Wat houdt de samenleving bijeen? Werkelijkheid en normativiteit

advertisement
3
1.2 • Werkelijkheid en normativiteit
1.1
Wat houdt de samenleving
bijeen?
Een samenleving kan alleen bestaan als verhoudingen tussen mensen een zekere voorzienbaarheid
hebben wat betreft hun beloop en ontwikkeling. Dat
geldt voor samenlevingen die vanuit hedendaags
westers perspectief als primitief gelden; het geldt
in nog sterker mate voor gecompliceerde samenlevingen. Om niet te eindigen in chaos en stagnatie
moet voorzienbaar zijn hoe duurzame verhoudingen, zoals die tussen echtelieden, worden vormgegeven, wie verantwoordelijk is voor kinderen die
worden geboren, wat er met iemands nalatenschap
gebeurt, hoe roerende en onroerende zaken kunnen worden verhandeld, hoe overeenkomsten tot
stand komen, welke verplichtingen daaruit voortvloeien en hoe nakoming kan worden afgedwongen
in geval van wanprestatie. Het moet voorzienbaar
zijn hoe zal worden gereageerd op mensen die zich
vergrijpen aan andermans lijf of goed, hoe conflicten vreedzaam kunnen worden beslecht, hoe zaken
van algemeen belang worden gefinancierd en gerealiseerd, hoe het openbaar bestuur wordt ingericht,
et cetera. Kortom, een samenleving zonder regels is
niet denkbaar. Wat het karakter is van die regels, is
een vraag die daarna komt en zeker ook aandacht
behoeft.
De gezondheidszorg is een deel van de samenleving waar de regels gelden die in de hele samenleving gelden, maar ook wordt bepaald door regels
die speciaal voor de gezondheidszorg zijn gemaakt.
Voor zover het gaat om rechtsregels, is het het gezondheidsrecht dat dit geheel van regels beschrijft,
ordent, uitlegt en soms ook kritiseert. Het gezondheidsrecht als wetenschap is onderdeel van de
rechtswetenschap of rechtsgeleerdheid. Het is een
wetenschappelijke manier van kijken naar de regels
die in de gezondheidszorg gelden. Om het vak en
zijn entourage te begrijpen is het goed om eerst een
stap terug te doen en te bezien hoe wetenschap en
werkelijkheid zich tot elkaar verhouden, waarbij de
uiteindelijke doelstelling is om beter zicht te krijgen op het gezondheidsrecht en zijn relatie tot de
gezondheidszorg.
1.2
1
Werkelijkheid en normativiteit
Wetenschap en werkelijkheid zijn op elkaar betrokken. De aard van die betrokkenheid kan uiteenlopen, maar enkele hoofdlijnen zijn duidelijk waarneembaar.
1.2.1
Wetenschappen
De natuurwetenschappen proberen de wereld van
de verschijnselen vooral te begrijpen in termen van
oorzaken en gevolgen. Soms bestaat daarover onvoldoende duidelijkheid, maar is het wel duidelijk
dat bepaalde verschijnselen altijd na elkaar optreden of juist in combinatie met elkaar of dat het ene
verschijnsel juist nooit samengaat met een bepaald
ander verschijnsel. Zo’n onmiskenbare maar onverklaarde samenhang die (nog) niet in een causale
keten is te beschrijven, wordt correlatie genoemd.
De sociale wetenschappen, die gedragingen en
ontwikkelingen van individuele mensen en groepen
bestuderen, werken niet wezenlijk anders. Ook deze
wetenschappen zoeken naar causale verbanden en
andere samenhangen. De kennis die de natuurwetenschappen en de sociale wetenschappen tot stand
brengen, biedt de mogelijkheid tot sturing en beïnvloeding van verschijnselen en gedragingen: toegepaste wetenschap en technologie, waarmee de moderne samenleving op alle niveaus is vervlochten.
Naast de natuurwetenschappen (bètawetenschappen) en de sociale wetenschappen (gammawetenschappen) zijn er de humaniora of geesteswetenschappen, ook bekend als alfawetenschappen.
Daartoe behoren de theologie, de filosofie en de
letteren (inclusief de historische wetenschappen).
Ook de rechtswetenschap kan daartoe worden gerekend, zij het dat die zich met haar gerichtheid op
menselijk gedrag ook in de nabijheid van de sociale
wetenschappen bevindt (zonder daartoe te behoren). De alfawetenschappen zijn niet primair gericht op causaliteit en correlatie, maar houden zich
bezig met de aard en betekenis van de natuurlijke,
sociale en culturele werkelijkheid in de breedste zin
van het woord: het denken, de taal, de levensbeschouwing, de samenlevingsvormen, de kunst, de
geschiedenis.
1
4
Hoofdstuk 1 • Inleiding
1.2.2
Geneeskunde
De geneeskunde heeft als wetenschap uitgesproken
natuurwetenschappelijke trekken. Maar naast wetenschap is geneeskunde ook een praktijk en een
professie. Geneeskunde is in eerste en laatste instantie gericht op het voorkómen, genezen en verminderen van ziekte en lijden. Daardoor is zij niet
zonder meer onder de natuurwetenschappen te rekenen, maar een wetenschap met een eigen identiteit, samengesteld uit bèta- en alfa-elementen.
1.2.3
Recht en ethiek
Onder de alfawetenschappen nemen het recht en
de ethiek een eigen plaats in vanwege hun bijzondere relatie tot de werkelijkheid. Hoewel deze wetenschappen een open oog hebben voor de werkelijkheid, stellen zij zich niet primair tot doel die
werkelijkheid te doorgronden in termen van causaliteit en correlaties. Recht en ethiek hebben een
prescriptief of voorschrijvend karakter, dat wil zeggen dat zij regels of aanwijzingen geven aan mensen
met het oogmerk de gedragingen van die mensen
te beïnvloeden. Het recht geeft aan hoe in de werkelijkheid rechtvaardigheid wordt gerealiseerd. De
ethiek probeert te formuleren wat goed leven is en
welke gedragingen daaraan wel en niet bijdragen.
Typen van normativiteit
1.3
Recht en ethiek hebben een prescriptief karakter en
zijn als zodanig normatief. Dat betekent: zij geven
aan hoe mensen zich behoren te gedragen. Toch is
er ook een wezenlijk verschil tussen recht en ethiek.
Dat wordt duidelijk als wordt bezien wat voor typen
van normativiteit er zijn en hoe wordt gereageerd
op normovertredingen.1
1.3.1
Fatsoen-etiquette
Om te beginnen is er het domein van het alledaagse
omgaan van mensen met elkaar. Mensen hebben
1
Zie voor de verhouding medische ethiek – gezondheidsrecht 7 H. 14.
verwachtingen van elkaar en stellen, meestal stilzwijgend, eisen aan elkaar in het dagelijks verkeer.
Er zijn omgangsvormen bij het aanspreken, opbellen en aanschrijven van mensen. Er zijn regels
over hoe je je kleedt, al kunnen die per subcultuur
aanmerkelijk uiteenlopen, over hoe je je gedraagt
aan tafel, tijdens een vergadering, in een winkel, bij
het in- en uitstappen op het perron, et cetera. Het
zijn fatsoensregels of etiquetteregels die onmisbaar
zijn voor het functioneren van de samenleving. Als
iemand een etiquette- of fatsoensregel overtreedt,
is de reactie van de omstanders (de sanctie op de
overtreding) vaak niet anders dan het fronsen van
de wenkbrauwen, een afkeurende blik of een enkele
opmerking. Dergelijke reacties zijn blijken van afkeuring en soms van uitsluiting en worden meestal
ook als zodanig ervaren door ‘de overtreder’, die erdoor wordt aangespoord voortaan de regels wel in
acht te nemen. Dit basale niveau van normativiteit
is van wezenlijk belang voor het functioneren van
de samenleving. Zonder fatsoen kan geen beschaving bestaan.
» Over etiquette bestaat een aantal misverstanden. Zo menen mensen vaak dat etiquette vervelend is, elitair, onwaarachtig en uit de oude doos.
Toch is etiquette niet meer dan een verzameling
van regels om het intermenselijke verkeer zonder
al te veel conflicten te laten verlopen.2 (H)et loslaten van de principiële verbinding
tussen recht en fatsoen kan alleen maar leiden tot
een onfatsoenlijk recht of een rechtens dubieus
fatsoensbesef.3 «
1.3.2
Ethiek
De ethiek, die zowel onderdeel van de filosofie als
van de theologie kan zijn, houdt zich bezig met
zwaarwichtiger thema’s dan de etiquette. De ethiek
bezint zich op de vraag wat het goede leven is, hoe
een mens in zijn levensvoering het beste aan zijn
opdracht, bestemming of taakstelling voldoet,
welke waarden – richtinggevende gezichtspunten
2
3
Ritsema B. Moderne manieren. Wegwijzers in het menselijk verkeer. Amsterdam: Bert Bakker; 2004, p. 7.
Drion CE. Fatsoen en recht. NJB 2011;86:2567.
5
1.4 • Typen van recht
– daarbij gelden en tot welke handelingsaanwijzingen (normen) die waarden leiden. Waarden die in
dit verband vaak worden genoemd, zijn bijvoorbeeld eerlijkheid, betrouwbaarheid, mededogen,
dienstbaarheid, vriendelijkheid, bescheidenheid,
bedachtzaamheid, et cetera. Hoe dergelijke waarden kunnen worden geoperationaliseerd, dat wil
zeggen: kunnen worden vertaald in normen die
handelingsaanwijzingen geven, is een altijd doorgaand debat, waarvan de richting en uitkomst ook
worden bepaald door levensbeschouwing en politieke idealen.
Overtreding van een ethische of morele norm
leidt veelal tot expliciete en openlijke afkeuring.
Wanneer blijkt dat iemand leugenachtig, onbetrouwbaar of onbillijk is geweest, zal daarop vaak
door betrokkenen of benadeelden de laakbaarheid
van het gedrag worden onderstreept, wat zowel een
veroordeling van de gewraakte gedragingen inhoudt als een bevestiging van de geldigheid van de
overtreden norm.
