1. ------IND- 2006 0166 D-- NL- ------ 20060428 --- --- PROJET Bundesanstalt für Straßenwesen Aanvullende technische contractvoorwaarden en richtsnoeren voor civieltechnische werken ZTV-ING Deel 5 Tunnelbouw Paragraaf 3: Machinale schildboormethode Stand: 12/05 ZTV-ING deel 5 Tunnelbouw, paragraaf 3 Machinale schildboormethode Inhoud ................................................ Blz. 1 1.1 1.2 1.3 1.4 Algemeen .............................................. 4 Grondbeginsel ........................................ 4 Toepassingsgebied ................................ 4 Begripsomschrijvingen ........................... 4 Eisen aan de betrokkenen ..................... 4 2 Geotechnische onderzoeken .............. 4 3 3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.3 Stabiliteitsonderzoek ........................... 5 Algemeen ............................................... 5 Effecten .................................................. 5 Algemeen ............................................... 5 Doorlopende belasting ........................... 5 Verkeersbelasting .................................. 6 Overige belasting ................................... 6 Bewijsvoering en bemeting van de uitbouw ................................................... 6 Algemeen ............................................... 6 Berekeningsmodellen ............................ 7 Vaststelling van het snedeformaat ......... 7 Bewijsvoering en bemeting .................... 7 Metingen tijdens de uitvoering ............... 8 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.3.4 3.4 4 4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.2.5 4.2.6 4.2.7 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4 5 5.1 5.2 5.2.1 5.2.2 5.2.3 5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.4 5.5 5.6 2 Begeleiding van de bouw .................... 8 Algemeen ............................................... 8 Uitvoeringsdocumenten ......................... 8 Algemeen ............................................... 8 Stabiliteitsbewijzen en werktekeningen . 8 Bouwtijd- en werkplan ............................ 9 Bouwplaatsinrichtingsplan ..................... 9 Taakspecificatie ..................................... 9 Tunnelbouwhandboek............................ 9 Schachtringhandboek ............................ 9 Vergunningen en beschermingsmaatregelen tijdens de bouwtijd ................................................ 10 Vergunningen ....................................... 10 Veiligheid en bescherming van werknemers ......................................... 10 Beschermingsmaatregelen tegen lawaai en schokken ......................................... 10 Beschermingsmaatregelen voor gebouwen en installaties ..................... 10 Machinetechniek ................................ 10 Algemeen ............................................. 10 Afbouwsysteem .................................... 10 Opzet.................................................... 10 Graven door los gesteente .................. 10 Graven door vast gesteente ............... 10 Schildconstructie .................................. 10 Schildmantel ........................................ 10 Schildstaartafdichting ........................... 10 Ringspleetpersing ................................ 11 Graafpersen ......................................... 11 Schachtringverplaatsingsvoorziening .. 11 Personen- en materiaalsluizen ............ 11 5.7 5.8 5.9 5.10 5.11 Sturings- /controlevoorzieningen ......... 11 Aanvullende voorzieningen .................. 11 Onderhoud en reparatie ....................... 11 Proefdraaien......................................... 11 Veiligheidseisen ................................... 11 6 6.1 6.2 6.3 6.3.1 6.3.2 6.3.2.1 6.3.2.2 6.3.2.3 6.4 6.4.1 6.4.2 Tunnels graven .................................. 12 Algemeen ............................................. 12 Begin- en eindprocedures .................... 12 Stabiliteit van het werkfront .................. 12 Algemeen ............................................. 12 Vormen van werkfrontondersteuning ... 12 Vloeistofondersteuning ........................ 12 Gronddruksondersteuning ................... 12 Persluchtondersteuning ...................... 13 Bewaking en sturing ............................. 13 Bewegen van de graafmachine ........... 13 Vastlegging en protocollering van gegevens.............................................. 13 Kwaliteitscontrole ................................. 13 6.5 7 7.1 7.2 7.2.1 7.2.2 7.2.3 7.2.4 7.2.5 7.3 7.3.1 7.3.2 7.3.3 8 8.1 8.2 8.2.1 8.2.2 8.3 8.3.1 8.3.2 8.3.3 9 9.1 9.2 9.3 Constructie ......................................... 14 Algemeen ............................................. 14 Eisen aan de constructie van de schachtringen ....................................... 14 Afmetingen ........................................... 14 Betontechnologie ................................. 14 Minimale wapening en betonbedekking15 Constructie bij de voegen .................... 15 Toleranties en controlemetingen.......... 15 Ringbouw ............................................. 15 Ringgeometrie ...................................... 15 Koppeling van schachtringelementen .. 15 Ringspleetpersing ................................ 16 Bescherming tegen water ................. 17 Algemeen ............................................. 18 Enkelwandige constructies .................. 18 Beginselen m.b.t. tot de constructie ..... 18 Eisen m.b.t. tot het afdichtingsframe/profiel ................................................... 18 Dubbelwandige constructies ................ 18 Beginselen m.b.t. tot de constructie ..... 18 Afdichting met afdichtingslaag ............. 18 Binnenwand met waterdichte betonconstructie (WUB-KO) ................ 18 Afwatering........................................... 18 Algemeen ............................................. 18 Afwateringsmaatregelen tijdens de bouwperiode......................................... 18 Afwateringsinstallaties ......................... 18 10 Bouwkundige brandveiligheid ................. 18 10.1 Algemeen ............................................. 19 10.2 Thermische effecten ............................ 19 10.3 Brandveiligheidsmaatregelen voor de constructie ............................................ 19 10.3.1 Enkelwandige constructies .................. 19 Stand: 12/05 ZTV-ING deel 5 Tunnelbouw, paragraaf 3 Machinale schildboormethode 10.3.2 Dubbelwandige constructies .................19 10.4 Brandveiligheidsmaatregelen voor de afbouw ..................................................19 11 11.1 11.2 11.2.1 11.2.2 11.3 11.3.1 11.3.2 11.4 11.5 11.6 11.7 11.8 11.9 Afbouw, portalen en dwarsgangen ...19 Algemeen ..............................................19 Wegenbouw en bodemafdichting .........19 Enkelwandige constructies ...................19 Dubbelwandige constructies .................19 Wanden en plafonds .............................19 Enkelwandige constructies ...................19 Dubbelwandige constructies .................20 Akoestische bekledingen ......................20 Tussenlagen en scheidingswanden .....20 Noodpaden, geleidingsstraten en schachten..............................................20 Dwarsgangen ........................................20 Portaalontwikkeling ...............................20 Toegankelijkheid van de constructie ....20 12 Bouwbescheiden en documentatie ..20 Stand: 12/05 3 ZTV-ING deel 5 Tunnelbouw, paragraaf 3 Machinale schildboormethode 1 Algemeen 1.1 Grondbeginsel (1) Deel 5, paragraaf 3, is uitsluitend geldig in combinatie met deel 1 Algemeen. (2) Indien de voorschriften afwijken van de voorschriften van de ATV of andere delen, is deel 5, paragraaf 3, van toepassing. 