schokinitiatie, wat
wil zeggen dat het vuurwerk in de opslagruimtes tot ontploffing kwam door een schokgolf
van de eerste explosie.
De brandweer wist tijdens de uitruk dat het om brand in een vuurwerkopslag ging.
Er zou echter geen aanvalsplan voor het bedrijf aanwezig zijn en ook kreeg men geen
extra informatie van de alarmcentrale over de aard van het bedrijf. Er werd uitgerukt met
een tekort aan personeel. Daardoor kon de verkenning van het terrein niet goed
plaatsvinden en heeft men wellicht branden over het hoofd gezien.
De officier van dienst van de brandweer was tijdens het blussen op de hoogte van de
aanwezigheid van klasse 1.4 vuurwerk. Hij kende ook de klassenindeling en wist dat hij
bij zwaarder geclassificeerd vuurwerk snel de omgeving had moeten evacueren. De
eigenaren deelden hem echter expliciet mee dat het alleen om klasse 1.4 vuurwerk ging.
Wel adviseerden de eigenaren om de deuren gesloten te houden. Daaraan werd geen
gevolg gegeven, waarschijnlijk omdat men toen meende de branden onder controle te
hebben.
De acties na de ramp
De hele vuurwerkbranche werd direct aan extra controles onderworpen, maar ernstige
misstanden werden niet aangetroffen. Wel werd duidelijk dat het uit China geïmporteerde
vuurwerk niet correct gelabeld was. Her en der in het land drongen buurtbewoners aan op
verplaatsing van de opslagen.
Door de “Commissie onderzoek Vuurwerkramp” werd een uitgebreid onderzoek gedaan
naar de ramp. Deze commissie stond onder leiding van dhr. Oosting en staat vooral
bekend als “de commissie Oosting”.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 49/100
De commissie Oosting oordeelde hard
over het optreden van zowel landelijke
als gemeentelijke overheden. De
landelijke overheid heeft na een
explosie in een vuurwerkopslag in
Culemborg in 1991 onvoldoende
preventief beleid ontwikkeld en de
gemeente Enschede heeft
vergunningen verleend waarmee een
potentieel gevaarlijke situatie niet alleen gedoogd maar ook achteraf goedgekeurd werd.
Twee wethouders traden daarom later af.
4.2.2 De beraadslagingen in de Tweede Kamer over de ramp in Enschede
De behandeling in de Tweede Kamer verliep in vijf debatten. In deze debatten werd het
rapport over de vuurwerkramp Enschede (opgesteld door de Commissie onderzoek
Vuurwerkramp20) besproken met de betreffende ministers: dhr. De Vries (Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties), dhr. Pronk (VROM), mevr. Netelenbos (Verkeer en
Waterstaat), dhr. De Grave (Defensie), mevr. Borst-Eilers (Volksgezondheid Welzijn en
Sport) en de staatssecretarissen: dhr. Van Hoof (Defensie), dhr. Hoogervorst (Sociale
Zaken en werkgelegenheid) en dhr. G.M. de Vries (Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksaangelegenheden). Namens de partijen werd het woord gevoerd door de leden
mevr. Wagenaar (PvdA), dhr. Poppe (SP), dhr. Van der Steenhoven (GroenLinks), dhr.
Van den Doel (VVD), dhr. Mosterd (CDA), mevr. Scheltema- de Nie (D66), dhr. Slob
(ChristenUnie) en dhr. Van den Berg (SGP). In de derde termijn van het laatste debat
verschijnen ineens de fractievoorzitters ten tonele: dhr. Melkert (PvdA), dhr. Rosenmöller
(GroenLinks), dhr. De Hoop Scheffer (CDA)en dhr. De Graaf (D66).
Tijdens deze debatten zijn 15 moties ingediend:
-
de motie Wagenaar / Scheltema-de Nie over het opstellen van een plan van aanpak
om de verkokering binnen de ministeries tegen te gaan; deze motie is met algemene
stemmen aangenomen;
20
Dit rapport staat vooral bekend als het rapport Oosting.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 50/100
-
de motie Wagenaar c.s. over voorstellen ten aanzien van de afhandeling van de
vervolgschade; deze motie is met algemene stemmen aangenomen;
-
de motie Van den Doel c.s. over doorlichting van veiligheidsregelgeving; deze motie is
met algemene stemmen aangenomen;
-
de motie Van den Doel/Mosterd over een landelijk onafhankelijk expertisecentrum;
deze motie is verworpen (alleen VVD en CDA vóór);
-
de motie Scheltema-de Nie/Van der Steenhoven over een culturele omslag binnen de
departementen; deze motie is met algemene stemmen aangenomen;
-
de motie Scheltema-de Nie/ Wagenaar over de coördinerende bevoegdheid van de
minister van VROM; deze motie is met algemene stemmen aangenomen;
-
de motie Scheltema-de Nie over het opstellen van een bedrijfsplan veiligheid; deze
motie is aangenomen (CDA tegen);
-
de motie Mosterd c.s. over de mogelijkheden van taakuitvoering door
brandweerdiensten; deze motie is met algemene stemmen aangenomen;
-
de motie Mosterd c.s. over een landelijk normatief kader voor gebruiksvergunningen;
deze motie is ingetrokken;
-
de motie Van den Berg c.s. over ontmoediging van gebruik van vuurwerk; deze motie
is aangenomen (VVD tegen);
-
de motie Poppe over afkeuring van het beleid van Defensie; deze motie werd
verworpen (alleen de SP stemde voor);
-
de motie Poppe over afkeuring van het beleid van VROM; deze motie werd verworpen
(alleen de SP stemde voor);
-
de motie Van der Steenhoven/ Mosterd over taken van de ongevallenraad; deze motie
werd ingetrokken;
-
de motie Van der Steenhoven/ Wagenaar over een certificaat ’’eerlijk vuurwerk’’; deze
motie werd met algemene stemmen aangenomen;
-
de motie De Hoop Scheffer c.s. houdende afkeuring van het gevoerde beleid van de
minister van Defensie; deze motie werd verworpen (dankzij de steun van de
coalitiepartijen).
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 51/100
4.2.3 Beschouwing van het debat aan de hand van het model
1. Coalitie vs. Oppositie
Is er verschil in de opstelling tijdens debatten omdat een partij in de oppositie of in de coalitie zit.
Dhr. Van der Steenhoven (GroenLinks) constateert dat de afgelopen 20 jaar verkokering
in de handhaving is opgetreden zonder dat kabinetten er iets aan deden. GroenLinks was
in deze periode steeds een oppositiepartij. Hij gebruikt overigens het betoog van mevr.
Wagenaar(PvdA) om hier op te wijzen (PvdA is op dat moment regeringspartij). Ook
vraagt dhr. Van der Steenhoven (GroenLinks) zich af waarom de ministers niet aftreden,
net als de wethouders van Enschede. GroenLinks steunt de motie van de dhr. De Hoop
Scheffer (CDA), waarin het beleid van de minister van Defensie wordt afgekeurd.
Dhr. Poppe(SP) verwijt Paars een gebrek aan cultuurverandering, die men wel beloofd
had. Dit met name in relatie tot de geconstateerde verkokering tussen de departementen.
Iets wat al vaker in de kamer ter sprake is geweest, maar kennelijk niet is verbeterd.
Dhr. De Hoop Scheffer (CDA) dient een motie van afkeuring21 in tegen de minister van
Defensie. Deze wordt gesteund door de oppositiepartijen, maar haalt het niet in de
stemmingen omdat de coalitiepartijen allemaal tegenstemmen.
2. Partij ideologie
Wordt er vanuit de partij ideologie geredeneerd tijdens de debatten.
Mevr. Wagenaar (PvdA) pleit voor grotere taak van de overheid in de handhaving en
regulering. Dit past bij de partijpolitiek van de PvdA, waarbij de overheid een actieve rol
heeft in de bescherming van de burger22.
Als het onderwerp van de schadeafhandeling voor de getroffenen aan de orde komt,
ontstaat er een korte discussie tussen mevr. Wagenaar (PvdA) en dhr. Poppe (SP) over
de manier waarop de financiële ondersteuning moet worden ingericht. Dhr. Poppe(SP)
pleit voor een fonds waaruit mensen een vergoeding kunnen krijgen. Mevr.
Wagenaar(PvdA) wil liever een regeling. Het doel van beide voorstellen is gelijk, namelijk
zorgen voor een adequate afwikkeling van de financiële gevolgen voor getroffen burgers.
21
In de volksmond heet dit een motie van wantrouwen, formeel bestaat een dergelijk instrument niet, zie
ook 2.6.6.
22
Zie 3.3 Politieke stromingen.
______________________
____________
Meer dan incidentpolitiek?
Pag. 52/100
Gino Tibboel, augustus 2010
De PvdA wil meer vanuit de overheid regelen, vandaar een regeling waarin beschreven is
wie een vergoeding krijgt en wanneer. De SP pleit voor een fonds, waarbij de
verantwoordelijkheid lager in de samenleving wordt neergelegd. Overigens passen beide
voorstellen in het socialistische karakter van beide partijen; de overheid heeft een rol in
de bescherming van de burger.
Dhr. Van de Doel(VVD) stelt dat eigen verantwoordelijkheid van de burgers en dan met
name de ondernemer, hier onvoldoende is opgepakt. Hij is ook van mening dat hier meer
op gewezen moet worden. Burgers en ondernemers hebben een eigen
verantwoordelijkheid en mogen niet naar overheid wijzen23.
Hij pleit daarbij voor minder, maar heldere regels waardoor de burger zijn eigen
verantwoordelijkheid beter in kan vullen. Er ontstaat een discussie tussen dhr. Poppe(SP)
en dhr. Van de Doel(VVD) waarbij de VVD de verantwoordelijkheid bij de burger neer wil
leggen en de SP pleit voor een beschermende taak van de overheid. Dhr. Poppe (SP)
vindt dat de overheid had moeten zorgen dat de omwonenden wisten van de fabriek en
dat de overheid is tekortgeschoten door te weinig toezicht. Hij is zelfs van mening dat het
rijk toezicht had moeten houden op de handhaving door de gemeenten. Dit past in de rol
van de beschermende overheid die de SP voorstaat. Dhr. Van de Doel (VVD) stelt dat het
illegale opslag was en de overheid dat niet wist. Daarmee heeft de burger (in dit geval het
bedrijf) zijn verantwoordelijkheid niet genomen.
Dhr. Van der Steenhoven (GroenLinks) wijst op het belang van openheid naar de burger
over risico’s in combinatie met een verplichting voor de overheid om de risico’s te
inventariseren. Bij deze risico’s moet vooral gekeken worden naar de effecten en gezocht
worden naar veiliger alternatieven. Deze stelling past prima binnen de ecologische
opstelling van GroenLinks. Daarbij wijst dhr. Van der Steenhoven ook nog eens op het feit
dat het vuurwerk in China vaak met behulp van kinderarbeid vervaardigd wordt. Hij dient
daar zelfs een motie over in, die ook wordt aangenomen. In deze motie wordt een
certificering voorgesteld waardoor kinderarbeid wordt uitgesloten en het vuurwerk juist
geclassificeerd moet zijn.
23
Zie 3.3 Politieke stromingen.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 53/100
Dhr. Slob (CU) is duidelijk in zijn standpunt; de verantwoordelijkheid voor de veiligheid
loopt door de gehele samenleving, van hoog (de rijksoverheid) tot laag (de burger zelf).
Hij constateert ook een duidelijke spanning tussen de wens tot een terugtredende
overheid en het optreden bij incidenten. Deze spanning geldt ook voor de roep om
verbeterde handhaving na incidenten en de gelijktijdige wens voor een terugtredende
overheid. Deze gespreide verantwoordelijkheid past bij de christelijke achtergrond van de
ChristenUnie, ze deelt deze opvatting met het CDA en de SGP.
Dhr. Mosterd (CDA) wijst namelijk op de systeemverantwoordelijkheid van de overheid.
De verantwoordelijkheid voor de veiligheid loopt door de hele samenleving heen, men kan
niet één laag verantwoordelijk maken. Dhr. Van de Berg (SGP) stelt in zijn eerste termijn
dezelfde verantwoordelijkheid voor de overheid vast.
Dhr. Poppe (SP) wijst in het debat meerdere malen op de verantwoordelijkheid van de
overheid om de burger te beschermen24.
3. Politieke timing
Hoe verhoudt de opstelling tijdens debatten zich tot de “politieke” periode.
Dhr. van de Doel (VVD) refereert aan het kabinet Lubbers III (waar de VVD in de
oppositie zat), waar men te weinig heeft gedaan met een eerdere rapportage over
gevaren van vuurwerk- en explosievenopslag25.
Het CDA stelt duidelijk dat de bewindslieden hun verantwoordelijkheid moeten nemen
4. Relaties met andere dossiers
Worden verbanden met andere dossiers gelegd.
Direct in het begin van het debat verwijst mevr. Wagenaar (PvdA) naar het rapport van de
commissie Scheltema26. In dit rapport staat, kort samengevat, dat een minister ook
verantwoordelijk is voor problemen in zijn departement die ontstaan zijn in een vorige
regeerperiode. Hiermee neemt zij alvast een voorschot op een eventuele aanval op de
minister over het functioneren van zijn ministerie.
24
Zie ook 3.3 Socialisme
Hier wordt verwezen naar de rapportage na het ongeluk bij Culemborg.
26
Commissie Scheltema (1992-1993): “Steekhoudend ministerschap”.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
25
____________
Pag. 54/100
Later in het debat stelt minister De Grave dat deze verantwoordelijkheid met de tijd
minder wordt. Volgens de PvdA is dat niet correct. Hierover ontstaat (uiteraard) een
discussie, waarbij de minister stelt liever op te treden dan af te treden. Het is volgens de
minister aan de kamer om een oordeel over de minister te vellen.
