De Gevolgen van Ongewenst Intrusief Gedrag in Partnerrelaties

advertisement
Academiejaar 2014 - 2015
Tweede semester examenperiode
De Gevolgen van Ongewenst Intrusief Gedrag in Partnerrelaties: Een
Studie naar de Rol van Coping
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de
Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie
door
Evi Lima Marques
Promotor:
dr. Olivia De Smet
Ondergetekende, Evi Lima Marques, geeft toelating tot het raadplegen van deze masterproef
door derden.
Dankwoord
Deze masterproef vormt het sluitstuk van mijn opleiding tot Master in de Klinische
Psychologie aan de Universiteit Gent. Het schrijven van een masterproef is geen sinecure en
was niet gelukt zonder de hulp van een aantal mensen. Graag wil ik hier de kans grijpen om de
mensen te bedanken die mij gedurende het schrijven van deze masterproef hebben gesteund.
Allereerst wil ik mijn promotor, dr. De Smet bedanken. Ik heb zelden een dergelijke
ondersteuning genoten tijdens het maken van een werkstuk. Zonder haar constructieve
feedback en nauwgezette begeleiding had ik deze masterproef nooit zo goed kunnen
voltooien. Daarnaast wil ik graag dr. Van Parys en dr. Hellemans bedanken om mijn promotor
tijdens haar zwangerschapsverlof te vervangen. Zij moesten zich hierdoor op korte tijd
inwerken in het onderwerp van mijn thesis. Bedankt om me te begeleiden en ondersteunen in
het tot stand komen van mijn resultaten en discussie!
Een speciale dank gaat uit naar mijn ouders en in het bijzonder naar mijn moeder.
Zonder haar had ik nooit de mogelijkheid gehad om verder te studeren. Bedankt voor het
vertrouwen en de eindeloze steun doorheen mijn hele opleiding. Ook wil ik graag mijn vriend
Steven, mijn vriendinnen en familie bedanken voor de ondersteuning, de afleiding en het hart
onder de riem tijdens moeilijke momenten. In het bijzonder wil ik Hanne vermelden, een
vriendin waar ik altijd bij terecht kon voor vragen over statistiek en data-analyse. Je was een
hele steun voor me, bedankt!
Ten slotte wil ik graag de 80 koppels bedanken die meededen aan het onderzoek.
Bedankt om de tijd te nemen stil te staan bij jullie huidige relatie. Zonder jullie was er geen
masterproef geweest!
Abstract
Deze studie onderzocht ongewenst, intrusief gedrag (OIG) bij 80 Vlaamse koppels.
Onderzoek toont aan dat OIG vooral voorkomt in de context van intieme relaties, met name bij
partners en ex-partners, en dat dit gedrag gerelateerd is aan een slechter welzijn.
Vernieuwend aan huidig onderzoek was dat we gebruik maakten van een populatie koppels op
volwassen leeftijd zodat OIG in de relatie onderzocht kon worden. Deze scriptie onderzocht de
associatie tussen OIG en welzijn, meer bepaald de ruime range van mogelijke problemen op
verschillende domeinen ten gevolge van het ervaren van OIG en een individuele welzijnsmaat
om meer specifiek de mate van mogelijke psychische klachten ten gevolge van het ervaren van
OIG te onderzoeken. Vervolgens werd de associatie tussen verschillende copingstijlen (e.g.
situatiespecifieke copingstijlen en algemene, dispositionele copingstijlen) en individueel
welzijn nagegaan. Tevens werd nagegaan of coping een modererende rol heeft in de associatie
tussen de mate waarin mensen OIG ervaren van de partner en hun mate van individueel
welzijn. De huidige scriptie toonde aan dat OIG ook in een steekproef van Vlaamse koppels
regelmatig voorkomt. Personen die meer OIG ondergingen, ervoeren een slechter welzijn en
een slechter welzijn was gerelateerd aan meer coping. De huidige studie biedt een vermoeden
voor een moderatoreffect van coping op de associatie tussen OIG en welzijn. Door het crosssectioneel design van het onderzoek was het onmogelijk om uitspraken te doen over
causaliteit of over de aard van de samenhang van de verschillende variabelen. Verder
onderzoek is aangewezen om de gevonden resultaten te repliceren en uit te breiden.
.
Inhoudsopgave
Inleiding ..................................................................................................................1
Stalking en OIG ....................................................................................................1
Definities. ........................................................................................................1
Soorten gedrag. ................................................................................................4
Prevalentie.. .....................................................................................................5
De Impact van het Ervaren van OIG ......................................................................7
Coping met OIG....................................................................................................9
De Rol van Coping in de Associatie tussen het Ervaren van OIG en Welzijn. ......... 11
Huidige Studie ................................................................................................... 14
Methode ............................................................................................................... 17
Steekproef ......................................................................................................... 17
Vragenlijsten...................................................................................................... 17
Algemene gegevens. ....................................................................................... 18
Obsessive relational intrusion-42 Slachtoffer-versie (ORI-42 S-versie) .............. 18
General Health Questionnaire-12 (GHQ-12) ..................................................... 19
Symptoms Rating Scale (SRS) .......................................................................... 19
Brief Cope ...................................................................................................... 20
Coping Rating Scale (CRS) ................................................................................ 21
Procedure .......................................................................................................... 22
Resultaten ............................................................................................................. 24
Beschrijvende statistiek ..................................................................................... 24
Verklarende statistiek ........................................................................................ 32
Discussie................................................................................................................ 38
Onderzoeksbevindingen ..................................................................................... 38
Sterktes en Beperkingen van de Huidige Studie en Implicaties voor Toekomstig
Onderzoek en de Praktijk .................................................................................. 43
Conclusies .......................................................................................................... 45
Referentielijst ........................................................................................................ 47
Bijlagen ................................................................................................................. 55
Inleiding
Deze studie focust op ongewenst intrusief gedrag (OIG) in partnerrelaties. Dit gedrag is
nauw gerelateerd aan de meer gekende term stalking, de extremere en ernstigere vorm van
OIG (Spitzberg & Cupach, 2014). Stalking wordt door de media voornamelijk afgeschilderd als
de vaak gewelddadige achtervolging van filmsterren en andere bekende personen door, voor
het slachtoffer, onbekende daders die lijden aan erotomanie (i.e., een waanstoornis waarbij
iemand zich inbeeldt dat een ander verliefd is op hem of haar; Cupach & Spitzberg, 2004;
Langhinrichsen-Rohling, Palarea, Cohen, & Rohling, 2000; Logan, Cole, Shannon, & Walker,
2006; Spitzberg & Cupach, 2003, 2014; Spitzberg, Nicastro, & Cousins, 1998; Vinkers,
Finkenauer, & Hawk, 2011). Onderzoek toont echter aan dat deze gedragingen vooral
voorkomen in de context van intieme relaties, met name bij partners en ex-partners (Abrams
& Robinsons, 1998; Brewster, 2009; Logan et al., 2006; Spitzberg & Cupach, 2007; Tjaden &
Thoennes, 1998, 2000). Er is dan ook pas sinds kort meer onderzoeksaandacht voor stalking en
OIG in partnerrelaties (Brewster, 2009; Logan et al., 2006; Vinkers et al., 2011). Het is
belangrijk om deze gedragingen in partnerrelaties verder te onderzoeken omdat uit studies
blijkt dat het ervaren van die gedragingen een hoger risico inhoudt voor het ervaren van
ruimere vormen van partnergeweld (Logan et al., 2006) en een grote diversiteit van
gezondheidsproblemen (Amar, 2006; Kamphuis, Emmelkamp, & Bartak, 2003; Logan et al.,
2006; Pathé & Mullen, 1997). Aangezien het ervaren van OIG’en door een partner een
vermindering van het welzijn van het slachtoffer kan inhouden, lijkt het interessant om na te
gaan of bepaalde factoren een invloed kunnen uitoefenen op de aard van dit verband. In deze
masterproef willen we nagaan welke rol coping speelt in het verband tussen het ervaren van
OIG door de partner en het welzijn van het slachtoffer. Vooraleer hier dieper op in te gaan,
geven we eerst een overzicht van wat stalking en OIG precies zijn.
Stalking en OIG
Definities. Volgens Meloy (1999) is stalking een oud gedrag dat recent als misdaad
omschreven wordt. De eerste wet die stalking als misdrijf omschrijft, werd pas opgesteld in
1990 te Californië, Noord-Amerika. Vanaf toen is het snel gegaan: tegen het jaar 2000 werd
stalking als misdaad erkend in alle 50 Verenigde Staten van Amerika (Smartt, 2001). Ook
andere landen bleven niet achter; tegenwoordig hebben Canada, Australië en verscheidene
Europese landen stalking als misdrijf omschreven (De Fazio, 2009; Smartt, 2001). In België is
1
stalking onder de term “belaging” sinds 1998 een strafbaar feit (cf., de Belgische
belagingswet).
Ondanks dat ze allen naar hetzelfde gedrag verwijzen, varieert de wetgeving in
verband met stalking in de verschillende landen (De Fazio, 2009; Thompson & Dennison,
2008). De Fazio (2009) geeft twee grote verschillen aan op basis waarvan de Belgische
belagingswet verschilt van de stalkingswetgeving in andere landen. Ten eerste verschilt de
Belgische wetgeving van de andere wetten op het gebied van de aard van het gedrag. De
meeste Amerikaanse en Europese wetten spreken met name pas van stalking als het gaat om
persistent, herhaaldelijk gedrag terwijl in de Belgische wetgeving één handeling voldoende is
om te kunnen spreken van stalking. Ten tweede stellen de meeste niet-Belgische wetgevingen
dat er pas sprake kan zijn van stalking als het slachtoffer angst of dreiging ervaart terwijl men
in België al van stalking spreekt wanneer het slachtoffer een ‘ernstige rustverstoring’ ervaart
(De Fazio, 2009; Thompson & Dennison, 2008).
Net zoals bij de juridische definities zijn er ook grote verschillen tussen de
gedragsmatige stalkingsdefinities die gebruikt worden in onderzoek (Thompson & Dennison,
2008). De voornaamste reden is dat de gedragingen die stalking omvatten kunnen geplaatst
worden op een continuüm van normaal, aanvaardbaar gedrag tot erg afwijkend ongewenst,
persistent gedrag (Ogilvie, 2000). Om stalking te operationaliseren worden onderzoekers
geacht een punt op het continuüm te kiezen vanaf waar het gedrag als stalking wordt
beschouwd (Thompson & Dennison, 2008). Dit heeft geresulteerd in vele verschillende
onderzoeken waarbij telkens andere criteria en definities gebruikt worden, hetgeen de
generaliseerbaarheid van onderzoeksbevindingen soms bemoeilijkt (Thompson & Dennison,
2008). Zo verschillen wetenschappelijke definities op basis van welke soorten gedragingen
men opneemt als stalkingsgedragingen, de mogelijke intenties van de stalker die men in
rekening brengt en hoeveel incidenten er moeten gebeuren voor men kan spreken van stalking
(De Smet, 2013; De Fazio, 2009). Door de gemeenschappelijke elementen uit deze
verschillende stalkingsdefinities te halen hebben Spitzberg en Cupach (2007) de meest
omvattende definitie kunnen opstellen: “Stalking is een (a) intentioneel (b) patroon van
herhaalde gedragingen naar één of meerdere personen (c) die ongewenst zijn en (d) resulteren
in angst of die een redelijk persoon (of jury) als angstwekkend of bedreigend zou zien” (p. 66).
Uit deze definitie komen enkele belangrijke stalkingscriteria naar voor. Ten eerste moet het
gedrag van de dader als intentioneel bestempeld kunnen worden. Dit is soms moeilijk te
2
beoordelen, bijvoorbeeld bij personen die lijden aan een psychose of aan een andere
geestesstoornis (Meloy, 1999; Spitzberg & Cupach, 2007). Het tweede criterium maakt
duidelijk dat men pas van stalking kan spreken bij de aanwezigheid van op zijn minst twee
gedragingen (Lewis, Fremouw, Del Ben, & Farr, 2001; Mullen, Pathé, Purcell, & Stuart, 1999;
Tjaden & Thoennes, 1998). Het derde kenmerk betreft het ongewilde karakter van stalking wat
eveneens soms moeilijk vast te stellen is. Sommige slachtoffers proberen met name uit angst,
schuldgevoel of vriendelijkheid contact op te nemen met de dader en hem of haar zo tot rede
te brengen waardoor het gedrag verkeerdelijk als minder ongewenst voor het slachtoffer
gezien zou kunnen worden (Meloy, 1999; Spitzberg & Cupach, 2007). Het laatste kenmerk legt
de nadruk op de perceptie van het slachtoffer die het gedrag van de dader als angstwekkend
of bedreigend moet waarnemen (Abrams & Robinson, 1998; Meloy, 1999; Spitzberg & Cupach,
2007).
Zoals eerder vermeld stelt de media stalking voornamelijk voor als gewelddadig en
ernstig achtervolgingsgedrag ten aanzien van beroemde personen door een geestesgestoorde
vreemde. De eerste stalkingsonderzoeken gebeurden dan ook vanuit het klinische/forensische
idee dat stalking gelinkt was met erotomanie (i.e., een waanstoornis waarbij iemand zich
inbeeld dat een ander verliefd op is op hem of haar; Cupach & Spitzberg, 2004; De Smet, 2013;
Spitzberg & Cupach, 2003, 2014). Na verloop van tijd werd duidelijk dat stalking voornamelijk
in de relationele sfeer, meerbepaald de context van (ex-)partnerrelaties voorkomt. Om die
reden was er nood aan een nieuw begrippenkader dat stalking in de context van intieme (ex-)
relaties kon beschrijven (De Smet, 2013; De Smet & Buysse, 2011). Bijgevolg ontstonden er
vanaf de late jaren 1990 termen zoals obsessive relational intrusion (Cupach & Spitzberg, 1998;
Spitzberg et al., 1998) en unwanted pursuit behavior (Langhinrichsen-Rohling et al., 2000) die
de notie van relatiegerelateerde stalking omvatten.
Obsessive relational intrusion verwijst naar “het herhaaldelijk en ongewenst achternazitten en
schenden van iemands gevoel van fysieke of symbolische privacy door een ander persoon, een
vreemde of een verwante, die naar een intieme relatie verlangt en/of deze veronderstelt”
(Cupach & Spitzberg, 1998, pp. 234-235). Gelijkaardig, verwijst unwanted pursuit behavior
(Langhinrichsen-Rohling et al., 2000) naar “activiteiten die bestaan uit het aanhoudend en
ongewenst achternazitten van een romantische relatie tussen individuen die op dat moment
geen consensuele romantische relatie met elkaar hebben“ (p. 73). Deze termen verwijzen naar
3
wat in deze studie OIG heet. De Smet en Buysse (2011) omschreven, gebaseerd op de vorige
twee definities, OIG als:
Het obsessief, herhaald, intrusief en ongewenst nastreven van ofwel
intimiteit ofwel een romantische relatie tussen twee mensen die (nog)
geen liefdesrelatie hebben met elkaar, relatiepartners zijn of de relatie
verbroken hebben, en dit door gedrag of acties die de privacy van de
andere schenden. (p. 2)
Het begrip OIG is gerelateerd aan het concept stalking, maar er zijn – volgens
bovenstaande definities – twee belangrijke verschillen tussen beide concepten (Cupach &
Spitzberg, 1998, 2004; Spitzberg & Cupach, 2007). Ten eerste is er een verschil in de impact
van het gedrag. Stalking kenmerkt zich per definitie door de aanwezigheid van een gevoel van
angst of bedreiging bij het slachtoffer. Daarentegen lokt OIG niet altijd angst of bedreiging uit.
OIG wordt veelal gepercipieerd als louter vervelend of frustrerend. Er wordt dan ook gesteld
dat OIG naar een breder continuüm van mild tot ernstig intrusief gedrag verwijst, waarbij
stalking beschouwd wordt als een ernstige vorm van OIG. Het tweede verschil situeert zich op
vlak van de motivatie van het gedrag. OIG heeft per definitie als motivatie het streven naar
(meer) intimiteit. Stalking kan daarentegen ook voortvloeien uit andere motieven, zoals het
puur willen nemen van wraak (Cupach & Spitzberg, 1998, 2004; Spitzberg & Cupach, 2007). In
deze masterproef richtten we ons op de ruime range van OIG’en die relatiepartners stellen ten
aanzien van elkaar en waarbij het bekomen van meer intimiteit als doel wordt gesteld.
Soorten gedrag. Cupach en Spitzberg (2004; zie ook Spitzberg & Cupach, 2007)
deelden, op basis van meta-analyse, de ruime range van OIG’en die vermeld worden in de
literatuur op in acht verschillende gedragsclusters. Deze acht gedragsclusters zijn: (a)
overdreven flirtgedrag (e.g., grote en ongevraagde gunsten doen voor het slachtoffer), (b)
ongewenste communicatie via technologie (e.g., het overdreven sturen van liefdesverklaringen
via SMS, email, sociale media), (c) face-to-face contact (e.g., ongewenst opdagen op plaatsen
waar het slachtoffer zich bevindt), (d) toezichthoudend gedrag (e.g., meer informatie proberen
verkrijgen
door
het
slachtoffer
te
achtervolgen),
(e)
persoonlijk
en
wettelijk
grensoverschrijdend gedrag (e.g., binnendringen in het huis van het slachtoffer), (f) kwellend
en intimiderend gedrag (e.g., het opsturen van foto’s van het slachtoffer genomen zonder
zijn/haar medeweten), (g) bedreigend gedrag (e.g., dreigen om familie of vrienden van het
4
slachtoffer te kwetsen), (h) gewelddadig gedrag (e.g., het fysiek pijnigen of verkrachten van
het slachtoffer). Deze studie onderzocht het voorkomen van bovenstaande ruime range van
OIG’en in partnerrelaties.
Prevalentie. Omwille van verschillende redenen is het niet gemakkelijk een goed idee
te krijgen van de mate waarin stalking voorkomt. Ten eerste kunnen de prevalentiecijfers
verschillen naargelang welke soort populatie (klinische populatie, algemene populatie of
studentenpopulatie)
onderzocht
werd.
Vervolgens
kan
ook
de
soort prevalentie
(puntprevalentie, jaarprevalentie, levensloopprevalentie) die onderzocht werd een diversiteit
in de cijfers teweegbrengen. Ten derde variëren de prevalentiecijfers naargelang de striktheid
van de definitie die onderzoekers hanteren. Zo gebruikten Tjaden en Thoennes (1998) in een
grote nationale bevraging bij 16.000 personen in Amerika een strenge juridische
stalkingsdefinitie waarbij een hoge mate van ervaren angst vereist werd. Uit de resultaten
bleek dat 2% van de mannen en 8% van de vrouwen ooit in hun leven gestalkt werd. Indien er
geen ernstige angst werd vereist, resulteerde dit in hogere prevalentiecijfers voor zowel
mannen (6%) als vrouwen (12%). Mannen waren vaker de daders (87% tegenover 13%
vrouwen) en vrouwen de slachtoffers (78% tegenover 22% mannen) van stalking. Tjaden en
Thoennes (1998; 2000) vonden overigens dat 59% van de vrouwelijke slachtoffers en 30% van
de mannelijke slachtoffers in hun steekproef gestalkt werden door een partner. Bij de
vrouwelijke slachtoffers die gestalkt werden door een (ex)-partner begon het stalken in de
meerderheid van de gevallen (57.2%) reeds tijdens de relatie. Bij de mannelijke slachtoffers
werd deze tendens niet geobserveerd, zij werden vooral gestalkt door kennissen en
onbekenden. Deze cijfers tonen dan ook aan dat het niet ongewoon is dat stalking zich
voordoet tussen partners. Deze bevinding werd ook vastgesteld in een recentere Europese
prevalentiestudie naar stalking uitgevoerd bij 22.804 personen in Groot-Brittannië (Finney,
2006). In die studie vond men dat 15% van de mannen en 23% van de vrouwen ooit in hun
leven gestalkt werden. Drieëndertig procent van de vrouwelijke slachtoffers en 25% van de
mannelijke slachtoffers werden ooit gestalkt door een (ex)-partner, waarvan respectievelijk
12% en 11% tijdens de huidige relatie. In België zijn er weinig prevalentiecijfers betreffende
stalking gekend en is er nog minder geweten over het voorkomen van stalking in
partnerrelaties. Uit cijfers van de federale politie van 2011 werden in België 23.909 gevallen
van stalking geregistreerd, een stijging van 1% tegenover 2010. Meer gedetailleerde informatie
hierrond is er helaas niet voorhanden (Federale Politie, 2011).
5
OIG is, in tegenstelling tot stalking, vooral onderzocht in kleinschalige steekproeven
van universiteitsstudenten in plaats van in grote nationale bevolkingssteekproeven. Doordat
OIG minder streng geoperationaliseerd wordt dan stalking worden in deze studies naar OIG
doorgaans hogere prevalentiecijfers gevonden. Derby, Knox, en Easterling (2012) vonden
bijvoorbeeld in hun onderzoek naar intrusief gedrag in romantische relaties bij 268
universiteitsstudenten dat 66% van de studenten toegaf de spullen van hun partner gemiddeld
drie keer stiekem te hebben onderzocht. Brewster (2003) bevroeg volwassen vrouwelijke
slachtoffers van ex-partnerstalking over het controlerende gedrag van hun ex-partner tijdens
de relatie; 98% procent van de vrouwen gaf aan dat de relatie normaal startte, en dat de
partner pas na verloop van tijd obsessief gedrag vertoonde. Achttien procent gaf aan dat dit
obsessief gedrag in het begin flatteerde, maar na een tijd drong door dat het gedrag ongezond
was. Brewster (2003) beargumenteert dan ook dat een slachtoffer van OIG in een
partnerrelatie niet altijd opmerkt dat de partner te veel controle uitoefent. Dit kan onderzoek
naar OIG bemoeilijken omdat het slachtoffer zelf niet steeds doorheeft dat het gecontroleerd
wordt. Lavy, Mikulincer, Shaver, en Gillath (2009) onderzochten het voorkomen van OIG
tussen partners in verschillende culturen (Joodse Israëlieten, Arabische Israëlieten,
Amerikanen en Indiërs) en vonden dat OIG in relaties niet ongewoon is en vaak voorkomt in
relaties waarbij de partners sterk afhankelijk zijn van elkaar. Vijfenvijftig procent van de totale
steekproef rapporteerde dat hun partner hun gedrag, attitudes of beslissingen heeft proberen
te controleren of veranderen. Tevens gaf hetzelfde aantal participanten aan inbreuk op hun
fysieke of psychologische privacy te hebben meegemaakt.