1.2 Toepassingsgebied (1) De ZTV-ING, deel 5, paragraaf 3, gelden voor de bouwtechnische uitvoering van tunnels die machinaal volgens de schildboormethode worden aangelegd; dit betekent dat de voorschriften uitsluitend betrekking hebben op de inzet van schildboormachines bij de aanleg van tunnels. (2) Aanwijzingen voor de planning en het ontwerp van verkeerstunnels en gegevens over de uitrusting en de exploitatie van verkeerstunnels zijn opgenomen in de Richtlinien für die Ausstattung und den Betrieb von Straßentunneln (Richtsnoeren voor de uitrusting en de exploitatie van verkeerstunnels, RABT). 1.3 Begripsomschrijvingen (1) In deze contractvoorwaarden worden de begrippen uit de desbetreffende DIN-normen gehanteerd. Daarnaast gelden de volgende begripsomschrijvingen: (2) Tunnelgraafmachine Tunnelgraafmachines maken met behulp van een boorkop of snijdraad in één keer de gehele tunneldoorsnede of in deelvlakken met daarvoor geschikte ontkoppelingsrichtingen. Hierbij schuift de machine continu of in slagen vooruit. (3) Machinale schildboormethode Bij toepassing van de machinale schildboormethode wordt de gehele tunneldoorsnede met een boorkop of snijdraad in één keer uitgegraven of in deelvlakken met daarvoor geschikte ontkoppelingsinrichtingen. De bodem en de verankering worden onder de bescherming van een schild vervaardigd. Bij deze methode worden zowel tunnelboormachines met schild als schildmachines gebruikt. (4) Enkelwandige constructie Bij enkelwandige constructies worden prefabelementen (schachtringen) onder de bescherming van een schild op een schaal gemonteerd. De schachtringwand vormt de definitieve constructie en dient als drager en afdichting. (5) Dubbelwandige constructie Bij 4 dubbelwandige constructies wordt schachtringwand aangevuld met een afgedichte of waterdichte binnenwand. In de regel fungeert de schachtringwand uiteindelijk niet als afdichting, maar uitsluitend als gronddrukdrager. 1.4 Eisen aan de betrokkenen (1) De verantwoordelijkheid voor het onderzoeken, plannen, berekenen, beproeven, bouwen en onderhouden van verkeerstunnels mag uitsluitend worden toevertrouwd aan personen die aantoonbaar beschikken over grondige vakkennis en praktijkervaring op deze gebieden. (2) Voor de bouwdirectie en het arbeidstoezicht mogen uitsluitend leidinggevenden worden aangesteld die al eerder aantoonbaar met succes betrokken waren bij tunnelbouwwerkzaamheden en over voldoende kennis beschikken om de desbetreffende werkzaamheden correct uit te voeren. 2 Geotechnische onderzoeken (1) Geotechnische onderzoeken dienen volgens paragraaf 1 nr. 2 te worden uitgevoerd. (2) Verder behoren de bouwgrondfactoren te worden benoemd die voor de tunnelgraafmachine en de werkzaamheden van belang zijn en de daaruit voortvloeiende potentiële gevolgen voor de bouw van de machine c.q. de aandrijving te trekken, bijvoorbeeld: − opruiming van stenen of blokken, − obstakels in de bouwgrond, − extra maatregelen teneinde de stabiliteit van het werkfront te waarborgen, − holle ruimtes / grovekiezellagen met mogelijk suspensieverlies tot gevolg, − slijtage- en verklevingsproblemen tengevolge van mineralogische verschijnselen of de aanwezigheid van bronnen, − drijfzandlagen met mogelijk instabiliteit van het werkfront tot gevolg, − gespannen grondwaterverhoudingen / hoofdstroomrichtingen van het grondwater / stroomsnelheid / waterstanden, − grondwaterchemie, bijv. zoutgehalte van het grondwater, − gevoeligheid van de bouwgrond voor inklinking, − injecteerbaarheid van de bouwgrond, − conditioneerbaarheid van de bouwgrond, − vermogen om de machine in de bouwgrond vast te zetten, − vervuiling van de bouwgrond, − deponeerbaarheid. de Stand: 12/05 ZTV-ING deel 5 Tunnelbouw, paragraaf 3 Machinale schildboormethode 3 Stabiliteitsonderzoek overige bouwelementen. 3.1 Algemeen b) (1) De planningtechnische randvoorwaarden en geotechnische onderzoeken vormen de grondslag voor de stabiliteitsbewijsvoering. (2) Het stabiliteitsonderzoek omvat het aantonen van het draagvermogen en de gebruiksgeschiktheid. (3) Het stabiliteitsonderzoek moet voldoende gegevens over de bouw- en eindtoestanden in overzichtelijke en toetsbare vorm opleveren. Hiertoe behoren met name: − − − − − − de geometrie van het bouwwerk, ontwerpbelastingen, de eigenschappen van de bouwmaterialen, statische systemen en berekeningsmethoden, bouwgrond, vaststelling van de belastingen en vervormingen, − bouwmethode en -toestanden met inachtneming van vervormingen, − veiligheidscoëfficiënten, − stabiliteit, gebruiksgeschiktheid en vervormingen van het bouwwerk met afzonderlijke bewijsvoering voor alle dragende bouwelementen. (4) De bewijsvoering van de stabiliteit van het werkfront is geregeld in nr. 6.3. (5) Aanwijzingen voor de bewijsvoering van de stabiliteit in los gesteente zijn opgenomen in de aanbevelingen betreffende de berekening van tunnels in los gesteente van de Deutsche Gesellschaft für Geotechnik e.V. (DGGT) 3.2 Effecten 3.2.1 Algemeen (1) Van toepassing zijn DIN 1054 en de DINvakberichten “Einwirkungen auf Brücken” (Effecten voor bruggen) en “Betonbrücken” (Betonnen bruggen). (2) Onder effecten worden zowel belastingen als vervormingen verstaan. (3) De effecten worden onderverdeeld in: − doorlopende belasting, − verkeersbelasting, − overige belasting. 3.2.2 Doorlopende belasting a) Intrinsieke belasting Onder de intrinsieke belasting vallen het eigen gewicht van de uitbouw en de gewichten van de Stand: 12/05 Gronddruk, gesteentedruk (1) De intrinsieke grondbelasting en de vastgestelde bodemmechanische kengetallen zijn opgenomen in het geotechnische bericht. (2) Er dient rekening te worden gehouden met reeds bekende toekomstige terreinophogingen of -afgravingen. (3) Bij dubbelwandige constructies hoeft de buitenste schachtringwand voor de definitieve toestand alleen te zijn berekend op de gronddruk. (4) Aard en omvang van de wisselwerkingen tussen gesteente en uitbouw die de spannings- en vervormingstoestanden van gesteente en uitbouw tijdens de tunnelbouw bepalen, zoals bronnen, verhogingen en kruipverschijnselen van het gesteente en de effecten van aardverschuivingen, karstvorming en storingszones, dienen controleerbaar te worden herleid en onderbouwd. c) Waterdruk en opwaartse druk (1) Voor de hydrostatische belasting dient te worden uitgegaan van een soortelijk gewicht van water van 10,0 kN/m³. (2) Van toepassing zijn de gegevens van DIN 1055-1. Indien de veiligheid m.b.t. de opwaartse druk moet worden vastgesteld, kan hiervan worden afgeweken door uit te gaan van: − beton: = 22,5 kN/m³ − staalbeton: = 23,0 kN/m³ (3) Als waterdruk dienen de krachten van stilstaand of stromend water bij de hoogste te verwachtend waterstand als uitgangspunt te worden genomen. Hierbij dient rekening te worden gehouden met wijzigingen in de mogelijke omstandigheden als gevolg van bouwtoestanden of het voltooide bouwwerk. (4) Ook dient de belasting bij de grondwaterstand” te worden onderzocht. “laagste (5) Voor de bewijsvoering van de veiligheid m.b.t. de opwaartse druk dient te worden gecontroleerd in hoeverre bijv. inbouwelementen, bodemopvulling, overstortingen of afgravingen van invloed zijn. Voor belastingen en afzonderlijke veiligheidscoëfficiënten geldt DIN 1054. (6) Indien de wegbovenbouw in het bouwwerk wordt aangelegd, kan deze tot de onderzijde van de deklaag als afzonderlijke belasting worden beschouwd. Tijdens de bouw dient de belasting “zonder wegbovenbouw” met de berekende waterstand voor de bouwtijd te worden aangetoond. 