Academiejaar 2014 - 2015 Tweede semester examenperiode De Gevolgen van Ongewenst Intrusief Gedrag in Partnerrelaties: Een Studie naar de Rol van Coping Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie door Evi Lima Marques Promotor: dr. Olivia De Smet Ondergetekende, Evi Lima Marques, geeft toelating tot het raadplegen van deze masterproef door derden. Dankwoord Deze masterproef vormt het sluitstuk van mijn opleiding tot Master in de Klinische Psychologie aan de Universiteit Gent. Het schrijven van een masterproef is geen sinecure en was niet gelukt zonder de hulp van een aantal mensen. Graag wil ik hier de kans grijpen om de mensen te bedanken die mij gedurende het schrijven van deze masterproef hebben gesteund. Allereerst wil ik mijn promotor, dr. De Smet bedanken. Ik heb zelden een dergelijke ondersteuning genoten tijdens het maken van een werkstuk. Zonder haar constructieve feedback en nauwgezette begeleiding had ik deze masterproef nooit zo goed kunnen voltooien. Daarnaast wil ik graag dr. Van Parys en dr. Hellemans bedanken om mijn promotor tijdens haar zwangerschapsverlof te vervangen. Zij moesten zich hierdoor op korte tijd inwerken in het onderwerp van mijn thesis. Bedankt om me te begeleiden en ondersteunen in het tot stand komen van mijn resultaten en discussie! Een speciale dank gaat uit naar mijn ouders en in het bijzonder naar mijn moeder. Zonder haar had ik nooit de mogelijkheid gehad om verder te studeren. Bedankt voor het vertrouwen en de eindeloze steun doorheen mijn hele opleiding. Ook wil ik graag mijn vriend Steven, mijn vriendinnen en familie bedanken voor de ondersteuning, de afleiding en het hart onder de riem tijdens moeilijke momenten. In het bijzonder wil ik Hanne vermelden, een vriendin waar ik altijd bij terecht kon voor vragen over statistiek en data-analyse. Je was een hele steun voor me, bedankt! Ten slotte wil ik graag de 80 koppels bedanken die meededen aan het onderzoek. Bedankt om de tijd te nemen stil te staan bij jullie huidige relatie. Zonder jullie was er geen masterproef geweest! Abstract Deze studie onderzocht ongewenst, intrusief gedrag (OIG) bij 80 Vlaamse koppels. Onderzoek toont aan dat OIG vooral voorkomt in de context van intieme relaties, met name bij partners en ex-partners, en dat dit gedrag gerelateerd is aan een slechter welzijn. Vernieuwend aan huidig onderzoek was dat we gebruik maakten van een populatie koppels op volwassen leeftijd zodat OIG in de relatie onderzocht kon worden. Deze scriptie onderzocht de associatie tussen OIG en welzijn, meer bepaald de ruime range van mogelijke problemen op verschillende domeinen ten gevolge van het ervaren van OIG en een individuele welzijnsmaat om meer specifiek de mate van mogelijke psychische klachten ten gevolge van het ervaren van OIG te onderzoeken. Vervolgens werd de associatie tussen verschillende copingstijlen (e.g. situatiespecifieke copingstijlen en algemene, dispositionele copingstijlen) en individueel welzijn nagegaan. Tevens werd nagegaan of coping een modererende rol heeft in de associatie tussen de mate waarin mensen OIG ervaren van de partner en hun mate van individueel welzijn. De huidige scriptie toonde aan dat OIG ook in een steekproef van Vlaamse koppels regelmatig voorkomt. Personen die meer OIG ondergingen, ervoeren een slechter welzijn en een slechter welzijn was gerelateerd aan meer coping. De huidige studie biedt een vermoeden voor een moderatoreffect van coping op de associatie tussen OIG en welzijn. Door het crosssectioneel design van het onderzoek was het onmogelijk om uitspraken te doen over causaliteit of over de aard van de samenhang van de verschillende variabelen. Verder onderzoek is aangewezen om de gevonden resultaten te repliceren en uit te breiden. . Inhoudsopgave Inleiding ..................................................................................................................1 Stalking en OIG ....................................................................................................1 Definities. ........................................................................................................1 Soorten gedrag. ................................................................................................4 Prevalentie.. .....................................................................................................5 De Impact van het Ervaren van OIG ......................................................................7 Coping met OIG....................................................................................................9 De Rol van Coping in de Associatie tussen het Ervaren van OIG en Welzijn. ......... 11 Huidige Studie ................................................................................................... 14 Methode ............................................................................................................... 17 Steekproef ......................................................................................................... 17 Vragenlijsten...................................................................................................... 17 Algemene gegevens. ....................................................................................... 18 Obsessive relational intrusion-42 Slachtoffer-versie (ORI-42 S-versie) .............. 18 General Health Questionnaire-12 (GHQ-12) ..................................................... 19 Symptoms Rating Scale (SRS) .......................................................................... 19 Brief Cope ...................................................................................................... 20 Coping Rating Scale (CRS) ................................................................................ 21 Procedure .......................................................................................................... 22 Resultaten ............................................................................................................. 24 Beschrijvende statistiek ..................................................................................... 24 Verklarende statistiek ........................................................................................ 32 Discussie................................................................................................................ 38 Onderzoeksbevindingen ..................................................................................... 38 Sterktes en Beperkingen van de Huidige Studie en Implicaties voor Toekomstig Onderzoek en de Praktijk .................................................................................. 43 Conclusies .......................................................................................................... 45 Referentielijst ........................................................................................................ 47 Bijlagen ................................................................................................................. 55 Inleiding Deze studie focust op ongewenst intrusief gedrag (OIG) in partnerrelaties. Dit gedrag is nauw gerelateerd aan de meer gekende term stalking, de extremere en ernstigere vorm van OIG (Spitzberg & Cupach, 2014). Stalking wordt door de media voornamelijk afgeschilderd als de vaak gewelddadige achtervolging van filmsterren en andere bekende personen door, voor het slachtoffer, onbekende daders die lijden aan erotomanie (i.e., een waanstoornis waarbij iemand zich inbeeldt dat een ander verliefd is op hem of haar; Cupach & Spitzberg, 2004; Langhinrichsen-Rohling, Palarea, Cohen, & Rohling, 2000; Logan, Cole, Shannon, & Walker, 2006; Spitzberg & Cupach, 2003, 2014; Spitzberg, Nicastro, & Cousins, 1998; Vinkers, Finkenauer, & Hawk, 2011). Onderzoek toont echter aan dat deze gedragingen vooral voorkomen in de context van intieme relaties, met name bij partners en ex-partners (Abrams & Robinsons, 1998; Brewster, 2009; Logan et al., 2006; Spitzberg & Cupach, 2007; Tjaden & Thoennes, 1998, 2000). Er is dan ook pas sinds kort meer onderzoeksaandacht voor stalking en OIG in partnerrelaties (Brewster, 2009; Logan et al., 2006; Vinkers et al., 2011). Het is belangrijk om deze gedragingen in partnerrelaties verder te onderzoeken omdat uit studies blijkt dat het ervaren van die gedragingen een hoger risico inhoudt voor het ervaren van ruimere vormen van partnergeweld (Logan et al., 2006) en een grote diversiteit van gezondheidsproblemen (Amar, 2006; Kamphuis, Emmelkamp, & Bartak, 2003; Logan et al., 2006; Pathé & Mullen, 1997). Aangezien het ervaren van OIG’en door een partner een vermindering van het welzijn van het slachtoffer kan inhouden, lijkt het interessant om na te gaan of bepaalde factoren een invloed kunnen uitoefenen op de aard van dit verband. In deze masterproef willen we nagaan welke rol coping speelt in het verband tussen het ervaren van OIG door de partner en het welzijn van het slachtoffer. Vooraleer hier dieper op in te gaan, geven we eerst een overzicht van wat stalking en OIG precies zijn. Stalking en OIG Definities. Volgens Meloy (1999) is stalking een oud gedrag dat recent als misdaad omschreven wordt. De eerste wet die stalking als misdrijf omschrijft, werd pas opgesteld in 1990 te Californië, Noord-Amerika. Vanaf toen is het snel gegaan: tegen het jaar 2000 werd stalking als misdaad erkend in alle 50 Verenigde Staten van Amerika (Smartt, 2001). Ook andere landen bleven niet achter; tegenwoordig hebben Canada, Australië en verscheidene Europese landen stalking als misdrijf omschreven (De Fazio, 2009; Smartt, 2001). In België is 1 stalking onder de term “belaging” sinds 1998 een strafbaar feit (cf., de Belgische belagingswet). Ondanks dat ze allen naar hetzelfde gedrag verwijzen, varieert de wetgeving in verband met stalking in de verschillende landen (De Fazio, 2009; Thompson & Dennison, 2008). De Fazio (2009) geeft twee grote verschillen aan op basis waarvan de Belgische belagingswet verschilt van de stalkingswetgeving in andere landen. Ten eerste verschilt de Belgische wetgeving van de andere wetten op het gebied van de aard van het gedrag. De meeste Amerikaanse en Europese wetten spreken met name pas van stalking als het gaat om persistent, herhaaldelijk gedrag terwijl in de Belgische wetgeving één handeling voldoende is om te kunnen spreken van stalking. Ten tweede stellen de meeste niet-Belgische wetgevingen dat er pas sprake kan zijn van stalking als het slachtoffer angst of dreiging ervaart terwijl men in België al van stalking spreekt wanneer het slachtoffer een ‘ernstige rustverstoring’ ervaart (De Fazio, 2009; Thompson & Dennison, 2008). Net zoals bij de juridische definities zijn er ook grote verschillen tussen de gedragsmatige stalkingsdefinities die gebruikt worden in onderzoek (Thompson & Dennison, 2008). De voornaamste reden is dat de gedragingen die stalking omvatten kunnen geplaatst worden op een continuüm van normaal, aanvaardbaar gedrag tot erg afwijkend ongewenst, persistent gedrag (Ogilvie, 2000). Om stalking te operationaliseren worden onderzoekers geacht een punt op het continuüm te kiezen vanaf waar het gedrag als stalking wordt beschouwd (Thompson & Dennison, 2008). Dit heeft geresulteerd in vele verschillende onderzoeken waarbij telkens andere criteria en definities gebruikt worden, hetgeen de generaliseerbaarheid van onderzoeksbevindingen soms bemoeilijkt (Thompson & Dennison, 2008). Zo verschillen wetenschappelijke definities op basis van welke soorten gedragingen men opneemt als stalkingsgedragingen, de mogelijke intenties van de stalker die men in rekening brengt en hoeveel incidenten er moeten gebeuren voor men kan spreken van stalking (De Smet, 2013; De Fazio, 2009). Door de gemeenschappelijke elementen uit deze verschillende stalkingsdefinities te halen hebben Spitzberg en Cupach (2007) de meest omvattende definitie kunnen opstellen: “Stalking is een (a) intentioneel (b) patroon van herhaalde gedragingen naar één of meerdere personen (c) die ongewenst zijn en (d) resulteren in angst of die een redelijk persoon (of jury) als angstwekkend of bedreigend zou zien” (p. 66). Uit deze definitie komen enkele belangrijke stalkingscriteria naar voor. Ten eerste moet het gedrag van de dader als intentioneel bestempeld kunnen worden. Dit is soms moeilijk te 2 beoordelen, bijvoorbeeld bij personen die lijden aan een psychose of aan een andere geestesstoornis (Meloy, 1999; Spitzberg & Cupach, 2007). Het tweede criterium maakt duidelijk dat men pas van stalking kan spreken bij de aanwezigheid van op zijn minst twee gedragingen (Lewis, Fremouw, Del Ben, & Farr, 2001; Mullen, Pathé, Purcell, & Stuart, 1999; Tjaden & Thoennes, 1998). Het derde kenmerk betreft het ongewilde karakter van stalking wat eveneens soms moeilijk vast te stellen is. Sommige slachtoffers proberen met name uit angst, schuldgevoel of vriendelijkheid contact op te nemen met de dader en hem of haar zo tot rede te brengen waardoor het gedrag verkeerdelijk als minder ongewenst voor het slachtoffer gezien zou kunnen worden (Meloy, 1999; Spitzberg & Cupach, 2007). Het laatste kenmerk legt de nadruk op de perceptie van het slachtoffer die het gedrag van de dader als angstwekkend of bedreigend moet waarnemen (Abrams & Robinson, 1998; Meloy, 1999; Spitzberg & Cupach, 2007). Zoals eerder vermeld stelt de media stalking voornamelijk voor als gewelddadig en ernstig achtervolgingsgedrag ten aanzien van beroemde personen door een geestesgestoorde vreemde. De eerste stalkingsonderzoeken gebeurden dan ook vanuit het klinische/forensische idee dat stalking gelinkt was met erotomanie (i.e., een waanstoornis waarbij iemand zich inbeeld dat een ander verliefd op is op hem of haar; Cupach & Spitzberg, 2004; De Smet, 2013; Spitzberg & Cupach, 2003, 2014). Na verloop van tijd werd duidelijk dat stalking voornamelijk in de relationele sfeer, meerbepaald de context van (ex-)partnerrelaties voorkomt. Om die reden was er nood aan een nieuw begrippenkader dat stalking in de context van intieme (ex-) relaties kon beschrijven (De Smet, 2013; De Smet & Buysse, 2011). Bijgevolg ontstonden er vanaf de late jaren 1990 termen zoals obsessive relational intrusion (Cupach & Spitzberg, 1998; Spitzberg et al., 1998) en unwanted pursuit behavior (Langhinrichsen-Rohling et al., 2000) die de notie van relatiegerelateerde stalking omvatten. Obsessive relational intrusion verwijst naar “het herhaaldelijk en ongewenst achternazitten en schenden van iemands gevoel van fysieke of symbolische privacy door een ander persoon, een vreemde of een verwante, die naar een intieme relatie verlangt en/of deze veronderstelt” (Cupach & Spitzberg, 1998, pp. 234-235). Gelijkaardig, verwijst unwanted pursuit behavior (Langhinrichsen-Rohling et al., 2000) naar “activiteiten die bestaan uit het aanhoudend en ongewenst achternazitten van een romantische relatie tussen individuen die op dat moment geen consensuele romantische relatie met elkaar hebben“ (p. 73). Deze termen verwijzen naar 3 wat in deze studie OIG heet. De Smet en Buysse (2011) omschreven, gebaseerd op de vorige twee definities, OIG als: Het obsessief, herhaald, intrusief en ongewenst nastreven van ofwel intimiteit ofwel een romantische relatie tussen twee mensen die (nog) geen liefdesrelatie hebben met elkaar, relatiepartners zijn of de relatie verbroken hebben, en dit door gedrag of acties die de privacy van de andere schenden. (p. 2) Het begrip OIG is gerelateerd aan het concept stalking, maar er zijn – volgens bovenstaande definities – twee belangrijke verschillen tussen beide concepten (Cupach & Spitzberg, 1998, 2004; Spitzberg & Cupach, 2007). Ten eerste is er een verschil in de impact van het gedrag. Stalking kenmerkt zich per definitie door de aanwezigheid van een gevoel van angst of bedreiging bij het slachtoffer. Daarentegen lokt OIG niet altijd angst of bedreiging uit. OIG wordt veelal gepercipieerd als louter vervelend of frustrerend. Er wordt dan ook gesteld dat OIG naar een breder continuüm van mild tot ernstig intrusief gedrag verwijst, waarbij stalking beschouwd wordt als een ernstige vorm van OIG. Het tweede verschil situeert zich op vlak van de motivatie van het gedrag. OIG heeft per definitie als motivatie het streven naar (meer) intimiteit. Stalking kan daarentegen ook voortvloeien uit andere motieven, zoals het puur willen nemen van wraak (Cupach & Spitzberg, 1998, 2004; Spitzberg & Cupach, 2007). In deze masterproef richtten we ons op de ruime range van OIG’en die relatiepartners stellen ten aanzien van elkaar en waarbij het bekomen van meer intimiteit als doel wordt gesteld. Soorten gedrag. Cupach en Spitzberg (2004; zie ook Spitzberg & Cupach, 2007) deelden, op basis van meta-analyse, de ruime range van OIG’en die vermeld worden in de literatuur op in acht verschillende gedragsclusters. Deze acht gedragsclusters zijn: (a) overdreven flirtgedrag (e.g., grote en ongevraagde gunsten doen voor het slachtoffer), (b) ongewenste communicatie via technologie (e.g., het overdreven sturen van liefdesverklaringen via SMS, email, sociale media), (c) face-to-face contact (e.g., ongewenst opdagen op plaatsen waar het slachtoffer zich bevindt), (d) toezichthoudend gedrag (e.g., meer informatie proberen verkrijgen door het slachtoffer te achtervolgen), (e) persoonlijk en wettelijk grensoverschrijdend gedrag (e.g., binnendringen in het huis van het slachtoffer), (f) kwellend en intimiderend gedrag (e.g., het opsturen van foto’s van het slachtoffer genomen zonder zijn/haar medeweten), (g) bedreigend gedrag (e.g., dreigen om familie of vrienden van het 4 slachtoffer te kwetsen), (h) gewelddadig gedrag (e.g., het fysiek pijnigen of verkrachten van het slachtoffer). Deze studie onderzocht het voorkomen van bovenstaande ruime range van OIG’en in partnerrelaties. Prevalentie. Omwille van verschillende redenen is het niet gemakkelijk een goed idee te krijgen van de mate waarin stalking voorkomt. Ten eerste kunnen de prevalentiecijfers verschillen naargelang welke soort populatie (klinische populatie, algemene populatie of studentenpopulatie) onderzocht werd. Vervolgens kan ook de soort prevalentie (puntprevalentie, jaarprevalentie, levensloopprevalentie) die onderzocht werd een diversiteit in de cijfers teweegbrengen. Ten derde variëren de prevalentiecijfers naargelang de striktheid van de definitie die onderzoekers hanteren. Zo gebruikten Tjaden en Thoennes (1998) in een grote nationale bevraging bij 16.000 personen in Amerika een strenge juridische stalkingsdefinitie waarbij een hoge mate van ervaren angst vereist werd. Uit de resultaten bleek dat 2% van de mannen en 8% van de vrouwen ooit in hun leven gestalkt werd. Indien er geen ernstige angst werd vereist, resulteerde dit in hogere prevalentiecijfers voor zowel mannen (6%) als vrouwen (12%). Mannen waren vaker de daders (87% tegenover 13% vrouwen) en vrouwen de slachtoffers (78% tegenover 22% mannen) van stalking. Tjaden en Thoennes (1998; 2000) vonden overigens dat 59% van de vrouwelijke slachtoffers en 30% van de mannelijke slachtoffers in hun steekproef gestalkt werden door een partner. Bij de vrouwelijke slachtoffers die gestalkt werden door een (ex)-partner begon het stalken in de meerderheid van de gevallen (57.2%) reeds tijdens de relatie. Bij de mannelijke slachtoffers werd deze tendens niet geobserveerd, zij werden vooral gestalkt door kennissen en onbekenden. Deze cijfers tonen dan ook aan dat het niet ongewoon is dat stalking zich voordoet tussen partners. Deze bevinding werd ook vastgesteld in een recentere Europese prevalentiestudie naar stalking uitgevoerd bij 22.804 personen in Groot-Brittannië (Finney, 2006). In die studie vond men dat 15% van de mannen en 23% van de vrouwen ooit in hun leven gestalkt werden. Drieëndertig procent van de vrouwelijke slachtoffers en 25% van de mannelijke slachtoffers werden ooit gestalkt door een (ex)-partner, waarvan respectievelijk 12% en 11% tijdens de huidige relatie. In België zijn er weinig prevalentiecijfers betreffende stalking gekend en is er nog minder geweten over het voorkomen van stalking in partnerrelaties. Uit cijfers van de federale politie van 2011 werden in België 23.909 gevallen van stalking geregistreerd, een stijging van 1% tegenover 2010. Meer gedetailleerde informatie hierrond is er helaas niet voorhanden (Federale Politie, 2011). 