1.3.3
Recht
Sommige normen zijn zo essentieel voor het functioneren van de samenleving dat het niet aan ieders
persoonlijke inzicht en overtuiging kan worden
overgelaten om zich er al dan niet aan te houden.
Dergelijke normen betreffen bijvoorbeeld respect
voor andermans leven en integriteit, voor andermans eigendom en de norm dat conflicten geweldloos moeten worden opgelost en – ingeval overeenstemming niet mogelijk blijkt – aan de rechter
moeten worden voorgelegd. Omdat afwijking van
dergelijke normen voor geen enkele geordende samenleving aanvaardbaar is, is het uiteindelijk de
staat die de handhaving ervan garandeert en de
overtreding ervan sanctioneert. Hetzij direct, in de
vorm van politieoptreden en controlediensten, hetzij indirect in de vorm van het garanderen van de
mogelijkheid dat rechterlijke vonnissen ten uitvoer
worden gelegd. Deze fundamentele, door de staat
gegarandeerde normen zijn vaak zowel ethische als
juridische normen: diefstal, oplichting, mishandeling, geweldpleging en dergelijke zijn zowel moreel
verwerpelijk als juridisch ontoelaatbaar. Daarnaast
kent het recht ook vele normen die moreel min-
1
der relevant zijn. Gedacht kan worden aan allerlei
ordeningsregels voor het maatschappelijk verkeer,
waarvan de inhoud uit ethisch oogpunt vaak niet
relevant is. Een voorbeeld daarvan zijn de vele verkeersregels. De precieze inhoud ervan is voor de
ethiek niet belangrijk, zij het dat het wel moreel
van belang is dát er verkeersregels zijn en dat zij
het oogmerk hebben maximale veiligheid voor verkeersdeelnemers te bewerkstelligen.
1.4
Typen van recht
Het recht kan worden onderscheiden in verschillende gebieden die elk een eigen karakter hebben.
Een belangrijk onderscheid is dat tussen publiekrecht en privaatrecht. Publiekrecht is het rechtsgebied waarin de organisatie of de werkzaamheid van
de overheid wordt geregeld. Privaatrecht is het domein waarin rechtsbetrekkingen tussen burgers en/
of bedrijven en particuliere organisaties is geregeld.
Het onderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht is onder andere belangrijk in verband met de
rechtshandhaving. Als een publiekrechtelijke norm
wordt overtreden, zal de overheid doorgaans het
initiatief nemen om de normschending ongedaan
te maken of de verantwoordelijke aan een sanctie
te onderwerpen. Als een privaatrechtelijke norm
wordt geschonden, zal de benadeelde meestal zelf
het initiatief moeten nemen om de normschending
ongedaan te maken of de geleden schade op de aansprakelijke te verhalen.
1.4.1
Publiekrecht
Het publiekrecht kan worden onderverdeeld in
enerzijds het staats- en bestuursrecht en anderzijds
het strafrecht. Het staatsrecht beschrijft de inrichting en de werking van de overheid. De hoofdlijnen
daarvan staan beschreven in de Grondwet. Uitwerkingen zijn te vinden in tal van andere wetten: de
Wet op de rechterlijke organisatie, de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet, de Kieswet, de Wet op de Raad van State, et cetera. Het
bestuursrecht regelt de rechtsverhouding tussen
de burgers en de overheid. Dit is een zeer uitgebreid rechtsgebied, waartoe talloze wetten behoren,
6
1
Hoofdstuk 1 • Inleiding
zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet op de
ruimtelijke ordening, de Wet werk en inkomen, de
Natuurbeschermingswet, de Wegenverkeerswet, de
Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek, de belastingwetten en de Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg.
De strafwet is een geheel eigen onderdeel van
het publiekrecht. Het regelt de rechtsverhouding
tussen enerzijds de overheid en anderzijds de persoon die wordt verdacht van het plegen van een
strafbaar feit dan wel de persoon die wegens het
plegen van een strafbaar feit is veroordeeld. Overigens kunnen niet alleen natuurlijke personen
(mensen) strafrechtelijk worden vervolgd maar ook
bepaalde organisaties (rechtspersonen).
enig moment, van welke aard of oorsprong ook,
wordt het positieve recht genoemd. Het positieve
recht onderscheidt zich van bijvoorbeeld de rechtsfilosofie, de rechtstheorie of de rechtsgeschiedenis.
Laatstgenoemde disciplines houden zich bezig met
het recht zoals het idealiter zou zijn c.q. hoe het zich
in het verleden heeft ontwikkeld.
Om te bepalen wat het toepasselijke recht is, is
het volgende van belang: juridische regelingen vermelden doorgaans waarop ze van toepassing zijn en
waarop niet. Dat is een belangrijk beginpunt. Een
volgend hulpmiddel is dat er een rangorde bestaat
tussen verschillende regelingen.
1.5.1
1.4.2
Privaatrecht
Het privaatrecht, ook wel burgerlijk recht of civiel
recht genoemd, regelt rechtsbetrekkingen tussen
burgers onderling, inclusief rechtsbetrekkingen
met en tussen rechtspersonen als verenigingen,
vennootschappen en stichtingen. Tot deze rechtsbetrekkingen behoren onder andere familierechtelijke verhoudingen (tussen echtgenoten en geregistreerde partners, tussen ouders en minderjarige
kinderen), verhoudingen tussen personen die deel
uitmaken van een rechtspersoon (als aandeelhouder van een vennootschap, als lid van een vereniging) en vermogensrechtelijke verhoudingen (verhoudingen tussen betrokken partijen bij allerlei
typen contracten en tussen personen die elkaar
onrechtmatig schade hebben toegebracht). De belangrijkste bron van privaatrecht is het Burgerlijk
Wetboek, maar er zijn ook vele privaatrechtelijke
wetten die deelonderwerpen regelen.
1.5
Bronnen van recht
In de praktijk is het niet altijd eenvoudig om vast te
stellen wat het toepasselijke recht is. Er zijn tal van
documenten die juridische normen en regels bevatten, zodat de vraag naar het toepasselijke recht
alleen kan worden beantwoord als het duidelijk is
hoe in deze complexe materie de weg kan worden
gevonden. Het geheel van het geldende recht op
Rangorde
Er zijn ‘hogere’ en ‘lagere’ regelingen en de ‘hogere’
hebben voorrang. Volgens het Nederlandse recht
komt het hoogste gezag toe aan internationale verdragen. Hoe dat recht van internationale herkomst
vervolgens zijn weg vindt in de Nederlandse rechtspraktijk, kan verschillend zijn. Sommige regels van
internationaal recht werken rechtstreeks, dat wil
zeggen dat burgers er voor de Nederlandse rechter
met succes een beroep op kunnen doen. Andere internationale verdragen leggen aan de Nederlandse
staat de verplichting op om bepaalde regels via nationale wetgeving in Nederland in te voeren. Zolang
de Nederlandse staat aan zo’n verplichting nog niet
heeft voldaan, zal het voor een burger lastiger zijn
daarop voor de rechter een beroep te doen.
Het hoogste nationale wetgevende document is
de Grondwet. Daarin zijn de hoofdlijnen van de
inrichting van het Koninkrijk der Nederlanden
omschreven en de belangrijkste rechten vastgelegd
die burgers tegenover de staat kunnen doen gelden.
Dergelijke fundamentele rechten, die overigens ook
zijn vastgelegd in internationale verdragen, worden
grondrechten of mensenrechten genoemd. Omdat
in de Grondwet de hoofdlijnen van de inrichting
van de Nederlandse staat zijn vastgelegd, zijn er
speciale, verzwaarde procedures die in acht moeten worden genomen om daarin wijziging aan te
brengen.
Na de Grondwet is de wet het regelgevend document met het hoogste gezag. Een wet is het resultaat van de samenwerking tussen de regering en
7
1.5 • Bronnen van recht
de beide kamers van de Staten-Generaal. Een wet
geeft altijd aan dat het een wet is, wordt ondertekend door de koning(in) en de verantwoordelijke
minister(s) en wordt gepubliceerd in het Staatsblad. In Nederland gelden vele duizenden wetten.
Waarschijnlijk weet niemand precies hoeveel dat er
op enig moment zijn. Sommige wetten zijn zo omvangrijk dat het complete boekwerken zijn. Zulke
wetten worden wetboeken genoemd. Wetboeken
zijn niet belangrijker of ‘hoger’ dan gewone wetten; ze zijn alleen uitgebreider. Bekende wetboeken
zijn het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van
Strafrecht.
Wetgeving
De totstandkoming van een wet is een langdurige aangelegenheid. De gang van zaken is
meestal dat op een ministerie een wetsvoorstel wordt voorbereid. Soms resulteert dat in
een voorontwerp dat ter beoordeling wordt
voorgelegd aan de belanghebbende maatschappelijke groeperingen. Vervolgens wordt
een wetsontwerp besproken in de ministerraad. De tekst zoals die daar wordt vastgesteld,
wordt voor advies toegezonden aan de Raad
van State. Als dat advies is uitgebracht, wordt
het wetsontwerp – al dan niet gewijzigd – ingediend bij de Tweede Kamer, inclusief het
advies van de Raad van State en voorzien van
een uitvoerige toelichting van de indienende
minister(s): de memorie van toelichting. Vanuit de Tweede Kamer wordt eerst schriftelijk
gereageerd op het wetsontwerp, waarop een
schriftelijke reactie van de minister(s) volgt.
Dat kan een aantal malen over en weer gaan,
waarbij het wetsontwerp ook nog kan worden
gewijzigd door de indiener(s). Ten slotte volgt
de mondelinge behandeling. De Tweede Kamerleden kunnen dan nog amendementen
(wijzigingsvoorstellen) indienen die, mits
aangenomen, de tekst van het wetsontwerp
wijzigen. Als het ontwerp door de Tweede
Kamer is aangenomen, volgt een vergelijkbare
procedure in de Eerste Kamer, zij het dat de
schriftelijke behandeling daar beknopter is en
dat tijdens de mondelinge behandeling geen
1
amendementen kunnen worden ingediend.