Het project versterking brandweer (PVB)wordt door mevr. Wagenaar (PvdA) gebruikt om
te wijzen op de tweeslachtigheid in de financiële ondersteuning van het rijk. Zij heeft
daarover een motie ingediend, nu blijkt dat de financiële injectie voor het PVB vooral uit
de gemeenten is gekomen en niet uit het rijk. Uiteraard is zij verbolgen over het
onvoldoende uitvoeren van haar motie.
Dhr. van de Doel(VVD) legt een relatie met de rapportage van de ramp in Volendam dat
later in het jaar behandeld gaat worden. Hij gaat daarbij vooral in op de noodzaak tot
vermindering van regels en verbetering van de handhaving.
Hij wil deze beide dossiers gaan gebruiken om de veiligheid in Nederland te verhogen. Dit
is opvallend omdat hij daarmee niet meer bezig is met het incident Enschede, maar de
zaak in een breder perspectief neerzet.
Verschillende fracties (D66, SGP) verwijzen naar voorstel voor één onderzoeksraad. De
instelling van deze raad is in voorbereiding tijdens deze debatten. Mevr. Wagenaar
(PvdA) heeft daartoe in december 2000 een motie ingediend welke door de tweede
Kamer met algemene stemmen is aangenomen. Uiteindelijk zal de “Rijkswet
Onderzoeksraad voor Veiligheid” in december 2004 zonder stemming worden
aangenomen door de Tweede Kamer.
Dhr. Mosterd (CDA) verwijst, in relatie tot de druk ten gevolge van regelgeving, naar de
regels voor agrarische bedrijven, waarbij vijftien regelingen toegepast worden. Dit gebeurt
door vier bestuurslagen en acht controlerende instanties. Dit is voor het CDA (gezien
diens achterban) een belangrijk dossier.
Bij de beantwoording in eerste termijn van minister De Vries (BZK) ontstaat een korte
discussie met mevr. Scheltema de Nie(D66) over de verkokering in de ministeries.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 55/100
Hierbij pleit mevr. Scheltema de Nie(D66) voor een “kwaliteitskamer” welke toezicht moet
houden op de verschillende ministeries. Deze was eerder door de Wetenschappelijke
Raad voor Regeringsbeleid voorgesteld. Ook dhr. Van der Steenhoven (GroenLinks)
verwijst hiernaar en koppelt het aan de rapportage van de Bijlmerramp, waar “we dus
kennelijk niets van geleerd hebben”. Deze kwaliteitskamer wordt door de partijen gezien
als een instrument om de verkokering van de departementen tegen te gaan.
Op dit punt is de kamer met de minister in debat over de verkokering tussen de
departementen, dit naar aanleiding van het rapport Oosting, maar niet een onderwerp dat
een directe relatie heeft met fysieke veiligheid of de ramp in Enschede. Gezien de
bijdragen van veel fracties is dit een onderwerp dat voor de fracties belangrijk is. De
rapportage van Enschede wordt hier als opstap naar deze discussie gebruikt.
Minister de Vries leidt de discussie weer terug naar de veiligheid en de rol van BZK
daarin. Hierop reageert dhr. Van de Doel (VVD) met een opmerking over de
chloortransporten, waarbij de interdepartementale afstemming ook onvoldoende was. De
minister gebruikt dan de discussie om nog even te verwijzen naar zijn nieuwe CAO met
de politie, waardoor er meer politie op straat komt.
Deze discussie over de verkokering tussen de departementen, maar ook binnen de
departementen komt meerdere malen terug tijdens de termijnen van de ministers. Met
name minister De Grave (Defensie) en staatssecretaris Van Hoof (Defensie) wordt het
vuur behoorlijk aan de schenen gelegd. Dat heeft vooral te maken met de rol van het
bureau MILAN/AMV27, onderdeel van Defensie, dat verantwoordelijk was voor de
controles maar dat niet heeft gedaan. Ook lessen uit het verleden28 zijn volgens de Kamer
niet meegenomen in de advisering over de vergunningen door Defensie.
Dhr. Poppe (SP) verwijst bij deze discussie al naar het rapport over de Volendambrand29.
Hij vraagt zich daarbij af: “hoe de minister er voor gaat zorgen dat wordt voorkomen dat
het café op de hoek brandveilig is en er honderd meter verderop een gevaarlijk bedrijf
staat waarvan de veiligheid niet wordt aangepakt?”
27
MILAN (MILieu, Arbo en NBC) was het bureau van Defensie dat verantwoordelijk was voor advisering
over en toezicht op vuurwerkopslag, later veranderde de naam in AMV (adviseur milieuvergunningen).
28
Hier wordt het rapport van de explosie in Culemborg bedoeld.
29
Deze wordt pas in oktober 2001 in de kamer besproken.
______________________
____________
Meer dan incidentpolitiek?
Pag. 56/100
Gino Tibboel, augustus 2010
5. Mediafactor
Wat is de invloed van de media op de debatten.
Dhr. Poppe (SP) verwijst meerdere malen naar artikelen in de media. Hij citeert een
artikel uit de Trouw over het aantal politieagenten dat belast is met rampenbestrijding.
Verder uit interviews met betrokkenen (burgemeester Mans; de voorzitter van de VNG).
De voorzitter van de VNG stelt daarin dat de veiligheid het wel eens aflegt tegen andere
waarden, zoals overlast of werkgelegenheid. Hij gebruikt dit om aan te tonen dat er
onvoldoende politieke verantwoordelijkheid is voor de publieke zaak. Dit past bij de SPideologie van een beschermende overheid.
In oktober 2000 gaf minister De Grave een interview aan RTV Oost, dat later ook
gepubliceerd is in het blad Twentevisie. In dat interview verklaart hij dat hij er niet van
uitgaat dat het disfunctioneren van één persoon van het bureau MILAN de oorzaak was
van de explosie. Maar de minister is er wel verantwoordelijk voor. Hij stelt daarin ook:
“mijn aftreden staat in geen enkele verhouding tot wat er in Enschede is gebeurd”. Dhr.
Slob (ChristenUnie) citeert daaruit: “ Ik ben er politiek verantwoordelijk voor”. En vraagt
naar aanleiding daarvan of de minister er nog steeds zo over denkt. Dat in relatie tot de
conclusies uit het rapport Oosting dat het disfunctioneren van het bureau MILAN in
belangrijke mate heeft bijgedragen aan het ontbreken van voldoende
veiligheidsmaatregelen en toezicht. Uiteindelijk zegt De Grave (Defensie) dat hij beter kan
blijven zitten en de maatregelen gaan invoeren dan opstappen.
Door Radio Een is, naar aanleiding van de vuurwerkramp, een opiniepeiling gehouden.
Uit deze opiniepeiling blijkt dat een meerderheid van de ondervraagden vindt dat de
verantwoordelijken op moeten stappen. Dhr. Poppe (SP) verwijst naar deze opiniepeiling
om de stelling te onderbouwen dat de ministers moeten aftreden. Hij dient zelfs twee
moties ter afkeuring van het beleid van een ministerie in; één ten aanzien van het
ministerie van VROM en één ten aanzien van het ministerie van Defensie.
6. Procesgebruik
Worden de in de Tweede Kamer gebruikelijke processen gebruikt om het debat te beïnvloeden.
Normaal gesproken worden debatten in twee termijnen afgehandeld; de Kamerleden
stellen vragen, de regering antwoordt. In de tweede termijn reageren de Kamerleden en
daarop weer de regering.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 57/100
Daarmee is de behandeling afgerond. In het debat over de vuurwerkramp is een derde
termijn ingelast. In deze derde termijn voeren, van de meeste partijen, de
fractievoorzitters het woord. Dit in tegenstelling tot de eerdere debatten die gevoerd
werden door de woordvoerders. Dit had te maken met de motie van De Hoop Scheffer
(CDA) waarin het beleid van de minister van Defensie werd afgekeurd. Minister De
Vries(BZK) gaf duidelijk aan dat het aannemen van deze motie zou leiden tot de val van
het kabinet.
7. Stemgedrag
Aan de hand van het stemgedrag kunnen mogelijk coalities ten aanzien van bepaalde onderwerpen worden
geïdentificeerd.
De motie van dhr. Van den Berg c.s. over ontmoediging van gebruik van vuurwerk is door
de Tweede kamer aangenomen. Alleen de VVD stemt tegen, dat komt overeen met het
algemene partijstandpunt waarbij de VVD tegen inmenging van de overheid is ten
aanzien van de keuzemogelijkheden van burgers 30.
Opvallend in dit debat is dat de motie De Hoop Scheffer c.s., waarin het gevoerde beleid
van de minister van Defensie wordt afgekeurd, wordt verworpen. Dit ondanks de steun
voor de motie van de oppositiepartijen: SP, GroenLinks, CDA, ChristenUnie en SGP. Er
werden nog twee afkeurende moties ingediend door de SP, deze werden alleen door de
SP gesteund.
Bij de laatste termijn van de behandeling voeren de fractievoorzitters het woord. De Graaf
(D66) geeft dan, na een vraag van Dhr. Rosenmöller (GroenLinks) dat zijn fractie een
politieke afweging heeft gemaakt bij het niet steunen van de motie van afkeuring tegen de
minister van Defensie.
8. Algemene opmerkingen
In de eerste termijn maken vrijwel alle fracties gelijke opmerkingen die gebaseerd zijn op
de conclusies van het rapport Oosting31. Opvallend (in vergelijking met het debat over de
Herculesramp) is dat men hier veel minder op detailniveau spreekt.
30
Zie ook 3.3 Politieke stromingen: Liberalisme
Dit is de commissie die de vuurwerkramp in Enschede onderzocht.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
31
____________
Pag. 58/100
Alleen het CDA maakt een opmerking over de late aanwezigheid van de
brandweercommandant op het terrein.
In de beantwoording van het kabinet zet minister De Vries( BZK) uiteen dat het kabinet
een beleidsconcept hanteert waarbij een lokaal, integraal veiligheidsbeleid wordt
nagestreefd. De ondersteuning komt van het rijk: expertise en nieuwe instrumenten.
Hiertoe hebben de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Inter Provinciaal Overleg
een belangrijke rol. Even later stelt hij dat: burgers en bedrijven een primaire
verantwoordelijkheid hebben voor de veiligheid.
De overheid heeft een centrale rol bij het bevorderen van de veiligheid, zonder aan te
geven welk niveau van overheid (lokaal, provinciaal, landelijk). Hiermee probeert hij
duidelijk om het geheel van maatregelen in een breed perspectief neer te zetten. De
leden van de Tweede Kamer gaan dan toch weer snel het detail van de Vuurwerkramp in.
Zo stelt mevr. Scheltema de Nie (D66) weer vragen over de kinderarbeid bij het
vervaardigen van vuurwerk in China.
4.2.4 Conclusies
In dit debat vallen een aantal dingen op, de meest opvallende is de motie van afkeuring
van De Hoop Scheffer (CDA) en dan met name de reactie van D66 daarop.
Fractievoorzitter, dhr. De Graaf (D66) geeft aan dat zijn partij de politieke keuze heeft
gemaakt om deze motie niet te steunen. Het kabinet heeft in zijn reactie op de motie
aangegeven in zijn geheel op te stappen als deze motie wordt aangenomen. Bij de
behandeling van deze motie (in de derde termijn) zijn van de meeste partijen de
fractievoorzitters aanwezig en voeren ook het woord. Dit in tegenstelling tot de
voorgaande debatten waarin voornamelijk de woordvoerders aanwezig waren.
Door het hele debat heen is bij de opstelling van de partijen duidelijk de partij ideologie
herkenbaar. Zo vraagt GroenLinks aandacht voor de kinderarbeid in China en is de VVD
tegen de inmenging van de overheid bij het ontmoedigen van de verkoop van vuurwerk.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 59/100
De media zijn gedeeltelijk terug te vinden in de debatten. Niet zozeer als aanjagers van
de debatten of de gestelde vragen maar meer omdat ze gebruikt worden, met name door
dhr. Poppe (SP), als legitimatie van zijn opstelling in het debat.
In tegenstelling tot het debat over de Herculesramp wordt hier nauwelijks over details van
het incident gesproken, men is er duidelijk op uit om de veiligheid rondom de opslag en
fabricage van vuurwerk te verhogen. De Kamerleden leggen zelfs verbanden met andere
activiteiten met gevaarlijke stoffen, zoals chloortransport en BRZO32 bedrijven.
Er zijn een aantal verwijzingen naar andere dossiers, zoals het voorstel voor instellen van
een onderzoeksraad en de motie van mevr. Wagenaar (PvdA) over de financiering van
het PVB. Ook wordt verwezen naar andere dossiers zoals Culemborg of Volendam maar
dan meestal ondersteunend bij het punt dat men wil maken.
De verkokering van de departementen en ook binnen de departementen is een belangrijk
issue dat in dit debat meerdere malen terugkomt. De commissie Oosting heeft dit ook als
een duidelijk probleem gesignaleerd. Deze verkokering is kennelijk al vaker in de Tweede
Kamer besproken, gezien de manier waarop men er over debatteert.
De verbetering van de fysieke veiligheid is in dit debat goed terug te vinden, er wordt
aandacht besteed aan het verbeteren van de regelgeving op het gebied van gevaarlijke
stoffen, waarbij ook relaties met andere stoffen worden gelegd.
Toch is ook duidelijk dat een aantal andere belangen spelen, de verkokering van de
departementen en tussen de overheden krijgt veel aandacht. De motie van afkeuring van
het CDA draagt niets bij aan het verbeteren van de veiligheid, maar is wel een signaal
naar de regeringspartijen. Het standpunt van D66 daarin is een duidelijk voorbeeld van
politiek gedrag.