Cijfers uit grootschalige stalkingsstudies (cf., supra) geven aan dat daders van ernstige
vormen van stalking vooral van het mannelijke geslacht zijn, terwijl studies naar ruimere
vormen van OIG minder geslachtsverschillen vinden in het voorkomen van OIG. In onderzoek
naar OIG bij ex-partners blijken mannen en vrouwen even vaak dergelijk gedrag te stellen
(Dutton & Winstead, 2006; Cupach & Spitzberg, 2000; Langhinrichsen-Rohling et al.,2000) en
studies naar OIG in partnerrelaties (Burke, Wallen, Vail-Smith, & Knox, 2011; Derby et al.,
2012; Vinkers et al., 2011) tonen zelfs aan dat vrouwen vaker intrusief gedrag stellen dan
mannen. Derby, Knox, en Easterling (2012) en Burke et al. (2011) rapporteren dat mannen en
vrouwen elkaar voornamelijk controleren middels het internet en mobiele communicatie. Zo
inspecteren partners elkaars sms’en, gsm, internetgeschiedenis, sociale media en mails (Derby
et al., 2012) of ze controleren elkaar ook door hun partner buitensporig te bellen of te sms’en
(Burke et al., 2011).
6
De Impact van het Ervaren van OIG
In het vrij recente, beperkte onderzoek naar OIG in partnerrelaties hebben
verschillende onderzoekers zich gebogen over de vraag wat maakt dat partners deze
gedragingen stellen. Op relationeel niveau kan bijvoorbeeld een meer angstige
hechtingsoriëntatie in de partnerrelatie en een gebrek aan openheid en vertrouwen tussen
relatiepartners een risico inhouden voor het stellen van meer OIG (Lavy, Mikulincer, & Shaver,
2010; Vinkers et al., 2011). Qua individuele risicofactoren stelden enkele onderzoekers vast dat
onder andere de neiging tot jaloersheid gerelateerd is aan OIG (Davis, Ace, & Andra, 2000;
Derby et al., 2012; Langhinrichsen-Rochling et al., 2000). Risicofactoren voor OIG op
contextueel niveau betreffen bijvoorbeeld het toenemend gebruik van technologie in onze
huidige maatschappij zoals internet en GSM (Burke et al., 2011; Helsper & Whitty, 2010;
Tokunga, 2011). In deze studie werd niet zozeer gefocust op het onderzoeken van
risicofactoren voor het stellen van OIG, maar wel op het bestuderen van de gevolgen die het
ervaren van dit gedrag in partnerrelaties met zich meebrengt.
De gevolgen van het ervaren van OIG en stalking zijn al regelmatig bestudeerd en
beschreven. Slechts weinig studies rapporteren over de impact die OIG kan hebben op het
slachtoffer indien men deze handelingen van zijn of haar relatiepartner ervaart (Vinkers et al.,
2011), wat dan ook de focus vormde van deze masterproef. Sheridan, Blaauw, en Davies
(2003) vonden dat stalking door (ex-)partners een andere dynamiek en ergere gevolgen heeft
dan stalking door een vreemde, wat de noodzaak naar dergelijk onderzoek alleen maar
bevestigt. In deze studie hanteerden we de onderverdeling van mogelijke gevolgen van OIG en
stalking opgesteld door Cupach en Spitzberg (2004; zie ook Spitzberg & Cupach, 2007) op basis
van hun meta-analyse van alle gevolgen beschreven in de stalkingsliteratuur. Op basis van hun
meta-analyse delen deze auteurs de gevolgen van het ervaren van stalking of OIG op in negen
categorieën. Vooraleerst beschrijven ze de algemene gevolgen, dit omvat de globale schade
aan de gezondheid van het slachtoffer. Hieronder vallen onder andere algemene stress, een
verminderd welzijn en algemene psychische ziektes (Spitzberg & Cupach, 2014). Brewster
(2009) en Logan et al. (2006) wijzen bijvoorbeeld op het gevaar voor chronische stress ten
gevolge van een voortdurend gevoel van onveiligheid. Vervolgens kunnen er ook emotionele
gevolgen optreden. Slachtoffers van stalking of OIG vertonen meer negatief affect zoals
frustratie, hulpeloosheid en ontreddering, kwaadheid, eenzaamheid, angst of bezorgdheid,
verdriet en minder vertrouwen in anderen (Amar, 2006; Brewster, 1998; Kamphuis, et al.,
7
2003; Logan et al., 2006; Pathé & Mullen, 1997). Ten derde onderscheiden Cupach en
Spitzberg ook sociale gevolgen dewelke vaak geassocieerd zijn met gedragsmatige
veranderingen, de vierde categorie van gevolgen. Verscheidene studies (Amar, 2006; Blaauw,
Winkel, Arensman, Sheridan, & Freeve, 2002; Pathé & Mullen, 1997; Tjaden & Thoennes,
1998) rapporteren bijvoorbeeld dat stalkingsslachtoffers verhuisden of veranderden van
school/werk, wat sociale gevolgen zoals sociale isolatie kan inhouden. Slachtoffers geven
daarnaast ook bijvoorbeeld aan sociale activiteiten over te slaan en niet naar het werk te gaan.
Andere veranderingen in routines en gedrag, zoals zijn of haar telefoonnummer veranderen of
extra voorzorgen nemen zijn ook mogelijk (Amar, 2006; Blaauw et al., 2002). Verder worden er
ook fysieke gezondheidsgevolgen onderscheiden, zoals verschillende stressgerelateerde
lichamelijke problemen (Brewster, 2009; Logan et al., 2006; Tjaden & Thoennes, 1998), fysieke
verwondingen (Amar, 2006; Mechanic, Weaver, & Resick, 2008; Spitzberg & Cupach, 2014),
blauwe plekken, blauwe ogen, opgezwollen of gescheurde lippen, stijve spieren (Amar, 2006),
hoofdpijn, en slaaploosheid (Pathé & Mullen, 1997). Onder de cognitieve gevolgen, de zesde
categorie, vallen zaken zoals het feit dat slachtoffers meer zelfmoordgedachten hebben
(Blaauw et al., 2002; Pathé & Mullen, 1997; Purcell, Pathé, & Mullen, 2005) en een negatievere
overtuiging naar de dader toe hebben (Amar, 2006). Daarnaast ervaren slachtoffers ook
materiële en financiële gevolgen zoals diefstal en schade aan eigendommen (Amar, 2006;
Blaauw et al., 2002) maar ook het feit dat zij vaak kosten moeten maken om de stalker te doen
stoppen, zoals investeren in beveiliging (Spitzberg & Cupach, 2014; Tjaden & Thoennes, 1998).
Een voorlaatste categorie zijn de spirituele gevolgen dewelke verwijzen naar het slachtoffer
zijn of haar verlies van geloof in onder andere godsdienst, zichzelf, anderen of het gerecht
(Spitzberg & Cupach, 2014). Ten slotte duiden Cupach en Spitzberg nog op de categorie
veerkracht: naast negatieve gevolgen rapporteren slachtoffers soms ook positieve effecten van
hun slachtofferschap. In de studie van Logan et al. (2006) rapporteerden ongeveer de helft van
de vrouwen minstens één positief effect ten gevolge van stalking, zoals een verhoging van hun
zelfvertrouwen en/of zelfwaarde. Maar ook Spitzberg en Rhea (1999) en Nguyen, Spitzberg, en
Lee (2012) vonden een positieve correlatie tussen het ervaren van OIG en veerkracht. Nguyen
et al. (2012) rapporteren bovendien dat hoe meer OIG iemand waarneemt, hoe meer
negatieve gevolgen die persoon ervaart.
Verscheidene studies hebben zich specifiek gericht naar de negatieve consequenties
van stalking en OIG op de mentale gezondheid van slachtoffers en de eventuele psychische
problemen die zij ervaren ten gevolge van het gedrag. Doordat er bij ons weten geen studies
8
zijn naar het mentale welzijn van slachtoffers van OIG in partnerrelaties vermelden we hier
enkele bevindingen van studies naar de impact van stalking op het mentaal welbevinden van
slachtoffers. Zo blijkt uit verschillende studies dat slachtoffers van stalking lijden onder
angstsymptomen, posttraumatische stress symptomen, somatische klachten en depressies
(Amar, 2006; Brewster, 1998; Kamphuis et al., 2003; Lotan et al., 2006; Mechanic, Weaver, &
Resick, 2008; Pathé & Mullen, 1997; Pimlott-Kubiak & Cortina, 2003). In onderzoek naar het
mentale welzijn van stalkingslachtoffers wordt vaak gebruikt gemaakt van de General Health
Questionnaire (GHQ; Goldberg, 1972). Onderzoek met deze vragenlijst geeft aan dat
stalkingslachtoffers duidelijk meer kans hebben om psychopathologische symptomen te
vertonen in vergelijking met andere groepen (Purcell et al., 2004, 2005). Een overgroot deel
van de slachtoffers behaalt een score die wijst op de aanwezigheid van een psychiatrische
stoornis zoals depressie, angst of hypochondrie (78%; Blaauw et al., 2002). Onderzoek met de
GHQ geeft verder ook aan dat bepaalde kenmerken van stalking geassocieerd zijn met de
ervaring van meer psychopathologische symptomen. Deze kenmerken betreffen ondermeer
het soort gedrag dat men ervaart (zoals achtervolging en het vernielen van eigendom; Blaauw
et al., 2002), het aantal gedragingen (zes of meer gedragingen; Blaauw et al., 2002), de
frequentie van het gedrag (dagelijks gestalkt worden; Blaauw et al., 2002), de duur van het
gedrag (langer dan twee weken; Purcell et al., 2004, 2005) en de aanwezigheid van geweld
tijdens het stalken (Björklund, 2010).
In deze studie werden er naar analogie met bovenstaande bevindingen twee
vragenlijsten gebruikt voor het meten van de gevolgen van OIG. Ten eerste werd er gebruik
gemaakt van een individuele welzijnsmaat die peilt naar de ruime range van mogelijke
problemen op verschillende domeinen ten gevolge van het ervaren van OIG (in lijn met de
categorieën van Cupach en Spitzberg). Ten tweede werd er een bijkomende individuele
welzijnsmaat gebruikt om meer specifiek de mate van mogelijke psychische klachten ten
gevolge van het ervaren van OIG te onderzoeken (nl. de GHQ).
Coping met OIG
Een vaak voorkomende en algemeen aanvaarde definitie in de literatuur rond coping is
die van Lazarus en Folkman: “de gedachten en gedragingen die gebruikt worden om interne en
externe eisen van situaties die als stressvol beoordeeld worden te beheren.“ (Folkman &
Moskowitz, 2004, pp. 746-747). Folkman en Lazarus stelden ook een eerste, op
theoriegebaseerde onderverdeling in coping voor, namelijk emotiegeoriënteerde coping en
9
probleemgeoriënteerde coping (Folkman & Wiskowitz, 2004). Een persoon met een
probleemgeoriënteerde copingstijl wil het probleem dat stress veroorzaakt actief aanpakken.
Dit in tegenstelling tot de emotiegeoriënteerde coping waarbij de persoon de negatieve
emoties die door de stress worden teweeggebracht wilt reguleren door ze te ontkennen of
zich er van te distantiëren (Carver et al., 1989; Folkman & Wiskowitz, 2004; Logan et al., 2006).
Andere onderzoekers (Pearlin & Schooler, 1978; Park & Folkman, 1997) stelden een driedelige
onderverdeling
voor:
probleemgeoriënteerde,
emotiegeoriënteerde
en
betekenisgeoriënteerde coping; waarbij het slachtoffer betekenisgeoriënteerde coping
gebruikt om de betekenis van de situatie te wijzigen (Folkman & Wiskowitz, 2004). Andere, op
empirische data gebaseerde onderverdelingen stellen vaak een bijkomende sociale dimensie
voor zoals in de onderverdeling van Zautra, Sheets, en Sandler (1996). Zij spreken over de
copingcategorieën vermijding, actieve coping, positieve cognitieve herstructurering en het
zoeken van ondersteuning. Folkman en Wiskowitz (2004) rapporteren dat de theoretische
onderverdeling in twee dimensies (zijnde de probleemgeoriënteerde en emotiegeoriënteerde
coping) de grote diversiteit aan copingstijlen minder complex maakt en zo de dialoog tussen
onderzoekers hieromtrent bevordert. Daarom is er in deze studie voor gekozen om de meer
dispositionele, niet-stalkingspecifieke copingstijlen in deze twee dimensies onder te verdelen.
In deze masterproef onderzochten we naast de meer algemene, dispositionele
copingstijlen die mensen over het algemeen hanteren om met stressvolle gebeurtenissen om
te gaan ook situatiespecifieke copingstrategieën die mensen hanteren om specifiek met OIG
om te gaan. Om deze OIG-specifieke coping te beschrijven, vertrokken we vanuit de
stalkingsliteratuur. Spitzberg en Cupach (2007, 2014) maakten een onderscheid tussen
verschillende copingstijlen om met stalking en OIG om te gaan. Zij onderscheiden vijf
verschillende copingstrategieën: (a) moving with, (b) moving away, (c) moving against, (d)
moving inward, en (e) moving outward. Moving with betekent dat het slachtoffer probeert te
onderhandelen of in collaboratie te gaan met de pleger (e.g., met de pleger praten). De
moving away copingstrategie verwijst naar het proberen los komen van de pleger (e.g., door
het negeren van telefoontjes, te verhuizen, andere omgevingen op te zoeken). Door deze
copingstijl te hanteren verandert de persoon zijn omgeving, wat een grote last met zich kan
meebrengen (Spitzberg & Cupach, 2007). Als het slachtoffer de moving against als copingstijl
hanteert gaat hij of zij de pleger proberen tegen te werken (e.g., door deze angst aan te jagen
of te bedreigen). Moving inward is vervolgens een copingstijl waarbij het slachtoffer zijn of
haar eigen denkpatronen aanpast, door bijvoorbeeld te proberen de situatie te ontkennen of
10
te minimaliseren. Moving outward ten slotte verwijst naar het extern opzoeken van sociale
steun (e.g., steun van vrienden, familie of wettelijke instanties). In de studie van Björklund
(2010) werden de copingstrategieën moving with en moving away het vaakst toegepast. De
slachtoffers hadden het vaakst een gesprek aangeknoopt met de stalker, probeerden de
stalker te vermijden en beantwoordden geen telefoontjes meer. Moving inward en moving
outward werden het minst gebruikt als copingstrategieën. Bij de copingstrategie moving
against duidden de slachtoffers vooral aan dat ze de stalker met een vijandige stem
aanspraken.
Voor het meten van coping gebruikten we twee vragenlijsten in deze studie; één die
specifiek het omgaan met OIG meet en één die de algemene, dispositionele copingstijlen voor
het omgaan met problemen/moeilijkheden meet.
De Rol van Coping in de Associatie tussen het Ervaren van OIG en Welzijn.
Om goede interventie- en preventiestrategieën te kunnen ontwikkelen is het belangrijk
om factoren te onderzoeken die de relatie tussen OIG in partnerrelaties en welzijn
beïnvloeden. De meeste onderzoekers geloven dat probleemgeoriënteerde coping
gecorreleerd is met een beter mentaal welzijn en emotiegeoriënteerde coping met een minder
goed mentaal welzijn (Fields & Prinz, 1997; Lazarus, 1993; Thoits, 1991). Deze resultaten zijn
ook gevonden in onderzoek naar coping met partnergeweld. Aangezien onderzoek heeft
aangetoond dat stalking een specifieke vorm van intiem partnergeweld is (Amar, 2006)
worden deze onderzoeken hier besproken. Een intensiever gebruik van emotiegeoriënteerde
coping bij partnergeweld blijkt volgens dergelijk onderzoek geassocieerd te zijn met meer PTSS
symptomen (Arias & Pape, 1999), meer angst en depressieve symptomen (Calvete et al., 2008;
Clements & Sawhney, 2000), meer emotionele onrust (Aldwin & Reverson, 1987) en een
slechter mentaal welzijn (Flicker et al., 2012; Straight et al., 2003). Andere studies
suggereerden dat probleemgeoriënteerde copingstijlen meer voordeel bieden voor het
mentale welzijn dan emotiegeoriënteerde copingstijlen (Calvete et al., 2008). De deelnemers
die probleemgeoriënteerde copingstijlen gebruikten waren immers minder geneigd om
gevoelens van hopeloosheid en depressieve symptomen te melden (Clements & Sawhney,
2000) en hadden minder kans om PTSS symptomen te ontwikkelen (Arias & Pape, 1999).
De voorgaande resultaten suggereren het bestaan van een universeel gunstige
copingstrategie, maar andere onderzoeken geven aan dat er geen universeel goede of slechte
11
copingstrategie bestaat die bij elke probleemsituatie wel of niet zal werken (Folkman &
Moskowitz, 2004; Lazarus, 1993; Thoits, 1995). Menaghan (1982) rapporteerde onder andere
dat probleemgeoriënteerde coping weinig invloed had op het emotioneel welzijn van
gehuwden. Flicker et al. (2012) geven dan weer aan dat probleemgeoriënteerde coping (i.e.,
weggaan van een misbruikende partner) ook kan leiden tot een escalatie van geweld.
Bovendien geven enkele studies aan dat coping in het algemeen positief gecorreleerd is met
negatieve symptomatologie (Aldwin & Reverson, 1987; Coyne & Downey, 1991). Men zou dit
kunnen verklaren door te concluderen dat copingstrategieën dus niet helpen, en het probleem
zelfs erger maken (Coyne & Downey, 1991). Een andere mogelijke verklaring is dat het welzijn
al was verslechterd vooraleer het slachtoffer zijn of haar copingstrategieën is beginnen
toepassen of dat meer copingstrategieën gebruikt worden bij extremere problemen die het
welzijn ernstiger aantasten (Coyne & Downey, 1991). Andere studies geven een
genuanceerder beeld en suggereren dat de effectiviteit van de soort coping afhangt van de
situatie (Carver, et al., 1989; Suls & Fletcher, 1985). Het probleem negeren kan in een
bepaalde situatie efficiënter zijn als het individu op dat moment onbereikbare of onvoldoende
middelen heeft om actief met het probleem om te gaan (Carver, et al., 1989; Suls & Fletcher,
1985).
Een effectieve copingstijl hangt samen met een beter welzijn. Specifiek toegepast op
de stalkingsliteratuur zien we dat er weinig studies voorhanden zijn die de effectiviteit van
copingstrategieën voor het omgaan met OIG nagaan (Dutton & Winstead, 2011). Er zijn
verschillende obstakels die het onderzoek naar de effectiviteit van coping met stalking en OIG
bemoeilijken (Spitzberg & Cupach, 2014). Ten eerste komen copingstrategieën zelden
geïsoleerd voor. Het samen optreden van verschillende copingstijlen beïnvloedt de
uiteindelijke effectiviteit en bemoeilijkt het bivariaat correlationeel onderzoek naar de meest
effectieve copingstijl (Spitzberg & Cupach, 2014). Ten tweede rapporteren verschillende
studies dat slachtoffers meer symptomen vertonen naarmate ze meer copingstrategieën
aanwenden (Davis & Frieze, 2000; Nguyen et al., 2012; Spitzberg et al., 1998). Deze resultaten
worden, zoals hiervoor besproken, ook gevonden in ander onderzoek naar coping uitgevoerd
buiten de specifieke context van stalking en OIG. Nguyen et al. (2012), Spitzberg et al. (1998)
en Spitzberg en Cupach (2014) geven aan dat deze resultaten contra-intuïtief zijn; het lijkt
immers dat het hanteren van meer copingstrategieën de zaken verergeren. Volgens Nguyen et
al. (2012) kan dit fenomeen verklaard worden door een verhoogde frustratie bij falende
copingstrategieën. Namelijk, indien het slachtoffer meer OIG gaat ervaren zal deze
12
waarschijnlijk meer copingstrategieën vertonen. En, als het OIG ondanks deze coping niet
stopt, zal het slachtoffer nog meer negatieve symptomen vertonen doordat het slachtoffer
zowel gefrustreerd is door het aanhoudende OIG als door het investeren in falende
copingstrategieën. Niettemin zijn enkele studies erin geslaagd om de effectiviteit van bepaalde
copingtactieken voor het omgaan met stalking en OIG te onderzoeken. Op basis van onderzoek
nemen Cupach en Spitzberg (2004; zie ook Spitzberg & Cupach, 2014) aan dat bepaalde
copingstrategieën effectiever zijn dan andere voor het laten stoppen van stalkingsgedrag. Zo
zijn de copingstrategieën moving away en moving outward het meest effectief. Bij de moving
outward strategie licht het slachtoffer zijn of haar netwerk in over de stalking, waardoor de
omgeving het slachtoffer kan helpen of waarschuwen indien nodig. De moving away strategie
is een effectieve strategie omdat de dader zijn interesse in het slachtoffer daalt naarmate deze
moeilijker contact kan maken met hem/haar. De moving against strategie, is daarentegen
minder effectief. Bij deze strategie probeert het slachtoffer de dader tegen te werken
waardoor de dader weet dat hij het slachtoffer emotioneel raakt, wat zijn gedrag mogelijks
nog meer versterkt. Een uitzondering bij de moving against strategie is het nemen van
juridische stappen zoals het aanvragen van een contactverbod, wat volgens Cupach en
Spitzberg (2004) een relatief effectieve strategie is. Bij de moving with strategieën probeert
het slachtoffer met de dader te onderhandelen of samen te werken, wat de dader mogelijks
hoop geeft en bekrachtigt in zijn gedrag. Ten slotte rapporteren Cupach en Spitzberg (2004)
dat moving inward volgens hen het minst effectief is omdat het slachtoffer zich kwetsbaarder
maakt voor de dader. Dit komt doordat het slachtoffer zich niet concentreert op het
aanpakken van het stalkingsgedrag maar op het minimaliseren van de ervaren stress en
psychologische gevolgen van het gedrag.
Er zijn ook enkele studies die zich focussen op de effectiviteit van copingstrategieën op
de mentale gezondheid van een stalkingslachtoffer. Bij deze focus komen andere
copingstrategieën op de voorgrond die effectief zouden zijn. De moving away strategie is op
lange termijn de meest effectieve strategie voor het mentale welzijn van slachtoffers (Cupach
& Spitzberg, 2008 in Nguyen et al., 2012), ondanks dat deze op korte termijn voor meer
negatieve symptomen kan zorgen omdat het slachtoffer vaak grote veranderingen in zijn leven
moet doorvoeren (Spitzberg & Cupach, 2007). Nguyen et al. (2012) vonden dan weer dat
moving outward en moving with negatief gecorreleerd zijn met negatieve symptomen. Met
andere woorden, indien het slachtoffer deze vormen van coping meer gebruikte, was er
minder sprake van negatieve symptomen. Ondanks de verscheidene resultaten nemen Cupach
13
en Spitzberg (2014) aan dat de strategie moving inward over het algemeen de minst effectieve
copingstrategie is. Bij de moving inward strategie focust het slachtoffer zich op zijn mentale
gezondheid. Dit zou moeten zorgen voor minder mentale klachten, maar doordat het
slachtoffer zich niet focust op de dader en diens gedrag of omdat het slachtoffer verkeerde
strategieën gebruikt (e.g., druggebruik om de mentale last te compenseren) kan dat het
slachtoffer net kwetsbaarder maken voor de dader, wat de mentale gezondheid van het
slachtoffer dan weer niet ten goede komt (Spitzberg & Cupach, 2007). Kraaij, Arensman,
Garnefski, en Kremers (2007) rapporteerden dit ook in hun onderzoek bij vrouwelijke
stalkingslachtoffers. Er werden meer symptomen van angst, PTSS en depressie gemeld
naargelang men meer gebruik maakte van negatieve moving inward copingtactieken (zoals,
druggebruik om de mentale last te compenseren). Dit verband ging namelijk niet op bij de
positieve strategieën (zoals positieve herwaardering en positieve heroriëntatie), wat doet
vermoeden dat vooral de negatieve strategieën van moving inward een negatieve invloed
hebben op de mentale gezondheid.