Als ook de Eerste Kamer het wetsontwerp
heeft aanvaard, wordt het wetsontwerp ondertekend door de koning(in) en de betrokken
minister(s); daarna volgt publicatie in het
Staatsblad en is het wetsontwerp een wet geworden. In de wet wordt dikwijls aangegeven
wanneer hij in werking treedt; soms wordt de
datum van inwerkingtreding bepaald bij Algemene Maatregel van Bestuur.
Wetten zijn te raadplegen via de website
7 www.overheid.nl.
Soms wordt in een wet bepaald dat een onderwerp
nader zal worden geregeld in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Een AMvB berust dus
altijd op een wettelijke bepaling, mag geen nieuwe
strafbare feiten in het leven roepen, wordt in principe door de regering vastgesteld zonder inschakeling van de Staten-Generaal en wordt gepubliceerd
in het Staatsblad.
Naast de AMvB’s zijn er talrijke regelingen die
door overheidsorganen worden uitgevaardigd op
grond van de aan hen (bij wet) toegekende regelgevende bevoegdheid op een bepaald deelgebied.
Dergelijke regelingen heten verordeningen. Zij
kunnen afkomstig zijn van een minister, een provincie, een gemeente, een waterschap of een ander
overheidsorgaan. Over het algemeen zal een verordening van een hoger orgaan (bijvoorbeeld een
provincie) voorrang hebben op die van een lager
orgaan (bijvoorbeeld een gemeente).
Ten slotte moet in dit verband de rechtspraak of
jurisprudentie worden genoemd.4 Strikt genomen
behoren rechterlijke uitspraken niet tot het gebied
van de regelgeving: een uitspraak is de beslechting
van één gerechtelijke procedure die alleen bindend
is voor de procespartijen. Toch hebben rechterlijke uitspraken betekenis als het over regelgeving
gaat. Op basis van een uitspraak – vooral als die
van de hoogste rechterlijke instantie is – kan namelijk worden voorzien hoe de rechter zal oordelen
4
In het Frans, Engels en Duits betekenen de woorden
‘jurisprudence’ respectievelijk ‘Jurisprudenz’ meestal
niet rechtspraak maar rechtswetenschap of rechtsgeleerdheid.
8
1
Hoofdstuk 1 • Inleiding
in een volgende, vergelijkbare zaak. Vanwege die
voorzienbaarheid hebben rechterlijke uitspraken
ook een regelgevend element – al moet natuurlijk
ook rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de rechter in een volgende uitspraak blijk
zal geven van een inmiddels gewijzigde opvatting.
Bronnen van recht
5
5
5
5
5
5
internationale verdragen
Grondwet
wetten
AMvB’s
verordeningen
jurisprudentie (rechtspraak)
In het voorafgaande kwam al ter sprake dat de verordeningen van een hoger orgaan voorrang hebben
op die van een lager orgaan. Dat principe van rangorde geldt voor alle bronnen van het recht. Een wet
heeft voorrang op een AMvB en de Grondwet gaat
boven een wet.5 Daarmee is al een zekere ordening
gegeven. Twee aanvullende principes kunnen verdere duidelijkheid verschaffen.
1.5.2
Later gaat voor eerder
Een latere regeling heeft voorrang op een eerdere
regeling. Eigenlijk spreekt dat vanzelf. Als de leeftijd waarop iemand aanspraak kan maken op een
AOW-pensioen bij wet wordt verhoogd, dan geldt
voortaan de hogere leeftijd – zelfs indien in de
nieuwe wet de vorige wet niet met zoveel woorden
buiten toepassing zou zijn verklaard. Ook is duidelijk dat de nieuwe regeling van hetzelfde niveau
moet zijn om effect te hebben. Een latere gemeentelijke verordening kan niet een eerdere wetsbepa5
In Nederland mag een rechter niet toetsen of een wet
in strijd is met de Grondwet en, indien dat het geval
zou zijn, de wet om die reden buiten toepassing laten.
In Nederland bestaat evenmin een constitutioneel hof
dat de grondwettigheid van wetten kan beoordelen.
Het is uitsluitend de wetgever die de taak heeft erop te
letten dat wetten niet in strijd zijn met de Grondwet.
De Nederlandse rechter mag wel lagere regelgeving
toetsen aan de Grondwet en bovendien mag hij ook
wetten toetsen aan regels van internationaal recht.
ling buiten werking stellen. Het omgekeerde is op
basis van het principe van rangorde wél mogelijk:
een nieuwe wettelijke bepaling kan een al langer bestaande bepaling uit een gemeentelijke verordening
buiten werking stellen.
1.5.3
Specifiek gaat voor algemeen
Als meerdere, onderling verschillende regelingen
van toepassing kunnen zijn, geldt als uitgangspunt
dat een specifieke regeling voorrang heeft op een algemene regeling. Een voorbeeld. De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO)
stelt bepaalde eisen aan het proces van informatie
en toestemming tussen een hulpverlener, bijvoorbeeld een arts, en een patiënt. De Wet medischwetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO)
stelt strengere eisen, waaronder de eis dat gegeven
toestemming schriftelijk moet worden bevestigd.
Welke regeling geldt nu indien de onderzoeker en
proefpersoon tevens tot elkaar staan in een verhouding arts-patiënt? Het antwoord: de WMO heeft
voorrang, want het onderwerp dat door de WMO
wordt geregeld is specifieker dan het meer algemene onderwerp waarover de WGBO handelt.6 Overigens is het niet altijd duidelijk welke regeling voorrang heeft. Ook hiervan een voorbeeld. De WGBO
kent bepalingen die de vertrouwelijkheid van medische gegevens waarborgen. Maar ook de Wet
bescherming persoonsgegevens (WBP) kent dergelijke bepalingen. WGBO en WBP zijn niet identiek
waar het de regels met betrekking tot vastlegging,
beheer, bewaartermijn, correctie, aanvulling, vernietiging en dergelijke van medische gegevens betreft. Welke bepalingen hebben nu voorrang? Dat
is niet te zeggen. Tijdens de totstandkoming van de
WGBO is gesteld dat beide wetten – het ging toen
nog over de voorganger van de WBP – naast elkaar
van toepassing waren. Welke van beide de doorslag
geeft in geval van strijdige bepalingen is niet vastgesteld. In de praktijk leidt dat niet snel tot problemen, maar ingeval zich een onverenigbaarheid zou
voordoen, is een verdedigbaar uitgangspunt dat die
6
Formeler uitgedrukt: de WGBO is de lex generalis, de
WMO de lex specialis.
1.6 • Gezondheidszorg en recht
bepaling moet prevaleren die de patiënt de grootste
rechtsbescherming biedt.
1.6
Gezondheidszorg en recht
De medische beroepsuitoefening voltrok zich tot
ver na de Tweede Wereldoorlog op aanmerkelijke
afstand van het juridische domein. Er waren wel
juridische regels die de arts in acht diende te nemen
bij zijn beroepsuitoefening (bijvoorbeeld de regels
met betrekking tot het opstellen van overlijdensverklaringen en die met betrekking tot besmettelijke ziekten), maar die regels hoefden niet als knellend te worden ervaren. Ver weg was de wereld van
de strafrechtspleging, waar hoogstens artsen mee
te maken kregen die zich – in strijd met wat ze
door hun leermeesters was voorgehouden – hadden laten overhalen medewerking te verlenen aan
abortus provocatus. Daarnaast was er het medische
tuchtrecht, waar een fatsoenlijke en bekwame arts
evenmin spoedig mee in aanraking kwam. Dat was
eerder het forum waar de normen van de professie tot gelding werden gebracht jegens de (weinige)
onverbeterlijke brokkenmakers en brekebenen, de
verslaafden aan alcohol en narcotica en de zwakke
broeders die de grenzen van betamelijkheid niet
in acht namen. Het privaatrechtelijke aansprakelijkheidsrecht was evenmin een levende realiteit
waar het de beroepsuitoefening van de arts betrof.
Complicaties en teleurstellende behandelresultaten
werden door patiënten en hun nabestaanden uiteraard betreurd, maar leidden zelden tot de conclusie
dat jegens de patiënt wanprestatie was gepleegd of
onrechtmatig was gehandeld. Het gebeurde dan
ook zelden dat een eis tot schadevergoeding werd
gericht tot de arts of de instelling. Het was een door
velen gedeelde overtuiging in brede lagen van de
bevolking: hoe beroerd de afloop ook was, aan de
dokter had het niet gelegen.
1.6.1
Verandering
Daarin is verandering gekomen. Wat de oorzaak
daarvan is, is niet in een paar zinnen uit te leggen,
maar het heeft onder andere te maken met de medicalisering van de strijd tegen het menselijk tekort,
9
1
de juridisering van menselijke verhoudingen en de
secularisering van de zingeving. Hoe dan ook, de
medische beroepsuitoefening raakt steeds meer
verweven met het juridische domein. Dat uit zich
op verschillende wijzen. Ten eerste bakent het recht
grenzen af die de arts in acht moet nemen. Voorts
zijn het rechtsregels waarin de structuur van de gezondheidszorg is vormgegeven. Ten slotte nestelt
het juridiserende denken zich in het bewustzijn van
de arts, waardoor het medisch handelen uiteindelijk door de betrokken professional mede wordt
begrepen en beleefd in aan het recht ontleende begrippen.