5 OIG is, in tegenstelling tot stalking, vooral onderzocht in kleinschalige steekproeven van universiteitsstudenten in plaats van in grote nationale bevolkingssteekproeven. Doordat OIG minder streng geoperationaliseerd wordt dan stalking worden in deze studies naar OIG doorgaans hogere prevalentiecijfers gevonden. Derby, Knox, en Easterling (2012) vonden bijvoorbeeld in hun onderzoek naar intrusief gedrag in romantische relaties bij 268 universiteitsstudenten dat 66% van de studenten toegaf de spullen van hun partner gemiddeld drie keer stiekem te hebben onderzocht. Brewster (2003) bevroeg volwassen vrouwelijke slachtoffers van ex-partnerstalking over het controlerende gedrag van hun ex-partner tijdens de relatie; 98% procent van de vrouwen gaf aan dat de relatie normaal startte, en dat de partner pas na verloop van tijd obsessief gedrag vertoonde. Achttien procent gaf aan dat dit obsessief gedrag in het begin flatteerde, maar na een tijd drong door dat het gedrag ongezond was. Brewster (2003) beargumenteert dan ook dat een slachtoffer van OIG in een partnerrelatie niet altijd opmerkt dat de partner te veel controle uitoefent. Dit kan onderzoek naar OIG bemoeilijken omdat het slachtoffer zelf niet steeds doorheeft dat het gecontroleerd wordt. Lavy, Mikulincer, Shaver, en Gillath (2009) onderzochten het voorkomen van OIG tussen partners in verschillende culturen (Joodse Israëlieten, Arabische Israëlieten, Amerikanen en Indiërs) en vonden dat OIG in relaties niet ongewoon is en vaak voorkomt in relaties waarbij de partners sterk afhankelijk zijn van elkaar. Vijfenvijftig procent van de totale steekproef rapporteerde dat hun partner hun gedrag, attitudes of beslissingen heeft proberen te controleren of veranderen. Tevens gaf hetzelfde aantal participanten aan inbreuk op hun fysieke of psychologische privacy te hebben meegemaakt. Cijfers uit grootschalige stalkingsstudies (cf., supra) geven aan dat daders van ernstige vormen van stalking vooral van het mannelijke geslacht zijn, terwijl studies naar ruimere vormen van OIG minder geslachtsverschillen vinden in het voorkomen van OIG. In onderzoek naar OIG bij ex-partners blijken mannen en vrouwen even vaak dergelijk gedrag te stellen (Dutton & Winstead, 2006; Cupach & Spitzberg, 2000; Langhinrichsen-Rohling et al.,2000) en studies naar OIG in partnerrelaties (Burke, Wallen, Vail-Smith, & Knox, 2011; Derby et al., 2012; Vinkers et al., 2011) tonen zelfs aan dat vrouwen vaker intrusief gedrag stellen dan mannen. Derby, Knox, en Easterling (2012) en Burke et al. (2011) rapporteren dat mannen en vrouwen elkaar voornamelijk controleren middels het internet en mobiele communicatie. Zo inspecteren partners elkaars sms’en, gsm, internetgeschiedenis, sociale media en mails (Derby et al., 2012) of ze controleren elkaar ook door hun partner buitensporig te bellen of te sms’en (Burke et al., 2011). 6 De Impact van het Ervaren van OIG In het vrij recente, beperkte onderzoek naar OIG in partnerrelaties hebben verschillende onderzoekers zich gebogen over de vraag wat maakt dat partners deze gedragingen stellen. Op relationeel niveau kan bijvoorbeeld een meer angstige hechtingsoriëntatie in de partnerrelatie en een gebrek aan openheid en vertrouwen tussen relatiepartners een risico inhouden voor het stellen van meer OIG (Lavy, Mikulincer, & Shaver, 2010; Vinkers et al., 2011). Qua individuele risicofactoren stelden enkele onderzoekers vast dat onder andere de neiging tot jaloersheid gerelateerd is aan OIG (Davis, Ace, & Andra, 2000; Derby et al., 2012; Langhinrichsen-Rochling et al., 2000). Risicofactoren voor OIG op contextueel niveau betreffen bijvoorbeeld het toenemend gebruik van technologie in onze huidige maatschappij zoals internet en GSM (Burke et al., 2011; Helsper & Whitty, 2010; Tokunga, 2011). In deze studie werd niet zozeer gefocust op het onderzoeken van risicofactoren voor het stellen van OIG, maar wel op het bestuderen van de gevolgen die het ervaren van dit gedrag in partnerrelaties met zich meebrengt. De gevolgen van het ervaren van OIG en stalking zijn al regelmatig bestudeerd en beschreven. Slechts weinig studies rapporteren over de impact die OIG kan hebben op het slachtoffer indien men deze handelingen van zijn of haar relatiepartner ervaart (Vinkers et al., 2011), wat dan ook de focus vormde van deze masterproef. Sheridan, Blaauw, en Davies (2003) vonden dat stalking door (ex-)partners een andere dynamiek en ergere gevolgen heeft dan stalking door een vreemde, wat de noodzaak naar dergelijk onderzoek alleen maar bevestigt. In deze studie hanteerden we de onderverdeling van mogelijke gevolgen van OIG en stalking opgesteld door Cupach en Spitzberg (2004; zie ook Spitzberg & Cupach, 2007) op basis van hun meta-analyse van alle gevolgen beschreven in de stalkingsliteratuur. Op basis van hun meta-analyse delen deze auteurs de gevolgen van het ervaren van stalking of OIG op in negen categorieën. Vooraleerst beschrijven ze de algemene gevolgen, dit omvat de globale schade aan de gezondheid van het slachtoffer. Hieronder vallen onder andere algemene stress, een verminderd welzijn en algemene psychische ziektes (Spitzberg & Cupach, 2014). Brewster (2009) en Logan et al. (2006) wijzen bijvoorbeeld op het gevaar voor chronische stress ten gevolge van een voortdurend gevoel van onveiligheid. Vervolgens kunnen er ook emotionele gevolgen optreden. Slachtoffers van stalking of OIG vertonen meer negatief affect zoals frustratie, hulpeloosheid en ontreddering, kwaadheid, eenzaamheid, angst of bezorgdheid, verdriet en minder vertrouwen in anderen (Amar, 2006; Brewster, 1998; Kamphuis, et al., 7 2003; Logan et al., 2006; Pathé & Mullen, 1997). Ten derde onderscheiden Cupach en Spitzberg ook sociale gevolgen dewelke vaak geassocieerd zijn met gedragsmatige veranderingen, de vierde categorie van gevolgen. Verscheidene studies (Amar, 2006; Blaauw, Winkel, Arensman, Sheridan, & Freeve, 2002; Pathé & Mullen, 1997; Tjaden & Thoennes, 1998) rapporteren bijvoorbeeld dat stalkingsslachtoffers verhuisden of veranderden van school/werk, wat sociale gevolgen zoals sociale isolatie kan inhouden. Slachtoffers geven daarnaast ook bijvoorbeeld aan sociale activiteiten over te slaan en niet naar het werk te gaan. Andere veranderingen in routines en gedrag, zoals zijn of haar telefoonnummer veranderen of extra voorzorgen nemen zijn ook mogelijk (Amar, 2006; Blaauw et al., 2002). Verder worden er ook fysieke gezondheidsgevolgen onderscheiden, zoals verschillende stressgerelateerde lichamelijke problemen (Brewster, 2009; Logan et al., 2006; Tjaden & Thoennes, 1998), fysieke verwondingen (Amar, 2006; Mechanic, Weaver, & Resick, 2008; Spitzberg & Cupach, 2014), blauwe plekken, blauwe ogen, opgezwollen of gescheurde lippen, stijve spieren (Amar, 2006), hoofdpijn, en slaaploosheid (Pathé & Mullen, 1997). Onder de cognitieve gevolgen, de zesde categorie, vallen zaken zoals het feit dat slachtoffers meer zelfmoordgedachten hebben (Blaauw et al., 2002; Pathé & Mullen, 1997; Purcell, Pathé, & Mullen, 2005) en een negatievere overtuiging naar de dader toe hebben (Amar, 2006). Daarnaast ervaren slachtoffers ook materiële en financiële gevolgen zoals diefstal en schade aan eigendommen (Amar, 2006; Blaauw et al., 2002) maar ook het feit dat zij vaak kosten moeten maken om de stalker te doen stoppen, zoals investeren in beveiliging (Spitzberg & Cupach, 2014; Tjaden & Thoennes, 1998). Een voorlaatste categorie zijn de spirituele gevolgen dewelke verwijzen naar het slachtoffer zijn of haar verlies van geloof in onder andere godsdienst, zichzelf, anderen of het gerecht (Spitzberg & Cupach, 2014). Ten slotte duiden Cupach en Spitzberg nog op de categorie veerkracht: naast negatieve gevolgen rapporteren slachtoffers soms ook positieve effecten van hun slachtofferschap. In de studie van Logan et al. (2006) rapporteerden ongeveer de helft van de vrouwen minstens één positief effect ten gevolge van stalking, zoals een verhoging van hun zelfvertrouwen en/of zelfwaarde. Maar ook Spitzberg en Rhea (1999) en Nguyen, Spitzberg, en Lee (2012) vonden een positieve correlatie tussen het ervaren van OIG en veerkracht. Nguyen et al. (2012) rapporteren bovendien dat hoe meer OIG iemand waarneemt, hoe meer negatieve gevolgen die persoon ervaart. Verscheidene studies hebben zich specifiek gericht naar de negatieve consequenties van stalking en OIG op de mentale gezondheid van slachtoffers en de eventuele psychische problemen die zij ervaren ten gevolge van het gedrag. Doordat er bij ons weten geen studies 8 zijn naar het mentale welzijn van slachtoffers van OIG in partnerrelaties vermelden we hier enkele bevindingen van studies naar de impact van stalking op het mentaal welbevinden van slachtoffers. Zo blijkt uit verschillende studies dat slachtoffers van stalking lijden onder angstsymptomen, posttraumatische stress symptomen, somatische klachten en depressies (Amar, 2006; Brewster, 1998; Kamphuis et al., 2003; Lotan et al., 2006; Mechanic, Weaver, & Resick, 2008; Pathé & Mullen, 1997; Pimlott-Kubiak & Cortina, 2003). In onderzoek naar het mentale welzijn van stalkingslachtoffers wordt vaak gebruikt gemaakt van de General Health Questionnaire (GHQ; Goldberg, 1972). Onderzoek met deze vragenlijst geeft aan dat stalkingslachtoffers duidelijk meer kans hebben om psychopathologische symptomen te vertonen in vergelijking met andere groepen (Purcell et al., 2004, 2005). Een overgroot deel van de slachtoffers behaalt een score die wijst op de aanwezigheid van een psychiatrische stoornis zoals depressie, angst of hypochondrie (78%; Blaauw et al., 2002). Onderzoek met de GHQ geeft verder ook aan dat bepaalde kenmerken van stalking geassocieerd zijn met de ervaring van meer psychopathologische symptomen. Deze kenmerken betreffen ondermeer het soort gedrag dat men ervaart (zoals achtervolging en het vernielen van eigendom; Blaauw et al., 2002), het aantal gedragingen (zes of meer gedragingen; Blaauw et al., 2002), de frequentie van het gedrag (dagelijks gestalkt worden; Blaauw et al., 2002), de duur van het gedrag (langer dan twee weken; Purcell et al., 2004, 2005) en de aanwezigheid van geweld tijdens het stalken (Björklund, 2010). In deze studie werden er naar analogie met bovenstaande bevindingen twee vragenlijsten gebruikt voor het meten van de gevolgen van OIG. Ten eerste werd er gebruik gemaakt van een individuele welzijnsmaat die peilt naar de ruime range van mogelijke problemen op verschillende domeinen ten gevolge van het ervaren van OIG (in lijn met de categorieën van Cupach en Spitzberg). Ten tweede werd er een bijkomende individuele welzijnsmaat gebruikt om meer specifiek de mate van mogelijke psychische klachten ten gevolge van het ervaren van OIG te onderzoeken (nl. de GHQ). Coping met OIG Een vaak voorkomende en algemeen aanvaarde definitie in de literatuur rond coping is die van Lazarus en Folkman: “de gedachten en gedragingen die gebruikt worden om interne en externe eisen van situaties die als stressvol beoordeeld worden te beheren.“ (Folkman & Moskowitz, 2004, pp. 746-747). Folkman en Lazarus stelden ook een eerste, op theoriegebaseerde onderverdeling in coping voor, namelijk emotiegeoriënteerde coping en 9 probleemgeoriënteerde coping (Folkman & Wiskowitz, 2004). Een persoon met een probleemgeoriënteerde copingstijl wil het probleem dat stress veroorzaakt actief aanpakken. Dit in tegenstelling tot de emotiegeoriënteerde coping waarbij de persoon de negatieve emoties die door de stress worden teweeggebracht wilt reguleren door ze te ontkennen of zich er van te distantiëren (Carver et al., 1989; Folkman & Wiskowitz, 2004; Logan et al., 2006). Andere onderzoekers (Pearlin & Schooler, 1978; Park & Folkman, 1997) stelden een driedelige onderverdeling voor: probleemgeoriënteerde, emotiegeoriënteerde en betekenisgeoriënteerde coping; waarbij het slachtoffer betekenisgeoriënteerde coping gebruikt om de betekenis van de situatie te wijzigen (Folkman & Wiskowitz, 2004). Andere, op empirische data gebaseerde onderverdelingen stellen vaak een bijkomende sociale dimensie voor zoals in de onderverdeling van Zautra, Sheets, en Sandler (1996). Zij spreken over de copingcategorieën vermijding, actieve coping, positieve cognitieve herstructurering en het zoeken van ondersteuning. Folkman en Wiskowitz (2004) rapporteren dat de theoretische onderverdeling in twee dimensies (zijnde de probleemgeoriënteerde en emotiegeoriënteerde coping) de grote diversiteit aan copingstijlen minder complex maakt en zo de dialoog tussen onderzoekers hieromtrent bevordert. Daarom is er in deze studie voor gekozen om de meer dispositionele, niet-stalkingspecifieke copingstijlen in deze twee dimensies onder te verdelen. In deze masterproef onderzochten we naast de meer algemene, dispositionele copingstijlen die mensen over het algemeen hanteren om met stressvolle gebeurtenissen om te gaan ook situatiespecifieke copingstrategieën die mensen hanteren om specifiek met OIG om te gaan. Om deze OIG-specifieke coping te beschrijven, vertrokken we vanuit de stalkingsliteratuur. Spitzberg en Cupach (2007, 2014) maakten een onderscheid tussen verschillende copingstijlen om met stalking en OIG om te gaan. Zij onderscheiden vijf verschillende copingstrategieën: (a) moving with, (b) moving away, (c) moving against, (d) moving inward, en (e) moving outward. Moving with betekent dat het slachtoffer probeert te onderhandelen of in collaboratie te gaan met de pleger (e.g., met de pleger praten). De moving away copingstrategie verwijst naar het proberen los komen van de pleger (e.g., door het negeren van telefoontjes, te verhuizen, andere omgevingen op te zoeken). Door deze copingstijl te hanteren verandert de persoon zijn omgeving, wat een grote last met zich kan meebrengen (Spitzberg & Cupach, 2007). Als het slachtoffer de moving against als copingstijl hanteert gaat hij of zij de pleger proberen tegen te werken (e.g., door deze angst aan te jagen of te bedreigen). Moving inward is vervolgens een copingstijl waarbij het slachtoffer zijn of haar eigen denkpatronen aanpast, door bijvoorbeeld te proberen de situatie te ontkennen of 10 te minimaliseren. Moving outward ten slotte verwijst naar het extern opzoeken van sociale steun (e.g., steun van vrienden, familie of wettelijke instanties). In de studie van Björklund (2010) werden de copingstrategieën moving with en moving away het vaakst toegepast. De slachtoffers hadden het vaakst een gesprek aangeknoopt met de stalker, probeerden de stalker te vermijden en beantwoordden geen telefoontjes meer. Moving inward en moving outward werden het minst gebruikt als copingstrategieën. Bij de copingstrategie moving against duidden de slachtoffers vooral aan dat ze de stalker met een vijandige stem aanspraken. Voor het meten van coping gebruikten we twee vragenlijsten in deze studie; één die specifiek het omgaan met OIG meet en één die de algemene, dispositionele copingstijlen voor het omgaan met problemen/moeilijkheden meet. De Rol van Coping in de Associatie tussen het Ervaren van OIG en Welzijn. Om goede interventie- en preventiestrategieën te kunnen ontwikkelen is het belangrijk om factoren te onderzoeken die de relatie tussen OIG in partnerrelaties en welzijn beïnvloeden. De meeste onderzoekers geloven dat probleemgeoriënteerde coping gecorreleerd is met een beter mentaal welzijn en emotiegeoriënteerde coping met een minder goed mentaal welzijn (Fields & Prinz, 1997; Lazarus, 1993; Thoits, 1991). Deze resultaten zijn ook gevonden in onderzoek naar coping met partnergeweld. Aangezien onderzoek heeft aangetoond dat stalking een specifieke vorm van intiem partnergeweld is (Amar, 2006) worden deze onderzoeken hier besproken. Een intensiever gebruik van emotiegeoriënteerde coping bij partnergeweld blijkt volgens dergelijk onderzoek geassocieerd te zijn met meer PTSS symptomen (Arias & Pape, 1999), meer angst en depressieve symptomen (Calvete et al., 2008; Clements & Sawhney, 2000), meer emotionele onrust (Aldwin & Reverson, 1987) en een slechter mentaal welzijn (Flicker et al., 2012; Straight et al., 2003). Andere studies suggereerden dat probleemgeoriënteerde copingstijlen meer voordeel bieden voor het mentale welzijn dan emotiegeoriënteerde copingstijlen (Calvete et al., 2008). De deelnemers die probleemgeoriënteerde copingstijlen gebruikten waren immers minder geneigd om gevoelens van hopeloosheid en depressieve symptomen te melden (Clements & Sawhney, 2000) en hadden minder kans om PTSS symptomen te ontwikkelen (Arias & Pape, 1999). De voorgaande resultaten suggereren het bestaan van een universeel gunstige copingstrategie, maar andere onderzoeken geven aan dat er geen universeel goede of slechte 11 copingstrategie bestaat die bij elke probleemsituatie wel of niet zal werken (Folkman & Moskowitz, 2004; Lazarus, 1993; Thoits, 1995). Menaghan (1982) rapporteerde onder andere dat probleemgeoriënteerde coping weinig invloed had op het emotioneel welzijn van gehuwden. Flicker et al. (2012) geven dan weer aan dat probleemgeoriënteerde coping (i.e., weggaan van een misbruikende partner) ook kan leiden tot een escalatie van geweld. Bovendien geven enkele studies aan dat coping in het algemeen positief gecorreleerd is met negatieve symptomatologie (Aldwin & Reverson, 1987; Coyne & Downey, 1991). Men zou dit kunnen verklaren door te concluderen dat copingstrategieën dus niet helpen, en het probleem zelfs erger maken (Coyne & Downey, 1991). Een andere mogelijke verklaring is dat het welzijn al was verslechterd vooraleer het slachtoffer zijn of haar copingstrategieën is beginnen toepassen of dat meer copingstrategieën gebruikt worden bij extremere problemen die het welzijn ernstiger aantasten (Coyne & Downey, 1991). Andere studies geven een genuanceerder beeld en suggereren dat de effectiviteit van de soort coping afhangt van de situatie (Carver, et al., 1989; Suls & Fletcher, 1985). Het probleem negeren kan in een bepaalde situatie efficiënter zijn als het individu op dat moment onbereikbare of onvoldoende middelen heeft om actief met het probleem om te gaan (Carver, et al., 1989; Suls & Fletcher, 1985). Een effectieve copingstijl hangt samen met een beter welzijn. Specifiek toegepast op de stalkingsliteratuur zien we dat er weinig studies voorhanden zijn die de effectiviteit van copingstrategieën voor het omgaan met OIG nagaan (Dutton & Winstead, 2011). Er zijn verschillende obstakels die het onderzoek naar de effectiviteit van coping met stalking en OIG bemoeilijken (Spitzberg & Cupach, 2014). Ten eerste komen copingstrategieën zelden geïsoleerd voor. Het samen optreden van verschillende copingstijlen beïnvloedt de uiteindelijke effectiviteit en bemoeilijkt het bivariaat correlationeel onderzoek naar de meest effectieve copingstijl (Spitzberg & Cupach, 2014). Ten tweede rapporteren verschillende studies dat slachtoffers meer symptomen vertonen naarmate ze meer copingstrategieën aanwenden (Davis & Frieze, 2000; Nguyen et al., 2012; Spitzberg et al., 1998). Deze resultaten worden, zoals hiervoor besproken, ook gevonden in ander onderzoek naar coping uitgevoerd buiten de specifieke context van stalking en OIG. Nguyen et al. (2012), Spitzberg et al. (1998) en Spitzberg en Cupach (2014) geven aan dat deze resultaten contra-intuïtief zijn; het lijkt immers dat het hanteren van meer copingstrategieën de zaken verergeren. Volgens Nguyen et al. (2012) kan dit fenomeen verklaard worden door een verhoogde frustratie bij falende copingstrategieën. Namelijk, indien het slachtoffer meer OIG gaat ervaren zal deze 12 waarschijnlijk meer copingstrategieën vertonen. En, als het OIG ondanks deze coping niet stopt, zal het slachtoffer nog meer negatieve symptomen vertonen doordat het slachtoffer zowel gefrustreerd is door het aanhoudende OIG als door het investeren in falende copingstrategieën. Niettemin zijn enkele studies erin geslaagd om de effectiviteit van bepaalde copingtactieken voor het omgaan met stalking en OIG te onderzoeken. Op basis van onderzoek nemen Cupach en Spitzberg (2004; zie ook Spitzberg & Cupach, 2014) aan dat bepaalde copingstrategieën effectiever zijn dan andere voor het laten stoppen van stalkingsgedrag. Zo zijn de copingstrategieën moving away en moving outward het meest effectief. Bij de moving outward strategie licht het slachtoffer zijn of haar netwerk in over de stalking, waardoor de omgeving het slachtoffer kan helpen of waarschuwen indien nodig. De moving away strategie is een effectieve strategie omdat de dader zijn interesse in het slachtoffer daalt naarmate deze moeilijker contact kan maken met hem/haar. De moving against