5 ZTV-ING deel 5 Tunnelbouw, paragraaf 3 Machinale schildboormethode (7) Voor de toekomstige vervanging van de wegbovenbouw dient de belasting "zonder wegbovenbouw" te worden aangetoond. Deze belasting dient te worden bepaald als belasting 3 met de afzonderlijke veiligheidscoëfficiënten volgens DIN 1054. (8) Bij dubbelwandige constructies hoeft de waterdruk voor de definitieve toestand alleen voor de binnenwand te worden bepaald. d) Temperatuureffecten (1) De ramingen voor gelijkmatige en ongelijkmatige temperatuurschommelingen van de tunnelbekleding dienen in bepaalde gevallen in overeenstemming met de bedrijfsomstandigheden en bouwtoestanden te worden vastgesteld. (2) Van toepassing zijn de gegevens van paragraaf 1. Indien daarnaast in de bouwtoestand afwijkende temperatuurwaarden optreden (bijv. verwarming door ondersteuningsmateriaal, hydratatiewarmte van de persmortel, activiteit van de graafmachine), dient hiermee rekening te worden gehouden wanneer deze een ongunstig effect hebben. (3) De temperatuureffecten bij brand en de desbetreffende beschermingsmaatregelen zijn vastgelegd in nr. 10. e) Effecten van krimpen kruipverschijnselen Bij dubbelwandige constructies dient rekening te worden gehouden met krimpen kruipverschijnselen als omschreven in DIN-vakbericht “Betonbrücken“, wanneer deze een ongunstig effect hebben. f) Effecten van naburige tunnelbuizen In alle bouwtoestanden en de definitieve toestand dient rekening te worden gehouden met de effecten van naburige tunnelbuizen. Hieronder vallen ook de effecten van tunnelbuizen die later worden geplaatst. 3.2.3 Verkeersbelasting a) Verkeersbelasting van verkeerswegen Als verkeersbelasting van verkeerswegen via de tunnel zijn de ontwerpbelastingen als omschreven in DIN-vakbericht “Einwirkungen auf Brücken“ van toepassing. b) Verkeerslasten buiten verkeerswegen via de tunnel c) Verkeerslasten voor begaanbare delen van de tunnel Voor begaanbare delen van tunnels (bijv. overlopen, ventilatiekanalen, trappen) geldt een verkeersbelasting van 5 kN/m2. Per geval moet worden bepaald of een hogere belasting kan optreden. Dit geldt in het bijzonder voor technische bedrijfsruimten. d) Botsbelasting De vervangingsbelasting ingeval van botsingen van voertuigen conform DIN-vakbericht “Einwirkungen auf Brücken“ is van toepassing. 3.2.4 Overige belasting (1) Als overige belasting dient rekening te worden gehouden met: − tijdelijke belasting tijdens de bouwtijd, bijv. graafbelasting als gevolg van perskrachten, belasting van de achterloper, belasting van opwaartse druk, persdruk van ringspleetopvulling, − zuig- en drukbelasting van de tunnelbekleding (zie paragraaf 1 nr. 3.2.4.2). (2) Bij de graafbelasting als gevolg van perskrachten dient onderscheid te worden gemaakt tussen de bedrijfsperskracht en de maximaal geïnstalleerde perskracht. De bedrijfsperskracht is de maximale kracht die tijdens het graven kan worden geactiveerd. De maximaal geïnstalleerde perskracht is de maximale kracht op grond van de aanleg van de pers en de hydrauliek. (3) Indien wateren ondergronds worden gekruist, dient rekening te worden gehouden met kolkslijtage. Verder dient bij bevaarbare wateren rekening te worden gehouden met de wrakbelasting van het te gebruiken meetvaartuig, het werpen van ankers en baggertoleranties. (4) Indien noodzakelijk dient ook de bijzondere belasting “Interne in de tunnel” (bijv. bij overstroming). 3.3 Bewijsvoering en bemeting van de uitbouw 3.3.1 Algemeen de De belasting van civiele of militaire voertuigen op het terreinoppervlak buiten de verkeerswegen dient in overleg met de bevoegde instantie te 6 worden vastgesteld wanneer een belasting door dergelijke voertuigen niet zonder gevolgen kan blijven. (1) Van toepassing zijn DIN 1054 en de DINvakberichten “Einwirkungen auf Brücken” en “Betonbrücken”. Stand: 12/05 ZTV-ING deel 5 Tunnelbouw, paragraaf 3 Machinale schildboormethode (2) Voor ondergrondse bereiken met onveranderlijke mechanische bodemof gesteentekenmerken (homogene bereiken) dient een mechanisch model te worden opgesteld waarin de volgende elementen zijn opgenomen: − structurele opbouw, laagstructuur, − vervormbaarheid en vastheid van los c.q. vast gesteente, − primaire spanningen, − waterstanden en doorlaatbaarheid van de ondergrond, stromingsgedrag van het grondwater, − effecten van bouwgrondverbeteringen, zoals injecties, schokbreking, drainage, bevriezing. (3) De vereiste mechanische bodem- en gesteentekengetallen zijn opgenomen in het geotechnische bericht. (4) Naast de belastingen in de definitieve toestand dienen ook die in andere toestanden te worden onderzocht, bijv. onmiddellijk achter de graafmachine. 3.3.2 Berekeningsmodellen Voor de rekenkundige bewijsvoering van de stabiliteit dienen de volgende berekeningsmethoden te worden gevolgd: − berekening op grond van een reeks elastisch ingebedde staven (beddingsmodulemethode) of − berekening op grond van continuümmodellen. a) Beddingsmodulemethode (1) Bij de bepaling van de tangentiële bedding en de tangentiële belasting dient rekening te worden gehouden met de geotechnische en bouwkundige randvoorwaarden, bijv. de eigenschappen van de ringspleetpersing. (2) Om translatie van de tunnel te voorkomen, dient de som van de verticaal op de tunnel werkende belasting te worden bepaald aan de hand van de tegengestelde belasting van de bodem. b) Continuümmodel (1) Bij toepassing van dit model dient de uitbouw en de omringende ondergrond te worden weergegeven als discrete elementen, waarvan het mechanische gedrag overeenstemt met de betreffende bouwmaterialen c.q. bodem. (2) Er dient rekening te worden gehouden met de effecten van de natuurlijke spreiding van de bodemparameters en de graafwerkzaamheden. 3.3.3 Vaststelling van het snedeformaat (1) Het snedeformaat wordt bepaald volgens de beddingsmodulemethode of het continuümmodel. Stand: 12/05 Bij toepassing van het continuümmodel dienen voor de maatgevende diameters controleberekeningen te worden uitgevoerd volgens een vereenvoudigd rekenmodel. (2) De moment-verdraaiingsverhouding van de langsvoegen dient met inachtneming van de geometrie van de voegen en de stijfheid van het beton realistisch te worden geraamd. (3) Naast de uitgeoefende deelvlakdruk moeten de drukkrachten op een afzonderlijk segment worden onderzocht (schijfbelasting). Hierbij dient rekening te worden gehouden met onvolmaaktheden. (4) Indien sprake is van een dwarskrachtkoppeling met naburige schachtringen, moet hiermee statisch worden gerekend. (5) De tegengestelde beïnvloeding van naburige tunnelbuizen dient bij een asafstand van < 2D altijd te worden onderzocht. 3.3.4 Bewijsvoering en bemeting a) Veiligheid m.b.t. opwaartse druk De beveiliging van de tunnelbuizen tegen opwaartse druk dient voor alle relevante combinaties van belastingen conform DIN 1054 te worden aangetoond. b) Draagvermogen (1) De ongunstigste combinatie van belastingen in de bouwtoestanden en de definitieve toestand is maatgevend voor de wapening. (2) De krachtgeleiding in de langsvoegen en de ringvoegen dient te worden aangetoond. (3) Bij de bemeting van de staalbetonnen schachtringen op de voor de graafmachine vereiste drukkrachten dient te worden aangetoond dat de vlakdruk in de krachtgeleidingsvlakken tussen de ringen de maximaal toelaatbare deelvlakbelasting conform DIN-vakbericht “Betonbrücken“ niet overschrijdt. Hierbij dient de bedrijfsdruk te worden bepaald als gebruikstoestand. Bij uitoefening van de maximaal geïnstalleerde drukkracht kunnen de veiligheidscoëfficiënten in overleg met de opdrachtgever worden verlaagd, aangezien het een bijzondere belasting betreft. De trekspanningen op de spleten dienen door de wapening te worden opgeheven. (4) Daarnaast dient de belasting van de schijven te worden aangetoond. (5) Verder dienen de schachtringen zodanig zijn gedimensioneerd dat de functionaliteit van de afdichtingsprofielen door de optredende 7 ZTV-ING deel 5 Tunnelbouw, paragraaf 3 Machinale schildboormethode vervormingen niet in gevaar komt. c) Gebruiksgeschiktheid (1) Om de dichtheid en duurzaamheid te waarborgen, dient de scheurbreedte conform DINvakbericht “Betonbrücken“ worden aangetoond. Voor de bewijsvoering dient de rekenkundige scheurbreedte volgens nr. 8 te worden bepaald. (2) Met betrekking tot de bewijsvoering omtrent de afdichtingsprofielen is nr. 8.2 van toepassing. 