Gehoorverlies bij kinderen en cochleaire implantatie: de Nijmeegse ervaring Dr. E.A.M. Mylanus Cochleaire implantatie betreft een bijzondere vorm van implantatie van een implanteerbaar hoortoestel, bedoelt voor personen met een zeer ernstig perceptief gehoorverlies danwel doofheid bilateraal. Bij dit type implantaat wordt beoogd de gehoorzenuw direct electrisch te stimuleren door in de cochleae een actieve electrode danwel een reeks electroden aan te brengen. Dit concept werd reeds in de zestiger en zeventiger jaren onderzocht en uitgewerkt. Sedert begin jaren tachtig is er sprake van klinische toepassing van cochleaire implantatie. Het cochleaire implantaat is toe te passen bij een bilateraal perceptief gehoorverlies dat meer dan 90 dBHL betreft. Dat wil zeggen indien het gehoorverlies is gesitueerd in het binnenoor en op voorwaarde dat er een een anatomisch aanwezige en functionerende gehoorzenuw is. Via landelijke neonatale gehoorscreening is bekend dat 1 à 1,5 per 1.000 geboren kinderen een perceptief gehoorverlies heeft van meer dan 40 dBHL. Gezien het huidige geboortecijfer per jaar van 200.000 kinderen kan het aantal slechthorende kinderen dus geschat worden op 200 à 300 per jaar. Gedurende het leven kan echter eveneens ernstige perceptief gehoorverlies dan wel doofheid optreden als gevolg van een meningitis. Landelijk blijkt in 2006 ongeveer een 100-tal kinderen in aanmerking te zijn gekomen voor een cochleaire implantaat, waarvan een derde in Nijmegen. De Nijmeegse CI populatie in ogenschouw nemende, valt op dat er een verschuiving heeft plaatsgevonden in de etiologie van doofheid. Daar waar in de beginperiode ongeveer de helft van de kinderen een congenitale vorm van doofheid hadden alvorens te werden geïmplanteerd, momenteel betreft dit ongeveer 80%. Het aandeel verworven doofheid in de patiëntenpopulatie is mogelijk afgenomen als gevolg van het vaccinatiebeleid, in eerste instantie gericht tegen haemophilus influenzae en in tweede instantie de meningokok Bij cochleaire implantatie wordt beoogd de nervus cochlearis direct electrisch te stimuleren door een electrode te plaatsten in de scala tympani van het slakkenhuis. Er is in de afgelopen twintig jaar een grote ontwikkeling geweest, zowel in de hardware als in de software. De wijze waarop de door de microfoon geregistreerde spraak wordt omgezet in electrische informatie of pulses (codering) heeft een belangrijke vernieuwing doorgemaakt waardoor het spraakverstaan is verbeterd. De huidige toegepaste electroden worden ten opzichte van de voorheen toegepaste electroden, dichterbij de gehoorzenuw geplaatst waardoor het benodigde stroomverbruik is afgenomen. Sedert 1999 geldt er voor cochleaire implantatie bij volwassenen en kinderen een reguliere vergoeding. De behandeling betreft evenwel een artikel 2 behandeling zodat deze slechts in hiervoor aangewezen academische centra mag worden toegepast. Sinds 1999 is er sprake van een toename van het aantal kinderen dat per jaar in Nijmegen wordt geïmplanteerd. Op dit moment zijn 278 kinderen tot aan januari 2007 in Nijmegen geïmplanteerd. Er is sprake van een afname van de leeftijd bij implantatie en een nieuwe ontwikkeling betreft het bilateraal implanteren van kinderen. Dit laatste bevindt zich nog in onderzoeksfase. De operatie zelf verschilt niet wezenlijk van een standaard ooroperatie zoals deze uitgevoerd wordt in het geval van een chronische oorontsteking. De operatie wordt doorgaans met een operatiemicroscoop uitgevoerd. Ernstige complicaties zijn bij deze ingreep zeer zeldzaam. Te noemen zijn schade aan de aangezichtszenuw, een postoperatieve ontsteking van het wondgebied met een eventuele explantatie als gevolg en een postimplantatie meningitis. In verband met dit laatste worden alle CI kandidaten preoperatief gevaccineerd tegen Streptococcus pneumoniae. Zoals reeds eerder vermeld neemt de leeftijd bij cochleaire implantatie af. Ten dele is dit het gevolg van een verschuiving in het aanbod. Sedert enige jaren is er sprake van een landelijke gehoorscreening door middel van otoacoustische emissies en BER-metingen. Deze screening wordt verzorgd door de Jeugdgezondheidszorg en heeft plaats in de eerste levensdagen. Het gegeven dat er sprake is van een verschuiving van de etiologie van de doofheid in onze patiëntenpopulatie heeft eveneens een verschuiving van de leeftijd als gevolg gehad. Het feit dat het CI team wordt geconfronteerd met steeds jongere kinderen heeft echter belangrijke consequenties. Het audiometrisch onderzoek bij het jonge kind dat nog niet in staat is middels taal te communiceren is moeilijk. Voorts is de chirurgie bij zeer jonge kinderen moeilijker aangezien de anatomie kleiner is hetgeen de toegankelijkheid van het slakkenhuis beperkt. Voorts is er bij zeer jonge kinderen sprake van een kleiner circulerend bloedvolume. Het