strategie, is daarentegen minder effectief. Bij deze strategie probeert het slachtoffer de dader tegen te werken waardoor de dader weet dat hij het slachtoffer emotioneel raakt, wat zijn gedrag mogelijks nog meer versterkt. Een uitzondering bij de moving against strategie is het nemen van juridische stappen zoals het aanvragen van een contactverbod, wat volgens Cupach en Spitzberg (2004) een relatief effectieve strategie is. Bij de moving with strategieën probeert het slachtoffer met de dader te onderhandelen of samen te werken, wat de dader mogelijks hoop geeft en bekrachtigt in zijn gedrag. Ten slotte rapporteren Cupach en Spitzberg (2004) dat moving inward volgens hen het minst effectief is omdat het slachtoffer zich kwetsbaarder maakt voor de dader. Dit komt doordat het slachtoffer zich niet concentreert op het aanpakken van het stalkingsgedrag maar op het minimaliseren van de ervaren stress en psychologische gevolgen van het gedrag. Er zijn ook enkele studies die zich focussen op de effectiviteit van copingstrategieën op de mentale gezondheid van een stalkingslachtoffer. Bij deze focus komen andere copingstrategieën op de voorgrond die effectief zouden zijn. De moving away strategie is op lange termijn de meest effectieve strategie voor het mentale welzijn van slachtoffers (Cupach & Spitzberg, 2008 in Nguyen et al., 2012), ondanks dat deze op korte termijn voor meer negatieve symptomen kan zorgen omdat het slachtoffer vaak grote veranderingen in zijn leven moet doorvoeren (Spitzberg & Cupach, 2007). Nguyen et al. (2012) vonden dan weer dat moving outward en moving with negatief gecorreleerd zijn met negatieve symptomen. Met andere woorden, indien het slachtoffer deze vormen van coping meer gebruikte, was er minder sprake van negatieve symptomen. Ondanks de verscheidene resultaten nemen Cupach 13 en Spitzberg (2014) aan dat de strategie moving inward over het algemeen de minst effectieve copingstrategie is. Bij de moving inward strategie focust het slachtoffer zich op zijn mentale gezondheid. Dit zou moeten zorgen voor minder mentale klachten, maar doordat het slachtoffer zich niet focust op de dader en diens gedrag of omdat het slachtoffer verkeerde strategieën gebruikt (e.g., druggebruik om de mentale last te compenseren) kan dat het slachtoffer net kwetsbaarder maken voor de dader, wat de mentale gezondheid van het slachtoffer dan weer niet ten goede komt (Spitzberg & Cupach, 2007). Kraaij, Arensman, Garnefski, en Kremers (2007) rapporteerden dit ook in hun onderzoek bij vrouwelijke stalkingslachtoffers. Er werden meer symptomen van angst, PTSS en depressie gemeld naargelang men meer gebruik maakte van negatieve moving inward copingtactieken (zoals, druggebruik om de mentale last te compenseren). Dit verband ging namelijk niet op bij de positieve strategieën (zoals positieve herwaardering en positieve heroriëntatie), wat doet vermoeden dat vooral de negatieve strategieën van moving inward een negatieve invloed hebben op de mentale gezondheid. In de huidige studie onderzochten we de modererende rol van coping in de associatie tussen het ervaren van OIG en de gevolgen die dit gedrag heeft op het welzijn van mensen. Naar ons weten zijn er geen stalking- en OIG-studies die de rol van coping als moderator hebben onderzocht. Straight et al. (2003) deden bijvoorbeeld wel een dergelijk onderzoek in de context van psychologisch partnergeweld en vonden dat de significante positieve associatie tussen psychologisch misbruik en mentale gezondheidsklachten gemodereerd werd door coping. Probleemgeoriënteerde copingstijlen bufferden de negatieve impact van psychologisch partnergeweld op de mentale gezondheid terwijl een vermijdende copingstijl deze negatieve impact net versterkte. Huidige Studie Drie doelstellingen stonden centraal in deze masterproef: 1. Het beschrijven van het voorkomen van OIG bij koppels (= onderzoeksvraag 1). Met deze studie beoogden we het schaarse aantal studies naar het voorkomen van OIG in partnerrelaties aan te vullen. Dit is, voor zover we weten, het eerste Vlaamse onderzoek naar OIG bij relatiepartners. Ondanks de evidentie dat OIG voorkomt in intacte relaties lag de onderzoeksfocus tot nu toe voornamelijk op ex-partnerrelaties. Tevens kunnen de resultaten van de huidige studie gegeneraliseerd worden naar de algemene populatie volwassen, nog 14 intacte partnerrelaties, in tegenstelling tot de meeste vorige studies naar OIG die overwegend uitgevoerd zijn in studentensteekproeven. 2. Toetsen of en hoe het ervaren van OIG gerelateerd is aan het individuele welzijn van mensen (= onderzoeksvraag 2). Tot op heden zijn er weinig studies die de gevolgen van het ervaren van OIG dat gesteld werd door de partner onderzocht hebben. Studies die het welzijn van slachtoffers onderzochten, waren bovendien studies naar ernstigere vormen van stalking. In deze masterproef gebruikten we een bredere definitie van OIG waardoor er mogelijks meer gradaties van ernst kunnen waargenomen worden. Deze scriptie onderzocht de ruime range van mogelijke problemen op verschillende domeinen ten gevolge van het ervaren van OIG (in lijn met de categorieën van Cupach & Spitzberg) en bijkomend werd er een individuele welzijnsmaat gebruikt om meer specifiek de mate van mogelijke psychische klachten ten gevolge van het ervaren van OIG te onderzoeken (nl. de GQH). Op basis van eerder onderzoek verwachten we dat naarmate mensen meer OIG van hun partner ervaren ze slechter scoren op de individuele welzijnsmaat (nl. GHQ, Hypothese 2a) en de vragenlijst die de ruime range van mogelijke problemen op verschillende domeinen nagaat (Hypothese 2b). 3. Toetsen welke rol coping speelt in dit verhaal. Allereerst werd de associatie tussen coping en individueel welzijn nagegaan (= onderzoeksvraag 3). Tevens werd nagegaan of coping een modererende rol heeft in de associatie tussen de mate waarin mensen OIG ervaren van de partner en hun mate van individueel welzijn (= onderzoeksvraag 4). We gingen dus na of bepaalde copingstijlen de negatieve impact van OIG op het welzijn van mensen bufferen of net versterken wat tot op heden bij ons weten nog niet expliciet werd onderzocht. De effectiviteit van copingstrategieën werd in voorgaand onderzoek voornamelijk onderzocht ten aanzien van het verminderen van het stalkingsgedrag en niet ten aanzien van het individuele welzijn van mensen. In de huidige studie werd een onderscheid gemaakt tussen meer dispositionele, algemene copingstijlen die mensen hanteren bij het omgaan met stressvolle gebeurtenissen in het algemeen en situationele copingstrategieën die mensen volgens onderzoek specifiek aanwenden bij het omgaan met OIG of stalking. Op het niveau van de algemene copingstijlen werd er verwacht dat, conform eerder onderzoek, probleemgeoriënteerde coping samenhangt met een beter welzijn (Hypothese 3a), en emotiegeoriënteerde coping samenhangt met een slechter welzijn (Hypothese 3b). Vervolgens verwachten we dat moving away, moving outward en moving with samenhangen met een beter welzijn (Hypothese 3c). Daarnaast verwachten we dat de strategie moving inward 15 gecorreleerd is met een slechter welzijn (Hypothese 3d). Het verband tussen het welzijn en de strategie moving against werd nog niet onderzocht in de context van OIG bij partners. Omwille van die reden vatten we dit effect exploratief op binnen onze analyses. Tevens wordt er een significant negatief interactie-effect van probleemgerichte coping en OIG op het welzijn van de deelnemers verwacht, waarbij probleemgerichte coping de negatieve gevolgen van OIG op het welzijn buffert (Hypothese 4a). Daarnaast verwachten we een significant positief interactie-effect voor emotiegerichte coping en OIG op het welzijn van de deelnemers, waarbij emotiegerichte coping de negatieve gevolgen van OIG op het welzijn verergert (Hypothese 4b). Op het gebied van de situationele copingstijlen zijn er naar ons weten geen stalking- en OIG-studies die de rol van coping als moderator hebben onderzocht. Omwille van die reden vatten we deze interactie-effecten exploratief op binnen onze analyses. 16 Methode Steekproef Samen met drie medestudenten werden voor deze vragenlijstenstudie gegevens van 80 koppels verzameld. Voor de rekrutering richtten we ons op koppels in de algemene, nietklinische populatie. Alle koppels in de onmiddellijke omgeving van de studenten die op het moment van de bevraging, een heteroseksuele relatie met elkaar hadden gedurende minstens één jaar en waarvan de partners minstens 18 jaar oud waren, konden aan het onderzoek deelnemen. De gemiddelde afnameduur betrof 328 minuten. De Ethische Commissie van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen verleende toestemming voor het onderzoek. De deelnemers werkten vrijwillig mee aan het onderzoek en stemden vooraf aan het invullen van de vragenlijsten in met een informed consent. De 160 deelnemers waren gemiddeld 33.50 jaar oud (SD = 14.65; range: 18 – 83). De gemiddelde leeftijd van de 80 vrouwen in onze steekproef bedroeg 32.81 jaar (SD = 14.66; range: 18 – 81) en van de 80 mannen bedroeg 34.19 jaar (SD = 15.29; range: 20 – 83). De meerderheid (98.1%) van de deelnemers had de Belgische nationaliteit en behaalde een diploma hoger onderwijs (68.8%). Wat betreft de huidige beroepsituatie studeerde 20% en werkte 65.0% van de deelnemers op het moment van de afname. Vierendertig procent van de deelnemers was tot 18 jaar in voltijds dagonderwijs naar school geweest. Het gemiddelde netto-inkomen per maand bedroeg 1469.08 euro per maand (SD = 1025.18; range: 0 – 6000). De gemiddelde duur van de relatie bedroeg 137.42 maanden (SD = 164.37; range: 13 – 717), de meerderheid had (65.0%) geen kinderen. De aard van de partnerrelatie was min of meer gelijkmatig verdeeld over de steekproef: 33.8% van de koppels had een vaste relatie maar woonde apart, 35.0% van de koppels woonde samen en 31.3% van de koppels was getrouwd. De minderheid (11.9%) van de koppels had ooit een breuk meegemaakt. De meeste koppels (98.1%) waren niet in behandeling voor moeilijkheden in de relatie op het moment van de bevraging. De meerderheid, 88.1%, van de koppels gaf aan dat er nog nooit sprake geweest was van ontrouw in hun relatie. Vragenlijsten Huidig onderzoek maakte deel uit van een groter vragenlijstonderzoek. De vragenlijsten die hieronder zijn beschreven en weergegeven zijn in Bijlage III, zijn enkel die vragenlijsten die direct relevant zijn voor deze studie. 17 Algemene gegevens. In het eerste deel van de vragenlijst werd onder andere gepeild naar het geslacht, de leeftijd, het opleidingsniveau, de beroepssituatie, netto-inkomen en de nationaliteit van alle deelnemers. Ook waren er vragen in verband met de partnerrelatie zoals onder andere de duur van de relatie, de aard van de relatie (e.g., een vaste relatie maar apart wonend, feitelijk samenwonend, wettelijk samenwonend of getrouwd), of er kinderen zijn in de relatie met de partner, of de relatie ooit verbroken werd, of er ooit sprake was geweest van ontrouw in de relatie en of men op het moment van de bevraging in behandeling of begeleiding was voor moeilijkheden in de relatie met zijn/haar partner. Obsessive relational intrusion-42 Slachtoffer-versie (ORI-42 S-versie) (Spitzberg & Cupach, 2007). Deze vragenlijst werd vertaald naar het Nederlands aan de hand van een forward and backward vertalingprotocol, waarbij de backward vertaling ter evaluatie werd voorgelegd aan de ontwikkelaar van de vragenlijst. De oorspronkelijke versie bevraagt niet specifiek het voorkomen van OIG in partnerrelaties. Omdat wij in dit onderzoek geïnteresseerd waren in de mate van OIG tijdens de partnerrelatie stelden wij een aangepaste versie van deze vragenlijst op (die tevens ter goedkeuring aan de auteur van de vragenlijst werd voorgelegd). De huidige, aangepaste versie van de ORI-42 S-versie peilde specifiek naar een ruime reeks van eventuele OIG’en die de partner in de relatie stelde het voorbije jaar. De instructie van de vragenlijst luidde: ‘Gelieve hieronder aan te geven in welke mate jouw partner het voorbije jaar naar meer intimiteit met je streefde terwijl jij dit niet wou, door…’. De 42 clusters van gedragingen die vervolgens werden aangeboden, werden – zoals in de oorspronkelijke vragenlijst – geïllustreerd met enkele voorbeelden. De deelnemer diende elk item te scoren op een 5-punten Likertschaal gaande van nooit (0) tot meer dan 5 keer (4). In totaal zijn er 42 items die het OIG voorstellen. Deze 42 items kunnen onderverdeeld worden in de acht gedragscategorieën die Spitzberg en Cupach (2007) op basis van een meta-analyse onderscheidden: (a) overdreven flirtgedrag (zes items; e.g., ‘ongewenste geschenken te geven (bvb. bloemen, knuffels, foto’s, juwelen, …)’), (b) ongewenste communicatie via technologie (vijf items; e.g., ‘het sturen van ongewenste liefdevolle elektronische berichten (bvb. uitingen van zich aangetrokken voelen of van liefde communiceren via voicemail, e-mail, sms, fax, ...)’), (c) face-to-face contact (vijf items; e.g. ‘ongewenst te verschijnen op plaatsen (bvb. opduiken op je werk, op school, aan de sportclub, aan de kerk, ...)’), (d) toezichthoudend gedrag (vijf items; e.g., ‘jou of jouw gedrag te controleren (bvb. op eender welk uur bellen om na te gaan waar je bent; naar je informeren via gemeenschappelijke vrienden, …)’), (e) persoonlijk en wettelijk grensoverschrijdend gedrag (vier items; e.g., ‘binnen te dringen in je bezittingen of 18 persoonlijke eigendom (bvb. binnendringen of inbreken in je bureau, rugzak of handtas, auto; je bezittingen doorzoeken, ...)’), (f) kwellend en intimiderend gedrag (vier items; e.g., ‘ongewenste bedreigende boodschappen achter te laten (bvb. bellen en ophangen van zodra je de telefoon opneemt; notities, kaartjes, brieven, voicemail berichten, e-mail berichten, of berichten via vrienden achterlaten waar dreiging van uitgaat, …)’), (g) bedreigend gedrag (zes items; e.g., ‘ermee te dreigen je pijn te doen (bvb. vage of expliciete waarschuwingen of bedreigingen dat jou, je reputatie, je job iets ergs zal overkomen, …)’), (h) gewelddadig gedrag (zeven items; e.g., ‘je fysiek pijn te doen (bvb. duwen; slaan; een vuistslag geven; slaan met een object, …)’). De scoring kan bestaan uit het berekenen van een score voor elke van de acht gedragscategorieën. De interne consistentie van de acht gedragscategorieën varieert van α = .74 – .93 (Nguyen et al., 2012). Naast het werken met subschalen kan ook één totaalscore berekend worden. In de huidige studie werd voor de totale somscore een Cronbach’s α van .90 gevonden. General Health Questionnaire-12 (GHQ-12) (Goldberg, 1972). De Nederlandstalige versie van de GHQ-12 (Koeter & Ormel, 1991) werd gebruikt om de mate van psychische klachten bij onze deelnemers te meten (e.g., depressie, angst, sociaal functioneren en hypochondrie). De vragenlijst werd oorspronkelijk opgesteld als toestandsmaat, maar kan ook gebruikt worden als ernst maat, prevalentieschatter en screeningsinstrument. De vragenlijst, bestaande uit 12 vragen, bevraagt huidige of recente onaangename psychische belevingen en het onvermogen van het individu om nog normaal te functioneren. Elk item wordt gescoord op een 4-punten Likertschaal: (1) helemaal niet, (2) niet meer dan gewoonlijk, (3) wat meer dan gewoonlijk en (4) veel meer dan gewoonlijk. In de GHQ-12 zijn onder andere de volgende items opgenomen: ‘Ben je de laatste tijd door zorgen veel slaap tekort gekomen?’, ‘Ben je de laatste tijd in staat geweest je problemen onder ogen te zien?’, ‘Heb je je de laatste tijd alles bij elkaar redelijk gelukkig gevoeld?’ en ‘Heb je je de laatste tijd ongelukkig en neerslachtig gevoeld?’. De interne consistentie is volgens de Nederlandstalige handleiding goed met een gemiddelde alfa coëfficiënt van .90 (Koeter & Ormel, 1991). In het onderzoek van Björklund (2010) bij een steekproef van stalkingslachtoffers werd eveneens een goede betrouwbaarheid gevonden (Cronbach’s alpha =.81). In de huidige steekproef werd voor deze vragenlijst een betrouwbaarheid van .82 gevonden. Symptoms Rating Scale (SRS) (Spitzberg & Cupach, 2007). Deze vragenlijst bevraagt een ruime reeks van mogelijke problemen op verschillende domeinen ten gevolge van de 19 eventuele ervaring met OIG van de partner tijdens het voorbije jaar. Net zoals bij de ORI-42 werd deze vragenlijst eveneens vertaald aan de hand van een forward and backward vertalingprotocol en vervolgens aangepast zodat de vragenlijst specifiek naar OIG van de partner verwees. De uiteindelijke versie werd voorgelegd aan de oorspronkelijke auteurs. De aangepaste instructie bij deze vragenlijst luidde als volgt: ‘Als gevolg van die gedragingen van mijn partner het voorbije jaar, ervoer ik… ‘. Dan werden er 10 clusters van problemen aangeboden waaronder negen negatieve gevolgen (zijnde lichamelijke problemen, gedragsmatige problemen, financiële problemen, mentale problemen, emotionele problemen, angstproblemen, sociale problemen, spirituele problemen en zelfdestructieve problemen) en één positief gevolg (zijnde veerkracht) conform de eerder vermelde categorisatie van gevolgen die Cupach en Spitzberg (2004) maakten op basis van hun meta-analyse van alle gevolgen van stalking/OIG beschreven in de literatuur. De 10 clusteritems werden – zoals in de oorspronkelijke vragenlijst – geïllustreerd met enkele voorbeelden, zoals ‘zelfdestructieve problemen (bvb. denken aan het beëindigen van mijn leven; plannen maken om mijn leven te beëindigen; feitelijke pogingen om mijn leven te beëindigen, …)’; ‘Lichamelijke problemen (bvb. hoofdpijn; duizeligheid/flauwvallen; weinig energie hebben; slapeloosheid; verlies van eetlust; lichamelijke ziekte; minder alert zijn, …)’; ‘Gedragsmatige problemen (bvb. het moeten veranderen van mijn dagelijkse routine, van mijn job, van mijn planning, van mijn sportgewoontes of sportclub, van mijn kerk, van mijn eetgewoontes, van mijn hobby’s, …)’. De deelnemer diende aan de hand van een 5-punten Likertschaal, gaande van nooit (0) tot heel vaak (4), aan te duiden in welke mate elk item op hem of haar van toepassing was. Indien het item veerkracht niet wordt meegerekend heeft de samengestelde symptomen schaal een hoge alpha coëfficiënt, α = .89 (Nguyen et al., 2012). In deze studie was interne consistentie voor de negen verschillende types problemen hoog, met een Cronbach α coëfficiënt van .84. Brief Cope (Carver, 1997). Met deze vragenlijst beoogden we de algemene copingstijlen van onze deelnemers te achterhalen. Een deel van de instructie was als volgt: ‘In deze vragenlijst vragen we je om aan te geven wat jij over het algemeen doet en voelt wanneer jij stressvolle gebeurtenissen ervaart. Vanzelfsprekend, brengen verschillende gebeurtenissen enigszins verschillende reacties teweeg, maar denk aan wat jij gewoonlijk doet wanneer je onder veel stress staat. (…) Geef enkel aan in welke mate jij onderstaande dingen al dan niet doet’. Carver (1997) geeft toestemming om de vragenlijst vrij te vertalen en gebruiken. Er werd gebruik gemaakt van een Nederlands vertaalde versie van de Brief Cope van Carver (1997). In deze verkorte versie van de Cope Inventory (Carver, Scheier, & 20 Weintraub, 1989) worden er, door middel van 28 stellingen, 14 verschillende copingstijlen gemeten: (a) actieve coping (e.g., ‘Al mijn krachten gebruiken om iets te doen aan de situatie waarin ik me bevind’ ), (b) planning (e.g., ‘Proberen een strategie te bedenken over wat ik moet doen’), (c) gebruik van emotionele ondersteuning (e.g., ‘Emotionele steun van anderen zoeken’ ), (d) gedragsmatig terugtrekken (e.g., ‘Opgeven om te proberen ermee om te gaan’), (e) ventileren (e.g., ‘Dingen zeggen om mijn onaangename gevoelens te uiten’), (f) middelengebruik (e.g., ‘Alcohol of andere drugs gebruiken om me beter te voelen’), (g) ontkenning (e.g., ‘Weigeren te geloven dat het gebeurd is’), (h) humor (e.g., ‘Grapjes maken over de situatie’), (i) acceptatie (e.g., ‘Met de situatie leren leven’), (j) positieve herkadering (e.g., ‘Op zoek gaan naar iets goed in wat er gebeurt’), (k) gebruik van instrumentele ondersteuning (e.g., ‘Hulp en advies van andere mensen zoeken’), (l) religie (e.g., ‘Troost proberen vinden in mijn religie of geloofsovertuiging’), (m) zelfverwijt (e.g., ‘Mezelf de schuld geven van dingen die gebeurd zijn’) en (n) zelfafleiding (e.g., ‘Mij op werk of andere activiteiten richten om mijn gedachten te verzetten’). Per copingstijl worden er telkens twee items geformuleerd. Verschillende studies