3.4 Metingen tijdens de uitvoering (1) De totstandkoming van het tunnelbouwwerk moet meettechnisch worden bewaakt. Dit houdt in de regel in: − controle van de as, de gradiënt en de tunneldiameter ter beproeving van het doorrijhoogteprofiel (positieen hoogtemetingen) tijdens het graven, − programma van ondergrondse metingen ter bewaking van convergentie en deformatie, − programma van bovengrondse metingen ter bewaking van inklinking en vervorming (waterpas- en extensometingen), − meetprogramma ter bewaking van vervormingen van de tunnelring door van bouwtechnische invloeden, bijv. Ringspleetpersing, machinesturing (convergentie- en deformatiemetingen), − meetprogramma ter bewaking van dichtheidsgerelateerde verschilvervormingen (uitlijnings- en voegmetingen). (2) Het vereiste meetprogramma dient in het bestek te worden opgenomen. (3) Het plaatsen van de meetvoorzieningen en het uitvoeren van de nulmeting dienen zo vroeg mogelijk te worden uitgevoerd. Meetpunten op het terreinoppervlak dienen vroeg genoeg te worden aangebracht om ervoor te zorgen dat de nulmeting niet wordt beïnvloed door graafwerkzaamheden. (4) De in het meetprogramma geplande afstanden van de meetdiameters in de lengterichting van de tunnel en de meetintervallen dienen aan de hand van de ervaringen tijdens de graafwerkzaamheden te worden aangepast. Met name bij ongunstige bouwgrondgesteldheden (bijv. kleverige, inklinkingsgevoelige bodemformaties) en kritische onderdoorvoeringen van bouwkundige installaties of verkeerswegen dient de afstand van de meetdiameters te worden verkleind en het aantal metingen te worden verhoogd. (5) Indien mogelijk dienen de meetdiameters van 8 de programma’s voor ondergrondse en bovengrondse metingen te worden gecombineerd. (6) Vervormingen van schachtringen door bouwtechnische invloeden moeten met behulp van metingen op minstens vijf aaneengesloten ringen worden vastgesteld. Daarbij dienen de convergentie en de hoogte- en positieverandering van iedere ring, onmiddellijk na plaatsing, na ringspleetpersing en na de eerste belasting door de achterloper, te worden gemeten. (7) Dichtheidsgerelateerde verschilvervormingen dienen door metingen op minimaal vijf aaneengesloten ringen worden vastgesteld. Daarbij dienen de verschuiving en de voegbreedte van iedere ring, onmiddellijk na plaatsing, na ringspleetpersing en na de eerste belasting door de achterloper, te worden gemeten. (8) De meetwaarden dienen op gegevensdragers te worden opgeslagen. De meetgegevens dienen tijdig te worden geanalyseerd, ter beoordeling bij de opdrachtgever te worden ingediend en continu te worden bijgewerkt. De belangrijkste gegevens dienen te worden weergegeven en via een aan te leggen internetverbinding naar de opdrachtgever te worden gestuurd (zie ook nr. 6.4.2). 4 Begeleiding van de bouw 4.1 Algemeen (1) Voor de maatregelen in het kader van de begeleiding van de bouw zijn de voorschriften van paragraaf 1 nr. 4 van toepassing, tenzij in de volgende nummers andere of extra voorschriften zijn opgenomen. Daarnaast dienen de voorschriften van het tunnelbouwhandboek in acht te worden genomen (zie ook nr. 4.2.6). 4.2 Uitvoeringsdocumenten 4.2.1 Algemeen De uitvoeringsdocumenten moeten vanuit statisch, constructief en tunnelbouwkundig oogpunt worden gecontroleerd. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de geplande bedrijfstechnische uitrusting. 4.2.2 Stabiliteitsbewijzen en werktekeningen Met name moeten tunnelbouwkundige uitvoeringsdocumenten worden aangeleverd voor: − − − − − − schachtconstructies, constructies voor begin- en eindgebied, schildboormachine, constructie van de schachtringen, beveiligingsmaatregelen, uitbouwconstructie voor normale en bijzondere Stand: 12/05 ZTV-ING deel 5 Tunnelbouw, paragraaf 3 Machinale schildboormethode doorsneden (bijv. dwarsgangen), − bouwkundige voorzorgsmaatregelen bedrijfsvoorzieningen, − meettechnisch bewakingsprogramma. Bij een dubbelwandige constructie aanvullende uitvoeringsdocumenten aangeleverd voor: − afdichting, − toegangskap, − binnenwand. 4.2.3 leggen. voor moeten worden Bouwtijd- en werkplan (1) Tezamen met de aanbieding dient bouwtijd- en werkplan te worden ingediend. een Dit plan moet minimaal de volgende elementen bevatten: − aard en chronologie van de werkzaamheden binnen de door de opdrachtgever vastgestelde termijnen, − gegevens over de werkzaamheden tijdens afzonderlijke bouwfasen, − aangenomen graafwerkzaamheden, − verwacht aantal werknemers en de te gebruiken apparatuur tijdens de diverse bouwfasen, − benodigde financiële middelen tijdens de bouwtijd. (2) Het bouwtijd- en werkplan dient in de loop van de daadwerkelijke werkzaamheden te worden bijgewerkt. 4.2.4 Bouwplaatsinrichtingsplan (2) In de taakspecificatie dienen minimaal de volgende onderdelen aan bod te komen: − − − − − werkfrontondersteuning, materiaaleisen, stuwvoorziening, sturing, aanvullende uitrusting (steenbrekers, inspuiters, vooronderzoek), − overige machinetechnische uitrusting. Hierbij dienen veiligheidstechnische voorschriften in acht te worden genomen. 4.2.6 Tunnelbouwhandboek De aannemer moet voor de uitvoering een tunnelbouwhandboek ter goedkeuring indienen bij de opdrachtgever. Het tunnelbouwhandboek vormt het richtsnoer voor de veilige uitvoering van de tunnelbouwwerkzaamheden. In het handboek dienen met name de volgende elementen aan bod te komen: − − − − − − − − bouwplaatsorganisatie, bouwplaatsinrichting, de bouwplaats tijdens normaal bedrijf, de bouwplaats onder bijzondere omstandigheden, arbeids- en bedrijfsveiligheid, veiligheidsconcept inclusief analyse van storingen, meettechnische bewaking inclusief waarschuwingsvoorzieningen, kwaliteitsborgingsprogramma. De aannemer moet ruim voor aanvang van de bouw een bouwplaatsinrichtingsplan ter goedkeuring indienen bij de opdrachtgever. In dit plan moet name worden vastgelegd: Daarnaast dienen de in nr. 6.5 genoemde documenten in het handboek worden opgenomen. − − − − Het schachtringhandboek dient te worden opgesteld als instrument voor de kwaliteitsborging van staalbetonnen schachtringen. In het handboek dienen de volgende elementen gedetailleerd aan bod te komen: − algemene omschrijving van de organisatie en de fabricage-installatie, − omschrijving van de fabricage, uitrusting en opslag van de schachtringen, − opsomming van de gebruikte materialen en bouwstoffen met vermelding van leveranciers, − betonproductie met samenstelling, geschiktheidsbeproeving, zelfcontrole en documentatie, − vervaardiging en inbouw van de wapeningskooi met borgstelling en beproeving van betondekking, − controle van de fabricage met basis- de gehele bouwplaatsinrichting, aan- en afvoervoorzieningen, tussenopslag voor uitbreekmateriaal, toegangs- en bouwwegen op de bouwplaats en daarbuiten tot en met de aansluiting op het bestaande wegennet. 4.2.5 Taakspecificatie (1) Voor de totstandkoming van de noodzakelijke uitrusting en voorzieningen van de graafmachine dient door de aannemer een taakspecificatie voor de fabricage van de machine te worden aangeleverd. Deze specificatie heeft tot doel de graafmachine voor te bereiden op de te voorzienbare projectspecifieke bedrijfsomstandigheden en de desbetreffende techniek inclusief sturings- en bewakingsvoorzieningen vast te Stand: 12/05 4.2.7 Schachtringhandboek 9 ZTV-ING deel 5 Tunnelbouw, paragraaf 3 Machinale schildboormethode maatvoering van bekisting, schachtringen, dagelijkse bekistingscontrole en documentatie, − nabewerking, markering en uitrusting van de schachtringen, − omschrijving van beschadigingen en gebreken, met voorstellen voor het verhelpen daarvan. 