32
Besluit risico’s zware ongevallen 1999, stelt eisen aan de veiligheidsorganisatie van risicovolle bedrijven
in Nederland en het toezicht van de overheid daarop.
______________________
____________
Meer dan incidentpolitiek?
Pag. 60/100
Gino Tibboel, augustus 2010
4.3
De Cafébrand in Volendam
4.3.1 De brand in café Het Hemeltje te Volendam33.
Kort na twaalf uur op 1 januari 2001 zit
café Het Hemeltje stampvol. In Het
Hemeltje zijn dan 300 jongeren, ruim 3
keer meer dan is toegestaan, aanwezig.
Om 00:30 uur steekt iemand een heel
pakje met sterretjes aan. Daar schiet een
steekvlam uit waardoor de kerstversiering aan het plafond in brand vliegt. Binnen een
minuut ontstaat er in de droge dennetakken een vuurbal die door het café schiet.
Brandende takken vallen op de aanwezigen. Er ontstaat grote paniek. De hitte, het
gebrek aan zuurstof en de vele mensen die over elkaar vallen, maakt vluchten bijna
onmogelijk. Iedereen probeert weg te komen, maar uitgangen zijn verstopt met mensen.
Alle zuurstof in de ruimte wordt door de brand opgenomen, maar er is geen nieuwe
aanvoer van zuurstof meer: Vrijwel direct na het ontstaan dooft de brand ook weer uit.
Buiten heeft men niet direct door wat er in Het Hemeltje aan de hand is, maar al heel snel
klimt iemand op de luifel van de (ondergelegen) WirWar bar en begint de getraliede
ramen van Het Hemeltje in te slaan. De lucht die door de ramen naar binnen komt, geeft
lucht en koelte aan de slachtoffers die in de hete ruimte dreigden te stikken. Omdat de
brand dan al helemaal gedoofd is veroorzaakt de nieuwe zuurstoftoevoer geen
branduitbreiding. Hij slaat de
ramen precies op het goede
moment in.
In de paar minuten dat de brand
woedde, zijn meer dan 200
mensen gewond, 10 van hen zo
ernstig dat ze later aan hun letsel
overlijden. 4 jongeren overlijden
direct.
33
Voor een uitgebreide beschrijving van de ramp: http://www.zero-meridean.nl/ramp_sel.html#1jan01
______________________
____________
Meer dan incidentpolitiek?
Pag. 61/100
Gino Tibboel, augustus 2010
De rampbestrijding.
Om 00:38 uur komt een melding van een woningbrand aan de Haven de Volendam
binnen bij de Alarmcentrale van Purmerend (AC). De brandweer van Volendam wordt
gealarmeerd . Het is dan al duidelijk dat er brand in een café is en dat er meerdere
gewonden zijn. Op grond van de vele paniektelefoontjes gaan er meerdere ambulances
en brandweervoertuigen op weg. Het eerste brandweervoertuig is om 00.46 uur ter
plaatse. Tot hun verbazing is er geen spoor van brand, maar wel een enorme chaos. De
brandweerlieden worden bijna uit de auto getrokken en het publiek begint aan de slangen
te trekken. Overal waar ze kijken zien ze zwaar verbrandde mensen rondlopen. De
bevelvoerder geeft aan de AC door dat het om een grote tot zeer grote brand gaat met
meer dan 50 gewonden. Dat doet hij om snel meer brandweermensen op de been te
brengen, want van enige brand is niets te bespeuren. Op grond van die melding rukken er
meer brandweereenheden uit en er gaan in totaal 15 ambulances richting Volendam.
Toch is het bij de AC nog steeds onduidelijk wat er nu echt aan de hand is. Er wordt dan
ook niet tot opgeschaald naar een rampsituatie.
De grote hoeveelheid slachtoffers leidt er wel toe dat de Centrale Post Ambulancevervoer
-Amsterdam (CPA) rond 01:00 uur witte kolom opschaalt. SIGMA34 eenheden worden
opgeroepen en materiaal naar Volendam gebracht. Ook probeert men een traumaheli op
te roepen, maar die mag ’s nachts niet vliegen. Een Mobiel medisch team (MMT) van het
Amsterdamse VU-ziekenhuis komt per auto rond 1.50 uur aan op het rampterrein. Dan
zijn de ziekenhuizen in de omgeving al gealarmeerd en bezig gewonden op te vangen en
extra capaciteit bij te schakelen.
Ondertussen is het bericht van de brand snel door het dorp verspreid en overal vandaan
trekken bezorgde ouders naar de dijk op zoek naar hun kinderen. In cafés en woonhuizen
rond Het Hemeltje worden de zwaar verbrande slachtoffers binnengebracht en onder de
douche gezet. Iedereen is druk bezig met helpen van de vele slachtoffers.
Ook de burgemeester van Volendam stapt in zijn auto en rijdt naar de dijk, waar hij zich
bij de bevelvoerder meldt. Op de dijk heerst volslagen chaos en zowel de burgemeester
als de bevelvoerder kunnen het voertuig niet meer uit.
34
Snel Inzetbare Groep ter Medische Assistentie
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 62/100
Hoewel de burgemeester ziet dat het heel erg is, besluit hij geen rampenverklaring uit te
geven omdat hij midden in de chaos vast zit. Door dit besluit komt er geen verbetering in
de chaotische aansturing van de vele hulpdiensten op en rond de dijk.
De politie heeft de eerste drie kwartier onvoldoende capaciteit om de dijk rond Het
Hemeltje te ontruimen. De politie concentreert zich op het vrijmaken van
ambulanceroutes en het bijstaan van de vele gewonden. Pas om 1.20 uur wordt de dijk
rond Het Hemeltje vrijgemaakt van publiek.
Rond 01:30 uur is er een commandocentrum operationeel op de Zeedijk, midden in het
rampterrein. Door de rondom hen heersende hectiek van de feitelijke rampenbestrijding
komt het Commando Ramp Terrein niet van de grond. Daardoor blijft de
commandostructuur op het niveau van een Coördinatie Team Plaats Incident. De
hulpverlening blijft steken in de routine van alledag, waarbij iedereen die kan helpen zo
goed mogelijk hulp verleent.
Intussen zijn op diverse locaties spontaan gewondennesten ontstaan. Slachtoffers, allerlei
soorten hulpverleners en zoekende ouders lopen daar in en uit. Met eigen vervoer
worden de gewonden naar ziekenhuizen gebracht. Rond 02:45 is de medische
hulpverlening goed georganiseerd, maar de situatie is nog altijd chaotisch. Er zijn dan
twee SIGMA tenten operationeel en 2 MMT’s ter plaatse. Ongeveer 80 slachtoffers zijn
dan getrieerd. 4 SIGMA teams en een MMT zijn onderweg. De afvoer van slachtoffers is
in volle gang. In totaal worden er 70 ambulances van 8 CPA-regio's ingezet, die samen
100 spoedritten maken. De ziekenhuizen (ook in België en Duitsland) hebben ruim 200
gewonden behandeld en/of opgenomen.
Rond 04:30 uur zijn de meeste slachtoffers afgevoerd en wordt de inzet van
hulpverleningsdiensten afgebouwd. In de hele nacht heeft er geen gestructureerde
rampenbestrijding plaatsgevonden. Pas in de loop van 1 januari komt een soort
Rampenstaf bijeen op het gemeentehuis om de nazorgactiviteiten te gaan organiseren.
In de eerste week overleden 6 jonge mensen aan hun zware brandwonden en lagen er
nog 90 in ziekenhuizen en brandwondencentra in heel Nederland, België en Aken
(Duitsland). In totaal overleden 14 jongeren ten gevolge van deze ramp.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 63/100
4.3.2 De beraadslagingen in de Tweede Kamer over de café brand in Volendam
De behandeling in de Tweede Kamer verliep in één debat. Dit debat verliep wel in de
gebruikelijke vorm van een eerste en een tweede termijn. In de tweede termijn werden
een aantal moties ingediend.
In deze debatten werd de rapportage van de commissie Alders en de kabinetsreactie
hierop besproken met de betreffende minister; mevr. Borst Eilers (Volksgezondheid,
Welzijn en Sport) en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en
koninkrijksaangelegenheden; dhr. G.M. de Vries.
Namens de partijen werd het woord gevoerd door de leden: mevr. Wagenaar(PvdA); dhr.
Poppe (SP); dhr. Pitstra (Groen Links); dhr. Van den Doel (VVD); dhr. Slob
(ChristenUnie); dhr. Van den Berg (SGP); mevr. Scheltema van Nie(D66) en dhr. Meijer
(CDA).
Tijdens deze debatten zijn 7 moties ingediend:
-
de motie Wagenaar c.s. over de tegemoetkomingen voor letselschade conform de
afhandeling in Enschede. Deze motie is met algemene stemmen aangenomen;
-
de motie Van den Doel c.s. over de betere betrokkenheid van de ambulance- en de
ziekenhuissector bij de voorbereiding op de rampenbestrijding, inclusief een financiële
vergoeding daartoe. Deze motie is met algemene stemmen aangenomen;
-
de motie Th.A.M. Meijer c.s. over de realisatie van de bestuurlijke inbedding van
veiligheidsregio’s in 2004. Deze motie is aangenomen, de fractie van de VVD stemde
tegen;
-
de motie Van den Berg/Slob over een financiële impuls aan de gemeenten voor de
implementatie van de actiepunten uit het rapport Oosting. Deze motie is aangehouden
door de aanbieders. In een later stadium is er door de kamer over gestemd en is de
motie verworpen. De fracties van SP, GroenLinks, CDA, ChristenUnie en SGP
stemden voor;
-
de motie Scheltema-de Nie c.s. over een door de regering op te stellen nota over de
toezichtbevoegdheden van onderscheidene overheden; Deze motie is met algemene
stemmen aangenomen;
-
de gewijzigde motie Slob c.s. over het onderbrengen van de psychosociale nazorg in
de Wet Geneeskundige Hulpverlening bij Rampen. Deze motie is met algemene
stemmen aangenomen;
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 64/100
-
de motie Poppe over een opdracht aan de commissie Tegemoetkoming bij rampen en
calamiteiten om te komen tot de ontwikkeling van criteria voor een financiële
tegemoetkoming bij immateriële schade van slachtoffers van rampen en calamiteiten.
Deze motie werd verworpen; alleen SP, Groen Links en ChristenUnie stemden voor.
4.3.3 Beschouwing van het debat aan de hand van het model
1. Coalitie vs. Oppositie
Is er verschil in de opstelling tijdens debatten omdat een partij in de oppositie of in de coalitie zit.
Dhr. Meijer (CDA), wiens partij geen deel uitmaakt van de regering, maakt een opmerking
die een relatie heeft met de tegenstelling oppositie versus coalitie. “In 1998, bij de
parlementaire enquête over de Bijlmerramp, werd al vastgesteld dat de verkokering
binnen de overheid moet worden verbroken” aldus dhr. Meijer(CDA). Als oppositiepartij
stelt hij dan ook vast dat de regering hier te weinig aan gedaan heeft.
Dhr. Pitstra van Groen Links haalt in beide termijnen hard uit naar de beide
regeringsfunctionarissen. Hij hoopt: “dat het neoliberale sprookje over een terugtredende
overheid en zelfregulering definitief tot het rijk der fabelen behoort?”. Dit past ook prima
bij het moment van het debat in relatie tot de politieke timing. Hij neemt hier duidelijk een
standpunt in naar de komende verkiezingen.
Saillant detail is dat de dhr. De Vries (staatssecretaris BZK) hierop reageert met te
zeggen dat hij niet namens een politieke familie spreekt, maar namens het kabinet. En er
dan aan toevoegt: “Het een is overigens niet onverenigbaar met het ander.”
2. Partij ideologie
Wordt er vanuit de partij ideologie geredeneerd tijdens de debatten.
In dit debat wordt duidelijk vanuit de partij ideologie van de partijen geredeneerd. Mevr.
Wagenaar van de PvdA stelt dat veiligheid niet langer meer vraagt om een poldermodel,
er moet in dit opzicht duidelijker besluitvorming komen.
Onderdeel hiervan is de stelling dat voor de aansturing van de brandweer een zelfde
model moet worden gehanteerd als voor de politie. Ook maakt zij zich zorgen over de
voortgang van de besluitvorming over de veiligheidsregio’s.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 65/100
Mevr. Wagenaar (PvdA) zegt ook iets over de zorgplicht van de overheid voor de
slachtoffers. Dhr. van den Doel (VVD) reageert daarop door te vragen of zij de
verantwoordelijkheid niet bij de overheid ziet? Mevr. Wagenaar gaat de discussie niet aan
maar vraagt het aan de regering. Hier botsen dus de beide partijopvattingen. Mevr.
Wagenaar (PvdA) geeft dan ook aan niet in deze discussie te willen geraken.
Dhr. Van den Doel (VVD) stelt duidelijk dat deze ramp niet had kunnen (mogen) gebeuren
als de individuele burgers hun verantwoordelijkheid hadden genomen (zowel
ondernemers, als bezoekers van de bar). Deze opmerking past volledig in het VVD
standpunt over de individuele verantwoordelijkheid35. Hij verwijst daarbij ook naar het
rapport Alders36 die concludeert dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid primair bij
de ondernemers ligt. De overheid moet daarop toezien, maar de verantwoordelijkheid niet
overnemen. Meerdere malen komt hij terug op dit onderwerp, ook in relatie tot de
regelgeving die, in zijn opinie “helder en duidelijk” moeten zijn. De VVD pleit ook voor
landelijk vastgestelde normen.
Mevr. Scheltema van Nie (D66) sluit hierbij aan door te zeggen dat “Een verantwoordelijk
ondernemer deze risico’s niet had mogen nemen”.