hebben bevestigd dat men de subschalen van de Brief Cope in twee grote dimensies kan verdelen, namelijk probleemgeoriënteerde coping en emotiegeoriënteerde coping (Brytek-Matera & Schiltz, 2013; Elshestawy, Ebo-Elez, Ashour, Farouk, & Esmael El Zaafarany, 2014; Saniah & Zanial, 2010; Tuncay, Musabak, Engin Gok, & Kutlu, 2008). Gebaseerd op voorgaande definities van probleemgeoriënteerde coping en emotiegeoriënteerde coping worden de copingstijlen planning, actieve coping en het gebruik van instrumentele ondersteuning geclassificeerd onder probleemgeoriënteerde coping. De andere copingstijlen vallen onder emotiegeoriënteerde coping. Elk item wordt gescoord op een 4-puntschaal waar (1) staat voor gewoonlijk doe ik dit niet en (4) voor gewoonlijk doe ik dit zeer vaak. Een hoge score op een copingstijl veronderstelt dat men deze vaak gebruikt. De interne consistentie van de copingstijlen varieert van .57 tot.90 (Carver, 1997). In onze studie varieerde de interne consistentie van de 14 subschalen van .60 –.89. Coping Rating Scale (CRS) (Spitzberg & Cupach, 2007). Deze vragenlijst peilt naar de mate waarin slachtoffers van OIG 40 verschillende copingstrategieën hanteren in een poging om te gaan met dit gedrag. Zoals bij de SRS en ORI-42 werden ook hier de items en instructies geherformuleerd naar de partnersituatie in functie van ons onderzoek bij koppels en eigenhandig vertaald door middel van een ‘forward’ en ‘backward’ vertalingprotocol en aan de oorspronkelijke auteur voorgelegd ter goedkeuring. De instructie was als volgt: ‘Terwijl jouw partner één of meerdere gedragingen uit de vorige vragenlijst stelde het voorbije jaar, heb 21 je…’. Gebaseerd op het onderzoek van Cupach en Spitzberg (2004) werden de 40 items gecategoriseerd in de volgende vijf subschalen: moving outward (vijf items; e.g., ‘Medeleven van anderen gezocht (bvb. geweend; je persoonlijke problemen uitgelegd die veroorzaakt werden door de persoon,…)’), moving against (acht items; e.g., ‘(Non-)verbale agressie gebruikt (bvb. geroepen; bekritiseerd; beledigd; voor de gek gehouden; woede, ergernis, frustratie getoond; een harde of vijandige stem gebruikt; een gepeperde e-mail geschreven,…)’), moving inward (acht items; e.g., ‘Hulpmiddelen of therapieën gezocht (bvb. tijd en moeite geïnvesteerd in hobby’s, drugs, sport, geneesmiddelen, therapeutische activiteiten zoals massage, meditatie, televisie kijken, internet,...)’), moving away (twaalf items; e.g., ‘Veranderd van locatie (bvb. veranderd van job; verhuisd; veranderd van school; veranderd van locatie om je hobby’s uit te oefenen,...)’) en moving with (zeven items; e.g., ‘Onderhandeld (bvb. compromissen, beloftes of andere beloningen aangeboden zodat je partner zijn gedrag zou veranderen,…)’). Elk item werd dus geïllustreerd met enkele voorbeelden. De participant diende op een 5-punt Likertschaal, gaande van nooit (0) tot heel vaak (4), aan te geven in welke mate ze elk van de 40 copingstrategieën hadden gehanteerd bij de ervaring met OIG van hun partner. De vijf subschalen hebben hoge betrouwbaarheidscoëfficiënten met alpha’s die variëren van .77 tot .92 (Nguyen et al., 2012). De Cronbach’s alpha’s in de huidige studie varieerden van .71 tot .85. Procedure Samen met drie medestudenten werden voor deze studie gegevens van 80 koppels verzameld. Koppels in de directe omgeving van de studenten werden via diverse kanalen (e.g., netwerksites en email) aan de hand van een gestandaardiseerde informatiebrief (zie Bijlage I) gevraagd om aan de studie deel te nemen. Indien een koppel geïnteresseerd was, werd een afspraak gemaakt om de elektronische vragenlijstenbundel bij hen thuis in te vullen. Om de betrouwbaarheid van de studie te verhogen, werd er geopteerd om het koppel de vragenlijst in het bijzijn van een masterproefstudent te laten invullen. Tijdens het huisbezoek kreeg het koppel een enveloppe die bestond uit een korte informatiebrief waarin onder andere de link naar de survey stond en een blad met de code op voor de vrouw en de man, dewelke ze dan nodig hadden om te kunnen starten met het invullen van de vragenlijsten (Bijlage II). De man en vrouw vulden dan elk apart de elektronische vragenlijst in. In de elektronische survey werd allereerst uitgelegd wat het doel van het onderzoek was, wie er kon deelnemen en hoe lang het onderzoek zou duren. Er werd 22 bovendien ook meegedeeld dat de deelname volkomen vrijwillig en vertrouwelijk was (zie Bijlage IIIa). Vervolgens dienden de deelnemers akkoord te gaan met een informed consent (zie Bijlage IIIb). Daaropvolgend dienden ze de persoonlijke code die door de onderzoeker werd aangereikt in te geven vooraleer ze verder konden gaan naar de eigenlijke vragenlijsten. In het vragenlijstenpakket werd er eerst gepeild naar enkele algemene kenmerken om de deelnemers vertrouwd te maken met de online survey. Daarna werden verschillende vragenlijsten, waaronder de hierboven vernoemde vragenlijsten, aangeboden. Indien ze een vraag niet hadden ingevuld konden ze niet verder naar de volgende vragenlijst en werden ze automatisch terugverwezen naar het openstaande item. Gedurende het invullen van de vragenlijst zag de studente er op toe dat er geen overleg was tussen beide partners en hielp zij het koppel bij het invullen waar nodig. 23 Resultaten Beschrijvende statistiek Bij het uitvoeren van de statistische analyses werd gebruik gemaakt van SPSS versie 22. Voor het berekenen van de beschrijvende statistische analyses, werd eerst de normaalverdeling van de afhankelijke variabelen nagegaan. Allereerst werd dit visueel nagegaan door middel van een histogram. Het histogram van de eerste afhankelijke variabele, zijnde de psychische gevolgen op het mentale welzijn van de slachtoffers, bleek normaal verdeeld (Figuur 1). Figuur 1. Histogram van de Afhankelijke Variabele Psychische Gevolgen Andere indicatoren voor een normaalverdeling omvatten een niet-significante Kolmogorov-Smirnov test, een scheefheid en kurtosis dicht bij nul en een waarde voor de scheefheid die niet groter is dan twee keer de waarde voor de standaardfout (Field, 2009). Naast een significante Kolmogorov-Smirnov test bevestigden de andere indicatoren deze normaalverdeling. Voor de tweede afhankelijke variabele, de algemene gevolgen van het ervaren van OIG, illustreert het histogram (Figuur 2) een rechts scheve verdeling waardoor deze niet normaal verdeeld bleek te zijn. Dit werd tevens bevestigd door de andere 24 indicatoren van de normaalverdeling. Uit de huidige resultaten kwam naar voren dat de Kolmogorov-Smirnov test significant was [D(97) = .258, p <.01], de scheefheid (2.19; SD =.25) en kurtosis (5.37; SD = 0.49) waren groter dan nul en de scheefheid was daarbij groter dan twee maal de standaardfout. Figuur 2. Histogram van de Afhankelijke Variabele de Algemene Gevolgen Omdat bij een dergelijke scheve verdeling geen gewone lineaire regressies gebruikt kunnen worden, werd besloten om de afhankelijke variabele, zijnde de algemene gevolgen, te transformeren. Er werd gebruik gemaakt van een logaritmische transformatie omdat deze het meest aangewezen is bij rechts scheve verdelingen (Field, 2009). Vanwege deze transformatie zijn er kleinere waarden voor scheefheid (0.66; SD = .25) en kurtosis (-0.786; SD = 0.49) gevonden. Ondanks een significante Kolmogorov-Smirnov test [D(97) = .26, p < .1] benaderde deze getransformeerde afhankelijke variabele een meer normale verdeling van de scores. Deze getransformeerde schaal werd gebruikt voor de verdere verklarende analyses. Om een beter zicht te krijgen op het voorkomen van OIG is gekozen om de afhankelijke, continue variabele te hercoderen tot een categoriale, ordinale variabele met drie groepen: ernstig ongewenst gedrag, mild ongewenst gedrag en geen gedrag. De verdeling in 25 categorieën gebeurde aan de hand van de bevindingen van Thompson en Dennison (2008). Zij rapporteerden dat een gedragspatroon van vijf of meer gedragingen als ernstig gedrag beschouwd kan worden omdat het duidelijke kenmerken vertoont van stalking. Zodoende werden de deelnemers die tijdens de relatie minstens vijf OIG’en ondervonden ondergebracht in de groep ernstig ongewenst gedrag. In de groep mild ongewenst gedrag werden de deelnemers ondergebracht die minder dan vijf gedragingen rapporteerden. De deelnemers die tijdens de relatie geen OIG ondervonden werden uiteindelijk gecategoriseerd in de groep geen gedrag. In Figuur 3 zien we duidelijk de verdeling tussen de groepen. Hieruit blijkt dat de meerderheid, namelijk vier vijfde van de deelnemers, tijdens de relatie geen tot mild OIG ondervond. Daarnaast gaf één vijfde van de deelnemers aan dat de partner ernstig OIG stelde tijdens de relatie. Figuur 3. Histogram van de Groepen OIG In Tabel 1 worden enkele beschrijvende statistieken van de drie groepen voorgesteld. Hierbij viel op dat binnen de groep ernstig OIG het gemiddeld aantal gedragingen beduidend groter was dan binnen de groep mild OIG. Bij mild OIG werden gemiddeld 2 gedragingen 26 gerapporteerd (M = 2.17, SD = 1.02), waar men bij ernstig OIG gemiddeld 9 gedragingen meldde (M = 9.32, SD = 4.01). Tabel 1. Overzicht groepen OIG N % M SD Geen gedrag 63 39.4 0.00 0.00 Mild, ongewenst gedrag 63 39.4 2.17 1.02 Ernstig, ongewenst gedrag 34 21.3 9.32 4.01 Tabel 2 toont de percentages, gemiddelden, en standaarddeviaties van de totaalscore van OIG en de acht subschalen van OIG. De gemiddelde scores op de schalen waren over het algemeen zeer laag. De mildere gedragingen kwamen over de gehele steekproef het meest frequent voor. De gemiddeldes geven aan dat deze gedragingen, zoals het overdreven flirtgedrag en face-to-face contact gemiddeld nooit tot 1 keer voorkwamen. De meest ernstige gedragingen, zoals kwellend en intimiderend gedrag, bedreigend gedrag, en gewelddadig gedrag werden het minst gerapporteerd. Volgens de deelnemers kwamen deze gedragingen zo goed als nooit voor. Tabel 2. Percentages, Gemiddelden, en Standaarddeviaties voor de Acht Subschalen en de Totaalscore voor het voorkomen van OIG in partnerrelaties % Range Min Max M SD 1. Overdreven flirtgedrag 41.2 0 – 24 0 24 2.24 4.13 2. Ongewenste communicatie via technologie 14.4 0 – 16 0 20 0.58 1.97 3. Face-to-face contact 46.9 0 – 13 0 20 1.50 2.39 4. Toezichthoudend gedrag 21.2 0 – 10 0 20 0.65 1.73 5. Persoonlijk en wettelijk grensoverschrijdend 11.9 0–8 0 16 0.31 1.03 6. Kwellend en intimiderend gedrag 8.7 0–4 0 16 0.14 0.54 7. Bedreigend gedrag 8.1 0–4 0 24 0.16 0.64 8. Gewelddadig gedrag 10.0 0–9 0 28 0.32 1.21 9. Totaalscore voor het voorkomen van OIG in 60.6 0 – 68 0 168 5.90 10.58 gedrag partnerrelaties Noot. % = percentage partners die dit gedrag ervoeren. Range: de range van geobserveerde waarden. Min = de laagst mogelijke waarden. Max: de hoogst mogelijke waarden. 27 Van alle schalen werd de interne consistentie nagegaan, alsook het gemiddelde en de standaarddeviatie berekend. Om de onderlinge correlaties tussen de schalen na te gaan werden Pearson correlaties voor de correlaties met de normaal verdeelde variabelen berekend. Daarnaast werden non-parametrische Spearman correlaties berekend voor de correlaties met de scheef verdeelde afhankelijke variabele. Voor de OIG-specifieke copingschalen en de schaal van algemene gevolgen van OIG werden alleen de deelnemers opgenomen die minstens één OIG van hun partner ervoeren. Hierdoor is het aantal deelnemers bij deze schalen lager dan het totale aantal deelnemers aan de studie. Een overzicht van de gemiddeldes, de standaarddeviaties en de correlaties vindt men in Tabel 3 en 4. Tabel 3 Descriptieve Statistieken van de Afhankelijke en Onafhankelijke Variabelen. N Range Min Max M SD Ongewenst intrusief gedrag 160 0 – 68 0 168 5.90 10.58 Psychische gevolgen 160 2–8 12 48 13.71 5.06 Algemene gevolgen 97 2–8 0 36 2.69 4.10 Actieve coping 160 2–8 2 8 5.58 1.39 Planning 160 2–8 2 8 5.51 1.50 Emotionele ondersteuning 160 2–8 2 8 4.56 1.81 Gedragsmatig terugtrekken 160 2–8 2 8 2.91 1.18 Ventileren 160 2–8 2 8 4.63 1.64 Middelgebruik 160 2–8 2 8 2.82 1.21 Ontkenning 160 2–6 2 8 2.71 1.04 Humor 160 2–8 2 8 4.08 1.62 Acceptatie 160 2–8 2 8 5.22 1.69 Positieve herkadering 160 2–8 2 8 4.69 1.53 Instrumentale ondersteuning 160 2–8 2 8 4.69 1.79 Religie 160 2–8 2 8 2.42 1.11 Zelfverwijt 160 2–8 2 8 4.31 1.45 Zelfafleiding 160 2–8 2 8 4.54 1.45 Moving inward 97 0 – 18 0 32 6.68 4.83 Moving outward 97 0 – 11 0 20 1.84 2.36 Moving away 97 0 – 28 0 48 5.71 5.88 Moving with 97 0 – 22 0 28 6.44 5.98 Noot: Range: de range van geobserveerde waarden. Min = de laagst mogelijke waarden. Max: de hoogst mogelijke waarden. 28 Indien alle items van de schaal moving outward werden meegeteld was de betrouwbaarheid te laag. Er is gekozen om twee items weg te laten, wat de interne consistentie van de schaal verhoogde van α = .61 tot α = .74. Bij de schaal moving against heeft het weglaten van de items niet geleid tot meer interne consistentie waardoor de schaal niet voldoende betrouwbaar was om op te nemen (α = .20). Er is dan ook gekozen om deze schaal niet meer te gebruiken bij verdere analyses. De gemiddelde score op de schaal OIG was zeer laag. De deelnemers ondervonden, met andere woorden, weinig tot geen OIG tijdens de relatie (M = 5.90, SD = 10.58). De gemiddelden voor de schalen die het welzijn maten waren ook zeer laag. Op vlak van psychische gevolgen gaven de deelnemers gemiddeld gezien geen klachten aan (M = 13.71, SD = 5.06). Ook op vlak van de algemene gevolgen werden gemiddeld geen tot zeer weinig problemen aangegeven (M = 2.69, SD = 4.10). Op vlak van de algemene copingstrategieën gaven de gemiddeldes aan dat de deelnemers actieve coping (M = 5.58, SD = 1.39), planning (M = 5.51, SD = 1.50) en acceptatie (M = 5.22, SD = 1.69) vaak gebruikten. Deze copingstijlen werden door de deelnemers het meest gebruikt. Emotionele ondersteuning (M = 4.56, SD = 1.81), ventileren (M = 4.63, SD = 1.64), humor (M = 4.08, SD = 1.62), positieve herkadering (M = 4.69, SD = 1.53), instrumentele ondersteuning (M = 4.69, SD = 1.79), zelfverwijt (M = 4.31, SD = 1.45) en zelfafleiding (M = 4.54, SD = 1.45) werden gemiddeld gezien soms gebruikt. Religie (M = 2.42, SD = 1.11), ontkenning (M = 2.71, SD = 1.04), middelengebruik (M = 2.82, SD = 1.21) en gedragsmatige terugtrekking (M = 2.91, SD = 1.18) werden gemiddeld gezien zelden en bijgevolg het minst gebruikt. Op vlak van de specifieke coping gaven de gemiddeldes aan dat de deelnemers voornamelijk de moving inward (M = 6.68, SD = 4.83) en moving with strategie (M = 6.44, SD = 5.98) gebruikten. Deze strategieën werden gemiddeld gezien zelden gebruikt. De moving outward (M = 1.84, SD = 2.36) en moving away (M = 5.71, SD = 5.88) strategie werden door de deelnemers gemiddeld zelden tot nooit gebruikt. Er werden verschillende significante correlaties tussen de diverse schalen gevonden. OIG hing samen met de variabele algemene gevolgen. Met andere woorden, de deelnemers die meer OIG ervoeren tijdens de relatie, rapporteerden tevens een hogere mate van mogelijke problemen op verschillende domeinen, in de lijn van hypothese 2. Desondanks het gebruik van Spearman correlaties moeten deze correlaties omwille van de scheefheid van de verdeling wel met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Ondanks deze transformatie bleef de verdeling nog vrij scheef, wat kan leiden tot vertekende onderzoeksresultaten (Field, 29 2005). De schaal psychische gevolgen correleerde niet significant met OIG. De twee variabelen hingen met andere woorden niet significant samen. Daarnaast hing welzijn samen met bepaalde specifieke en niet-specifieke copingstrategieën. Op vlak van de niet-situatiespecifieke copingstrategieën kwam naar voren dat, in lijn met hypothese 3b, vooral de emotiegeoriënteerde copingstrategieën significant correleerden met zowel de psychische als de algemene gevolgen. Dit betekende dat hoe meer iemand psychische en algemene gevolgen voelde, hoe meer hij/zij gebruik maakte van emotiegeoriënteerde copingstrategieën, zoals emotionele ondersteuning, gedragsmatig terugtrekken, ventileren, middelengebruik, zelfverwijt, ontkenning en positieve herkadering. Op vlak van de situatiespecifieke copingstrategieën hingen alle copingstrategieën significant samen met de psychische en algemene gevolgen van het ervaren van OIG. De deelnemers die een slechter algemeen en psychisch welzijn hadden, gebruikten met andere woorden meer specifieke copingstrategieën, zoals moving inward, moving outward, moving away en moving with. De effecten van de schaal moving with moesten we met enige voorzichtigheid interpreteren aangezien we twee van de vijf items weglieten om een goede interne consistentie te bekomen. In tegenstelling tot onze veronderstelling in hypothese 3a, werd geen enkel significante correlatie gevonden voor probleemgerichte coping en het welzijn. 30 Tabel 4 Pearson en Spearman Correlaties tussen de Onafhankelijke en Afhankelijke Variabelen. OIG AG SG AC PL EO GT VE MG OK HU ACC PH IO RE ZW ZA MI MO MAW MT OIG .12 .45** -.13 -.00 .10 .17* .13 .19* .12 .16* -.01 .03 .1 .10 .22** 0.06 .50** .30** .49** .41** PG .39** -.01 .06 .17* .25** .22** .19* .17* .06 .08 -.06 .09 .15 .37** .07 .21* .21* .22* .14 AG -.13 -.03 .20* .24* .27** .22* .15 .1 .03 .25* .13 .19 .42** .03 .46** .44** .55** .52** AC .65** .13 -.18* .11 -.07 -.02 .20* .25** .27** .16* .00 .06 .09 -.11 -.04 -.06 .03 PL .23** -.17* .18* .01 -.03 .21** .39** .38** .30** .10 .28** .07 .14 .14 .06 .23* EO .24** .54** .06 .09 -.12 .01 .13 .78** .07 .31** .25** .01 .48** .04 .25* GT .21** .15 .30** -.08 -.16* -.06 .11 .07 .23** .15 .07 .24* .22* .06 VE .15 .12 .12 .17* .18* .48** .16* .36** .32** .15 .43** .13 .27** MG .12 .20** .06 .03 -.04 .04 .20* .25** .28** -.01 .45** .01 OK .07 -.11 .08 .06 .13 .19* .12 .09 .11 .19 .19 HU .46** .38** .05 -.02 .29** .19* .14 -.07 .31** .14 ACC .38** .09 .21** .34** .15 .21* .04 .19 .23* PH .22** .14 .17* .08 .21* .01 .24* .28** IO .13 .34** .12 .12 .47** .04 .18 RE .12 -.03 .12 .32** .04 .11 ZV .18* .30** .35** .32** .41** ZA .07 .16 .07 .01 MI .47** .65** .61** MO .37** .50** MAW .66** MT Noot. OIG= ongewenst, intrusief gedrag. PG psychische gevolgen. AG = Algemene gevolgen. AC = actieve coping. PL = planning. EO = emotionele ondersteuning. GT = gedragsmatig terugtrekken. VE = ventileren. MG = middelengebruik. OK = ontkenning. HU = humor. ACC = acceptatie. PH = positieve herkadering. IO = instrumentale ondersteuning. RE = religie. ZV = zelfverwijt. ZA = zelfafleiding. MI = moving inward. MO = moving outward. MAW = moving away. MAG = moving against. MT = moving with. *p < .05. **p < .01. 31 Verklarende statistiek De invloed van coping op de associatie tussen de mate waarin mensen OIG ervaren door de partner en hun mate van individueel welzijn werd onderzocht aan de hand van lineaire regressieanalyses. Omdat de scores van de mannen en vrouwen op de afhankelijke variabele een zwakke, niet-significante correlatie hadden (ρ = .18, p = .11 voor de psychische gevolgen en ρ = .21, p = .21 voor de algemene gevolgen) werd, in plaats van een multilevel benadering, gekozen voor deze techniek. Een niet-significante correlatie wijst er namelijk op dat de scores van de leden van een koppel als onafhankelijk van elkaar beschouwd kunnen worden. Daarnaast bood deze werkwijze als voordeel dat de power van de toetsen vergroot werd. Doordat het individu als eenheid van de analyse gebruikt werd was de steekproefgrootte in het geval van een lineaire regressieanalyse dubbel zo groot (N = 160). Elk model bestond telkens uit een afhankelijke variabele, ofwel de logaritmisch getransformeerde score voor algemene gevolgen van het ervaren van OIG ofwel de score voor psychische gevolgen voor het ervaren van OIG. De volgende hoofd- en interactie-effecten werden als onafhankelijke variabelen in elk model opgenomen: de totaalscore voor het ervaren van OIG, de score van één copingschaal en de OIG x copingschaal interactie. Om problemen met multicollineariteit tussen de onafhankelijke variabelen te voorkomen werden de scores van de hoofdeffecten vooraf aan het testen gecentreerd. Frazier, Tix, en Barron (2004) geven namelijk aan dat centrering aangewezen is in het geval van testen met interactie-effecten doordat het de vaak hoge collineariteit tussen de onafhankelijke variabelen kan verminderen. Alle significante interactie-effecten bekomen op basis van de 38 regressiemodellen worden samengevat in Tabel 5. Tabel 5 Significante Effecten binnen de Meervoudige Lineaire Regressies en Moderatie Analyses Criteria en predictor R² F β OIG, Ontkenning, OIGxOntkenning .23 9.13** OIG (.40**), Ontkenning (.27**), OIGxOntkenning (-.28**) OIG, Humor, OIGxHumor .20 7.54** OIG (.27**), Humor (-.03), OIGxHumor (.26*) OIG, Ontkenning, OIGxOntkenning .05 3.20* OIG (.07), Ontkenning (.20*), OIGxOntkenning(-.18*) OIG, Acceptatie, OIGxAcceptatie .05 3.22* OIG (.16), Acceptatie (.07), OIGxAcceptatie(-.24**) OIG, Religie, OIGxReligie .05 2.97* OIG (.07), Religie(.18*), OIGxReligie (.16*) Algemene gevolgen Psychische gevolgen Noot. Alle variabelen zijn gestandaardiseerd. *p < .05. **p < .01. 