5.2 Afbouwsysteem 5.2.1 Opzet 4.3 Vergunningen en beschermingsmaatregelen tijdens de bouwtijd 4.3.1 Vergunningen (2) De werktuigen dienen van een dusdanige kwaliteit te zijn dat de slijtage tot een minimum wordt beperkt. Ook moet rekening worden gehouden met de onderlinge invloed van de verschillende werktuigen en de daaruit voortvloeiende slijtage. De aannemer dient in het bezit te komen van alle vergunningen van de bevoegde instanties voor de desbetreffende bouwwerkzaamheden. Dit geldt met name voor werkzaamheden bij overdruk, waarvoor bijzondere voorschriften kunnen gelden. 4.3.2 Veiligheid werknemers en bescherming van (1) Met betrekking tot de veiligheid en bescherming van werknemers dient de aannemer de vereiste maatregelen te treffen, bijv. voldoende verlichting, beveiliging van werkverkeer en werkplaatsen en het verschaffen van beschermingsvoorzieningen. (2) Ingeval van calamiteiten en rampen dient de aannemer vlucht- en reddingsplannen op te stellen en te beschikken over de bijbehorende materialen. 4.3.3 Beschermingsmaatregelen tegen lawaai en schokken Ter handhaving van de grenswaarden moeten maatregelen ter bescherming tegen lawaai en schokken te worden getroffen. 4.3.4 Beschermingsmaatregelen voor gebouwen en installaties (1) Van toepassing is paragraaf 1 nr. 4.2. (2) De vereiste beschermingsmaatregelen voor gebouwen en installaties (bijv. fundamentzekering, bodemstabilisering) dienen in het bestek te worden opgenomen. 5 Machinetechniek 5.1 Algemeen De keuze voor de tunnelgraafmachine is afhankelijk van de geotechnische omstandigheden in combinatie met de desbetreffende trajecten en gradiënten. De volgende voorschriften met betrekking tot de machinetechniek gelden voor het gebruik van tunnelgraafmachines bij uitgraving over de gehele tunneldoorsnede. 10 (1) De afbouwwerktuigen moeten waarborgen dat de verwachte bodem zorgvuldig wordt afgevoerd. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de doorvaarbaarheid en berijdbaarheid van kunstwerken versterkte terreinen, bijvoorbeeld in het begin- en eindgebied. (3) Het afbouwsysteem moet de doorstroming bevorderen. Er moet rekening worden gehouden met het gevaar van verkleving. Eventueel moeten extra voorzieningen worden ingebouwd, bijv. centrumsnijders, sproeisystemen, agitatoren. 5.2.2 Graven door los gesteente De beitelwielaandrijving moet twee draairichtingen kennen, waarop de vorm van de werktuigen moet zijn afgestemd. Het beitelwiel dient te kunnen schuiven in de asrichting en kantelen. Het toerental van het beitelwiel moet traploos verstelbaar zijn. 5.2.3 Graven door vast gesteente (1) De boorkop moet een draairichting en een passieve, tegengestelde draairichting mogelijk maken. Het toerental van de boorkop moet minimaal in twee trappen verstelbaar zijn. (2) Afhankelijk van de geotechnische omstandigheden kan het noodzakelijk zijn om de boorkop in de asrichting te verschuiven, te kantelen of horizontaal/verticaal te verschuiven. Dit gegeven moet in het bestek worden opgenomen. 5.3 Schildconstructie 5.3.1 Schildmantel De schildmantel dient bestand te zijn tegen de maximale belasting die kan optreden. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met technische invloeden. Hiervoor dient een testklare statica te worden overgelegd. 5.3.2 Schildstaartafdichting De schildstaartafdichting moet per segment uitwisselbaar zijn. Bij enkelvoudige schildstaartafdichtingen met rubberprofielen of schuim met veerplaten moet een autonome noodafdichting Stand: 12/05 ZTV-ING deel 5 Tunnelbouw, paragraaf 3 Machinale schildboormethode worden gemaakt die is beschermd tegen mechanische beschadigingen. Als de schildstaartafdichting is uitgevoerd met borstels moeten minimaal twee kamers worden gemaakt. 5.3.3 Ringspleetpersing (1) De ringspleet tussen de buitenwelving van de schachtring en de omringende bodem moet tijdens de graafwerkzaamheden continu door perskanalen in de schildstaart worden dichtgeperst. (2) De ringspleetpersvoorziening moet in staat zijn de persmortel gelijkmatig te verdelen en de ringspleet middels meerdere over het schild verdeelde perslocaties volledig dicht te persen. Door passende bewakingsen sturingsvoorzieningen moet een drukgestuurde en volumegecontroleerde persing worden gewaarborgd. Bij het graven door vast gesteente zijn ook andere methodes mogelijk, bijv. blazen met parelgrind. 5.4 Graafpersen De noodzakelijke graaf- en steundrukkrachten dienen te worden opgewekt met behulp van graafpersen met een passende maatvoering. Aantal en plaatsing van de graafpersen en schachtringconstructie moeten onderling worden afgestemd. 5.5 Schachtringverplaatsingsvoorzie ning controle-, regel- en gegevensopslagsystemen voor de bediening van de tunnelgraafmachine. (2) De graafpersen moeten zijn voorzien van een uitrusting en een hydraulisch systeem die een nauwkeurige krachtoverbrenging op de schachtringen en een gedifferentieerde vulling van afzonderlijke persen of groepen persen waarborgt. (3) Er moet een voorziening worden aangebracht die de hoeveelheid grond die in theorie wordt gevraagd voortdurend vergelijkt met de werkelijk gevraagde hoeveelheid. (4) Er moeten voorzieningen worden aangebracht die de slijtage van de afbouwwerktuigen bewaakt. 5.8 Aanvullende voorzieningen (1) Bij open beitelwielen moet voor het geval storingen optreden en voor het betreden van de afbouwruimte verder een mechanische vergrendeling van het beitelwiel, bijv. door steunplaten, worden aangebracht. (2) Indien gewenst moet de graafmachine worden uitgerust met voorzieningen waarmee vanuit het schild vooronderzoek kan worden gedaan, en de bodem kan worden versterkt en het grondwatertoestand kan worden ontspannen. (3) Indien gewenst moeten breekvoorzieningen worden aangebracht om stenen en ongewapende betondelen tot verplaatsbaar formaat te verkleinen. (4) Indien gewenst moeten voorzieningen ter ondersteuning van het werkfront en voor bodemconditionering worden aangebracht. (1) Voor de montage van de schachtringen is een verplaatsingsvoorziening met draaien rijaandrijving noodzakelijk. Voor de plaatsing van de schachtringen moet een in alle richtingen draaibare voorziening worden geïnstalleerd. 5.9 (2) De voorziening moet verfijnde bewegingen en een nauwkeurig passende inbouw van de schachtringen mogelijk maken. (2) De noodzakelijke onderhoudsen vervangingsmaatregelen met betrekking tot machinecomponenten moeten in de taakspecificatie worden omschreven (zie nr. 4.2.5). (3) De verplaatsingsvoorziening moet tevens in staat zijn een schachtring in de buurt van de schildstaartafdichting uit en in te bouwen. 5.6 Personen- en materiaalsluizen Onderhoud en reparatie (1) In beginsel moet de mogelijk bestaan werktuigen te vervangen zonder de stabiliteit van het werkfront in gevaar te brengen. (3) De hoofdlager van de tunnelgraafmachine moet aan de tunnelzijde vervangen kunnen worden. 5.10 Proefdraaien Schildmachines met werkfrontondersteuning moeten bij de toegang tot de afbouwkamer of het werkfront worden voorzien van personen- en materiaalsluizen. De sluizen moeten worden uitgerust met alle volgens de veiligheidstechnische voorschriften vereiste voorzieningen. De functionaliteit van de componenten van de tunnelgraafmachine moet bij aflevering en bij aanvang van de graafwerkzaamheden worden aangetoond. 5.7 Van toepassing is DIN EN 12336. Sturings- /controlevoorzieningen 5.11 Veiligheidseisen (1) Er moet een regelpaneel worden ingericht met Stand: 12/05 11 ZTV-ING deel 5 Tunnelbouw, paragraaf 3 Machinale schildboormethode 6 Tunnels graven 6.1 Algemeen Van toepassing zijn de graafklassen volgens ATV DIN 18312. 6.2 Begin- en eindprocedures Om de begin- en eindprocedures voor de schildgang dienen de schachten c.q. bouwputten aantoonbaar te voldoen aan de geometrische, statische en bouwkundige eisen van de tunnelgraafmachine. Dit geldt met name met betrekking tot: schildwieg, stijfheid van de verstijvers aan de achterzijde, in- en uitritopeningen met evt. afdichtingen, evt. extra maatregelen voor het stabiliseren van de bouwgrond. 