De verschillen in aansturing en de incongruentie van de verschillende
hulpverleningsdiensten is dhr. Meijer (CDA) een doorn in het oog. De CDA is dan ook van
mening dat het aansturingmodel van de politie ook voor de overige diensten toegepast
moet worden. Hiermee sluit het CDA aan bij de PvdA.
Vanuit de christelijke overtuiging van de SGP dat de verantwoordelijkheid voor de
veiligheid door de hele samenleving moet liggen, bepleit dhr. Van de Berg (SGP) voor het
op een juiste manier beleggen van de verantwoordelijkheden in de overheid.
Toezicht en handhaving niet alleen op gemeentelijk niveau, maar ook op provinciaal en
landelijk niveau. Ook de verantwoordelijkheid voor de medische hulpverlening moet
binnen de overheid blijven liggen en niet worden ondergebracht bij de zorgverzekeraars.
35
Zie 3.3 Politieke stromingen, het liberalisme
De commissie Alders heeft het onderzoek naar de cafébrand in Volendam gedaan.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
36
____________
Pag. 66/100
Hij rondt zijn eerste termijn dan ook af met:
Ik rond af met de stelling dat wij voor veiligheid een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben. Wij
hebben het nu vooral over de overheid, maar die verantwoordelijkheid is niet exclusief. Deze geldt voor
de rijksoverheid, maar ook voor de lagere overheden, alle bedrijven, scholen, burgers, ouders en
jongeren. Wij moeten die verantwoordelijkheid nemen en elkaar daarop aanspreken. Dat heeft
Volendam ons opnieuw geleerd. Laten wij inderdaad doen wat wij hebben afgesproken dat wij zouden
doen.
Dhr. Slob van de ChristenUnie houdt een vrijwel gelijk pleidooi voor het beleggen van de
verantwoordelijkheid voor de veiligheid door de hele samenleving heen. Ook ten aanzien
van de ambulance hulpverlening neemt hij een standpunt in dat gelijk is aan dat van de
SGP. Over de ambulances maken ook de SP en GroenLinks zich zorgen, zij zijn (vanuit
hun socialistische achtergrond) fel tegen het toepassen van de marktwerking op de
ambulancehulpverlening. Ook het ontbreken van voldoende oefeningen op dit gebied is
een zorgpunt. Met name omdat er ooit wel geld voor beschikbaar is geweest, maar dit
niet geoormerkt was en dus kennelijk naar andere doelen gegaan is.
3. Politieke timing
Hoe verhoudt de opstelling tijdens debatten zich tot de “politieke” periode.
Mevr. Wagenaar (PvdA) stelt dat voor de formatie duidelijk moet zijn welke middelen er
de komende jaren nodig zijn voor de brandweer (en de rampenbestrijding). In mei 2002 is
de kabinetsperiode van 4 jaar afgelopen. Dit is een voorschot op de verkiezingen in
200237.
Zoals bij “1: Coalitie versus Oppositie” al genoemd, haalt dhr. Pitstra van GroenLinks,
mogelijk met het oog op de komende verkiezingen, hard uit naar dit “neoliberale kabinet”.
Ook dhr. Meijer van het CDA doet een duit in het zakje door zich meerdere malen af te
vragen waarom het kabinet niets heeft gedaan met de lessen van Enschede.
Ook tijdens de eerste termijn van de staatssecretaris zijn de oppositiepartijen erg kritisch
over de actiepunten die de regering heeft opgesteld, meerdere malen vraagt men zich af
hoe de regering dit gaat verwezenlijken.
37
Het kabinet Kok II sneuvelt iets eerder over de kwestie Srebrenica.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 67/100
4. Relaties met andere dossiers
Worden verbanden met andere dossiers gelegd.
Mevr. Wagenaar (PvdA) heeft in de debatten over de vuurwerkramp ook gesproken over
het tempo en de financiële middelen voor de verbetering van de rampenbestrijding (met
name in het PVB), zij komt daar nu weer op terug.
De nota “De veiligheidsketen gesmeed” uit 2000, wordt door mevr. Wagenaar (PvdA)
aangehaald in verband met de toezichthoudende taak van de commissarissen van de
Koningin op de gemeentelijke rampenbestrijdingsorganisatie. Zij stelt vast dat dit dossier
stil ligt.
In de eerste termijn van mevr. Wagenaar (PvdA) raakt zij in discussie met mevr.
Scheltema van Nie(D66) over de vraag of handhaving op het gebied van veiligheid
bestuursrechtelijk of strafrechtelijk moet worden afgehandeld. Hierover hebben zij al
eerder de degens gekruist. Mevr. Wagenaar zegt wel de vraag te hebben, maar niet het
antwoord, zij vindt dat de regering met een standpunt moet komen op dit gebied.
Dhr. Van den Doel (VVD) komt terug op zijn motie tijdens de behandeling van de
vuurwerkramp, waarin hij een motie heeft ingediend over de harmonisering van de
wetgeving en de handhaving. Het gebrek aan integraliteit (dus feitelijk de verkokering
tussen de verschillende onderdelen van de overheid) wordt ook in dit debat weer als een
groot probleem van de overheid geïdentificeerd.
Dhr. Meijer (CDA) legt een verband met de instelling van een onafhankelijke
onderzoeksraad. Met name omdat in dit geval twee onderzoeken hebben
plaatsgevonden, iets wat als onwenselijk wordt gezien. Ook komt hij terug op de discussie
over de verkokering, hij heeft contact gehad met een eigenaar van een vuurwerkopslag
die hem vertelde dat er vijf controles waren geweest met tegenstrijdige adviezen. Hij is
dan ook van mening dat de overheid zichzelf op deze manier ongeloofwaardig maakt.
De regeling over letselschadevergoeding komt bij iedere partij terug in dit debat. Ook
verwijzen alle partijen naar de moties die daarover bij de behandeling van het rapport van
de vuurwerkramp zijn ingediend. Algemene, door alle partijen gedragen, standpunt
daarover is dat hierbij moet worden aangehaakt.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 68/100
In de loop van het debat ontstaat nog een discussie met dhr. De Vries (staatssecretaris
BZK) over de uitleg van de begrippen letselschade en immateriële schade. De
Kamerleden gaan hier op door omdat zij het idee hebben dat het kabinet de moties
anders uitlegt dan dat de Kamer heeft bedoeld. Mevr. Scheltema van Nie (D66) stelt dan
ook in haar laatste termijn dat in het interruptiedebat vast is komen te staan dat
psychische letselschade meegenomen dient te worden.
5. Mediafactor
Wat is de invloed van de media op de debatten.
Op zich wordt tijdens deze debatten niet veel geciteerd uit de media. Mevr. Wagenaar
citeert uit een enquête van RTV Noord Holland, dat 60% van de inwoners van
Edam/Volendam geen vertrouwen heeft in de lokale politiek. Verder verwijst dhr. Slob
(ChristenUnie) naar een documentaire van Zembla. Hij doet dit in verband met de
verkokering van de handhaving. Dhr. Poppe (SP) verwijst wel naar een rede van dhr.
Berghuijs, maar dat is niet echt te kenmerken als invloed van de media.
Een opvallende verwijzing naar de media in dit debat komt van mevr. Wagenaar. Zij heeft
de avond tevoren naar een documentaire over de Fabeltjeskrant gekeken en legt een
relatie met het praathuis uit de Fabeltjeskrant en de bestuurscultuur ten aanzien van
veiligheid.
6. Procesgebruik
Worden de in de Tweede Kamer gebruikelijke processen gebruikt om het debat te beïnvloeden.
Het debat over de cafébrand in Volendam wordt nauwelijks beïnvloed door het gebruik
van de processen van de Tweede Kamer.
Alleen de staatssecretaris, dhr. De Vries (BZK), wijst bij de motie van dhr. Van den Berg
(SGP) en dhr. Slob(ChristenUnie)38 op de komende kabinetsformatie en de daarbij
horende nieuwe uitgangspunten van een nieuw kabinet. Feitelijk geeft hij aan de motie
niet te kunnen verwezenlijken.
38
Motie Van den Berg/Slob over een financiële impuls aan de gemeenten t.b.v. de implementatie van de
actiepunten uit het rapport Oosting
______________________
____________
Meer dan incidentpolitiek?
Pag. 69/100
Gino Tibboel, augustus 2010
7. Stemgedrag
Aan de hand van het stemgedrag kunnen mogelijk coalities ten aanzien van bepaalde onderwerpen worden
geïdentificeerd.
Er zijn geen coalities te vinden in het stemgedrag. Bij het stemmen over de moties
trekken GroenLinks, SP en ChristenUnie wel gezamenlijk op. Dit duidt niet op een
coalitie, maar komt voort uit de partijstandpunten van deze partijen.
8. Algemene opmerkingen
Bij de eerste termijn van mevr. Wagenaar (PvdA) neemt zij direct een duidelijk standpunt
in: “Dit debat moet dus ook de zorg voor veiligheid boven aan de politieke agenda
houden.”
Bij dit debat is veel aandacht voor de nazorg aan de slachtoffers, zowel financieel als
geestelijk, vrijwel alle partijen vinden dat de regering daar iets mee moet doen. Dat gold
ook bij eerdere grote incidenten, zoals de Bijlmerramp, de Herculesramp en Enschede.
Kennelijk is hier het gebaar belangrijk, omdat het weliswaar erg belangrijk wordt
gevonden, maar er in de praktijk niet echt veel is veranderd. Overigens valt dit onderwerp
eigenlijk buiten deze scriptie, maar gezien het feit dat het in alle onderzochte debatten
terugkomt, is het goed om het te noemen.
4.3.4 Conclusies
In het debat over de cafébrand speelt de politieke timing een rol, dit debat vindt plaats in
oktober 2001. In het voorjaar van 2002 zijn de verkiezingen. Met name GroenLinks haalt
uit naar de “neoliberale” regering. Ook de oppositie versus coalitie is dus merkbaar. Het
overheerst het debat overigens niet.
De invloed van de media en het gebruik van processen heeft in dit debat nauwelijks
invloed op de politieke besluitvorming. De invloed van de media heeft in een eerder
stadium wel plaatsgevonden door de aandacht voor het incident zelf, waardoor het op de
politiek agenda is gekomen. De vraag is dan natuurlijk of de invloed van de media zorgt
voor plaatsing op de politieke agenda of dat het andersom is. Dit lijkt op het klassieke
“kip-en-ei” verhaal.
Ten aanzien van de maatregelen om de veiligheid in de toekomst te verhogen, is het
duidelijk merkbaar dat het debat over de vuurwerkramp nog vers in het geheugen zit, veel
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 70/100
onderwerpen, met name de verkokering tussen de departementen en de niet integrale
handhaving zijn weer onderwerp van het debat.
Men legt veel relaties met andere dossiers. Volgens De Bruijn39 is dit een vast onderdeel
van politieke besluitvormingsprocessen.
39
De Bruijn,1998, Procesmanagement
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 71/100
4.4
De Schipholbrand
4.4.1 De brand in het cellencomplex40.
In de avond van 26 oktober 2005 breekt een brand uit in het cellencomplex Oost op
Schiphol. Het cellencomplex is een detentie- en uitzetcentrum voor illegaal in Nederland
verblijvende personen. Door de brand kwamen elf gedetineerde illegalen om het leven en
vielen er vijftien gewonden, onder wie ook enkele bewaarders. De brand woedde in de Kvleugel, waarin 43 gevangenen vastzaten in 24 tweepersoons cellen. Het brandalarm
ging af in een cel in deze vleugel om vijf voor twaalf ’s avonds. Op dat moment zat er één
persoon in deze cel. Aangenomen wordt dat de gedetineerde in deze cel de brand heeft
doen ontstaan.
Het (nood)cellencomplex was opgebouwd uit zeecontainers. De aan elkaar vast
gebouwde containers vormen 6 vleugels die zich links en rechts van een centrale gang
uitstrekken. Een deel is bedoeld voor de opvang van bolletjesslikkers, een ander deel
voor uit te zetten vreemdelingen.
Bedrijventerrein Oude Meer; cellencomplex in het midden
(foto Rapport OnderzoeksRaad voor de Veiligheid)
40
Voor een uitgebreide beschrijving van de ramp: http://www.zero-meridean.nl/ramp_sel.html#26okt05
______________________
____________
Meer dan incidentpolitiek?
Pag. 72/100
Gino Tibboel, augustus 2010
Op de avond van de brand zijn 298 mensen ingesloten in het cellencomplex. Er werken
die nacht in totaal 16 mensen: 7 bewaarders van de DJI41, 2 uitzendkrachten van
Securicor, 6 medewerkers van de KMar en 1 medewerker van de medische dienst. Die
nacht zijn er, zoals altijd, geen bewakers in de teamposten in de vleugels. Een TVcamera waakt over de bewoners in K-vleugel.
Op 26 oktober om 23.55 uur gaat het brandalarm af in vleugel K. Daarop gaan een aantal
bewakers op onderzoek uit en bevrijden de gedetineerde uit cel 11. De man heeft
brandwonden. De bewakers brengen de man in veiligheid in de centrale gang tussen de
J- en K-vleugel. De deur van cel 11 blijft open staan en rook trekt de gang in. Daarna
beginnen toegesnelde bewakers andere celdeuren in de K-vleugel te openen. Ze
beginnen aan de kant van de gang, ze moeten, om meer cellen te openen, steeds verder
de K-vleugel in, richting brandende cel en in de snel dichter wordende rook. Uiteindelijk
worden de bewakers door de hitte en de rook gedwongen de K-vleugel verlaten. Vijf
cellen rondom cel 11 kunnen niet meer worden geopend.