32 Specifieke coping. Exploratief werden de situatiespecifieke copingstrategieën als moderator van de associatie tussen OIG en welzijn onderzocht. Op het gebied van de situationele copingstijlen zijn er naar ons weten geen stalking- en OIG-studies die de rol van coping als moderator hebben onderzocht. Er zijn, met andere woorden, geen studies die directe evidentie bieden dat situatiespecifieke coping een bufferende of versterkende rol heeft op het verband tussen OIG en welzijn. In de modellen met de situatiespecifieke coping als één van de onafhankelijke variabelen werd geen enkel significant interactie-effect gevonden. Dit impliceert dat het effect van OIG op het welzijn, niet beïnvloed werd door coping. Een overzicht van de niet-significante effecten bekomen binnen de geteste modellen wordt gegeven in Tabel 6 (zie bijlage IV). Algemene coping. In de modellen met de niet-situatiespecifieke coping als één van de onafhankelijke variabelen werden geen significante interactie-effecten gevonden voor de probleemgeoriënteerde coping, wat niet in lijn ligt met hypothese 4a en 4c. Voor de emotiegeoriënteerde coping werden, in lijn met hypothese 4b, verschillende significante interactie-effecten gevonden. Binnen het model met de logaritmisch getransformeerde algemene gevolgen als afhankelijke variabele werd, in lijn met hypothese 4d, een significant positief interactie-effect gevonden voor OIG x Humor (β = .26*), met een significant positief hoofdeffect voor OIG (β = .27**). Dit betekent dat de mate waarin men algemene gevolgen ervaart na het meemaken van OIG door de partner afhangt van de mate waarin zij humor als coping hanteren. De partners die meer humor als coping gebruikten ervoeren meer algemene gevolgen naarmate ze OIG ervoeren. Partners die daarentegen weinig humor gebruikten ervoeren, in vergelijking met de deelnemers die veel humor gebruikten, minder algemene gevolgen indien ze veel OIG ervoeren. Met andere woorden had de copingstrategie humor geen bufferende werking op algemene gevolgen bij het ervaren van weinig OIG in de relatie, het versterkte zelfs het negatieve verband tussen het ervaren van OIG en welzijn. Dit significante OIG x Humor interactie-effect wordt weergegeven in Figuur 4. 33 Figuur 4. Interactie-effect OIG- en Coping Scores Humor Ook bij de modellen met zowel de logaritmisch getransformeerde algemene gevolgen als de psychische gevolgen als afhankelijke variabele werd een significant negatief interactieeffect gevonden voor OIG x Ontkenning (β = -.28** voor de algemene gevolgen, β = -.18* voor de psychische gevolgen), met een significant positief hoofdeffect voor OIG (β = .40** voor de algemene gevolgen) en ontkenning (β = .27** voor de algemene gevolgen, β = .20* voor de psychische gevolgen). De mate waarin men psychische en algemene gevolgen ervaart na het meemaken van OIG door de partner hangt met andere woorden af van de mate waarin zij ontkenning als copingstrategie hanteerden. De partners die weinig ontkenden, ervoeren meer psychische en algemene gevolgen naarmate het ervaren van OIG in de relatie. De deelnemers die meer ontkenden, ervoeren, in vergelijking met de deelnemers die weinig ontkenden, minder psychische en algemene gevolgen indien ze veel OIG ervoeren. Met andere woorden kon de copingstrategie ontkenning de negatieve impact van OIG op psychische en algemene gevolgen bufferen. Dit significante OIG x Ontkenning interactie-effect wordt weergegeven in Figuur 5 en 6. 34 Figuur 5. Interactie-effect OIG- en Coping Scores Ontkenning Figuur 6. Interactie-effect OIG- en Coping Scores Ontkenning 35 Ook binnen het model met de psychische gevolgen als afhankelijke variabele werd een significant negatief interactie-effect voor OIG x Acceptatie gevonden (β = -.24**). Dit betekent dat de mate waarin men psychische gevolgen ervaart na het meemaken van OIG door de partner afhangt van de mate waarin men acceptatie als copingstrategie hanteert. De partners die meer accepteerden, ervoeren, in vergelijking met de deelnemers die minder accepteerden, minder psychische gevolgen, ongeacht de mate van OIG. Psychische gevolgen worden amper beïnvloed door OIG indien men veel accepteert. Met andere woorden heeft de copingstrategie acceptatie een bufferende werking op psychische gevolgen bij het ervaren OIG in de relatie. Bij OIG in de relatie kan de copingstrategie acceptatie, in lijn met hypothese 4a, de negatieve impact op de psychische gevolgen van de partner bufferen. Dit OIG x coping interactie-effect voor acceptatie wordt weergegeven in Figuur 7. Figuur 7. Interactie-effect OIG- en Coping Scores Acceptatie 36 Ten slotte, vonden we, in lijn met hypothese 4d, een significant positief interactieeffect voor OIG x Religie (β = .16*), met een significant positief hoofdeffect voor religie (β = .18*). Dit betekent dat de mate waarin men psychische gevolgen ervaart na het meemaken van OIG door de partner afhangt van de mate waarin men religie als copingstrategie hanteert. Respondenten die meer religieus zijn, ervoeren meer psychische gevolgen naarmate zij meer OIG ervoeren. Respondenten die minder religieus zijn, ervoeren, in vergelijking met de deelnemers die religieuzer zijn, minder psychische gevolge, ongeacht de mate van OIG. Psychische gevolgen worden amper beïnvloed door OIG indien men niet religieus is. De copingstrategie religie kan, met andere woorden, de negatieve impact van weinig OIG op psychische algemene gevolgen niet bufferen, het versterkte zelfs het negatieve verband tussen het ervaren van OIG en welzijn. Dit OIG x coping interactie-effect voor religie wordt weergegeven in Figuur 8. Figuur 8. Interactie-effect OIG- en Coping Scores Religie 37 Discussie Op basis van voorgaand onderzoek kunnen we concluderen dat OIG veelvuldig voorkomt in de context van partnerrelaties (Abrams & Robinsons, 1998; Brewster, 2009; Logan et al., 2006; Spitzberg & Cupach, 2007; Tjaden & Thoennes, 1998, 2000) én dat dit ernstige gevolgen kan hebben voor het welzijn van het slachtoffer (Amar, 2006; Kamphuis, Emmelkamp, & Bartak, 2003; Logan et al., 2006; Pathé & Mullen, 1997). Het is dan ook belangrijk om na te gaan of bepaalde factoren een invloed kunnen uitoefenen op de aard van dit verband. Meer specifiek wilden we nagaan welke rol coping speelt in het verband tussen het ervaren van OIG door de partner en het welzijn van het slachtoffer. Deze masterproef beoogde het bestaand verklarend onderzoek naar copingstrategieën uit te breiden door de effectiviteit van copingstrategieën voor het welzijn van een slachtoffer na te gaan bij een steekproef van koppels. Uit de literatuur bleek dat voorgaand onderzoek zich voornamelijk richtte naar de effectiviteit van coping ten overstaan van het stoppen van het OIG. Daarnaast lag, ondanks de evidentie dat OIG voorkomt in intacte relaties, de onderzoeksfocus tot nu toe voornamelijk op ex-partnerrelaties. Door in de huidige vragenlijstenstudie data te verzamelen van koppels beoogden we het schaarse aantal studies naar het voorkomen van OIG in partnerrelaties aan te vullen. Bovendien kunnen de resultaten van de huidige studie gegeneraliseerd worden naar de algemene populatie volwassen, nog intacte partnerrelaties, in tegenstelling tot de meeste vorige studies naar OIG die overwegend uitgevoerd zijn in studentensteekproeven. Onderzoeksbevindingen Uit de onderzoeksresultaten bleek dat ongeveer een derde van de ex-partners die deelnamen aan deze studie minstens 60.7% OIG ervoer van hun partner tijdens de relatie. Deze cijfers zijn vergelijkbaar met eerder prevalentieonderzoek naar OIG bij studentenpopulaties en eerder prevalentieonderzoek naar stalking bij een algemene populatie, waarbij 55 tot 66% van de partners minstens één OIG ervoer tijdens de relatie (Derby et al., 2012; Lavy et al., 2009; Tjaden & Thoennes, 1998). Ten slotte ervoer de meerderheid een eerder mild gedragspatroon bestaande uit niet meer dan vijf OIG’en, met een gemiddelde van twee tot drie OIG’en. Ook in voorgaand onderzoek kwamen de mildere OIG’en frequenter voor dan de bedreigende en ernstigere OIG’en. (e.g., Dutton & Winstead, 2006; Cupach & Spitzberg, 1998, 2000; De Smet, Buysse & Brondeel, 2011; De Smet et al., 2013; Langhinrichsen-Rohling et al., 2000). 38 Vervolgens werd – voorafgaand aan de verklarende statistiek – de graad van interafhankelijkheid tussen de scores van mannen en vrouwen nagegaan. Door middel van deze analyse konden we controleren in welke mate het gedrag van de mannen en de vrouwen behorende tot hetzelfde koppel aan elkaar gerelateerd waren. We konden echter concluderen dat de scores van de mannen en vrouwen op de afhankelijke variabelen niet significant gecorreleerd waren, wat inhield dat de scores van de leden van een koppel onafhankelijk van elkaar geanalyseerd konden worden. Op basis van de bestaande literatuur rond OIG veronderstelden wij twee hypothesen aangaande het verband tussen OIG en welzijn. De eerste hypothese stelde dat naarmate mensen meer OIG van hun partner ervoeren ze slechter scoorden op de individuele welzijnsmaat (nl. GHQ, Hypothese 2a) en op de vragenlijst die de ruime range van mogelijke problemen op verschillende domeinen naging (Hypothese 2b). Onze onderzoeksresultaten sloten hier deels bij aan. In lijn met hypothese 2b en verscheidene voorgaande studies omtrent stalking (e.g., Amar, 2006; Blaauw et al., 2002;Brewster, 2009; Logan et al., 2006; Pathé & Mullen, 1997; Spitzberg & Cupach, 2014; Tjaden & Thoennes, 1998) vonden wij namelijk dat partners die meer OIG ervoeren tijdens de relatie tevens meer problemen hadden op verschillende domeinen. Vervolgens werd er, in tegenstelling tot hypothese 2a en tal van voorgaande studies omtrent stalking (Björklund, 2010; Blaauw et al., 2002; Purcell et al., 2004, 2005) geen positieve correlatie gevonden tussen OIG en psychische symptomen. Desondanks is het belangrijk het verband tussen OIG en mogelijke gevolgen verder te onderzoeken. De resultaten gaven immers enige evidentie voor het samenhangen van OIG en een verminderd welzijn, net zoals eerder onderzoek naar de gevolgen van stalking dat een duidelijk negatief verband aangaf tussen het ervaren van stalking en het welzijn van het slachtoffer (e.g., Amar, 2006; Brewster, 1998; Kamphuis, et al., 2003; Logan et al., 2006; Pathé & Mullen, 1997; Spitzberg & Cupach, 2014). Daarbij gaven Sheridan et al. (2003) aan dat stalking door (ex)partners een andere dynamiek en ergere gevolgen heeft dan stalking door een vreemde wat de noodzaak naar dergelijk onderzoek alleen maar bevestigde. Vermits er geen unanimiteit heerst onder onderzoekers wat de effectiviteit van coping betreft, gingen wij in deze studie ook het verband tussen coping en welzijn na. Deze associatie werd door middel van de tweede hypothese onderzocht. Een eerste deel van de hypothese handelde over de algemene, dispositionele copingstijlen die mensen over het algemeen hanteren om met stressvolle gebeurtenissen om te gaan. Er werd verwacht dat, conform 39 eerder onderzoek, probleemgeoriënteerde coping samenhangt met een beter welzijn (Hypothese 3a), en emotiegeoriënteerde coping samenhangt met een slechter welzijn (Hypothese 3b). Op basis van de onderzoeksresultaten kon hypothese 3b weerhouden worden. We vonden dat hoe meer psychische en algemene problemen iemand ervoer, hoe meer men gebruik maakte van emotiegeoriënteerde copingstrategieën, zoals emotionele ondersteuning, gedragmatig terugtrekken, ventileren, middelenmisbruik, zelfverwijt, ontkenning en positieve herkadering. Deze resultaten zijn in lijn met vorig onderzoek omtrent emotiegeoriënteerde coping (e.g. Aldwin & Reverson, 1987; Arias & Pape, 1999; Calvete et al., 2008; Clements & Sawhney, 2000; Flicker et al., 2012; Straight et al., 2003). Vervolgens werd er, in tegenstelling tot hypothese 3a en tal van voorgaande studies omtrent stalking (Arias & Pape, 1999; Calvete et al., 2008; Clements & Sawhney, 2000) geen correlatie tussen probleemgeoriënteerde coping en psychische en algemene problemen gevonden. Net zoals in de studie van Menaghan (1982) bleek dat probleemgeoriënteerde coping weinig invloed had op het emotioneel welzijn. De andere delen van de tweede hypothese, namelijk hypothese 3c en 3d, werden niet eenduidig ondersteund door de huidige onderzoeksresultaten. We verwachtten dat moving away, moving outward en moving with zouden samenhangen met een beter welzijn (Hypothese 3c) en dat de strategie moving inward gecorreleerd was met een slechter welzijn (Hypothese 3d). We vonden een positieve correlatie tussen de psychische en algemene gevolgen en de situatiespecifieke copingstrategieën. De slachtoffers rapporteerden met andere woorden meer psychische en algemene gevolgen naarmate ze meer copingstrategieën aanwendden. Op basis van deze onderzoeksresultaten moesten we hypothese 3c verwerpen en konden we hypothese 3d behouden. Deze contra-intuïtieve resultaten werden ook in ander onderzoek gevonden (Aldwin & Reverson, 1987; Coyne & Downey, 1991; Davis & Frieze, 2000; Nguyen et al., 2012; Spitzberg et al., 1998). Er is geen eenduidigheid wat betreft de reden en er zijn verscheidene mogelijke verklaringen naar voren geschoven in eerder onderzoek. Volgens enkele onderzoekers (Nguyen et al., 2012) kan het fenomeen verklaard worden door verhoogde frustraties bij falende copingstrategieën. Anderen (Coyne & Downey, 1991) concluderen dat copingstrategieën in het algemene niet helpen of dat het welzijn al was verslechterd vooraleer het slachtoffer zijn of haar copingstrategieën is beginnen toepassen. Nog andere studies geven een genuanceerder beeld en suggereren dat de effectiviteit van de soort coping afhangt van de soort situatie (Carver, et al., 1989; Suls & Fletcher, 1985). Door het cross-sectionele design van de huidige studie kan geen uitspraak worden gedaan over de 40 causaliteit van de gevonden verbanden. De onderzoeksresultaten van de huidige en eerdere studies pleiten voor verder onderzoek naar de effectiviteit van coping. Daarnaast werd het moderatoreffect van de algemene copingstijlen op het verband tussen OIG en welzijn nagegaan. Er werd een significant negatief interactie-effect van probleemgerichte coping en OIG op het welzijn van de deelnemers verwacht, waarbij probleemgerichte coping de negatieve gevolgen van OIG op het welzijn buffert (Hypothese 4a). Daarnaast verwachtten we een significant positief interactie-effect voor emotiegerichte coping en OIG op het welzijn van de deelnemers, waarbij emotiegerichte coping de negatieve gevolgen van OIG op het welzijn verergert (Hypothese 4b). We vonden vijf significante OIG x copingstijl interactie-effecten voor de afhankelijke variabele welzijn. In lijn met hypothese 4b vonden we positief significante interactie-effecten van verscheidene emotiegeoriënteerde coping, namelijk humor, religie, ontkenning en acceptatie. Dit betekende dat de mate waarin men psychische of algemene gevolgen ervoer na het meemaken van OIG door de partner afhing van de mate waarin het slachtoffer bepaalde soorten van emotiegeoriënteerde coping hanteerden. De onderzoeksresultaten gaven onder andere aan dat partners die meer humor als coping gebruikten meer algemene symptomen ervoeren naarmate ze meer OIG ervoeren. Daarnaast kwam naar voren dat respondenten die meer religieus waren, meer psychische gevolgen ervoeren naarmate zij meer OIG ervoeren. De copingstrategieën humor en religie versterkten, met andere woorden, het negatieve verband tussen het ervaren van OIG en welzijn. Daarnaast werden ook enkele negatief significante interactie-termen gevonden. De partners die weinig ontkenden, ervoeren meer psychische en algemene gevolgen naarmate het ervaren van OIG in de relatie. De deelnemers die meer ontkenden, ervoeren, in vergelijking met de deelnemers die weinig ontkenden, minder psychische en algemene gevolgen indien ze veel OIG ervoeren. Met andere woorden kon de copingstrategie ontkenning de negatieve impact van OIG op psychische en algemene symptomen bufferen. Vervolgens gaven de onderzoeksresultaten aan dat partners die meer accepteerden in vergelijking met de deelnemers die minder accepteerden, minder psychische gevolgen ervoeren ongeacht de mate van OIG. We konden stellen dat de copingstrategie acceptatie de negatieve impact van OIG op algemene symptomen bufferde. Op basis van deze onderzoeksresultaten moesten we hypothese 4b deels verwerpen. Emotiegeoriënteerde coping had namelijk in sommige gevallen een bufferende invloed op de relatie tussen OIG en welzijn, wat we in lijn met onderzoek bij partnergeweld (Straight et al., 2003) niet hadden verwacht. We kunnen deze onderzoeksresultaten begrijpen vanuit genuanceerdere literatuur aangaande de effectiviteit 41 van coping (Carver, et al., 1989; Suls & Fletcher, 1985). Zij suggereren namelijk dat de effectiviteit van de soort coping afhangt van de soort situatie. Zo kan het efficiënter zijn om een probleem in een bepaalde situatie te negeren als het individu op dat moment onbereikbare of onvoldoende middelen heeft om actief met het probleem om te gaan (Carver, et al., 1989; Suls & Fletcher, 1985). Aangezien in deze steekproef voornamelijk milde OIG’en werden ervaren is het mogelijk dat sommige emotiegerichte copingstrategieën in deze situatie wel effectief waren, in tegenstelling tot wat eerder onderzoek rapporteerde. Voor de probleemgeoriënteerde coping werden geen significante interactie-effecten gevonden, wat niet in lijn ligt met hypothese 4a en 4c. Naast het toetsen van het moderatoreffect van de algemene copingstijlen op het verband tussen OIG en welzijn, werd exploratief het moderatoreffect van de situationele copingstijlen op het verband tussen OIG en welzijn onderzocht. De rol van situationele coping als moderator werd nog niet onderzocht in de context van OIG bij partners. Echter, is er in de literatuur wel reeds indirecte evidentie die op dergelijke verbanden wijst (e.g., Cupach & Spitzberg, 2008 in Nguyen et al., 2012). In het huidige onderzoek vonden wij geen enkel significant OIG x coping interactie-effect van de situationele copingstijlen. Een verklaring voor het feit dat er geen moderatoreffect van situationele en probleemgeoriënteerde coping gevonden is, kan zijn dat er bij de getrokken steekproef weinig gebruik werd gemaakt van deze copingstijlen. De gemiddeldes lagen voor deze copingstijlen vrij laag en er was weinig variantie in de scores. Hierdoor was het moeilijk om een duidelijk onderscheid te maken tussen deelnemers die weinig of veel copingstrategieën gebruiken, wat op zijn beurt kan verklaren waarom er geen moderatoreffect van situationele en probleemgeoriënteerde coping is gevonden. Indien de copingstijlen regelmatiger verdeeld waren binnen de steekproef had dit tot andere resultaten kunnen leiden. Een andere verklaring wordt gegeven door Menaghan (1982), hij gaf in een eerdere studie aan dat de conclusies over effectiviteit van coping kunnen afhangen van de manier waarop effectiviteit wordt gemeten. Zo zou de copingstrategie onderhandeling weinig effectief kunnen lijken indien men alleen de momentele gevoelens van verdriet bekijkt waardoor een negatief verband met latere problemen gemist wordt. Menaghan (1982) geeft aan dat het onderzoeken van zowel de momentele problemen als de latere gevolgen tot een beter begrip van de impact van coping kan leiden. Zo is het mogelijk dat de situatiespecifieke en probleemgeoriënteerde coping voornamelijk oplossingen bieden op lange termijn. Het effect op het welzijn is daardoor mogelijks pas op lange termijn voelbaar in plaats van meteen. Dit was door het cross-sectionele karakter van de huidige studie niet mogelijk, maar kan in de 42 toekomst wel onderzocht worden door middel van longitudinaal onderzoek. Ten slotte kunnen ook deze resultaten begrepen worden vanuit het standpunt van Carver, et al. (1989) en Suls en Fletcher (1985). Het uitblijven van moderatoreffecten van probleemgeoriënteerde coping kan mogelijks te maken hebben met