Afbakening is onder andere aan te treffen in de
regels die het respect voor de eigen, weloverwogen
keuze – de autonomie – van de patiënt beogen te
waarborgen. Deze regels maken een einde aan de
vaak impliciet levende opvatting dat het bestaan
van ziekte of gebrek op zichzelf reeds medische
interventie rechtvaardigt. Het expliciete uitgangspunt wordt dat medische interventie niet alleen
een aanknopingspunt behoeft waar het de aanwezigheid van ziekte of gebrek (de indicatie) betreft,
maar tevens moet worden gedragen door de wens
van de patiënt om voorwerp te worden van medische bemoeienis. Op deze wijze wordt legitiem medisch handelen afgebakend van onrechtmatige of
zelfs strafbare interventies, die een ongeoorloofde
schending van de integriteit van het lichaam van de
patiënt opleveren.
Een dergelijke benadering heeft als keerzijde
dat het problematisch wordt hoe medisch handelen
kan worden gelegitimeerd als de patiënt niet zelf de
wens daartoe kenbaar kan maken. Met het oog op
deze patiënten dient het uitgangspunt dan ook te
worden genuanceerd: indien een patiënt naar heersend medisch inzicht voor behandeling in aanmerking komt (de indicatiestelling), maar niet in staat is
zijn wensen dienaangaande kenbaar te maken, dient
een ander namens hem – althans te zijnen behoeve
– een beslissing te nemen overeenkomstig zijn belang. Onverminderd deze nuancering geldt evenwel
dat ook hier sprake is van een afbakening van het
domein waarop de arts werkzaam is, waarbij het
belang van de patiënt als grensmarkering fungeert.
Een ander type afbakening is te vinden in de
beroepenwetgeving. Het definiëren van bevoegdheden en deskundigheidsgebieden is bij uitstek het
10
1
Hoofdstuk 1 • Inleiding
aangeven van grenzen. Het is belangrijk daarbij dat
de moderne beroepenwetgeving zich niet beperkt
tot formele afbakeningen, maar bovendien een
overkoepelende norm tot uitgangspunt heeft die in
het kort kan worden samengevat in de woorden:
onbekwaam maakt onbevoegd. Dat betekent dat
niemand die werkzaam is in de individuele patiëntenzorg zich op een (wettelijke) bevoegdheid kan
beroepen ter rechtvaardiging van zijn handelen
tenzij hij aannemelijk kan maken dat hij bij het uitoefenen van die bevoegdheid ook beschikte over de
daarbij benodigde bekwaamheid.
De structuur van de gezondheidszorg is inmiddels een complex palet van regelgeving geworden.
Van recente datum is het nieuwe ziektekostenverzekeringsstelsel volgens de Zorgverzekeringswet,7
maar ook met betrekking tot tal van andere aspecten is de regelgeving divers en soms complex.
Niet alleen waar het de financiering van de gezondheidszorg betreft, maar ook op het terrein van de
stapsgewijze invoering van marktwerking, het kwaliteitsbeleid en het daarbij behorende toezicht, de
bouw van voorzieningen, fusies tussen bestaande
instellingen, et cetera.
Dat de voortgaande vervlechting van de medische praktijk met het juridische domein invloed
heeft op het denken en handelen van de arts is onvermijdelijk, maar niet steeds gemakkelijk aanwijsbaar. Defensieve geneeskunde – het verrichten van
op zichzelf niet geïndiceerde onderzoekingen of
behandelingen ter voorkoming van het verwijt van
nalatigheid – is er een uitingsvorm van. Maar ook
een statusvoering die niet primair is gericht op de
continuïteit en de kwaliteit van de behandeling van
de patiënt, maar op het vastleggen van bewijsposities. Daarnaast heeft zich bij sommige beroepsbeoefenaren een moeilijker te concretiseren attitude
ontwikkeld waar het betreft een soort permanente
alertheid voor denkbare juridische consequenties
van medisch handelen.
1.6.2
Toename
Er is geen twijfel over mogelijk dat in de laatste decennia sprake is van een toename aan regelgeving.
7
Stb. 2005, 358.
Ook het aantal wettelijke regels neemt toe, waarbij evenwel een relativerende kanttekening op zijn
plaats is. Daarmee wordt bedoeld dat met het van
kracht worden van nieuwe wettelijke regels niet
zelden oude wetten buiten werking worden gesteld.
Per saldo hoeft als gevolg van nieuwe wetgeving de
regeldichtheid dus niet toe te nemen. Enkele voorbeelden. Met de inwerkingtreding van de Wet Bopz
(Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen) in januari 1994 werd de Krankzinnigenwet van 1884 buiten werking gesteld. De Wet BIG
(Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg) is een nog sprekender voorbeeld. Art. 145 van
deze wet bepaalt dat maar liefst dertien bestaande
wetten worden ingetrokken. Desalniettemin neemt
het aantal regels met het introduceren van nieuwe
wetgeving doorgaans toe. Soms bestrijkt nieuwe regelgeving een groter gebied dan de oude. Zo heeft
de Wet Bopz niet alleen betrekking op de psychiatrie, maar ook op de psychogeriatrie en de zorg voor
verstandelijk gehandicapten. Overigens is er sprake
van om bij vervanging van de Wet Bopz weer aparte
wetgeving te maken voor de psychogeriatrie en de
zorg voor verstandelijk gehandicapten.
Daarnaast kan nieuwe regelgeving gecompliceerd zijn en voor concretisering verwijzen naar
regelgeving van een lager niveau. De Wet BIG is
daarvan een goed voorbeeld: een lastig leesbaar
raamwerk dat met betrekking tot vele onderwerpen
globale contouren schetst die in talrijke AMvB’s
worden uitgewerkt.
1.6.3
Andere regels
Regelgeving omvat meer dan wetgeving en andere
overheidsregelgeving. Er is sprake van een nietaflatende stroom van normatieve documenten die
niet door de overheid zijn opgesteld: richtlijnen,
protocollen, consensusdocumenten, standaarden,
handreikingen, codes en dergelijke die ten minste
aanspraak maken op aandacht en positiebepaling
en niet zelden op eerbiediging. Veronachtzaming
van dergelijke documenten kan niemand zich veroorloven, omdat in geval van geschil of calamiteit
onmiddellijk de vraag zal worden gesteld wat in de
gegeven omstandigheden goed professioneel handelen kon heten.
11
1.7 • Gezondheidsrecht
Voor een goed begrip van deze regelgeving nog
het volgende. Dit type normeringen wordt – als het
goed is – niet van buitenaf aan de beroepsgroep
opgelegd, maar door de georganiseerde beroepsbeoefenaren zelf tot stand gebracht als resultaat van
de reflectie op het dagelijkse handelen. Het karakter
ervan is dan ook niet per se vernieuwend of grensverleggend, maar vooral beschrijvend, codificerend
en systematiserend. Daarin verschilt dit soort regelgeving van veel wettelijke regelingen. Die beogen
namelijk niet zelden een nieuwe koers uit te zetten
en te breken met een gevestigde praktijk. De hierna
te noemen wettelijke regelingen illustreren dat.
1
van de geneeskunst voorbehoudt aan artsen – met
deelbevoegdheid voor tandartsen en verloskundigen – wordt vervangen door een systeem dat de
uitoefening van de geneeskunst in beginsel vrijlaat. Dat achter dat ‘in beginsel’ overigens nogal
wat schuilgaat, zal in het vervolg nog blijken, zodat
het met de radicaliteit van de koerswijziging uiteindelijk meevalt. Of tegenvalt wellicht, maar dat
hangt af van de blikrichting van de waarnemer. In
het navolgende zal de nadruk liggen op wettelijke
regelgeving.
Gezondheidsrecht
1.7
Twee voorbeelden
De Wet Bopz heeft tot doelstelling verbetering te
brengen in de rechtsbescherming van de psychiatrische patiënt die onvrijwillig wordt of is opgenomen. Twee aspecten kunnen derhalve worden
onderscheiden.
In de eerste plaats de externe rechtspositie, dat
wil zeggen: onder welke voorwaarden kan een burger met dwang worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis? De discussies rond dit thema
groeperen zich rond de vraag welk criterium een
genoegzame legitimatie oplevert voor gedwongen
opneming: is het voldoende dat de opneming in het
belang van de betrokkene wordt geacht (bestwilcriterium) of moet de betrokkene een zodanig risico
opleveren voor zichzelf, voor anderen of voor de
openbare veiligheid, dat hij niet in de samenleving
kan worden gehandhaafd (gevaarscriterium)? Deze
vraag heeft raakvlakken met filosofische thema’s als
de menselijke autonomie, de rechtvaardiging van
paternalistisch handelen, de rol van de overheid
en de taak van de geneeskunde. Kort geformuleerd
kan worden gesteld dat de Wet Bopz kiest voor het
gevaarscriterium, maar dat de genuanceerde toepassing en incidentele wijziging daarvan (opnieuw)
een plaats hebben ingeruimd voor het daarbij mede
betrekken van gezichtspunten die hun oorsprong
vinden in het bestwilcriterium.
In de tweede plaats schenkt de Wet Bopz veel
aandacht aan de interne rechtspositie van de patiënt,
dat wil zeggen: de rechten en verplichtingen van de
patiënt nadat hij onvrijwillig is opgenomen.
Ook de Wet BIG beoogt, naast andere veranderingen, op een aandacht trekkend punt het roer
om te gooien: het oude systeem dat de uitoefening
Het gezondheidsrecht is een horizontaal specialisme. Dat wil zeggen dat het zich niet laat onderbrengen in een van de klassieke deelgebieden van
het recht: het privaatrecht en het publiekrecht. Het
gezondheidsrecht heeft te maken met verschillende
deelgebieden van het recht, zowel omdat specifiek
met het oog op gezondheidszorg gemaakte regels
deel uitmaken van deze deelgebieden als omdat de
algemene regels en beginselen van deze deelgebieden van toepassing kunnen zijn op verhoudingen
in de gezondheidszorg. Zonder naar volledigheid
te streven is het nuttig deze verschillende deelgebieden – die elk met hun eigen karakter mede kleur
geven aan een deel van het gezondheidsrecht – kort
te typeren.