In de huidige studie onderzochten we de modererende rol van coping in de associatie
tussen het ervaren van OIG en de gevolgen die dit gedrag heeft op het welzijn van mensen.
Naar ons weten zijn er geen stalking- en OIG-studies die de rol van coping als moderator
hebben onderzocht. Straight et al. (2003) deden bijvoorbeeld wel een dergelijk onderzoek in
de context van psychologisch partnergeweld en vonden dat de significante positieve associatie
tussen psychologisch misbruik en mentale gezondheidsklachten gemodereerd werd door
coping. Probleemgeoriënteerde copingstijlen bufferden de negatieve impact van psychologisch
partnergeweld op de mentale gezondheid terwijl een vermijdende copingstijl deze negatieve
impact net versterkte.
Huidige Studie
Drie doelstellingen stonden centraal in deze masterproef:
1. Het beschrijven van het voorkomen van OIG bij koppels (= onderzoeksvraag 1). Met
deze studie beoogden we het schaarse aantal studies naar het voorkomen van OIG in
partnerrelaties aan te vullen. Dit is, voor zover we weten, het eerste Vlaamse onderzoek naar
OIG bij relatiepartners. Ondanks de evidentie dat OIG voorkomt in intacte relaties lag de
onderzoeksfocus tot nu toe voornamelijk op ex-partnerrelaties. Tevens kunnen de resultaten
van de huidige studie gegeneraliseerd worden naar de algemene populatie volwassen, nog
14
intacte partnerrelaties, in tegenstelling tot de meeste vorige studies naar OIG die overwegend
uitgevoerd zijn in studentensteekproeven.
2. Toetsen of en hoe het ervaren van OIG gerelateerd is aan het individuele welzijn van
mensen (= onderzoeksvraag 2). Tot op heden zijn er weinig studies die de gevolgen van het
ervaren van OIG dat gesteld werd door de partner onderzocht hebben. Studies die het welzijn
van slachtoffers onderzochten, waren bovendien studies naar ernstigere vormen van stalking.
In deze masterproef gebruikten we een bredere definitie van OIG waardoor er mogelijks meer
gradaties van ernst kunnen waargenomen worden. Deze scriptie onderzocht de ruime range
van mogelijke problemen op verschillende domeinen ten gevolge van het ervaren van OIG (in
lijn met de categorieën van Cupach & Spitzberg) en bijkomend werd er een individuele
welzijnsmaat gebruikt om meer specifiek de mate van mogelijke psychische klachten ten
gevolge van het ervaren van OIG te onderzoeken (nl. de GQH). Op basis van eerder onderzoek
verwachten we dat naarmate mensen meer OIG van hun partner ervaren ze slechter scoren op
de individuele welzijnsmaat (nl. GHQ, Hypothese 2a) en de vragenlijst die de ruime range van
mogelijke problemen op verschillende domeinen nagaat (Hypothese 2b).
3. Toetsen welke rol coping speelt in dit verhaal. Allereerst werd de associatie tussen
coping en individueel welzijn nagegaan (= onderzoeksvraag 3). Tevens werd nagegaan of
coping een modererende rol heeft in de associatie tussen de mate waarin mensen OIG ervaren
van de partner en hun mate van individueel welzijn (= onderzoeksvraag 4). We gingen dus na
of bepaalde copingstijlen de negatieve impact van OIG op het welzijn van mensen bufferen of
net versterken wat tot op heden bij ons weten nog niet expliciet werd onderzocht. De
effectiviteit van copingstrategieën werd in voorgaand onderzoek voornamelijk onderzocht ten
aanzien van het verminderen van het stalkingsgedrag en niet ten aanzien van het individuele
welzijn van mensen. In de huidige studie werd een onderscheid gemaakt tussen meer
dispositionele, algemene copingstijlen die mensen hanteren bij het omgaan met stressvolle
gebeurtenissen in het algemeen en situationele copingstrategieën die mensen volgens
onderzoek specifiek aanwenden bij het omgaan met OIG of stalking. Op het niveau van de
algemene
copingstijlen
werd
er
verwacht
dat,
conform
eerder
onderzoek,
probleemgeoriënteerde coping samenhangt met een beter welzijn (Hypothese 3a), en
emotiegeoriënteerde coping samenhangt met een slechter welzijn (Hypothese 3b). Vervolgens
verwachten we dat moving away, moving outward en moving with samenhangen met een
beter welzijn (Hypothese 3c). Daarnaast verwachten we dat de strategie moving inward
15
gecorreleerd is met een slechter welzijn (Hypothese 3d). Het verband tussen het welzijn en de
strategie moving against werd nog niet onderzocht in de context van OIG bij partners. Omwille
van die reden vatten we dit effect exploratief op binnen onze analyses.
Tevens wordt er een significant negatief interactie-effect van probleemgerichte coping
en OIG op het welzijn van de deelnemers verwacht, waarbij probleemgerichte coping de
negatieve gevolgen van OIG op het welzijn buffert (Hypothese 4a). Daarnaast verwachten we
een significant positief interactie-effect voor emotiegerichte coping en OIG op het welzijn van
de deelnemers, waarbij emotiegerichte coping de negatieve gevolgen van OIG op het welzijn
verergert (Hypothese 4b). Op het gebied van de situationele copingstijlen zijn er  naar ons
weten  geen stalking- en OIG-studies die de rol van coping als moderator hebben onderzocht.
Omwille van die reden vatten we deze interactie-effecten exploratief op binnen onze analyses.
16
Methode
Steekproef
Samen met drie medestudenten werden voor deze vragenlijstenstudie gegevens van
80 koppels verzameld. Voor de rekrutering richtten we ons op koppels in de algemene, nietklinische populatie. Alle koppels in de onmiddellijke omgeving van de studenten die op het
moment van de bevraging, een heteroseksuele relatie met elkaar hadden gedurende minstens
één jaar en waarvan de partners minstens 18 jaar oud waren, konden aan het onderzoek
deelnemen. De gemiddelde afnameduur betrof 328 minuten. De Ethische Commissie van de
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen verleende toestemming voor het
onderzoek. De deelnemers werkten vrijwillig mee aan het onderzoek en stemden vooraf aan
het invullen van de vragenlijsten in met een informed consent.
De 160 deelnemers waren gemiddeld 33.50 jaar oud (SD = 14.65; range: 18 – 83). De
gemiddelde leeftijd van de 80 vrouwen in onze steekproef bedroeg 32.81 jaar (SD = 14.66;
range: 18 – 81) en van de 80 mannen bedroeg 34.19 jaar (SD = 15.29; range: 20 – 83). De
meerderheid (98.1%) van de deelnemers had de Belgische nationaliteit en behaalde een
diploma hoger onderwijs (68.8%). Wat betreft de huidige beroepsituatie studeerde 20% en
werkte 65.0% van de deelnemers op het moment van de afname. Vierendertig procent van de
deelnemers was tot 18 jaar in voltijds dagonderwijs naar school geweest. Het gemiddelde
netto-inkomen per maand bedroeg 1469.08 euro per maand (SD = 1025.18; range: 0 – 6000).
De gemiddelde duur van de relatie bedroeg 137.42 maanden (SD = 164.37; range: 13 – 717),
de meerderheid had (65.0%) geen kinderen. De aard van de partnerrelatie was min of meer
gelijkmatig verdeeld over de steekproef: 33.8% van de koppels had een vaste relatie maar
woonde apart, 35.0% van de koppels woonde samen en 31.3% van de koppels was getrouwd.
De minderheid (11.9%) van de koppels had ooit een breuk meegemaakt. De meeste koppels
(98.1%) waren niet in behandeling voor moeilijkheden in de relatie op het moment van de
bevraging. De meerderheid, 88.1%, van de koppels gaf aan dat er nog nooit sprake geweest
was van ontrouw in hun relatie.
Vragenlijsten
Huidig onderzoek maakte deel uit van een groter vragenlijstonderzoek. De
vragenlijsten die hieronder zijn beschreven en weergegeven zijn in Bijlage III, zijn enkel die
vragenlijsten die direct relevant zijn voor deze studie.
17
Algemene gegevens. In het eerste deel van de vragenlijst werd onder andere gepeild
naar het geslacht, de leeftijd, het opleidingsniveau, de beroepssituatie, netto-inkomen en de
nationaliteit van alle deelnemers. Ook waren er vragen in verband met de partnerrelatie zoals
onder andere de duur van de relatie, de aard van de relatie (e.g., een vaste relatie maar apart
wonend, feitelijk samenwonend, wettelijk samenwonend of getrouwd), of er kinderen zijn in
de relatie met de partner, of de relatie ooit verbroken werd, of er ooit sprake was geweest van
ontrouw in de relatie en of men op het moment van de bevraging in behandeling of
begeleiding was voor moeilijkheden in de relatie met zijn/haar partner.
Obsessive relational intrusion-42 Slachtoffer-versie (ORI-42 S-versie) (Spitzberg &
Cupach, 2007). Deze vragenlijst werd vertaald naar het Nederlands aan de hand van een
forward and backward vertalingprotocol, waarbij de backward vertaling ter evaluatie werd
voorgelegd aan de ontwikkelaar van de vragenlijst. De oorspronkelijke versie bevraagt niet
specifiek het voorkomen van OIG in partnerrelaties. Omdat wij in dit onderzoek geïnteresseerd
waren in de mate van OIG tijdens de partnerrelatie stelden wij een aangepaste versie van deze
vragenlijst op (die tevens ter goedkeuring aan de auteur van de vragenlijst werd voorgelegd).
De huidige, aangepaste versie van de ORI-42 S-versie peilde specifiek naar een ruime reeks van
eventuele OIG’en die de partner in de relatie stelde het voorbije jaar. De instructie van de
vragenlijst luidde: ‘Gelieve hieronder aan te geven in welke mate jouw partner het voorbije
jaar naar meer intimiteit met je streefde terwijl jij dit niet wou, door…’. De 42 clusters van
gedragingen die vervolgens werden aangeboden, werden – zoals in de oorspronkelijke
vragenlijst – geïllustreerd met enkele voorbeelden. De deelnemer diende elk item te scoren op
een 5-punten Likertschaal gaande van nooit (0) tot meer dan 5 keer (4). In totaal zijn er 42
items die het OIG voorstellen. Deze 42 items kunnen onderverdeeld worden in de acht
gedragscategorieën die Spitzberg en Cupach (2007) op basis van een meta-analyse
onderscheidden: (a) overdreven flirtgedrag (zes items; e.g., ‘ongewenste geschenken te geven
(bvb. bloemen, knuffels, foto’s, juwelen, …)’), (b) ongewenste communicatie via technologie
(vijf items; e.g., ‘het sturen van ongewenste liefdevolle elektronische berichten (bvb. uitingen
van zich aangetrokken voelen of van liefde communiceren via voicemail, e-mail, sms, fax, ...)’),
(c) face-to-face contact (vijf items; e.g. ‘ongewenst te verschijnen op plaatsen (bvb. opduiken
op je werk, op school, aan de sportclub, aan de kerk, ...)’), (d) toezichthoudend gedrag (vijf
items; e.g., ‘jou of jouw gedrag te controleren (bvb. op eender welk uur bellen om na te gaan
waar je bent; naar je informeren via gemeenschappelijke vrienden, …)’), (e) persoonlijk en
wettelijk grensoverschrijdend gedrag (vier items; e.g., ‘binnen te dringen in je bezittingen of
18
persoonlijke eigendom (bvb. binnendringen of inbreken in je bureau, rugzak of handtas, auto;
je bezittingen doorzoeken, ...)’), (f) kwellend en intimiderend gedrag (vier items; e.g.,
‘ongewenste bedreigende boodschappen achter te laten (bvb. bellen en ophangen van zodra
je de telefoon opneemt; notities, kaartjes, brieven, voicemail berichten, e-mail berichten, of
berichten via vrienden achterlaten waar dreiging van uitgaat, …)’), (g) bedreigend gedrag (zes
items; e.g., ‘ermee te dreigen je pijn te doen (bvb. vage of expliciete waarschuwingen of
bedreigingen dat jou, je reputatie, je job iets ergs zal overkomen, …)’), (h) gewelddadig gedrag
(zeven items; e.g., ‘je fysiek pijn te doen (bvb. duwen; slaan; een vuistslag geven; slaan met
een object, …)’). De scoring kan bestaan uit het berekenen van een score voor elke van de acht
gedragscategorieën. De interne consistentie van de acht gedragscategorieën varieert van α =
.74 – .93 (Nguyen et al., 2012). Naast het werken met subschalen kan ook één totaalscore
berekend worden. In de huidige studie werd voor de totale somscore een Cronbach’s α van .90
gevonden.
General Health Questionnaire-12 (GHQ-12) (Goldberg, 1972). De Nederlandstalige
versie van de GHQ-12 (Koeter & Ormel, 1991) werd gebruikt om de mate van psychische
klachten bij onze deelnemers te meten (e.g., depressie, angst, sociaal functioneren en
hypochondrie). De vragenlijst werd oorspronkelijk opgesteld als toestandsmaat, maar kan ook
gebruikt worden als ernst maat, prevalentieschatter en screeningsinstrument. De vragenlijst,
bestaande uit 12 vragen, bevraagt huidige of recente onaangename psychische belevingen en
het onvermogen van het individu om nog normaal te functioneren. Elk item wordt gescoord op
een 4-punten Likertschaal: (1) helemaal niet, (2) niet meer dan gewoonlijk, (3) wat meer dan
gewoonlijk en (4) veel meer dan gewoonlijk. In de GHQ-12 zijn onder andere de volgende
items opgenomen: ‘Ben je de laatste tijd door zorgen veel slaap tekort gekomen?’, ‘Ben je de
laatste tijd in staat geweest je problemen onder ogen te zien?’, ‘Heb je je de laatste tijd alles
bij elkaar redelijk gelukkig gevoeld?’ en ‘Heb je je de laatste tijd ongelukkig en neerslachtig
gevoeld?’. De interne consistentie is volgens de Nederlandstalige handleiding goed met een
gemiddelde alfa coëfficiënt van .90 (Koeter & Ormel, 1991). In het onderzoek van Björklund
(2010) bij een steekproef van stalkingslachtoffers werd eveneens een goede betrouwbaarheid
gevonden (Cronbach’s alpha =.81). In de huidige steekproef werd voor deze vragenlijst een
betrouwbaarheid van .82 gevonden.
Symptoms Rating Scale (SRS) (Spitzberg & Cupach, 2007). Deze vragenlijst bevraagt
een ruime reeks van mogelijke problemen op verschillende domeinen ten gevolge van de
19
eventuele ervaring met OIG van de partner tijdens het voorbije jaar. Net zoals bij de ORI-42
werd deze vragenlijst eveneens vertaald aan de hand van een forward and backward
vertalingprotocol en vervolgens aangepast zodat de vragenlijst specifiek naar OIG van de
partner verwees. De uiteindelijke versie werd voorgelegd aan de oorspronkelijke auteurs. De
aangepaste instructie bij deze vragenlijst luidde als volgt: ‘Als gevolg van die gedragingen van
mijn partner het voorbije jaar, ervoer ik… ‘. Dan werden er 10 clusters van problemen
aangeboden waaronder negen negatieve gevolgen (zijnde lichamelijke problemen,
gedragsmatige problemen, financiële problemen, mentale problemen, emotionele problemen,
angstproblemen, sociale problemen, spirituele problemen en zelfdestructieve problemen) en
één positief gevolg (zijnde veerkracht) conform de eerder vermelde categorisatie van gevolgen
die Cupach en Spitzberg (2004) maakten op basis van hun meta-analyse van alle gevolgen van
stalking/OIG beschreven in de literatuur. De 10 clusteritems werden – zoals in de
oorspronkelijke vragenlijst – geïllustreerd met enkele voorbeelden, zoals ‘zelfdestructieve
problemen (bvb. denken aan het beëindigen van mijn leven; plannen maken om mijn leven te
beëindigen; feitelijke pogingen om mijn leven te beëindigen, …)’; ‘Lichamelijke problemen
(bvb. hoofdpijn; duizeligheid/flauwvallen; weinig energie hebben; slapeloosheid; verlies van
eetlust; lichamelijke ziekte; minder alert zijn, …)’; ‘Gedragsmatige problemen (bvb. het moeten
veranderen van mijn dagelijkse routine, van mijn job, van mijn planning, van mijn
sportgewoontes of sportclub, van mijn kerk, van mijn eetgewoontes, van mijn hobby’s, …)’. De
deelnemer diende aan de hand van een 5-punten Likertschaal, gaande van nooit (0) tot heel
vaak (4), aan te duiden in welke mate elk item op hem of haar van toepassing was. Indien het
item veerkracht niet wordt meegerekend heeft de samengestelde symptomen schaal een hoge
alpha coëfficiënt, α = .89 (Nguyen et al., 2012). In deze studie was interne consistentie voor de
negen verschillende types problemen hoog, met een Cronbach α coëfficiënt van .84.
Brief Cope (Carver, 1997). Met deze vragenlijst beoogden we de algemene
copingstijlen van onze deelnemers te achterhalen. Een deel van de instructie was als volgt: ‘In
deze vragenlijst vragen we je om aan te geven wat jij over het algemeen doet en voelt
wanneer jij stressvolle gebeurtenissen ervaart. Vanzelfsprekend, brengen verschillende
gebeurtenissen enigszins verschillende reacties teweeg, maar denk aan wat jij gewoonlijk doet
wanneer je onder veel stress staat. (…) Geef enkel aan in welke mate jij onderstaande dingen
al dan niet doet’. Carver (1997) geeft toestemming om de vragenlijst vrij te vertalen en
gebruiken. Er werd gebruik gemaakt van een Nederlands vertaalde versie van de Brief Cope
van Carver (1997). In deze verkorte versie van de Cope Inventory (Carver, Scheier, &
20
Weintraub, 1989) worden er, door middel van 28 stellingen, 14 verschillende copingstijlen
gemeten: (a) actieve coping (e.g., ‘Al mijn krachten gebruiken om iets te doen aan de situatie
waarin ik me bevind’ ), (b) planning (e.g., ‘Proberen een strategie te bedenken over wat ik
moet doen’), (c) gebruik van emotionele ondersteuning (e.g., ‘Emotionele steun van anderen
zoeken’ ), (d) gedragsmatig terugtrekken (e.g., ‘Opgeven om te proberen ermee om te gaan’),
(e) ventileren (e.g., ‘Dingen zeggen om mijn onaangename gevoelens te uiten’), (f)
middelengebruik (e.g., ‘Alcohol of andere drugs gebruiken om me beter te voelen’), (g)
ontkenning (e.g., ‘Weigeren te geloven dat het gebeurd is’), (h) humor (e.g., ‘Grapjes maken
over de situatie’), (i) acceptatie (e.g., ‘Met de situatie leren leven’), (j) positieve herkadering
(e.g., ‘Op zoek gaan naar iets goed in wat er gebeurt’), (k) gebruik van instrumentele
ondersteuning (e.g., ‘Hulp en advies van andere mensen zoeken’), (l) religie (e.g., ‘Troost
proberen vinden in mijn religie of geloofsovertuiging’), (m) zelfverwijt (e.g., ‘Mezelf de schuld
geven van dingen die gebeurd zijn’) en (n) zelfafleiding (e.g., ‘Mij op werk of andere
activiteiten richten om mijn gedachten te verzetten’). Per copingstijl worden er telkens twee
items geformuleerd. Verschillende studies hebben bevestigd dat men de subschalen van de
Brief Cope in twee grote dimensies kan verdelen, namelijk probleemgeoriënteerde coping en
emotiegeoriënteerde coping (Brytek-Matera & Schiltz, 2013; Elshestawy, Ebo-Elez, Ashour,
Farouk, & Esmael El Zaafarany, 2014; Saniah & Zanial, 2010; Tuncay, Musabak, Engin Gok, &
Kutlu, 2008). Gebaseerd op voorgaande definities van probleemgeoriënteerde coping en
emotiegeoriënteerde coping worden de copingstijlen planning, actieve coping en het gebruik
van instrumentele ondersteuning geclassificeerd onder probleemgeoriënteerde coping. De
andere copingstijlen vallen onder emotiegeoriënteerde coping. Elk item wordt gescoord op
een 4-puntschaal waar (1) staat voor gewoonlijk doe ik dit niet en (4) voor gewoonlijk doe ik
dit zeer vaak. Een hoge score op een copingstijl veronderstelt dat men deze vaak gebruikt. De
interne consistentie van de copingstijlen varieert van .57 tot.90 (Carver, 1997). In onze studie
varieerde de interne consistentie van de 14 subschalen van .60 –.89.
Coping Rating Scale (CRS) (Spitzberg & Cupach, 2007). Deze vragenlijst peilt naar de
mate waarin slachtoffers van OIG 40 verschillende copingstrategieën hanteren in een poging
om te gaan met dit gedrag. Zoals bij de SRS en ORI-42 werden ook hier de items en instructies
geherformuleerd naar de partnersituatie in functie van ons onderzoek bij koppels en
eigenhandig vertaald door middel van een ‘forward’ en ‘backward’ vertalingprotocol en aan de
oorspronkelijke auteur voorgelegd ter goedkeuring. De instructie was als volgt: ‘Terwijl jouw
partner één of meerdere gedragingen uit de vorige vragenlijst stelde het voorbije jaar, heb
21
je…’. Gebaseerd op het onderzoek van Cupach en Spitzberg (2004) werden de 40 items
gecategoriseerd in de volgende vijf subschalen: moving outward (vijf items; e.g., ‘Medeleven
van anderen gezocht (bvb. geweend; je persoonlijke problemen uitgelegd die veroorzaakt
werden door de persoon,…)’), moving against (acht items; e.g., ‘(Non-)verbale agressie
gebruikt (bvb. geroepen; bekritiseerd; beledigd; voor de gek gehouden; woede, ergernis,
frustratie getoond; een harde of vijandige stem gebruikt; een gepeperde e-mail
geschreven,…)’), moving inward (acht items; e.g., ‘Hulpmiddelen of therapieën gezocht (bvb.
tijd en moeite geïnvesteerd in hobby’s, drugs, sport, geneesmiddelen, therapeutische
activiteiten zoals massage, meditatie, televisie kijken, internet,...)’), moving away (twaalf
items; e.g., ‘Veranderd van locatie (bvb. veranderd van job; verhuisd; veranderd van school;
veranderd van locatie om je hobby’s uit te oefenen,...)’) en moving with (zeven items; e.g.,
‘Onderhandeld (bvb. compromissen, beloftes of andere beloningen aangeboden zodat je
partner zijn gedrag zou veranderen,…)’). Elk item werd dus geïllustreerd met enkele
voorbeelden. De participant diende op een 5-punt Likertschaal, gaande van nooit (0) tot heel
vaak (4), aan te geven in welke mate ze elk van de 40 copingstrategieën hadden gehanteerd bij
de
ervaring
met
OIG
van
hun
partner.
