Maximumbedragen van de tegemoetkomingen aan personen met een handicap (jaarbedragen) op 01/06/16 1. De wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap trad in werking op 1 juli 1987. Deze wet verleent drie types tegemoetkomingen : de inkomensvervangende tegemoetkoming, de integratietegemoetkoming en de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden (+ 65 jaar) 1.1. De maximale tegemoetkomingen bedragen 1.1.1. De inkomensvervangende tegemoetkoming • • • Categorie A: € 6.806,55 Categorie B: € 10.209,83 Categorie C: € 13.613,10 1.1.2. De integratietegemoetkoming • • • • • Categorie I: € 1.171,74 Categorie II: € 3.992,84 Categorie III: € 6.380,06 Categorie IV: € 9.294,95 Categorie V: € 10.544,53 1.1.3. De tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden • • • • • Categorie I: € 1.001,32 Categorie II: € 3.822,28 Categorie III: € 4.647,27 Categorie IV: € 5.472,03 Categorie V: € 6.721,61 1.2. Voor zowel de inkomensvervangende tegemoetkoming als de integratietegemoetkoming en de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden bestaan er inkomensgrenzen die in aanmerking moeten genomen worden bij de berekening van het recht op tegemoetkoming. 1.2.1. Voor de inkomensvervangende tegemoetkoming Voor de berekening van de inkomensvervangende tegemoetkoming wordt geen rekening gehouden met: 1. het gedeelte van het inkomen van de personen met wie de persoon met een handicap een huishouden vormt, dat niet meer bedraagt per jaar dan € 3.403,28; 2. voor 50% voor de schijf van 0 tot € 4.780,33 en voor 25% voor de schijf van € 4.780,33 tot € 7.170,48 voor het inkomen uit werkelijk gepresteerde arbeid door de persoon met een handicap; 3. het deel van andere inkomsten dan die vermeld in 1° of 2°, dat per jaar € 672,95 niet overschrijdt. 1.2.2. Voor de integratietegemoetkoming 1. Categorievrijstelling: a. Categorie A : € 6.806,55 b. Categorie B : € 10.209,83 c. Categorie C : € 13.613,10 2. Van het inkomen van de persoon met wie de persoon met een handicap een huishouden vormt, wordt de eerste € 22.011,02 vrijgesteld alsook de helft van het gedeelte dat meer bedraagt dan dit bedrag. 3. Van het arbeidsinkomen worden de eerste € 22.011,02 vrijgesteld, alsook de helft van het arbeidsinkomen dat meer bedraagt dan dit bedrag. 4. Van het vervangingsinkomen wordt vrijgesteld: a. indien de genoten arbeidsvrijstelling niet meer bedraagt dan € 18.866,60, de eerste € 3.143,98; b. indien de genoten arbeidsvrijstelling meer bedraagt dan € 18.866,60, het gedeelte dat niet meer bedraagt dan het verschil tussen € 3.143,98 en het gedeelte van de genoten arbeidsvrijstelling dat meer bedraagt dan € 18.866,60. 1.2.3. Voor de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden • • • Categorie A: € 13.395,42 Categorie B: € 13.395,42 Categorie C: € 16.738,72 2. De wet van 27 juni 1969 blijft evenwel van toepassing voor de gehandicapten aan wie een tegemoetkoming was verleend die inging vóór 1 januari 1975 (tenzij de toepassing van de wet van 27 februari 1987 voordeliger is - principe van de verworven rechten). 2.1. De maximale tegemoetkomingen bedragen 2.1.1. De gewone tegemoetkoming • • 30 pct. : € 1.402,80 35 pct. : € 1.636,60 • • • • • • • • • • • • • 40 pct. : € 1.870,40 45 pct. : € 2.104,20 50 pct. : € 2.338,00 55 pct. : € 2.571,80 60 pct. : € 3.067,80 65 pct. : € 3.517,80 70 pct. : € 4.434,50 75 pct. : € 4.751,25 80 pct. : € 5.686,40 85 pct. : € 6.083,45 90 pct. : € 6.441,30 95 pct. : € 7.474,60 100 pct. : € 8.891,00 Bedragen voor de gehuwde mannen met een ongeschiktheid van ten minste 80 pct. en die niet feitelijk noch van tafel en bed gescheiden zijn: • • • • • 80 pct. : € 5.865,60 85 pct. : € 6.232,20 90 pct. : € 6.756,30 95 pct. : € 7.937,25 100 pct. : € 9.040,00 2.1.2. De bijzondere tegemoetkoming • • 100 pct. : € 3.836,35 100 pct. (met verhoging) : € 7.210,39 2.1.3. De tegemoetkoming voor hulp van derde: • • • Categorie I : € 1.649,48 Categorie II : € 2.474,48 Categorie III : € 3.299,23 2.2. Het abattement op de pensioenen, voorzien bij de berekening van de aanvullende tegemoetkoming (zoals beoogd in artikel 39, § 3 van het koninklijk besluit van 17 november 1969) bedraagt: € 1.915,66 2.3. De perken van de bestaansmiddelen, beoogd in de artikelen 14 en 20 van het koninklijk besluit van 17 november 1969 bedragen 2.3.1. De werkende minder-validen • • • meerderjarigen en gehuwde minderjarigen: € 7.003,04 van 18 tot 21 jaar: € 5.514,93 van 14 tot 18 jaar: € 3.501,52 2.3.2. De niet-werkende minder-validen 1. gehuwden (of gelijkgesteld), of personen met kinderen ten laste: a. Gezinshoofd: € 5.639,44 b. Echtgenoot: € 1.733,92 c. Per kind: € 1.237,37 2. zonder kinderen ten laste: ongehuwde meerderjarigen, weduwnaars, echtgescheidenen, feitelijk of van tafel en bed gescheidenen - ongehuwde minderjarigen die volle wezen zijn of door hun ouders verlaten zijn: a. Belanghebbende: € 4.881,89 3. ongehuwde minderjarigen die met hun ouders samenwonen, in gezinsverband leven of gehospitaliseerd zijn: a. Gezinshoofd: € 5.639,44 b. Echtgenoot: € 1.733,92 c. Per kind: € 1.237,37 3. De wet van 27 juni 1969 blijft eveneens van toepassing voor de personen met een handicap aan wie een tegemoetkoming ter aanvulling van het gewaarborgd inkomen werd toegekend die inging vóór 1 november 1989 (tenzij de toepassing van de wet van 27 februari 1987 voor hen voordeliger is - principe van de verworven rechten). De tegemoetkoming ter aanvulling van het gewaarborgd inkomen bedraagt: € 2.172,70