Gezondheidsrecht kan worden omschreven als:
» het geheel van rechtsregels dat betrekking
heeft op de zorg voor de gezondheid en de toepassing van overig burgerlijk, bestuurs- en strafrecht in dat verband.8
«
1.7.1
Privaatrecht
Zoals gezegd regelt het privaatrecht rechtsverhoudingen tussen burgers onderling en organisaties
met een door het recht ontworpen structuur, die
zelfstandig aan het maatschappelijk verkeer deel8
Leenen HJJ, Gevers JKM, Legemaate J. Handboek
gezondheidsrecht. Deel I. Rechten van mensen in de
gezondheidszorg. 5e druk. Houten: Bohn Stafleu van
Loghum; 2007, p. 9.
12
1
Hoofdstuk 1 • Inleiding
nemen, zoals vennootschappen, stichtingen en
verenigingen. Ook overheden – bijvoorbeeld de
Staat der Nederlanden, gemeenten, provincies, waterschappen – kunnen bij de vervulling van hun
taken gebruik maken van privaatrechtelijke rechtsverhoudingen. Zo kan de Staat der Nederlanden
optreden als eigenaar van bijvoorbeeld kazernes of
belastingkantoren, kan een provincie de bouw van
een nieuwe brug aanbesteden en kan een gemeente
een overeenkomst sluiten met een particulier bedrijf om het huisvuil in te zamelen. Uitgangspunt
hierbij is dat de betrokken rechtssubjecten – dat wil
zeggen: natuurlijke personen en rechtspersonen –
opereren op voet van gelijkheid. Als eigenaar van
een perceel heeft een gemeente dezelfde rechten als
een particulier en een overeenkomst van koop en
verkoop tussen twee burgers valt onder dezelfde
wettelijke regels als de verkoop van een zaak door
een particulier aan bijvoorbeeld de gemeente. Het
grondpatroon van het privaatrechtelijke systeem is
te vinden in het Burgerlijk Wetboek (BW).
In het BW wordt relatief veel aanvullend of regelend recht aangetroffen, dat wil zeggen dat partijen met wederzijds goedvinden van de wettelijke
regeling mogen afwijken. Indien niet anders wordt
overeengekomen, geldt de wettelijke regeling. Van
sommige privaatrechtelijke regelingen geldt evenwel dat de wetgever heeft bepaald dat partijen daarvan zelfs niet met wederzijds goedvinden mogen
afwijken: dwingend recht. Een reden om een regeling het karakter van dwingend recht te geven, kan
zijn gelegen in de overweging dat een van de betrokken partijen structureel in een zwakkere positie
verkeert en daarom een steuntje in de rug nodig
heeft, zodat hij niet onder de dwang van omstandigheden akkoord moet gaan met voor hem minder aantrekkelijke voorwaarden. Voorbeelden van
dergelijk dwingend privaatrecht binnen het BW
vormen het huurrecht en het arbeidsovereenkomstenrecht en sinds 1995 ook de bepalingen met betrekking tot de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO).
In de WGBO worden de juridische aspecten van
de verhouding patiënt-hulpverlener geregeld in de
vorm van een privaatrechtelijke overeenkomst. De
WGBO is dus een onderdeel van het BW, zij het een
onderdeel met een eigen voorgeschiedenis en een
eigen karakter. Privaatrechtelijke wetten die geen
deel uitmaken van het BW, hebben doorgaans een
dwingendrechtelijk karakter. Dat is niet verwonderlijk, omdat die wetten als regel hun bestaan danken aan de noodzaak om een bepaalde ordening
tot stand te brengen. Als die noodzaak niet zou zijn
gevoeld, had men immers kunnen volstaan met de
meer algemene regels uit het BW. Een voorbeeld
van een dwingendrechtelijke privaatrechtelijke
wettelijke regeling buiten het BW is de Wet op de
medische keuringen.10
1.7.2
Publiekrecht
Een kenmerkend aspect van publiekrechtelijke (bestuursrechtelijke) regelingen is dat van overheidswege ordenend en normerend wordt opgetreden
op een terrein van de samenleving dat niet zonder
schade aan het vrije spel van de maatschappelijke
krachten zou kunnen worden overgelaten. Dikwijls
is het patroon van deze regelingen dat iets wordt
verboden tenzij daarvoor door een bepaalde instantie vergunning is verleend, waarbij – uiteraard
– aan het verkrijgen van een dergelijke vergunning
allerlei voorwaarden kunnen worden gesteld. Het is
belangrijk dat van overheidswege actief wordt toegezien op naleving van de normen en de vergunningsvoorwaarden en dat bij overtreding daarvan
sancties kunnen worden toegepast, zoals intrekking van de vergunning of sluiting van de inrichting. Een orgaan dat een belangrijke rol heeft bij
het toezicht op bestuursrechtelijke regelingen die
de gezondheidszorg betreffen, is de Inspectie voor
de Gezondheidszorg (IGZ), die ressorteert onder
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
(VWS).
» Van de bepalingen van deze afdeling (…) kan
Staats- en bestuursrecht
niet ten nadele van de patiënt worden afgeweken.9 Het staats- en bestuursrecht zijn van groot belang
voor de gezondheidszorg. Wat het staatsrecht be-
9
10
«
Art. 468 WGBO (= art. 7:468 BW).
Stb. 1997, 365.
13
1.7 • Gezondheidsrecht
treft, kan worden gedacht aan de Grondwet en de
daarin vervatte grondrechten, die voor patiënten
zeer belangrijk zijn. In verband met de gezondheidszorg moet dan vooral worden gedacht aan art.
1 (recht op gelijke behandeling, verbod van discriminatie), art. 10 (recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer), art. 11 (recht op bescherming
van de integriteit van het lichaam) en art. 22 lid 1
(plicht van de overheid om de volksgezondheid te
bevorderen).
Voorbeelden van bestuursrechtelijke
wetgeving:12
5 Wet afbreking zwangerschap (Stb. 1981,
257);
5 Wet op het bevolkingsonderzoek (Stb.
1992, 611);
5 Wet klachtrecht cliënten zorgsector (Stb.
1995, 308);
5 Kwaliteitswet zorginstellingen (Stb. 1996,
80);
5 Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Stb. 1996, 204);
5 Wet op de orgaandonatie (Stb. 1996, 370);
5 Wet op bijzondere medische verrichtingen
(Stb. 1997, 515);
5 Wet inzake bloedvoorziening (Stb. 1997,
645);
5 Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek
met mensen (Stb. 1998, 161);
5 Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Stb. 2001, 194);
5 Wet foetaal weefsel (Stb. 2001, 573);
5 Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Stb. 2002, 240);
5 Embryowet (Stb. 2002, 338);
5 Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal (Stb. 2003, 90);
5 Zorgverzekeringswet (Stb. 2005, 358);
5 Wet op de zorgtoeslag (Stb. 2005, 369);
5 Wet toelating zorginstellingen (Stb. 2005,
571);
5 Wet maatschappelijke ondersteuning (Stb.
2006, 351);
5 Wet marktordening gezondheidszorg (Stb.
2006, 415);
5 Wet publieke gezondheid (Stb. 2008, 460).
Belangrijk voor de gezondheidszorg zijn ook
de grondrechten (mensenrechten) die zijn
vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en
de fundamentele vrijheden (EVRM). Vooral de
rechtspraak van het Europees Hof in Straatsburg is van invloed, omdat burgers uit de
bij het verdrag aangesloten staten in laatste
instantie bij het Hof klachten kunnen indienen
wegens verdragsschendingen door hun nationale overheden. Het Europees Hof heeft vele
richtinggevende uitspraken gedaan, bijvoorbeeld waar het de rechtspositie van gedwongen opgenomen psychiatrische patiënten en
gedetineerden betreft. Voor het gezondheidsrecht zijn in het EVRM in het bijzonder van
belang: art. 2 (recht op leven), art. 3 (verbod
van foltering of onmenselijke of vernederende
behandeling), art. 8 (recht op eerbiediging van
privé-, familie- en gezinsleven).11
Het aantal bestuursrechtelijke regelingen met betrekking tot de gezondheidszorg is groot. De eerder genoemde Wet Bopz en Wet BIG kunnen ertoe
worden gerekend, maar het aantal voorbeelden is
gemakkelijk uit te breiden. Hierna volgt een aantal
voorbeelden van bestuursrechtelijke wetgeving op
het terrein van de gezondheidszorg, waarbij moet
worden bedacht dat dikwijls nadere en meer gedetailleerde regelgeving is te vinden in algemene
maatregelen van bestuur die op deze wetgeving zijn
gebaseerd.
11
Hendriks AC, Frederiks BJM, Verkerk MA. Het recht op
autonomie in samenhang met goede zorg bezien. TvGR
2008;32:2-18. Zie hierover ook 7 H. 13.
1
Strafrecht
Strafrecht is uitzonderingsrecht. Dat betekent dat
niets strafbaar is, tenzij op voorgeschreven wijze
het tegendeel is bepaald. Dat is het legaliteitsbeginsel, dat onder andere in art. 1 van het Wetboek
van Strafrecht (Sr) is vastgelegd. Aan de toepassing
12
De tekst van verschillende hier genoemde wetten is
nadien op onderdelen gewijzigd.
14
1
Hoofdstuk 1 • Inleiding
van het strafrecht zijn strikte eisen gesteld, omdat
het met zijn dwangmiddelen en straffen diep kan
ingrijpen in het leven van de burgers. In zekere
zin zou het strafrecht kunnen worden getypeerd
als een bijzonder soort bestuursrecht: het regelt de
rechtsverhouding tussen de overheid en de van een
strafbaar feit verdachte of de wegens een strafbaar
feit veroordeelde burger. Het heeft een zo eigen
karakter qua systematiek en procesvoering, qua
opsporingsorganen, dwangmiddelen en sancties,
dat er geen twijfel over mogelijk is dat het naast
het staats- en bestuursrecht een van de klassieke
verschijningsvormen van het publiekrecht is. Het
strafrecht fungeert vaak als het sluitstuk van bestuursrechtelijke regelingen. Overtreding van bestuursrechtelijke bepalingen wordt dan aangemerkt
als strafbaar feit. De voorbeelden daarvan zijn talrijk, ook op het terrein van het gezondheidsrecht.
