Taal Actief spelling - Thema 10 - Groep 6 categorie 54a: meervoud met 's auto's kilo's firma's pagina's foto's paraplu's ijsco's piano's pinda's radio's categorie 58a: stofnamen blikken katoenen gouden koperen houten leren ijzeren stalen stenen wollen categorie 60a: afkortingen bijv. i.p.v. cm km d.w.z. m.i.v. enz. o.a. tv z.o.z. categorie 61c: namen van landen en werelddelen (Hoofdletter!) Amerika Frankrijk Spanje Denemarken Nederland Zweden Duitsland Noorwegen Zwitserland Engeland Polen Europa Rusland categorie 61d: namen van inwoners van landen (Hoofdletter!) Belg Nederlander Rus Deen Noor categorie 61e en f: bijvoeglijke naamwoorden met een hoofdletter Amsterdamse Rotterdamse Franse Haagse Utrechtse Friese Parijse Duitse Hollandse Romeinse Engelse Nederlandse Oefentips categorie 54a auto - auto's Schrijf de woorden eerst in het enkelvoud en daarna in meervoud. Kleur de laatste klinker geel. Kleur 's groen. categorie 58a een katoenen broek Schrijf een lidwoord, bijvoeglijk maanwoord uit het woordpakket en een zelfstandig naamwoord op. Kleur de n aan het einde van het bijvoeglijk naamwoord. categorie 60a bijvoorbeeld - bijv. Schrijf het hele woord op en daarna de afkorting. Kleur in het hele woord de letters die je ook in de afkorting ziet staan. Als er in de afkorting puntjes staan, geef je die een kleur. categorie 61 Nederland Schrijf de woorden over. Versier de hoofdletter. Vul het juiste woord uit het woordpakket in. Er staan veel ....................................... op de parkeerplaats. (auto) Hoeveel ....................................... zitten er in dat fotoalbum? (foto) Dat boek heeft 159 ....................................... (pagina) Lust jij .......................................? (pinda) Mama draagt een ....................................... ring. (goud) Waarom draag jij geen ....................................... schoenen? (leer) In onze tuin staat een ....................................... schuur. (steen) Poets jij dat ....................................... kannetje even? (koper) Ik ben dol op drop, chocola, koekjes ....................................... (enzovoort) Het is ............................... ............................... rijden naar Amersfoort. (ongeveer / kilometer) Ik houd ....................................... van zwemmen, skaten en schaatsen. (onder andere) Een inwoner van België, heet een ....................................... Een inwoner van Rusland heet een ....................................... Een inwoner van Norowegen heet een .......................................