Op en om Schiphol is een ingewikkelde regeling van kracht tussen de bedrijfsbrandweer
van de luchthaven Schiphol, de gemeentebrandweer van Haarlemmermeer en de
Regionale Brandweer Amsterdam-Amstelland. De bedrijfsbrandweer is voornamelijk
belast met de vliegtuigbrandbestrijding, maar heeft ook een post in Sloten, aan de
westkant van de luchthaven. Op die post is een tankautospuit, die deels bemand wordt
door de gemeentebrandweer Haarlemmermeer. De alarmering van deze post geschiedt
vanuit het Regiecentrum Schiphol, de eigen alarmcentrale van de luchthaven.
De dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft de directe doormelding naar het regiecentrum
aangepast i.v.m. de vele loze meldingen door roken.
41
Dienst Justitiële Inrichtingen
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 73/100
Er is een vertraging van 3 minuten ingebracht waardoor bewakers de tijd hebben
onderzoek te doen en de melding eventueel in te trekken. Daardoor wordt de melding pas
na 3 minuten doorgegeven aan het regiecentrum van Schiphol. Het regiecentrum
alarmeert de post Sloten, die om precies middernacht uitrukt. Het is een flinke rit naar de
oostkant van de luchthaven. Ondertussen is de regionale alarmcentrale Amsterdam
Amstelland (RAC), via de Koninklijke Marechaussee al op de hoogte. De RAC stuurt een
hoogwerker en een extra tankautospuit, schaalt op naar grote brand en alarmeert ook de
omliggende kazernes in Amsterdam en Amstelveen.
Om 00:09 uur komt de tankautospuit van Sloten aan bij het cellencomplex. Op de
autospuit bevindt zich een bereikbaarheidskaart die informatie geeft over de wijze waarop
men het cellencomplex moet betreden. Op die kaart is sprake van 2 ingangen, en de
tankautospuit rijdt ingang 1 in. Het 2e van de dubbele hekken zit echter met een ketting
op slot. Achter de autospuit staan busjes van de KMar. Personeel van de inrichting geeft
door dat ze via de hoofdingang (nr. 2 op de kaart) moeten rijden. Het kost minuten
voordat de autospuit zich uit ingang 1 en langs de busjes heeft gewurmd, maar om 00.13
uur staan de brandweervoertuigen in de sluis van hoofdingang 2 te wachten tot ze het
terrein op kunnen rijden.
Luchtfoto cellencomplex Bron: Google Maps
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 74/100
Om 00.15 uur kunnen de eerste brandweerwagens het terrein op. Ze stellen zich op bij de
J-vleugel. Om 00.20 uur kan de brandweer beginnen met redden en blussen.
Om 00:16 uur arriveert de tweede tankautospuit. De bezetting van dit voertuig knipt het
kettingslot van ingang 1 door en rijdt het complex op.
Intussen heeft het Regiecentrum ook de crashtenders van de post Rijk van de luchthaven
gealarmeerd. De crashtenders van deze post rijden naar de noordkant van het
cellencomplex. Ze brengen hun waterkanonnen in stelling, terwijl de twee tankautospuiten
al ingezet zijn. De Airport Fire Officer heeft de leiding, maar weet niets van de inzet van
een van de andere voertuigen omdat hij daar geen contact mee heeft. Deze, voor de
brandweerlieden potentieel gevaarlijke, situatie leidt gelukkig niet tot ongelukken.
De gevangenen zijn intussen ondergebracht in de luchtkooi. De situatie is bedreigend,
zowel voor de gedetineerden die vrezen geen kant op te kunnen en het vuur hun kant op
zien komen, als voor de bewakers, die vrezen met een geplande uitbraakpoging te maken
te hebben en door de gevangenen bedreigd worden met biljartkeus en stoelpoten. Van 2
bewaarders worden de sleutelbossen afgenomen. Iemand van de KMar richt zelfs een
pistool op de mensen in de luchtkooi. Uiteindelijk weten de bewaarders de gedetineerden
uit de luchtkooi te evacueren naar een veiliger plaats op het complex.
In die chaos krijgt de brandweer geen duidelijk beeld of er nog mensen in de brandende
vleugel zitten en verkenningen zijn door de grote hitte onmogelijk.
Inmiddels is, rond 00:30, opgeschaald naar zeer grote brand. Er zijn echter problemen
met de waterwinning en pas tegen 2 uur kan er via de hoogwerkers van Hoofddorp en
Amstelveen voldoende water in de brand gespoten worden.
Om 02.15 wordt op Schiphol het Beleidsteam en het Operationeel Team actief. Er waren
op dat moment binnen de Regio Amsterdam-Amstelland nog geen GRIP-procedures
ingericht, maar de opschaling vindt plaats conform het Rampenplan.
Nu er flinke hoeveelheden water in het complex worden gespoten is de brand snel onder
controle: om 02.55 uur wordt Brand Meester gegeven. Het nablussen duurt nog tot ver in
de ochtend.
Elf gedetineerden worden dood in hun cel aangetroffen. Ze zijn overleden aan
koolmonoxidevergiftiging, zo blijkt later uit het autopsierapport.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 75/100
Vijftien mensen, bewaarders en bewoners, liggen gewond in ziekenhuizen. Een aantal
gedetineerden zijn in de chaos ontsnapt.
Cellencomplex na de brand: uitgebrande K-vleugel rechtsonder (Bron: ANP )
In de loop van de nacht wordt het complex ontruimd en de bewoners ondergebracht in
andere gevangenissen. De opvang van de getraumatiseerde gedetineerden is weinig
humaan: de gedetineerden worden her en der in andere cellen geplaatst, soms onder
gevangenisregimes die niet horen bij de aard van het misdrijf waarvoor ze zijn ingesloten.
Hoewel de psychosociale hulpverleners de meeste slachtoffers wel kunnen bijstaan, gaat
dat soms alleen door een luikje in de celdeur doordat sommigen in isolatie zijn
opgesloten. Ook is er een taalprobleem, dat door een tekort aan tolken niet altijd goed
wordt opgelost.
De oorzaken:
Hoewel de oorzaak van de brand in cel 11 nooit definitief is vastgesteld, is het volgens de
Onderzoeksraad aannemelijk dat een brandende sigarettenpeuk de lakens aan het
voeteneind in brand heeft gezet. De bewoner van cel 11 is in 2007 tot 3 jaar cel
veroordeeld wegens brandstichting.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 76/100
Voor de rechter was het voldoende om te constateren dat de bewoner door zijn toedoen
op één of andere manier de brand had doen ontstaan. Daarbij had hij de risico's van een
brand in een gevangeniscel voldoende kunnen inschatten en daarnaar moeten handelen.
Celdeur 11 werd niet gesloten na het evacueren van de bewoner. Hierdoor kon extra
zuurstof de brand bereiken en ontstond een flash-over. Dit was de voornaamste oorzaak
van de snelle brand- rook en hitte-uitbreiding. Volgens de voorschriften hadden de
bewakers deze deur moeten sluiten. Dat de bewakers dit nalieten, kon hen niet worden
aangerekend, meende de Onderzoeksraad voor de Veiligheid. Gegeven de onverwachte
situatie - waar ze niet in waren getraind - en hun pogingen met gevaar voor eigen leven
toch zoveel mogelijk mensen uit de cellen te halen - verdienen zij juist beloning. De
celdeuren moesten met de hand geopend worden. In permanente cellen is meestal een
installatie aanwezig die alle deuren automatisch kan ontgrendelen in geval van nood.
De nooddeuren aan de kopse gevel van de vleugels gaan normaal gesproken
automatisch open door de brandmeldinstallatie. Omdat het detentiecentrum deze situatie
onwenselijk vond, is dit opgeheven. In plaats daarvan heeft men een organisatorische
maatregel getroffen. Een aantal bewakers hadden de sleutel en moesten deze aan de
brandweer overhandigen. De brandweer werd echter niet opgevangen en had geen
sleutels ter beschikking.
4.4.2 De beraadslagingen in de Tweede Kamer over de Schipholbrand
De behandeling in de Tweede Kamer verliep in zes debatten. Het eerste debat (een
spoeddebat) vond plaats op de dag na de ramp (27 oktober 2005). De Kamerleden die dit
debat voerden: mevr. Vos (Groen Links), dhr. Straub (PvdA), mevr. Van der Laan (D66),
dhr. De Wit (SP), dhr. Visser (VVD) dhr. Slob (ChristenUnie), dhr. Jager (CDA) en dhr.
Van der Vlies (SGP). Namens het kabinet sprak minister Donner (Justitie).
Op 23 november is er een kort debat waarin een drietal moties worden ingediend die
allemaal betrekking hebben op de nazorg voor de slachtoffers;
-
Motie van mevr. Lambrechts (D66) over de psychosociale nazorg in combinatie met
een eventuele uitzetting van voormalige slachtoffers van de Schiphol-brand . Deze
motie werd verworpen, GroenLinks, SP, PvdA, D66, ChristenUnie en SGP stemden
voor.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 77/100
-
Motie van dhr. De Wit(SP) en mevr. Vos (GroenLinks) om slachtoffers Schiphol-brand
op te vangen in een reguliere opvangvoorziening. Deze motie werd verworpen,
GroenLinks, SP, PvdA, en ChristenUnie stemden voor.
-
Motie van mevr. Vos (GroenLinks) over het consulteren van Stichting Pharos en
Centrum '40-'45 i.v.m. de psychosociale behandeling van de overlevenden Schipholbrand. Deze motie werd verworpen, GroenLinks, SP en PvdA stemden voor.
In het mondelinge vragenuur van 11 april 2006 spreekt men over de gang van zaken rond
het onderzoek door de Onderzoeksraad. Mevr. Vos (GroenLinks) heeft een aantal vragen
naar aanleiding van uitlatingen van mr. Van Vollenhoven over belemmeringen bij het
onderzoek en over het (vermeende) uitzetten van een aantal betrokkenen bij de brand.
Minister Verdonk (Vreemdelingenzaken en Integratie) en Donner (Justitie) beantwoorden
deze vragen. Verder nemen dhr. Nawijn (LPF), mevr. Lambrechts (D66), dhr. Straub
(PvdA) en dhr. De Wit (SP) deel aan dit vragenuur.
Op 24, 25 en 31 oktober 2006 debatteert men over het rapport over de cellenbrand en de
reactie van de regering daar op. Voordat dit debat plaatsvindt, hebben de ministers dhr.
Donner (Justitie) en mevr. Dekker (VROM)42 hun ontslag ingediend. Dit naar aanleiding
van het uitkomen van het rapport van de Onderzoeksraad, waarin de ministeries van
Justitie en VROM zware verwijten worden gemaakt. Zij zijn opgevolgd door,
respectievelijk, dhr. Hirsch Ballin en dhr. Winsemius.
Namens de politieke partijen wordt in deze debatten het woord gevoerd door: dhr. Van
Haersma Buma (CDA),dhr. De Wit (SP), Mevrouw Halsema (Groen Links), dhr. Wolfsen
en dhr. Klaas de Vries(PvdA), dhr. Dittrich (D66), dhr. Nawijn (groep Nawijn), mevr. Van
Oudenallen (groep van Oudenallen), de heer Weekers (VVD), dhr. Stuger (LPF), mevr.
Huizinga Heringa (ChristenUnie), dhr. Eerdmans (groep Eerdmans/van Schijndel) en de
heer Van der Staaij (SGP). Opvallend detail is het grote aantal splinterpartijen,
veroorzaakt door het uiteenvallen van de LPF.
42
Beide ministers traden op 21 september 2006 af na het verschijnen van het rapport van de
Onderzoeksraad voor Veiligheid, waarin de brand mede werd verweten aan beider ministeries.
______________________
____________
Meer dan incidentpolitiek?
Pag. 78/100
Gino Tibboel, augustus 2010
Namens het kabinet spraken de ministers: Hirsch Ballin (Justitie), Winsemius (VROM),
mevr. Verdonk (Vreemdelingenzaken en Integratie) en staatssecretaris Van Hoof (SZW)
In de debatten zijn twee moties ingediend;
-
Mevr. Oudenallen (groep van Oudenallen): over het toepassen van brandvluchtsloten
in verzorgingshuizen en psychiatrische inrichtingen. Deze motie wordt ingetrokken
nadat de minister van VROM heeft toegezegd deze motie uit te gaan voeren.
-
dhr. Stuger (LPF), waarin wordt voorgesteld om bewindslieden hun eigen secretarisgeneraal te laten benoemen. De motie wordt verworpen, alleen de LPF, de GroepWilders, de Groep-Eerdmans/Van Schijndel en de Groep Van Oudenallen stemmen
voor.
4.4.3 Beschouwing van het debat aan de hand van het model
De debatten over de Schipholbrand verliepen, vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid
bezien, nogal bijzonder. In het eerste spoeddebat worden door de Kamer een aantal
vragen op het gebied van de brandveiligheid gesteld, die meegegeven worden aan de
Onderzoeksraad voor de Veiligheid. Er worden ook een aantal opmerkingen gemaakt
over de inrichting van het onderzoek. Ook vraagt men zich af hoe het verder gaat met de
mensen die in het cellencomplex waren opgesloten. Minister Donner van Justitie
beantwoordt deze vragen kennelijk naar tevredenheid, men heeft geen behoefte aan een
tweede termijn.
In een kort debat op 23 november worden drie moties ingediend over de psychosociale
opvang, dit naar aanleiding van een aantal publicaties in de media waarin vragen worden
gesteld over de manier waarop een en ander wordt afgehandeld.
Op 11 april stelt Groen Links in het vragenuur een aantal vragen over de uitzetting van
overlevenden van de Schipholbrand. Met name omdat dit invloed heeft op het onderzoek
van de Onderzoeksraad voor de veiligheid.