6.3 Stabiliteit van het werkfront 6.3.1 Algemeen (1) De stabiliteit van het werkfront moet tijdens iedere uitvoeringsfase (graven, stilstaan voor bijv. ringbouw, inspectie en onderhoud) zijn gewaarborgd, ook bij onvoorziene gebeurtenissen. Voor zover noodzakelijk voor de stabiliteit, moet het werkfront in alle of in afzonderlijke uitvoeringsfasen worden ondersteund. (2) De stabiliteit van het werkfront dient voor iedere bouwtoestand door middel van calculaties te worden aangetoond. (3) De grondslagen van de berekening, minimaal: bodemmechanische kengetallen, bemetingswaterstanden, berekeningsmodel, veiligheidscoëfficiënten, dienen op basis van geotechnische onderzoek te worden vastgesteld. (4) Om de stabiliteit van het werkfront te beoordelen, dient de aannemer de actuele waterdruk, de suspensie-eigenschappen, de bodemafbouw en de bouwgrondvervormingen tijdens de bouw te controleren. (5) Om de vereiste waarborgen te leveren, kunnen extra bouwkundige maatregelen nodig zijn, zoals bodemversterking, ophoging, grondwaterspiegeldaling, grondwaterontspanning, ijsvorming. 6.3.2 Vormen van werkfrontondersteuning (1) Er wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende vormen van werkfrontondersteuning: − gronddrukondersteuning, − persluchtondersteuning. (2) Tijdens de verschillende uitvoeringsfasen (bijv. graven of inspectie) zijn, afhankelijk van de situatie, verschillende vormen van ondersteuning noodzakelijk. (3) Indien de stabiliteit van het werkfront kan worden aangetoond, zijn in de regel geen veiligheidsplaten nodig. 6.3.2.1 Vloeistofondersteuning (1) Als ondersteunend materiaal wordt water of een suspensie van uiteenlopende dichtheid gebruikt. Tijdens het graven dient de afbouwkamer continu volledig gevuld met water en onder een bepaalde druk te worden gehouden. (2) De interne stabiliteit van het werkfront dient voor iedere bouwtoestand te worden aangetoond op grond van DIN 4126. (3) De zekerheidswaarde met betrekking tot de instabiliteit mag niet lager zijn dan = 1,0 waarbij de waarden voor waterdruk G = 1,05 en voor gronddruk G = 1,2 moeten worden aangehouden. (4) De zekerheidswaarde met betrekking tot de afbraak van de dekbodem mag niet lager zijn dan = 1,0 waarbij de gunstige, duurzame effecten (grond- en waterlast) met G,stb = 0,9 ingaan en voor de het soortelijk gewicht van de bouwgrond de onderste waarden moeten worden bepaald. (5) Bij volledige of gedeeltelijke verlaging (bijv. voor het verwisselen van werktuigen) moet deze bedrijfstoestand los van de daarbij beoogde ondersteuningsmaterialen worden aangetoond. 6.3.2.2 Gronddrukondersteuning (1) Als ondersteunend materiaal wordt een grondpap van verschillende dichtheden gebruikt, die tijdens het graven in de afbouwkamer onder een bepaalde druk moet worden gehouden. (2) Van toepassing is nr. 6.3.2.1 lid (2) en (3) dienovereenkomstig. (3) Het werkfront kan volledig worden ondersteund met grondpap, of door een combinatie van grondpap met andere ondersteuningsmedia. De stabiliteit van deze toestanden dient met de beoogde ondersteuningsmaterialen te worden aangetoond. − vloeistofondersteuning, 12 Stand: 12/05 ZTV-ING deel 5 Tunnelbouw, paragraaf 3 Machinale schildboormethode 6.3.2.3 Persluchtondersteuning (1) De algemene ondersteuning van het werkfront met perslucht dient alleen bij uitzondering te worden toegepast, indien de bouwgrond uit technische overwegingen geen andere ondersteuning toelaat. (2) Bij het betreden met perslucht (bijv. inspectie) moet de membraanwerking van het vrije werkfront tot stand worden gebracht en gehandhaafd. Bij gronddrukondersteuning dient het werkfront in de regel vóór het vullen met perslucht in een suspensie-ondersteunde toestand te worden gebracht. Bij verhoogd persluchtverlies dienen extra maatregelen te worden getroffen, bijv. verbeteren c.q. opnieuw starten van de membraanwerking door het opspuiten van suspensie, overbrenging in de bedrijfstoestand suspensie-ondersteuning en evt. bouwgrondverbetering. (3) Bij ondersteuning door middel van perslucht dient de stabiliteit van het werkfront in overeenstemming met nr. 6.3.2.1 lid (2) te worden aangetoond. Daarbij moet de waterdruk op het laagste punt van het persluchtondersteunde werkfront met = 1,05-voudige zekerheid door de desbetreffende luchtdrukordinaat worden gehouden. (4) De zekerheidswaarde met blazers mag niet lager zijn dan betrekking tot = 1,0 waarbij de gunstige, duurzame effecten (grond- en waterlast) met G,stb = 0,85 ingaan en voor de het soortelijk gewicht van de bouwgrond de onderste waarden moeten worden bepaald. (5) Bij de opdrachtgever moet iedere afzonderlijke betreding onder perslucht worden aangetoond. (6) Het personeel wordt bij het betreden onder perslucht beschermd door middel van veiligheidsplaten. 6.4 Bewaking en sturing 6.4.1 Bewegen van de graafmachine (1) Om de beoogde trajecten en gradiënten te volgen dient de graafmachine te worden aangestuurd met een geleidingssysteem. De foutencirkel om de theoretische as heeft een straal van 100 mm (schildbewegingstolerantie). (2) De luchtspleet tussen de schildstaart en de buitenkant van de schachtring dient regelmatig te worden gemeten en geprotocolleerd. 6.4.2 Vastlegging gegevens Stand: 12/05 en protocollering van Alle meet-, graaf-, procedure- en machinegegevens die tijdens het bewegen van de graafmachine worden verzameld, dienen continu te worden geprotocolleerd, online aan de opdrachtgever ter beschikking te worden gesteld en op gegevensdragers te worden vastgelegd. De belangrijkste gegevens moeten worden weergegeven. Hiertoe behoren: beweging van de graafmachine, inbouw van schachtringen, steundruk, eigenschappen van ondersteuningsmateriaal, inspuitdruk, boorgoedvolume, eigenschappen van gescheiden boorgoed, pers- en stuwdruk, voorwaartse beweging persen, boorkopaandrijving: minimaal en maximaal koppel, boorkopinstelling, temperaturen en drukwaarden in hoofdlagerafdichtingssysteem, protocolgegevens van de graafmachine, tunneldoorsnede. Op andere metingen tijdens de uitvoering is nr. 3.4 van toepassing. 6.5 Kwaliteitscontrole In het kader van de kwaliteitscontrole van de graafmachine dienen de volgende gegevens in het tunnelbouwhandboek te worden opgenomen: a) Graafplan Het graafplan dient alle graafwerkzaamheden en alle belangrijke processen en procedures met betrekking tot de werkzaamheden te omvatten. Hiertoe behoren met name: − verwachte geologie, − omvang van de graafwerkzaamheden − mogelijke ruimten die voor inspectie moeten worden betreden − mogelijke werktuigwisseling − ondersteuningsmaatregelen bij het werkfront, verplichte ondersteuningsdruk voor de stabiliteit van het werkfront bij normaal bedrijf − stabiliteit van het werkfront bij werkzaamheden in werk- en afbouwkamer − ringspleetinspuitdruk − schatting van het volume van het bij bodemscheiding vrijkomende materiaal − machinetechnisch onderhoudsprogramma b) Calamiteitenplan In een door de aannemer op te stellen calamiteitenplan worden de veiligheidsvoorzieningen beschreven, wordt vastgelegd hoe deze 13 ZTV-ING deel 5 Tunnelbouw, paragraaf 3 Machinale schildboormethode regelmatig moeten worden onderhouden en beproefd en wordt de organisatie bij calamiteiten vastgesteld. Dichtungsbahn = afdichtingsstrook 7 Constructie 7.2 7.1 Algemeen (1) Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen enkel- en dubbelwandige constructies (figuur 5.3.1a und 5.3.1b), zie ook nr. 1.3. Innenschale = binnenwand Eisen aan de constructie van de schachtringen In de regel behoren blokschachtringen van prefabelementen van licht gewapend staalbeton te worden gebruikt. (2) Bij enkelwandige constructies dient rekening te worden gehouden met de agressiviteit van het water. Het water ter plaatse mag hoogstens “chemisch matig reactief” zoals bedoeld in DINvakbericht “Beton” zijn. 7.2.1 (3) Bij de ontwikkeling van een extra afgedichte of waterdichte binnenwand dient paragraaf 1 nr. 5 en 7 in acht te worden genomen. 