De
vijf
subschalen
hebben
hoge
betrouwbaarheidscoëfficiënten met alpha’s die variëren van .77 tot .92 (Nguyen et al., 2012).
De Cronbach’s alpha’s in de huidige studie varieerden van .71 tot .85.
Procedure
Samen met drie medestudenten werden voor deze studie gegevens van 80 koppels
verzameld. Koppels in de directe omgeving van de studenten werden via diverse kanalen (e.g.,
netwerksites en email) aan de hand van een gestandaardiseerde informatiebrief (zie Bijlage I)
gevraagd om aan de studie deel te nemen. Indien een koppel geïnteresseerd was, werd een
afspraak gemaakt om de elektronische vragenlijstenbundel bij hen thuis in te vullen. Om de
betrouwbaarheid van de studie te verhogen, werd er geopteerd om het koppel de vragenlijst
in het bijzijn van een masterproefstudent te laten invullen.
Tijdens het huisbezoek kreeg het koppel een enveloppe die bestond uit een korte
informatiebrief waarin onder andere de link naar de survey stond en een blad met de code op
voor de vrouw en de man, dewelke ze dan nodig hadden om te kunnen starten met het
invullen van de vragenlijsten (Bijlage II). De man en vrouw vulden dan elk apart de
elektronische vragenlijst in. In de elektronische survey werd allereerst uitgelegd wat het doel
van het onderzoek was, wie er kon deelnemen en hoe lang het onderzoek zou duren. Er werd
22
bovendien ook meegedeeld dat de deelname volkomen vrijwillig en vertrouwelijk was (zie
Bijlage IIIa). Vervolgens dienden de deelnemers akkoord te gaan met een informed consent
(zie Bijlage IIIb). Daaropvolgend dienden ze de persoonlijke code die door de onderzoeker
werd aangereikt in te geven vooraleer ze verder konden gaan naar de eigenlijke vragenlijsten.
In het vragenlijstenpakket werd er eerst gepeild naar enkele algemene kenmerken om de
deelnemers vertrouwd te maken met de online survey. Daarna werden verschillende
vragenlijsten, waaronder de hierboven vernoemde vragenlijsten, aangeboden. Indien ze een
vraag niet hadden ingevuld konden ze niet verder naar de volgende vragenlijst en werden ze
automatisch terugverwezen naar het openstaande item. Gedurende het invullen van de
vragenlijst zag de studente er op toe dat er geen overleg was tussen beide partners en hielp zij
het koppel bij het invullen waar nodig.
23
Resultaten
Beschrijvende statistiek
Bij het uitvoeren van de statistische analyses werd gebruik gemaakt van SPSS versie 22.
Voor het berekenen van de beschrijvende statistische analyses, werd eerst de
normaalverdeling van de afhankelijke variabelen nagegaan. Allereerst werd dit visueel
nagegaan door middel van een histogram. Het histogram van de eerste afhankelijke variabele,
zijnde de psychische gevolgen op het mentale welzijn van de slachtoffers, bleek normaal
verdeeld (Figuur 1).
Figuur 1. Histogram van de Afhankelijke Variabele Psychische Gevolgen
Andere indicatoren voor een normaalverdeling omvatten een niet-significante
Kolmogorov-Smirnov test, een scheefheid en kurtosis dicht bij nul en een waarde voor de
scheefheid die niet groter is dan twee keer de waarde voor de standaardfout (Field, 2009).
Naast een significante Kolmogorov-Smirnov test bevestigden de andere indicatoren deze
normaalverdeling. Voor de tweede afhankelijke variabele, de algemene gevolgen van het
ervaren van OIG, illustreert het histogram (Figuur 2) een rechts scheve verdeling waardoor
deze niet normaal verdeeld bleek te zijn. Dit werd tevens bevestigd door de andere
24
indicatoren van de normaalverdeling. Uit de huidige resultaten kwam naar voren dat de
Kolmogorov-Smirnov test significant was [D(97) = .258, p <.01], de scheefheid (2.19; SD =.25)
en kurtosis (5.37; SD = 0.49) waren groter dan nul en de scheefheid was daarbij groter dan
twee maal de standaardfout.
Figuur 2. Histogram van de Afhankelijke Variabele de Algemene Gevolgen
Omdat bij een dergelijke scheve verdeling geen gewone lineaire regressies gebruikt
kunnen worden, werd besloten om de afhankelijke variabele, zijnde de algemene gevolgen, te
transformeren. Er werd gebruik gemaakt van een logaritmische transformatie omdat deze het
meest aangewezen is bij rechts scheve verdelingen (Field, 2009). Vanwege deze transformatie
zijn er kleinere waarden voor scheefheid (0.66; SD = .25) en kurtosis (-0.786; SD = 0.49)
gevonden. Ondanks een significante Kolmogorov-Smirnov test [D(97) = .26, p < .1] benaderde
deze getransformeerde afhankelijke variabele een meer normale verdeling van de scores. Deze
getransformeerde schaal werd gebruikt voor de verdere verklarende analyses.
Om een beter zicht te krijgen op het voorkomen van OIG is gekozen om de
afhankelijke, continue variabele te hercoderen tot een categoriale, ordinale variabele met drie
groepen: ernstig ongewenst gedrag, mild ongewenst gedrag en geen gedrag. De verdeling in
25
categorieën gebeurde aan de hand van de bevindingen van Thompson en Dennison (2008). Zij
rapporteerden dat een gedragspatroon van vijf of meer gedragingen als ernstig gedrag
beschouwd kan worden omdat het duidelijke kenmerken vertoont van stalking. Zodoende
werden de deelnemers die tijdens de relatie minstens vijf OIG’en ondervonden ondergebracht
in de groep ernstig ongewenst gedrag. In de groep mild ongewenst gedrag werden de
deelnemers ondergebracht die minder dan vijf gedragingen rapporteerden. De deelnemers die
tijdens de relatie geen OIG ondervonden werden uiteindelijk gecategoriseerd in de groep geen
gedrag.
In Figuur 3 zien we duidelijk de verdeling tussen de groepen. Hieruit blijkt dat de
meerderheid, namelijk vier vijfde van de deelnemers, tijdens de relatie geen tot mild OIG
ondervond. Daarnaast gaf één vijfde van de deelnemers aan dat de partner ernstig OIG stelde
tijdens de relatie.
Figuur 3. Histogram van de Groepen OIG
In Tabel 1 worden enkele beschrijvende statistieken van de drie groepen voorgesteld.
Hierbij viel op dat binnen de groep ernstig OIG het gemiddeld aantal gedragingen beduidend
groter was dan binnen de groep mild OIG. Bij mild OIG werden gemiddeld 2 gedragingen
26
gerapporteerd (M = 2.17, SD = 1.02), waar men bij ernstig OIG gemiddeld 9 gedragingen
meldde (M = 9.32, SD = 4.01).
Tabel 1.
Overzicht groepen OIG
N
%
M
SD
Geen gedrag
63
39.4
0.00
0.00
Mild, ongewenst gedrag
63
39.4
2.17
1.02
Ernstig, ongewenst gedrag
34
21.3
9.32
4.01
Tabel 2 toont de percentages, gemiddelden, en standaarddeviaties van de totaalscore
van OIG en de acht subschalen van OIG. De gemiddelde scores op de schalen waren over het
algemeen zeer laag. De mildere gedragingen kwamen over de gehele steekproef het meest
frequent voor. De gemiddeldes geven aan dat deze gedragingen, zoals het overdreven
flirtgedrag en face-to-face contact gemiddeld nooit tot 1 keer voorkwamen. De meest ernstige
gedragingen, zoals kwellend en intimiderend gedrag, bedreigend gedrag, en gewelddadig
gedrag werden het minst gerapporteerd. Volgens de deelnemers kwamen deze gedragingen zo
goed als nooit voor.
Tabel 2.
Percentages, Gemiddelden, en Standaarddeviaties voor de Acht Subschalen en de Totaalscore
voor het voorkomen van OIG in partnerrelaties
%
Range Min Max
M
SD
1. Overdreven flirtgedrag
41.2 0 – 24
0
24
2.24
4.13
2. Ongewenste communicatie via technologie
14.4 0 – 16
0
20
0.58
1.97
3. Face-to-face contact
46.9 0 – 13
0
20
1.50
2.39
4. Toezichthoudend gedrag
21.2 0 – 10
0
20
0.65
1.73
5. Persoonlijk en wettelijk grensoverschrijdend
11.9
0–8
0
16
0.31
1.03
6. Kwellend en intimiderend gedrag
8.7
0–4
0
16
0.14
0.54
7. Bedreigend gedrag
8.1
0–4
0
24
0.16
0.64
8. Gewelddadig gedrag
10.0
0–9
0
28
0.32
1.21
9. Totaalscore voor het voorkomen van OIG in
60.6 0 – 68
0
168
5.90 10.58
gedrag
partnerrelaties
Noot. % = percentage partners die dit gedrag ervoeren. Range: de range van geobserveerde waarden. Min = de
laagst mogelijke waarden. Max: de hoogst mogelijke waarden.
27
Van alle schalen werd de interne consistentie nagegaan, alsook het gemiddelde en de
standaarddeviatie berekend. Om de onderlinge correlaties tussen de schalen na te gaan
werden Pearson correlaties voor de correlaties met de normaal verdeelde variabelen
berekend. Daarnaast werden non-parametrische Spearman correlaties berekend voor de
correlaties met de scheef verdeelde afhankelijke variabele. Voor de OIG-specifieke
copingschalen en de schaal van algemene gevolgen van OIG werden alleen de deelnemers
opgenomen die minstens één OIG van hun partner ervoeren. Hierdoor is het aantal
deelnemers bij deze schalen lager dan het totale aantal deelnemers aan de studie. Een
overzicht van de gemiddeldes, de standaarddeviaties en de correlaties vindt men in Tabel 3 en
4.
Tabel 3
Descriptieve Statistieken van de Afhankelijke en Onafhankelijke Variabelen.
N
Range Min Max
M
SD
Ongewenst intrusief gedrag
160 0 – 68
0
168
5.90
10.58
Psychische gevolgen
160
2–8
12
48
13.71
5.06
Algemene gevolgen
97
2–8
0
36
2.69
4.10
Actieve coping
160
2–8
2
8
5.58
1.39
Planning
160
2–8
2
8
5.51
1.50
Emotionele ondersteuning
160
2–8
2
8
4.56
1.81
Gedragsmatig terugtrekken
160
2–8
2
8
2.91
1.18
Ventileren
160
2–8
2
8
4.63
1.64
Middelgebruik
160
2–8
2
8
2.82
1.21
Ontkenning
160
2–6
2
8
2.71
1.04
Humor
160
2–8
2
8
4.08
1.62
Acceptatie
160
2–8
2
8
5.22
1.69
Positieve herkadering
160
2–8
2
8
4.69
1.53
Instrumentale ondersteuning 160
2–8
2
8
4.69
1.79
Religie
160
2–8
2
8
2.42
1.11
Zelfverwijt
160
2–8
2
8
4.31
1.45
Zelfafleiding
160
2–8
2
8
4.54
1.45
Moving inward
97
0 – 18
0
32
6.68
4.83
Moving outward
97
0 – 11
0
20
1.84
2.36
Moving away
97
0 – 28
0
48
5.71
5.88
Moving with
97
0 – 22
0
28
6.44
5.98
Noot: Range: de range van geobserveerde waarden. Min = de laagst mogelijke waarden. Max: de hoogst
mogelijke waarden.
28
Indien alle items van de schaal moving outward werden meegeteld was de
betrouwbaarheid te laag. Er is gekozen om twee items weg te laten, wat de interne
consistentie van de schaal verhoogde van α = .61 tot α = .74. Bij de schaal moving against
heeft het weglaten van de items niet geleid tot meer interne consistentie waardoor de schaal
niet voldoende betrouwbaar was om op te nemen (α = .20). Er is dan ook gekozen om deze
schaal niet meer te gebruiken bij verdere analyses.
De gemiddelde score op de schaal OIG was zeer laag. De deelnemers ondervonden,
met andere woorden, weinig tot geen OIG tijdens de relatie (M = 5.90, SD = 10.58). De
gemiddelden voor de schalen die het welzijn maten waren ook zeer laag. Op vlak van
psychische gevolgen gaven de deelnemers gemiddeld gezien geen klachten aan (M = 13.71, SD
= 5.06). Ook op vlak van de algemene gevolgen werden gemiddeld geen tot zeer weinig
problemen aangegeven (M = 2.69, SD = 4.10). Op vlak van de algemene copingstrategieën
gaven de gemiddeldes aan dat de deelnemers actieve coping (M = 5.58, SD = 1.39), planning
(M = 5.51, SD = 1.50) en acceptatie (M = 5.22, SD = 1.69) vaak gebruikten. Deze copingstijlen
werden door de deelnemers het meest gebruikt. Emotionele ondersteuning (M = 4.56, SD =
1.81), ventileren (M = 4.63, SD = 1.64), humor (M = 4.08, SD = 1.62), positieve herkadering (M =
4.69, SD = 1.53), instrumentele ondersteuning (M = 4.69, SD = 1.79), zelfverwijt (M = 4.31, SD =
1.45) en zelfafleiding (M = 4.54, SD = 1.45) werden gemiddeld gezien soms gebruikt. Religie (M
= 2.42, SD = 1.11), ontkenning (M = 2.71, SD = 1.04), middelengebruik (M = 2.82, SD = 1.21) en
gedragsmatige terugtrekking (M = 2.91, SD = 1.18) werden gemiddeld gezien zelden en
bijgevolg het minst gebruikt. Op vlak van de specifieke coping gaven de gemiddeldes aan dat
de deelnemers voornamelijk de moving inward (M = 6.68, SD = 4.83) en moving with strategie
(M = 6.44, SD = 5.98) gebruikten. Deze strategieën werden gemiddeld gezien zelden gebruikt.
De moving outward (M = 1.84, SD = 2.36) en moving away (M = 5.71, SD = 5.88) strategie
werden door de deelnemers gemiddeld zelden tot nooit gebruikt.
Er werden verschillende significante correlaties tussen de diverse schalen gevonden.
OIG hing samen met de variabele algemene gevolgen. Met andere woorden, de deelnemers
die meer OIG ervoeren tijdens de relatie, rapporteerden tevens een hogere mate van
mogelijke problemen op verschillende domeinen, in de lijn van hypothese 2. Desondanks het
gebruik van Spearman correlaties moeten deze correlaties omwille van de scheefheid van de
verdeling wel met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Ondanks deze transformatie
bleef de verdeling nog vrij scheef, wat kan leiden tot vertekende onderzoeksresultaten (Field,
29
2005). De schaal psychische gevolgen correleerde niet significant met OIG. De twee variabelen
hingen met andere woorden niet significant samen. Daarnaast hing welzijn samen met
bepaalde specifieke en niet-specifieke copingstrategieën. Op vlak van de niet-situatiespecifieke
copingstrategieën kwam naar voren dat, in lijn met hypothese 3b, vooral de
emotiegeoriënteerde copingstrategieën significant correleerden met zowel de psychische als
de algemene gevolgen. Dit betekende dat hoe meer iemand psychische en algemene gevolgen
voelde, hoe meer hij/zij gebruik maakte van emotiegeoriënteerde copingstrategieën, zoals
emotionele
ondersteuning,
gedragsmatig
terugtrekken,
ventileren,
middelengebruik,
zelfverwijt, ontkenning en positieve herkadering. Op vlak van de situatiespecifieke
copingstrategieën hingen alle copingstrategieën significant samen met de psychische en
algemene gevolgen van het ervaren van OIG. De deelnemers die een slechter algemeen en
psychisch welzijn hadden, gebruikten met andere woorden meer specifieke copingstrategieën,
zoals moving inward, moving outward, moving away en moving with. De effecten van de
schaal moving with moesten we met enige voorzichtigheid interpreteren aangezien we twee
van de vijf items weglieten om een goede interne consistentie te bekomen. In tegenstelling tot
onze veronderstelling in hypothese 3a, werd geen enkel significante correlatie gevonden voor
probleemgerichte coping en het welzijn.
30
Tabel 4
Pearson en Spearman Correlaties tussen de Onafhankelijke en Afhankelijke Variabelen.
OIG AG SG
AC
PL
EO
GT
VE
MG OK
HU
ACC
PH
IO
RE
ZW
ZA
MI
MO
MAW MT
OIG
.12 .45** -.13 -.00
.10
.17*
.13
.19* .12
.16*
-.01
.03
.1
.10
.22** 0.06
.50** .30** .49** .41**
PG
.39** -.01 .06
.17*
.25** .22** .19* .17*
.06
.08
-.06
.09
.15
.37** .07
.21*
.21*
.22*
.14
AG
-.13 -.03
.20*
.24*
.27** .22* .15
.1
.03
.25*
.13
.19
.42** .03
.46** .44** .55** .52**
AC
.65** .13
-.18* .11
-.07 -.02
.20*
.25** .27** .16*
.00
.06
.09
-.11
-.04
-.06
.03
PL
.23** -.17* .18*
.01
-.03
.21** .39** .38** .30** .10
.28** .07
.14
.14
.06
.23*
EO
.24** .54** .06
.09
-.12
.01
.13
.78** .07
.31** .25** .01
.48** .04
.25*
GT
.21** .15
.30** -.08
-.16* -.06
.11
.07
.23** .15
.07
.24*
.22*
.06
VE
.15
.12
.12
.17*
.18*
.48** .16*
.36** .32** .15
.43** .13
.27**
MG
.12
.20** .06
.03
-.04
.04
.20*
.25** .28** -.01
.45** .01
OK
.07
-.11
.08
.06
.13
.19*
.12
.09
.11
.19
.19
HU
.46** .38** .05
-.02
.29** .19*
.14
-.07
.31** .14
ACC
.38** .09
.21** .34** .15
.21*
.04
.19
.23*
PH
.22** .14
.17*
.08
.21*
.01
.24*
.28**
IO
.13
.34** .12
.12
.47** .04
.18
RE
.12
-.03
.12
.32** .04
.11
ZV
.18*
.30** .35** .32** .41**
ZA
.07
.16
.07
.01
MI
.47** .65** .61**
MO
.37** .50**
MAW
.66**
MT
Noot. OIG= ongewenst, intrusief gedrag. PG psychische gevolgen. AG = Algemene gevolgen. AC = actieve coping. PL = planning. EO = emotionele ondersteuning. GT = gedragsmatig terugtrekken. VE = ventileren.
MG = middelengebruik. OK = ontkenning. HU = humor. ACC = acceptatie. PH = positieve herkadering. IO = instrumentale ondersteuning. RE = religie. ZV = zelfverwijt. ZA = zelfafleiding. MI = moving inward. MO =
moving outward. MAW = moving away. MAG = moving against. MT = moving with. *p < .05. **p < .01.
31
Verklarende statistiek
De invloed van coping op de associatie tussen de mate waarin mensen OIG ervaren
door de partner en hun mate van individueel welzijn werd onderzocht aan de hand van lineaire
regressieanalyses. Omdat de scores van de mannen en vrouwen op de afhankelijke variabele
een zwakke, niet-significante correlatie hadden (ρ = .18, p = .11 voor de psychische gevolgen
en ρ = .21, p = .21 voor de algemene gevolgen) werd, in plaats van een multilevel benadering,
gekozen voor deze techniek. Een niet-significante correlatie wijst er namelijk op dat de scores
van de leden van een koppel als onafhankelijk van elkaar beschouwd kunnen worden.
Daarnaast bood deze werkwijze als voordeel dat de power van de toetsen vergroot werd.
Doordat het individu als eenheid van de analyse gebruikt werd was de steekproefgrootte in
het geval van een lineaire regressieanalyse dubbel zo groot (N = 160). Elk model bestond
telkens uit een afhankelijke variabele, ofwel de logaritmisch getransformeerde score voor
algemene gevolgen van het ervaren van OIG ofwel de score voor psychische gevolgen voor het
ervaren van OIG. De volgende hoofd- en interactie-effecten werden als onafhankelijke
variabelen in elk model opgenomen: de totaalscore voor het ervaren van OIG, de score van
één copingschaal en de OIG x copingschaal interactie. Om problemen met multicollineariteit
tussen de onafhankelijke variabelen te voorkomen werden de scores van de hoofdeffecten
vooraf aan het testen gecentreerd. Frazier, Tix, en Barron (2004) geven namelijk aan dat
centrering aangewezen is in het geval van testen met interactie-effecten doordat het de vaak
hoge collineariteit tussen de onafhankelijke variabelen kan verminderen. Alle significante
interactie-effecten bekomen op basis van de 38 regressiemodellen worden samengevat in
Tabel 5.
Tabel 5
Significante Effecten binnen de Meervoudige Lineaire Regressies en Moderatie Analyses
Criteria en predictor
R²
F
β
OIG, Ontkenning, OIGxOntkenning
.23
9.13**
OIG (.40**), Ontkenning (.27**), OIGxOntkenning (-.28**)
OIG, Humor, OIGxHumor
.20
7.54**
OIG (.27**), Humor (-.03), OIGxHumor (.26*)
OIG, Ontkenning, OIGxOntkenning
.05
3.20*
OIG (.07), Ontkenning (.20*), OIGxOntkenning(-.18*)
OIG, Acceptatie, OIGxAcceptatie
.05
3.22*
OIG (.16), Acceptatie (.07), OIGxAcceptatie(-.24**)
OIG, Religie, OIGxReligie
.05
2.97*
OIG (.07), Religie(.18*), OIGxReligie (.16*)
Algemene gevolgen
Psychische gevolgen
Noot. Alle variabelen zijn gestandaardiseerd. *p < .05. **p < .01.
32
Specifieke coping. Exploratief werden de situatiespecifieke copingstrategieën als
moderator van de associatie tussen OIG en welzijn onderzocht. Op het gebied van de
situationele copingstijlen zijn er  naar ons weten  geen stalking- en OIG-studies die de rol
van coping als moderator hebben onderzocht. Er zijn, met andere woorden, geen studies die
directe evidentie bieden dat situatiespecifieke coping een bufferende of versterkende rol heeft
op het verband tussen OIG en welzijn. In de modellen met de situatiespecifieke coping als één
van de onafhankelijke variabelen werd geen enkel significant interactie-effect gevonden. Dit
impliceert dat het effect van OIG op het welzijn, niet beïnvloed werd door coping. Een
overzicht van de niet-significante effecten bekomen binnen de geteste modellen wordt
gegeven in Tabel 6 (zie bijlage IV).
Algemene coping. In de modellen met de niet-situatiespecifieke coping als één van de
onafhankelijke variabelen werden geen significante interactie-effecten gevonden voor de
probleemgeoriënteerde coping, wat niet in lijn ligt met hypothese 4a en 4c. Voor de
emotiegeoriënteerde coping werden, in lijn met hypothese 4b, verschillende significante
interactie-effecten gevonden.