Uiteindelijk wordt het rapport van de onderzoeksraad voor de veiligheid en de
kabinetsreactie daarop besproken op 24, 25 en 31 oktober. Ook deze debatten verlopen
bijzonder. In eerste instantie gaat het nog over de brandveiligheid en wat er moet worden
gedaan om deze te verbeteren.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 79/100
In de beantwoording van de regering (op 25 oktober) komt minister Hirsch Ballin met een
verklaring dat de informatie die door hem aan de kamer is verstrekt niet juist is. Daarmee
neemt het debat een bijzondere wending en gaat het eigenlijk alleen nog maar over de
informatievoorziening vanuit de ministeries (en in het bijzonder dat van Justitie) naar de
Tweede Kamer.
1. Coalitie vs. Oppositie
Is er verschil in de opstelling tijdens debatten omdat een partij in de oppositie of in de coalitie zit.
Over het algemeen zijn er in dit debat weinig verschillen te merken tussen de
coalitiepartijen en de oppositiepartijen in de Kamer. Alleen over het aftreden van de
ministers Donner en Dekker is een verschil in opstelling merkbaar. Mogelijk wordt dit
veroorzaakt door de “politieke periode” zie ook “3. Politieke timing”.
2. Partij ideologie
Wordt er vanuit de partij ideologie geredeneerd tijdens de debatten.
Bij de moties die gaan over de psychosociale opvang en behandeling van de slachtoffers
trekken PvdA, GroenLinks en SP gezamenlijk op. Dit past wel bij het socialistische
karakter van deze partijen. Als het gaat over het personeel van de dienst justitiële
inrichtingen spreekt dhr. De Wit (SP) zijn zorgen uit over de cultuur binnen deze dienst
waardoor mensen geen uitspraken durven te doen, uit angst voor hun baan. Hier neemt
hij het duidelijk op voor “de arbeiders”!
dhr. Weekers (VVD): “De VVD fractie is van mening dat veiligheid geen recht is. Het
optimaliseren van de veiligheid is wel een plicht van de overheid en dus ook van
overheidsdienaren.” Hij stelt dit naar aanleiding van de conclusie in het
onderzoeksrapport dat ambtelijke diensten niet hebben ingegrepen op de veiligheid
(safety), omdat de bewaking (security) belangrijker was.
3. Politieke timing
Hoe verhoudt de opstelling tijdens debatten zich tot de “politieke” periode.
In de periode tussen de Schipholbrand en de debatten over het onderzoeksrapport valt
het kabinet Balkenende II door het vertrek van D6643.
43
Dit opstappen werd veroorzaakt door het opzeggen van het vertrouwen in minister Verdonk door de
fractie van D66. Aangezien het kabinet hier geen gevolgen aan verbond, stapte D66 uit de regering.
______________________
____________
Meer dan incidentpolitiek?
Pag. 80/100
Gino Tibboel, augustus 2010
Het kabinet Balkenende III is een overgangskabinet (met een minderheid in de Tweede
Kamer) tot aan de vervroegde verkiezingen in november 2006.
Hoewel het niet echt een relatie is met de politieke periode, is het vertrek van twee
ministers; dhr. Donner en mevr. Dekker, wel een opvallend aspect in dit dossier. In het
eerste debat naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad en de
regeringsreactie daarop wordt hier natuurlijk uitgebreid bij stilgestaan. De oppositie stelt
vraagtekens bij dit vertrek en de coalitiepartijen verdedigen het. De oppositie noemt dit
vluchten voor verantwoordelijkheid omdat de ministers zich nu niet kunnen
verantwoorden tegenover de kamer. De coalitie vindt juist dat beide ministers hun
politieke verantwoordelijkheid hebben genomen.
4. Relaties met andere dossiers
Worden verbanden met andere dossiers gelegd.
In het spoeddebat van 27 oktober 2005 (daags na de brand) wordt door meerdere partijen
aangedrongen op één onderzoek door de Onderzoeksraad voor de veiligheid, iets dat
duidelijk een les is uit de eerdere incidenten.
Er worden in dit debat veel verwijzingen gemaakt naar andere dossiers, onder andere
Volendam en Enschede. Ook het NIBRA-rapport44 en de rapportage van de commissie
Siepel45 worden veel genoemd. Deze rapporten zijn opgesteld naar aanleiding van een
brand in het cellencomplex in 2002.
In de debatten over de vuurwerkramp en de cafébrand in Volendam heeft de Tweede
Kamer meerdere malen met de verschillende ministers gesproken over de verkokering
van de ministeries, ook in de eerste termijn van het laatste debat komt dit weer terug. Dhr.
Van Haersma Buma (CDA) maakt zich hierbij ook ernstig zorgen over de prioritering van
de overheid bij het controleren van de brandveiligheid. Hij is bang dat men nu de
controles van cellencomplexen gaat versterken, ten koste van de instellingen zoals
ziekenhuizen en verzorgingstehuizen. Iets soortgelijks gebeurde na de brand in
Volendam ook, toen men alle controle aandacht op de horeca richtte. Deze bezorgdheid
wordt onderschreven door dhr. Van der Staaij (SGP).
44
Advies brandbeveiliging Cellencomplex Schiphol van het NIBRA, december 2002.
Commissie toezicht detentieplaatsen (2004) van de KMar, waarin staat dat bij een brand in het
cellencomplex meerdere mensen zullen omkomen.
______________________
____________
Meer dan incidentpolitiek?
Pag. 81/100
Gino Tibboel, augustus 2010
45
Dhr. Wolfsen (PvdA) heeft een initiatiefwet46 ingediend over de immuniteit van
bestuurders. Hij maakt van dit debat gebruik om dat voorstel te promoten.
5. Mediafactor
Wat is de invloed van de media op de debatten.
In de debatten over de Schipholbrand hebben de media een duidelijke invloed, meerdere
malen wordt er naar artikelen in kranten en uitzendingen op de radio en televisie
verwezen. In het spoeddebat, de avond na de brand, wordt al gesproken over het NIBRArapport over de veiligheid van het cellencomplex. In dit rapport geeft het NIBRA aan dat
het cellencomplex onveilig is. Op Radio1 heeft een woordvoerder van het NIBRA, naar
aanleiding van de brand, verklaart dat zij dit rapport hebben opgesteld naar aanleiding
van een brand in 2002 en dat het cellencomplex onveilig was.
Ook in het debat over de nazorg aan de slachtoffers worden veel verwijzingen naar
publicaties en uitzendingen van de media gemaakt. Meestal interviews met deskundigen
op het gebied van nazorg die door de media gevraagd zijn een oordeel te geven.
Tijdens het vragenuur van 11 april stelt mevr. Lambrechts (D66), citerend uit de
Volkskrant, dat de Onderzoeksraad forse kritiek heeft op de betrokken ministeries. Vlak
daarvoor heeft minister Verdonk aangegeven dat zij direct contact heeft met de voorzitter
van de Onderzoeksraad en dat deze heeft aangegeven dat er geen problemen zijn. Hier
wordt dus meer waarde gehecht aan de publicaties in de krant dan aan de uitspraken van
minister Verdonk.
Naar aanleiding van de verklaring die minister Donner heeft gegeven bij zijn aftreden,
stelt dhr. Dittrich(D66) dat de media hierin een belangrijke rol hebben gespeeld. Zijn
inziens zou een debat met minister Donner over het rapport ontaard zijn in een debat over
het wel of niet aanblijven van de minister. Daarbij kan het debat dan niet meer gaan over
de te leren lessen uit de rapporten. Hij besluit zijn betoog met: “Als mijn veronderstelling
juist is, dan zou je kunnen zeggen dat de mediacratie hier negatieve gevolgen voor de
democratie heeft gehad.”
46
Wetswijziging in verband met het opheffen van de strafrechtelijke immuniteiten van publiek-rechtelijke
rechtspersonen en hun leidinggevenden.
______________________
____________
Meer dan incidentpolitiek?
Pag. 82/100
Gino Tibboel, augustus 2010
6. Procesgebruik
Worden de in de Tweede Kamer gebruikelijke processen gebruikt om het debat te beïnvloeden.
Op 11 april stelt mevr. Vos (Groen Links) tijdens het vragenuur een aantal vragen aan de
regering naar aanleiding van een artikel in de Volkskrant over de uitspraken van mr. Van
Vollenhoven over de uitzetting van een aantal betrokkenen, voordat die gehoord konden
worden.
Het laatst debat kent een derde termijn. Dit om de minister van Justitie de gelegenheid te
geven een brief over de foute informatie ten aanzien van het rapport van de commissie
Siepel aan de kamer te sturen.
In het laatste debat wordt door dhr. Stuger(LPF) een motie ingediend waarin wordt
voorgesteld om een bewindspersoon zijn eigen secretaris-generaal te laten benoemen.
Dit zou betekenen dat een minister zijn “eigen” secretaris-generaal benoemt. Feitelijk is
dat hiermee een politieke benoeming geworden. Deze motie heeft geen enkele relatie
met fysieke veiligheid, maar is wel een mooi voorbeeld van een poging tot processturing
in de politiek.
7. Stemgedrag
Aan de hand van het stemgedrag kunnen mogelijk coalities ten aanzien van bepaalde onderwerpen worden
geïdentificeerd.
De door dhr. Stuger (LPF) ingediende motie over de benoeming van een “eigen”
secretaris-generaal (zie kopje procesgebruik) werd alleen ondersteund door Kamerleden
met een LPF-achtergrond en dhr. Wilders.
De moties in het debat van 23 november, die vooral over de psychosociale opvang van
de slachtoffers gaan, worden over het algemeen ondersteund door het groepje:
GroenLinks, SP en PvdA, een mooi socialistisch verbond.
8. Bijzonder onderdeel
In het debat worden aan minister Hirsch Ballin vragen gesteld over de beschikbaarheid
van het rapport van de commissie Siepel voor de dienst Justitiële inrichtingen.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 83/100
In eerste instantie geeft hij aan dat dit rapport niet beschikbaar was voor de beheerder
van het cellencomplex, zijnde het ministerie van Justitie. Later in het debat (na de pauze
voor het diner) moet hij deze uitspraak intrekken. Uit nadere informatie blijkt dat deze
informatie wel beschikbaar was en er dus niet naar is gehandeld. Deze mededeling slaat
in als een bom en de rest van dit debat gaat alleen nog over het onjuist informeren van de
Kamer. De minister bekent schuld, maar de Kamerleden zijn onthutst en vragen zich af
hoe dit kon gebeuren en wat de rol van de ambtenaren hierbij was. Naar aanleiding van
de verklaring van de minister wordt een derde termijn gehouden waarin de Kamer met de
minister over dit feit debatteert. Hierin maakt men zich vooral zorgen over de slechte
informatievoorziening vanuit het ministerie van Justitie, waarbij men verwijst naar een
incident met een TBS’er waarbij de Kamer ook verkeerd werd geïnformeerd.
Interview radio 1
Van Vollenhoven reageerde op het Kamerdebat dat dinsdag over zijn
rapport werd gevoerd. Minister Hirsch Ballin van Justitie erkende in dat
debat dat bij de brand waarschijnlijk minder doden waren gevallen als de
overheid meer aandacht had gehad voor de brandveiligheid. Het debat
kreeg een scherpe wending toen bleek dat ambtenaren al jaren op de
hoogte waren van de ernstige risico's bij een brand in de
Schipholgevangenis. Zij hielden de bevindingen van de Commissie Toezicht
Detentieplaatsen uit 2004 verborgen voor de minister.
4.4.4 Conclusies
Ten aanzien van de fysieke veiligheid wordt in dit debat vooral op hoofdlijnen
gedebatteerd. De verkokering tussen de overheidslagen onderling is een onderwerp in
het debat. Dit is in de eerdere debatten (vuurwerkramp en Volendam) ook onderwerp
geweest. Slechts één keer debatteert de Kamer op detailniveau, dan gaat het over het
gebruik van centrale deurvergrendelingssystemen. Verder gaat het debat veel meer over
psychosociale opvang, de (politieke) verantwoordelijkheid van de ministers en uiteindelijk
over de informatievoorziening aan de Kamer. Deze laatste aspecten zijn, in het licht van
deze scriptie wel bijzonder. Kennelijk heeft men er geen moeite mee om het
oorspronkelijke onderwerp, de brandveiligheid in de cellencomplexen, te verlaten voor
andere, politiek belangrijker onderwerpen.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 84/100
De psychosociale opvang van de slachtoffers en de combinatie met het uitzettingsbeleid
krijgt in deze debatten veel meer aandacht dan de brandveiligheid. Dit heeft vooral te
maken met de invloed van de media. Rondom deze brand wordt aan dit aspect heel veel
aandacht besteed in de media. Dit blijkt vooral uit het grote aantal verwijzingen naar
publicaties en uitingen van de media tijdens de debatten. Ook worden meerdere malen
berichten uit de media geciteerd.
Eén van de belangrijke onderdelen van dit debat is de verantwoordelijkheid van de
ministers en de manier waarop zij daar mee omgaan. De verwijzing van dhr. Wolfsen
naar de door hem voorgestelde wetswijziging waardoor de immuniteit van bestuurders en
de overheid in het algemeen komt te vervallen, is daarvan een sterk voorbeeld. Hij
verbindt dit ook aan maatregelen die genomen worden naar aanleiding van rapporten en
vraagt zich af of de verantwoordelijke ambtenaren wel worden aangesproken op hun
“fouten”. In een korte discussie met dhr. Dittrich (D66) komt ook nog de rol van een
rapport van de Onderzoeksraad bij een eventueel strafrechtelijk onderzoek ter sprake.
Hiervan is de mening dat een rapport van de Onderzoeksraad wel een ontlastende rol
mag hebben, maar geen beschuldigende.