7.2.2 Afmetingen Bij enkelvoudige wandconstructies dienen schachtringelementen met een minimale dikte van 30 cm te worden gebruikt. Betontechnologie (1) Op de vervaardiging, verwerking en controle van het beton is deel 3, paragraaf 1 en 2, van toepassing, tenzij de volgende voorschriften afwijkende of extra eisen bevatten. (2) De samenstelling van het beton dient met name af te hangen van de verwerkbaarheid die noodzakelijk is in het licht van de afmetingen van de elementen, de plaats van de wapening, de beoogde betonneermethode en het streven naar een duurzaam beton. (3) Alle voor de totstandkoming van het bouwwerk beoogde betonsamenstellingen behoren minimaal zes weken voor aanvang van de betonneerwerkzaamheden aan de opdrachtgever te worden voorgelegd. Figuur 5.3.1a: Enkelwandige constructie (4) De opdrachtgever is gerechtigd van alle gebruikte bouwmaterialen reservemonsters te nemen. 7.2.2.1 Eigenschappen (1) Schachtringen voor enkelwandige constructies dienen te worden vervaardigd van beton uit vastheidsklasse C35/45. Het gebruik van waterafstotende afdichtingsmiddelen is niet toegestaan. (2) Schachtringen voor dubbelwandige constructies dienen te worden vervaardigd van beton uit vastheidsklasse C25/30. Er moet worden gecontroleerd in hoeverre op basis van de blootstellingen een andere vastheid vereist is. Figuur 5.3.1b: Dubbelwandige constructie Legenda: Tübbingschale = schachtring 14 (3) Om de ringen uit de bekisting te kunnen tillen is een drukvastheid van minimaal 15 N/mm² noodzakelijk, tenzij in statische toestand een hogere vastheid noodzakelijk is. 7.2.2.2 Het Temperatuur beton in de bekisting mag de Stand: 12/05 ZTV-ING deel 5 Tunnelbouw, paragraaf 3 Machinale schildboormethode maximumtemperatuur van 65 °C niet overschrijden. De temperatuurgradiënt tussen betonkern en -oppervlak mag niet groter zijn dan 20 K. Het temperatuurverloop moet tijdens de hydratatie van een proefschachtring continu worden gemeten en geregistreerd. 7.2.3 Minimale wapening en betonbedekking (1) Voorzover het draagvermogen en de gebruiksgeschiktheid niet tot grotere wapeningsdiameters leiden, dient voor schachtringen die ook in de eindtoestand een dragende functie hebben, de volgende oppervlaktewapening (inclusief werkfront) te worden aangebracht: beschikking te worden gesteld. (3) Het metingsprogramma voor de controle van de maatnauwkeurigheid van de schachtringen moet per geval worden vastgelegd. (4) Voor aanvang van de seriële fabricage dienen met het beton, de bekisting en de verdichters minimaal twee proefringen te worden gemaakt, zodat kan worden onderzocht of deze geschikt zijn om te worden geplaatst. Door de montage van over elkaar liggende proefringen kunnen de passing van de voegconstructie en de verbindingsmiddelen visueel worden gecontroleerd. Tabel 5.3.1: - BSt 500 S, 10 mm, e = 10 cm of Fabricagetoleranties van schachtringelementen van enkelwandige constructies (zie afbeelding 5.3.2) - BSt 500 M met gelijkwaardige wapeningsgraad. Positie Toleranties (2) Op de oppervlakken dient een minimale betonbedekking van 40 mm en op het werkfront van 20 mm te worden aangehouden. Vlakheid langs-/ringvoeg Breedte 0,5 mm 0,6 mm Dikte Binnenstraal (één schachtring) Buitenstraal (één schachtring) Neoprenen groefas 3,0 mm 1,5 mm 2,0 mm 1,5 mm Afdichtingsprofielgroef (breedte, diepte) Tandsteekhoek (segmenten) Kruising Langsvoegconiciteit 0,2 mm 0,01° 0,3 mm 0,5 mm 7.2.4 Constructie bij de voegen (1) In de regel worden de ringvoegen vlak of met groef-veer- of kom-nok-constructie uitgevoerd. (2) De ringvoeg dient zo te worden gemaakt dat een gedefinieerde krachtoverdracht gewaarborgd is. (3) Buiten de krachtoverdrachtsvlakken dient de ringvoeg duurzaam 2 tot 3 mm breed te zijn. (4) De langsvoegen worden bij enkelwandige schachtringconstructies in de regel vlak en bij dubbelwandige constructies vlak of gekromd uitgevoerd. 7.2.5 Toleranties en controlemetingen a) Toleranties Voor het voltooide schachtringelement en de proefschachtring dienen de toleranties van tabel 5.3.1 of figuur 5.3.2 te worden aangehouden. b) Controlemetingen (1) De wandvormen van schachtringen dienen voor iedere betonnering te worden gecontroleerd op maatnauwkeurigheid. (2) De schachtring dient als volgt te worden gemeten: − ruimtelijke meting van de eerste schachtring uit iedere bekisting, c) Oppervlaktegesteldheid Het betonoppervlak van de groef voor het afdichtingsprofiel moet vlak en vrij van holten (luchtbelvrij) zijn. 7.3 Ringbouw 7.3.1 Ringgeometrie (1) De ringgeometrie moet zo worden gemaakt dat de ringbouw een vooraf opgegeven ruimtelijke curve kan volgen (gradiënten, traject, correctiecurve). Daarbij mogen geen druk optreden, bijv. contact met het schild. (2) Langsvoegen moeten verspringend worden aangelegd. Kruisvoegen moeten in de regel worden vermeden. 7.3.2 Koppeling van schachtringelementen − meting van een proefschachtring voor aanvang van de seriematige fabricage uit iedere bekistingsset. (1) Tijdens de bouw moeten de schachtringen doorgaans worden vastgeschroefd. Deze bouten worden uiteindelijk verwijderd. De bouten moeten de segmenten tegen de terugstelkracht van het afdichtingsprofiel bij elkaar houden. De resultaten dienen aan de opdrachtgever ter (2) Bij Stand: 12/05 het ontwikkelen van dubbele 15 ZTV-ING deel 5 Tunnelbouw, paragraaf 3 Machinale schildboormethode afdichtingsframes dienen de gaten van de tijdelijke bouten na verwijdering van de bouten te worden afgedicht. Hiervoor moeten in samenspraak met de opdrachtgever dichtheidsbeproevingen worden gedaan. (3) Voor de eindtoestand is een permanente schroefkoppeling van de schachtringen alleen noodzakelijk aan het begin en het eind van de uitbouw en in de extra ruimtes (bijv. dwarsgangen en nissen) noodzakelijk. Voor de definitieve schroefkoppeling moeten bouten van de staalsoort met materiaalnr. 1.4529 of 1.4547 met weerstandsklasse IV/sterk conform DIN EN ISO 3506 en conform DIN EN 10088 worden gebruikt. (4) De montageverschuiving tussen twee schachtringen mag niet groter zijn dan 15 mm. 7.3.3 Ringspleetpersing (1) Voor de definitieve bedding van de schachtringuitbouw dient een ringspleetpersing te worden uitgevoerd. Van toepassing is nr. 5.3.3. (2) De geselecteerde samenstellingen van het persmateriaal dienen met behulp van geschiktheidsbeproevingen te worden gestaafd en tijdig ter beschikking te worden gesteld aan de opdrachtgever. 16 Stand: 12/05 ZTV-ING deel 5 Tunnelbouw, paragraaf 3 Machinale schildboormethode Figuur 5.3.2: Toleranties van schachtringelementen in enkelwandige constructies 8 Bescherming tegen water Stand: 12/05 17 ZTV-ING deel 5 Tunnelbouw, paragraaf 3 Machinale schildboormethode 8.1 Algemeen (1) In het kader van de afdichting van tunnels tegen externe waterdruk moet onderscheid worden gemaakt tussen enkel- en dubbelwandige constructies. (2) Met betrekking tot de dichtheidseisen gelden de dichtheidsklassen van paragraaf 1 tabel 5.1.1. 8.2 Enkelwandige constructies 8.2.1 Beginselen m.b.t. tot de constructie (1) Bij enkelwandige constructies dienen voor het afdichten van de langs- en ringvoegen afdichtingsframes te worden gebruikt. (2) De afdichtingsframes kunnen zowel alleen buiten of aan binnen- en buitenkant worden aangebracht. (3) Dubbele afdichtingsframes dienen met staafprofielen in de ringvoeg te worden vastgezet. De aansluiting tussen staafprofiel en afdichtingsframe behoort waterdicht te zijn. (4) Minimaal dient dichtheidsklasse 2 te worden aangehouden. (5) Bij schachtringen voor enkelwandige constructies bedraagt de rekenwaarde voor de max. toelaatbare scheurbreedte 0,20 mm. In drukkend water bedraagt de max. toelaatbare scheurbreedte aan de drukwaterzijde 0,15 mm. 8.2.2 Eisen m.b.t. tot het afdichtingsframe/profiel (1) Voor de levering en keuring van het afdichtingsframe/-profiel gelden de TL/TP DP. (2) De geschiktheid van het afdichtingsframe/-profiel dient conform de TL/TP DP te worden aangetoond. 