Zo zijn er strafbepalingen betreffende het overtreden van (sommige bepalingen uit) de Wet afbreking zwangerschap (WAZ), de Wet op de beroepen
in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), de
Wet op de orgaandonatie (WOD), de Wet medischwetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO),
de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen (Wet Bopz), et cetera. Strafrecht is
dus sanctierecht dat dikwijls elders geformuleerde
normen sanctioneert.13 Een enkele keer bestaat een
regeling uitsluitend uit strafbepalingen. Een voorbeeld vormen de bepalingen ter ontmoediging van
draagmoederschap in art. 151b en 151c Sr.
Een verhaal apart is de rol van het strafrecht in
relatie tot euthanasie en hulp bij zelfdoding. Sinds
de inwerkingtreding van de Wet toetsing levensbeeindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (WTL)
in 2002 zijn euthanasie en hulp bij zelfdoding (als
voorheen) strafbaar gesteld in art. 293 en 294 Sr, zij
het dat aan deze artikelen een tweede lid is toegevoegd dat straffeloosheid in het vooruitzicht stelt
aan de arts die euthanasie of hulp bij zelfdoding
heeft verricht met inachtneming van de in art. 2
13
Een wat ouder maar lezenswaardig artikel hierover is:
Heijder A. Handhaaft de strafrechter maatschappelijke
normen van behoren? In: Naar behoren. Jubileumbundel van het Juridisch Gezelschap Amsterdam. Zwolle:
WEJ Tjeenk Willink; 1982. p. 51-64.
WTL geformuleerde zorgvuldigheidseisen en vervolgens de gemeentelijke lijkschouwer daarover op
de voorgeschreven wijze heeft ingelicht.
1.7.3
Tuchtrecht: publiek en privaat
Tuchtrecht is sanctierecht en heeft in dat opzicht
een zekere verwantschap met het strafrecht. Er zijn
echter ook belangrijke verschillen. Het strafrecht
strekt zich in beginsel uit over de gedragingen van
alle burgers, terwijl het tuchtrecht zich richt op een
bepaalde, welomschreven groep uit de bevolking.
Ook de rechtsprekende instantie die het tuchtrechtelijk oordeel uitspreekt, bestaat doorgaans voor
een belangrijk deel uit personen die behoren tot de
groepering waarop het tuchtrecht betrekking heeft.
Het tuchtrecht heeft tot doel de bewaking, bevestiging en – waar nodig – de actualisering van de
specifieke professionele normen door middel van
het sanctioneren van normoverschrijdingen door
beroepsbeoefenaren.
Het tuchtrecht kent een privaatrechtelijke en
publiekrechtelijke verschijningsvorm. De privaatrechtelijke vorm is bijvoorbeeld aan te treffen bij
organisaties van sportlieden en bij kerkgenootschappen. Ook het tuchtrecht van de Koninklijke
Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der
Geneeskunst (KNMG) – dat nog slechts betekenis
heeft met betrekking tot gedragingen van KNMGleden jegens elkaar – behoort tot het privaatrechtelijke tuchtrecht. Kenmerkend voor deze vorm van
tuchtrecht is dat het uitsluitend van toepassing is
op personen – leden van de organisatie – die er zich
vrijwillig aan onderwerpen. De keerzijde ervan is
dat men zich aan de toepassing ervan kan onttrekken door het lidmaatschap van de organisatie op
te zeggen.
Het publiekrechtelijke tuchtrecht mist dit aspect van vrijwilligheid en is zonder uitzondering
van toepassing op alle leden van de betreffende
groepering. Deze variant van het tuchtrecht is
bijvoorbeeld aan de orde indien het bewaken van
de kwaliteit van de beroepsuitoefening van een
bepaalde beroepsgroep van publiek belang wordt
geacht en de beoordeling daarvan specifieke des-
15
1.8 • Drie voorbeelden
kundigheid vereist met betrekking tot dat beroep
en de praktijkvoering ervan. Publiekrechtelijk
tuchtrecht bestaat sinds lang voor onder anderen
advocaten en notarissen en – in de sector van de
gezondheidszorg – voor artsen, tandartsen, apothekers en verloskundigen. De Wet BIG heeft het
bereik van het publieke tuchtrecht uitgebreid met
vier nieuwe beroepsgroepen: gezondheidszorgpsychologen, psychotherapeuten, fysiotherapeuten en
verpleegkundigen. Met ingang van 2012 vallen ook
de werkzaamheden van de physician assistant en
de verpleegkundig specialist onder het tuchtrecht,
vooralsnog voor een periode van vijf jaar.14
Tuchtrecht kan dus zowel een privaat- als een
publiekrechtelijk karakter hebben. De publiekrechtelijke variant heeft zekere overeenkomsten met
het strafrecht, maar maakt daarvan geen deel uit.
Dat blijkt ook al uit de omstandigheid dat een en
dezelfde gedraging zowel in een strafrechtelijke als
in een tuchtrechtelijke procedure kan worden beoordeeld. Daarnaast is in het tuchtrecht de nabijheid tot de ethiek vaak speurbaar, omdat – globaal
geformuleerd – de tuchtrechter het handelen van
de beroepsbeoefenaar toetst aan het criterium: wat
had de hulpverlener in de gegeven omstandigheden
behoren te doen of te laten? Deze vraag naar het
behoren omvat professionele normen, juridische
normen en morele normen.
1.8
Drie voorbeelden
Terug naar de hoofdlijn van het betoog: wetgeving
op het terrein van de gezondheidszorg kan allerlei
verschijningsvormen hebben. Om een en ander te
concretiseren wordt een drietal wettelijke regelingen met betrekking tot de gezondheidszorg (op
onderdelen) toegelicht. De voorbeelden die hier
worden uitgewerkt, zijn de Kwaliteitswet zorginstellingen (KWZ), de Wet BIG en de WGBO. Deze
wetten komen overigens ook in andere hoofdstukken nog aan de orde.
14
Art. 36a Wet BIG en. Tijdelijk besluit zelfstandige bevoegdheid physician assistant (Stb. 2011, 658) en Tijdelijk
besluit zelfstandige bevoegdheid verpleegkundig
specialisten (Stb. 2011, 659); zie hierover ook 7 H. 11.
1.8.1
1
Kwaliteitswet zorginstellingen
(KWZ)
Deze wet is een voorbeeld van moderne en zakelijke
wetgeving. De wettekst is beknopt en toegankelijk.
De inhoud is globaal en taakstellend geformuleerd.
Detaillisme is vermeden en er wordt ruimte gelaten
voor eigen beleid en creativiteit bij de geadresseerde van de normen: de zorgaanbieder. In art. 2 wordt
de essentie bondig geformuleerd:
»
De zorgaanbieder biedt verantwoorde zorg aan.
Onder verantwoorde zorg wordt verstaan zorg
van een goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht wordt verleend
en die afgestemd is op de reële behoefte van de
patiënt. «
Verder bepaalt de wet dat de zorgaanbieder verplicht is verantwoorde zorg te organiseren, te documenteren, te bewaken, te toetsen en – waar en
wanneer nodig – te verbeteren. Calamiteiten, waaronder worden verstaan gebeurtenissen die duiden
op een gebrek aan kwaliteit van zorg en leiden tot
de dood of ernstige schade bij patiënten, alsmede
grensoverschrijdend seksueel gedrag waarbij patienten zijn betrokken, moeten worden gemeld bij de
IGZ. Voorts dient de zorgaanbieder elk jaar verslag
te doen van het gevoerde kwaliteitsbeleid in een
openbaar kwaliteitsjaarverslag. De Inspectie voor
de Gezondheidszorg ziet toe op de naleving van de
wet en de minister van VWS kan ingrijpen indien
de zorgaanbieder tekortschiet.
1.8.2
Wet BIG
Het is niet eenvoudig in kort bestek de inhoud en
strekking van de Wet BIG te schetsen. Een omvattende beschouwing over deze wet geeft in bondige
bewoordingen aan waarover deze gaat:
»
Taak- en verantwoordelijkheidsverdeling, kwaliteit en het toezicht daarop en tuchtrecht zijn onderwerpen die rechtstreeks verband houden met
de Wet BIG. Gelet op het huidige palet aan kleurrijke discussiepunten in de gezondheidszorg is het
wat ons betreft geen dag te vroeg dat de Wet BIG
16
1
Hoofdstuk 1 • Inleiding
onderwerp van debat zal zijn (…). Temeer omdat
het aan fundamenteel debat in het parlement over
de inhoud en de strekking van de wet de laatste
jaren heeft ontbroken.15 «
Niet alle genoemde aspecten kunnen hier worden
behandeld. Daarom wordt op deze plaats volstaan
met het aangeven van enkele hoofdlijnen.16
In de 19e eeuw werd een ontwikkeling afgesloten die de uitoefening van de geneeskunst drastisch
inperkte: bij wet werd vastgelegd dat de uitoefening
van de geneeskunst exclusief is voorbehouden aan
artsen en vroedvrouwen – zoals de toenmalige aanduiding van verloskundigen luidde. Deze overzichtelijke regeling werd gecompleteerd met een bepaling in het Wetboek van Strafrecht (art. 436) die onbevoegde uitoefening van de geneeskunst strafbaar
stelde.17 Al vrij spoedig bleek het nodig het systeem
enigszins bij te stellen, toen bleek dat de uitoefening van de tandheelkunde – die aanvankelijk tot
de geneeskunst werd gerekend – een eigen regeling vergde. In de 20e eeuw ontwikkelden zich op
deelgebieden van de geneeskunst de paramedische
beroepen, die uiteindelijk ook hun eigen wettelijke
regeling kregen. Desalniettemin was er weinig voldoening over het aldus ontstane systeem. Minstens
twee redenen lagen hieraan ten grondslag.