In het laatste deel van het debat gaat het alleen nog over de onjuiste informatie aan de
Kamer. Dit naar aanleiding van de mededeling van minister Hirsch Ballin dat hij de Kamer
van onjuiste informatie had voorzien.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 85/100
Hoofdstuk 5
Besluitvorming over fysieke veiligheid
In dit hoofdstuk trek ik algemene conclusies over de besluitvorming over fysieke veiligheid
in de Tweede Kamer. Daarbij analyseer ik eerst de 7 indicatoren uit mijn
beschouwingmodel. Als laatste trek ik daaruit algemene conclusies ten aanzien van de
besluitvorming over fysieke veiligheid in de Tweede Kamer.
5.1
Analyse van de 7 indicatoren
5.1.1 Coalitie vs. Oppositie
Hierbij wil ik vooral weten of het verschil in de opstelling tijdens debatten maakt of een partij in de oppositie
of in de coalitie zit.
In het debat over de Herculesramp is geen duidelijk onderscheid te maken tussen coalitie
en oppositie partijen. Mijn indruk is dat dit vooral te maken heeft met het detailniveau van
de debatten.
Bij de debatten over de ramp in Enschede is er duidelijker verschil in benadering te zien
tussen de oppositiepartijen en de coalitiepartijen. De oppositie vraagt meerdere malen om
het aftreden van ministers. De coalitie daarentegen is vooral geïnteresseerd in het
doorvoeren van verbeteringen.
Bij de motie van afkeuring47 van dhr. De Hoop Scheffer (CDA) wordt door een coalitiepartij duidelijk de keuze gemaakt om het kabinet in het zadel te houden. Tijdens de
debatten over de cafébrand in Volendam is een scherpe opstelling van een aantal
partijen, met name de SP, merkbaar. Dit heeft een relatie met de verkiezingen die dan
nog een paar maanden weg zijn. Bij het debat over de Schipholbrand houdt men duidelijk
rekening met het feit dat het hier een overgangskabinet betreft.
Kijkend naar de besluitvorming over fysieke veiligheid speelt dit aspect nauwelijks een rol
bij de besluitvorming.
47
Hierin wordt het beleid van de minister van Defensie afgekeurd.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 86/100
5.1.2 Partij ideologie
Dit komt voort uit de these dat men bij debatten vooral redeneert vanuit de partij ideologie. Dit wordt
ingegeven door het feit dat partijen geen standpunten hebben op het gebied van fysieke veiligheid.
Behalve bij het debat over de Herculesramp is het redeneren vanuit de partij ideologie
duidelijk terug te vinden. Voor alle partijen geldt dat de ingenomen standpunten hier vaak
op terug te voeren zijn. Met name de wat duidelijker politiek gesitueerde partijen, zoals
GroenLinks, SP en de VVD komen vaak met standpunten die direct zijn terug te leiden op
de partij ideologie.
Mooi voorbeeld daarvan is het voorstel om een ontmoedigingsbeleid voor vuurwerk in te
voeren tijdens het debat over de vuurwerkramp. De VVD is hier tegen, omdat het een
inmenging is in de keuzevrijheid van de burger (liberalisme). GroenLinks heeft, vanuit de
ecologische achtergrond het voorstel ingediend. Ook de SP, die bescherming van de
burger (in dit geval kinderen tegen kinderarbeid) hoog in het vaandel heeft staan, steunt
het voorstel. De VVD daarentegen wijst meerdere malen op de eigen
verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven voor veiligheid, een visie die goed past
binnen het liberalisme van de VVD.
De partij ideologie speelt een heel belangrijke rol bij de besluitvorming over fysieke
veiligheid. Bij gebrek aan geformuleerde standpunten over fysieke veiligheid grijpt men,
bij het bepalen van standpunten, altijd terug op de partij ideologie. Dit is in de debatten
duidelijk herkenbaar.
5.1.3 Politieke timing
Hoe verhoudt de opstelling tijdens debatten zich tot de periode tot (of na ) de verkiezing. Hier is
de veronderstelling dat men zich in verschillende momenten binnen een verkiezingsperiode op
een andere manier wil profileren.
Op beperkte schaal zijn een aantal aanwijzingen te vinden waarbij de politieke timing
terugkomt in de debatten.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 87/100
Eigenlijk wordt er nergens in de bestudeerde debatten duidelijk positie ingenomen in
relatie tot de politieke timing. Opvallend daarbij is wel het aftreden van de minister Donner
en Dekker naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad. Dit terwijl zij deel
uitmaakten van een tijdelijk kabinet dat als voornaamste doel had om verkiezingen te
organiseren.
De politieke timing is in de debatten voor een klein deel terug te vinden. Het zit dan vooral
in nuances in opstelling van de partijen, waarbij men vlak voor de verkiezingen wel iets
scherper is in de standpunten.
De politieke timing speelt geen rol in de besluitvorming over fysieke veiligheid. Dit leidt tot
de conclusie dat fysieke veiligheid, politiek gezien, weinig belangrijk is.
5.1.4 Relaties met andere dossiers
Volgens de theorieën van procesmanagement is het zeer goed denkbaar dat men in bepaalde debatten
geneigd is om toe te geven om zodoende op andere onderwerpen steun te krijgen.
Er worden in de diverse debatten veel verwijzingen naar andere dossiers gemaakt.
Meestal zijn dat verwante dossiers, in een enkel geval een compleet ander dossier.
Voorbeeld hiervan is de referentie van dhr. Wolfsen (PvdA) naar zijn wetsvoorstel over
het opheffen van de immuniteit van overheden en bestuurders.
Bij het debat over de Herculesramp gebeurt dit nauwelijks door de partijen, de minister
van BiZa verwijst wel naar de versterking van de rampenbestrijding en de verbeteringen
van het “complexe oefenen” welke zijn ingezet.
Bij de debatten over de ramp in Enschede worden heel veel verwijzingen naar andere
dossiers gemaakt. Voorbeelden hiervan zijn:
-
De verkokering van de ministeries en de daar aan vast te koppelen
kwaliteitsverbetering van de ministeries.
-
GroenLinks, dat een koppeling legt met kinderarbeid in China, ook bij het vervaardigen
van vuurwerk dat in Nederland geïmporteerd wordt. Pleit daarbij ook gelijk voor een
volledig invoerverbod.
-
CDA verwijst, in relatie tot de druk ten gevolge van regelgeving, naar de regels voor
agrarische bedrijven, waarbij 15 regelingen toegepast worden.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 88/100
In de debatten over de Schipholbrand wordt een sterke link gelegd met een dossier over
een ontsnapte TBS’er. Met name het foutief (of onvoldoende) informeren van de Tweede
Kamer is een zwaar punt. In de laatste debatten gaat het zelfs alleen nog maar over de
informatievoorziening aan de Tweede Kamer en helemaal niet meer over de
Schipholbrand. Dit is een onderwerp dat veel zwaarder weegt voor de kamer dan het
debat over de veiligheid van de cellencomplexen of de opvang van de slachtoffers. Dat is
ook logisch omdat het achterhouden van informatie, of het onjuist informeren van de
Kamer deze in zijn functioneren belemmert.
Volgens de theorie van het procesmanagement en gekoppeld aan de conclusie van de
vorige paragraaf (Politieke timing) zou het voor de hand liggen dat er uitruil plaatsvindt op
dossiers over fysieke veiligheid tegen andere belangen. Hiervan heb ik in de debatten
niets terug kunnen vinden. Wel wordt er verwezen naar andere dossiers en een enkele
keer een opstapje gemaakt naar een ander dossier. Voorbeeld hiervan is de discussie
die, tijdens het debat over de vuurwerkramp, ontstaat over de verkokering tussen de
ministeries en andere overheden.
5.1.5 Mediafactor
In hoeverre is de aandacht van de media belangrijk voor de gekozen onderwerpen in de debatten.
Daarnaast kunnen de media natuurlijk gebruikt worden om besluitvorming te beïnvloeden. Het wordt dan als
platform in de politiek gebruikt.
In dit opzicht is opvallend dat in de vier debatten de invloed van de media steeds meer
herkenbaar wordt. In het debat over de Herculesramp zijn relatief weinig verwijzingen
naar de media te vinden. In het debat over de Schipholbrand wordt heel veel verwezen
naar de media en ook geciteerd uit de media. In het debat over de Schipholbrand wordt
meerdere malen gebruik gemaakt van quotes uit interviews, radio- en TV uitzendingen en
publicaties in de media. In de debatten over de vuurwerkramp en de cafébrand zit het er
tussen in. Deze debatten zitten ook ongeveer in dezelfde periode, waardoor dit logisch is.
De invloed van de media op de politiek wordt dus steeds groter.
Vraag bij deze constatering is of het de besluitvorming beïnvloedt.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 89/100
Kijkend naar, met name de laatste, debatten is de conclusie dat dit zo is. De Kamerleden
laten zich voor een groot deel leiden door wat er in de media verschijnt. Opvallend
voorbeeld hiervan doet zich voor tijdens het debat over de Schipholbrand; mevr.
Lambrechts (D66) citeert de Volkskrant dat mr. van Vollenhoven forse kritiek heeft op de
ministeries. Minister Verdonk geeft aan direct contact te hebben met mr. van Vollenhoven
en dat er niets aan de hand is. Men hecht dan meer waarde aan de publicatie in de krant
dan aan de uitspraak van de minister.
Rond de opvang van de slachtoffers van de Schipholbrand, maar ook bij eerdere rampen,
zoeken belangengroeperingen vaak de media op om aandacht voor hun zaak te krijgen,
hetgeen onveranderlijk lukt. De standpunten van de partijen worden hierdoor duidelijk
beïnvloed.
De media hebben dus een grote invloed op de besluitvorming over fysieke veiligheid. Ten
eerste doordat men aandacht geeft aan een incident, daarmee wordt het op de publieke
agenda geplaatst. Daarnaast is duidelijk dat de Tweede Kamer zich laat beïnvloeden door
de media. Publicaties van de media zijn vaak aanleiding tot vragen van de Kamerleden,
soms zelfs tot het innemen van een standpunt (zie het voorbeeld hierboven).
5.1.6 Procesgebruik
De Tweede Kamer is gebonden aan een groot aantal processen welk gebruikt worden om tot
besluitvorming te komen. Mogelijk is een goed gebruik van de regels een methode om de besluitvorming te
beïnvloeden. Dit is natuurlijk uitzonderlijk moeilijk meetbaar.
Hier heb ik in de analyse van de debatten niet terug kunnen vinden dat bewust gebruik
van wordt gemaakt om het debat of de besluitvorming te beïnvloeden.
5.1.7 Stemgedrag
Aan de hand van het stemgedrag kunnen mogelijk coalities ten aanzien van bepaalde onderwerpen worden
geïdentificeerd.
De coalitievorming is in het debat over de Vuurwerkramp, goed terug te vinden. In dat
debat wordt een motie van wantrouwen tegen de minister van Defensie ingediend.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 90/100
Tijdens het debat verklaart de fractievoorzitter van D66 dat zij tegen zullen stemmen
omdat D66 de regering (waar zij op dat moment deel van uitmaakt) niet wil laten vallen.
Voor het overige is er, als het gaat over fysieke veiligheid, geen sprake van coalities. Wel
valt op dat bij stemmingen meestal vanuit de partij ideologie wordt geredeneerd waardoor
partijen met gelijke ideologieën over bepaalde onderwerpen ook gelijk stemmen.
5.2
Conclusies
Bij de besluitvorming over fysieke veiligheid in de Tweede Kamer zijn twee factoren het
belangrijkste: de partij ideologie en de invloed van de media.
De partij ideologie is voor de fracties in de Tweede Kamer de basis van de besluitvorming
over fysieke veiligheid. Dit wordt mede veroorzaakt doordat de partijen over het algemeen
geen standpunten over fysieke veiligheid hebben geformuleerd. Dit is door alle debatten
heen duidelijk herkenbaar.
De invloed van de media op de besluitvorming is erg groot. Ten eerste doordat de media
er voor zorgen dat onderwerpen op de politieke agenda terechtkomen. Kijkend naar de
vier debatten natuurlijk in de eerste plaats door uitgebreid aandacht te besteden aan het
incident. Maar ook in de fases daarna, door deskundigen met afwijkende meningen aan
het woord te laten en door zelfstandig onderzoek te doen naar de afhandeling van
incidenten. De politiek is hiervoor erg gevoelig en neemt de media altijd serieus.
Andersom kunnen de media ook door politici gebruikt worden om een punt te maken. In
de debatten is dit niet terug te vinden, wel komt het een aantal malen voor dat de
Kamerleden gebruik maken van de media om hun standpunten te onderbouwen.
Als laatste valt nog op dat de invloed van de media in de tijd steeds groter wordt. Het
aantal verwijzingen naar de media in de debatten wordt in de tijd steeds groter en neemt
daarmee een steeds belangrijker plaats in.
Minder belangrijk, maar wel herkenbaar in de debatten zijn relaties met andere dossiers.
De hypothese hierbij was dat er een uitruil van belangen op verschillende dossiers plaats
zou kunnen vinden. Dit heb ik niet terug kunnen vinden in de debatten.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 91/100
Er wordt wel geregeld verwezen naar andere dossiers, maar dan meer als ondersteuning
van het gehouden betoog dan als uitruil. Ook maakt men geregeld verwijzingen om nog
een keer het belang van een ander dossier aan te geven. Dit heeft dan vaak een relatie
met een eerder ingediende motie of wetsvoorstel van de spreker.
Van een aantal factoren is gebleken dat die geen invloed hebben op de besluitvorming
over fysieke veiligheid. Het gaat hierbij om: politieke timing, procesgebruik, stemgedrag
en de relatie “coalitie versus oppositie”. Dat wil niet zeggen dat deze factoren geen
invloed hebben op de politieke besluitvorming in het algemeen. In tegendeel zelfs, bij het
debat over de Vuurwerkramp werd een motie van afkeuring tegen de minister van
Defensie ingediend. Hierbij speelden deze factoren juist een belangrijke rol. Dit had
echter geen invloed op de besluitvorming over fysieke veiligheid. In dit specifieke geval
was het een politieke zaak geworden, maar wel naar aanleiding van een debat over
fysieke veiligheid.