Binnen het model met de logaritmisch getransformeerde algemene gevolgen als
afhankelijke variabele werd, in lijn met hypothese 4d, een significant positief interactie-effect
gevonden voor OIG x Humor (β = .26*), met een significant positief hoofdeffect voor OIG (β =
.27**). Dit betekent dat de mate waarin men algemene gevolgen ervaart na het meemaken
van OIG door de partner afhangt van de mate waarin zij humor als coping hanteren. De
partners die meer humor als coping gebruikten ervoeren meer algemene gevolgen naarmate
ze OIG ervoeren. Partners die daarentegen weinig humor gebruikten ervoeren, in vergelijking
met de deelnemers die veel humor gebruikten, minder algemene gevolgen indien ze veel OIG
ervoeren. Met andere woorden had de copingstrategie humor geen bufferende werking op
algemene gevolgen bij het ervaren van weinig OIG in de relatie, het versterkte zelfs het
negatieve verband tussen het ervaren van OIG en welzijn. Dit significante OIG x Humor
interactie-effect wordt weergegeven in Figuur 4.
33
Figuur 4. Interactie-effect OIG- en Coping Scores Humor
Ook bij de modellen met zowel de logaritmisch getransformeerde algemene gevolgen
als de psychische gevolgen als afhankelijke variabele werd een significant negatief interactieeffect gevonden voor OIG x Ontkenning (β = -.28** voor de algemene gevolgen, β = -.18* voor
de psychische gevolgen), met een significant positief hoofdeffect voor OIG (β = .40** voor de
algemene gevolgen) en ontkenning (β = .27** voor de algemene gevolgen, β = .20* voor de
psychische gevolgen). De mate waarin men psychische en algemene gevolgen ervaart na het
meemaken van OIG door de partner hangt met andere woorden af van de mate waarin zij
ontkenning als copingstrategie hanteerden. De partners die weinig ontkenden, ervoeren meer
psychische en algemene gevolgen naarmate het ervaren van OIG in de relatie. De deelnemers
die meer ontkenden, ervoeren, in vergelijking met de deelnemers die weinig ontkenden,
minder psychische en algemene gevolgen indien ze veel OIG ervoeren. Met andere woorden
kon de copingstrategie ontkenning de negatieve impact van OIG op psychische en algemene
gevolgen bufferen. Dit significante OIG x Ontkenning interactie-effect wordt weergegeven in
Figuur 5 en 6.
34
Figuur 5. Interactie-effect OIG- en Coping Scores Ontkenning
Figuur 6. Interactie-effect OIG- en Coping Scores Ontkenning
35
Ook binnen het model met de psychische gevolgen als afhankelijke variabele werd een
significant negatief interactie-effect voor OIG x Acceptatie gevonden (β = -.24**). Dit betekent
dat de mate waarin men psychische gevolgen ervaart na het meemaken van OIG door de
partner afhangt van de mate waarin men acceptatie als copingstrategie hanteert. De partners
die meer accepteerden, ervoeren, in vergelijking met de deelnemers die minder accepteerden,
minder psychische gevolgen, ongeacht de mate van OIG. Psychische gevolgen worden amper
beïnvloed door OIG indien men veel accepteert. Met andere woorden heeft de copingstrategie
acceptatie een bufferende werking op psychische gevolgen bij het ervaren OIG in de relatie. Bij
OIG in de relatie kan de copingstrategie acceptatie, in lijn met hypothese 4a, de negatieve
impact op de psychische gevolgen van de partner bufferen. Dit OIG x coping interactie-effect
voor acceptatie wordt weergegeven in Figuur 7.
Figuur 7. Interactie-effect OIG- en Coping Scores Acceptatie
36
Ten slotte, vonden we, in lijn met hypothese 4d, een significant positief interactieeffect voor OIG x Religie (β = .16*), met een significant positief hoofdeffect voor religie (β =
.18*). Dit betekent dat de mate waarin men psychische gevolgen ervaart na het meemaken
van OIG door de partner afhangt van de mate waarin men religie als copingstrategie hanteert.
Respondenten die meer religieus zijn, ervoeren meer psychische gevolgen naarmate zij meer
OIG ervoeren. Respondenten die minder religieus zijn, ervoeren, in vergelijking met de
deelnemers die religieuzer zijn, minder psychische gevolge, ongeacht de mate van OIG.
Psychische gevolgen worden amper beïnvloed door OIG indien men niet religieus is. De
copingstrategie religie kan, met andere woorden, de negatieve impact van weinig OIG op
psychische algemene gevolgen niet bufferen, het versterkte zelfs het negatieve verband tussen
het ervaren van OIG en welzijn. Dit OIG x coping interactie-effect voor religie wordt
weergegeven in Figuur 8.
Figuur 8. Interactie-effect OIG- en Coping Scores Religie
37
Discussie
Op basis van voorgaand onderzoek kunnen we concluderen dat OIG veelvuldig
voorkomt in de context van partnerrelaties (Abrams & Robinsons, 1998; Brewster, 2009; Logan
et al., 2006; Spitzberg & Cupach, 2007; Tjaden & Thoennes, 1998, 2000) én dat dit ernstige
gevolgen kan hebben voor het welzijn van het slachtoffer (Amar, 2006; Kamphuis,
Emmelkamp, & Bartak, 2003; Logan et al., 2006; Pathé & Mullen, 1997). Het is dan ook
belangrijk om na te gaan of bepaalde factoren een invloed kunnen uitoefenen op de aard van
dit verband. Meer specifiek wilden we nagaan welke rol coping speelt in het verband tussen
het ervaren van OIG door de partner en het welzijn van het slachtoffer. Deze masterproef
beoogde het bestaand verklarend onderzoek naar copingstrategieën uit te breiden door de
effectiviteit van copingstrategieën voor het welzijn van een slachtoffer na te gaan bij een
steekproef van koppels. Uit de literatuur bleek dat voorgaand onderzoek zich voornamelijk
richtte naar de effectiviteit van coping ten overstaan van het stoppen van het OIG. Daarnaast
lag, ondanks de evidentie dat OIG voorkomt in intacte relaties, de onderzoeksfocus tot nu toe
voornamelijk op ex-partnerrelaties. Door in de huidige vragenlijstenstudie data te verzamelen
van koppels beoogden we het schaarse aantal studies naar het voorkomen van OIG in
partnerrelaties aan te vullen. Bovendien kunnen de resultaten van de huidige studie
gegeneraliseerd worden naar de algemene populatie volwassen, nog intacte partnerrelaties, in
tegenstelling tot de meeste vorige studies naar OIG die overwegend uitgevoerd zijn in
studentensteekproeven.
Onderzoeksbevindingen
Uit de onderzoeksresultaten bleek dat ongeveer een derde van de ex-partners die
deelnamen aan deze studie minstens 60.7% OIG ervoer van hun partner tijdens de relatie.
Deze
cijfers
zijn
vergelijkbaar
met
eerder
prevalentieonderzoek
naar
OIG
bij
studentenpopulaties en eerder prevalentieonderzoek naar stalking bij een algemene
populatie, waarbij 55 tot 66% van de partners minstens één OIG ervoer tijdens de relatie
(Derby et al., 2012; Lavy et al., 2009; Tjaden & Thoennes, 1998). Ten slotte ervoer de
meerderheid een eerder mild gedragspatroon bestaande uit niet meer dan vijf OIG’en, met
een gemiddelde van twee tot drie OIG’en. Ook in voorgaand onderzoek kwamen de mildere
OIG’en frequenter voor dan de bedreigende en ernstigere OIG’en. (e.g., Dutton & Winstead,
2006; Cupach & Spitzberg, 1998, 2000; De Smet, Buysse & Brondeel, 2011; De Smet et al.,
2013; Langhinrichsen-Rohling et al., 2000).
38
Vervolgens werd – voorafgaand aan de verklarende statistiek – de graad van
interafhankelijkheid tussen de scores van mannen en vrouwen nagegaan. Door middel van
deze analyse konden we controleren in welke mate het gedrag van de mannen en de vrouwen
behorende tot hetzelfde koppel aan elkaar gerelateerd waren. We konden echter concluderen
dat de scores van de mannen en vrouwen op de afhankelijke variabelen niet significant
gecorreleerd waren, wat inhield dat de scores van de leden van een koppel onafhankelijk van
elkaar geanalyseerd konden worden.
Op basis van de bestaande literatuur rond OIG veronderstelden wij twee hypothesen
aangaande het verband tussen OIG en welzijn. De eerste hypothese stelde dat naarmate
mensen meer OIG van hun partner ervoeren ze slechter scoorden op de individuele
welzijnsmaat (nl. GHQ, Hypothese 2a) en op de vragenlijst die de ruime range van mogelijke
problemen op verschillende domeinen naging (Hypothese 2b). Onze onderzoeksresultaten
sloten hier deels bij aan. In lijn met hypothese 2b en verscheidene voorgaande studies omtrent
stalking (e.g., Amar, 2006; Blaauw et al., 2002;Brewster, 2009; Logan et al., 2006; Pathé &
Mullen, 1997; Spitzberg & Cupach, 2014; Tjaden & Thoennes, 1998) vonden wij namelijk dat
partners die meer OIG ervoeren tijdens de relatie tevens meer problemen hadden op
verschillende domeinen. Vervolgens werd er, in tegenstelling tot hypothese 2a en tal van
voorgaande studies omtrent stalking (Björklund, 2010; Blaauw et al., 2002; Purcell et al., 2004,
2005) geen positieve correlatie gevonden tussen OIG en psychische symptomen. Desondanks
is het belangrijk het verband tussen OIG en mogelijke gevolgen verder te onderzoeken. De
resultaten gaven immers enige evidentie voor het samenhangen van OIG en een verminderd
welzijn, net zoals eerder onderzoek naar de gevolgen van stalking dat een duidelijk negatief
verband aangaf tussen het ervaren van stalking en het welzijn van het slachtoffer (e.g., Amar,
2006; Brewster, 1998; Kamphuis, et al., 2003; Logan et al., 2006; Pathé & Mullen, 1997;
Spitzberg & Cupach, 2014). Daarbij gaven Sheridan et al. (2003) aan dat stalking door (ex)partners een andere dynamiek en ergere gevolgen heeft dan stalking door een vreemde wat
de noodzaak naar dergelijk onderzoek alleen maar bevestigde.
Vermits er geen unanimiteit heerst onder onderzoekers wat de effectiviteit van coping
betreft, gingen wij in deze studie ook het verband tussen coping en welzijn na. Deze associatie
werd door middel van de tweede hypothese onderzocht. Een eerste deel van de hypothese
handelde over de algemene, dispositionele copingstijlen die mensen over het algemeen
hanteren om met stressvolle gebeurtenissen om te gaan. Er werd verwacht dat, conform
39
eerder onderzoek, probleemgeoriënteerde coping samenhangt met een beter welzijn
(Hypothese 3a), en emotiegeoriënteerde coping samenhangt met een slechter welzijn
(Hypothese 3b). Op basis van de onderzoeksresultaten kon hypothese 3b weerhouden
worden. We vonden dat hoe meer psychische en algemene problemen iemand ervoer, hoe
meer men gebruik maakte van emotiegeoriënteerde copingstrategieën, zoals emotionele
ondersteuning,
gedragmatig
terugtrekken,
ventileren,
middelenmisbruik,
zelfverwijt,
ontkenning en positieve herkadering. Deze resultaten zijn in lijn met vorig onderzoek omtrent
emotiegeoriënteerde coping (e.g. Aldwin & Reverson, 1987; Arias & Pape, 1999; Calvete et al.,
2008; Clements & Sawhney, 2000; Flicker et al., 2012; Straight et al., 2003). Vervolgens werd
er, in tegenstelling tot hypothese 3a en tal van voorgaande studies omtrent stalking (Arias &
Pape, 1999; Calvete et al., 2008; Clements & Sawhney, 2000) geen correlatie tussen
probleemgeoriënteerde coping en psychische en algemene problemen gevonden. Net zoals in
de studie van Menaghan (1982) bleek dat probleemgeoriënteerde coping weinig invloed had
op het emotioneel welzijn.
De andere delen van de tweede hypothese, namelijk hypothese 3c en 3d, werden niet
eenduidig ondersteund door de huidige onderzoeksresultaten. We verwachtten dat moving
away, moving outward en moving with zouden samenhangen met een beter welzijn
(Hypothese 3c) en dat de strategie moving inward gecorreleerd was met een slechter welzijn
(Hypothese 3d). We vonden een positieve correlatie tussen de psychische en algemene
gevolgen en de situatiespecifieke copingstrategieën. De slachtoffers rapporteerden met
andere woorden meer psychische en algemene gevolgen naarmate ze meer copingstrategieën
aanwendden. Op basis van deze onderzoeksresultaten moesten we hypothese 3c verwerpen
en konden we hypothese 3d behouden. Deze contra-intuïtieve resultaten werden ook in ander
onderzoek gevonden (Aldwin & Reverson, 1987; Coyne & Downey, 1991; Davis & Frieze, 2000;
Nguyen et al., 2012; Spitzberg et al., 1998). Er is geen eenduidigheid wat betreft de reden en er
zijn verscheidene mogelijke verklaringen naar voren geschoven in eerder onderzoek. Volgens
enkele onderzoekers (Nguyen et al., 2012) kan het fenomeen verklaard worden door
verhoogde frustraties bij falende copingstrategieën. Anderen (Coyne & Downey, 1991)
concluderen dat copingstrategieën in het algemene niet helpen of dat het welzijn al was
verslechterd vooraleer het slachtoffer zijn of haar copingstrategieën is beginnen toepassen.
Nog andere studies geven een genuanceerder beeld en suggereren dat de effectiviteit van de
soort coping afhangt van de soort situatie (Carver, et al., 1989; Suls & Fletcher, 1985). Door het
cross-sectionele design van de huidige studie kan geen uitspraak worden gedaan over de
40
causaliteit van de gevonden verbanden. De onderzoeksresultaten van de huidige en eerdere
studies pleiten voor verder onderzoek naar de effectiviteit van coping.
Daarnaast werd het moderatoreffect van de algemene copingstijlen op het verband
tussen OIG en welzijn nagegaan. Er werd een significant negatief interactie-effect van
probleemgerichte coping en OIG op het welzijn van de deelnemers verwacht, waarbij
probleemgerichte coping de negatieve gevolgen van OIG op het welzijn buffert (Hypothese
4a). Daarnaast verwachtten we een significant positief interactie-effect voor emotiegerichte
coping en OIG op het welzijn van de deelnemers, waarbij emotiegerichte coping de negatieve
gevolgen van OIG op het welzijn verergert (Hypothese 4b). We vonden vijf significante OIG x
copingstijl interactie-effecten voor de afhankelijke variabele welzijn. In lijn met hypothese 4b
vonden we positief significante interactie-effecten van verscheidene emotiegeoriënteerde
coping, namelijk humor, religie, ontkenning en acceptatie. Dit betekende dat de mate waarin
men psychische of algemene gevolgen ervoer na het meemaken van OIG door de partner
afhing van de mate waarin het slachtoffer bepaalde soorten van emotiegeoriënteerde coping
hanteerden. De onderzoeksresultaten gaven onder andere aan dat partners die meer humor
als coping gebruikten meer algemene symptomen ervoeren naarmate ze meer OIG ervoeren.
Daarnaast kwam naar voren dat respondenten die meer religieus waren, meer psychische
gevolgen ervoeren naarmate zij meer OIG ervoeren. De copingstrategieën humor en religie
versterkten, met andere woorden, het negatieve verband tussen het ervaren van OIG en
welzijn. Daarnaast werden ook enkele negatief significante interactie-termen gevonden. De
partners die weinig ontkenden, ervoeren meer psychische en algemene gevolgen naarmate
het ervaren van OIG in de relatie. De deelnemers die meer ontkenden, ervoeren, in vergelijking
met de deelnemers die weinig ontkenden, minder psychische en algemene gevolgen indien ze
veel OIG ervoeren. Met andere woorden kon de copingstrategie ontkenning de negatieve
impact van OIG op psychische en algemene symptomen bufferen. Vervolgens gaven de
onderzoeksresultaten aan dat partners die meer accepteerden in vergelijking met de
deelnemers die minder accepteerden, minder psychische gevolgen ervoeren ongeacht de
mate van OIG. We konden stellen dat de copingstrategie acceptatie de negatieve impact van
OIG op algemene symptomen bufferde. Op basis van deze onderzoeksresultaten moesten we
hypothese 4b deels verwerpen. Emotiegeoriënteerde coping had namelijk in sommige gevallen
een bufferende invloed op de relatie tussen OIG en welzijn, wat we in lijn met onderzoek bij
partnergeweld (Straight et al., 2003) niet hadden verwacht. We kunnen deze
onderzoeksresultaten begrijpen vanuit genuanceerdere literatuur aangaande de effectiviteit
41
van coping (Carver, et al., 1989; Suls & Fletcher, 1985). Zij suggereren namelijk dat de
effectiviteit van de soort coping afhangt van de soort situatie. Zo kan het efficiënter zijn om
een probleem in een bepaalde situatie te negeren als het individu op dat moment
onbereikbare of onvoldoende middelen heeft om actief met het probleem om te gaan (Carver,
et al., 1989; Suls & Fletcher, 1985). Aangezien in deze steekproef voornamelijk milde OIG’en
werden ervaren is het mogelijk dat sommige emotiegerichte copingstrategieën in deze situatie
wel effectief waren, in tegenstelling tot wat eerder onderzoek rapporteerde.
Voor de probleemgeoriënteerde coping werden geen significante interactie-effecten
gevonden, wat niet in lijn ligt met hypothese 4a en 4c. Naast het toetsen van het
moderatoreffect van de algemene copingstijlen op het verband tussen OIG en welzijn, werd
exploratief het moderatoreffect van de situationele copingstijlen op het verband tussen OIG
en welzijn onderzocht. De rol van situationele coping als moderator werd nog niet onderzocht
in de context van OIG bij partners. Echter, is er in de literatuur wel reeds indirecte evidentie
die op dergelijke verbanden wijst (e.g., Cupach & Spitzberg, 2008 in Nguyen et al., 2012). In het
huidige onderzoek vonden wij geen enkel significant OIG x coping interactie-effect van de
situationele copingstijlen. Een verklaring voor het feit dat er geen moderatoreffect van
situationele en probleemgeoriënteerde coping gevonden is, kan zijn dat er bij de getrokken
steekproef weinig gebruik werd gemaakt van deze copingstijlen. De gemiddeldes lagen voor
deze copingstijlen vrij laag en er was weinig variantie in de scores. Hierdoor was het moeilijk
om een duidelijk onderscheid te maken tussen deelnemers die weinig of veel
copingstrategieën gebruiken, wat op zijn beurt kan verklaren waarom er geen moderatoreffect
van situationele en probleemgeoriënteerde coping is gevonden. Indien de copingstijlen
regelmatiger verdeeld waren binnen de steekproef had dit tot andere resultaten kunnen
leiden. Een andere verklaring wordt gegeven door Menaghan (1982), hij gaf in een eerdere
studie aan dat de conclusies over effectiviteit van coping kunnen afhangen van de manier
waarop effectiviteit wordt gemeten. Zo zou de copingstrategie onderhandeling weinig effectief
kunnen lijken indien men alleen de momentele gevoelens van verdriet bekijkt waardoor een
negatief verband met latere problemen gemist wordt. Menaghan (1982) geeft aan dat het
onderzoeken van zowel de momentele problemen als de latere gevolgen tot een beter begrip
van de impact van coping kan leiden. Zo is het mogelijk dat de situatiespecifieke en
probleemgeoriënteerde coping voornamelijk oplossingen bieden op lange termijn. Het effect
op het welzijn is daardoor mogelijks pas op lange termijn voelbaar in plaats van meteen. Dit
was door het cross-sectionele karakter van de huidige studie niet mogelijk, maar kan in de
42
toekomst wel onderzocht worden door middel van longitudinaal onderzoek. Ten slotte kunnen
ook deze resultaten begrepen worden vanuit het standpunt van Carver, et al. (1989) en Suls en
Fletcher (1985). Het uitblijven van moderatoreffecten van probleemgeoriënteerde coping kan
mogelijks te maken hebben met het feit dat situaties waarin middelen onbereikbaar of
onvoldoende zijn andere copingstrategieën vragen. Zo vraagt een lage mate van OIG mogelijks
een mindere mate van probleemgeoriënteerde coping dan een hoge mate van OIG. Doordat in
deze steekproef voornamelijk mildere OIG’en werden gerapporteerd kan dit mogelijks
verklaren waarom de onderzoeksresultaten geen moderatoreffecten toonden voor
probleemgeoriënteerde coping.
Sterktes en Beperkingen van de Huidige Studie en Implicaties voor Toekomstig
Onderzoek en de Praktijk
Enkele sterktes van het onderzoek verdienen aandacht. Dit is, voor zover we weten,
het eerste Vlaamse onderzoek naar OIG bij relatiepartners. Ondanks de evidentie dat OIG
voorkomt in intacte relaties lag de onderzoeksfocus tot nu toe voornamelijk op expartnerrelaties. Tevens kunnen de resultaten van de huidige studie gegeneraliseerd worden
naar de algemene populatie volwassen, nog intacte partnerrelaties, in tegenstelling tot de
meeste vorige studies naar OIG die overwegend uitgevoerd zijn in studentensteekproeven.
Ook het grote aantal deelnemers was een sterkte van het onderzoek, aangezien dit de power
ten goede komt. Wat betreft coping is dit – naar ons weten – het eerste onderzoek dat de
modererende invloed van copingstrategieën nagaat met betrekking tot de relatie tussen OIG
en het welzijn.
Het onderzoek heeft echter ook enkele beperkingen die opgemerkt dienen te worden.
Een eerste belangrijke beperking betreft het cross-sectioneel design waardoor het onmogelijk
is uitspraken te doen over de causaliteit van de gevonden verbanden. Om dit enigszins op te
vangen hebben we enkele vragenlijsten gekozen die het welzijn en de copingstrategieën
specifiek ten gevolge van OIG bevragen, doch dient men hier rekening mee te houden bij het
interpreteren van de resultaten. Een tweede beperking betreft het gebruik van vragenlijsten
als onderzoeksmethode aangezien dit vaak leidt tot problemen met accuraatheid door
onvolledigheid, onbetrouwbaarheid, of oneerlijkheid van de antwoorden (Marchant, 2006 –
2007). Om dit op te vangen werden de vragenlijsten gekozen volgens de validiteit en
betrouwbaarheid van de vragenlijsten die we in de literatuur vonden. Om onvolledigheid van
antwoorden te beperken werden de vragenlijsten zodanig ingesteld dat de deelnemers alle
43
items van een vragenlijst moesten beantwoorden vooraleer ze naar de volgende vragenlijst
konden; zo niet werden ze automatisch terugverwezen naar het openstaande item. Om
oneerlijkheid van antwoorden te beperken werd verscheidene malen benadrukt dat de
afname anoniem gebeurde. Ten slotte merken we nog twee statistische beperkingen op. Als
eerste voerden we onze verklarende analyses uit met een logaritmische transformatie van de
scheef verdeelde afhankelijke variabele, algemene symptomen. Ondanks deze transformatie
bleef de verdeling nog vrij scheef wat kan leiden tot vertekende onderzoeksresultaten (Field,
2005). Een tweede beperking is het feit dat er geen gebruik is gemaakt van multilevel analyses.