In de eerste plaats was er een toenemend
aantal beoefenaren van alternatieve geneeswijzen – althans: behandelwijzen – die volop patiënten behandelden volgens de meest uiteenlopende
methodieken. Voor zover deze behandelaren niet
tevens de bevoegdheid hadden de geneeskunst te
praktiseren, ging het vanuit het wettelijk systeem
bezien om kwakzalvers en charlatans die zich bij
voortduring schuldig maakten aan overtreding van
art. 436 Sr. De belangstelling van de justitiële organen voor deze sector was echter gering en strafvervolging was uitzondering. Belangrijk hierbij was
15
16
17
Dorscheidt JHHM, Die AC de. De toekomst van de Wet
BIG. Preadvies Vereniging voor Gezondheidsrecht. Den
Haag: Sdu Uitgevers; 2008, p. 14.
In andere hoofdstukken wordt uitvoeriger ingegaan
op deze thema’s: in 7 H. 10 komt het tuchtrecht aan de
orde, in 7 H. 11 worden de beroepenwetgeving en het
kwaliteitsbeleid nader uiteengezet.
Met de inwerkingtreding van de Wet BIG is deze strafbepaling uiteraard komen te vervallen.
dat grote delen van de bevolking meenden dat deze
alternatieve behandelaren een positief te waarderen
bijdrage leverden aan de gezondheidszorg.
In de tweede plaats werd het wettelijk stelsel
bekritiseerd door de beroepsgroep van de verpleegkundigen. In de loop van de jaren waren tot
het reguliere takenpakket van de verpleegkundige
allerlei verrichtingen gaan behoren die moesten
worden gekwalificeerd als medische handelingen.
Tot deze handelingen behoorden het verrichten
van venapuncties, het geven van injecties – intraveneus, subcutaan, intramusculair – en het uitvoeren
van (blaas)katheterisaties. Hier was ontegenzeggelijk sprake van uitoefening van de geneeskunst op
een wijze die door het wettelijk systeem niet werd
voorzien. Niet zonder gevoel voor dramatiek werd
van de zijde van verpleegkundigen wel opgemerkt
dat zij door hun superieuren werden gedwongen
dagelijks strafbare feiten te plegen. Weliswaar kon
overtuigend worden uiteengezet dat nog nooit een
verpleegkundige was vervolgd en bestraft wegens
het in opdracht van een arts uitvoeren van een medische handeling waartoe zij bekwaam was en kon
daarnaast worden gewezen op de jurisprudentie
waaruit bleek dat de rechter de ingeburgerde gang
van zaken billijkte, het bleef een onbetwistbaar feit
dat uit het wettelijk systeem niet glashelder bleek op
grond waarvan een verpleegkundige gevolg mocht
geven aan een haar gegeven opdracht tot het uitvoeren van een medische handeling.
Tegen deze achtergrond wekt het geen verbazing dat de Wet BIG kiest voor een radicaal ander
uitgangspunt: in beginsel staat het iedereen vrij de
geneeskunst te beoefenen, zij het dat daarbij met het
oog op de kwaliteit van de zorg en ter bescherming
van de patiënt tegen ondeskundige beroepsbeoefenaren wel enkele voorzorgsmaatregelen worden
genomen. Op drieërlei wijze wordt hierin voorzien.
1. Er is voorzien in een systeem van titelbescherming met daarbij een afbakening van het
deskundigheidsgebied van de verschillende
beroepsbeoefenaren. Het systeem kent twee
varianten. De eerste is een zware variant voor
de acht beroepsgroepen die aan het publiekrechtelijke tuchtrecht zijn onderworpen en
vallen onder een systeem van constitutieve
registratie. Dat wil zeggen dat het recht om
de titel van arts, verpleegkundige et cetera te
17
1.8 • Drie voorbeelden
mogen voeren, verbonden is aan inschrijving
in het daarvoor ingestelde openbare register.
Men noemt dit het systeem van beroepstitelbescherming. Daarnaast bestaat er een minder
zware variant van opleidingstitelbescherming
voor tal van paramedische beroepen. Dat betekent dat alleen diegene zich logopedist, diëtist,
et cetera mag noemen, die met goed gevolg
een erkende opleiding tot dat beroep heeft
voltooid. Inschrijving in openbare registers en
publiek tuchtrecht zijn bij deze beroepsgroepen niet aan de orde; wel wordt ook voor deze
beroepen het deskundigheidsgebied omschreven.
2. Het uitgangspunt dat het in beginsel iedereen vrijstaat de geneeskunst te beoefenen,
wordt ingeperkt door in art. 36 dertien typen
van handelingen hiervan uit te zonderen: de
voorbehouden handelingen. Alleen artsen zijn
bevoegd al deze handelingen te verrichten.
Tandartsen en verloskundigen zijn bevoegd op
deelgebieden. Ook verpleegkundigen en physician assistants hebben (beperkte) bevoegdheden. Dat betekent overigens niet dat in de
praktijk deze handelingen uitsluitend mogen
worden uitgevoerd door leden van de beroepsgroepen die met zoveel woorden in de wet
worden genoemd. Het betekent wel dat aan
het verrichten van deze handelingen door een
niet-zelfstandig bevoegde op grond van een
daartoe strekkende opdracht van bijvoorbeeld
een arts, strikte eisen worden gesteld.
3. De Wet BIG stelt strafbaar (art. 96) het door
medisch handelen veroorzaken van schade of
een aanmerkelijk kans op schade aan de gezondheid van een ander voor zover degene die
de handelingen verricht niet is ingeschreven
in een register of – indien wel ingeschreven in
een register – de grenzen van zijn deskundigheidsgebied overschrijdt. Ook zonder slechte
afloop kan er dus sprake zijn van strafbaarheid
indien er een aanmerkelijke kans heeft bestaan
dat schade zou worden aangericht. Bovendien
kan er reden voor strafverzwaring zijn indien
de handelende persoon wist of had moeten
vermoeden dat er een aanmerkelijke kans op
schade bestond. Het bereik van de strafbepaling wordt overigens ingeperkt door de nood-
1
zaak van de omstandigheden: indien ogenblikkelijk handelen is geboden en de komst
van een gekwalificeerde hulpverlener niet kan
worden afgewacht, mag handelend worden
opgetreden, zelfs als degene die handelt zich
bewust is dat daardoor aanmerkelijke schade
kan ontstaan.
De Wet BIG heeft dus een geheel ander vertrekpunt
dan de daaraan voorafgaande wetgeving. Toch zijn
de veranderingen die deze wet heeft bewerkstelligd
op het gebied van het verrichten van medische handelingen door niet-medici niet schokkend. Voor
een deel komt dat door de omstandigheid dat de
oude wetgeving niet meer volledig werd nageleefd
en gehandhaafd, voor een ander deel komt dat door
de beperkingen die ook de Wet BIG kent waar het
de vrijheid betreft om de geneeskunst te beoefenen.
1.8.3
WGBO
De verhouding tussen patiënt en arts heeft altijd
ook een juridisch aspect gehad, al was het maar omdat na het consult of de behandeling een nota volgt
die moet worden betaald. Heel lang is er nauwelijks
de behoefte geweest om aan deze verhouding meer
juridisch relevante aspecten te benoemen. Het volstond om te constateren dat het juridisch bezien
ging om een privaatrechtelijke overeenkomst inzake een vorm van dienstverlening met een geheel
eigen karakter, waarvoor het recht geen specifieke
begrippen had ontwikkeld. In 1973 werd er door
J.F. Rang, hoogleraar gezondheidsrecht te Leiden,
voor gepleit in het BW regels op te nemen betreffende de behandelingsovereenkomst. Uiteindelijk
zou dat ook gebeuren, zij het dat daarvoor eerst
nog een lange weg moest worden afgelegd. Het doel
werd bereikt op 1 april 1995. Toen trad de Wet op
de geneeskundige behandelingsovereenkomst in
werking als Afdeling 5 van Titel 7 (Opdracht) van
Boek 7 (Bijzondere overeenkomsten) van het BW.
De WGBO is vanaf het begin verbonden geweest met het thema patiëntenrechten. Het is dan
ook niet vanzelfsprekend dat patiëntenrechten in
de WGBO uitsluitend voorkomen in spiegelbeeld,
namelijk als plichten van de hulpverlener. Weliswaar
kan het recht van de één overeenkomen met het-
18
1
Hoofdstuk 1 • Inleiding
geen de plicht van de ander is, maar een dergelijke
constructie brengt met zich mee dat – in ieder geval
taalkundig – degene op wie de plicht rust in het
middelpunt staat.
De WGBO regelt de juridische aspecten van de
verhouding hulpverlener-patiënt nadat – uitdrukkelijk of stilzwijgend – een behandelingsovereenkomst tot stand is gekomen. De situatie waarin partijen zich dan bevinden, kan op hoofdlijnen met
enkele woorden worden getypeerd: de hulpverlener
is gehouden tot goed hulpverlenerschap, waarbij hij
is gebonden aan zijn professionele standaard. De
patiënt kan aanspraak maken op hetgeen waartoe
de hulpverlener krachtens de wet jegens hem is
verplicht, waarvan de kern is dat in het kader van
de behandelingsovereenkomst geen verrichtingen
mogen worden uitgevoerd waarvoor de patiënt
geen toestemming heeft gegeven.