8.3 Dubbelwandige constructies 8.3.1 Beginselen m.b.t. tot de constructie Bij dubbelwandige constructies kunnen de volgende beschermingsmaatregelen tegen water worden getroffen: − afdichting met afdichtingslaag tussen de uitbouw van de schachtring en de binnenwand van de tunnel, of − waterdichte betonconstructie van de binnenwand 8.3.2 Afdichting met afdichtingslaag (1) De afdichting met afdichtingslaag dient in het algemeen bij “chemisch sterk reactief” water conform DIN-vakbericht “Beton” te worden uitgevoerd. Daarbij dient dienovereenkomstig de 18 procedure van paragraaf 1 nr. 8.2 te worden gevolgd. (2) Van toepassing is dichtheidsklasse 1. 8.3.3 Binnenwand met waterdichte betonconstructie (WUB-KO) (1) Indien tussen binnen- en buitenwand geen afdichtingslaag wordt aangebracht, d.w.z. als de binnenwand moet zorgen voor de afdichting, dient de binnenwand te worden uitgevoerd als waterdichte betonconstructie. Daarbij dient de constructie conform paragraaf 1 nr. 8.3 te worden ontwikkeld. (2) Van toepassing is dichtheidsklasse 2. 9 Afwatering 9.1 Algemeen (1) Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de afwatering tijdens de bouwperiode en de afwatering na het gereedkomen van de tunnel. (2) Al het toestromende water en andere vloeistoffen dienen te worden vergaard en volgens de voorschriften en voorwaarden van het waterrecht, voordat deze in de lozingswaterloop worden geleid, afhankelijk van de vervuilingsgraad worden behandeld in een bezinkingsbassin, lichtvloeistofscheider en/of een neutraliseringsinstallatie. 9.2 Afwateringsmaatregelen tijdens de bouwperiode (1) Tijdens de bouwperiode van een tunnel kunnen de volgende soorten water binnenstromen: − − − − industrieel water, bergwater, hemelwater, lekwater. (2) Bij stijging of daling van de tunnelgraafmachine dienen verschillende maatregelen te worden genomen. (3) Bij dubbelwandige constructies behoort het bestek een grens voor de maximaal toelaatbare hoeveelheid lekwater te vermelden. (4) Tijdens de bouw behoren de hoeveelheden toestromend water te worden geprotocolleerd. (5) Plaatselijk wegstromend water behoort te worden opgevangen en afgeleid. 9.3 Afwateringsinstallaties Paragraaf 1 nr. 9.3 geldt dienovereenkomstig. 10 Bouwkundige brandveiligheid Stand: 12/05 ZTV-ING deel 5 Tunnelbouw, paragraaf 3 Machinale schildboormethode 10.1 Algemeen dwarsgangen De effecten van een brand worden bepaald door de brandbelasting, de ventilatie en de constructie van de tunnel. Voor afdoende bouwkundige brandveiligheid behoort de constructie zodanig te worden uitgevoerd dat bij brand: − geen schade optreedt die de stabiliteit van de tunnel in gevaar brengt, − geen blijvende vervormingen van de constructie ontstaan die de bruikbaarheid van de tunnel beperken, − de afdichting gewaarborgd blijft. 11.1 Algemeen 10.2 Thermische effecten (1) Bij enkelwandige constructies kan de bodem van de tunnel worden gebouwd als afgebeeld in figuur 5.3.3a of b. In de regel worden systemen met bodemopvulling ontwikkeld. (2) Voor systemen met bodemopvulling is ZTVEStB bepalend voor de opvulling. De brandveiligheidstechnische afmetingen van verkeerstunnels moeten worden gecalculeerd op basis van een brandbelasting met het in paragraaf 1 figuur 5.1.3 aangegeven temperatuur-tijdverloop. 10.3 Brandveiligheidsmaatregelen voor de constructie Van toepassing zijn paragraaf 1 nr. 10.3 en de volgende voorschriften. 10.3.1 Enkelwandige constructies (1) Van toepassing is paragraaf 1 nr. 11, tenzij in de volgende nummers andere of extra voorschriften zijn opgenomen. (2) Met de afbouw mag pas worden begonnen wanneer aan de afdichtingseisen van nr. 8 is voldaan. 11.2 Wegenbouw en bodemafdichting 11.2.1 Enkelwandige constructies (3) Voor het inbouwen van de bodemopvulling dient de bodemruimte van de schachtbuizen te worden voorzien van een scheidingslaag. (4) De bodem kan volledig worden opgevuld, maar er kunnen ook kanalen in worden aangebracht (figuur 5.3.3a). (5) Op het laagste punt dient altijd een geschikte drainagevoorziening te worden aangebracht. (1) Bij enkelwandige constructies van de schachtringen fungeren de botswanden aan de zijkant van de verkeersruimte tevens als brandveiligheid. Als basismaat geldt een betonlaag van 6 cm. (6) Bij systemen op palen dient de rijweg te worden gebouwd volgens deel 7, paragraaf 1 (figuur 5.3.3b). Er dient een geschikte afwatering te worden ontwikkeld. (2) De vrije nok dient te worden voorzien van brandveiligheidssystemen. Bij de maatvoering van het brandveiligheidssysteem dient rekening te worden gehouden met de zuig- en drukbelasting van het wegverkeer. 11.2.2 Dubbelwandige constructies (3) Behalve brandwerende platen zijn ook andere brandveiligheidssystemen toegestaan (bijv. brandwerend beton met PP-vezels), mits de doeltreffendheid daarvan wordt aangetoond. (1) Bij dubbelwandige constructies worden in de regel systemen met afgesloten bodem ontwikkeld. (2) Net als bij de ontwikkeling van de vrije trajecten is voor de wegenbouw geen afdichting aan de binnenzijde noodzakelijk. 11.3 Wanden en plafonds 11.3.1 Enkelwandige constructies 10.3.2 Dubbelwandige constructies Bij dubbelwandige constructies van de schachtringen zijn voor de binnenwand geen extra brandveiligheidsmaatregelen noodzakelijk indien wordt voldaan aan de bouwkundige eisen van paragraaf 1 nr. 7. 10.4 Brandveiligheidsmaatregelen voor de afbouw Van toepassing is paragraaf 1 nr. 10.4. 11 Afbouw, portalen en Stand: 12/05 (1) Ter bescherming van de constructie van de schachtringen tegen voertuigbotsingen en in het kader van de bouwkundige brandveiligheid dienen in de verkeersruimte botswanden van licht zichtbeton worden gemaakt (zie ook nr. 10.3.1). (2) Bij de planning en vormgeving van de wanden en plafonds dient rekening te worden gehouden met de eisen met betrekking tot de technische uitrusting (bijv. nissen voor alarmtelefoons). Met name dient te worden gelet op de dikte van het beton met inachtneming van hersteltoleranties en de verplichte ledige buizen en nissen. 19 ZTV-ING deel 5 Tunnelbouw, paragraaf 3 Machinale schildboormethode (3) De voegen van de botswanden behoren in beginsel te verspringen met die van de schachtringen. Afhankelijk van het wandgewicht geschiedt de ophanging middels bouten. (4) De constructie van de schachtringen dient te worden gescheiden van de botswanden, bijv. met behulp van noppenfolie. 11.3.2 Dubbelwandige constructies Van toepassing is paragraaf 1 nr. 11.3. Figuur 5.3.3c: Dubbelwandige bodem constructie met afgesloten 11.4 Akoestische bekledingen Paragraaf 1 nr. 11.4 geldt dienovereenkomstig. 11.5 Tussenlagen en scheidingswanden Paragraaf 1 nr. 11.5 geldt dienovereenkomstig. 11.6 Noodpaden, geleidingsstraten en schachten Figuur 5.3.3a: Enkelwandige constructie met bodemopvulling Paragraaf 1 nr. 11.6 geldt dienovereenkomstig. legenda: 11.7 Dwarsgangen möglicher Kanal= mogelijk kanaal Bij de bouw van de dwarsgangen dient rekening te worden gehouden met de bedrijfstechnische voorzieningen. 11.8 Portaalontwikkeling (1) Van toepassing is paragraaf 1 nr. 11.7. (2) Bij de planning van de portaalbouw behoort rekening te worden gehouden met de voorwaartse beweging van de tunnelgraafmachine. 11.9 Toegankelijkheid van de constructie Paragraaf 1 nr. 11.8 geldt dienovereenkomstig. 12 Bouwbescheiden en documentatie Van toepassing is paragraaf 1 nr. 12. Figuur 5.3.3b: Enkelwandige constructie met rijweg op palen 20 Stand: 12/05