Normaal gezien worden multilevel analyses gebruikt voor koppeldata omdat we vertekende
testresultaten kunnen krijgen indien we significant gecorreleerde scores van de mannen en
vrouwen negeren. In deze studie is er voor gekozen om geen multilevel analyses te doen en de
mannen en vrouwen als onafhankelijke individuen te beschouwen. Allereerst gebeurde dit
omdat de scores van de mannen en vrouwen niet sterk gecorreleerd waren en er dus een lage
mate van interafhankelijkheid bleek te zijn in de welzijnsmaten. Ten tweede vergrootte deze
aanpak de power omdat het individu als eenheid van de analyse wordt genomen in plaats van
het koppel. In plaats van multilevel analyses werd gekozen voor lineaire regressiemodellen
met telkens één copingschaal, OIG en de interactieterm als onafhankelijke variabele; dit om
problemen met multicollineariteit tussen de copingschalen te vermijden. Deze methode heeft
dan weer als nadeel dat er veel modellen getoetst worden, wat een probleem van ‘multiple
testing’ kan opleveren en bijgevolg een grote kans op type I fouten. Dit laatste nadeel kan
enigszins geminimaliseerd worden door het exploratieve karakter van de huidige studie waarin
we zo veel mogelijk potentiële effecten trachten bloot te leggen die vervolgens om verdere
replicatie vragen in vervolgonderzoek.
Op basis van de voorgaande sterktes en beperkingen kunnen we een aantal suggesties
voor toekomstig onderzoek formuleren. Allereerst is er nood aan longitudinaal onderzoek naar
OIG aangezien dit toelaat om uitspraken te doen over de causaliteit van de gevonden
verbanden. Om de beperkingen van vragenlijstonderzoek te omzeilen is het in verder
onderzoek aangewezen om meer gebruik te maken van andere methodes om
onderzoeksgegevens te verzamelen. Om meer betrouwbare onderzoeksresultaten te
verkrijgen zou toekomstig onderzoek gebruik kunnen maken van meer gesofisticeerde
statistische technieken voor het analyseren van niet-normaal verdeelde data. Verder
onderzoek dient tevens rekening te houden met de moeilijkheid rond het onderzoeken van
OIG in partnerrelaties. Brewster (2003) beargumenteerde namelijk dat een slachtoffer van OIG
44
in een partnerrelatie niet altijd opmerkt dat de partner te veel controle uitoefent. In de huidige
studie werden de verschillen tussen mannen en vrouwen niet onderzocht. Het verder
exploreren van verschillen betreffende soorten gedrag en copingstrategieën kan in de
toekomst zeker zinvol zijn aangezien dit belangrijke implicaties kan hebben in de
therapeutische context. Om diezelfde reden zou het ook interessant zijn om na te gaan of er
verschillen in copingstrategieën zijn tussen een klinische en niet-klinische groep.
De bekomen resultaten hebben ook implicaties voor de praktijk. De resultaten geven
aan dat partners een belangrijke risicogroep vormen voor het stellen van OIG (60.7 % van de
deelnemers ervoer minstens één OIG van hun partner). Voorgaand onderzoek (e.g. Sheridan et
al., 2003) gaf aan dat stalking door (ex-)partners een andere dynamiek en ergere gevolgen
heeft dan stalking door een vreemde. De resultaten geven daarnaast ook aan dat
copingstrategieën een belangrijke rol spelen op het welzijn van OIG-slachtoffers. Het is
belangrijk om in de therapeutische context oog te hebben voor OIG in een partnerrelatie en
aandacht te hebben voor de gebruikte copingstrategieën om het risico op een verminderd
welzijn in te schatten.
Conclusies
De huidige scriptie toonde aan dat OIG ook in een steekproef van Vlaamse koppels
regelmatig voorkomt en dat vooral mildere vormen van OIG werden ervaren. Bijna twee derde
van de partners uit onze steekproef ervoer minstens één OIG tijdens de relatie. Personen die
meer OIG ervoeren, ervoeren een slechter welzijn. Daarnaast kwam naar voren dat personen
met een slechter welzijn geneigd waren meer situatiespecifieke en emotiegerichte coping te
gebruiken. Meer specifiek gebruikten zij op vlak van de emotiegerichte coping vooral
emotionele
ondersteuning,
gedragmatig
terugtrekken,
ventileren,
middelenmisbruik,
zelfverwijt, ontkenning en positieve herkadering. Het onderzoek ging vervolgens na of coping
een invloed kan hebben op de veronderstelde relatie tussen OIG en welzijn. Het antwoord op
deze vraag is niet eenduidig te geven. Emotiegeoriënteerde coping leek zowel een bufferende
als versterkende invloed te hebben op de relatie tussen OIG en welzijn. Daarnaast werden
geen interactie-effecten gevonden voor zowel situationele als probleemgeoriënteerde
copingstrategieën. Door het cross-sectioneel design van het onderzoek was het onmogelijk om
uitspraken te doen over causaliteit of over de aard van de samenhang van de verschillende
variabelen. Om uitspraken te kunnen doen over de relatie van de gevonden verbanden is
45
longitudinaal onderzoek aangewezen. Verder onderzoek is aangewezen om de gevonden
resultaten te repliceren en uit te breiden.
46
Referentielijst
Abrams, K. M., & Robinson, G. E. (1998). Stalking part I: An overview of the
problem. Canadian Journal of Psychiatry, 43(5), 473-476. Geraadpleegd op 12 december 2014
via http://www.cpa-apc.org/
Aldwin, C. M., & Revenson, T. A. (1987). Does coping help? A reexamination of the
relation
between
coping
and
mental
health. Journal
of
Personality
and
Social
Psychology, 53(2), 337. doi: 10.1037/0022-3514.53.2.337
Amar, A. F. (2006). College women's experience of stalking: Mental health symptoms
and
changes
in
routines. Archives
of
Psychiatric
Nursing, 20(3),
108-116.
doi:10.1016/j.apnu.2005.10.003
Arias, I., & Pape, K. T. (1999). Psychological abuse: Implications for adjustment and
commitment to leave violent partners. Violence and Victims, 14(1), 55-67. Geraadpleegd op 12
december 2014 via http://search.proquest.com
Belgische Belagingswet, Strafwetboek, Artikel 442bis (1998).
Björklund, K. (2010). Stalking and violence victimization among Finnish university
students. Institute of Behavioural Sciences, Studies in Psychology. Geraadpleegd op 29 april
2014 via http://www.ethesis.helsinki.fi
Blaauw, E., Winkel, F. W., Arensman, E., Sheridan, L., & Freeve, A. (2002). The toll of
stalking: The relationship between features of stalking and psychopathology of victims. Journal
of Interpersonal Violence, 17(1), 50-63.
Brewster, M. P. (1998). An exploration of the experiences and needs of former intimate
stalking victims. Final report submitted to the National Institute of Justice (NCJ 175475).
Washington, DC: U. S. Department of Justice. doi: 10.1177/0886260502017001004
Brewster, M. P. (2003). Power and control dynamics in prestalking and stalking
situations. Journal of Family Violence, 18(4), 207-217. doi: 10.1023/A:1024064214054
Brewster, M. P. (2009). The experiences of women stalked by partners and former
partners. Sex Roles, 60(3), 282-286. doi: 10.1007/s11199-008-9509-0
47
Brytek-Matera, A., & Schiltz, L. (2013). Comparative structural study of the
configuration of copingstrategies among female patients with eating disorders and a nonclinical control group. Psychiatria Danubina, 25(4), 359-365. Geraadpleegd op 23 december
2014 via http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed
Burke, S. C., Wallen, M., Vail-Smith, K., & Knox, D. (2011). Using technology to control
intimate partners: An exploratory study of college undergraduates. Computers in Human
Behavior, 27(3), 1162-1167. doi: 10.1016/j.chb.2010.12.010
Calvete, E., Corral, S., & Estévez, A. (2008). Coping as a mediator and moderator
between intimate partner violence and symptoms of anxiety and depression. Violence Against
Women, 14(8), 886-904. doi: 10.1177/1077801208320907
Carver, C. S. (1997). You want to measure coping but your protocol’s too long:
Consider the Brief COPE. International Journal of Behavioral Medicine, 4, 92-100. doi:
10.1207/s15327558ijbm0401_6
Carver, C., Scheier, M., & Weinstraub, J. (1989). Assessing copingstrategies: A
theoretically based approach. Journal of Personality and Social Psychology, 56, 278-283. doi:
10.1037/0022-3514.56.2.267
Clements, C. M., & Sawhney, D. K. (2000). Coping with domestic violence: Control
attributions, dysphoria, and hopelessness. Journal of Traumatic Stress, 13(2), 219-240. doi:
10.1023/A:1007702626960
Coyne, J. C., & Downey, G. (1991). Social factors and psychopathology: Stress, social
support, and coping processes. Annual review of psychology,42(1), 401-425. doi:
10.1146/annurev.ps.42.020191.002153
Cupach, W. R., & Spitzberg, B. H. (1998). Obsessive relational intrusion and stalking. In
B. H. Spitzberg & W. R. Cupach (Eds.), The dark side of close relationships. Mahwah, NJ:
Lawrence Eribaum Associates.
Cupach, W. R., & Spitzberg, B. H. (2000). Obsessive relational intrusion: incidence,
perceived severity, and coping. Violence and Victims, 15, 1 – 16.
Cupach, W. R., & Spitzberg, B. H. (2004). The dark side of relationship pursuit. From
attraction to obsession and stalking. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.
48
Davis, K. E., Ace, A., & Andra, M. (2000). Stalking perpetrators and psychological
maltreatment of partners: Anger-jealousy, attachment insecurity, need for control, and breakup context. Violence and Victims, 15(4), 407-425. Geraadpleegd op 28 april 2014 via
http://search.proquest.com/
Davis, K. E., & Frieze, I. H. (2000). Research on stalking: What do we know and where
do we go? Violence and Victims, 15(4), 473-487. Geraadpleegd op 24 maart 2014 via
www.researchgate.net
De Fazio, L. (2009). The legal situation on stalking among the European member states.
European Journal on Criminal Policy and Research, 15, 229–242. doi:10.1007/s10610-0099101-3
De Smet, O. (2013). Unwanted pursuit behavior after breakup. Ongepubliceerde
doctoraal proefschrift, Ghent University. Faculty of Psychology and Educational Sciences,
Ghent, Belgium. Geraadpleegd op 31 maart 2014 via http://hdl.handle.net/1854/LU-4094241
De Smet, O., & Buysse, A. (2011). Een wetenschappelijke kijk op ongewenst gedrag en
stalking bij (ex-)partners. In A. Groenen, E. Jaspaert, & G.Vervaeke (reds.), Partnergeweld: als
liefde een gevecht wordt (pp. 39-56). Leuven: Acco. Geraadpleegd op 7 april 2014 via
http://hdl.handle.net/1854/LU-1168560
De Smet, O., Buysse, A., & Brondeel, R. (2011). Effect of the breakup context on
unwanted pursuit behavior perpetration between former partners. Journal of Forensic
Sciences, 56, 934-941. doi: 10.1111/j.1556-4029.2011.01745.x
Derby, K., Knox, D., & Easterling, B. (2012). Snooping in romantic relationships. College
Student Journal, 46(2). Geraadpleegd op 1 mei 2014 via http://search.proquest.com/
Dutton, L. B., & Winstead, B. A. (2006). Predicting unwanted pursuit: Attachment,
relationship satisfaction, relationship alternatives, and break-up distress. Journal of Social and
Personal Relationships, 23(4), 565-586. doi: 10.1177/0265407506065984
Dutton, L. B., & Winstead, B. A. (2011). Types, frequency, and effectiveness of
responses to unwanted pursuit and stalking. Journal of Interpersonal Violence,26(6), 11291156. doi: 10.1177/0886260510368153
49
Elsheshtawy, E. A., Abo-Elez, W. F., Ashour, H. S., & Farouk, O., Esmael El Zaafarany, M.
l. (2014). Copingstrategies in Egyptian ladies with breast cancer. Breast Cancer: Basic and
Clinical Research, 8, 97. doi:10.4137/BCBC . 14755
Federale Politie (2011). Jaarrapport 2011 – Politiële criminaliteitsstatistieken.
Geraadpleegd op 28 april 2014, via http://www.polfed-fedpol.be/crim/crim_stat_nl.php
Field, A. (2005). Discovering statistics using SPSS. London: SAGE Publications.
Fields, L., & Prinz, R. J. (1997). Coping and adjustment during childhood and
adolescence. Clinical Psychology Review, 17(8), 937-976. doi: 10.1016/S0272-7358(97)00033-0
Finney, A., (2006). Domestic violence, sexual assault and stalking: Findings from the
2004/05
British
Crime
Survey.
Geraadpleegd
op
28
april
2014,
op
http://webarchive.nationalarchives.gov.uk/20110218135832/rds.homeoffice.gov.uk/rrd/pdfs0
6/rdsolr1206.pdf
Flicker, S. M., Cerulli, C., Swogger, M. T., & Talbot, N. L. (2012). Depressive and
posttraumatic symptoms among women seeking protection orders against intimate partners
relations to copingstrategies and perceived responses to abuse disclosure. Violence against
Women, 18(4), 420-436. doi: 10.1177/1077801212448897
Folkman, S., & Moskowitz, J. T. (2004). Coping: Pitfalls and promise. Annual Review of
Psychology, 55, 745-774. doi: 10.1146/annurev.psych.55.090902.141456
Frazier, P. A., Tix, A. P., & Barron, K. E. (2004). Testing moderator and mediator effects
in counseling psychology research. Journal of Counseling Psychology, 51, 115-134.
Goldberg, D.P. (1972). The detection of psychiatric illness by questionnaire. London:
Oxord University Press.
Helsper, E. J., & Whitty, M. T. (2010). Netiquette within married couples: Agreement
about acceptable online behavior and surveillance between partners. Computers in Human
Behavior, 26(5), 916-926. doi: 10.1016/j.chb.2010.02.006
Kamphuis, J. H., Emmelkamp, P. M., & Bartak, A. (2003). Individual differences in
post‐traumatic stress following post‐intimate stalking: Stalking severity and psychosocial
50
variables. British
Journal
of
Clinical
Psychology, 42(2),
145-156.
doi:
10.1348/014466503321903562
Koeter, M. W. J. & Ormel, J. (1991). General health questionnaire, Nederlandse
bewerking: Handleiding. Lisse: Swets, Test Services.
Kraaij, V., Arensman, E., Garnefski, N., & Kremers, I. (2007). The role of cognitive
coping in female victims of stalking. Journal of Interpersonal Violence,22(12), 1603-1612. doi:
10.1177/0886260507306499
Langhinrichsen-Rohling, J., Palarea, R. E., Cohen, J., & Rohling, M. E. (2000). Breaking
up is hard to do: Unwanted pursuit behaviors following the dissolution of a romantic
relationship. Violence and Victims, 15, 73-90. Geraadpleegd op 28 april 2014 via
http://search.proquest.com/
Lavy, S., Mikulincer, M., & Shaver, P. R. (2010). Autonomy–proximity imbalance: An
attachment theory perspective on intrusiveness in romantic relationships. Personality and
Individual Differences, 48(5), 552-556. doi: 10.1016/j.paid.2009.12.004
Lavy, S., Mikulincer, M., Shaver, P. R., & Gillath, O. (2009). Intrusiveness in romantic
relationships: A cross-cultural perspective on imbalances between proximity and
autonomy. Journal
of
Social
and
Personal
Relationships, 26(6-7),
989-1008.
doi:
10.1177/0265407509347934
Lazarus, R. S. (1993). Coping theory and research: past, present, and future.
Psychosomatic Medicine, 55(3), 234-247. doi: 10.1097/00006842-199305000-00002
Lewis, S. F., Fremouw, W. J., Del Ben, K., & Farr, C. (2001). An investigation of the
psychological characteristics of stalkers: Empathy, problem-solving, attachment and borderline
personality features. Journal of Forensic Sciences,46(1), 80-84. Geraadpleegd op 18 april 2014
via researchgate.net
Logan, T. K., Cole, J., Shannon, L., & Walker, R. (2006). Partner stalking: How women
respond, cope, and survive. New York, NY: Springer Publishing Company.
Marchant, T. (2006-2007). Methoden en technieken voor empirisch onderzoek. Cursus
gepresenteerd tijdens opleiding klinische psychologie, Universiteit Gent.
51
Mechanic, M. B., Weaver, T. L., & Resick, P. A. (2008). Mental health consequences of
intimate partner abuse: A multidimensional assessment of four different forms of
abuse. Violence against Women, 14, 634-654. doi: 10.1177/1077801208319283
Meloy, J. R. (1999). Stalking: An old behavior, a new crime. Psychiatric Clinics of North
America, 22, 85–99. doi: 10.1016/S0193-953X(05)70061-7
Menaghan, E. G., 1982. "Measuring coping effectiveness: A panel analysis of marital
problems and coping efforts." Journal of Health and Social Behavior, 23, 220-234.
Mullen, P. E., Pathé, M., Purcell, R., & Stuart, G. W. (1999). Study of stalkers. American
Journal
of
Psychiatry, 156(8),
1244-1249.
Geraadpleegd
op
31
maart
2014
via
http://ajp.psychiatryonline.org/
Nguyen, L. K., Spitzberg, B. H., & Lee, C. M. (2012). Coping with obsessive relational
intrusion and stalking: The role of social support and copingstrategies. Violence and Victims,
27, 414-433. doi: 10.189/0886-6708.27.3.414
Ogilvie, E. (2000). Stalking: Legislative, policing and prosecution patterns in Australia.
Research and Public Policy Series No. 34. Canberra, Australia: Australian Institute of
Criminology. Geraadpleegd op 31 maart 2014 via www.aic.gov.au
Park, C. L., & Folkman, S. (1997). Meaning in the context of stress and coping. Review
of General Psychology, 1(2), 115.Geraadpleegd op 4 januari 2015 via psycnet.apa.org
Pathé, M., & Mullen, P. E. (1997). The impact of stalkers on their victims. The British
Journal of Psychiatry, 170(1), 12-17. doi: 10.1192/bjp.170.1.12
Pearlin, L. I., & Schooler, C. (1978). The structure of coping. Journal of Health and Social
Behavior, 2-21. doi: 10.2307/2136319
Pimlott-Kubiak, S., & Cortina, L. M. (2003). Gender, victimization, and outcomes:
Reconceptualizing risk. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 71, 528-539. doi:
10.1037/0022-006X.71.3.528
Purcell, R., Pathé, M., & Mullen, P. E. (2004). Editorial: When do repeated intrusions
become stalking? Journal of Forensic Psychiatry & Psychology,15(4), 571-583. doi:
10.1080/14789940412331313368
52
Purcell, R., Pathé, M., & Mullen, P. E. (2005). Association between stalking
victimisation and psychiatric morbidity in a random community sample. The British Journal of
Psychiatry, 187(5), 416-420. doi: 10.1192/bjp.187.5.416
Saniah, A.R., & Zainal, N.Z. (2010). Anxiety, depression and copingstrategies in breast
cancer patients on chemotherapy. Malaysian Journal of Psychiatry, 19, 2. Geraadpleegd op 4
januari 2015 http://mjpsychiatry.com/
Sheridan, L. P., Blaauw, E., & Davies, G. M. (2003). Stalking knowns and
unknowns. Trauma, Violence, & Abuse, 4(2), 148-162. doi: 10.1177/1524838002250766
Smartt, U. (2001). The stalking phenomenon: Trends in European and international
stalking and harassment legislation. European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal
Justice, 9, 209–232. doi: 10.1163/15718170120519426
Spitzberg, B. H., & Cupach, W. R. (2003). What mad pursuit? Obsessive relational
intrusion and stalking related phenomena. Aggression and Violent Behavior, 8(4), 345-375. doi:
10.1016/S1359-1789(02)00068-X
Spitzberg, B. H., & Cupach, W. R. (2007). The state of the art of stalking: Taking stock of
the
emerging
literature.
Aggression
and
Violent
Behaviour,
12,
64-86.
doi:10.1016/j.avb.2006.05.001
Spitzberg, B. H., & Cupach, W. R. (2014). The dark side of relationship pursuit: From
attraction to obsession and stalking (2nd ed.). New York: Routledge
Spitzberg, B. , Nicastro A., & Cousins, A. (1998). Exploring the interactional
phenomenon of stalking and obsessive relational intrusion. Communication Reports, 11(1), 3348. doi: 10.1080/08934219809367683
Spitzberg, B. H., & Rhea, J. (1999). Obsessive relational intrusion and sexual coercion
victimization. Journal
of
Interpersonal
Violence, 14(1),
3-20.
doi:
10.1177/088626099014001001
Straight, E. S., Harper, F. W. K., & Arias, I. (2003). The impact of partner psychological
abuse on health behaviors and health status in college women. Journal of Interpersonal
Violence, 18, 1035-1054. doi:10.1177/0886260503254512
53
Suls, J., & Fletcher, B. (1985). The relative efficacy of avoidant and nonavoidant
copingstrategies:
a
meta-analysis. Health
psychology, 4(3),
249.
doi:
10.1037/0278-
6133.4.3.249
Thoits, P. A. (1995). Stress, coping, and social support processes: Where are we? What
next?. Journal of health and social behavior, 53-79. doi: 10.2307/2626957
Thompson, C. M., & Dennison, S. M. (2008). Defining relational stalking in research:
Understanding
sample
composition
harassment. Psychiatry,
Psychology
in
relation
and
to
repetition
Law, 15(3),
and
duration
482-499.
of
doi:
10.1080/13218710802389432
Tjaden, P., & Thoennes, N. (1998). Stalking in America: Findings from the national
violence against women survey. Washington, DC: National Institute of Justice and Centers for
Disease Control and Prevention (NCJ 169592). Geraadpleegd op 28 april 2014 via
www.ncjrs.gov
Tjaden, P., & Thoennes, N. (2000). Extent, nature, and consequences of intimate
partner violence. Washington, DC: US Department of Justice, Office of Justice Programs,
National Institute of Justice. Geraadpleegd op 24 maart 2014 via www.ncjrs.gov
Tokunaga, R. S. (2011). Social networking site or social surveillance site? Understanding
the use of interpersonal electronic surveillance in romantic relationships. Computers in Human
Behavior, 27(2), 705-713. doi: 10.1016/j.chb.2010.08.014
Tuncay, T., Musabak, I., Gok, D. E., & Kutlu, M. (2008). The relationship between
anxiety, copingstrategies and characteristics of patients with diabetes. Health and Quality of
Life Outcomes, 6, 79. doi: 10.1186/1477-7525-6-79
Vinkers, C. D. W., Finkenhauer, C., & Hawk, S. T. (2011). Why do close partners snoop?