anesthesiologische risico is groter, zeker indien de leeftijd van het kind onder de zes maanden is. De risico’s van het geven van algehele narcose bij kinderen hangt samen met immaturiteit van de orgaansystemen, het verhoogde metabolisme en de noodzaak van speciale anesthesiologische apparatuur. Het afnemen van de leeftijd bij implantatie is echter ook een kwestie van bewuste keuze geweest. Zo is inmiddels bekendheid voor het feit dat na een bacteriële meningitis een obliteratie dan wel ossificatie van het slakkenhuis kan optreden. Indien na een meningitis een bilateraal gehoorverlies is vastgesteld kan na enige tijd bij ongeveer twee derde van de slakkenhuizen ossificatie worden vastgesteld. Een fibreuze obliteratie dan wel ossificatie kan een ernstige belemmering opleveren voor het plaatsen van de electrode van de CI. Onderzoek, uitgevoerd te Nijmegen, heeft aangetoond dat een partiële insertie van de electrode bij cochleaire implantatie, na een meningitis, een significant negatief effect heeft op de ontwikkeling van het spraakverstaan bij het kind. Dit heeft inmiddels gezorgd voor een bijstelling van ons beleid ten aanzien van kinderen die doof zijn geworden als gevolg van de meningitis. Deze kinderen doorlopen met spoed het voortraject voor een cochleaire implantatie. Een MRI van de rotsbeenderen wordt vervaardigd met contrastmiddel teneinde een obliteratie op te kunnen sporen. Indien hier aanwijzigingen voor zijn wordt het kind zo snel mogelijk geïmplanteerd. Ten tweede en wel haast de belangrijkste reden kinderen zo vroeg mogelijk te willen implanteren is de observatie dat de ontwikkeling van het spraakverstaan bij het geïmplanteerde kind sterk samenhangt met het moment van implantatie. Hoe vroeger het kind geïmplanteerd wordt, des te beter de auditieve mogelijkheden hetgeen een gunstige uitgangspositie is voor de taalontwikkeling van het kind. Vrijwel alle kinderen die geïmplanteerd zijn onder de leeftijd van twee jaar, en die een normale cognitieve ontwikkeling doormaken, hebben een taalontwikkeling die binnen twee standaarddeviaties van de taalontwikkeling bij normaal horende kinderen ligt. Dit heeft belangrijke consequenties voor de scholing van het geïmplanteerde kind. Immers, kinderen met een dergelijke taalontwikkeling maken een goede kans om regulier onderwijs te kunnen volgen. Recent blijkt er een toename te zijn van de inclusie van kinderen met multipele handicaps. Een bijzondere groep kinderen betreft hier de groep kinderen met een ernstige perceptieve slechthorendheid in combinatie met een ontwikkelingsachterstand. In deze groep kinderen komen met name ook de kinderen voor met neurologische pathologie. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het CMV-kind. Recent onderzoek te Nijmegen heeft aangetoond dat de auditieve resultaten beperkt zijn. De taalontwikkelingsscores blijven fors achter bij de eerder genoemde CI kinderen. Echter, bij een recent onderzoek naar de subjectieve meerwaarde van cochleaire implantatie bij kinderen met ontwikkelingsachterstanden of leerproblemen, ten opzichte van een controle groep, toonde aan dat de subjectieve meerwaarde van een CI volgens de ouders niet significant verschilt. Voorts zou het taalbegrip gelijkwaardig zijn in beide groepen. De resultaten van unilaterale cochleaire implantatie zijn boven verwachting te noemen. Voor de groep van ernstige perceptieve slechthorende en doven is er met een cochleaire implantaat ten opzichte van het conventionele hoortoestel een beter spraakverstaan te verkrijgen, een verbeterde spraakproductie en leesvaardigheid. Er is sprake van een significante toename van de kwaliteit van leven, bij volwassenen, maar zeker ook bij kinderen. Een kosten baten analyse van cochleaire implantatie heeft aangetoond dat de behandeling kosteneffectief is. Er is sprake van een verandering van de inclusieincriteria en van de toepassing. De geimplanteerde kinderen hebben hun cochleaire implantaat op steeds jongere leeftijd verkregen. Voorts worden meer en meer kinderen geïmplanteerd met een complex beeld van gehoorverlies en ontwikkelingsachterstanden. De meest recente ontwikkeling betreft bilaterale cochleaire implantatie. Tweezijdige toepassing van een CI beoogd binauraal horen mogelijk te maken. Mogelijk dat dit leidt tot het vermogen van lokaliseren van geluid en spraakverstaan in ruis doet verbeteren. Gezien de meest recente literatuur in deze wordt verwacht dat deze effecten bij kinderen inderdaad zullen worden waargenomen. Een belangrijk struikelblok in deze is echter de hiermee gepaard gaande kosten. Er is sedert 2006 wel reeds nationale consensus over bilaterale cochleaire implantatie bij kinderen waarbij na meningitis een ingetreden doofheid beiderzijds dreigende ossificatie van de slakkenhuizen is aangetoond. Inmiddels zijn te Nijmegen 30 kinderen bilateraal geïmplanteerd.