Mijn algemene conclusie ten aanzien van besluitvorming over fysieke veiligheid is dat het
politieke spel daarbij het overheersende belang is. Uiteraard hebben de partijen wel een
belang bij het verbeteren van de fysieke veiligheid. Dit uit zich echter niet in het
formuleren van specifieke standpunten op het gebied van fysieke veiligheid. In de
debatten is vooral herkenbaar dat men redeneert vanuit de partij ideologie. Men reageert
wel op incidenten door verbeteringen voor te stellen en in te brengen, maar die hebben
niet altijd het gewenste resultaat.
Bij de verschillende debatten is het belang dat men hecht aan de opvang van slachtoffers
opvallend groot. Bij drie van de vier bestudeerde debatten speelt dit aspect een hoofdrol.
Bij de Herculesramp is er (nog) geen aandacht voor. Bij de andere rampen duidelijk wel.
Bij de vuurwerkramp en de cafébrand richt het zich op de vergoedingen aan de
slachtoffers. Bij de Schipholbrand speelt het aspect dat het hier een detentiecentrum
betreft ook een belangrijke rol.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 92/100
Bijlagen
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 93/100
Bijlage 1 Bronnen
Geraadpleegde literatuur en bronnen
-
Alert, jaargang 26; april 2009; “Terrorismebestrijders in de Luchtvaart” door Aad
Alblas.
-
Bestuurskunde, themanummer Mediacratie, jaargang 10, nummer 7;
(http://www.bestuurskunde.nl/bestuurskunde/jg10/nr7/2001,10,10,7,4.php)
-
Nationale Veiligheid en crisisbeheersing, mei 2009 column Ira Helsloot
-
Natuur Wetenschap en Techniek, april 2009:
o
“Slapen met de ramen dicht”, de papieren veiligheid van CO2 opslag, door
Arnout Jaspers
-
Parlementair onderzoek in Nederland, prof.mr.dr. E.R. Muller en mr. N.J.P.
Coenen MPA, SDU uitgevers, 2002.
-
Procesmanagement, Hans de Bruijn, Ernst ten Heuvelhof en Roel in ’t Veld, SDU
uitgevers, 1998
-
Rampen, rellen, gijzelingen: crisisbesluitvorming in Nederland, prof.dr. U
Rosenthal. Uitgeverij de Bataafse leeuw, 1984.
-
Reglement van orde Tweede Kamer (oktober 2008)
Geraadpleegde websites:
Politieke partijen:
-
CDA, standpunten
(http://www.cda.nl)
-
ChristenUnie, standpunten:
(http://www.christenunie.nl)
-
D66, standpunten:
(http://www.d66.nl)
-
GroenLinks, standpunten:
(http://standpunten.groenlinks.nl/)
-
Lijst Verdonk
(http://www.trotsopnederland.com)
-
Partij voor de Dieren
(http://www.partijvoordedieren.nl)
-
PvdA, standpunten
(http://www.pvda.nl)
-
PVV
(http://www.pvv.nl)
-
SGP
(http://www.sgp.nl)
-
SP, standpunten:
(http://www.sp.nl/standpunten/)
-
VVD, standpunten
(http://www.vvd.nl)
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 94/100
Overige websites:
-
Parlement en Politiek: (http://www.parlement.com), website van het parlementair
documentatie centrum van de universiteit Leiden.
-
Tweede Kamer: (http://www.tweedekamer.nl), website van de Tweede Kamer.
-
Wikipedia: online encyclopedie
-
Zwaailichten.org: (http://www.zero-meridean.nl) website over rampen en
rampbestrijding
Kamerstukken (opgevraagd via Parlando)
Tweede Kamer, Behandeling van de brieven en rapportages met betrekking tot de
vliegramp in Eindhoven, 10 juni 1997, TK 90, pp. 6220 - 6234.
Tweede Kamer, Voortzetting van de behandeling van de brieven en rapportages met
betrekking tot de vliegramp in Eindhoven, 11 juni 1997, TK 91, pp. 6267 - 6284.
Tweede Kamer, Voortzetting van de behandeling van de brieven en rapportages met
betrekking tot de vliegramp in Eindhoven, 11 juni 1997, TK 91, pp. 6298 - 6313.
Tweede Kamer, Behandeling van het rapport over de vuurwerkramp in Enschede, 24 april
2001, TK 71, pp. 4684 - 4715.
Tweede Kamer, voortzetting behandeling van het rapport over de vuurwerkramp in
Enschede, 25 april 2001, TK 72, pp. 4743 - 4800.
Tweede Kamer, voortzetting behandeling van het rapport over de vuurwerkramp in
Enschede, 26 april 2001, TK 73, pp. 4810 – 4864.
Tweede Kamer, Behandeling van de brief van de staatssecretaris van BZK over de
cafébrand in Volendam, 3 oktober 2001, TK 8, pp. 289 - 305.
Tweede Kamer, Voortzetting van de behandeling van de brief van de staatssecretaris van
BZK over de cafébrand in Volendam, 3 oktober 2001, TK 8, pp. 306 - 332.
Tweede Kamer, Debat naar aanleiding van de brand in het cellencomplex op de
luchthaven Schiphol, 27 oktober 2005, TK 14, pp. 831 – 836
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 95/100
Tweede Kamer, Debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 17 november 2005
over nazorg overlevenden Schipholbrand, 23 november 2005, TK 25, pp. 1662 – 1668.
Tweede Kamer, mondeling vragenuur, vragen van lid Vos over het onderzoek naar de
Schipholbrand, naar aanleiding van de uitlatingen van de heer Van Vollenhoven over het
niet kunnen horen van getuigen. 11 april 2006, TK 69 pp. 4353 – 4357.
Tweede Kamer, Behandeling van het rapport Brand Cellencomplex Schiphol-Oost en de
regeringsreactie daarop, 24 oktober 2006, TK 16, pp 1117 - 1144.
Tweede Kamer, Voortzetting van de behandeling van het rapport Brand Cellencomplex
Schiphol-Oost en de regeringsreactie daarop, 25 oktober 2006, TK 17, pp 1190 - 1233.
Tweede Kamer, Voortzetting van de behandeling van het rapport Brand Cellencomplex
Schiphol-Oost en de regeringsreactie daarop, 25 oktober 2006, TK 17, pp 1242 - 1255.
Tweede Kamer, Voortzetting van de behandeling van het rapport Brand Cellencomplex
Schiphol-Oost, de regeringsreactie daarop en de brief van de minister van Justitie over
toezeggingen Schipholdebat en AO tbs, 31 oktober 2006, TK 19, pp 1419 - 1437.
Overige
Schoof, D. (18 mei 2005). Rede uitgesproken ter gelegenheid van Politie Forum 2005.
Remkes, J. (28 november 2005). Toespraak tijdens de conferentie “Samen Sterker”.
______________________
Meer dan incidentpolitiek?
Gino Tibboel, augustus 2010
____________
Pag. 96/100
Bijlage 2 Afkortingen
AC
AlarmCentrale
AMV
Adviseur MilieuVergunningen).
BiZa
ministerie van Binnenlandse Zaken
BZK
ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden
CPA
Centrale Post Ambulancevervoer
GHOR
Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
GRIP
Gecoördineerde Regionale Inzet Procedure
KMar
Koninklijke Marechaussee
MCDM
Master of Crisis and Disaster Management
MILAN
MILieu, Arbo en NBC
MMT
Mobiel Medisch Team
OSC
On Scene Commander
RAC
Regionale AlarmCentrale
SIGMA
Snel Inzetbare Groep ter Medische Assistentie
Bijlage 3 Gesprek Attje Kuiken, Kamerlid PvdA
Ik ben het gesprek begonnen met een korte uitleg over wie ik ben en waarom ik
graag een gesprek met haar wilde. Ook in het kort even uitgelegd wat mijn
verwondering is over de politieke besluitvorming na crises.
Daarna heeft Attje even kort uitgelegd wie ze is en waar ze vandaan komt. Voordat
ze in de Tweede Kamer kwam, heeft ze bij de afdeling crisisbeheersing en
rampenbestrijding van BZK gewerkt. Hierdoor heeft ze daar nog steeds een netwerk
en ook inhoudelijke kennis.
Attje heeft als specialiteit fysieke veiligheid en is lid van de vaste Kamercommissie
BZK. Ze is namens de fractie woordvoerder politie en aanverwante zaken.
Vragen die ik onder andere gesteld heb:
 Wat is de invloed van het partijprogramma op de besluitvorming rond fysieke
veiligheid
 Ontstaan er "alternatieve" coalities rond dit thema
 Speelt het moment vs. de zittingsperiode een rol.
Eén van de belangrijkste punten die van invloed zijn op de besluitvorming rond crises
is de maatschappelijke aandacht en de media-aandacht. Hierdoor wordt in grote
mate de (politieke) aandacht van de partijen bepaald.
Als er een wetsvoorstel (of andere politieke besluitvorming) komt, dan beginnen ook
allerlei externe partijen te bewegen, geven dan gevraagd en ongevraagd advies, niet
altijd even zinnig of constructief (Fred Vos als voorbeeld). Daarnaast gaan leden op
zoek naar advies, vaak via hun eigen netwerk.
De actiepunten (aanbevelingen) die uit een onderzoek komen, worden binnen de
fractie vaak gesplitst naar de verschillende specialisten.
De rol van de Kamer vlak na incidenten is vaak "controlerend", als er vragen zijn die
nog niet op een andere wijze zijn gesteld of al beantwoord, komen er vaak
Kamervragen, dit kan ook naar aanleiding van burgerinitiatieven gebeuren .
Als de maatschappelijke aandacht inzakt, komen vaak andere partijpolitieke zaken
op de voorgrond waardoor veiligheidsvraagstukken beïnvloed kunnen worden.
Voorbeeld: vlak na Volendam was er veel druk op frequente controle van
brandblussers.
98
Nu de aandacht is ingezakt, wordt deze frequentie weer verlaagd om de verlichting
van administratieve lasten voor de burgers in te vullen. Mogelijk ligt hierin ook een
relatie met de aanpassing van het gebruiksbesluit, dit is vlak na Volendam zwaar
ingezet, nu wordt het weer verlicht.
Bij veiligheidvraagstukken kan er ook "weggeef" politiek plaatsvinden, omdat het voor
bepaalde partijen niet interessant is, wordt aan de (meestal kleinere) partijen gelaten
om er iets mee te doen. Daardoor bestaat de kans dat er vreemde regelgeving
ontstaat.
De processen zoals in de module procesmanagement worden beschreven, vinden
hierbij zeker plaats: iets wat de ander graag wil, extra lang tegenhouden, uiteindelijk
toegeven waardoor "schuld" ontstaat.
Onderwerpen inruilen tegen gunsten (als jij voor mij dit steunt, dan steun ik voor jou
dat....)
De dossierkennis van de woordvoerders (en de achtergrondkennis) heeft heel veel
invloed, als één lid hele goede diepgaande kennis heeft, dan is het voor de andere
partij(en) moeilijk om mee te discussiëren. Er kan dan onafgewogen of
onevenwichtige besluitvorming plaatsvinden.
Bij bepaalde besluitvormingstrajecten ontstaan er "coalities" die in de voorbehandeling afspraken met elkaar maken over de inhoud van de besluiten. Deze
blijven tijdens de plenaire behandeling in stand (het is niet "netjes" om dan af te
wijken). Maar komen niet per definitie overeen met de regeringscoalitie.
De invloed van het partijprogramma op fysieke veiligheidsvraagstukken is minimaal,
simpel omdat de meeste partijen daarover niets in het programma hebben staan.
Afweging tegen punten uit het partijprogramma vindt wel plaats (keuringen vs.
lastenverlichting).
99
Bijlage 4
gesprek met Ronald van Raak, Tweede Kamer lid van de SP
Het gesprek met Ronald begonnen met een korte uitleg wie ik ben en waarom ik
stage loop bij de griffie van de Tweede Kamer. Ook in het kort even uitgelegd wat
mijn verwondering is over de politieke besluitvorming na crises.
Ronald is een zeer bevlogen mens, die met name de veiligheid hoog in het vaandel
heeft staan. Hij gaf direct toe dat er bij de besluitvorming over fysieke veiligheid heel
veel invloeden op de besluitvorming zijn. Als één van de verklaringen voor de (in mijn
ogen absurde) regelgeving gaf hij aan dat de Tweede Kamer alleen maar kan sturen
op regelgeving. Verder kunnen zij de minister vragen om ergens op toe te zien maar
dan houdt het op.
Ten aanzien van de besluitvorming over fysieke veiligheid, maar eigenlijk
besluitvorming in het algemeen, gaf hij ook aan dat de partijpolitieke achtergronden
vaak belangrijker zijn dan de specifieke standpunten op een bepaald terrein.
Zelf heb ik dat vertaald op een iets andere manier. Ik zie het meer zo dat men, als
er geen specifiek partijstandpunt is over een veiligheidsonderwerp, men redeneert
vanuit de partijpolitieke cultuur. In het geval van de SP betekent dat, dat men de
verantwoordelijkheden laag in de organisatie neer wil leggen en niet voor een
centrale sturing is. Dat vertaalt zich dan weer in het standpunt over de
gemeentelijke verantwoordelijkheid c.q. autonomie in de wet op de
veiligheidsregio’s.
Inhoudelijk is Ronald goed op de hoogte en heeft ook veel contacten met
deskundigen.
Het gesprek was vrij kort, want de agenda van Kamerleden is erg vol!
100
Download