Predictors of intrusive behavior in newlywed couples. Personal Relationships, 18, 110-124. doi:
10.1111/j.1475-6811.2010.01314.x
Zautra A.J., Sheets V. L., & Sandler I. N. (1996). An examination of the construct validity
of coping dispositions for a sample of recently divorced mothers. Psycholocial Assessment. 8,
256–264. doi: 10.1037/1040-3590.8.3.256
54
Bijlagen
Bijlage I
Informatiebrief voor het Rekruteren van Koppels
Bijlage II
Informatiebrief in de Envelop
Bijlage III
Vragenlijstenbundel
a. Introductiebrief
b. Geïnformeerde toestemmingsverklaring
c. Algemene gegevens
d. ORI-42 S-versie
e. GHQ-12
f. SRS
g. Brief Cope
h. CRS
Bijlage IV
Niet-Significante Meervoudige Lineaire Regressies en Moderatie Analyses
55
Bijlage I
Informatiebrief voor het Rekruteren van Koppels
Beste,
Sinds jaren doet de onderzoeksgroep Relatie- en Gezinsstudies van de Universiteit Gent
wetenschappelijk onderzoek naar partnerrelaties. Dit onderzoek heeft tot doel inzicht te
krijgen in verschillende aspecten van partnerrelaties: privacy, betrokkenheid, vertrouwen,
tevredenheid, behoeften, conflicten,… die koppels ervaren in hun relatie.
Ook op dit moment voeren wij een studie uit bij koppels die kadert binnen deze doelstelling
en waarvoor wij vriendelijk jouw medewerking vragen. Concreet zal je gevraagd worden een
aantal vragen over jezelf, je partner en jullie relatie te beantwoorden via computer. Ook jouw
partner wordt gevraagd deze vragenlijst in te vullen. Jij en je partner zullen de vragenlijst
kunnen invullen tijdens een huisbezoek van één van onze onderzoeksmedewerkers en dit zal
ongeveer 1 uur duren.
Dit onderzoek werd goedgekeurd en staat onder toezicht van de Ethische Commissie van de
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. De informatieverzameling gebeurt
volledig anoniem. Je zult op geen enkel moment gevraagd worden om identificatiegegevens
(zoals naam, adres) in te vullen. De ingezamelde gegevens zullen enkel worden gebruikt in
het kader van het lopend wetenschappelijk onderzoek. We geven absolute garantie van
anonimiteit bij het verzamelen, verwerken, bewaren en rapporteren over de ingezamelde
gegevens (conform de Wet op de Persoonlijke Levenssfeer van 1992). Jouw deelname aan dit
onderzoek berust verder op vrijwillige basis, dus je kunt op elk moment beslissen om uit het
onderzoek te stappen zonder hierbij een reden te moeten opgeven. Indien je later op de
hoogte wilt gebracht worden van de resultaten van dit onderzoek, dan kan je steeds op
aanvraag een samenvatting van de algemene onderzoeksbevindingen krijgen.
Ben je ouder dan 18, heb je een vaste heteroseksuele relatie gedurende minstens 1 jaar en
hebben jij en je partner interesse om deel te nemen aan dit onderzoek? Contacteer dan Evi
Lima Marques ([email protected] – 0472/790.590), Anke van den Meijdenberg
([email protected] – 0474/647.560), Annick van den Buijs
([email protected]
–
04973/907.8034)
of
Sarah
Dhoore
([email protected] – 0476/018.242) om een afspraak voor een huisbezoek te maken.
Indien je nog vragen hebt met betrekking tot het onderzoek, kan je steeds contact opnemen
met Dr. Olivia De Smet ([email protected] – 09 264 94 43).
Met vriendelijke groeten en dank,
Dr. Olivia De Smet
Onderzoeksgroep Relatie- en Gezinsstudies (www.familylab.ugent.be)
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen - Universiteit Gent
Henri Dunantlaan 2 - 9000 Gent
Tel: 09 264 94 43 – E-mail: [email protected]
Evi Lima Marques, Anke van den Meijdenberg, Annick van den Buijs en Sarah Dhoore
(Masterstudenten Klinische Psychologie, UGent)
Prof. dr. Lesley Verhofstadt en Prof. dr. Ann Buysse (UGent)
56
Bijlage II
Informatiebrief in de Envelop
Beste,
Vooreerst onze dank voor jouw medewerking aan dit wetenschappelijk onderzoek naar
partnerrelaties! Wij zijn geïnteresseerd in beide partners hun ervaringen in de relatie en
vragen dan ook dat zowel jij als jouw partner de vragenlijst invullen. Het is van belang dat jullie
dit elk afzonderlijk doen.
Om de elektronische vragenlijst te starten, dien je te surfen naar onderstaande link:
https://www.survey.ugent.be/survey/index.php/327541/lang-nl
Nadat je online je toestemming tot deelname aan dit onderzoek gegeven hebt, zal je gevraagd
worden om je persoonlijke code in te geven. In deze envelop is er een code voorzien voor de
man en een code voorzien voor de vrouw. Op die manier weet je welke code voor jou en welke
code voor jouw partner bestemd is. Aangezien de informatieverzameling voor deze studie
volledig anoniem gebeurt, zal deze code op geen enkele manier aan persoonlijke informatie
van jou gekoppeld worden. De gegevens die via deze online bevraging verzameld worden,
worden bovendien op een beveiligde server van de universiteit bewaard.
De onderzoeksmedewerker bij je thuis, zal je, indien nodig, bijstaan bij het invullen van de
vragenlijst. Indien je nog vragen hebt met betrekking tot het onderzoek, kan je je steeds
wenden tot de onderzoeksmedewerker bij je thuis of kan je steeds contact opnemen met Dr.
Olivia De Smet ([email protected] – 09 264 94 43).
Met vriendelijke groeten en dank,
Dr. Olivia De Smet
Onderzoeksgroep Relatie- en Gezinsstudies (www.familylab.ugent.be)
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen - Universiteit Gent
Henri Dunantlaan 2 - 9000 Gent
Tel: 09 264 94 43 – E-mail: [email protected]
Evi Lima Marques, Anke van den Meijdenberg, Annick van den Buijs en Sarah Dhoore
(Masterstudenten Klinische Psychologie, UGent)
Prof. dr. Lesley Verhofstadt en Prof. dr. Ann Buysse (UGent)
57
Bijlage III a.
Introductiebrief
Beste,
Bedankt voor jouw medewerking aan dit onderzoek. Dit onderzoek heeft tot doel inzicht te
krijgen in verschillende aspecten van partnerrelaties. Er zal je zo dadelijk gevraagd worden
een aantal vragen over jezelf, je partner en jullie relatie te beantwoorden.
Het onderzoek zal ongeveer 1 uur duren. Sommige mensen hebben wat meer tijd nodig,
anderen wat minder. Neem gerust de tijd die je nodig hebt. Het is belangrijk tijdens het
invullen van de vragenlijst niet te overleggen met je partner, de instructies steeds aandachtig
te lezen, geen vragen open te laten en de vragen zo eerlijk mogelijk te beantwoorden. Goede
of foute antwoorden bestaan niet, vooral wat je denkt en voelt is van belang voor ons!
Dit onderzoek werd goedgekeurd en staat onder toezicht van de Ethische Commissie van de
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. De informatieverzameling gebeurt
volledig anoniem. Je zult op geen enkel moment gevraagd worden om identificatiegegevens
(zoals naam, adres) in te vullen. Ook de code die je straks zal ingeven, zal op geen enkele
manier aan persoonlijke informatie van jou gekoppeld worden. De ingezamelde gegevens
zullen enkel worden gebruikt in het kader van het lopend wetenschappelijk onderzoek. We
geven absolute garantie van anonimiteit bij het verzamelen, verwerken, bewaren en
rapporteren over de ingezamelde gegevens (conform de Wet op de Persoonlijke Levenssfeer
van 1992). Jouw deelname aan dit onderzoek berust verder op vrijwillige basis, dus je kunt op
elk moment beslissen om uit het onderzoek te stappen zonder hierbij een reden te moeten
opgeven. Indien je later op de hoogte wilt gebracht worden van de resultaten van dit
onderzoek, dan kan je steeds op aanvraag een samenvatting van de algemene
onderzoeksbevindingen krijgen.
Indien je nog vragen hebt met betrekking tot het onderzoek, kan je je steeds wenden tot de
onderzoeksmedewerker bij je thuis of kan je steeds contact opnemen met Dr. Olivia De Smet
([email protected] – 09 264 94 43).
Indien je beslist om deel te nemen, vragen wij je vriendelijk om nu door te klikken.
Met vriendelijke groeten en dank,
Dr. Olivia De Smet
Onderzoeksgroep Relatie- en Gezinsstudies (www.familylab.ugent.be)
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen - Universiteit Gent
Henri Dunantlaan 2 - 9000 Gent
Tel: 09 264 94 43 – E-mail: [email protected]
Evi Lima Marques, Anke van den Meijdenberg, Annick van den Buijs en Sarah Dhoore
(Masterstudenten Klinische Psychologie, UGent)
Prof. dr. Lesley Verhofstadt en Prof. dr. Ann Buysse (UGent)
58
Bijlage III b.
Geïnformeerde toestemmingsverklaring
Ik, de deelnemer, verklaar hierbij
(1) dat de onderzoeker mij heeft ingelicht over de achtergrond, doelstelling, inhoud, opzet en
verwachte duur van het onderzoek
(2) dat ik elke vraag in verband met het onderzoek heb kunnen stellen en er ook antwoord op
heb gekregen
(3) dat ik geheel uit vrije wil deelneem aan het onderzoek
(4) dat ik op de hoogte ben van de mogelijkheid dat ik mijn deelname aan het onderzoek op
elk moment kan stop zetten, zonder hiervoor een reden te moeten opgeven
(5) dat ik begrijp en toelaat dat alle gegevens die ik in het kader van dit onderzoek verstrek,
anoniem verwerkt zullen worden en enkel gebruikt zullen worden in het kader van
wetenschappelijk onderzoek
(6) dat ik de toelating geef aan de onderzoekers om mijn resultaten op anonieme wijze te
bewaren, te verwerken, en erover te rapporteren
(7) dat ik ervan op de hoogte ben dat ik op aanvraag een samenvatting van de algemene
onderzoeksbevindingen kan krijgen
Gelezen en goedgekeurd
Gelezen en goedgekeurd
Ja
Nee
Gelieve de datum van vandaag in te geven:______
59
Bijlage III c.
Algemene gegevens
Wat is je geboortegeslacht?
Man
Vrouw
Wat is je leeftijd? _______ jaar
Wat is je nationaliteit? (vermeld op je identiteitskaart)
Belg
Andere: _______
Wat is je hoogst behaalde diploma? (kies één van de volgende antwoorden)
Lager onderwijs (tot 12 jaar)
Lager secundair onderwijs (tot 15 jaar)
Hoger secundair onderwijs (tot 18 jaar)
Hoger onderwijs – 1 cyclus (voorheen korte type - kandidatuur, professionele of
academische bachelor)
Hoger onderwijs – 2 cycli (voorheen lange type - licentiaat, master, master-na-master)
Hoger onderwijs – 3 cycli (doctoraat)
Andere: _______
Tot welke leeftijd ben je in voltijds dagonderwijs naar school geweest?
Tot de leeftijd van _______ jaar
Wat is je huidige beroepssituatie? (kies één van de volgende antwoorden)
Arbeider
Bediende
Midden kaderlid
Hoger kaderlid
Zelfstandige
Werkloos/werkzoekend
Huisvrouw/huisman
Gepensioneerd
Student
Arbeidsongeschikt
Andere: _______
Hoeveel uren betaald werk voer je op dit moment gewoonlijk uit per week?
_______ uren per week
Wat is op dit moment je eigen normaal netto-inkomen per maand? (inkomen uit arbeid,
verhuur van onroerende goederen, uitkeringen,…)
_______ euro per maand
Hoe lang ben je al samen met je huidige partner?
_______ jaren en _______ maanden
Wat is de aard van de relatie met je partner? (kies één van de volgende antwoorden)
60
Vaste relatie maar apart wonend
Feitelijk samenwonend (= ongehuwd en geen samenlevingscontract)
Wettelijk samenwonend (= ongehuwd maar wel samenlevingscontract)
Getrouwd
Zijn er kinderen in de relatie met je partner? (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
Neen
Ja, ik heb kinderen met mijn huidige partner. Hoeveel? _______
Ja, ik heb kinderen uit een vorige relatie. Hoeveel? _______
Ja, mijn partner heeft kinderen uit een vorige relatie. Hoeveel? _______
Hoeveel inwonende kinderen zijn er momenteel in je gezinssituatie? _______
Zijn jij en je partner al uit elkaar geweest? (breuk of echtscheiding)
Ja: _______ keer
Neen
Hoelang is het geleden dat jullie de laatste keer uit elkaar zijn geweest?
_______ jaren en _______ maanden geleden
Niet van toepassing
De laatste keer dat jullie uit elkaar zijn geweest, wie wou de breuk dan het meest? (kies één
van de volgende antwoorden)
Ik
Mijn partner
Beiden evenveel
Niet van toepassing
Ben je momenteel soms in behandeling of begeleiding voor moeilijkheden in de relatie met je
partner?
Ja
Neen
Is er in jullie relatie ooit al sprake geweest van ontrouw?
Ja, door mezelf
Ja, door mijn partner
Neen
61
Bijlage III d.
ORI-42 S-versie
Hier word je gevraagd om dezelfde vragenlijst als hiervoor in te vullen, met dat verschil dat je
nu gevraagd wordt om aan te geven in welke mate jouw huidige partner (en niet jijzelf) het
voorbije jaar de voorgaande gedragingen stelde.
Gelieve hieronder aan te geven in welke mate jouw partner het voorbije jaar naar meer
intimiteit met je streefde terwijl jij dit niet wou, door…
NOOIT
ÉÉN KEER
2-3 KEER
4-5 KEER
>5 KEER
Gelieve zo eerlijk mogelijk te antwoorden. Denk eraan dat jouw gegevens volledig anoniem
behandeld worden.
0
1
2
3
4
Overdreven met je te flirten (bvb. je steeds mee op ‘date’ vragen; overdreven
verleidelijk glimlachen; seksuele opmerkingen maken,...)
0
1
2
3
4
Overdreven uitingen van liefde te doen (bvb. steeds zeggen “ik zie je graag”;
grote en ongevraagde gunsten voor jou doen,...)
0
1
2
3
4
Overdreven vriendelijk te zijn (vleierij) (bvb. ongevraagde gunsten doen;
aanbieden om dingen te doen voor jou,…)
0
1
2
3
4
Het persoonlijk bezorgen van ongewenste liefdesboodschappen (bvb.
ongewenste romantisch getinte notities, kaartjes, brieven, berichten via
vrienden,…)
0
1
2
3
4
Te proberen de relatie te herstellen of te verdiepen (bvb. vergiffenis vragen;
smeken om teruggenomen te worden,...)
0
1
2
3
4
Het sturen van ongewenste liefdevolle elektronische berichten (bvb. uitingen
van zich aangetrokken voelen of van liefde communiceren via voicemail, email, sms, fax,...)
0
1
2
3
4
Het sturen van agressieve elektronische berichten (bvb. beledigingen of eisen
communiceren via voicemail, e-mail, sms, fax,…)
0
1
2
3
4
Ongewenst rechtstreeks contact op te nemen via elektronische media (bvb.
ongewenst telefoneren, chatten,…)
0
1
2
3
4
Ongewenste berichten te verzenden via e-mail (bvb. ongewenste berichten,
brieven, foto’s, etc. versturen via e-mail)
0
1
2
3
4
Pesterijen via de computer (bvb. grote hoeveelheden berichten dumpen in jouw
mailbox; binnendringen in je chat of spelletjes ruimte; laten crashen van jouw
computer,…)
0
1
2
3
4
Discussies of ruzies met je te hebben (bvb. discussies over jullie relatie; klagen
tegen je,...)
0
1
2
3
4
Ongewenste geschenken te geven (bvb. bloemen, knuffels, foto’s, juwelen,…)
62
Je ongewenst te benaderen (d.w.z. je fysiek benaderen om te trachten een
gesprek te starten maar zonder daadwerkelijk te praten)
0
1
2
3
4
Ongewenst te verschijnen op plaatsen (bvb. opduiken op je werk, op school, aan
de sportclub, aan de kerk,...)
0
1
2
3
4
Ongevraagd binnen te dringen in je interacties met anderen (bvb. ‘rondhangen’
tijdens je gesprekken met anderen; onderbreken van een gesprek dat je aan
het voeren bent met iemand anders,...)
0
1
2
3
4
Ongewenst binnen te dringen in je persoonlijke ruimte (bvb. te dicht bij je
komen tijdens een gesprek; je ongewenst aanraken,…)
0
1
2
3
4
Zijn/haar activiteiten af te stemmen op jou (bvb. zijn/haar planning veranderen
zodat deze meer op die van jou lijkt; naar plaatsen gaan op momenten dat jij
daar neigt te zijn,…)
0
1
2
3
4
Rond te hangen (bvb. rondhangen op bepaalde plaatsen in de hoop je daar tegen
te komen of te zien,...)
0
1
2
3
4
Je te achtervolgen (bvb. je volgen naar of van je werk, school, huis, sportclub,
dagelijkse activiteiten,…)
0
1
2
3
4
Je in de gaten te houden (bvb. langs je werk rijden; je van op afstand gadeslaan;
naar je staren op publieke plaatsen,…)
0
1
2
3
4
Jou of jouw gedrag te controleren (bvb. op eender welk uur bellen om na te
gaan waar je bent; naar je informeren via gemeenschappelijke vrienden,…)
0
1
2
3
4
Stiekem persoonlijke informatie te verzamelen (bvb. naar je antwoordapparaat
luisteren; buiten je weten om foto’s van je nemen; je post of e-mail stelen,…)
0
1
2
3
4
Je te benaderen of te verrassen op publieke plaatsen (bvb. opduiken op
plaatsen zoals winkels, je werk, de sportclub; je staan opwachten op de hoek
van de straat,…)
0
1
2
3
4
Binnen te dringen in je bezittingen of persoonlijke eigendom (bvb.
binnendringen of inbreken in je bureau, rugzak of handtas, auto; je
bezittingen doorzoeken,...)
0
1
2
3
4
Binnen te dringen in je leef- of woonruimte (bvb. binnendringen of inbreken in
je huis; je tuin of eigendom betreden,...)
0
1
2
3
4
Anderen te betrekken in het verzamelen van informatie over jou (bvb. bij
vrienden navraag doen over jou; praten met je collega’s of familie om
informatie over je te krijgen,…)
0
1
2
3
4
Je te betrekken in ongewenste activiteiten (bvb. je inschrijven in programma’s;
je op mailinglijsten laten zetten; jouw naam gebruiken als referentie,….)
0
1
2
3
4
Zich op te dringen bij of het lastig vallen van jouw vrienden, familie of collega’s
(bvb. bevriend proberen zijn met jouw vrienden, familie of collega’s; proberen
uitgenodigd te worden op jouw sociale activiteiten; een job zoeken op jouw
werk,…)
0
1
2
3
4
Zich bezig te houden met pesterijen via officiële kanalen (bvb. officiële klachten
indienen; valse geruchten verspreiden bij beambten zoals jouw baas, leraar,
enz.; een straatverbod tegen je bekomen,…)
0
1
2
3
4
63
Ongewenste bedreigende boodschappen achter te laten (bvb. bellen en
ophangen van zodra je de telefoon opneemt; notities, kaartjes, brieven,
voicemail berichten, e-mail berichten, of berichten via vrienden achterlaten
waar dreiging van uitgaat,…)
0
1
2
3
4
Ermee te dreigen je pijn te doen (bvb. vage of expliciete waarschuwingen of
bedreigingen dat jou, je reputatie, je job iets ergs zal overkomen,…)
0
1
2
3
4
Anderen waar jij om geeft te bedreigen (bvb. ermee dreigen jouw vrienden,
familie, huisdieren, enz. kwaad te doen of vage waarschuwingen uiten met
betrekking tot hen,…)
0
1
2
3
4
Ermee te dreigen zichzelf pijn te doen (bvb. bedreigingen of vage
waarschuwingen dat hem/haar iets ergs zal overkomen; ermee dreigen
zelfmoord te plegen,…)
0
1
2
3
4
Je bedreigende voorwerpen te sturen of achter te laten (bvb. bekladde foto’s;
foto’s die van jou getrokken zijn zonder je medeweten; pornografie;
wapens,...)
0
1
2
3
4
Je fysiek te bedreigen (bvb. iets naar je gooien; doen alsof hij/zij je gaat slaan;
teken doen dat hij/zij je de keel gaat oversnijden,…)
0
1
2
3
4
Je fysiek in bedwang te houden (bvb. je arm vastpakken; je doorgang blokkeren;
de autodeur vasthouden of vergrendelen terwijl je in de wagen zit,…)
0
1
2
3
4
Waardevolle bezittingen te stelen of te beschadigen (bvb. je bezittingen
vernielen; dingen van jou zoals eerder gekregen geschenken, huisdieren, enz.
waren weggenomen, beschadigd of gekwetst,…)
0
1
2
3
4
Op een bedreigende manier op plaatsen op te dagen (bvb. opdagen aan je klas,
kantoor, werk, vanachter een hoek; je van de overkant van de straat
aanstaren,…)
0
1
2
3
4
Je te forceren tot seksueel contact (bvb. geprobeerd of erin geslaagd je tegen je
wil te kussen, te betasten of uit te kleden; gedwongen seksueel gedrag,…)
0
1
2
3
4
Je fysiek pijn te doen (bvb. duwen; slaan; een vuistslag geven; slaan met een
object,…)
0
1
2
3
4
Je te ontvoeren (bvb. je in een kamer of auto opgesloten door macht te
gebruiken of door ermee te dreigen macht te gebruiken; je vastgebonden; je
tegen jouw wil meegenomen naar bepaalde plaatsen,…)
0
1
2
3
4
Je leven fysiek in gevaar te brengen (bvb. je gewurgd; geprobeerd je van de weg
te rijden; je een wapen getoond; een wapen gebruikt om je te laten
gehoorzamen,…)
0
1
2
3
4
1
2
3
4
Helemaal niet
5
Helemaal wel
Indien je het voorbije jaar één of meer van voorgaande gedragingen ervoer….
… hoe vervelend was dit voor jou?
1
2
3
4
64
5
… hoe bang voelde je je erdoor?
1
2
3
4
5
… hoe bedreigd voelde je je erdoor?
1
2
3
4
5
… in welke mate denk je dat het ‘stalking’ was?
1
2
3
4
5
65
Bijlage III e.
GHQ-12
De volgende vragen gaan over hoe je je voelt en over eventuele klachten die je de afgelopen
paar weken had. Je kan bij elke vraag aanduiden welk antwoord het meest op jou van
toepassing is.
0
1
Helemaal niet
Niet
meer
gewoonlijk
2
dan
Wat
meer
gewoonlijk
3
dan
Veel
meer
gewoonlijk
dan
Ben je de laatste tijd door zorgen veel slaap tekort gekomen?