Deze kernbegrippen, goed hulpverlenerschap
en toestemming, creëren voor beide partijen ruimte
van handelen: de hulpverlener is gehouden afstand
te bewaren tot hetgeen niet in overeenstemming is
met zijn professionele standaard, ook al betreft het
een uitdrukkelijke wens van de patiënt. De patiënt
behoeft niet te dulden dat zonder zijn toestemming
een verrichting wordt uitgevoerd en kan te allen
tijde de behandelingsovereenkomst verbreken. Dat
klinkt allemaal redelijk en vanzelfsprekend. Spannender wordt het als het de positie betreft van de
patiënten die niet in staat zijn in samenspraak met
de hulpverlener te overwegen wat zij wel en niet
wenselijk en aanvaardbaar vinden. Dat is de grote
groep van patiënten die – zoals de wet dat noemt
– niet in staat zijn tot een redelijke waardering van
hun belangen ter zake en dikwijls worden aangeduid met het verzamelbegrip wilsonbekwamen. In
concreto gaat het om jonge kinderen, dementerende en comateuze patiënten, patiënten van icafdelingen, verstandelijk gehandicapten en sommige
psychiatrische patiënten. Deze patiënten zijn voor
de behartiging van hun belangen aangewezen op
mensen die hen vertegenwoordigen.
In de WGBO wordt een regeling gegeven voor
de vertegenwoordiging van minderjarige en meerderjarige wilsonbekwamen. Daaraan was beslist behoefte, zeker waar het de meerderjarige wilsonbekwamen betreft. De vraag wie bevoegd is de meerderjarige wilsonbekwame te vertegenwoordigen, is
nu dikwijls vrij gemakkelijk te beantwoorden. Veel
lastiger is het vaak om te bepalen wat de vertegenwoordiger in het belang van de patiënt in het overleg met de hulpverlener moet of mag inbrengen.
Problematisch wordt het wanneer de hulpverlener
en de vertegenwoordiger van de patiënt het er niet
over eens kunnen worden wat in het belang van de
patiënt is.
Ook de regeling met betrekking tot de minderjarigen kent haar netelige aspecten. De WGBO kent
bij behandelingsbeslissingen een belangrijke rol toe
aan minderjarigen van 12 jaar en ouder voor zover
zij – het criterium werd al genoemd – in staat zijn tot
een redelijke waardering van hun belangen ter zake.
Daarover moet dus duidelijkheid bestaan. Vaak is
daarover geen misverstand mogelijk, maar soms
kan daarover ook verschillend worden gedacht. In
een dergelijk geval is het de hulpverlener die moet
bepalen hoe ‘competent’ de minderjarige is. Daarbij
zal het voor de hulpverlener niet eenvoudig zijn het
oordeel over de competentie van de minderjarige te
scheiden van wat hij in de gegeven omstandigheden
de beste behandelingsbeslissing vindt.
De WGBO staat bekend als de wet van informatie en toestemming (informed consent), van inzagerecht, de verbindendheid van schriftelijke wilsverklaringen en bescherming van de persoonlijke
levenssfeer. Dat is ook zeker waar, maar juist op
deze punten brengt de WGBO geen verandering
in wat voordien al gold. Minder in het oog lopend
maar minstens zo belangrijk zijn de regelingen met
betrekking tot de vertegenwoordiging, het doen
van wetenschappelijk onderzoek met patiëntengegevens en lichaamsmateriaal en de centrale privaatrechtelijke aansprakelijkheid van het ziekenhuis.
Met het laatste wordt bedoeld dat een patiënt die
meent schade te hebben geleden ten gevolge van
medische behandeling in een ziekenhuis, niet zelf
hoeft na te speuren wiens handelen of nalaten de
schade (mede) heeft doen ontstaan, maar het ziekenhuis als instelling voor de gehele schade aansprakelijk kan stellen.
1.9
Ter afsluiting
De vraag kan rijzen of deze voorbeelden van gezondheidsrechtelijke regelgeving iets gemeen-
19
Literatuur
schappelijk hebben dat hen onderling verbindt.
Op het eerste gezicht lijkt dat niet het geval. Maar
misschien is er toch een gezichtspunt dat een zinvolle blik op dit palet van regelgeving mogelijk
maakt. Maatschappelijke verhoudingen en instituties hebben de neiging complexer te worden.
Het functioneren binnen die verhoudingen en instituties wordt daardoor minder overzichtelijk en
vooral ook minder vanzelfsprekend. Naarmate de
vanzelfsprekendheid afneemt, neemt de behoefte
aan explicitering van de verhoudingen toe en het
expliciteren van verhoudingen onder normatief
voorteken is regelgeving. Deze regelgeving kan
bestaan uit morele directieven, uit (normatieve)
beschrijving van de bestaande praktijk of uit wetgeving met een al dan niet codificerend – dat wil
zeggen: aansluitend bij de bestaande praktijk en
die bevestigend – karakter. De vraag die in dat
verband onvermijdelijk opkomt, is: wil de zich uitbreidende gezondheidsrechtelijke regelgeving de
bestaande praktijk beschrijven, ordenen en continueren, of zijn in deze regelgeving normatieve
gezichtspunten werkzaam die de praktijk van de
gezondheidszorg inhoudelijk willen beïnvloeden?
Bij het beantwoorden van die vraag is het niet voldoende te verwijzen naar de algemene achtergrond
van maatschappelijke verhoudingen die complexer
en minder vanzelfsprekend worden. Daarbij moet
ook worden betrokken de specifieke achtergrond
waartegen de vraag wordt gesteld, dat wil zeggen:
de ontwikkeling die de (curatieve) geneeskunde en
de gezondheidszorg in het recente verleden hebben doorgemaakt. Die ontwikkeling is in een aantal
opzichten verheugend geweest, maar heeft ook een
aantal aspecten die zorgelijk stemmen. Positief te
waarderen zijn de vorderingen die op een breed
terrein zijn gemaakt waar het de behandeling – chirurgisch en medicamenteus – en diagnostiek van
tal van aandoeningen betreft. Zorgelijk daarentegen is dat de (voorspellende) diagnostiek van erfelijke aandoeningen veel sneller voortgang maakt
dan de adequate behandeling ervan. Ook is het
teleurstellend dat de behandelresultaten van een
aanmerkelijk aantal kwaadaardige en neurodegeneratieve aandoeningen maar weinig vooruitgang
laten zien. Verontrustend is het dat de uitkomst
van een met goede moed ingestelde behandeling
kan zijn dat de patiënt weliswaar het leven be-
1
houdt, maar tevens lichamelijk en/of mentaal zo
beschadigd is geraakt dat er – in de eerste plaats
voor de patiënt maar niet minder voor de naasten
– weinig reden tot vreugde is over dit behoud van
leven. Dat is de weinig fotogenieke keerzijde van
het medische succesverhaal, die zich afspeelt achter de smaakvolle architectuur van de gevels van
verpleeghuizen en instellingen voor verstandelijk
gehandicapten. Ook deze aspecten moeten in aanmerking worden genomen bij het beantwoorden
van de vraag wat nu eigenlijk wordt beoogd met al
die gezondheidsrechtelijke wetgeving. In en achter
de dorre bewoordingen van wet- en regelgeving
gaat een mensbeeld schuil. Daarin besloten ligt een
visie op wat belangen van patiënten zijn (niet in de
laatste plaats: de belangen van de patiënten die niet
zelf voor hun belangen kunnen opkomen), op wat
geneeskunde en gezondheidszorg tot doelstelling
hebben en op wat mensen hopen en vrezen als het
over hun lijf en hun leven gaat.
Literatuur
1.
Cliteur PB, Ellian A. Encyclopedie van de rechtswetenschap. Deel I en. II. 3e druk. Deventer: Kluwer; 2011.
2. Die AC de, Hoorenman EM. De Wet BIG. De betekenis
van de wet voor de beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg. 6e druk. Den Haag: Sdu Uitgevers; 2008.
3. Dorscheidt JHHM, Die AC de. De toekomst van de Wet
BIG. Preadvies Vereniging voor Gezondheidsrecht. Den
Haag: Sdu Uitgevers; 2008.
4. Engberts DP, et al. (red). Ethiek & recht in de gezondheidszorg (losbl.). Houten: Bohn Stafleu van Loghum;
1989 e.v.
5. Gezondheidsrecht: betekenis en positie. Preadvies t.g.v.
het 40-jarig bestaan van de Vereniging voor Gezondheidsrecht. Den Haag: Sdu Uitgevers; 2007.
6. Hendriks AC. In beginsel. De gezondheidsrechtelijke
beginselen uitgediept. Leiden: NJCM-Boekerij; 2006.
7. Ippel P. De binnenkant. De praktijk van recht en ethiek
in de psychiatrie. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers;
2012.
8. Keurentjes RBM. De Wet BOPZ. De betekenis van de wet
voor de beroepsbeoefenaren in de geestelijke gezondheidszorg. 8e druk. Den Haag: Sdu Uitgevers; 2011.
9. Leenen HJJ, Gevers JKM, Legemaate J. Handboek
Gezondheidsrecht. Deel I. Rechten van mensen in de
gezondheidszorg. 5e druk. Houten: Bohn Stafleu van
Loghum; 2007.
10. Leenen HJJ, Dute JCJ, Kastelein WR. Handboek gezondheidsrecht. Deel II. Gezondheidszorg en recht. 5e druk.
Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2008.
20
11.
1
Hoofdstuk 1 • Inleiding
Mulder HC. Het medisch kunnen. Technieken, keuzen
en zeggenschap in de moderne geneeskunde. Assen:
Van Gorcum; 1996.
12. Rang JF. Patiëntenrecht. Inaugurele rede Rijksuniversiteit Leiden. Leiden: Stafleu; 1973. Herdrukt in: Vereniging
voor Gezondheidsrecht: Oratiebundel Gezondheidsrecht. Verzamelde redes 1971-2011. Den Haag: Sdu
Uitgevers; 2012.
13. Schuyt CJM. Tussen witte jassen en zwarte toga’s.
De plaats van het gezondheidsrecht in de moderne
samenleving. In: Hubben JH, Roscam Abbing HDC (red).
Gezondheidsrecht in perspectief. 25 jaar Vereniging
voor Gezondheidsrecht. Utrecht: De Tijdstroom; 1993,
p. 156-68.
14. Sluijters B, Biesaart MCIH. De geneeskundige behandelingsovereenkomst. 2e druk. Deventer: Kluwer; 2005.
Download