het feit dat situaties waarin middelen onbereikbaar of onvoldoende zijn andere copingstrategieën vragen. Zo vraagt een lage mate van OIG mogelijks een mindere mate van probleemgeoriënteerde coping dan een hoge mate van OIG. Doordat in deze steekproef voornamelijk mildere OIG’en werden gerapporteerd kan dit mogelijks verklaren waarom de onderzoeksresultaten geen moderatoreffecten toonden voor probleemgeoriënteerde coping. Sterktes en Beperkingen van de Huidige Studie en Implicaties voor Toekomstig Onderzoek en de Praktijk Enkele sterktes van het onderzoek verdienen aandacht. Dit is, voor zover we weten, het eerste Vlaamse onderzoek naar OIG bij relatiepartners. Ondanks de evidentie dat OIG voorkomt in intacte relaties lag de onderzoeksfocus tot nu toe voornamelijk op expartnerrelaties. Tevens kunnen de resultaten van de huidige studie gegeneraliseerd worden naar de algemene populatie volwassen, nog intacte partnerrelaties, in tegenstelling tot de meeste vorige studies naar OIG die overwegend uitgevoerd zijn in studentensteekproeven. Ook het grote aantal deelnemers was een sterkte van het onderzoek, aangezien dit de power ten goede komt. Wat betreft coping is dit – naar ons weten – het eerste onderzoek dat de modererende invloed van copingstrategieën nagaat met betrekking tot de relatie tussen OIG en het welzijn. Het onderzoek heeft echter ook enkele beperkingen die opgemerkt dienen te worden. Een eerste belangrijke beperking betreft het cross-sectioneel design waardoor het onmogelijk is uitspraken te doen over de causaliteit van de gevonden verbanden. Om dit enigszins op te vangen hebben we enkele vragenlijsten gekozen die het welzijn en de copingstrategieën specifiek ten gevolge van OIG bevragen, doch dient men hier rekening mee te houden bij het interpreteren van de resultaten. Een tweede beperking betreft het gebruik van vragenlijsten als onderzoeksmethode aangezien dit vaak leidt tot problemen met accuraatheid door onvolledigheid, onbetrouwbaarheid, of oneerlijkheid van de antwoorden (Marchant, 2006 – 2007). Om dit op te vangen werden de vragenlijsten gekozen volgens de validiteit en betrouwbaarheid van de vragenlijsten die we in de literatuur vonden. Om onvolledigheid van antwoorden te beperken werden de vragenlijsten zodanig ingesteld dat de deelnemers alle 43 items van een vragenlijst moesten beantwoorden vooraleer ze naar de volgende vragenlijst konden; zo niet werden ze automatisch terugverwezen naar het openstaande item. Om oneerlijkheid van antwoorden te beperken werd verscheidene malen benadrukt dat de afname anoniem gebeurde. Ten slotte merken we nog twee statistische beperkingen op. Als eerste voerden we onze verklarende analyses uit met een logaritmische transformatie van de scheef verdeelde afhankelijke variabele, algemene symptomen. Ondanks deze transformatie bleef de verdeling nog vrij scheef wat kan leiden tot vertekende onderzoeksresultaten (Field, 2005). Een tweede beperking is het feit dat er geen gebruik is gemaakt van multilevel analyses. Normaal gezien worden multilevel analyses gebruikt voor koppeldata omdat we vertekende testresultaten kunnen krijgen indien we significant gecorreleerde scores van de mannen en vrouwen negeren. In deze studie is er voor gekozen om geen multilevel analyses te doen en de mannen en vrouwen als onafhankelijke individuen te beschouwen. Allereerst gebeurde dit omdat de scores van de mannen en vrouwen niet sterk gecorreleerd waren en er dus een lage mate van interafhankelijkheid bleek te zijn in de welzijnsmaten. Ten tweede vergrootte deze aanpak de power omdat het individu als eenheid van de analyse wordt genomen in plaats van het koppel. In plaats van multilevel analyses werd gekozen voor lineaire regressiemodellen met telkens één copingschaal, OIG en de interactieterm als onafhankelijke variabele; dit om problemen met multicollineariteit tussen de copingschalen te vermijden. Deze methode heeft dan weer als nadeel dat er veel modellen getoetst worden, wat een probleem van ‘multiple testing’ kan opleveren en bijgevolg een grote kans op type I fouten. Dit laatste nadeel kan enigszins geminimaliseerd worden door het exploratieve karakter van de huidige studie waarin we zo veel mogelijk potentiële effecten trachten bloot te leggen die vervolgens om verdere replicatie vragen in vervolgonderzoek. Op basis van de voorgaande sterktes en beperkingen kunnen we een aantal suggesties voor toekomstig onderzoek formuleren. Allereerst is er nood aan longitudinaal onderzoek naar OIG aangezien dit toelaat om uitspraken te doen over de causaliteit van de gevonden verbanden. Om de beperkingen van vragenlijstonderzoek te omzeilen is het in verder onderzoek aangewezen om meer gebruik te maken van andere methodes om onderzoeksgegevens te verzamelen. Om meer betrouwbare onderzoeksresultaten te verkrijgen zou toekomstig onderzoek gebruik kunnen maken van meer gesofisticeerde statistische technieken voor het analyseren van niet-normaal verdeelde data. Verder onderzoek dient tevens rekening te houden met de moeilijkheid rond het onderzoeken van OIG in partnerrelaties. Brewster (2003) beargumenteerde namelijk dat een slachtoffer van OIG 44 in een partnerrelatie niet altijd opmerkt dat de partner te veel controle uitoefent. In de huidige studie werden de verschillen tussen mannen en vrouwen niet onderzocht. Het verder exploreren van verschillen betreffende soorten gedrag en copingstrategieën kan in de toekomst zeker zinvol zijn aangezien dit belangrijke implicaties kan hebben in de therapeutische context. Om diezelfde reden zou het ook interessant zijn om na te gaan of er verschillen in copingstrategieën zijn tussen een klinische en niet-klinische groep. De bekomen resultaten hebben ook implicaties voor de praktijk. De resultaten geven aan dat partners een belangrijke risicogroep vormen voor het stellen van OIG (60.7 % van de deelnemers ervoer minstens één OIG van hun partner). Voorgaand onderzoek (e.g. Sheridan et al., 2003) gaf aan dat stalking door (ex-)partners een andere dynamiek en ergere gevolgen heeft dan stalking door een vreemde. De resultaten geven daarnaast ook aan dat copingstrategieën een belangrijke rol spelen op het welzijn van OIG-slachtoffers. Het is belangrijk om in de therapeutische context oog te hebben voor OIG in een partnerrelatie en aandacht te hebben voor de gebruikte copingstrategieën om het risico op een verminderd welzijn in te schatten. Conclusies De huidige scriptie toonde aan dat OIG ook in een steekproef van Vlaamse koppels regelmatig voorkomt en dat vooral mildere vormen van OIG werden ervaren. Bijna twee derde van de partners uit onze steekproef ervoer minstens één OIG tijdens de relatie. Personen die meer OIG ervoeren, ervoeren een slechter welzijn. Daarnaast kwam naar voren dat personen met een slechter welzijn geneigd waren meer situatiespecifieke en emotiegerichte coping te gebruiken. Meer specifiek gebruikten zij op vlak van de emotiegerichte coping vooral emotionele ondersteuning, gedragmatig terugtrekken, ventileren, middelenmisbruik, zelfverwijt, ontkenning en positieve herkadering. Het onderzoek ging vervolgens na of coping een invloed kan hebben op de veronderstelde relatie tussen OIG en welzijn. Het antwoord op deze vraag is niet eenduidig te geven. Emotiegeoriënteerde coping leek zowel een bufferende als versterkende invloed te hebben op de relatie tussen OIG en welzijn. Daarnaast werden geen interactie-effecten gevonden voor zowel situationele als probleemgeoriënteerde copingstrategieën. Door het cross-sectioneel design van het onderzoek was het onmogelijk om uitspraken te doen over causaliteit of over de aard van de samenhang van de verschillende variabelen. Om uitspraken te kunnen doen over de relatie van de gevonden verbanden is 45 longitudinaal onderzoek aangewezen. Verder onderzoek is aangewezen om de gevonden resultaten te repliceren en uit te breiden. 46 Referentielijst Abrams, K. M., & Robinson, G. E. (1998). Stalking part I: An overview of the problem. Canadian Journal of Psychiatry, 43(5), 473-476. Geraadpleegd op 12 december 2014 via http://www.cpa-apc.org/ Aldwin, C. M., & Revenson, T. A. (1987). Does coping help? A reexamination of the relation between coping and mental health. Journal of Personality and Social Psychology, 53(2), 337. doi: 10.1037/0022-3514.53.2.337 Amar, A. F. (2006). College women's experience of stalking: Mental health symptoms and changes in routines. Archives of Psychiatric Nursing, 20(3), 108-116. doi:10.1016/j.apnu.2005.10.003 Arias, I., & Pape, K. T. (1999). Psychological abuse: Implications for adjustment and commitment to leave violent partners. Violence and Victims, 14(1), 55-67. Geraadpleegd op 12 december 2014 via http://search.proquest.com Belgische Belagingswet, Strafwetboek, Artikel 442bis (1998). Björklund, K. (2010). Stalking and violence victimization among Finnish university students. Institute of Behavioural Sciences, Studies in Psychology. Geraadpleegd op 29 april 2014 via http://www.ethesis.helsinki.fi Blaauw, E., Winkel, F. W., Arensman, E., Sheridan, L., & Freeve, A. (2002). The toll of stalking: The relationship between features of stalking and psychopathology of victims. Journal of Interpersonal Violence, 17(1), 50-63. Brewster, M. P. (1998). An exploration of the experiences and needs of former intimate stalking victims. Final report submitted to the National Institute of Justice (NCJ 175475). Washington, DC: U. S. Department of Justice. doi: 10.1177/0886260502017001004 Brewster, M. P. (2003). Power and control dynamics in prestalking and stalking situations. Journal of Family Violence, 18(4), 207-217. doi: 10.1023/A:1024064214054 Brewster, M. P. (2009). The experiences of women stalked by partners and former partners. Sex Roles, 60(3), 282-286. doi: 10.1007/s11199-008-9509-0 47 Brytek-Matera, A., & Schiltz, L. (2013). Comparative structural study of the configuration of copingstrategies among female patients with eating disorders and a nonclinical control group. Psychiatria Danubina, 25(4), 359-365. Geraadpleegd op 23 december 2014 via http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed Burke, S. C., Wallen, M., Vail-Smith, K., & Knox, D. (2011). Using technology to control intimate partners: An exploratory study of college undergraduates. Computers in Human Behavior, 27(3), 1162-1167. doi: 10.1016/j.chb.2010.12.010 Calvete, E., Corral, S., & Estévez, A. (2008). Coping as a mediator and moderator between intimate partner violence and symptoms of anxiety and depression. Violence Against Women, 14(8), 886-904. doi: 10.1177/1077801208320907 Carver, C. S. (1997). You want to measure coping but your protocol’s too long: Consider the Brief COPE. International Journal of Behavioral Medicine, 4, 92-100. doi: 10.1207/s15327558ijbm0401_6 Carver, C., Scheier, M., & Weinstraub, J. (1989). Assessing copingstrategies: A theoretically based approach. Journal of Personality and Social Psychology, 56, 278-283. doi: 10.1037/0022-3514.56.2.267 Clements, C. M., & Sawhney, D. K. (2000). Coping with domestic violence: Control attributions, dysphoria, and hopelessness. Journal of Traumatic Stress, 13(2), 219-240. doi: 10.1023/A:1007702626960 Coyne, J. C., & Downey, G. (1991). Social factors and psychopathology: Stress, social support, and coping processes. Annual review of psychology,42(1), 401-425. doi: 10.1146/annurev.ps.42.020191.002153 Cupach, W. R., & Spitzberg, B. H. (1998). Obsessive relational intrusion and stalking. In B. H. Spitzberg & W. R. Cupach (Eds.), The dark side of close relationships. Mahwah, NJ: Lawrence Eribaum Associates. Cupach, W. R., & Spitzberg, B. H. (2000). Obsessive relational intrusion: incidence, perceived severity, and coping. Violence and Victims, 15, 1 – 16. Cupach, W. R., & Spitzberg, B. H. (2004). The dark side of relationship pursuit. From attraction to obsession and stalking. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates. 48 Davis, K. E., Ace, A., & Andra, M. (2000). Stalking perpetrators and psychological maltreatment of partners: Anger-jealousy, attachment insecurity, need for control, and breakup context. Violence and Victims, 15(4), 407-425. Geraadpleegd op 28 april 2014 via http://search.proquest.com/ Davis, K. E., & Frieze, I. H. (2000). Research on stalking: What do we know and where do we go? Violence and Victims, 15(4), 473-487. Geraadpleegd op 24 maart 2014 via www.researchgate.net De Fazio, L. (2009). The legal situation on stalking among the European member states. European Journal on Criminal Policy and Research, 15, 229–242. doi:10.1007/s10610-0099101-3 De Smet, O. (2013). Unwanted pursuit behavior after breakup. Ongepubliceerde doctoraal proefschrift, Ghent University. Faculty of Psychology and Educational Sciences, Ghent, Belgium. Geraadpleegd op 31 maart 2014 via http://hdl.handle.net/1854/LU-4094241 De Smet, O., & Buysse, A. (2011). Een wetenschappelijke kijk op ongewenst gedrag en stalking bij (ex-)partners. In A. Groenen, E. Jaspaert, & G.Vervaeke (reds.), Partnergeweld: als liefde een gevecht wordt (pp. 39-56). Leuven: Acco. Geraadpleegd op 7 april 2014 via http://hdl.handle.net/1854/LU-1168560 De Smet, O., Buysse, A., & Brondeel, R. (2011). Effect of the breakup context on unwanted pursuit behavior perpetration between former partners. Journal of Forensic Sciences, 56, 934-941. doi: 10.1111/j.1556-4029.2011.01745.x Derby, K., Knox, D., & Easterling, B. (2012). Snooping in romantic relationships. College Student Journal, 46(2). Geraadpleegd op 1 mei 2014 via http://search.proquest.com/ Dutton, L. B., & Winstead, B. A. (2006). Predicting unwanted pursuit: Attachment, relationship satisfaction, relationship alternatives, and break-up distress. Journal of Social and Personal Relationships, 23(4), 565-586. doi: 10.1177/0265407506065984 Dutton, L. B., & Winstead, B. A. (2011). Types, frequency, and effectiveness of responses to unwanted pursuit and stalking. Journal of Interpersonal Violence,26(6), 11291156. doi: 10.1177/0886260510368153 49 Elsheshtawy, E. A., Abo-Elez, W. F., Ashour, H. S., & Farouk, O., Esmael El Zaafarany, M. l. (2014). Copingstrategies in Egyptian ladies with breast cancer. Breast Cancer: Basic and Clinical Research, 8, 97. doi:10.4137/BCBC . 14755 Federale Politie (2011). Jaarrapport 2011 – Politiële criminaliteitsstatistieken. Geraadpleegd op 28 april 2014, via http://www.polfed-fedpol.be/crim/crim_stat_nl.php Field, A. (2005). Discovering statistics using SPSS. London: SAGE Publications. Fields, L., & Prinz, R. J. (1997). Coping and adjustment during childhood and adolescence. Clinical Psychology Review, 17(8), 937-976. doi: 10.1016/S0272-7358(97)00033-0 Finney, A., (2006). Domestic violence, sexual assault and stalking: Findings from the 2004/05 British Crime Survey. Geraadpleegd op 28 april 2014, op http://webarchive.nationalarchives.gov.uk/20110218135832/rds.homeoffice.gov.uk/rrd/pdfs0 6/rdsolr1206.pdf Flicker, S. M., Cerulli, C., Swogger, M. T., & Talbot, N. L. (2012). Depressive and posttraumatic symptoms among women seeking protection orders against intimate partners relations to copingstrategies and perceived responses to abuse disclosure. Violence against Women, 18(4), 420-436. doi: 10.1177/1077801212448897 Folkman, S., & Moskowitz, J. T. (2004). Coping: Pitfalls and promise. Annual Review of Psychology, 55, 745-774. doi: 10.1146/annurev.psych.55.090902.141456 Frazier, P. A., Tix, A. P., & Barron, K. E. (2004). Testing moderator and mediator effects in counseling psychology research. Journal of Counseling Psychology, 51, 115-134. Goldberg, D.P. (1972). The detection of psychiatric illness by questionnaire. London: Oxord University Press. Helsper, E. J., & Whitty, M. T. (2010). Netiquette within married couples: Agreement about acceptable online behavior and surveillance between partners. Computers in Human Behavior, 26(5), 916-926. doi: 10.1016/j.chb.2010.02.006 Kamphuis, J. H., Emmelkamp, P. M., & Bartak, A. (2003). Individual differences in post‐traumatic stress following post‐intimate stalking: Stalking severity and psychosocial 50 variables. British Journal of Clinical Psychology, 42(2), 145-156. doi: 10.1348/014466503321903562 Koeter, M. W. J. & Ormel, J. (1991). General health questionnaire, Nederlandse bewerking: Handleiding. Lisse: Swets, Test Services. Kraaij, V., Arensman, E., Garnefski, N., & Kremers, I. (2007). The role of cognitive coping in female victims of stalking. Journal of Interpersonal Violence,22(12), 1603-1612. doi: 10.1177/0886260507306499 Langhinrichsen-Rohling, J., Palarea, R. E., Cohen, J., & Rohling, M. E. (2000). Breaking up is hard to do: Unwanted pursuit behaviors following the dissolution of a romantic relationship. Violence and Victims, 15, 73-90. Geraadpleegd op 28 april 2014 via http://search.proquest.com/ Lavy, S., Mikulincer, M., & Shaver, P. R. (2010). Autonomy–proximity imbalance: An attachment theory perspective on intrusiveness in romantic relationships. Personality and Individual Differences, 48(5), 552-556. doi: 10.1016/j.paid.2009.12.004 Lavy, S., Mikulincer, M., Shaver, P. R., & Gillath, O. (2009). Intrusiveness in romantic relationships: A cross-cultural perspective on imbalances between proximity and autonomy. Journal of Social and Personal Relationships, 26(6-7), 989-1008. doi: 10.1177/0265407509347934 Lazarus, R. S. (1993). Coping theory and research: past, present, and future. Psychosomatic Medicine, 55(3), 234-247. doi: 10.1097/00006842-199305000-00002 Lewis, S. F., Fremouw, W. J., Del Ben, K., & Farr, C. (2001). An investigation of the psychological characteristics of stalkers: Empathy, problem-solving, attachment and borderline personality features. Journal of Forensic Sciences,46(1), 80-84. Geraadpleegd op 18 april 2014 via researchgate.net Logan, T. K., Cole, J., Shannon, L., & Walker, R. (2006). Partner stalking: How women respond, cope, and survive. New York, NY: Springer Publishing Company. Marchant, T. (2006-2007). Methoden en technieken voor empirisch onderzoek. Cursus gepresenteerd tijdens opleiding klinische psychologie, Universiteit Gent. 51 Mechanic, M. B., Weaver, T. L., & Resick, P. A. (2008). Mental health consequences of intimate partner abuse: A multidimensional assessment of four different forms of abuse. Violence against Women, 14, 634-654. doi: 10.1177/1077801208319283 Meloy, J. R. (1999). Stalking: An old behavior, a new crime. Psychiatric Clinics of North America, 22, 85–99. doi: 10.1016/S0193-953X(05)70061-7 Menaghan, E. G., 1982. "Measuring coping effectiveness: A panel analysis of marital problems and coping efforts." Journal of Health and Social Behavior, 23, 220-234. Mullen, P. E., Pathé, M., Purcell, R., & Stuart, G. W. (1999). Study of stalkers. American Journal of Psychiatry, 156(8), 1244-1249. Geraadpleegd op 31 maart 2014 via http://ajp.psychiatryonline.org/ Nguyen, L. K., Spitzberg, B. H., & Lee, C. M. (2012). Coping with obsessive relational intrusion and stalking: The role of social support and copingstrategies. Violence and Victims, 27, 414-433. doi: 10.189/0886-6708.27.3.414 Ogilvie, E. (2000). Stalking: Legislative, policing and prosecution patterns in Australia. Research and Public Policy Series No. 34. Canberra, Australia: Australian Institute of Criminology. Geraadpleegd op 31 maart 2014 via www.aic.gov.au Park, C. L., & Folkman, S. (1997). Meaning in the context of stress and coping. Review of General Psychology, 1(2), 115.Geraadpleegd op 4 januari 2015 via psycnet.apa.org Pathé, M., & Mullen, P. E. (1997). The impact of stalkers on their victims. The British Journal of Psychiatry, 170(1), 12-17. doi: 10.1192/bjp.170.1.12 Pearlin, L. I., & Schooler, C. (1978). The structure of coping. Journal of Health and Social Behavior, 2-21. doi: 10.2307/2136319 Pimlott-Kubiak, S., & Cortina, L. M. (2003). Gender, victimization, and outcomes: Reconceptualizing risk. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 71, 528-539. doi: 10.1037/0022-006X.71.3.528 Purcell, R., Pathé, M., & Mullen, P. E. (2004). Editorial: When do repeated intrusions become stalking? Journal of Forensic Psychiatry & Psychology,15(4), 571-583. doi: 10.1080/14789940412331313368 52 Purcell, R., Pathé, M., & Mullen, P. E. (2005). Association between stalking victimisation and psychiatric morbidity in a random community sample. The British Journal of Psychiatry, 187(5), 416-420. doi: 10.1192/bjp.187.5.416 Saniah, A.R., & Zainal, N.Z. (2010). Anxiety, depression and copingstrategies in breast cancer patients on chemotherapy. Malaysian Journal of Psychiatry, 19, 2. Geraadpleegd op 4 januari 2015 http://mjpsychiatry.com/ Sheridan, L. P., Blaauw, E., & Davies, G. M. (2003). Stalking knowns and unknowns. Trauma, Violence, & Abuse, 4(2), 148-162. doi: 10.1177/1524838002250766 Smartt, U. (2001). The stalking phenomenon: Trends in European and international stalking and harassment legislation. European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice, 9, 209–232. doi: 10.1163/15718170120519426 Spitzberg, B. H., & Cupach, W. R. (2003). What mad pursuit? Obsessive relational intrusion and stalking related phenomena. Aggression and Violent Behavior, 8(4), 345-375. doi: 10.1016/S1359-1789(02)00068-X Spitzberg, B. H., & Cupach, W. R. (2007). The state of the art of stalking: Taking stock of the emerging literature. Aggression and Violent Behaviour, 12, 64-86. doi:10.1016/j.avb.2006.05.001 Spitzberg, B. H., & Cupach, W. R. (2014). The dark side of relationship pursuit: From attraction to obsession and stalking (2nd ed.). New York: Routledge Spitzberg, B. , Nicastro A., & Cousins, A. (1998). Exploring the interactional phenomenon of stalking and obsessive relational intrusion. Communication Reports, 11(1), 3348. doi: 10.1080/08934219809367683 Spitzberg, B. H., & Rhea, J. (1999). Obsessive relational intrusion and sexual coercion victimization. Journal of Interpersonal Violence, 14(1), 3-20. doi: 10.1177/088626099014001001 Straight, E. S., Harper, F. W. K., & Arias, I. (2003). The impact of partner psychological abuse on health behaviors and health status in college women. Journal of Interpersonal Violence, 18, 1035-1054. doi:10.1177/0886260503254512 53 Suls, J., & Fletcher, B. (1985). The relative efficacy of avoidant and nonavoidant copingstrategies: a meta-analysis. Health psychology, 4(3), 249. doi: 10.1037/0278- 6133.4.3.249 Thoits, P. A. (1995). Stress, coping, and social support processes: Where are we? What next?. Journal of health and social behavior, 53-79. doi: 10.2307/2626957 Thompson, C. M., & Dennison, S. M. (2008). Defining relational stalking in research: Understanding sample composition harassment. Psychiatry, Psychology in relation and to repetition Law, 15(3), and duration 482-499. of doi: 10.1080/13218710802389432 Tjaden, P., & Thoennes, N. (1998). Stalking in America: Findings from the national violence against women survey. Washington, DC: National Institute of Justice and Centers for Disease Control and Prevention (NCJ 169592). Geraadpleegd op 28 april 2014 via www.ncjrs.gov Tjaden, P., & Thoennes, N. (2000). Extent, nature, and consequences of intimate partner violence. Washington, DC: US Department of Justice, Office of Justice Programs, National Institute of Justice. Geraadpleegd op 24 maart 2014 via www.ncjrs.gov Tokunaga, R. S. (2011). Social networking site or social surveillance site? Understanding the use of interpersonal electronic surveillance in romantic relationships. Computers in Human Behavior, 27(2), 705-713. doi: 10.1016/j.chb.2010.08.014 Tuncay, T., Musabak, I., Gok, D. E., & Kutlu, M. (2008). The relationship between anxiety, copingstrategies and characteristics of patients with diabetes. Health and Quality of Life Outcomes, 6, 79. doi: 10.1186/1477-7525-6-79 Vinkers, C. D. W., Finkenhauer, C., & Hawk, S. T. (2011). Why do close partners snoop? Predictors of intrusive behavior in newlywed couples. Personal Relationships, 18, 110-124. doi: 10.1111/j.1475-6811.2010.01314.x Zautra A.J., Sheets V. L., & Sandler I. N. (1996). An examination of the construct validity of coping dispositions for a sample of recently divorced mothers. Psycholocial Assessment. 8, 256–264. doi: 10.1037/1040-3590.8.3.256 54 Bijlagen Bijlage I Informatiebrief voor het Rekruteren van Koppels Bijlage II Informatiebrief in de Envelop Bijlage III Vragenlijstenbundel a. Introductiebrief b. Geïnformeerde toestemmingsverklaring c. Algemene gegevens d. ORI-42 S-versie e. GHQ-12 f. SRS g. Brief Cope h. CRS Bijlage IV Niet-Significante Meervoudige Lineaire Regressies en Moderatie Analyses 55 Bijlage I Informatiebrief voor het Rekruteren van Koppels Beste, Sinds jaren doet de onderzoeksgroep Relatie- en Gezinsstudies van de Universiteit Gent wetenschappelijk onderzoek naar partnerrelaties. Dit onderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in verschillende aspecten van partnerrelaties: privacy, betrokkenheid, vertrouwen, tevredenheid, behoeften, conflicten,… die koppels ervaren in hun relatie. Ook op dit moment voeren wij een studie uit bij koppels die kadert binnen deze doelstelling en waarvoor wij vriendelijk jouw medewerking vragen. Concreet zal je gevraagd worden een aantal vragen over jezelf, je partner en jullie relatie te beantwoorden via computer. Ook jouw partner wordt gevraagd deze vragenlijst in te vullen. Jij en je partner zullen de vragenlijst kunnen invullen tijdens een huisbezoek van één van onze onderzoeksmedewerkers en dit zal ongeveer 1 uur duren. Dit onderzoek werd goedgekeurd en staat onder toezicht van de Ethische Commissie van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. De informatieverzameling gebeurt volledig anoniem. Je zult op geen enkel moment gevraagd worden om identificatiegegevens (zoals naam, adres) in te vullen. De ingezamelde gegevens zullen enkel worden gebruikt in het kader van het lopend wetenschappelijk onderzoek. We geven absolute garantie van anonimiteit bij het verzamelen, verwerken, bewaren en rapporteren over de ingezamelde gegevens (conform de Wet op de Persoonlijke Levenssfeer van 1992). Jouw deelname aan dit onderzoek berust verder op vrijwillige basis, dus je kunt op elk moment beslissen om uit het onderzoek te stappen zonder hierbij een reden te moeten opgeven. Indien je later op de hoogte wilt gebracht worden van de resultaten van dit onderzoek, dan kan je steeds op aanvraag een samenvatting van de algemene onderzoeksbevindingen krijgen. Ben je ouder dan 18, heb je een vaste heteroseksuele relatie gedurende minstens 1 jaar en hebben jij en je partner interesse om deel te nemen aan dit onderzoek? Contacteer dan Evi Lima Marques ([email protected] – 0472/790.590), Anke van den Meijdenberg ([email protected] – 0474/647.560), Annick van den Buijs ([email protected] – 04973/907.8034) of Sarah Dhoore ([email protected] – 0476/018.242) om een afspraak voor een huisbezoek te maken. Indien je nog vragen hebt met betrekking tot het onderzoek, kan je steeds contact opnemen met Dr. Olivia De Smet ([email protected] – 09 264 94 43). Met vriendelijke groeten en dank, Dr. Olivia De Smet Onderzoeksgroep Relatie- en Gezinsstudies (www.familylab.ugent.be) Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen - Universiteit Gent Henri Dunantlaan 2 - 9000 Gent Tel: 09 264 94 43 – E-mail: [email protected] Evi Lima Marques, Anke van den Meijdenberg, Annick van den Buijs en Sarah Dhoore (Masterstudenten Klinische Psychologie, UGent) Prof. dr. Lesley Verhofstadt en Prof. dr. Ann Buysse (UGent) 56 Bijlage II Informatiebrief in de Envelop Beste, Vooreerst onze dank voor jouw medewerking aan dit wetenschappelijk onderzoek naar partnerrelaties! Wij zijn geïnteresseerd in beide partners hun ervaringen in de relatie en vragen dan ook dat zowel jij als jouw partner de vragenlijst invullen. Het is van belang dat jullie dit elk afzonderlijk doen. Om de elektronische vragenlijst te starten, dien je te surfen naar onderstaande link: https://www.survey.ugent.be/survey/index.php/327541/lang-nl Nadat je online je toestemming tot deelname aan dit onderzoek gegeven hebt, zal je gevraagd worden om je persoonlijke code in te geven. In deze envelop is er een code voorzien voor de man en een code voorzien voor de vrouw. Op die manier weet je welke code voor jou en welke code voor jouw partner bestemd is. Aangezien de informatieverzameling voor deze studie volledig anoniem gebeurt, zal deze code op geen enkele manier aan persoonlijke informatie van jou gekoppeld worden. De gegevens die via deze online bevraging verzameld worden, worden bovendien op een beveiligde server van de universiteit bewaard. De onderzoeksmedewerker bij je thuis, zal je, indien nodig, bijstaan bij het invullen van de vragenlijst. Indien je nog vragen hebt met betrekking tot het onderzoek, kan je je steeds wenden tot de onderzoeksmedewerker bij je thuis of kan je steeds contact opnemen met Dr. Olivia De Smet ([email protected] – 09 264 94 43). Met vriendelijke groeten en dank, Dr. Olivia De Smet Onderzoeksgroep Relatie- en Gezinsstudies (www.familylab.ugent.be) Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen - Universiteit Gent Henri Dunantlaan 2 - 9000 Gent Tel: 09 264 94 43 – E-mail: [email protected] Evi Lima Marques, Anke van den Meijdenberg, Annick van den Buijs en Sarah Dhoore (Masterstudenten Klinische Psychologie, UGent) Prof. dr. Lesley Verhofstadt en Prof. dr. Ann Buysse (UGent) 57 Bijlage III a. Introductiebrief Beste, Bedankt voor jouw medewerking aan dit onderzoek. Dit onderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in verschillende aspecten van partnerrelaties. Er zal je zo dadelijk gevraagd worden een aantal vragen over jezelf, je partner en jullie relatie te beantwoorden. Het onderzoek zal ongeveer 1 uur duren. Sommige mensen hebben wat meer tijd nodig, anderen wat minder. Neem gerust de tijd die je nodig hebt. Het is belangrijk tijdens het invullen van de vragenlijst niet te overleggen met je partner, de instructies steeds aandachtig te lezen, geen vragen open te laten en de vragen zo eerlijk mogelijk te beantwoorden. Goede of foute antwoorden bestaan niet, vooral wat je denkt en voelt is van belang voor ons! Dit onderzoek werd goedgekeurd en staat onder toezicht van de Ethische Commissie van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. De informatieverzameling gebeurt volledig anoniem. Je zult op geen enkel moment gevraagd worden om identificatiegegevens (zoals naam, adres) in te vullen. Ook de code die je straks zal ingeven, zal op geen enkele manier aan persoonlijke informatie van jou gekoppeld worden. De ingezamelde gegevens zullen enkel worden gebruikt in het kader van het lopend wetenschappelijk onderzoek. We geven absolute garantie van anonimiteit bij het verzamelen, verwerken, bewaren en rapporteren over de ingezamelde gegevens (conform de Wet op de Persoonlijke Levenssfeer van 1992). Jouw deelname aan dit onderzoek berust verder op vrijwillige basis, dus je kunt op elk moment beslissen om uit het onderzoek te stappen zonder hierbij een reden te moeten opgeven. Indien je later op de hoogte wilt gebracht worden van de resultaten van dit onderzoek, dan kan je steeds op aanvraag een samenvatting van de algemene onderzoeksbevindingen krijgen. Indien je nog vragen hebt met betrekking tot het onderzoek, kan je je steeds wenden tot de onderzoeksmedewerker bij je thuis of kan je steeds contact opnemen met Dr. Olivia De Smet ([email protected] – 09 264 94 43). Indien je beslist om deel te nemen, vragen wij je vriendelijk om nu door te klikken. Met vriendelijke groeten en dank, Dr. Olivia De Smet Onderzoeksgroep Relatie- en Gezinsstudies (www.familylab.ugent.be) Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen - Universiteit Gent Henri Dunantlaan 2 - 9000 Gent Tel: 09 264 94 43 – E-mail: [email protected] Evi Lima Marques, Anke van den Meijdenberg, Annick van den Buijs en Sarah Dhoore (Masterstudenten Klinische Psychologie, UGent) Prof. dr. Lesley Verhofstadt en Prof. dr. Ann Buysse (UGent) 58 Bijlage III b. Geïnformeerde toestemmingsverklaring Ik, de deelnemer, verklaar hierbij (1) dat de onderzoeker mij heeft ingelicht over de achtergrond, doelstelling, inhoud, opzet en verwachte duur van het onderzoek (2) dat ik elke vraag in verband met het onderzoek heb kunnen stellen en er ook antwoord op heb gekregen (3) dat ik geheel uit vrije wil deelneem aan het onderzoek (4) dat ik op de hoogte ben van de mogelijkheid dat ik mijn deelname aan het onderzoek op elk moment kan stop zetten, zonder hiervoor een reden te moeten opgeven (5) dat ik begrijp en toelaat dat alle gegevens die ik in het kader van dit onderzoek verstrek, anoniem verwerkt zullen worden en enkel gebruikt zullen worden in het kader van wetenschappelijk onderzoek (6) dat ik de toelating geef aan de onderzoekers om mijn resultaten op anonieme wijze te bewaren, te verwerken, en erover te rapporteren (7) dat ik ervan op de hoogte ben dat ik op aanvraag een samenvatting van de algemene onderzoeksbevindingen kan krijgen Gelezen en goedgekeurd Gelezen en goedgekeurd Ja Nee Gelieve de datum van vandaag in te geven:______ 59 Bijlage III c. Algemene gegevens Wat is je geboortegeslacht? Man Vrouw Wat is je leeftijd? _______ jaar Wat is je nationaliteit? (vermeld op je identiteitskaart) Belg Andere: _______ Wat is je hoogst behaalde diploma? (kies één van de volgende antwoorden) Lager onderwijs (tot 12 jaar) Lager secundair onderwijs (tot 15 jaar) Hoger secundair onderwijs (tot 18 jaar) Hoger onderwijs – 1 cyclus (voorheen korte type - kandidatuur, professionele of academische bachelor) Hoger onderwijs – 2 cycli (voorheen lange type - licentiaat, master, master-na-master) Hoger onderwijs – 3 cycli (doctoraat) Andere: _______ Tot welke leeftijd ben je in voltijds dagonderwijs naar school geweest? Tot de leeftijd van _______ jaar Wat is je huidige beroepssituatie? (kies één van de volgende antwoorden) Arbeider Bediende Midden kaderlid Hoger kaderlid Zelfstandige Werkloos/werkzoekend Huisvrouw/huisman Gepensioneerd Student Arbeidsongeschikt Andere: _______ Hoeveel uren betaald werk voer je op dit moment gewoonlijk uit per week? _______ uren per week Wat is op dit moment je eigen normaal netto-inkomen per maand? (inkomen uit arbeid, verhuur van onroerende goederen, uitkeringen,…) _______ euro per maand Hoe lang ben je al samen met je huidige partner? _______ jaren en _______ maanden Wat is de aard van de relatie met je partner? (kies één van de volgende antwoorden) 60 Vaste relatie maar apart wonend Feitelijk samenwonend (= ongehuwd en geen samenlevingscontract) Wettelijk samenwonend (= ongehuwd maar wel samenlevingscontract) Getrouwd Zijn er kinderen in de relatie met je partner? (meerdere antwoorden zijn mogelijk) Neen Ja, ik heb kinderen met mijn huidige partner. Hoeveel? _______ Ja, ik heb kinderen uit een vorige relatie. Hoeveel? _______ Ja, mijn partner heeft kinderen uit een vorige relatie. Hoeveel? _______ Hoeveel inwonende kinderen zijn er momenteel in je gezinssituatie? _______ Zijn jij en je partner al uit elkaar geweest? (breuk of echtscheiding) Ja: _______ keer Neen Hoelang is het geleden dat jullie de laatste keer uit elkaar zijn geweest? _______ jaren en _______ maanden geleden Niet van toepassing De laatste keer dat jullie uit elkaar zijn geweest, wie wou de breuk dan het meest? (kies één van de volgende antwoorden) Ik Mijn partner Beiden evenveel Niet van toepassing Ben je momenteel soms in behandeling of begeleiding voor moeilijkheden in de relatie met je partner? Ja Neen Is er in jullie relatie ooit al sprake geweest van ontrouw? Ja, door mezelf Ja, door mijn partner Neen 61 Bijlage III d. ORI-42 S-versie Hier word je gevraagd om dezelfde vragenlijst als hiervoor in te vullen, met dat verschil dat je nu gevraagd wordt om aan te geven in welke mate jouw huidige partner (en niet jijzelf) het voorbije jaar de voorgaande gedragingen stelde. Gelieve hieronder aan te geven in welke mate jouw partner het voorbije jaar naar meer intimiteit met je streefde terwijl jij dit niet wou, door… NOOIT ÉÉN KEER 2-3 KEER 4-5 KEER >5 KEER Gelieve zo eerlijk mogelijk te antwoorden. Denk eraan dat jouw gegevens volledig anoniem behandeld worden. 0 1 2 3 4 Overdreven met je te flirten (bvb. je steeds mee op ‘date’ vragen; overdreven verleidelijk glimlachen; seksuele opmerkingen maken,...) 0 1 2 3 4 Overdreven uitingen van liefde te doen (bvb. steeds zeggen “ik zie je graag”; grote en ongevraagde gunsten voor jou doen,...) 0 1 2 3 4 Overdreven vriendelijk te zijn (vleierij) (bvb. ongevraagde gunsten doen; aanbieden om dingen te doen voor jou,…) 0 1 2 3 4 Het persoonlijk bezorgen van ongewenste liefdesboodschappen (bvb. ongewenste romantisch getinte notities, kaartjes, brieven, berichten via vrienden,…) 0 1 2 3 4 Te proberen de relatie te herstellen of te verdiepen (bvb. vergiffenis vragen; smeken om teruggenomen te worden,...) 0 1 2 3 4 Het sturen van ongewenste liefdevolle elektronische berichten (bvb. uitingen van zich aangetrokken voelen of van liefde communiceren via voicemail, email, sms, fax,...) 0 1 2 3 4 Het sturen van agressieve elektronische berichten (bvb. beledigingen of eisen communiceren via voicemail, e-mail, sms, fax,…) 0 1 2 3 4 Ongewenst rechtstreeks contact op te nemen via elektronische media (bvb. ongewenst telefoneren, chatten,…) 0 1 2 3 4 Ongewenste berichten te verzenden via e-mail (bvb. ongewenste berichten, brieven, foto’s, etc. versturen via e-mail) 0 1 2 3 4 Pesterijen via de computer (bvb. grote hoeveelheden berichten dumpen in jouw mailbox; binnendringen in je chat of spelletjes ruimte; laten crashen van jouw computer,…) 0 1 2 3 4 Discussies of ruzies met je te hebben (bvb. discussies over jullie relatie; klagen tegen je,...) 0 1 2 3 4 Ongewenste geschenken te geven (bvb. bloemen, knuffels, foto’s, juwelen,…) 62 Je ongewenst te benaderen (d.w.z. je fysiek benaderen om te trachten een gesprek te starten maar zonder daadwerkelijk te praten) 0 1 2 3 4 Ongewenst te verschijnen op plaatsen (bvb. opduiken op je werk, op school, aan de sportclub, aan de kerk,...) 0 1 2 3 4 Ongevraagd binnen te dringen in je interacties met anderen (bvb. ‘rondhangen’ tijdens je gesprekken met anderen; onderbreken van een gesprek dat je aan het voeren bent met iemand anders,...) 0 1 2 3 4 Ongewenst binnen te dringen in je persoonlijke ruimte (bvb. te dicht bij je komen tijdens een gesprek; je ongewenst aanraken,…) 0 1 2 3 4 Zijn/haar activiteiten af te stemmen op jou (bvb. zijn/haar planning veranderen zodat deze meer op die van jou lijkt; naar plaatsen gaan op momenten dat jij daar neigt te zijn,…) 0 1 2 3 4 Rond te hangen (bvb. rondhangen op bepaalde plaatsen in de hoop je daar tegen te komen of te zien,...) 0 1 2 3 4 Je te achtervolgen (bvb. je volgen naar of van je werk, school, huis, sportclub, dagelijkse activiteiten,…) 0 1 2 3 4 Je in de gaten te houden (bvb. langs je werk rijden; je van op afstand gadeslaan; naar je staren op publieke plaatsen,…) 0 1 2 3 4 Jou of jouw gedrag te controleren (bvb. op eender welk uur bellen om na te gaan waar je bent; naar je informeren via gemeenschappelijke vrienden,…) 0 1 2 3 4 Stiekem persoonlijke informatie te verzamelen (bvb. naar je antwoordapparaat luisteren; buiten je weten om foto’s van je nemen; je post of e-mail stelen,…) 0 1 2 3 4 Je te benaderen of te verrassen op publieke plaatsen (bvb. opduiken op plaatsen zoals winkels, je werk, de sportclub; je staan opwachten op de hoek van de straat,…) 0 1 2 3 4 Binnen te dringen in je bezittingen of persoonlijke eigendom (bvb. binnendringen of inbreken in je bureau, rugzak of handtas, auto; je bezittingen doorzoeken,...) 0 1 2 3 4 Binnen te dringen in je leef- of woonruimte (bvb. binnendringen of inbreken in je huis; je tuin of eigendom betreden,...) 0 1 2 3 4 Anderen te betrekken in het verzamelen van informatie over jou (bvb. bij vrienden navraag doen over jou; praten met je collega’s of familie om informatie over je te krijgen,…) 0 1 2 3 4 Je te betrekken in ongewenste activiteiten (bvb. je inschrijven in programma’s; je op mailinglijsten laten zetten; jouw naam gebruiken als referentie,….) 0 1 2 3 4 Zich op te dringen bij of het lastig vallen van jouw vrienden, familie of collega’s (bvb. bevriend proberen zijn met jouw vrienden, familie of collega’s; proberen uitgenodigd te worden op jouw sociale activiteiten; een job zoeken op jouw werk,…) 0 1 2 3 4 Zich bezig te houden met pesterijen via officiële kanalen (bvb. officiële klachten indienen; valse geruchten verspreiden bij beambten zoals jouw baas, leraar, enz.; een straatverbod tegen je bekomen,…) 0 1 2 3 4 63 Ongewenste bedreigende boodschappen achter te laten (bvb. bellen en ophangen van zodra je de telefoon opneemt; notities, kaartjes, brieven, voicemail berichten, e-mail berichten, of berichten via vrienden achterlaten waar dreiging van uitgaat,…) 0 1 2 3 4 Ermee te dreigen je pijn te doen (bvb. vage of expliciete waarschuwingen of bedreigingen dat jou, je reputatie, je job iets ergs zal overkomen,…) 0 1 2 3 4 Anderen waar jij om geeft te bedreigen (bvb. ermee dreigen jouw vrienden, familie, huisdieren, enz. kwaad te doen of vage waarschuwingen uiten met betrekking tot hen,…) 0 1 2 3 4 Ermee te dreigen zichzelf pijn te doen (bvb. bedreigingen of vage waarschuwingen dat hem/haar iets ergs zal overkomen; ermee dreigen zelfmoord te plegen,…) 0 1 2 3 4 Je bedreigende voorwerpen te sturen of achter te laten (bvb. bekladde foto’s; foto’s die van jou getrokken zijn zonder je medeweten; pornografie; wapens,...) 