0
1
2
3
Heb je de laatste tijd het gevoel gehad dat je voortdurend onder druk stond?
0
1
2
3
Heb je je de laatste tijd kunnen concentreren op jouw bezigheden?
0
1
2
3
Heb je de laatste tijd het gevoel gehad zinvol bezig te zijn?
0
1
2
3
Ben je de laatste tijd in staat geweest je problemen onder ogen te zien?
0
1
2
3
Voel je je de laatste tijd in staat om beslissingen (over dingen) te nemen?
0
1
2
3
Heb je de laatste tijd het gevoel gehad dat je jouw moeilijkheden niet de baas
kon?
0
1
2
3
Heb je je de laatste tijd alles bij elkaar redelijk gelukkig gevoeld?
0
1
2
3
Heb je de laatste tijd plezier kunnen beleven aan jouw gewone, dagelijkse
bezigheden?
0
1
2
3
Heb je je de laatste tijd ongelukkig en neerslachtig gevoeld?
0
1
2
3
Ben je de laatste tijd het vertrouwen in jezelf kwijtgeraakt?
0
1
2
3
Heb je je de laatste tijd als een waardeloos iemand beschouwd?
0
1
2
3
66
Bijlage III f.
SRS
In de vragenlijst vóór de vorige vragenlijst werd je gevraagd om aan te geven in welke mate
jouw huidige partner het voorbije jaar een reeks van gedragingen tegenover jou stelde
waarbij hij/zij naar meer intimiteit met je streefde terwijl jij dit niet wou. Uitgaande van je
eventuele ervaringen met deze gedragingen van je partner het voorbije jaar, willen we graag
weten in welke mate je volgende dingen ervaren hebt als een direct gevolg daarvan.
Als gevolg van die gedragingen van mijn partner het voorbije jaar, ervoer ik…
Indien jouw partner geen van deze gedragingen stelde het voorbije jaar, kun je de
antwoordoptie ‘nooit’ aanduiden bij onderstaande items.
1
2
3
4
5
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
Heel vaak
Lichamelijke problemen (bvb. hoofdpijn; duizeligheid/flauwvallen; weinig
energie hebben; slapeloosheid; verlies van eetlust; lichamelijke ziekte;
minder alert zijn,…)
1
2
3
4
5
Gedragsmatige problemen (bvb. het moeten veranderen van mijn dagelijkse
routine, van mijn job, van mijn planning, van mijn sportgewoontes of
sportclub, van mijn kerk, van mijn eetgewoontes, van mijn hobby’s,…)
1
2
3
4
5
Financiële problemen (bvb. verlies van inkomen; verlies van job of carrière; geld
moeten spenderen aan beveiliging of gerechtelijke stappen; verlies van tijd
gespendeerd aan het omgaan met deze situatie,…)
1
2
3
4
5
Mentale problemen (bvb. moeite met het herinneren van dingen of met
concentreren; moeite met nemen van beslissingen; black-outs; onvriendelijke
of kritische dingen denken over anderen; niet begrijpen wat anderen zeggen;
pessimistisch denken over alles; jezelf de schuld geven voor dingen;
geobsedeerd zijn door dingen,…)
1
2
3
4
5
Emotionele problemen (bvb. snel huilen; depressief voelen; verdrietig voelen;
verlies van interesse in seks; eenzaamheid; jaloers voelen; kwaad voelen;
gefrustreerd voelen; hulpeloos voelen; angstig voelen,…)
1
2
3
4
5
Angstproblemen (bvb. paniekaanvallen; gespannen voelen; paranoia; algemeen
angst hebben van anderen; verlegenheid; nachtmerries; wantrouwen van
anderen; gebrekkig gevoel van controle over mijn leven; gebrek aan
zelfvertrouwen,…)
1
2
3
4
5
Sociale problemen (bvb. té kritisch zijn voor anderen; mezelf neerhalen in het
bijzijn van anderen; onterechte woede-uitbarstingen tegenover anderen;
overreageren op wat anderen zeggen of doen; onterecht jaloers of bezitterig
zijn ten aanzien van anderen; jezelf afsluiten van anderen; sociale situaties
vermijden,...)
1
2
3
4
5
Spirituele problemen (bvb. geen geloof meer hebben in de maatschappij, in de
politie, in mijn godsdienst, in mijn familie, in mijn vrienden, in mijn carrière,
job of collega’s,…)
1
2
3
4
5
67
Zelfdestructieve problemen (bvb. denken aan het beëindigen van mijn leven;
plannen maken om mijn leven te beëindigen; feitelijke pogingen om mijn
leven te beëindigen,…)
1
2
3
4
5
Veerkracht (bvb. een vernieuwd gevoel van hoe sterk ik ben, hoe goed mijn
relaties zijn, hoezeer ik op mijn familie, vrienden of collega’s kan rekenen,
hoezeer ik controle kan krijgen over mijn leven en veiligheid; een
verantwoordelijkere houding t.o.v. mijn vrienden, familie of mijn kinderen;
een grotere waardering voelen voor het leven; beter weten waar ik naartoe
wil,....)
1
2
3
4
5
68
Bijlage III g.
Brief Cope
We zijn geïnteresseerd in hoe mensen reageren op moeilijke of stressvolle gebeurtenissen in
hun leven. Er zijn verschillende manieren waarop men kan proberen omgaan met stress. In
deze vragenlijst vragen we je om aan te geven wat jij over het algemeen doet en voelt
wanneer jij stressvolle gebeurtenissen ervaart. Vanzelfsprekend, brengen verschillende
gebeurtenissen enigszins verschillende reacties teweeg, maar denk aan wat jij gewoonlijk
doet wanneer je onder veel stress staat. Gelieve elk item los van de andere items te
beoordelen. Antwoord niet op basis van wat de meeste mensen doen of wat lijkt te werken
of niet. Geef enkel aan in welke mate jij onderstaande dingen al dan niet doet. Er zijn geen
juiste of foute antwoorden.
1
2
3
4
Gewoonlijk doe ik dit
helemaal niet
Gewoonlijk doe ik dit
een klein beetje
Gewoonlijk doe ik dit
regelmatig
Gewoonlijk doe ik dit
zeer vaak
Mij op werk of andere activiteiten richten om mijn gedachten te verzetten.
1
2
3
4
Al mijn krachten gebruiken om iets te doen aan de situatie waarin ik me
bevind.
1
2
3
4
Tegen mezelf zeggen "dit is niet echt".
1
2
3
4
Alcohol of andere drugs gebruiken om me beter te voelen.
1
2
3
4
Emotionele steun van anderen zoeken.
1
2
3
4
Opgeven om te proberen ermee om te gaan.
1
2
3
4
Actie ondernemen om te proberen de situatie te verbeteren.
1
2
3
4
Weigeren te geloven dat het gebeurd is.
1
2
3
4
Dingen zeggen om mijn onaangename gevoelens te uiten.
1
2
3
4
Hulp en advies van andere mensen zoeken.
1
2
3
4
Alcohol of andere drugs gebruiken om me door de situatie heen te helpen.
1
2
3
4
Proberen om de situatie op een andere manier te zien, om het positiever te
laten lijken.
1
2
3
4
Mezelf bekritiseren.
1
2
3
4
Proberen een strategie te bedenken over wat ik moet doen.
1
2
3
4
Troost en begrip van iemand zoeken.
1
2
3
4
De poging om met de situatie om te gaan, opgeven.
1
2
3
4
Op zoek gaan naar iets goed in wat er gebeurt.
1
2
3
4
Grapjes maken over de situatie.
1
2
3
4
Iets doen om er minder aan te denken, zoals naar de film gaan, TV kijken,
lezen, dagdromen, slapen of shoppen.
1
2
3
4
De realiteit van het gebeurde aanvaarden.
1
2
3
4
69
Mijn negatieve gevoelens uiten.
1
2
3
4
Troost proberen vinden in mijn religie of geloofsovertuiging.
1
2
3
4
Advies of hulp van anderen proberen krijgen over wat ik moet doen.
1
2
3
4
Met de situatie leren leven.
1
2
3
4
Hard nadenken over welke stappen er genomen moeten worden.
1
2
3
4
Mezelf de schuld geven van dingen die gebeurd zijn.
1
2
3
4
Bidden of mediteren.
1
2
3
4
Spotten met de situatie.
1
2
3
4
70
Bijlage III h.
CRS
Als je ervaren hebt dat jouw huidige partner één of meerdere gedragingen uit de voorgaande
vragenlijst stelde het voorbije jaar, gelieve dan onderstaande items te beantwoorden. De
items vertegenwoordigen verschillende soorten reacties die je al dan niet kan gebruikt
hebben in een poging om met de voorgaande gedragingen van je partner om te gaan.
Gelieve voor elk van de onderstaande items aan te geven in welke mate je er gebruik van
maakte volgens de voorziene antwoordschaal.
Terwijl jouw partner één of meerdere gedragingen uit de vorige vragenlijst stelde het
voorbije jaar, heb je…
Indien jouw partner geen van deze gedragingen stelde het voorbije jaar, kun je de
antwoordoptie ‘nooit’ aanduiden bij onderstaande items.
1
2
3
4
5
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
Heel vaak
Het probleem genegeerd (bvb. afgewacht; ervan uitgegaan dat het probleem
vanzelf zou overgaan,...)
1
2
3
4
5
Het probleem in je gedachten geminimaliseerd (bvb. geredeneerd dat het
probleem minder ernstig was dan het eigenlijk was,…)
1
2
3
4
5
Het probleem ontkent (bvb. geweigerd om het probleem te erkennen;
alternatieve verklaringen bedacht voor de negatieve ervaringen,...)
1
2
3
4
5
Jezelf de schuld gegeven (bvb. de verantwoordelijkheid voor de problemen
toegeschreven aan je eigen acties of percepties,...)
1
2
3
4
5
Hulpmiddelen of therapieën gezocht (bvb. tijd en moeite geïnvesteerd in
hobby’s, drugs, sport, geneesmiddelen, therapeutische activiteiten zoals
massage, meditatie, televisie kijken, internet,...)
1
2
3
4
5
In het algemeen betekenis gezocht (bvb. tijd en moeite geïnvesteerd in het
proberen te begrijpen van je situatie; geprobeerd een reden te vinden,...)
1
2
3
4
5
Betekenis gezocht in een bepaalde context (bvb. tijd en moeite geïnvesteerd in
religie, filosofie, onderwijs, literatuur,...)
1
2
3
4
5
Zelfdestructief gedrag gesteld om te vluchten uit de situatie (bvb. drugs of
alcohol gebruikt; verslavende dingen gedaan; geprobeerd zelfmoord te
plegen,…)
1
2
3
4
5
Medeleven van anderen gezocht (bvb. geweend; je persoonlijke problemen
uitgelegd die veroorzaakt werden door de persoon,…)
1
2
3
4
5
Sociale steun ingeschakeld (bvb. emotionele en/of instrumentele steun gezocht
of gekregen van vrienden, familie, raadgever,...)
1
2
3
4
5
Anderen rechtstreeks bij het probleem betrokken (bvb. geprobeerd of erin
geslaagd jezelf te beschermen of je partner af te schrikken via je relaties met
vrienden, familie, collega’s,…)
1
2
3
4
5
71
Juridische of politionele hulp ingeschakeld (bvb. informatie gezocht of gekregen
van een advocaat; gerapporteerd aan een advocaat, politie, dienst voor
huiselijk geweld, maatschappelijk werker,...)
1
2
3
4
5
Gebruik gemaakt van onafhankelijke/persoonlijke bijstand (bvb. privédetective;
beschermingsdienst,…)
1
2
3
4
5
Je voorzichtig gedragen (bvb. actie- en ontsnappingsplannen gemaakt; bewuster
geworden van je omgeving; conservatiever of voorzichtiger geworden in je
dagelijkse routine,...)
1
2
3
4
5
Het gedrag van je partner genegeerd (bvb. oogcontact vermeden; niet
gereageerd op wat je partner zei en deed,…)
1
2
3
4
5
Jullie interactie gecontroleerd (bvb. vermeden om vragen te stellen; gesloten
lichaamshouding gebruikt; dichter bij anderen gaan staan/zitten tijdens
gesprekken,...)
1
2
3
4
5
Afstand gecreëerd (bvb. fysieke afstand behouden of vergroot; je afgewend
tijdens gesprekken; weggewandeld,...)
1
2
3
4
5
Je afstandelijk gedragen (bvb. je onpersoonlijk, koel, onbetrokken gedragen;
grapjes of intieme gesprekken vermeden; je ritualistisch of strikt beleefd
gedragen,…)
1
2
3
4
5
De aandacht van je partner om- of afgeleid (bvb. je partner zijn interesse gewekt
in andere activiteiten, hobby’s, of een andere persoon bij wie hij/zij misschien
beter zou passen,…)
1
2
3
4
5
Gebruik gemaakt van verbale “ontsnappings”tactieken (bvb. smoezen
verzonnen; beweerd dat je al andere verplichtingen had,…)
1
2
3
4
5
Je toegankelijkheid beperkt (bvb. je planning veranderd; ergens vroeger of later
toegekomen; je activiteiten verschoven naar meer openbare plaatsen,…)
1
2
3
4
5
Je fysieke toegankelijkheid geblokkeerd (bvb. je omgeving aangepast om contact
met hem/haar te vermijden; de deuren van je kantoor gesloten; opgehangen
wanneer er gebeld werd, sloten veranderd,…)
1
2
3
4
5
Je elektronische toegankelijkheid geblokkeerd (bvb. nummerherkenning of
terugbelfunctie geïnstalleerd; je e-mailadres veranderd; je internetprovider
gecontacteerd om bepaalde contactmogelijkheden te blokkeren,…)
1
2
3
4
5
Veranderd van locatie (bvb. veranderend van job; verhuisd; veranderd van
school; veranderd van locatie om je hobby’s uit te oefenen,...)
1
2
3
4
5
Geprobeerd de relatie te beëindigen (bvb. geëist dat de relatie stopte; een
ultimatum voor de relatie gesteld of grenzen gedefinieerd,…)
1
2
3
4
5
De ernst van de situatie verminderd (bvb. je partner geplaagd of er grappen mee
uitgehaald; de acties van je partner luchtig opgevat,…)
1
2
3
4
5
Hem/haar misleid (bvb. geflirt of interesse geveinsd om uit de onmiddellijke
situatie te geraken; toekomstige afspraken geregeld of voorgesteld zonder de
intentie je daaraan te houden,…)
1
2
3
4
5
72
Gebruik gemaakt van probleemoplossend onderhandelen (d.w.z. je partner
geconfronteerd met zijn/haar verantwoordelijkheid voor zijn/haar acties en
alternatieven aan hem/haar voorgesteld om zijn/haar doelen te bereiken,…)
1
2
3
4
5
Onderhandeld over de definitie van jullie relatie (d.w.z. gediscussieerd over je
partner zijn/haar wensen m.b.t. de relatie om zo te komen tot een
gezamenlijke definitie van jullie relatie)
1
2
3
4
5
Onderhandeld (bvb. compromissen, beloftes of andere beloningen aangeboden
zodat je partner zijn gedrag zou veranderen,…)
1
2
3
4
5
Beloftes aanvaard (bvb. geloofd of gehoopt dat gesprekken waarin je partner
aangaf zich beter te zullen gedragen, gingen werken,…)
1
2
3
4
5
(Non-)verbale agressie gebruikt (bvb. geroepen; bekritiseerd; beledigd; voor de
gek gehouden; woede, ergernis, frustratie getoond; een harde of vijandige
stem gebruikt; een gepeperde e-mail geschreven,…)
1
2
3
4
5
Geprobeerd verder gedrag af te schrikken (bvb. door een pepperspray bij je te
hebben; een wapen te tonen; zelfverdedigingslessen te volgen;
beveiligingsstickers te plaatsen op de ramen van je auto en huis,…)
1
2
3
4
5
Gebruik gemaakt van elektronische wraakacties (bvb. je partner zijn/haar
website gesaboteerd; zijn/haar e-mail “gespamd”; virussen gestuurd naar
zijn/haar e-mail,…)
1
2
3
4
5
Beschermende maatregelen gebruikt (bvb. de politie gebeld; een straatverbod
aangevraagd; een klacht ingediend; hem/haar voor de rechtbank gedaagd,…)
1
2
3
4
5
Gebruik gemaakt van elektronische beschermende maatregelen (bvb. een
online dienst gecontacteerd om je e-mailtoegang te laten blokkeren of
onderzoeken; zwaardere firewalls geïnstalleerd op je computer; je partner
zijn/haar website gesaboteerd,…)
1
2
3
4
5
Verbale waarschuwingen/bedreigingen geuit (bvb. straffen of sancties vermeld
die je partner zou ervaren als hij/zij je bleef lastigvallen; gedreigd met de
politie of met geweld,…)
1
2
3
4
5
Fysiek geweld gebruikt (bvb. slaan; duwen; een wapen gebruikt; met een object
gegooid; afgeperst; in bedwang gehouden; in elkaar geslagen,…)
1
2
3
4
5
Een rechtszaak opgebouwd (bvb. voicemails/e-mails bijgehouden;
cadeautjes/briefjes bijgehouden; telefoongesprekken bijgehouden; getracht
hem/haar in de val te lokken,…)
1
2
3
4
5
Een rechtszaak aangespannen (bvb. voor de rechtbank gedaagd; een
arrestatiebevel aangevraagd; een advocaat ingehuurd; een klacht neergelegd
voor pestgedrag of stalking,…)
1
2
3
4
5
73
Bijlage IV
Niet-Significante Meervoudige Lineaire Regressies en Moderatie Analyses
Tabel 6
Niet-Significante Effecten binnen de Meervoudige Lineaire Regressies en Moderatie Analyses
Criteria en predictor
R²
F
β
OIG, Zelfafleiding,
OIGxZelfafleiding
.14
5.12*
OIG (.39**), Zelfafleiding (-.01),
OIGxZelfafleiding (-.03)
OIG; Actieve Coping,
OIGxActieve Coping
.16
6.07**
OIG (.37**), Actieve Coping (-.08),
OIGxActieve Coping (.16)
OIG, Middelengebruik,
OIGxMiddelengebruik
.16
5.72**
OIG (.37**),Middelengebruik (.15),
OIGxMiddelengebruik (-.11)
OIG, Emotionele Ondersteuning,
OIGxEmotionele Ondersteuning
.16
6.08**
OIG (.36**),Emotionele Ondersteuning (.16),
OIGxEmotionele Ondersteuning (-.03)
OIG, Instrumentele Ondersteuning,
OIGxInstrumentele Ondersteuning
.16
5.75**
OIG (.37**),Instrumentele Ondersteuning (.13),
OIGxInstrumentele Ondersteuning (-.03)
OIG, Gedragsmatig Terugtrekken,
OIGxGedragsmatig Terugtrekken
.22
8.84**
OIG (.34**),Gedragsmatig Terugtrekken (.31**),
OIGxGedragsmatig Terugtrekken (-.11)
OIG, Ventileren, OIGxVentileren
.21
8.20**
OIG (.36**),Ventileren (.28**), OIGxVentileren (-.06)
OIG, Positieve Herkadering,
OIGxPositieve Herkadering
.16
6.05**
OIG (.35**),Positieve Herkadering (.15),
OIGxPositieve Herkadering (.00)
OIG, Planning, OIGxPlanning
.14
5.21**
OIG (.36**), Planning (-.01), OIGxPlanning (.06)
OIG, Acceptatie, OIGxAcceptatie
.14
5.14**
OIG (.39**), Acceptatie (.00), OIGxAcceptatie (-.04)
OIG, Religie, OIGxReligie
.18
6.59**
OIG (.38**), Religie (.17), OIGxReligie (.04)
OIG, Zelfverwijt, OIGxZelfverwijt
.26
10.97**
OIG (.24), Zelfverwijt (.35**), OIGxZelfverwijt (.04)
OIG, Moving Inward,
OIGxMoving Inward
.27
11.40**
OIG (.13), Moving Inward (.39**),
OIGxMoving Inward (.10)
OIG, Moving Outward,
OIGxMoving Outward
.28
12.30**
OIG (.26*), Moving Outward (.43**),
OIGxMoving Outward (-.07)
OIG, Moving Away,
OIGxMoving Away
.32
14.69**
OIG (.17), Moving Away (.57**),
OIGxMoving Away -.17()
OIG, Moving With,
OIGxMoving With
.35
16.80**
OIG (.11), Moving With (.51**),
OIGxMoving With (.04)
Algemene gevolgen
74
Psychische gevolgen
OIG, Zelfafleiding,
OIGxZelfafleiding
.03
1.72
OIG (.12), Zelfafleiding (.05),
OIGxZelfafleiding (-.17)
OIG; Actieve Coping,
OIGxActieve Coping
.00
.22
OIG (.06), Actieve Coping (.00),
OIGxActieve Coping (.02)
OIG, Middelengebruik,
OIGxMiddelengebruik
.05
2.74*
OIG (.07),Middelengebruik (.20*),
OIGxMiddelengebruik (-.13)
OIG, Emotionele Ondersteuning,
OIGxEmotionele Ondersteuning
.03
1.64
OIG (.02),Emotionele Ondersteuning (.16*),
OIGxEmotionele Ondersteuning (.04)
OIG, Instrumentele Ondersteuning,
OIGxInstrumentele Ondersteuning
.01
.94
OIG (.04),Instrumentele Ondersteuning (.09),
OIGxInstrumentele Ondersteuning (.08)
OIG, Gedragsmatig Terugtrekken,
OIGxGedragsmatig Terugtrekken
.06
3.60*
OIG (.04),Gedragsmatig Terugtrekken (.25**),
OIGxGedragsmatig Terugtrekken (-.03)
OIG, Ventileren, OIGxVentileren
.06
3.58*
OIG (.10),Ventileren (.21**), OIGxVentileren (-.14)
OIG, Positieve Herkadering,
OIGxPositieve Herkadering
.01
.48
OIG (.07),Positieve Herkadering (-.07),
OIGxPositieve Herkadering (.01)
OIG, Planning, OIGxPlanning
.01
.52
OIG (.08), Planning (.05), OIGxPlanning (-.06)
OIG, Humor, OIGxHumor
.01
.49
OIG (.03),Humor (.05), OIGxHumor (.06)
OIG, Zelfverwijt, OIGxZelfverwijt
.14
8.12**
OIG (-.01), Zelfverwijt (.37**), OIGxZelfverwijt (-.03)
OIG, Moving Inward,
.07
2.24
OIG (-.23), Moving Inward (.24*),
OIGxMoving Inward (.18)
OIG, Moving Outward,
OIGxMoving Outward
.05
1.53
OIG (-.07), Moving Outward (.23),
OIGxMoving Outward (.01)
OIG, Moving Away,
OIGxMoving Away
.07
2.32
OIG (-.15), Moving Away (.34*),
OIGxMoving Away (-.05)
OIG, Moving With,
OIGxMoving With
.02
.73
OIG (-.07), Moving With (.17),
OIGxMoving With (.02)
OIGxMoving Inward
Noot. Alle variabelen zijn gestandaardiseerd. *p < .05. **p < .01.
75
Download