0 1 2 3 4 Je fysiek te bedreigen (bvb. iets naar je gooien; doen alsof hij/zij je gaat slaan; teken doen dat hij/zij je de keel gaat oversnijden,…) 0 1 2 3 4 Je fysiek in bedwang te houden (bvb. je arm vastpakken; je doorgang blokkeren; de autodeur vasthouden of vergrendelen terwijl je in de wagen zit,…) 0 1 2 3 4 Waardevolle bezittingen te stelen of te beschadigen (bvb. je bezittingen vernielen; dingen van jou zoals eerder gekregen geschenken, huisdieren, enz. waren weggenomen, beschadigd of gekwetst,…) 0 1 2 3 4 Op een bedreigende manier op plaatsen op te dagen (bvb. opdagen aan je klas, kantoor, werk, vanachter een hoek; je van de overkant van de straat aanstaren,…) 0 1 2 3 4 Je te forceren tot seksueel contact (bvb. geprobeerd of erin geslaagd je tegen je wil te kussen, te betasten of uit te kleden; gedwongen seksueel gedrag,…) 0 1 2 3 4 Je fysiek pijn te doen (bvb. duwen; slaan; een vuistslag geven; slaan met een object,…) 0 1 2 3 4 Je te ontvoeren (bvb. je in een kamer of auto opgesloten door macht te gebruiken of door ermee te dreigen macht te gebruiken; je vastgebonden; je tegen jouw wil meegenomen naar bepaalde plaatsen,…) 0 1 2 3 4 Je leven fysiek in gevaar te brengen (bvb. je gewurgd; geprobeerd je van de weg te rijden; je een wapen getoond; een wapen gebruikt om je te laten gehoorzamen,…) 0 1 2 3 4 1 2 3 4 Helemaal niet 5 Helemaal wel Indien je het voorbije jaar één of meer van voorgaande gedragingen ervoer…. … hoe vervelend was dit voor jou? 1 2 3 4 64 5 … hoe bang voelde je je erdoor? 1 2 3 4 5 … hoe bedreigd voelde je je erdoor? 1 2 3 4 5 … in welke mate denk je dat het ‘stalking’ was? 1 2 3 4 5 65 Bijlage III e. GHQ-12 De volgende vragen gaan over hoe je je voelt en over eventuele klachten die je de afgelopen paar weken had. Je kan bij elke vraag aanduiden welk antwoord het meest op jou van toepassing is. 0 1 Helemaal niet Niet meer gewoonlijk 2 dan Wat meer gewoonlijk 3 dan Veel meer gewoonlijk dan Ben je de laatste tijd door zorgen veel slaap tekort gekomen? 0 1 2 3 Heb je de laatste tijd het gevoel gehad dat je voortdurend onder druk stond? 0 1 2 3 Heb je je de laatste tijd kunnen concentreren op jouw bezigheden? 0 1 2 3 Heb je de laatste tijd het gevoel gehad zinvol bezig te zijn? 0 1 2 3 Ben je de laatste tijd in staat geweest je problemen onder ogen te zien? 0 1 2 3 Voel je je de laatste tijd in staat om beslissingen (over dingen) te nemen? 0 1 2 3 Heb je de laatste tijd het gevoel gehad dat je jouw moeilijkheden niet de baas kon? 0 1 2 3 Heb je je de laatste tijd alles bij elkaar redelijk gelukkig gevoeld? 0 1 2 3 Heb je de laatste tijd plezier kunnen beleven aan jouw gewone, dagelijkse bezigheden? 0 1 2 3 Heb je je de laatste tijd ongelukkig en neerslachtig gevoeld? 0 1 2 3 Ben je de laatste tijd het vertrouwen in jezelf kwijtgeraakt? 0 1 2 3 Heb je je de laatste tijd als een waardeloos iemand beschouwd? 0 1 2 3 66 Bijlage III f. SRS In de vragenlijst vóór de vorige vragenlijst werd je gevraagd om aan te geven in welke mate jouw huidige partner het voorbije jaar een reeks van gedragingen tegenover jou stelde waarbij hij/zij naar meer intimiteit met je streefde terwijl jij dit niet wou. Uitgaande van je eventuele ervaringen met deze gedragingen van je partner het voorbije jaar, willen we graag weten in welke mate je volgende dingen ervaren hebt als een direct gevolg daarvan. Als gevolg van die gedragingen van mijn partner het voorbije jaar, ervoer ik… Indien jouw partner geen van deze gedragingen stelde het voorbije jaar, kun je de antwoordoptie ‘nooit’ aanduiden bij onderstaande items. 1 2 3 4 5 Nooit Zelden Soms Vaak Heel vaak Lichamelijke problemen (bvb. hoofdpijn; duizeligheid/flauwvallen; weinig energie hebben; slapeloosheid; verlies van eetlust; lichamelijke ziekte; minder alert zijn,…) 1 2 3 4 5 Gedragsmatige problemen (bvb. het moeten veranderen van mijn dagelijkse routine, van mijn job, van mijn planning, van mijn sportgewoontes of sportclub, van mijn kerk, van mijn eetgewoontes, van mijn hobby’s,…) 1 2 3 4 5 Financiële problemen (bvb. verlies van inkomen; verlies van job of carrière; geld moeten spenderen aan beveiliging of gerechtelijke stappen; verlies van tijd gespendeerd aan het omgaan met deze situatie,…) 1 2 3 4 5 Mentale problemen (bvb. moeite met het herinneren van dingen of met concentreren; moeite met nemen van beslissingen; black-outs; onvriendelijke of kritische dingen denken over anderen; niet begrijpen wat anderen zeggen; pessimistisch denken over alles; jezelf de schuld geven voor dingen; geobsedeerd zijn door dingen,…) 1 2 3 4 5 Emotionele problemen (bvb. snel huilen; depressief voelen; verdrietig voelen; verlies van interesse in seks; eenzaamheid; jaloers voelen; kwaad voelen; gefrustreerd voelen; hulpeloos voelen; angstig voelen,…) 1 2 3 4 5 Angstproblemen (bvb. paniekaanvallen; gespannen voelen; paranoia; algemeen angst hebben van anderen; verlegenheid; nachtmerries; wantrouwen van anderen; gebrekkig gevoel van controle over mijn leven; gebrek aan zelfvertrouwen,…) 1 2 3 4 5 Sociale problemen (bvb. té kritisch zijn voor anderen; mezelf neerhalen in het bijzijn van anderen; onterechte woede-uitbarstingen tegenover anderen; overreageren op wat anderen zeggen of doen; onterecht jaloers of bezitterig zijn ten aanzien van anderen; jezelf afsluiten van anderen; sociale situaties vermijden,...) 1 2 3 4 5 Spirituele problemen (bvb. geen geloof meer hebben in de maatschappij, in de politie, in mijn godsdienst, in mijn familie, in mijn vrienden, in mijn carrière, job of collega’s,…) 1 2 3 4 5 67 Zelfdestructieve problemen (bvb. denken aan het beëindigen van mijn leven; plannen maken om mijn leven te beëindigen; feitelijke pogingen om mijn leven te beëindigen,…) 1 2 3 4 5 Veerkracht (bvb. een vernieuwd gevoel van hoe sterk ik ben, hoe goed mijn relaties zijn, hoezeer ik op mijn familie, vrienden of collega’s kan rekenen, hoezeer ik controle kan krijgen over mijn leven en veiligheid; een verantwoordelijkere houding t.o.v. mijn vrienden, familie of mijn kinderen; een grotere waardering voelen voor het leven; beter weten waar ik naartoe wil,....) 1 2 3 4 5 68 Bijlage III g. Brief Cope We zijn geïnteresseerd in hoe mensen reageren op moeilijke of stressvolle gebeurtenissen in hun leven. Er zijn verschillende manieren waarop men kan proberen omgaan met stress. In deze vragenlijst vragen we je om aan te geven wat jij over het algemeen doet en voelt wanneer jij stressvolle gebeurtenissen ervaart. Vanzelfsprekend, brengen verschillende gebeurtenissen enigszins verschillende reacties teweeg, maar denk aan wat jij gewoonlijk doet wanneer je onder veel stress staat. Gelieve elk item los van de andere items te beoordelen. Antwoord niet op basis van wat de meeste mensen doen of wat lijkt te werken of niet. Geef enkel aan in welke mate jij onderstaande dingen al dan niet doet. Er zijn geen juiste of foute antwoorden. 1 2 3 4 Gewoonlijk doe ik dit helemaal niet Gewoonlijk doe ik dit een klein beetje Gewoonlijk doe ik dit regelmatig Gewoonlijk doe ik dit zeer vaak Mij op werk of andere activiteiten richten om mijn gedachten te verzetten. 1 2 3 4 Al mijn krachten gebruiken om iets te doen aan de situatie waarin ik me bevind. 1 2 3 4 Tegen mezelf zeggen "dit is niet echt". 1 2 3 4 Alcohol of andere drugs gebruiken om me beter te voelen. 1 2 3 4 Emotionele steun van anderen zoeken. 1 2 3 4 Opgeven om te proberen ermee om te gaan. 1 2 3 4 Actie ondernemen om te proberen de situatie te verbeteren. 1 2 3 4 Weigeren te geloven dat het gebeurd is. 1 2 3 4 Dingen zeggen om mijn onaangename gevoelens te uiten. 1 2 3 4 Hulp en advies van andere mensen zoeken. 1 2 3 4 Alcohol of andere drugs gebruiken om me door de situatie heen te helpen. 1 2 3 4 Proberen om de situatie op een andere manier te zien, om het positiever te laten lijken. 1 2 3 4 Mezelf bekritiseren. 1 2 3 4 Proberen een strategie te bedenken over wat ik moet doen. 1 2 3 4 Troost en begrip van iemand zoeken. 1 2 3 4 De poging om met de situatie om te gaan, opgeven. 1 2 3 4 Op zoek gaan naar iets goed in wat er gebeurt. 1 2 3 4 Grapjes maken over de situatie. 1 2 3 4 Iets doen om er minder aan te denken, zoals naar de film gaan, TV kijken, lezen, dagdromen, slapen of shoppen. 1 2 3 4 De realiteit van het gebeurde aanvaarden. 1 2 3 4 69 Mijn negatieve gevoelens uiten. 1 2 3 4 Troost proberen vinden in mijn religie of geloofsovertuiging. 1 2 3 4 Advies of hulp van anderen proberen krijgen over wat ik moet doen. 1 2 3 4 Met de situatie leren leven. 1 2 3 4 Hard nadenken over welke stappen er genomen moeten worden. 1 2 3 4 Mezelf de schuld geven van dingen die gebeurd zijn. 1 2 3 4 Bidden of mediteren. 1 2 3 4 Spotten met de situatie. 1 2 3 4 70 Bijlage III h. CRS Als je ervaren hebt dat jouw huidige partner één of meerdere gedragingen uit de voorgaande vragenlijst stelde het voorbije jaar, gelieve dan onderstaande items te beantwoorden. De items vertegenwoordigen verschillende soorten reacties die je al dan niet kan gebruikt hebben in een poging om met de voorgaande gedragingen van je partner om te gaan. Gelieve voor elk van de onderstaande items aan te geven in welke mate je er gebruik van maakte volgens de voorziene antwoordschaal. Terwijl jouw partner één of meerdere gedragingen uit de vorige vragenlijst stelde het voorbije jaar, heb je… Indien jouw partner geen van deze gedragingen stelde het voorbije jaar, kun je de antwoordoptie ‘nooit’ aanduiden bij onderstaande items. 1 2 3 4 5 Nooit Zelden Soms Vaak Heel vaak Het probleem genegeerd (bvb. afgewacht; ervan uitgegaan dat het probleem vanzelf zou overgaan,...) 1 2 3 4 5 Het probleem in je gedachten geminimaliseerd (bvb. geredeneerd dat het probleem minder ernstig was dan het eigenlijk was,…) 1 2 3 4 5 Het probleem ontkent (bvb. geweigerd om het probleem te erkennen; alternatieve verklaringen bedacht voor de negatieve ervaringen,...) 1 2 3 4 5 Jezelf de schuld gegeven (bvb. de verantwoordelijkheid voor de problemen toegeschreven aan je eigen acties of percepties,...) 1 2 3 4 5 Hulpmiddelen of therapieën gezocht (bvb. tijd en moeite geïnvesteerd in hobby’s, drugs, sport, geneesmiddelen, therapeutische activiteiten zoals massage, meditatie, televisie kijken, internet,...) 1 2 3 4 5 In het algemeen betekenis gezocht (bvb. tijd en moeite geïnvesteerd in het proberen te begrijpen van je situatie; geprobeerd een reden te vinden,...) 1 2 3 4 5 Betekenis gezocht in een bepaalde context (bvb. tijd en moeite geïnvesteerd in religie, filosofie, onderwijs, literatuur,...) 1 2 3 4 5 Zelfdestructief gedrag gesteld om te vluchten uit de situatie (bvb. drugs of alcohol gebruikt; verslavende dingen gedaan; geprobeerd zelfmoord te plegen,…) 1 2 3 4 5 Medeleven van anderen gezocht (bvb. geweend; je persoonlijke problemen uitgelegd die veroorzaakt werden door de persoon,…) 1 2 3 4 5 Sociale steun ingeschakeld (bvb. emotionele en/of instrumentele steun gezocht of gekregen van vrienden, familie, raadgever,...) 1 2 3 4 5 Anderen rechtstreeks bij het probleem betrokken (bvb. geprobeerd of erin geslaagd jezelf te beschermen of je partner af te schrikken via je relaties met vrienden, familie, collega’s,…) 1 2 3 4 5 71 Juridische of politionele hulp ingeschakeld (bvb. informatie gezocht of gekregen van een advocaat; gerapporteerd aan een advocaat, politie, dienst voor huiselijk geweld, maatschappelijk werker,...) 1 2 3 4 5 Gebruik gemaakt van onafhankelijke/persoonlijke bijstand (bvb. privédetective; beschermingsdienst,…) 1 2 3 4 5 Je voorzichtig gedragen (bvb. actie- en ontsnappingsplannen gemaakt; bewuster geworden van je omgeving; conservatiever of voorzichtiger geworden in je dagelijkse routine,...) 1 2 3 4 5 Het gedrag van je partner genegeerd (bvb. oogcontact vermeden; niet gereageerd op wat je partner zei en deed,…) 1 2 3 4 5 Jullie interactie gecontroleerd (bvb. vermeden om vragen te stellen; gesloten lichaamshouding gebruikt; dichter bij anderen gaan staan/zitten tijdens gesprekken,...) 1 2 3 4 5 Afstand gecreëerd (bvb. fysieke afstand behouden of vergroot; je afgewend tijdens gesprekken; weggewandeld,...) 1 2 3 4 5 Je afstandelijk gedragen (bvb. je onpersoonlijk, koel, onbetrokken gedragen; grapjes of intieme gesprekken vermeden; je ritualistisch of strikt beleefd gedragen,…) 1 2 3 4 5 De aandacht van je partner om- of afgeleid (bvb. je partner zijn interesse gewekt in andere activiteiten, hobby’s, of een andere persoon bij wie hij/zij misschien beter zou passen,…) 1 2 3 4 5 Gebruik gemaakt van verbale “ontsnappings”tactieken (bvb. smoezen verzonnen; beweerd dat je al andere verplichtingen had,…) 1 2 3 4 5 Je toegankelijkheid beperkt (bvb. je planning veranderd; ergens vroeger of later toegekomen; je activiteiten verschoven naar meer openbare plaatsen,…) 1 2 3 4 5 Je fysieke toegankelijkheid geblokkeerd (bvb. je omgeving aangepast om contact met hem/haar te vermijden; de deuren van je kantoor gesloten; opgehangen wanneer er gebeld werd, sloten veranderd,…) 1 2 3 4 5 Je elektronische toegankelijkheid geblokkeerd (bvb. nummerherkenning of terugbelfunctie geïnstalleerd; je e-mailadres veranderd; je internetprovider gecontacteerd om bepaalde contactmogelijkheden te blokkeren,…) 1 2 3 4 5 Veranderd van locatie (bvb. veranderend van job; verhuisd; veranderd van school; veranderd van locatie om je hobby’s uit te oefenen,...) 1 2 3 4 5 Geprobeerd de relatie te beëindigen (bvb. geëist dat de relatie stopte; een ultimatum voor de relatie gesteld of grenzen gedefinieerd,…) 1 2 3 4 5 De ernst van de situatie verminderd (bvb. je partner geplaagd of er grappen mee uitgehaald; de acties van je partner luchtig opgevat,…) 1 2 3 4 5 Hem/haar misleid (bvb. geflirt of interesse geveinsd om uit de onmiddellijke situatie te geraken; toekomstige afspraken geregeld of voorgesteld zonder de intentie je daaraan te houden,…) 1 2 3 4 5 72 Gebruik gemaakt van probleemoplossend onderhandelen (d.w.z. je partner geconfronteerd met zijn/haar verantwoordelijkheid voor zijn/haar acties en alternatieven aan hem/haar voorgesteld om zijn/haar doelen te bereiken,…) 1 2 3 4 5 Onderhandeld over de definitie van jullie relatie (d.w.z. gediscussieerd over je partner zijn/haar wensen m.b.t. de relatie om zo te komen tot een gezamenlijke definitie van jullie relatie) 1 2 3 4 5 Onderhandeld (bvb. compromissen, beloftes of andere beloningen aangeboden zodat je partner zijn gedrag zou veranderen,…) 1 2 3 4 5 Beloftes aanvaard (bvb. geloofd of gehoopt dat gesprekken waarin je partner aangaf zich beter te zullen gedragen, gingen werken,…) 1 2 3 4 5 (Non-)verbale agressie gebruikt (bvb. geroepen; bekritiseerd; beledigd; voor de gek gehouden; woede, ergernis, frustratie getoond; een harde of vijandige stem gebruikt; een gepeperde e-mail geschreven,…) 1 2 3 4 5 Geprobeerd verder gedrag af te schrikken (bvb. door een pepperspray bij je te hebben; een wapen te tonen; zelfverdedigingslessen te volgen; beveiligingsstickers te plaatsen op de ramen van je auto en huis,…) 1 2 3 4 5 Gebruik gemaakt van elektronische wraakacties (bvb. je partner zijn/haar website gesaboteerd; zijn/haar e-mail “gespamd”; virussen gestuurd naar zijn/haar e-mail,…) 1 2 3 4 5 Beschermende maatregelen gebruikt (bvb. de politie gebeld; een straatverbod aangevraagd; een klacht ingediend; hem/haar voor de rechtbank gedaagd,…) 1 2 3 4 5 Gebruik gemaakt van elektronische beschermende maatregelen (bvb. een online dienst gecontacteerd om je e-mailtoegang te laten blokkeren of onderzoeken; zwaardere firewalls geïnstalleerd op je computer; je partner zijn/haar website gesaboteerd,…) 1 2 3 4 5 Verbale waarschuwingen/bedreigingen geuit (bvb. straffen of sancties vermeld die je partner zou ervaren als hij/zij je bleef lastigvallen; gedreigd met de politie of met geweld,…) 1 2 3 4 5 Fysiek geweld gebruikt (bvb. slaan; duwen; een wapen gebruikt; met een object gegooid; afgeperst; in bedwang gehouden; in elkaar geslagen,…) 1 2 3 4 5 Een rechtszaak opgebouwd (bvb. voicemails/e-mails bijgehouden; cadeautjes/briefjes bijgehouden; telefoongesprekken bijgehouden; getracht hem/haar in de val te lokken,…) 1 2 3 4 5 Een rechtszaak aangespannen (bvb. voor de rechtbank gedaagd; een arrestatiebevel aangevraagd; een advocaat ingehuurd; een klacht neergelegd voor pestgedrag of stalking,…) 1 2 3 4 5 73 Bijlage IV Niet-Significante Meervoudige Lineaire Regressies en Moderatie Analyses Tabel 6 Niet-Significante Effecten binnen de Meervoudige Lineaire Regressies en Moderatie Analyses Criteria en predictor R² F β OIG, Zelfafleiding, OIGxZelfafleiding .14 5.12* OIG (.39**), Zelfafleiding (-.01), OIGxZelfafleiding (-.03) OIG; Actieve Coping, OIGxActieve Coping .16 6.07** OIG (.37**), Actieve Coping (-.08), OIGxActieve Coping (.16) OIG, Middelengebruik, OIGxMiddelengebruik .16 5.72** OIG (.37**),Middelengebruik (.15), OIGxMiddelengebruik (-.11) OIG, Emotionele Ondersteuning, OIGxEmotionele Ondersteuning .16 6.08** OIG (.36**),Emotionele Ondersteuning (.16), OIGxEmotionele Ondersteuning (-.03) OIG, Instrumentele Ondersteuning, OIGxInstrumentele Ondersteuning .16 5.75** OIG (.37**),Instrumentele Ondersteuning (.13), OIGxInstrumentele Ondersteuning (-.03) OIG, Gedragsmatig Terugtrekken, OIGxGedragsmatig Terugtrekken .22 8.84** OIG (.34**),Gedragsmatig Terugtrekken (.31**), OIGxGedragsmatig Terugtrekken (-.11) OIG, Ventileren, OIGxVentileren .21 8.20** OIG (.36**),Ventileren (.28**), OIGxVentileren (-.06) OIG, Positieve Herkadering, OIGxPositieve Herkadering .16 6.05** OIG (.35**),Positieve Herkadering (.15), OIGxPositieve Herkadering (.00) OIG, Planning, OIGxPlanning .14 5.21** OIG (.36**), Planning (-.01), OIGxPlanning (.06) OIG, Acceptatie, OIGxAcceptatie .14 5.14** OIG (.39**), Acceptatie (.00), OIGxAcceptatie (-.04) OIG, Religie, OIGxReligie .18 6.59** OIG (.38**), Religie (.17), OIGxReligie (.04) OIG, Zelfverwijt, OIGxZelfverwijt .26 10.97** OIG (.24), Zelfverwijt (.35**), OIGxZelfverwijt (.04) OIG, Moving Inward, OIGxMoving Inward .27 11.40** OIG (.13), Moving Inward (.39**), OIGxMoving Inward (.10) OIG, Moving Outward, OIGxMoving Outward .28 12.30** OIG (.26*), Moving Outward (.43**), OIGxMoving Outward (-.07) OIG, Moving Away, OIGxMoving Away .32 14.69** OIG (.17), Moving Away (.57**), OIGxMoving Away -.17() OIG, Moving With, OIGxMoving With .35 16.80** OIG (.11), Moving With (.51**), OIGxMoving With (.04) Algemene gevolgen 74 Psychische gevolgen OIG, Zelfafleiding, OIGxZelfafleiding .03 1.72 OIG (.12), Zelfafleiding (.05), OIGxZelfafleiding (-.17) OIG; Actieve Coping, OIGxActieve Coping .00 .22 OIG (.06), Actieve Coping (.00), OIGxActieve Coping (.02) OIG, Middelengebruik, OIGxMiddelengebruik .05 2.74* OIG (.07),Middelengebruik (.20*), OIGxMiddelengebruik (-.13) OIG, Emotionele Ondersteuning, OIGxEmotionele Ondersteuning .03 1.64 OIG (.02),Emotionele Ondersteuning (.16*), OIGxEmotionele Ondersteuning (.04) OIG, Instrumentele Ondersteuning, OIGxInstrumentele Ondersteuning .01 .94 OIG (.04),Instrumentele Ondersteuning (.09), OIGxInstrumentele Ondersteuning (.08) OIG, Gedragsmatig Terugtrekken, OIGxGedragsmatig Terugtrekken .06 3.60* OIG (.04),Gedragsmatig Terugtrekken (.25**), OIGxGedragsmatig Terugtrekken (-.03) OIG, Ventileren, OIGxVentileren .06 3.58* OIG (.10),Ventileren (.21**), OIGxVentileren (-.14) OIG, Positieve Herkadering, OIGxPositieve Herkadering .01 .48 OIG (.07),Positieve Herkadering (-.07), OIGxPositieve Herkadering (.01) OIG, Planning, OIGxPlanning .01 .52 OIG (.08), Planning (.05), OIGxPlanning (-.06) OIG, Humor, OIGxHumor .01 .49 OIG (.03),Humor (.05), OIGxHumor (.06) OIG, Zelfverwijt, OIGxZelfverwijt .14 8.12** OIG (-.01), Zelfverwijt (.37**), OIGxZelfverwijt (-.03) OIG, Moving Inward, .07 2.24 OIG (-.23), Moving Inward (.24*), OIGxMoving Inward (.18) OIG, Moving Outward, OIGxMoving Outward .05 1.53 OIG (-.07), Moving Outward (.23), OIGxMoving Outward (.01) OIG, Moving Away, OIGxMoving Away .07 2.32 OIG (-.15), Moving Away (.34*), OIGxMoving Away (-.05) OIG, Moving With, OIGxMoving With .02 .73 OIG (-.07), Moving With (.17), OIGxMoving With (.02) OIGxMoving Inward Noot. Alle variabelen zijn gestandaardiseerd. *p < .05. **p < .01. 75